KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK Apostolische Brief “Laetamus Magnopere” - Johannes Paulus II, 1997 Apostolische Constitutie “Fidei Depositum” - Johannes Paulus II, 1992 INLEIDING DEEL I - DE GELOOFSBELIJDENIS DEEL II - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE DEEL III - HET LEVEN IN CHRISTUS DEEL IV - HET CHRISTELIJK GEBED Het credo De tien geboden Afkortingenlijst Apostolische Brief “Laetemur Magnopera” waarmee de Latijnse “editio typica” van de Katechismus van de Katholieke Kerk wordt goedgekeurd en gepubliceerd JOHANNES PAULUS, BISSCHOP Dienaar der Dienaren Gods tot blijvende gedachtenis “Aan mijn eerbiedwaardige broeders Kardinalen, Patriarchen, Aartsbisschoppen, Bisschoppen, Priesters, Diakens en aan alle andere leden van het volk van God” Het is een bron van grote vreugde dat de Latijnse ‘editio typica’ van de “Katechismus van de Katholieke Kerk” wordt gepubliceerd, die door mij is goedgekeurd en uitgevaardigd met deze Apostolische Brief en daarmee de definitieve tekst is geworden van de hiervoorgenoemde catechismus. Dit gebeurt ongeveer vijf jaar na de uitgave van de Apostolische Constitutie ‘Fidei Depositum’ van 11 okotober 1992, die op de 30ste verjaardag van de opening van het Tweede Vaticaanse Concilie, de publicatie van de eerste, Franstalige, tekst van de Catechismus begeleidde. Wij hebben allen verheugd kunnen vaststellen hoe de Catechismus in de afgelopen jaren overal positief is ontvangen en hoe hij wijd verspreid is, vooral bij de verschillende Kerken die de tekst vertaald hebben in hun eigen taal, zodat deze beschikbaar is voor de diverse taalgroepen in de wereld. Dit feit bewijst hoe toepasselijk het verzoek was dat de Bijzondere Bisschoppen Synode in 1985 aan mij heeft gericht om een catechismus of compendium samen te stellen van de gehele Katholieke leer met betrekking tot geloof en zeden. De Catechismus, samengesteld door een speciale commissie van Kardinalen en Bisschoppen, die in 1986 is opgericht, werd door mij goedgekeurd en uitgevaardigd met de hiervoorgenoemde Apostolische Constitutie, die ook nu nog geheel haar betekenis en belang behoudt en die haar definitieve uitwerking in deze Latijnse ‘editio typica’ krijgt. Deze editie is voorbereid door een Interdicasteriale Commissie, welke ik in 1993 voor dit doel heb benoemd. Onder voorzitterschap van Kardinaal Joseph Ratzinger heeft deze commissie toegewijd gewerkt om de aan haar opgedragen taak te volbrengen. Zij besteedde in het bijzonder aandacht aan de vele voorgestelde wijzigingen die met betrekking tot de uitgaven van deze catechismus in de afgelopen jaren zijn binnengekomen vanuit de gehele wereld en diverse delen 1 van de kerkelijke gemeenschap. In dit opzicht kan men begrijpen dat zo’n aanzienlijk aantal voorstellen tot verbetering aantoont welke uitzonderlijke belangstelling deze catechismus heeft opgewekt in de gehele wereld, zelfs onder niet-christenen. Tevens bevestigt het de doelstelling van de Catechismus om te worden gepresenteerd als een volledige en complete uitleg van de Katholieke leer, zodat iedereen in de gelegenheid is om te weten wat de Kerk getuigt, viert, beleeft en bidt in haar dagelijks leven. Tegelijkertijd richt het ons op de diepe wens van iedereen om een bijdrage te leveren, zodat het christelijk geloof, waarvan de essentiële en noodzakelijke elementen bijeengebracht zijn in de Catechismus, uitgelegd kan worden aan de mensen van deze tijd op de best mogelijke wijze. Tevens kan deze samenwerking van de diverse leden van de Kerk leiden tot wat ik schreef in de Apostolische Constitutie ‘Fidei Depositum’ (no. 2): “De harmonie van zoveel stemmen is waarlijk een uitdrukking van wat genoemd kan worden een ‘symfonie’ van het geloof.” . Ook vanwege deze redenen heeft de Commissie de aangeboden suggesties zorgvuldig overwogen, diepgaand bestudeerd op diverse niveaus en de conclusies aangeboden voor mijn goedkeuring. Deze conclusies, voorzover deze een betere uitdrukking geven aan de inhoud van de Catechismus aangaande de schatten van het Katholieke geloof, of die het mogelijk maken dat bepaalde waarheden van dit geloof in een vorm worden gegoten die beter aansluit bij de vereisten van het moderne catechetisch onderricht, zijn door mij goedgekeurd en zijn daarom opgenomen in deze Latijnse editio typica’. Zij herhaalt zeker getrouw in haar leerstellingen hetgeen ik officieel presenteerde aan de Kerk en de wereld in december 1992. Met de huidige uitvaardiging van de Latijnse ‘editio typica’ is de taak om een Catechismus samen te stellen, begonnen in 1986, volbracht en is de wens van de hiervoor genoemde Buitengewone Synode van Bisschoppen voorspoedig vervuld. De Kerk heeft nu deze nieuwe, gezagvolle uitleg van het ene en blijvende apostolische geloof tot haar beschikking, die een “waardig en rechtmatig instrument voor de kerkelijke gemeenschap” zal zijn en een “zekere norm voor het onderricht van het geloof”, alsmede een “zekere en authentieke referentietekst” voor het voorbereiden van locale catechismussen (vgl. Apostolische Constitutie ‘Fidei Depositum’, no. 4). Het catechetisch onderricht zal in deze goede, systematische presentatie van het geloof en van de Katholieke leer een volledig verantwoorde weg vinden om de christelijke boodschap in haar geheel en in haar afzonderlijke delen met hernieuwde gloed aan de mensen van deze tijd aan te reiken. Deze tekst zal iedere catechist de beschikking geven over een waarachtige hulp, waarmee hij de ene, blijvende schat van het geloof in de lokale Kerk kan verkondigen, terwijl hij, met de hulp van de Heilige Geest, zich inspant de wonderlijke eenheid van het Christelijke mysterie te verbinden met de verschillende noden en levensomstandigheden van hen aan wie deze boodschap gericht is. Alle catechetische activiteiten zullen kunnen ervaren dat er een nieuwe wijdverspreide geestdrift is onder het Volk Gods, wanneer zij gebruik kunnen maken van deze post-conciliaire Catechismus en hem op een goede manier beoordelen. Dit schijnt des te belangrijker te zijn in deze tijd van de nadering van het derde millennium. Een toewijding aan de evangelisatie is immers bijzonder noodzakelijk opdat iedereen de boodschap van het Evangelie kan vernemen en ontvangen en daarom kan groeien “tot gehele omvang van de volheid van Christus” (Ef. 4, 13). Daarom roep ik met klem mijn Eerbiedwaardige broeders in het Bisschopsambt, aan wie de Catechismus in het bijzonder wordt toevertrouwd, op om, met het aangrijpen van deze uitgelezen mogelijkheid van de uitvaardiging van de Latijnse editie, nog ijveriger ervoor te zorgen dat deze tekst wijder verspreid wordt en goed ontvangen wordt als een voortreffelijk geschenk voor de aan hen toevertrouwde gemeenschappen, die op deze manier in staat zijn om de onuitputtelijke rijkdom van het geloof te herontdekken. Moge de Catechismus, vanwege de harmonieuze en aanvullende inspanningen van alle lagen van het Volk Gods, gekend en aangenomen worden door iedereen, zodat de eenheid in het geloof, waarvan de bron en de oorsprong gevonden worden in de Drieëenheid, versterkt wordt en verspreid wordt tot aan de uiteinden van de aarde. Aan Maria, de Moeder van God, wier Tenhemelopneming met lichaam en ziel we vandaag vieren, bied ik deze wensen aan, opdat deze vervuld mogen worden ten gunste van het spirituele welzijn van de hele mensheid. 2 Castel Gandolfo, 15 augustus 1997, het negentiende jaar van mijn pontificaat. Apostolische Constitutie “Fidei depositum” bij de publikatie van de Katechismus van de Katholieke Kerk opgesteld ter uitvoering van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie “Aan mijn eerbiedwaardige broeders Kardinalen, Patriarchen, Aartsbisschoppen, Bisschoppen, Priesters, Diakens en aan alle andere leden van het volk van God” JOHANNES PAULUS, BISSCHOP Dienaar der Dienaren Gods tot blijvende gedachtenis Apostolische Constitutie De Heer heeft aan zijn kerk de zending toevertrouwd het geloofsgoed te bewaren, een zending die zij te allen tijde vervult. Het tweede Vaticaans oecumenisch concilie, nu al dertig jaar geleden geopend door mijn voorganger Paus Johannes XXIII z.g., had de bedoeling en het verlangen om de apostolische en pastorale zending van de kerk in het licht te stellen en alle mensen - door de schittering van de waarheid van het Evangelie - te brengen tot het zoeken en ontvangen van de liefde van Christus die verheven is boven alles (vgl. Ef. 3,19). Paus Johannes XXIII had aan deze vergadering als voornaamste taak opgedragen het kostbaar christelijk geloofsgoed beter te bewaren en diepgaander uit te leggen, opdat het toegankelijker zou worden voor de christengelovigen en voor alle mensen van goede wil. Het concilie moest daarom ook niet op de eerste plaats de dwalingen van deze tijd veroordelen, maar het had tot taak op een serene wijze de kracht en de schoonheid van de geloofsleer te tonen. “Het licht dus van dit concilie, zo zei hij, zal voor de kerk - zo vertrouwen wij - een bron van geestelijke verrijking zijn. Nadat daaruit nieuwe krachten geput zijn, kan hij zonder vrees de toekomst tegemoet zien.” Wij moeten ons met vreugde en zonder vrees wijden aan het werk dat onze tijd vereist, door de weg verder te gaan die de kerk al bijna twintig eeuwen gaat”.cit. Met Gods hulp hebben de concilievaders gedurende vier jaar van inzet een aanzienlijk geheel van leerstellige uiteenzettingen en pastorale richtlijnen kunnen uitwerken die aangeboden worden aan de hele kerk. Herders en gelovigen vinden daarin richtlijnen voor deze “vernieuwing van denken, activiteit, zeden, morele kracht, vreugde en hoop, die precies de doelstelling van het concilie was”.cit. Het concilie heeft sinds zijn sluiting voortdurend het kerkelijk leven geïnspireerd. In 1985 kon ik verklaren: “Voor mij - die een bijzondere goddelijke gunst had, eraan te mogen deelnemen en actief te mogen meewerken aan het verloop ervan - is het tweede Vaticaans concilie altijd het vaste referentiepunt van heel mijn pastorale werkzaamheid geweest en het is op een bijzondere manier gebleven in deze jaren van mijn pontificaat. Dit komt tot uitdrukking in het weloverwogen streven om de richtlijnen van dit concilie te verwoorden door een concrete en getrouwe toepassing, op het vlak van iedere kerk en de gehele kerk. Voortdurend moet men weer terugkeren naar de bron”.cit. In deze geest heb ik op 25 januari 1985 een buitengewone vergadering van de bisschoppensynode samengeroepen ter gelegenheid van de twintigste verjaardag van de sluiting van het concilie. Het doel van deze vergadering was, de dankbaarheid voo rde genaden en geestelijke vruchten van het tweede Vaticaans concilie te vieren, het onderricht ervan te verdiepen, waardoor alle gelovigen beter ermee zouden instemmen en de kennis en de toepassing ervan zouden uitbreiden. Bij deze gelegenheid hebben de synodevaders hun wens geuit “dat er een catechismus of compendium van de hele katholieke leer zowel over het geloof als over de moraal zou worden voorbereid, een tekst die een referentie zou zijn voor de catechismussen of compendia die in de verschillende landen zijn samengesteld. De presentatie van de leer moet bijbels en liturgisch zijn, 3 zodat de aldus uiteengezette leer zeker is en tegelijk aangepast aan het leven van de christenen van vandaag”.cit. Vanaf de sluiting van de synode heb ik dit verlangen tot de mijne gemaakt, in de overtuiging dat het “geheel beantwoord aan een werkelijke behoefte van de universele kerk en van de particuliere kerken”.cit. Hoe zouden wij niet van harte dank kunnen betuigen aan de Heer op deze dag waarop wij aan de gehele kerk deze referentietekst onder de naam Katechismus van de Katholieke Kerk kunnen aanbieden, een referentietekst voor een catechese die vernieuwd is vanuit de levende bronnen van het geloof! Na de liturgievernieuwing en de nieuwe coficatie van het kerkelijk recht voor de Latijnse kerk en van de canones van de oost-katholieke kerken, vormt deze catechismus een zeer belangrijke bijdrage tot de opdracht om het hele kerkelijke leven te vernieuwen, een opdracht die het tweede Vaticaans concilie beoogde en ten uitvoer gebracht heeft. De Katechismus van de Katholieke Kerk is de vrucht van een zeer brede samenwerking; hij is gerijpt gedurende zes jaar van intensieve arbeid in een geest van aandachtige openheid en met een groot enthousiasme. In 1986 heb ik aan een commissie van twaalf kardinalen en bisschoppen, onder het voorzitterschap van Joseph Kardinaal Ratzinger, de opdracht gegeven om een ontwerp voor de catechismus voor te bereiden, waar de synodevaders om gevraagd hadden. Een redactiecomité van zeven residerende bisschoppen, deskundigen in de theologie en de catechese, heeft de commissie in haar werkzaamheden bijgestaan. De commissie, die belast was met het geven van richtlijnen en met het toezicht op het verloop van de werkzaamheden, heeft met aandacht alle redactiefasen van de negen achtereenvolgende versies gevolgd. Het redactiecomité heeft op zijn beurt de verantwoordelijkheid op zich genomen om de tekst te schrijven, om er door de commissie gewenste veranderingen in aan te brengen en om de opmerkingen van tal van theologen, exegeten, catecheten en vooral van Bisschoppen uit de hele wereld te onderzoeken met de bedoeling de tekst te verbeteren. In de plenaire Vergadering zijn met een goed resultaat de verschillende inzichten vergeleken, zo ontstond een rijkere tekst en kwam in alle opzichten de eenheid en homogeniteit ervan betrouwbaar tot stand. Het ontwerp werd het onderwerp van een brede beraadslaging onder alle katholieke Bisschoppen, hun Bisschoppenconferenties of Synodes en theologische en catechetische instuten. Over het geheel genomen, hebben de Bisschoppen zeer gunstig gereageerd op het onderwerp. Men mag terecht stellen dat deze catechismus de vrucht is van een samenwerking van het hele Episcopaat van de Katholieke Kerk, dat edelmoedig mijn uitnodiging heeft aanvaard om zijn deel van de verantwoordelijkheid op te nemen inzake een initiatief, dat het kerkelijk leven van nabij raakt. Dit antwoord wekt bij mij een diep gevoel van vreugde op, want de samenklank van zoveel stemmen brengt inderdaad tot uitdrukking wat men een “symfonie” van het geloof kan noemen. De vormgeving van deze catechismus weerspiegelt zo ook de collegiale aard van het Episcopaat; die bevestigt de katholiciteit van de kerk. Een catechismus moet getrouw en samenhangend het onderricht van de heilige Schrift, van de levende Overlevering in de kerk en van het authentieke leergezag weergeven, even goed als het geestelijk erfgoed van de Kerkvaders, Kerkleraren en heiligen van de kerk, opdat men beter kennis kan nemen van het christelijk mysterie, om zo het geloof van het volk van God te verlevendigen. Hij moet rekening houden met de verwoordingen van de leer die de heilige Geest in de loop van de geschiedenis aan de kerk heeft ingegeven. Ook is het nodig dat hij vanuit het licht van het geloof hulp biedt om de nieuwe omstandigheden en de problemen die zich in het verleden nog niet hebben voorgedaan, te belichten. De catechismus bevat dus iets nieuws en iets ouds (vgl. Mt. 13,52): het geloof, dat altijd hetzelfde blijft en dat tevens de bron is van telkens nieuw licht. Om deze dubbele taak te vervullen, sluit de Katechismus van de Katholieke Kerk enerzijds aan bij de “oude”, traditionele volgorde, gehanteerd in de catechismus van de heilige Pius V, door de inhoud in vier delen te verwoorden: het credo; de heilige liturgie met daarin de sacramenten op de eerste plaats; het christelijk handelen uiteengezet met de geboden als uitgangspunt; en tenslotte het christelijk gebed. Maar tegelijk is de inhoud vaak op een “nieuwe” wijze uitgedrukt als antwoord op de vragen van onze tijd. De vier delen zijn onderling verbonden: het christelijk mysterie is het voorwerp van het geloof 4 (eerste gedeelte); het wordt gevierd en meegedeeld in liturgische handelingen (tweede gedeelte); het is aanwezig om de kinderen van God te verlichten en te ondersteunen bij hun handelen (derde gedeelte); het ligt ten grondslag aan ons gebed waarvan het “Onze Vader” de voorkeursuitdrukking is en het vormt het voorwerp van onze smeekbede, onze lofprijzing en onze voorbede (vierde gedeelte). De liturgie is zelf gebed: de geloofsbelijdenis vindt haar juiste plaats binnen de liturgische viering. De genade, vrucht van de sacramenten, is de onvervangbare voorwaarde voor het christelijk handelen, zoals ook het deelnemen aan de liturgie van de kerk het geloof vereist. Als het geloof zich niet ontplooit in werken, blijft het dood (vgl. Jak. 2,14-26) en kan het geen vruchten van eeuwig leven dragen. Bij het lezen van de Katechismus van de Katholieke Kerk kan men de bewonderenswaardige eenheid van Gods mysterie ontdekken, van zijn heilsplan, alsook de centrale plaats van Jezus Christus, de eniggeboren Zoon van God, gezonden door de Vader, mens geworden in de schoot van de allerheiligste Maagd Maria door de heilige Geest om onze Verlosser te zijn. Gestorven en verrezen is Hij altijd tegenwoordig in zijn kerk, vooral in de sacramenten; Hij is de bron van ons geloof, het model voor het christelijk handelen en de Leermeester van ons gebed. De Katechismus van de Katholieke Kerk die ik op 25 juni j.l. heb goedgekeurd en waarvan ik vandaag krachtens apostolisch gezag het verschijnen verorden, is een uiteenzetting van het geloof van de kerk en van de katholieke leer, bevestigd of verlicht door de heilige Schrift, de apostolische Overlevering en het kerkelijk leergezag. Ik verklaar dat deze catechismus een betrouwbare leidraad bij het geloofsonderricht is en een krachtig en een geschikt middel voor de kerkelijke gemeenschap. Moge hij dienstbaar zijn bij de vernieuwing waartoe de heilige Geest de kerk van God onophoudelijk roept: Chistus’ Lichaam, dat onderweg is naar het onverhulde licht van het Koninkrijk! Het goedkeuren en publiceren van de Katechismus van de Katholieke Kerk behoort tot de dienst die de opvolger van Petrus wil bewijzen aan de heilige, Katholieke Kerk en aan alle particuliere kerken die in vrede en gemeenschap met de apostolische zetel van Rome leven: de dienst namelijk om het geloof van alle leerlingen van onze Heer Jezus (vgl. Lc. 22,32) in stand te houden en te versterken en tevens de banden van eenheid in hetzelfde apostolische geloof hechter te maken. Ik vraag dus aan de herders van de kerk en aan alle gelovigen om deze Catechismus in een geest van gemeenschap te ontvangen en hem met volhardende ijver te gebruiken bij de vervulling van hun zending het geloof te verkondigen en op te roepen tot een evangelisch leven. Deze Catechismus is hun gegeven om als een zekere en authentieke referentietekst te dienen ten behoeve van het onderricht van de katholieke leer, en vooral bij het samenstellen van plaatselijke catechismussen. Hij is ook een aanbod aan alle gelovigen die graag meer willen weten over de onuitputtelijke rijkdommen van het heil (vgl. Ef. 3,8). Hij wil een steun zijn voor de oecumenische contacten die ingegeven zijn door het heilig verlangen naar eenheid onder alle christenen, doordat hij nauwkeurig de inhoud en de evenwichtige samenhang van het katholieke geloof uiteenzet. De Katechismus van de Katholieke Kerk is tenslotte een aanbod aan iedere mens die ons rekenschap vraagt van de hoop die in ons leeft (vgl. 1 Petr. 3,15) en die zou willen weten wat de Katholieke Kerk gelooft. Deze catechismus is niet bedoeld om de catechismussen te vervangen die op diverse plaatsen zijn samengesteld en regulier zijn goedgekeurd door de kerkelijke gezagsdragers, de diocesane bisschoppen en de bisschoppen-conferenties, met name wanneer die de goedkeuring van de apostolische Stoel gekregen hebben. Hij is bedoeld om het ontwerpen van nieuwe locale catechismussen aan te moedigen en te ondersteunen, catechismussen die rekening houden met de verschillen in omstandigheden en culturen, maar tevens met zorg de eenheid van het geloof en de trouw aan de katholieke leer bewaren. Ter afsluiting van dit document, dat de Katechismus van de Katholieke Kerk aanbiedt, bid ik tot de allerheiligste Maagd Maria, Moeder van het mensgeworden Woord en Moeder van de kerk, om door haar machtige voorspraak de catechetische inzet van de hele kerk op alle niveaus te ondersteunen, en wel in een tijd waarin de kerk is opgeroepen tot een nieuwe inzet voor de evangelisatie. Moge het licht van het ware geloof de mensheid bevrijden van onwetendheid en van de slavernij van de zonde om haar te leiden tot de enige vrijheid die deze naam waardig is 5 (vgl. Joh. 8,32): de vrijheid van het leven in Jezus Christus onder de leiding van de heilige Geest, hier op aarde, en die van het leven in het volle geluk van de aanschouwing van God van aangezicht tot aangezicht, in het rijk der hemelen (vgl. 1 Kor. 13,12; 2 Kor. 5,6-8). Gegeven op 11 oktober 1992, op de dertigste verjaardag van de opening van het tweede Vaticaans concilie, in het veertiende jaar van mijn pontificaat. Inleiding “VADER, (...) dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige ware God en Hem die Gij hebt gezonden, Jezus Christus” (Joh. 17,3). “God, onze heiland (...) wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim. 2,3-4). “Bij niemand anders is dan ook de redding te vinden en geen andere Naam onder de hemel is aan de mensen gegeven waarin wij gered moeten worden” (Hand. 4,12) dan de naam van JEZUS. I II III IV V VI - Het leven van de mens - God kennen en liefhebben - Het doorgeven van het geloof - de catechese - Wat bedoelt deze catechismus en voor wie is hij bestemd - De opbouw van deze catechismus - Praktische wenken voor het gebruik van deze catechismus - De noodzakelijke aanpassingen I - Het leven van de mens - God kennen en liefhebben 1 God die oneindig volmaakt en gelukkig in zichzelf is, heeft, uit zuivere goedheid, in vrijheid de mens geschapen, om hem te laten delen in zijn eigen gelukzalig leven. Daarom nadert Hij altijd en overal tot de mens. Hij roept hem, biedt hem hulp om Hem te zoeken, te kennen en met al zijn krachten lief te hebben. Alle mensen, door de zonde verdeeld, nodigt hij uit tot de eenheid van zijn gezin, de kerk. Om dat te bereiken heeft Hij zijn Zoon gezonden als Verlosser en Redder, toen de volheid van de tijden gekomen was. In Hem en door Hem, roept Hij de mensen op om in de heilige Geest zijn aangenomen kinderen te worden en zo erfgenamen te worden van zijn gelukzalig leven. 2 Opdat deze uitnodiging zou weerklinken over de hele aarde, heeft Christus de apostelen gezonden, die Hij had uitgekozen terwijl Hij hun de opdracht gaf het evangelie te verkondigen: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wet Ik u bevolen heb. Ziet, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28,19-20). Belast met deze opdracht trokken de apostelen uit “om overal te prediken, en de Heer werkte met hen mee en schonk kracht aan hun woord door de tekenen die het vergezelden” (Mc. 16,20). 3 Degenen die met Gods hulp de uitnodiging van Christus hebben ontvangen en er vrijelijk op hebben geantwoord, zijn op hun beurt door de liefde van Christus ertoe aangezet om overal ter wereld de Blijde Boodschap te verkondigen. Deze van de apostelen ontvangen schat is trouw bewaard door hun opvolgers. Alle gelovigen zijn opgeroepen om deze schat van geslacht tot geslacht door te “even door het geloof te verkondigen en het te beleven in een broederlijk delen 6 en het te vieren in liturgie en gebed. cit. II - Het doorgeven van het geloof - de catechese 4 Heel vroeg al heeft men met catechese het geheel van initiatieven aangeduid, die er in de kerk ondernomen zijn, om de mensen tot leerlingen te maken, om mensen te helpen geloven dat Jezus de Zoon van God is, opdat zij door het geloof het leven in zijn naam zouden bezitten, en om hen op te voeden en te onderrichten in dit leven en zo Christus’ Lichaam op te bouwen. cit. 5 “De catechese is een geloofsopvoeding van kinderen, jongeren en volwassenen, die met name een onderricht van de christelijke leer omvat en die in het algemeen gegeven wordt op organische en systematische wijze met de bedoeling om anderen binnen te leiden in de volheid van het christelijk leven”.cit. 6 De catechese richt zich op een bepaald aantal elementen van de pastorale zending van de kerk die een catechetisch aspect vertonen, de catechese voorbereiden of eruit voortvloeien, zonder zich met deze te vermengen: de eerste verkondiging van het Evangelie ofwel de missionaire prediking om tot geloof op te wekken; het zoeken naar redenen om te geloven; de ervaring van het christelijk leven; de viering van de sacramenten; de betrokkenheid bij de kerkelijke gemeenschap; het apostolisch en missionair getuigenis.cit. 7 “De catechese is nauw verbonden met het hele leven van de kerk. Niet alleen de geografische verbreiding en de numerieke toename, maar ook, en meer nog, de innerlijke groei van de kerk en haar overeenstemming met het plan van God hangen er wezenlijk van af”.cit. 8 De tijden van vernieuwing van de kerk zijn ook de sterke tijden van de catechese. Zo ziet men dat in het grote tijdperk van de Kerkvaders heilige bisschoppen hier een belangrijk deel van hun dienstwerk aan wijdden. Men kan wijzen op de heilige Cyrillus van Jeruzalem, de heilige Johannes Chrysostomus, de heilige Ambrosius en de heilige Augustinus en tal van andere Kerkvaders, wier catechetische werken een modelfunctie blijven behouden. 9 Het catechetisch dienstwerk put steeds nieuwe kracht uit de concilies. Het concilie van Trente vormt in dit opzicht een opmerkelijk voorbeeld: het heeft voorrang gegeven aan de catechese in zijn constituties en decreten; het ligt aan de oorsprong van de Catechismus Romanus die ook de naam van dit concilie draagt en die als samenvatting van de christelijke leer een uiterst belangrijk werk is; dit concilie heeft in de kerk geleid tot een opmerkelijke opbouw van de catechese, het is, dankzij heilige bisschoppen en theologen zoals de heilige Petrus Canisius, de heilige Carolus Borromeüs, de heilige Turibius van Mongrovejo en de heilige Robertus Bellarminus, de aanzet geweest tot het uitgeven van tal van catechismussen. 10 Vandaar is het niet verwonderlijk dat tijdens de periode na het tweede Vaticaans concilie, dat hoog geacht werd door Paus Paulus VI (als de grote catechismus van de moderne tijd), de catechese van de kerk opnieuw in de aandacht is komen te staan. Het “Algemeen directorium 7 voor de catechese” uit 1971, de zittingen van de bisschoppensynodes die gewijd waren aan de evangelisatie (1974) en aan de catechese (1977), de apostolische exhortaties die erop volgden, “Evangelii nuntiandi” (1975) en “Catechesi tradendae” (1979), getuigen hiervan. De buitengewone zitting van de bisschoppensynode uit 1985 vroeg “dat er een catechismus of compendium van de hele katholieke leer, zowel over het geloof als over de moraal, zou worden voorbereid”.cit. De Heilige Vader, Johannes Paulus II, heeft deze wens die de bisschoppensynode had uitgesproken tot de zijne gemaakt door te erkennen dat “dit verlangen volledig beantwoordt aan een werkelijke behoefte van de universele kerk en van de particuliere kerken”.cit. Hij stelde alles in het werk om deze wens van de synodevaders te verwezenlijken. III - Wat bedoelt deze catechismus en voor wie is hij bestemd 11 Deze catechismus heeft als doel een organische en samenhangende uiteenzetting te “even van de wezenlijke en fundamentele inhoud van de katholieke leer zowel op het gebied van het geloof als van de moraal, in het licht van het tweede Vaticaans concilie en het geheel van de Overlevering van de kerk. Zijn belangrijkste bronnen zijn de heilige Schrift, de heilige Kerkvaders, de liturgie en het leergezag van de kerk. Hij is ertoe bestemd om te dienen “als een referentiepunt voor de catechismussen of compendia die in de verschillende landen worden samengesteld”.cit. 12 Deze catechismus is hoofdzakelijk bestemd voor de verantwoordelijken voor de catechese: op de eerste plaats voor de bisschoppen als leermeesters van het geloof en herders van de kerk. Hij wordt hun aangeboden als een instrument bij het vervullen van hun opdracht om het volk van God te onderrichten. Via de bisschoppen is hij ook gericht tot de samenstellers van catechismussen, tot priesters en catechisten. Hij zal ook een nuttige lectuur zijn voor alle andere gelovigen. 13 De opzet van deze catechismus is ontleend aan de grote traditie van catechismussen die de catechese ordenen rond vier “zuilen”: de geloofsbelijdenis van het doopsel (het Symbolum), de sacramenten van het geloof, het geloofsleven (de Geboden), het gebed van de gelovige (het Onze Vader). 14 Wie door het doopsel tot Christus behoren, moeten het geloof van hun doopsel ten overstaan van de mensen belijden. cit. Daarom zet de catechismus eerst uiteen waarin de openbaring bestaat waardoor God zich tot de mens richt en zich aan hem schenkt. Dan volgt de uiteenzetting over het geloof, het antwoord van de mens aan God (eerste sectie). De geloofsbelijdenis, het Symbolum, vat samen welke gaven God, als Bewerker van alle goed, als Verlosser en Heiligmaker aan de mens geschonken heeft. Zij ordent die aan de hand van de “drie fundamentele artikelen” van ons doopsel: het geloof in de ene God: de almachtige Vader en Schepper; Jezus Christus, zijn Zoon, onze Heer en Redder; de heilige Geest in de heilige kerk (tweede sectie). 15 Het tweede deel van de catechismus zet uiteen hoe het heil van God, eens en voor altijd verwezenlijkt door Jezus Christus en door de heilige Geest, in de heilige handelingen van de liturgie van de kerk tegenwoordig gesteld wordt (eerste sectie), vooral in de zeven sacramenten 8 (tweede sectie). 16 Het derde deel van de catechismus beschrijft het uiteindelijke doel van de mens, die geschapen is naar het beeld van God: de gelukzaligheid en de wegen om die te bereiken: door een juist en vrij handelen met behulp van de wet en de genade van God (eerste sectie); door een handelen dat het dubbele gebod van de liefde verwerkelijkt, ontvouwd in de Tien Geboden van God (tweede sectie). 17 Het laatste deel van de catechismus behandelt de zin en het belang van het gebed in het leven van de gelovigen (eerste sectie). Dit deel wordt afgesloten met een kort commentaar op de zeven beden van het gebed des Heren (tweede sectie). Daarin vinden wij inderdaad de samenvatting van de weldaden waarop wij mogen hopen en die onze hemelse Vader ons wil toevertrouwen. IV - De opbouw van deze catechismus V - Praktische wenken voor het gebruik van deze catechismus 18 Deze catechismus is opgezet als een organische uiteenzetting van het hele katholieke geloof. Men moet hem dus als een eenheid lezen. Talrijke verwijzingen in de marge van de tekst (lichtblauwe nummers in de marge leiden tot andere paragrafen waarin hetzelfde onderwerp aan de orde komt) en de thematische index (wordt later toegevoegd aan deze elektronische versie, red. elektronische versie) maken het mogelijk om elk onderwerp te zien in zijn samenhang met het geheel van het geloof. 19 De teksten uit de heilige Schrift zijn vaak niet letterlijk geciteerd. Veelal geven zij slechts een verwijzing naar een tekst, die (door “Vgl.”) in de voetnoot wordt aangegeven. Voor een beter begrip van dergelijke verwijzingen is het goed de teksten zelf te raadplegen. Deze bijbelse verwijzingen zijn een hulpmiddel voor de catechese. 20 Het gebruik van ingesprongen tekstdelen voor bepaalde passages geeft aan dat het gaat om historische of apologetische opmerkingen of om aanvullende leerstellige uiteenzettingen. 21 De citaten in de in gesprongen tekstgedeelten uit patristische, liturgische, magisteriële of hagiografische bronnen zijn bedoeld om de leerstellige uiteenzetting te verrijken. Vaak zijn deze teksten gekozen met het oog op een direct catechetisch gebruik. 22 Op het einde van iedere thematische eenheid, wordt door een reeks korte teksten in bondige formuleringen de kern van het onderricht samengevat. Deze “IN HET KORT”-formuleringen hebben tot doel suggesties voor samenvattende en memoriseerbare formules te geven bij de plaatselijke catechese. 9 VI - De noodzakelijke aanpassingen 23 In deze catechismus ligt de nadruk op de leerstellige uiteenzetting. Hij wil immers een hulp zijn bij het verdiepen van de geloofskennis. Juist daardoor is hij gericht op de groei van dit geloof, hoe het geloof in het leven geworteld is en uitstraalt in het getuigenis.cit. 24 Juist door zijn doelstelling streeft deze catechismus er niet naar aanpassingen van de uiteenzetting of van de catechetische methodes door te voeren, aanpassingen die vereist zijn vanwege de verschillen in cultuur, leeftijd, geestelijke rijpheid, en sociale en kerkelijke omstandigheden van degenen tot wie de catechese zich richt. Deze onmisbare aanpassingen vallen onder de verantwoordelijkheid van de uitgewerkte catechismussen en nog meer van diegenen die de gelovigen onderrichten: Wie onderricht geeft, moet “alles voor allen” (1 Kor. 9,22) worden om iedereen te winnen voor Christus. (...) Vooral mag hij niet de gedachte hebben dat slechts één categorie gelovigen aan hem zou zijn toevertrouwd en dat het hem daarom vrij zou staan om alle gelovigen op dezelfde wijze tot de ware vroomheid te brengen, met een en dezelfde methode en altijd dezelfde! Men moet goed beseffen dat sommigen in Jezus Christus zijn als kleine, pasgeboren kinderen, anderen als jongeren, en sommigen tenslotte als mensen in het bezit van hun voile kracht. (...) Wie geroepen zijn tot het dienstwerk van de prediking moeten bij het doorgeven van het onderricht van de geloofsmysteries en de morele regels, hun woorden afstemmen op de geest en het begripsvermogen van hun toehoorders.cit. Boven alles: de Liefde 25 Tot besluit van deze inleiding is het goed te herinneren aan het pastorale principe dat de Catechismus Romanus aldus heeft uitgedrukt: De hele doelstelling van de leer en van het onderricht moet geplaatst worden binnen de liefde die nooit vergaat. Er moet natuurlijk een goede uitleg zijn van wet men moet geloven, hopen en doen; maar bovenal moet men altijd de liefde van Onze Heer laten doorstralen, opdat iedereen begrijpt dat elke werkelijk christelijke, deugdzame handeling geen andere oorsprong heeft den de Liefde en geen ander doel bezit dan de Liefde. cit. DEEL 1 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” EERSTE SECTIE - “Ik geloof” - “Wij geloven” 26 Wanneer wij ons geloof belijden, beginnen wij met: “Ik geloof” of “Wij geloven”. Vooraleer wij het geloof van de kerk uiteenzetten zoals wij dat in het Credo belijden, in de liturgie vieren en in de toepassing van de Tien Geboden en in het gebed beleven, willen wij’ ons afvragen wat “geloven” betekent. Het geloof is het antwoord van de mens aan God die zich aan hem openbaart en geeft. Bij dit antwoord verlicht Hij de mens, op zoek naar de uiteindelijke zin van het leven 10 overvloedig. Daarom richten wij eerst onze aandacht op het zoeken van de mens (hoofdstuk 1), vervolgens op de goddelijke openbaring, waardoor God de mens tegemoet komt (hoofdstuk 2), en tenslotte op het antwoord van het geloof (hoofdstuk 3). EERSTE HOOFDSTUK TWEEDE HOOFDSTUK DERDE HOOFDSTUK - De mens is bekwaam door God aangesproken te worden - God ontmoet de mens - Het antwoord van de mens aan God KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” EERSTE HOOFDSTUK - De mens is bekwaam door God aangesproken te worden I - Het verlangen naar God 27 355 1701 1718 Het verlangen naar God is gegrift in het hart van de mens, want de mens is door en voor God geschapen; God houdt niet op de mens naar zich toe te trekken en de mens zal slechts in God de waarheid en het geluk vinden, die hij zonder ophouden zoekt. De diepste grond van de menselijke waardigheid is gelegen in de roeping van de mens tot gemeenschap met God. Reeds vanaf zijn geboorte wordt de mens uitgenodigd tot een dialoog met God: immers, hij bestaat alleen, doordat hij door God uit liefde is geschapen en door Hem altijd uit liefde in stand wordt gehouden; hij leeft niet volledig volgens de waarheid, als hij die liefde niet vrijwillig erkent en zich niet aan zijn Schepper toevertrouwt cit.. 28 843 2566 2095 In hun geschiedenis en tot op de dag van vandaag hebben de mensen op velerlei wijzen uitdrukking gegeven aan hun zoeken naar God, zowel in manier van geloven en godsdienstig gedrag (gebed, offer, eredienst, meditatie etc.). Ondanks de dubbelzinnigheden die deze uitdrukkingsvormen kunnen bevatten, zijn zij zo universeel, dat men de mens een godsdienstig wezen kan noemen. Heel het mensengeslacht deed Hij uit één ontstaan, om de gehele oppervlakte van de aarde te bewonen, waarbij Hij de seizoenen vaststelde en de grenzen van hun woongebied, opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastende zouden vinden; Hij is immers niet ver van ieder van ons. Want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn (Hand. 17,26-28). 29 2123 2124 2125 2126 2127 2128 398 Maar deze “innige en vitale verbondenheid met God” cit. kan door de mens vergeten, miskend of 11 zelfs uitdrukkelijk afgewezen worden. De oorsprong van een dergelijke houding kan heel verschillend zijn: opstand tegen het kwaad in de wereld, godsdienstige onwetendheid of onverschilligheid, de zorgen van de wereld en de rijkdom cit. het slechte voorbeeld van de gelovigen, gedachten stromingen die het geloof vijandig gezind zijn en tenslotte de houding van de zondige mens die zich uit angst voor Godcit. verbergt en vlucht voor zijn oproep. cit. 30 2567 845 368 “Verheugt u, gij die Hem aanhangt” (Ps. 105,3). Ook al kan de mens God vergeten of afwijzen, Hij, God, houdt niet op elke mens op te roepen Hem te zoeken opdat hij leeft en geluk vindt. Maar dat zoeken eist van de mens een volledige inzet van zijn verstand, de oprechtheid van zijn wil, een oprecht hart” en ook het getuigenis van anderen die hem leren God te zoeken. ‘Groot zijt Gij, Heer, en alle lof waardig’ (Ps 145,3); ‘Groot is uw macht en uw wijsheid is onbegrensd’ (Ps 147A,5). Loven wil u een mens, een klein deeltje van Uw schepping, en dan nog wel de mens die, sterfelijk als hij is, het bewijs van zijn zonden en het bewijs dat Gij de hovaardigen weerstaat, met zich draagt (vgl. 2 Kor. 4,10; vgl. 1 Petr. 5,5). Toch wil de mens U loven, de mens, die maar een onderdeel is van Uw schepping. Gijzelf zet hem hiertoe aan. Gij maakt dat hij er zijn vreugde in vindt U te loven. Want Gij hebt ons gemaakt voor U en onrustig is ons hart totdat het rust vindt in U. cit. II - De toegangswegen tot de kennis van God 31 Geschapen naar Gods beeld en geroepen om God te kennen en lief te hebben, ontdekt de mens die God zoekt, bepaalde “wegen” om tot de kennis van God te komen. Dit worden ook wel de “bewijzen” van het bestaan van God genoemd, niet in de zin van bewijzen die de natuurwetenschappen zoeken, maar in de zin van “met elkaar overeenstemmende en overtuigende argumenten” die het mogelijk maken te komen tot echte zekerheden. Die “wegen” om tot God te naderen hebben als vertrekpunt de schepping: de stoffelijke wereld en de menselijke persoon. 32 54 337 De wereld: uitgaande van de beweging en de wording van de wereld, de contingentie. De orde en de schoonheid van de wereld kan men God kennen als oorsprong en doel van het heelal. De heilige Paulus zegt over de heidenen: “Want wat een mens van God kan weten, is in feite onder hen bekend; God zelf heeft het hun geopenbaard. Van de schepping der wereld af wordt zijn onzichtbare wezen door de rede in zijn werken aanschouwd, zijn eeuwige macht namelijk en zijn godheid”. cit. En de heilige Augustinus zegt: “Ondervraag de schoonheid van de aarde, ondervraag de schoonheid van de zee, ondervraag de schoonheid van de onmetelijke lucht die ons omgeeft, ondervraag de schoonheid van de hemel (... ) ondervraag dit alles. Dit alles antwoordt u: zie hoe schoon wij zijn! Hun schoonheid is een belijdenis (confessio). Wie anders heeft deze schepselen die onveranderlijk schoon zijn, gemaakt dan Hij die onveranderlijk schoon (Pulcher) is? cit. 33 2500 1730 1776 12 De mens: met zijn ontvankelijkheid voor waarheid en schoonheid, zijn gevoel voor het moreel goede, zijn vrijheid en de stem van zijn geweten, zijn verlangen naar het oneindige en naar geluk, stelt de mens de vraag naar het bestaan van God. Door dit alles heen wordt hij de tekenen van zijn geestelijke ziel gewaar. “Omdat de kiem van de eeuwigheid die hij in zich draagt niet tot louter stof te herleiden is, kan zijn ziel haar oorsprong alleen maar in God hebben.cit. 34 199 De wereld en de mens getuigen ervan dat zij niet in zichzelf hun eerste beginsel en uiteindelijk doel hebben, maar dat zij deel hebben aan het Zijn op zich, zonder oorsprong en zonder einde. Zo kan de mens langs verschillende “wegen” komen tot de kennis van het bestaan van een werkelijkheid die de eerste oorzaak en het uiteindelijke doel van alles is “en dat allen God noemen”.cit. 35 50 159 De vermogens van de mens stellen hem in staat het bestaan van een persoonlijke God te kennen. Maar opdat de mens in zijn intimiteit kan binnentreden, heeft God zich aan hem willen openbaren en hem de genade willen schenken om deze openbaring te kunnen ontvangen in geloof. De bewijzen van het bestaan van God kunnen de mens niettemin voorbereiden op het geloof en hem helpen zien dat het geloof niet in strijd is met het menselijk verstand. III - De kennis van God volgens de kerk 36 355 “Onze moeder de heilige kerk houdt en leert dat God, beginsel en doel van alle dingen, door het natuurlijke licht van het menselijk verstand met zekerheid gekend kan worden vanuit de geschapen werkelijkheden.” cit. Zonder dit vermogen zou de mens de openbaring van God niet kunnen ontvangen. De mens heeft dit vermogen omdat hij geschapen is “naar het beeld van God”.cit. 37 1960 In de historische omstandigheden waarin hij leeft, ondervindt de mens echter tal van moeilijkheden om God alleen maar met het licht van zijn verstand te kennen: Want al kan het menselijk verstand, om het eenvoudig te zeggen, door zijn natuurlijke krachten en zijn natuurlijk licht tot een ware en zekere kennis komen van een persoonlijke God, die de wereld door zijn voorzienigheid in stand houdt en bestuurt, en omtrent de natuurwet die door de Schepper in ons hart is neergelegd, toch zijn er niet weinig factoren die het verstand verhinderen zijn natuurlijk vermogen daadwerkelijk en met vrucht te gebruiken. Want de waarheden die betrekking hebben op God en op de verhouding van de mens tot God, gaan de orde van de zintuiglijk waarneembare wereld volstrekt te boven; en wanneer men deze waarheden in praktijk gaat brengen en zijn leven ernaar gaat inrichten, vraagt dat algehele toewijding en zelfverloochening. Nu ondervindt het menselijk verstand bij het verwerven van de kennis van deze waarheden moeilijkheden zowel vanwege de invloed van de zintuigen en de verbeelding als vanwege de slechte begeerten, die een gevolg zijn van de erfzonde. En zo beelden de mensen zich bij dit alles gemakkelijk in dat de dingen die ze liever niet als waar zouden zien, ook inderdaad niet waar of minstens 13 twijfelachtig zijn. cit. 38 2036 Daarom heeft de mens er behoefte aan verlicht te worden door de openbaring van God, niet alleen inzake hetgeen zijn begrip te boven gaat, maar ook inzake “hetgeen op godsdienstig en zedelijk gebied voor het verstand op zichzelf niet ontoegankelijk is, opdat ook dit in de huidige omstandigheden waarin het mensdom verkeert, door allen gemakkelijk, met vaste zekerheid en zonder enige vermenging met dwalingen kan worden gekend”.cit. IV - Hoe te spreken over God? 39 851 Wanneer de kerk het vermogen van het menselijk verstand God te kennen verdedigt, dan spreekt zij haar vertrouwen uit dat het mogelijk is tot alle mensen en met alle mensen over God te spreken. Deze overtuiging is het vertrekpunt voor haar dialoog met de andere godsdiensten, met de filosofie en de wetenschappen, evenals met de ongelovigen en de atheïsten. 40 Aangezien onze kennis van God beperkt is, is ons spreken over God het ook. Wij kunnen God slechts noemen door te beginnen bij zijn schepselen, en dat overeenkomstig onze beperkte menselijke manier van kennen en denken. 41 213 299 De schepselen dragen alle een zekere gelijkenis met God in zich, heel bijzonder de mens die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God. De talrijke volmaaktheden van de schepselen (hun waarheid, hun goedheid en hun schoonheid) zijn derhalve een weerspiegeling van de oneindige volmaaktheid van God. Daarom kunnen wij God benoemen uitgaand van de volmaaktheden van zijn schepselen, “want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen wordt men door vergelijking hun Schepper gewaar” (Wijsh. 13,5). 42 212 300 370 God gaat ieder schepsel te boven. Wij moeten daarom ons spreken over God zonder ophouden zuiveren van beelden, van wat er beperkt en onvolmaakt aan is om de “onuitsprekelijke, onbegrijpelijke, onzichtbare en ongrijpbare”. cit. God niet te verwarren met onze menselijke voorstellingen. Onze menselijke woorden schieten altijd tekort in vergelijking met het mysterie van God. 43 206 14 Wanneer wij zo over God spreken, dan drukt onze taal zich weliswaar uit op een menselijke manier, maar ze bereikt werkelijk God zelf zonder Hem evenwel in zijn oneindige eenvoud onder woorden te kunnen brengen. Men moet immers niet vergeten dat “men niet kan wijzen op enige gelijkheid tussen Schepper en schepsel zonder dat er gewezen kan worden op een nog grotere ongelijkheid”cit. en dat “wij van God niet kunnen begrijpen wat Hij is, maar slechts wat Hij niet is, en in welke verhouding de andere wezens tot Hem staan”.cit. - IN HET KORT 44 De mens is van nature en door roeping een godsdienstig wezen. Omdat de mens van God komt en naar God gaat, heeft hij alleen maar een volledig menselijk leven, als hij zijn band met God vrijelijk beleeft. 45 De mens is gemaakt om in gemeenschap met God te leven, in wie hij zijn geluk vindt: “Wanneer ik met mijn gehele wezen met U verenigd zal zijn, zal er voor mij geen verdriet en moeite meer zijn en geheel van U vervuld, zal mijn leven waarachtig leven zijn”.cit. 46 Wanneer de mens naar de boodschap van de schepselen en de stem van zijn geweten luistert, dan kan hij komen tot de zekerheid van het bestaan van God, oorzaak en einde van alles. 47 De kerk leert dat de enige, ware God, onze Schepper en Heer, met zekerheid gekend kan worden uit zijn werken dankzij het natuurlijke licht van het menselijk verstand.cit. 48 Wij kunnen God werkelijk benoemen door uit te gaan van de menigvuldige volmaaktheden van de schepselen, gelijkenissen van de oneindig volmaakte God, zelfs als onze beperkte taal het mysterie ervan niet volledig tot uitdrukking kan brengen. 49 “Een schepsel zonder Schepper verdwijnt in het niet”. cit. Daarom weten de gelovigen dat zij door de liefde van Christus ertoe aangezet worden het licht van de levende God te brengen aan hen die Hem niet kennen of Hem afwijzen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” TWEEDE HOOFDSTUK - God ontmoet de mens TWEEDE HOOFDSTUK - God ontmoet de mens 50 15 36 1066 Door het natuurlijke verstand kan de mens God met zekerheid kennen, vertrekkend vanuit zijn werken waarin Hij zich heeft laten kennen. Maar er bestaat een andere orde van kennis die de mens geenszins op eigen kracht kan bereiken: die van de goddelijke openbaring. cit. Op grond van een geheel vrije beslissing openbaart God zichzelf en geeft Hij zich aan de mens. Hij doet dit door zijn mysterie te openbaren, zijn liefdevol heilsplan dat Hij vanaf alle eeuwigheid ten gunste van alle mensen vorm gegeven heeft in Christus. Hij openbaart zijn heilsplan ten volle door zijn welbeminde Zoon, onze Heer Jezus Christus, en de heilige Geest te zenden. ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 ARTIKEL 3 - De openbaring van God - Het doorgeven van de goddelijke openbaring - De heilige Schrift KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” TWEEDE HOOFDSTUK - God ontmoet de mens ARTIKEL 1 - De openbaring van God I - God openbaart zijn “liefdevol heilsplan” 51 2823 1996 “Het heeft God in zijn goedheid en wijsheid behaagd zichzelf te openbaren en zijn ‘geheim raadsbesluit’ (Ef. 1,9) te doen kennen, waardoor de mensen door Christus, het vleesgeworden Woord, in de heilige Geest toegang hebben tot de Vader en deelgenoten worden gemaakt van de goddelijke natuur”. cit. 52 God die “woont in ongenaakbaar licht” (1 Tim. 6,16) wil zijn eigen goddelijk leven meedelen aan de mensen, die door Hem uit vrije wil geschapen zijn, om hen in zijn enige Zoon als kinderen aan te nemen. cit. Door zichzelf te openbaren wil God de mensen in staat stellen Hem een antwoord te geven, Hem te kennen en Hem in veel grotere mate te beminnen dan zij dit uit zichzelf zouden kunnen. 53 Het goddelijk heilsplan van de openbaring wordt verwezenlijkt zowel “in daden” als “in woorden, die een innerlijke samenhang met elkaar hebben” cit. en elkaar verklaren. Het bevat een bijzondere “goddelijke pedagogiek: God deelt zich geleidelijk aan de mens mee. Hij bereidt hem stapsgewijs voor op het ontvangen van de bovennatuurlijke openbaring die Hij van zichzelf geeft, en die in de persoon en de zending van het vleesgeworden Woord, Jezus Christus, haar hoogtepunt zal hebben. De heilige Ireneüs van Lyon spreekt herhaaldelijk over deze goddelijke pedagogie, waarbij hij het beeld gebruikt van de wederzijdse gewenning tussen God en mens: “Het Woord van God heeft in de mens gewoond en is Mensenzoon geworden om de mens eraan te wennen God te vernemen en God eraan te wennen in de mens te wonen naar het welbehagen van de Vader”. cit. 16 II - De fases in de openbaring God laat zich vanaf het begin kennen 54 32 374 “God die door zijn Woord alles schept en in stand houdt, geeft in het geschapene een bestendig getuigenis van zichzelf en, omdat Hij de weg van het bovennatuurlijk heil wilde openen, heeft Hij zich vanaf het begin aan onze stamouders geopenbaard”. cit. Hij heeft hen uitgenodigd tot een innige gemeenschap met Hem door hen te bekleden met een schitterende genade en gerechtigheid. 55 397 410 761 Deze openbaring is niet onderbroken door de zonde van onze stamouders. Immers, God “heeft hen na hun val door de verlossing te beloven opgericht tot de hoop op het heil en zonder onderbreking zorg gedragen voor het menselijk geslacht om eeuwig leven te schenken aan hen die door standvastig het goede te doen het heil zoeken”. cit. Door ongehoorzaamheid aan U heeft hij uw vriendschap verloren, maar Gij hebt hem niet aan het geweld van de dood uitgeleverd (... ). Menigmaal hebt Gij aan de mensen een verbond aangeboden. cit. Het verbond met Noach 56 401 1219 Wanneer eenmaal de eenheid van het menselijk geslacht door de zonde verbroken is, probeert God de mensheid allereerst te redden door in iedere fase aanwezig te zijn. Het verbond met Noach na de zondvloed cit. brengt het principe van het goddelijk heilsbestel tot uitdrukking Jegens de “volken”, d.w.z. jegens de mensen die opnieuw verenigd zijn, “ieder naar land, taal en geslacht” (Gen. 10,5).cit. 57 Deze ordening in de veelheid van volken cit. is tegelijk kosmisch, sociaal en godsdienstig. Het heeft ten doel de trots in te perken van een gevallen mensheid die, eensgezind in het kwaad,cit. uit eigen kracht haar eenheid tot stand zou willen brengen zoals in Babel.cit. Maar ten gevolge van de zondecit. bedreigt zowel het polytheïsme als de afgodische verering van het volk en zijn leider, onophoudelijk deze voorlopige heilseconomie met een heidense verwording. 58 674 2569 Het verbond van Noach is van kracht, zolang de tijd van de volken cit. duurt tot aan de 17 verkondiging van het evangelie, over de hele wereld. De bijbel vereert enkele grote figuren van de “volken”, zoals “Abel de rechtvaardige”, de priesterkoning Melchisedek, cit. de voorafbeelding van Christus,cit. of de rechtvaardigen “Noach, Daniël en Job” (Ez. 14,14). Zo brengt de Schrift tot uitdrukking welke hoge graad van heiligheid zij kunnen bereiken die leven volgens het verbond van Noach, in afwachting van het ogenblik dat de Christus “alle verstrooide kinderen van God samenbrengt” (Joh. 11,52). God kiest Abraham 59 145 2570 Om de verstrooide mensheid te verzamelen kiest God Abram door hem weg te roepen “uit zijn land, familie en huis” (Gen. 12, 1) om Abraham van hem te maken, d.w.z. “de vader van een menigte volken” (Gen. 17,5): “Door u zal zegen komen over alle geslachten op aarde” (Gen. 12,3 LXX).cit. 60 762 781 Het volk dat van Abraham afstamt, zal de bewaarder zijn van de belofte, aan de aartsvaders gedaan, het uitverkoren volk,cit. geroepen om eens het verzamelen van alle kinderen van God binnen de eenheid van de kerk voor te bereiden;cit. dat zal de wortel zijn waarop de heidenen, na gelovig geworden te zijn,cit. geënt zullen worden. 61 De aartsvaders en de profeten en andere personen uit het Oude Testament werden altijd vereerd en zullen altijd vereerd worden als heiligen in alle liturgische tradities van de kerk. God vormt zijn volk Israël 62 2060 2574 1961 Na de aartsvaders heeft God Israël als zijn volk gevormd door het uit de slavernij van Egypte te redden. Hij heeft met dit volk zijn verbond op de Sinaï gesloten en het door Mozes zijn wet gegeven, opdat het Hem erkent en dient als de enige, levende en ware God. de zorgzame Vader en rechtvaardige rechter, en opdat het uitziet naar de beloofde Verlosser.cit. 63 204 2810 839 Israël is het priesterlijke volk van God,cit. het volk dat “de naam van de Heer, draagt “ (Deut. 28, 10). Het is het volk “dat door onze God en Heer het eerst is aangesproken”,cit. het volk van de 18 “oudere broeders” in het geloof van Abraham. 64 711 1965 489 Door de profeten voedt God zijn volk op in de hoop op het heil, in de verwachting van een nieuw en eeuwig Verbond, dat voor alle mensen cit. bestemd is en dat gegrift zal zijn in de harten.cit. De profeten kondigen een radicale verlossing van het volk van God aan, de reiniging van al zijn ontrouw,cit. een heil dat alle volken zal omvatten.cit. Het zullen vooral de armen en de nederigen van de Heercit. zijn die deze hoop zullen dragen. Heilige vrouwen, zoals Sara, Rebecca, Rachel, Mirjam, Debora, Hanna, Judit en Ester hebben de hoop op het heil van Israël levend gehouden. De zuiverste onder hen is de figuur van Maria.cit. III - Jezus Christus - “Middelaar en volheid van de gehele openbaring” God heeft alles gezegd in zijn Woord 65 102 516 2717 “Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot onze vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij nu, op het einde der tijden, tot ons gesproken door de Zoon” (Heb. 1,1-2). Christus, de mensgeworden Zoon van God, is het enige, volmaakte en definitieve Woord van de Vader. In Hem zegt Hij alles en er zal geen ander woord zijn dan dat. In zijn commentaar op Heb. 1,1-2 drukt het de heilige Johannes van het Kruis, nadat zo velen dit al voor hem gedaan hebben, op schitterende wijze als volgt uit: Want Hij heeft zijn Zoon gegeven, zijn enig Woord. Hij heeft geen ander. Daarmee heeft Hij in dit éne Woord alles tegelijk gezegd in één keer. Méér heeft Hij niet te zeggen (... ). Datgene immers wat Hij vroeger broksgewijze aan de profeten meedeelde, heeft Hij nu in zijn geheel tot ons gezegd door ons het Al te geven, namelijk zijn Zoon. Daarom zou degene die nu God wil ondervragen of een visioen of openbaring wenst, niet alleen een dwaasheid begaan, maar hij zou God ook een belediging aandoen, omdat hij zij n ogen niet geheel en al op Christus vestigt zonder iets anders of iets nieuws te wensen.cit. Er zal geen andere openbaring meer zijn 66 94 “De christelijke heilseconomie, die immers het Nieuwe en definitieve Verbond is, zal nooit voorbijgaan en er is geen nieuwe publieke openbaring meer te verwachten voor de glorievolle verschijning van onze Heer Jezus Christus”.cit. Toch is de openbaring, ook al is zij voltooid, niet geheel ontvouwd; het zal de taak van het christelijk geloof zijn in de loop der eeuwen geleidelijk de gehele omvang ervan te begrijpen. 67 84 93 19 In de loop der eeuwen zijn er zogenaamde “bijzondere of privé” openbaringen geweest, waarvan er sommige door het gezag van de kerk erkend zijn. Zij behoren echter niet tot de geloofsschat. Hun rol is het niet de definitieve openbaring van Christus te “verbeteren” of “aan te vullen”, maar te helpen deze voller te beleven in een bepaald tijdperk van de geschiedenis. Geleid door het leergezag van de kerk weet de zin van de gelovigen te onderscheiden en te aanvaarden wat in deze openbaringen een authentieke oproep van Christus of van zijn heiligen aan de kerk is. Het christelijk geloof kan geen “openbaringen” aanvaarden die de openbaring waarvan Christus de vervulling is, beweren te overtreffen of te verbeteren. Dit is het geval met sommige niet-christelijke godsdiensten en ook met sommige sektes van recente datum die zich baseren op dergelijke “openbaringen”. - IN HET KORT 68 Uit liefde heeft God zich aan de mens geopenbaard en gegeven. Hij geeft zo een definitief en overvloedig antwoord op de vragen die de mens zich aangaande de zin en het doel van zijn leven stelt. 69 God heeft zich aan de mens geopenbaard door hem in woord en daad geleidelijk zijn eigen mysterie mede te delen. 70 Behalve het getuigenis dat God over zichzelf geeft in het geschapene, heeft Hij zich aan onze stamouders geopenbaard. Hij heeft tot ben gesproken en na de zondeval heeft Hij hun het heil beloofdcit. en hun zijn Verbond aangeboden. 71 God heeft met Noach een eeuwig verbond tussen Hem en alle levende wezens gesloten.cit. Dit verbond zal voortduren, zolang de wereld bestaat. 72 God heeft Abraham uitverkozen en met hem en zijn nageslacht een Verbond gesloten. Hij heeft hieruit zijn volk gevormd, waaraan Hij door Mozes zijn wet geopenbaard heeft. Hij heeft het door de profeten erop voorbereid het heil te ontvangen dat voor de hele mensheid bestemd is. 73 God heeft zich ten volle geopenbaard door zijn eigen Zoon te zenden, in wie Hij zijn Verbond voor eeuwig vastgelegd heeft. Hij is het definitieve Woord van de Vader, zodat er na Hem geen andere openbaring meer zal zijn. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” TWEEDE HOOFDSTUK - God ontmoet de mens ARTIKEL 2 - Het doorgeven van de goddelijke openbaring ARTIKEL 2 - Het doorgeven van de goddelijke openbaring 20 74 851 God “wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid” d.w.z. van Jezus Christus, “komen” (1 Tim. 2,4).cit. Christus moet derhalve aan alle volken en alle mensen verkondigd worden en zo moet de openbaring de uiteinden der aarde bereiken. God beschikte in zijn overgrote welwillendheid dat, wat Hij tot heil van alle volken geopenbaard had, tot in eeuwigheid ongerept zou blijven en aan alle geslachten doorgegeven zou worden. cit. I II III - De apostolische overlevering - De verhouding tussen de overlevering en de heilige Schrift - De interpretatie van het erfgoed van het geloof - IN HET KORT I - De apostolische overlevering 75 171 Christus, de Heer, in wie de gehele openbaring van de allerhoogste God wordt voltooid, heeft de apostelen de opdracht gegeven het evangelie, tevoren beloofd door de profeten en door Hemzelf vervuld en met eigen mond verkondigd, als de bron van alle heilswaarheid en zedenleer aan allen te prediken om hen daardoor te doen delen in de goddelijke gaven.cit. De apostolische prediking... 76 Het doorgeven van het evangelie, heeft overeenkomstig het gebod van de Heer op twee manieren plaatsgevonden: Mondeling: “door de apostelen die door mondelinge prediking, voorbeelden en instellingen overgeleverd hebben wat zij ofwel uit de mond van Christus, uit hun omgang met Hem en uit zijn werken ontvangen hadden, ofwel wat zij door de ingeving van de heilige Geest geleerd hadden”; Schriftelijk: “door die apostelen en mannen uit hun omgeving die, onder de ingeving van dezelfde heilige Geest, de heilsboodschap hebben opgetekend”.cit. ...voortgezet in de apostolische opvolging 77 861 “Opdat het evangelie in de kerk steeds ongerept en levend bewaard zou blijven, hebben de apostelen bisschoppen als hun opvolgers nagelaten ‘aan wie zij hun plaats in het leergezag overdroegen”’.cit. Immers, “de apostolische prediking, die in de geïnspireerde boeken op bijzondere wijze tot uitdrukking komt, moest in een ononderbroken opvolging bewaard blijven tot aan het einde der tijden”.cit. 78 1124 2651 21 Dit levende doorgeven, in de heilige Geest tot stand gebracht, wordt Overlevering genoemd, in zoverre zij verschilt van de heilige Schrift, hoewel zij daarmee wel nauw verbonden is. Door deze Overlevering “bestendigt de kerk in haar leer, leven en eredienst alles wat zijzelf is, alles wat zij gelooft, en geeft zij dit aan alle geslachten door”.cit. “De uitspraken van de heilige Kerkvaders getuigen van de leven schenkende aanwezigheid van deze Overlevering, waarvan de rijkdom de praxis en het leven van de gelovende en biddende kerk doordringt”.cit. 79 Zo blijft de boodschap die de Vader door zijn Woord in de heilige Geest over zichzelf gebracht heeft, tegenwoordig en werkzaam de kerk: “God, die vroeger gesproken heeft, spreekt thans zonder onderbreking met de bruid van zijn beminde Zoon en zo brengt de heilige Geest, door wie de levende stem van het evangelie in de kerk weerklinkt en door haar in de wereld, de gelovigen tot de volle waarheid en doet Hij het woord van Christus in volle rijkdom onder hen wonen”.cit. II - De verhouding tussen de overlevering en de heilige Schrift Een gemeenschappelijke bron... 80 “Ze zijn onderling nauw verbonden en hebben deel aan elkaar. Want beide, voortkomend uit dezelfde goddelijke bron, vloeien als het ware in elkaar over en zijn gericht op hetzelfde doel”.cit. Beide stellen in de kerk het mysterie van Christus tegenwoordig, die beloofd heeft bij de zijnen te blijven “alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt. 28,20), en ze maken dit vruchtbaar. ...twee verschillende manieren van doorgeven 81 113 “De heilige Schrift is het woord van God, in zoverre dit onder ingeving van de heilige Geest schriftelijk wordt vastgelegd.” “De heilige Overlevering bewaart het woord van God, dat door Christus, de Heer, en door de heilige Geest aan de apostelen is toevertrouwd, en geeft het integraal door aan hun opvolgers, opdat zij, verlicht door de Geest van de waarheid, dit door hun prediking trouw bewaren, verklaren en verspreiden”. 82 Hieruit volgt dat de kerk, waaraan de overdracht en de interpretatie van de openbaring is toevertrouwd, “niet uit de heilige Schrift alleen haar zekerheid put omtrent al het geopenbaarde. Derhalve moet men belde met eenzelfde liefde, eerbied en respect aanvaarden en vereren”.cit. Apostolische Overlevering en kerkelijke overleveringen 83 2041 2684 1202 22 De Overlevering waarvan hier sprake is, komt van de apostelen en zij geeft door wat de apostelen ontvangen hebben van het onderricht en het voorbeeld van Jezus en wat zij door de heilige Geest geleerd hebben. Immers, de eerste generatie christenen had nog geen geschreven Nieuwe Testament en het Nieuwe Testament getuigt zelf van het ontwikkelingsproces van de levende Overlevering. Hiervan dient men de theologische, leerstellige, liturgische of devotionele “overleveringen” te onderscheiden die in de loop van de tijd in de plaatselijke kerken ontstaan zijn. Dit zijn bijzondere vormen van overlevering waarin de grote Overlevering op een aan verschillende plaatsen en verschillende tijdperken aangepaste manier tot uitdrukking wordt gebracht. In het licht van de grote Overlevering kunnen deze gehandhaafd, veranderd of ook afgeschaft worden onder leiding van het leergezag van de kerk. III - De interpretatie van het erfgoed van het geloof Het erfgoed van het geloof dat aan de kerk in haar totaliteit is toevertrouwd 84 857 871 2033 “De heilige schat”cit. van het geloof (‘depositum fidei’), die vervat ligt in de heilige Overlevering en de heilige Schrift, is door de apostelen aan de kerk in haar totaliteit toevertrouwd. “Door aan deze geloofsschat vast te houden volhardt het hele heilige volk, verenigd met zijn herders, voortdurend in de leer van de apostelen en in het gemeenschappelijk leven, in het breken van het brood en het gebed, zodat er tussen bisschoppen en gelovigen een uitzonderlijke eensgezindheid ontstaat in het behouden, beleven en belijden van het overgeleverde geloof”.cit. Het leergezag van de kerk 85 888 2032 “De taak om op authentieke wijze het geschreven of overgeleverde woord van God te verklaren is alleen aan het levend leergezag van de kerk toevertrouwd”,d.w.z. aan de bisschoppen in gemeenschap met de opvolger van Petrus, de bisschop van Rome; “het oefent zijn gezag uit in de naam van Jezus Christus”.cit. 86 688 “Dit leergezag staat echter niet boven het woord van God, maar is de dienaar ervan door alleen te leren wat overgeleverd is, voor zover het namelijk dit overgeleverde woord, krachtens goddelijke opdracht en met de bijstand van de heilige Geest, met eerbied aanhoort, heilig bewaart en trouw uiteenzet en doordat het uit deze ene geloofsschat alles put wat het als door God geopenbaard te geloven voorhoudt”.cit. 87 1548 2037 Wanneer de gelovigen zich het woord van Christus tot zijn apostelen herinneren: “Wie naar u luistert, luistert naar Mij” (Lc. 10,16),cit. ontvangen zij volgzaam het onderricht en de richtlijnen 23 die hun herders hun op verschillende manieren geven. De dogma’s van het geloof 88 888 889 890 891 892 2032 Het leergezag van de kerk maakt ten volle gebruik van het van Christus ontvangen gezag, wanneer het dogma’s definieert, d.w.z. wanneer het, op een manier die het christenvolk verplicht tot een onherroepelijke aanhankelijkheid aan het geloof, waarheden voorhoudt die vervat zijn in de goddelijke openbaring of waarheden die noodzakelijkerwijs hiermee in verband staan. 89 2625 Er is een organisch verband tussen ons geestelijk leven en de dogma’s. De dogma’s zijn lampen op de weg van ons geloof. Zij verlichten het geloof en geven er vastigheid eraan. Omgekeerd zullen ons verstand en ons hart openstaan om het licht van de dogma’s van het geloof te ontvangen, als ons leven het rechte pad volgt.cit. 90 114 158 234 De onderlinge verbanden en de samenhang van de dogma’s kunnen gevonden worden in het geheel van de openbaring van het mysterie van Christus.cit. “In de katholieke leer bestaat er wegens het verschil in verhouding tot het fundament van het christelijk geloof een ordening of ‘hiërarchie’ van waarheden”.cit. De bovennatuurlijke geloofszin 91 737 Alle gelovigen hebben deel aan het verstaan en het doorgeven van de geopenbaarde waarheid. Ze zijn gezalfd met de heilige Geest die hen onderricht cit. en naar de volle waarheid cit. leidt. 92 785 “De gemeenschap als geheel van de gelovigen (...) kan niet dwalen in het geloof; en zij manifesteert dit bijzonder kenmerk door middel van de bovennatuurlijke geloofszin van geheel het volk, wanneer dit ‘vanaf de bisschoppen tot aan de eenvoudigste leken gelovigen’ zijn universele eensgezindheid uitdrukt in zaken van geloof en zeden”.cit. 24 93 889 “Door deze geloofszin, gewekt en in stand gehouden door de Geest van waarheid, blijft het volk van God onder de leiding van het heilig leergezag ( ... ) onwankelbaar trouw aan het geloof dat eens en voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd, dringt er met een juist inzicht dieper in door en brengt het steeds volmaakter in praktijk”.cit. De groei in het geloofsverstaan 94 66 2651 2038 Door de bijstand van de heilige Geest kan het verstaan van zowel de werkelijkheden als van de woorden van de geloofsoverlevering, groeien in het leven van de kerk: - “door de beschouwing en de studie van de gelovigen die dit alles in hun hart bewaren”;cit. het is in het bijzonder “het theologisch onderzoek dat de kennis van de geopenbaarde waarheid verdiept”.cit. - “door het innerlijk inzicht in de geestelijke dingen dat de gelovigen ervaren”;cit. “de goddelijke woorden en wie ze leest groeien samen;”cit. - “door de prediking van hen die met de opvolging in het bisschopsambt het zeker charisma van de waarheid hebben ontvangen”.cit. 95 “Het is dus duidelijk dat de heilige Overlevering, de heilige Schrift en het leergezag van de kerk krachtens Gods alwijze raadsbesluit zo met elkaar verbonden en verenigd zijn dat het ene niet kan bestaan zonder de twee andere en dat ze alle te samen, elk op zijn eigen wijze, onder de werking van de ene heilige Geest, het heil van de zielen krachtig bevorderen”.cit. - IN HET KORT 96 Wat Christus aan de apostelen heeft toevertrouwd, hebben zij overgeleverd door hun prediking en hun geschriften, onder ingeving van de heilige Geest, aan alle geslachten tot de glorievolle wederkomst van Christus. 97 “De heilige Overlevering en de heilige Schrift vormen één heilige schat van het woord Gods”,cit. waarin de op aarde pelgrimerende kerk, als in een spiegel, God aanschouwt, bron van al die rijkdom. 98 “De kerk bestendigt in haar leer, leven en eredienst alles wat zij is, en alles wat zij gelooft, en zij geeft dit door aan alle geslachten”.cit. 99 25 Dankzij de bovennatuurlijke geloofszin houdt het gehele Godsvolk niet op de gave van de goddelijk openbaring te ontvangen, er dieper in door te dringen en meer vanuit de openbaring te leven. 100 De opdracht het woord van God authentiek te verklaren is alleen toevertrouwd aan het leergezag van de kerk: de paus en de bisschoppen in verbondenheid met hem. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” TWEEDE HOOFDSTUK - God ontmoet de mens ARTIKEL 3 - De heilige Schrift I - Christus - het enig woord van de heilige Schrift 101 Om zich aan de mensen te openbaren spreekt God, in zijn welwillende goedheid tot hen in menselijke bewoordingen: “Want, Gods woorden, uitgedrukt in de talen van de mensen, zijn gelijk geworden aan de menselijke manier van spreken, zoals eens het Woord van de eeuwige Vader, door de zwakheid aan te nemen van ons vlees, gelijk geworden is aan de mensen”.cit. 102 65 2763 426 Door alle woorden van de heilige Schrift heen zegt God slechts één Woord: zijn enig Woord waarin Hij zich geheel uitspreekt:cit. Herinnert U zich dat één en hetzelfde Woord van God in de hele Schrift verspreid is en dat één en hetzelfde Woord uit de mond van de vele heiligen klinkt. Omdat dit Woord van in het begin bij God was, heeft het geen lettergrepen nodig, want het is niet onderworpen aan de tijd.cit. 103 1100 1184 1378 Daarom heeft de kerk altijd de heilige Schrift vereerd, zoals zij ook het lichaam des Heren vereert. Zij houdt niet op het brood van het leven, genomen van, de tafel van het woord van God en van het lichaam van Christus, uit te reiken aan de gelovigen.cit. 104 In de heilige Schrift vindt de kerk onophoudelijk haar voedsel en haar kracht,cit. want daarin ontvangt zij niet alleen een menselijk woord, maar ook wat ze werkelijk is: het woord van God.cit. “Want in de heilige boeken treedt de hemelse Vader zijn kinderen vol liefde tegemoet en spreekt met hen”.cit. 26 II - Inspiratie en waarheid van de heilige Schrift 105 God is de auteur van de heilige Schrift. “De door God geopenbaarde waarheid, die in de heilige Schrift besloten ligt en voorgehouden wordt, is er onder ingeving van de heilige Geest aan toevertrouwd”. “Krachtens haar apostolisch geloof houdt onze moeder de heilige kerk zowel de boeken van het Oude als die van het Nieuwe Testament, in hun geheel met al hun delen, voor heilig en canoniek, omdat ze. geschreven onder ingeving van de heilige Geest, God tot auteur hebben en als zodanig aan de kerk zijn overgeleverd”.cit. 106 God heeft de menselijke auteurs van de heilige boeken geïnspireerd. “Voor het samenstellen van de heilige boeken koos God mensen uit, van wie Hij zich, gebruikmakend van hun eigen vermogens en krachten, bediende, om hen, terwijl Hijzelf in hen en door hen werkte, al datgene en alleen datgene wat Hij wilde, als echte auteurs te laten optekenen”.cit. 107 702 De geïnspireerd boeken leren de waarheid. “Omdat men dus alles wat de geïnspireerd of gewijde schrijvers zeggen, moet beschouwen als door de heilige Geest gezegd, moet men ook belijden dat de boeken van de Schrift vast, trouw en zonder dwaling de waarheid leren die God omwille van ons heil in de heilige boeken wilde laten vastleggen”.cit. 108 Het christelijk geloof is echter geen “godsdienst van het boek”. Het christendom is de godsdienst van het “Woord” van God, “niet van een geschreven en stom woord, maar van het mensgeworden, levende Woord”.cit. Christus, het eeuwige Woord van de levende God, moet door de heilige Geest onze geest toegankelijk maken “voor het begrijpen van de Schriften” (Lc. 24,45), opdat zij geen dode letter blijven. III - De heilige Geest als tolk van de Schrift 109 In de heilige Schrift spreekt God tot de mens in de taal van de mensen. Om de Schrift goed te verklaren moet men dus letten op hetgeen de menselijke auteurs werkelijk hebben willen zeggen en wat God ons door hun woorden heeft willen openbaren.cit. 110 Om de bedoeling van de heilige auteurs te ontdekken moet men rekening houden met de tijdsomstandigheden en de cultuur waarin zij leefden, de “literaire genres” die in die tijd in zwang waren, de toenmaals gangbare wijze van voelen, spreken en vertellen. “De waarheid wordt immers op een verschillende manier voorgesteld en uitgedrukt in teksten die op een uiteenlopende wijze historisch, profetisch en dichterlijk, of van een ander genre zijn”.cit. 111 27 Maar aangezien de heilige Schrift geïnspireerd is. bestaat er een ander beginsel van juiste interpretatie, dat niet minder belangrijk is dan het voorafgaande, en zonder dit beginsel zou de Schrift een dode letter blijven: “De heilige Schrift moet worden gelezen en verklaard in het licht van dezelfde Geest, door wie ze geschreven is”.cit. Het tweede Vaticaans concilie geeft drie criteria aan voor een verklaring van de Schrift overeenkomstig de Geest die haar geïnspireerd heeft:cit. 112 128 368 1. Allereerst veel aandacht schenken “aan de inhoud en de eenheid van de hele Schrift”. De Schrift, immers, is, hoe verschillend de boeken ook zijn waaruit zij bestaat, één op grond van de eenheid van God heilsplan, waarvan Jezus Christus het middelpunt is en het hart dat sinds zijn Pasen geopend is.cit. Met het hart cit. van Christus wordt de heilige Schrift bedoeld, die het hart van Christus doet kennen. Dit hart was echter vóór het lijden gesloten, omdat de Schrift duister was; maar na het lijden werd de Schrift geopend, omdat zij die haar al kenden, nu aanschouwen en inzien hoe de profetieën uitgelegd moeten worden. cit. 113 81 2. Vervolgens de Schrift lezen in “de levende Overlevering van heel de kerk”. Volgens een uitdrukking van de Kerkvaders laat de heilige Schrift zich beter lezen in het hart van de kerk dan in de stoffelijk uitdrukkingsmiddelen. Daarom bewaart de kerk in haar Overlevering de levende herinnering aan het woord van God en is het de heilige Geest die haar de geestelijke uitleg van de Schrift schenkt (“ ... volgens de geestelijke betekenis welke de Geest aan de kerk schenkt”).cit. 114 90 3. Letten “op de analogie van het geloof”.cit. Onder “analogie van het geloof” verstaan wij de onderlinge samenhang van de geloofswaarheden onderling en binnen het totale heilsplan van de openbaring. De betekenis van de Schrift 115 Volgens een oude overlevering kan men onderscheid maken tussen twee betekenissen van de Schrift: de letterlijke betekenis en de geestelijke betekenis, waarbij de laatste weer onderverdeeld wordt in een allegorische, morele en anagogische betekenis. De diepgaande overeenkomst tussen de vier betekenissen geeft aan de levende lectuur van de Schrift in de kerk al haar rijkdom. 116 110 111 112 113 114 De letterlijke betekenis. Dat is de betekenis die door de woorden van de Schrift tot uitdrukking wordt gebracht en die door de exegese die de regels van de juiste interpretatie volgt, ontdekt wordt. “Alle betekenissen van de heilige 28 Schrift zijn gebaseerd op de letterlijke betekenis”.cit. 117 1101 De geestelijke betekenis.dankzij de eenheid in het heilsplan van God kan niet alleen de tekst van de Schrift, maar kunnen ook de werkelijkheid en de gebeurtenissen waarover zij spreekt, tekenen zijn. 1. De allegorische betekenis. Wij kunnen een dieper begrip van de gebeurtenissen krijgen, indien wij hun betekenis in Christus herkennen; zo is de doortocht door de Rode Zee een teken van de overwinning van Christus en daardoor van het doopsel;cit. 2. De morele betekenis. De in de Schrift vermelde gebeurtenissen moeten ons ertoe brengen juist te handelen. Ze werden beschreven “als een waarschuwing voor ons” (1 Kor. 10,11). cit. 3. De anagogische betekenis. Het is ook mogelijk werkelijkheden en gebeurtenissen te bezien in hun eeuwige betekenis, daar zij ons leiden (in het Grieks: anagogè) naar ons vaderland. Zo is de kerk op aarde teken van het hemels Jeruzalem.cit. 118 Een middeleeuws distichon vat de vier betekenissen als volgt samen: De letter leert de gebeurtenissen, de allegorie wat men moet geloven, de morele betekenis wat men moet doen, en de anagogie waarheen men moet streven. 119 94 113 “Het is de taak van de exegeten volgens deze regels te streven naar een dieper begrijpen en verklaren van de zin van de heilige Schrift, opdat door deze als het ware voorbereidende studie het oordeel van de kerk kan rijpen. Want dit alles wat betrekking heeft op de methode van de schriftverklaring, is uiteindelijk onderworpen aan het oordeel van de kerk, die de goddelijke opdracht en de taak heeft om het woord van God te bewaren en te verklaren”.cit. Ik zou het Evangelie niet geloven, als het gezag van de katholieke Kerk mij er niet toe aanzette. cit. IV - De canon van de Schrift 120 117 Het is de apostolische Overlevering die de kerk liet onderscheiden welke geschriften gerekend dienden te worden tot de lijst van de heilige boeken.cit. Deze gehele lijst wordt “canon” van de Schrift genoemd. Ze bevat voor het Oude Testament 46 geschriften (45, indien men Jeremia en Klaagliederen als één geheel beschouwt) en 27 voor het Nieuwe Testament:cit. Voor het Oude Testament zijn dit: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Ruth, de twee boeken Samuel, de twee boeken Koningen, de twee boeken Kronieken, Ezra en Nehemia, Tobit, Judit, Ester, de twee boeken Makkabeeën, Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied, Wijsheid, Wijsheid van Jezus Sirach, Jesaja, Jeremia, Klaagliederen, Baruch, Ezechiël, Daniël, Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Nahum, Habakuk, Sefania, Haggai, Zacharias, Maleachi. Voor het Nieuwe Testament zijn dit: de evangelies van Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes, de Handelingen van de apostelen, de brieven van de heilige Paulus: aan de christenen van Rome, de eerste en de tweede brief aan de christenen van Korinte, de brief aan de Galaten, de brief aan de christenen van Efeze, Filippi en Kolosse, de eerste en de tweede brief aan de christenen van Tessalonica, de eerste en de tweede brief aan Timóteus, de brief aan Titus, aan Filémon; de brief aan de Hebreeën, de brief van Jakobus, de eerste en de tweede brief van Petrus, de drie brieven van Johannes, de brief van Judas en de Apocalyps. 29 Het Oude Testament 121 1093 Het Oude Testament is een niet weg te denken gedeelte van de heilige Schrift. De geschriften ervan zijn door God geïnspireerd en blijven hun waarde behouden,cit. want het Oude Verbond is nooit herroepen. 122 702 762 708 2 Immers, “het heilsbestel van het Oude Verbond had als belangrijkste bestaansgrond de komst van Christus, ons aller Verlosser (... ) voor te bereiden”. “Ofschoon die boeken ook onvolmaakte en tijdgebonden zaken bevatten”, leggen de boeken van het Oude Testament getuigenis af van heel de goddelijke pedagogie van de reddende liefde van God: “Hierin ligt een verheven leer over God, een weldadige wijsheid over het leven van de mens, een bewonderenswaardige rijkdom aan gebeden en tenslotte het geheim van ons heil verborgen”. cit. 123 De christenen vereren het Oude Testament als het ware woord van God. De kerk heeft altijd krachtig de gedachte afgewezen van het Oude Testament te verwerpen onder voorwendsel dat het door het Nieuwe Testament achterhaald zou zijn (Marcionisme). Het Nieuwe Testament 124 “Het Woord van God, dat een kracht van God is tot heil van iedere gelovige. wordt in de geschriften van het Nieuwe Testament op bijzondere wijze tegenwoordig gesteld en toont daarin zijn kracht”.cit. Deze geschriften verschaffen ons de definitieve waarheid van de goddelijke openbaring. Hun centrale thema is Jezus Christus, de mensgeworden Zoon van God, zijn handelen, zijn onderricht, zijn lijden en zijn verheerlijking, evenals de beginperiode van zijn kerk onder de werking van de heilige Geest.cit. 125 515 De evangelies zijn het hart van de hele Schrift, “omdat zij het voornaamste getuigenis zijn over het leven en de leer van het vleesgeworden Woord, onze Verlosser”.cit. 126 76 Bij het tot stand komen van de evangelies kan men drie fases onderscheiden: 1. Het leven en de leer van Jezus. De kerk gelooft vast dat de vier evangelies, “waarvan zij de historiciteit zonder aarzelen bevestigt, getrouw weergeven wat Jezus, de Zoon van God, tijdens zijn leven onder de mensen werkelijk gedaan en geleerd heeft voor hun eeuwig heil, tot op de dag waarop Hij ten hemel is opgenomen”. 2. De mondelinge Overlevering. “De apostelen hebben na de Hemelvaart van de Heer datgene wat Hij gezegd en gedaan had, aan hun toehoorders doorgegeven met het vollediger inzicht dat zijzelf genoten, onderricht als zij waren door de glorievolle gebeurtenissen van Christus en verlicht door de Geest van waarheid”. 30 3. De geschreven evangelies.”De gewijde schrijvers hebben bij het schrijven van de vier evangelies een keuze gedaan uit het vele dat mondeling of ook reeds schriftelijk was overgeleverd, en andere zaken tot een synthese samengevoegd of met het oog op de situatie van de kerken uitgelegd. Tenslotte hebben zij de vorm van de prediking behouden, altijd zó dat zij ons de zuivere waarheid over Jezus meedeelden”. cit. 127 1154 2705 Het “viervormig” evangelie neemt in de kerk een unieke plaats in: hiervan getuigen de verering die de liturgie eraan toekent, en de onvergelijkelijke aantrekkingskracht die het te allen tijde op de heiligen heeft uitgeoefend. Er is geen grootser, beter, kostbaarder en schitterender leer dan de tekst van het evangelie. Ziet en bewaart in uw hart wat onze Heer en Meester, Christus, zowel in zijn woorden geleerd heeft als door zijn daden tot stand gebracht heeft.cit. Het is bovenal het hele evangelie dat mij gedurende mijn gebed voedsel geeft; hierin vind ik alles wat nodig is voor mijn arme ziel. Ik ontdek er steeds nieuw licht, verborgen en mysterieuze betekenissen. cit. De eenheid van het Oude en Nieuwe Testament 128 1094 489 De kerk heeft al ten tijde van de apostelen cit. en vervolgens voortdurend in haar Overlevering de eenheid van het goddelijk heilsplan in de belde testamenten belicht dankzij de typologie. Deze ziet in de werking van God onder het Oude Verbond voorafbeeldingen van hetgeen God in de volheid van de tijd voltooid heeft in de persoon van zijn mensgeworden Zoon. 129 651 2055 1968 De christenen lezen derhalve het Oude Testament in het licht van de gestorven en verrezen Christus. Deze typologische lezing legt de onuitputtelijke inhoud van het Oude Testament bloot. Zij mag niet doen vergeten dat het Oude Testament zijn eigen waarde van een openbaring behoudt die door onze Heer zelf opnieuw bevestigd is.cit. Het Nieuwe Testament vraagt er overigens om ook gelezen te worden in het licht van het Oude Testament. De catechese van de eerste christenen zal er voortdurend een beroep op doen.cit. Volgens een oud gezegde is het Nieuwe Testament verborgen in het Oude Testament, terwijl het Oude Testament wordt onthuld in het Nieuwe Testament: “Het Nieuwe Testament is verborgen in het Oude Testament en het Oude Testament wordt in het Nieuwe Testament onthuld”.cit. 130 Typologie betekent de dynamiek naar de voltooiing van het goddelijk heilsplan, wanneer “God alles in allen zal zijn” (1 Kor. 15,28). Zo verliezen b.v. ook de roeping van de aartsvaders en de uittocht uit Egypte binnen Gods heilsplan niet hun eigen waarde omwille van het feit dat zij er tezelfdertijd tussenstappen van zijn. V - De heilige Schrift in het leven van de kerk 31 131 “De werking en de kracht van het woord van God zijn zo groot dat dit voor de kerk een steunpunt en een kracht is en voor de kinderen van de kerk de sterkte van het geloof, de spijs voor hun ziel, de zuivere en ononderbroken stromende bron van geestelijk leven”.cit. “Voor de christenen moet de toegang tot de heilige Schrift wijd openstaan”.cit. 132 94 “Daarom moet de studie van de heilige Schrift als het ware de ziel zijn van de heilige theologie. Ook de dienst van het woord, namelijk de pastorale prediking, de catechese en elk christelijk onderricht, waarin de liturgische homilie een vooraanstaande plaats moet innemen, ontvangt nu door datzelfde woord van de Schrift zijn heilzaam voedsel en zijn heilige en frisse kracht”.cit. 133 2653 1792 De kerk “spoort met aandrang en met nadruk alle christenen (... ) aan zich door het veelvuldig lezen van de goddelijke Schriften ‘de alles overtreffende kennis van Jezus Christus’ (Fil. 3,8) eigen te maken. ‘Want de Schriften niet kennen betekent Christus niet kennen’ (de heilige Hiëronymus)”.cit. 134 “Heel de goddelijke Schrift is slechts één boek en dit ene boek is Christus, ‘want heel de goddelijke Schrift spreekt van Christus en heel de goddelijk Schrift wordt vervuld in Christus’”. cit. - IN HET KORT 135 “De heilige boeken bevatten het Woord van God en, wegens hun geïnspireerd karakter, zijn ze werkelijk het woord van God”. cit. 136 God is de auteur van de heilige Schrift, terwijl Hij zijn menselijke auteurs inspireert; Hij werkt in en door hen. Hij geeft zo de zekerheid dat hun geschriften zonder dwaling de heilzame waarheid leren.cit. 137 De interpretatie van de geïnspireerde Schriften moet voor alles letten op hetgeen God door de heilige auteurs voor ons heil wil openbaren. “Wat van de Geest komt, wordt alleen door de werking van de Geest ten volle verstaan”. cit. 138 De kerk ontvangt en vereert de 46 boeken van het Oude en de 27 boeken van het Nieuwe Testament als geïnspireerd. 32 139 De vier evangelies nemen een centrale plaats in, aangezien Christus Jezus er het middelpunt van is. 140 De eenheid van de beide testamenten komt voort uit de eenheid van Gods heilsplan en zijn openbaring. Het Oude Testament bereidt het Nieuwe Testament voor, terwijl dit laatste de vervulling is van het Oude Testament; beide verklaren elkaar wederzijds; beide zijn het ware woord van God. 141 “De kerk heeft de heilige Schriften, zoals ook het lichaam des Heren zelf, altijd vereerd”:cit. beide voeden en sturen heel het christelijk leven. “Uw woord is een lamp voor mijn voeten, het is een licht op mijn pad” (Ps. 119,205). cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” DERDE HOOFDSTUK - Het antwoord van de mens aan God DERDE HOOFDSTUK - Het antwoord van de mens aan God 142 1102 Door zijn openbaring “spreekt de onzichtbare God, uit de overvloed van zijn liefde, tot de mensen als tot zijn vrienden en gaat Hij met hen om, teneinde hen uit te nodigen tot de gemeenschap met Hem en hen daarin op te nemen”.cit. Het overeenstemmend antwoord op deze uitnodiging is het geloof. 143 2087 Door het geloof onderwerpt de mens zijn verstand en wil geheel aan God. Met heel zijn wezen betuigt de mens zijn instemming met de zich openbarende God.cit. De heilige Schrift noemt dit antwoord van de mens aan de God die openbaart:cit. “gehoorzaamheid van het geloof”. ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 - Ik geloof - Wij geloven KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” DERDE HOOFDSTUK - Het antwoord van de mens aan God ARTIKEL 1 - Ik geloof I - De gehoorzaamheid van het geloof 33 144 Gehoorzamen (gehoor geven) in het geloof is zich uit vrije wil onderwerpen aan het gehoorde woord, omdat God, de Waarheid zelf, borg staat voor de waarheid ervan. Abraham staat model voor deze gehoorzaamheid die de heilige Schrift ons voorhoudt. De Maagd Maria is er de meest volmaakte verwezenlijking van. Abraham - “de vader van alle gelovigen” 145 52 2570 489 De brief aan de Hebreeën legt in de grote lofrede op het geloof van de voorvaderen in het bijzonder de nadruk op het geloof van Abraham: “Door het geloof heeft Abraham gehoor gegeven aan de roepstem van God, en ging hij op weg naar een land dat bestemd was voor hem en zijn erfgenamen: hij vertrok zonder te weten waarheen” (Heb. 11,8).cit. Door het geloof heeft hij als vreemdeling en als pelgrim in het beloofde land geleefd.cit. Door dit geloof werd Sara vruchtbaar en kon zij de zoon van de belofte ontvangen. Door het geloof tenslotte heeft Abraham zijn enige zoon ten offer gebracht.cit. 146 1819 Abraham verwezenlijkt zo de definitie van het geloof, zoals de brief aan de Hebreeën die verwoordt: “Het geloof is een vaste grond van wat wij hopen, het overtuigt ons van de werkelijkheid van onzichtbare dingen” (Heb. 11,1). “Abraham heeft God geloofd en dat geloof is hem aangerekend als gerechtigheid” (Rom. 4,3).cit. Dankzij deze “kracht van zijn geloof” (Rom. 4,20) is Abraham “de vader van allen die geloven” (Rom. 4,11.18)cit. geworden. 147 839 Het Oude Testament getuigt rijkelijk van dit geloof. De brief aan de Hebreeën verkondigt de lof van het voorbeeldige geloof van de ouden “die zich hierdoor naam verworven hebben” (Heb. 11,2.39). Echter, “God had met ons iets beters voor”: de genade in zijn Zoon Jezus te geloven, “de aanvoerder en voltooier van ons geloof” (Heb. 11,40; 12,2). Maria - “Zalig zij die geloofd heeft” 148 494 2617 506 De maagd Maria verwezenlijkt op de meest volmaakte manier de gehoorzaamheid van het geloof. In geloof heeft Maria de aankondiging en de belofte, haar door de engel Gabriël gebracht, ontvangen, omdat zij geloofde dat “voor God niets onmogelijk is” (Lc. 1,37)cit. en omdat ze haar instemming gaf: “Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1,38). 34 Elisabeth heeft haar als volgt begroet: “Zalig zij die geloofd heeft, dat tot vervulling zal komen wat haar vanwege de Heer gezegd is” (Lc. 1,45). Om dit geloof zal elk geslacht haar zalig prijzen.cit. 149 969 507 829 Tijdens haar hele leven en tot haar laatste beproeving,cit. toen Jezus, haar zoon, stierf op het kruis, heeft haar geloof niet gewankeld. Maria heeft niet opgehouden te geloven “in de vervulling” van het woord van God. Daarom vereert de kerk in Maria dan ook de zuiverste verwezenlijking van het geloof. II - “Ik weet Wie ik mijn vertrouwen heb geschonken” (2 Tim. 1,12) Geloven in God alleen 150 222 Het geloof is op de eerste plaats een zich persoonlijk bekennen van de mens tot God; het is tegelijkertijd, en hiermee onlosmakelijk verbonden, de vrije instemming met geheel de waarheid die God geopenbaard heeft. In zoverre het christelijk geloof een zich persoonlijk bekennen tot God is en een instemming met de waarheid die Hij geopenbaard heeft, verschilt het van het geloof in een menselijke persoon. Het is juist en goed zich geheel aan God toe te vertrouwen en volstrekt te geloven in wat Hij zegt. Het zou ijdel en bedrieglijk zijn op een dergelijke manier in een schepsel te geloven.cit. Geloven in Jezus Christus, de Zoon van God 151 424 Voor een christen is geloven in God onlosmakelijk verbonden met geloven in Hem die Hij gezonden heeft, “zijn welbeminde Zoon”, in wie Hij heel zijn welbehagen heeft (Mc. 1, 1 l); God heeft ons gezegd naar Hem te luisteren.cit. De Heer zelf heeft aan zijn apostelen gezegd: “Gij gelooft in God, gelooft ook in Mij” (Joh. 14,1). Wij kunnen in Jezus Christus geloven, omdat Hijzelf God is, het vleesgeworden Woord: “Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot des Vaders is, Hij heeft Hem doen kennen” (Joh. 1,18). Aangezien Hij “de Vader gezien heeft” joh. 6,46), is Hij de enige die Hem kent en Hem kan openbaren.cit. Geloven in de heilige Geest 152 243 683 232 Men kan niet in Jezus Christus geloven zonder deel te hebben aan zijn Geest. Het is de heilige 35 Geest die aan de mensen openbaart wie Jezus is. Want “niemand kan zeggen ‘Jezus is de Heer’, tenzij door de heilige Geest” (1 Kor. 12,3). “De Geest van God doorgrondt alles, zelfs de diepste geheimen van God (...). Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God” (1 Kor. 2,10-11). God alleen kent God in zijn geheel. Wij geloven in de heilige Geest, omdat Hij God is. De kerk houdt niet op haar geloof te belijden in één God, Vader, Zoon en heilige Geest. III - De kenmerken van het geloof Het geloof is een genade 153 552 1814 1996 Wanneer de heilige Petrus belijdt dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, dan verklaart Jezus dat “niet vlees en bloed” hem dit geopenbaard hebben, “maar zijn Vader die in de hemel is” (Mt. 16,17).cit. Het geloof is een gave van God, een bovennatuurlijke deugd, door Hem ingestort. “Wil de mens deze geloofsdaad kunnen stellen, dan is Gods voorkomende en helpende genade nodig en de innerlijke bijstand van de heilige Geest, die het hart moet bewegen en het tot God moet keren, die de ogen van de geest moet openen en ‘aan allen smaak moet geven om met de waarheid in te stemmen en erin te geloven”’.cit. Het geloof is een menselijke daad 154 1749 2126 Geloven is slechts mogelijk door de genade en de innerlijke bijstand van de heilige Geest. Het is niet minder waar dat geloven een authentiek menselijke daad is. Het is noch in strijd met de vrijheid noch met het denken van de mens om op God te vertrouwen en zich te bekennen tot de door Hem geopenbaarde waarheden. In menselijke verhoudingen is het al niet in strijd met onze waardigheid te geloven wat anderen ons over zichzelf en hun bedoelingen vertellen, en ons te verlaten op hun beloften (b.v. wanneer man en vrouw huwen) om zo deel te krijgen aan een wederzijdse gemeenschap. Daarom is het nog veel minder in strijd met onze waardigheid “door geloof de volkomen onderwerping van ons verstand en onze wil aan de God die openbaart, te tonen”cit. en zo met Hem in een innige gemeenschap te treden. 155 2008 In het geloof werken het menselijk verstand en de menselijke wil met de goddelijke genade samen: “Geloven is een daad van het verstand dat instemt met de goddelijke waarheid op aandrang van de wil die door God met zijn genade daartoe is aangezet”.cit. Het geloof en het verstand 156 36 1063 2465 548 Het geloofsmotief ligt niet in het feit dat de geopenbaarde waarheden ons in het licht van ons natuurlijk verstand als waar en begrijpelijk voorkomen. Wij geloven “op gezag van God zelf, die openbaart en zich niet kan vergissen en niet kan bedriegen”. “Opdat de hulde van het geloof niettemin overeenstemt met ons verstand, heeft God gewild dat de inwendige bijstand van de heilige Geest vergezeld gaat van de uitwendige bewijzen van zijn openbaring”.cit. Zo zijn de wonderen van Christus en de heiligen,cit. de profetieën, de verbreiding en de heiligheid van de kerk, haar vruchtbaarheid en haar stabiliteit “zekere tekenen van de openbaring, aangepast aan het begrip van ieder”, en “motieven van geloofwaardigheid” die tonen dat de instemming van het geloof “geenszins een blinde gemoedsopwelling is”.cit. 157 2088 Het geloof is zeker, zekerder dan elke menselijke kennis, omdat het steunt op het woord zelf van God, die geen onwaarheid kan spreken. Zeker, de geopenbaarde waarheden kunnen het menselijk verstand en de menselijke ervaring duister voorkomen, maar “de zekerheid die het goddelijk licht schenkt, is groter dan de zekerheid die het menselijk verstand schenkt”.cit. “Tienduizend moeilijkheden maken niet een twijfel”.cit. 158 2705 1827 90 “Het geloof tracht te begrijpen”:cit. het is eigen aan het geloof dat de gelovige Hem beter wil leren kennen in wie hij gelooft, en dat hij beter wil begrijpen wat Hij geopenbaard heeft; een dieper gaande kennis zal op haar beurt een groter, steeds meer van liefde brandend geloof vragen. De genade van het geloof opent “het innerlijk oog” (Ef. 1,18) voor een levend begrip van de inhoud van de openbaring, d.w.z. het geheel van Gods heilsplan en de geloofsgeheimen, hun onderling verband en hun verband met Christus, middelpunt van het geopenbaarde mysterie. Wel, “om ons begrip van de openbaring steeds meer te verdiepen, vervolmaakt de heilige Geest voortdurend het geloof door zijn gaven”cit. Zo “geloof ik om te begrijpen en begrijp ik om beter te geloven”, zoals de heilige Augustinus het uitdrukte.cit. 159 283 2293 Geloof en wetenschap. “Hoewel het geloof boven het verstand staat, kan er nooit sprake zijn van een werkelijke tegenstelling tussen het geloof en het verstand. Aangezien dezelfde God die de mysteries openbaart en het geloof meedeelt, ook het licht van het verstand in de menselijke geest heeft doen neerdalen, zou God zichzelf niet kunnen loochenen en de waarheid nooit de waarheid kunnen tegenspreken”.cit. “Daarom zal het methodisch onderzoek op welk wetenschappelijk gebied dan ook, mits het echt wetenschappelijk en overeenkomstig de normen van de moraal geschiedt, nooit werkelijk in strijd zijn met het geloof, omdat de profane werkelijkheden en de geloofswerkelijkheden hun oorsprong hebben in dezelfde God. Sterker nog: wie met nederigheid en volharding tracht door te dringen in de geheimen der dingen, wordt, zelfs als hij het zich niet bewust is, als het ware geleid door de hand van God, die alles in stand houdt en maakt dat alles is wat het is”.cit. 37 De vrijheid van het geloof 160 1738 2106 616 Wil het antwoord van het geloof een menselijk antwoord zijn, “dan moet de mens vrij zijn in geloof antwoord te geven aan God en bijgevolg mag niemand worden gedwongen om tegen zijn wil het geloof te aanvaarden. De geloofsdaad is immers krachtens heel zijn aard een vrije daad”.cit. “God roept de mensen weliswaar om Hem te dienen in geest en waarheid en zij worden door deze roeping in geweten gebonden maar niet gedwongen. (...) Dit is in hoge mate duidelijk geworden in Christus Jezus”.cit. Christus heeft de mens immers uitgenodigd tot geloof en bekering, Hij heeft hem daar geenszins toe gedwongen. “Hij heeft getuigenis afgelegd van de waarheid, maar weigerde haar met geweld op te dringen aan wie Hem tegenspraken. Zijn rijk (...) groeit immers door de liefde waarmee Christus, omhoog geheven op het kruis, alle mensen tot zich trekt”.cit. De noodzaak van het geloof 161 432 1257 846 Geloven in Jezus Christus en in Hem die Hem tot ons heil gezonden heeft, is noodzakelijk om dit heil te verwerven.cit. “Omdat ‘het zonder het geloof onmogelijk is aan God te behagen’ (Heb. 11,6) en deel te krijgen aan de gemeenschap van zijn kinderen, wordt niemand zonder dit geloof ooit gerechtvaardigd en zal niemand het eeuwig leven verwerven, tenzij ‘hij ten einde toe volhardt’ (Mt. 10,22; 24,13)”.cit. De volharding in het geloof 162 2089 1037 2016 Het geloof is een gave om niet die God de mens schenkt. Wij kunnen deze onschatbare gave verliezen. Wat dit betreft waarschuwde de heilige Paulus Timóteus als volgt: “Strijd daardoor gesteund de goede strijd, gewapend met geloof en een goed geweten. Omdat sommigen dit hebben prijsgegeven, heeft hun geloof schipbreuk geleden” (1 Tim. 1,18-19). Om te leven, te groeien en ten einde toe te volharden in het geloof moeten wij het met Gods woord voeden; wij moeten de Heer smeken het te vermeerderen,cit. het moet “zich uiten in de liefde” (Gal. 5,6),cit. gedragen worden door de hoopcit. en geworteld zijn in het geloof van de kerk. Het geloof - begin van het eeuwig leven 38 163 1088 Het geloof laat ons als het ware bij voorbaat de vreugde en het licht van de zalige aanschouwing van God smaken, doel van onze tocht hier op aarde. Dan zullen wij God zien “van aangezicht tot aangezicht” (1 Kor. 13,12), “zoals Hij is” (1 Joh. 3,2). Het geloof is dus al het begin van het eeuwig leven: Als in een spiegel zien wij nu reeds de heerlijke gaven die ons werden beloofd en waarvan we, in geloof, verwachten te zullen genieten.cit. 164 2846 309 1502 Nu echter “leven wij in geloof, wij zien Hem niet” (2 Kor. 5,7), en wij kennen God “als in een spiegel, onduidelijk” (1 Kor. 13,12). Het geloof, dat het licht ontvangt van Hem in wie het gelooft, wordt vaak beleefd in het duister. Het kan op de proef gesteld worden. De wereld waarin wij leven, schijnt vaak nog ver verwijderd van wat het geloof ons verzekert: de ervaringen van het kwaad en het lijden, het onrecht en de dood lijken de Blijde Boodschap tegen te spreken: zij kunnen het geloof aan het wankelen brengen en er een verleiding voor worden. 165 2719 Dan dienen wij ons te richten naar de getuigen van het geloof: Abraham die “tegen alle hoop in” (Rom. 4,18) geloofd heeft, de Maagd Maria die op “haar pelgrimstocht van het geloof”cit. de “nacht van het geloof”cit. is binnengegaan door deel te nemen aan het lijden van haar Zoon en aan de nacht van zijn graf; en zovele andere getuigen van het geloof. “Laten wij ons dan aansluiten bij de menigte van getuigen van het geloof, en elke last en belemmering van de zonde van ons afschudden, om vastberaden de wedstrijd te lopen waarvoor wij hebben ingeschreven. Zie naar Jezus, de aanvoerder en voltooier van ons geloof” (Heb. 12,1-2). KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS EERSTE SECTIE - “IK GELOOF” - “WIJ GELOVEN” DERDE HOOFDSTUK - Het antwoord van de mens aan God ARTIKEL 2 - Wij geloven ARTIKEL 2 - Wij geloven 166 875 Het geloof is een persoonlijke daad: het vrije antwoord van de mens op het initiatief van God, die zich openbaart. Maar het geloof is niet een op zichzelf staande daad. Niemand kan alleen geloven, zoals niemand alleen kan leven. Niemand heeft zichzelf het geloof geschonken, zoals niemand zichzelf het leven geschonken heeft. De gelovige heeft het geloof van anderen ontvangen, hij moet het aan anderen doorgeven. Onze liefde voor Jezus en de mensen zet ons ertoe aan met anderen over ons geloof te praten. Iedere gelovige is als een schakel in de grote keten van gelovigen. Ik kan niet geloven zonder gedragen te worden door het geloof van anderen 39 en door mijn geloof draag ik ertoe bij het geloof van anderen te dragen. 167 1124 2040 “Ik geloof”:cit. dat is het geloof van de kerk dat persoonlijk door iedere gelovige, vooral bij het doopsel, beleden wordt. “Wij geloven:” cit. dat is het geloof van de kerk dat beleden wordt door de bisschoppen, in concilie bijeen, of meer in het algemeen door de liturgische gemeenschap van de gelovigen, “Ik geloof: “dat is ook onze moeder de kerk, die God door haar geloof antwoord geeft en die ons leert zeggen: “Ik geloof”, “Wij geloven”. I II III - “Heer, let op het geloof van uw kerk” - De taal van het geloof - Eén geloof - IN HET KORT I - “Heer, let op het geloof van uw kerk” 168 1253 Allereerst is het de kerk die gelooft en zo mijn geloof draagt, voedt en ondersteunt. Allereerst is het de kerk die overal de Heer belijdt (“U prijst de heilige kerk over heel de aarde” zingen wij in de lofzang “U, God, loven wij” (“Te Deum”)), en met haar en in haar worden ook wij ertoe gebracht en ertoe aangezet te belijden: “Ik geloof”, “wij geloven”. Door de kerk ontvangen wij het geloof en het nieuwe leven in Christus door het doopsel. In het “Rituale Romanum” vraagt de bedienaar van het doopsel aan de catechumenen: “Wat vraagt u van de kerk van God?” En het antwoord luidt: “Het geloof”. “Welke waarborg schenkt u het geloof?” “Het eeuwig leven”.cit. 169 750 2030 Het heil komt alleen van God; maar omdat wij het leven van het geloof door de kerk ontvangen, is zij onze moeder. “Wij geloven in de kerk als de moeder van onze wedergeboorte. Wij geloven niet in de kerk als de bewerkster van ons heil”.cit. Daar zij onze moeder is, is zij ook onze opvoedster in het geloof. II - De taal van het geloof 170 186 Wij geloven niet in de formules, maar in de werkelijkheden die ze uitdrukken en die het geloof ons toestaat “aan te raken”. “De (geloofs)daad van de gelovige blijft niet staan bij de formulering, maar bij de zaak zelf”.cit. Toch benaderen wij deze werkelijkheden met behulp van de geloofsformuleringen. Deze stellen ons in staat het geloof tot uitdrukking te brengen en over te dragen, het in gemeenschap te vieren, het in ons op te nemen en steeds meer vanuit dit geloof te leven. 40 171 78 857 84 185 De kerk, die “pijler en grondslag van de waarheid” (1 Tim. 3,15) is, bewaakt trouw “het geloof dat eens voor al aan de heiligen werd overgeleverd” (Jud. 3). Zij bewaart en hoedt de herinnering aan de woorden van Christus. Zij levert van generatie op generatie de geloofsbelijdenis van de apostelen over. Zoals een moeder haar kinderen leert spreken en juist daardoor hen leert anderen te begrijpen en met anderen te communiceren, zo leert onze moeder de kerk ons de taal van het geloof om ons binnen te leiden in het verstaan en het leven van het geloof. III - Eén geloof 172 813 Sedert eeuwen houdt de kerk niet op door middel van zovele talen, culturen, volken en naties haar ene geloof te belijden, dat zij van een Heer ontvangen heeft, dat door een doopsel overgeleverd is, dat in de overtuiging geworteld is dat alle mensen maar een God en Vader hebben.cit. De heilige Ireneüs van Lyon, getuige van dit geloof, verklaart: 173 830 “In feite bewaart de kerk, hoewel verspreid over de hele wereld tot aan de uiterste grenzen, met zorg deze verkondiging en dit geloof dat zij ontvangen heeft van de Apostelen en van hun leerlingen en ze gelooft erin, alsof ze in één huis woont, op één en dezelfde manier, vanuit één ziel en hart en preekt de waarheid van het geloof, onderwijst het en geeft het door met eenheid van stem, alsof ze uit een mond spreekt”.cit. 174 78 “Want er zijn in de wereld verschillende talen, maar de inhoud van de overlevering is overal één en dezelfde. De kerken die in Germanië gesticht zijn, wijken in geloof en overlevering niet af, noch die in Spanje of bij de Kelten, noch die in het Oosten, in Egypte of in Noord-Afrika, noch die in het centrum van de wereld gesticht zijn”.cit. “De boodschap van de kerk is dus waar en betrouwbaar. zij wijst immers heel de wereld op één en dezelfde weg van het heil”. 175 “Dit geloof dat wij van de kerk ontvangen hebben, bewaren wij met zorg; als een kostbare inhoud in een goed vat bewaard, wordt dit geloof onder de werking van de heilige Geest telkens weer jong en verjongt het ook het vat waarin het zit”.cit. - IN HET KORT 176 41 Het geloof is een zich persoonlijk bekennen van de hele mens tot God die zich openbaart. Het brengt met zich mee dat men zich met verstand en wil bekent tot de openbaring die God over zichzelf in woord en daad gedaan heeft. 177 “Geloven” houdt dus een dubbele verwijzing in: naar de persoon en naar de waarheid; naar de waarheid door het vertrouwen in de persoon die haar verkondigt. 178 Wij moeten in niemand anders geloven dan in God, de Vader, de Zoon en de heilige Geest. 179 Het geloof is een bovennatuurlijke gave van God. Om te geloven heeft de mens de innerlijke bijstand van de heilige Geest nodig. 180 “Geloven” is een menselijke, bewuste en vrije daad, die beantwoordt aan de waardigheid van de menselijke persoon. 181 “Geloven” is een kerkelijke daad. Het geloof van de kerk gaat vooraf aan ons geloof, brengt dit voort, draagt het en voedt het. De kerk is de moeder van alle gelovigen. “Niemand kan God als Vader hebben als hij de kerk niet als moeder heeft”.cit. 182 “Wij geloven al wat er vervat ligt in Gods geschreven of overgeleverd woord en wat de kerk (...) ons voorhoudt te geloven als van Godswege geopenbaard”.cit. 183 Het geloof is noodzakelijk voor het heil. De Heer zelf bevestigt dit: “Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden” (Mc. 16,16). 184 “Het geloof is een voorproef van de kennis die ons in het toekomstig leven gelukkig zal maken”.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE SECTIE - De belijdenis van het christelijk geloof - De geloofsbelijdenissen 185 42 171 949 Wie zegt “Ik geloof”, zegt “Ik beken me tot wat wij geloven”. De gemeenschap in het geloof heeft behoefte aan een gemeenschappelijke taal van het geloof, die voor allen de normen stelt en die allen verenigt in het belijden van hetzelfde geloof. 186 Vanaf het eerste begin heeft de apostolische kerk haar eigen geloof tot uitdrukking gebracht en overgeleverd in korte en voor allen geldende formuleringen. cit. Maar de kerk heeft al zeer spoedig ook het wezenlijke van haar geloof willen bundelen in organische, duidelijk gestructureerde samenvattingen, die vooral bestemd waren voor de kandidaten voor het doopsel: Want deze geloofsbelijdenis is niet opgesteld volgens een idee van mensen. Uit de hele Schrift is het belangrijkste bijeengebracht als een samenvatting van de geloofsleer. Een mosterdzaadje bevat veel takken in een kleine kiem en zo balt de geloofsbelijdenis in weinig woorden het hele geloofsgoed van het Oude en het Nieuwe Testament samen.cit. 187 Men noemt deze syntheses van het geloof “geloofsbelijdenissen”, aangezien zij’ het geloof, dat de christenen beladen samenvatten. Men noemt ze “Credo”, omdat de eerste woorden gewoonlijk “Ik geloof” zijn. Men noemt ze eveneens “geloofssymbola”. 188 Het Griekse woord “symbolon” duidde de helft van een gebroken voorwerp aan (b.v. een zegel) dat men aanbood als een teken van herkenning. De gebroken gedeelten werden weer samengevoegd om de identiteit van de drager te verifiëren. Het geloofssymbolon is dus een teken van herkenning en van gemeenschap onder de gelovigen. “Symbolon” duidt vervolgens een verzameling aan, een collectie of een samenvatting. De geloofsbelijdenis is de bundeling van de belangrijkste geloofswaarheden. Vandaar dat zij als eerste en fundamentele referentiepunt van de catechese dient. 189 1237 232 De eerste “geloofsbelijdenis” heeft bij het doopsel plaats. De “geloofsbelijdenis” is allereerst de geloofsbelijdenis bij het doopsel. Omdat het doopsel toegediend wordt “in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” (Mt. 28,19), worden de bij het doopsel beleden geloofswaarheden geformuleerd overeenkomstig hun verwijzing naar de drie personen van de heilige Drieëenheid. 190 De geloofsbelijdenis bestaat dus uit drie delen: “In het eerste deel wordt de eerste goddelijke Persoon en het wonderbare werk van de schepping behandeld; in het tweede deel de tweede goddelijke Persoon en het mysterie van de verlossing van de mensen; in het derde deel de derde goddelijke Persoon, beginsel en bron van onze heiliging”.cit. Dat zijn “de drie hoofdstukken van ons merkteken (van het doopsel)”.cit. 191 Deze drie delen zijn, hoewel nauw met elkaar verbonden, verschillend. “Deze delen van de belijdenis noemen wij met een door de Kerkvaders vaak gebruikt beeld artikelen. Immers, zoals de ledematen van het lichaam uit geledingen bestaan, die hen van elkaar doen verschillen en van 43 elkaar scheiden, zo noemen wij’ ook in het geval van deze geloofsbelijdenis die onderdelen, die wij stuk voor stuk moeten geloven, terecht en toepasselijk artikelen”.cit. Volgens een reeds bij de heilige Ambrosius bevestigde, oude overlevering is men ook gewoon twaalf artikelen van het geloof te tellen, waarbij het geheel van het apostolisch geloof gesymboliseerd wordt door het aantal van de apostelen.cit. 192 In de loop van de eeuwen zijn er talrijke geloofsbelijdenissen of geloofssymbola geweest als antwoord op de noden van de verschillende tijden: de geloofsbelijdenissen van de verschillende apostolische en oude kerken,cit. de aan Athanasius toegeschreven belijdenis “Quicumque”,cit. de geloofsbelijdenissen van bepaalde concilies (Toledo,cit. Lateranen,cit. Lyon,cit. Trentecit.) of van bepaalde pausen, zoals de “Fides Damasi”cit. of “Het Credo van het volk van God” van Paulus VI. 193 Geen enkele van deze geloofsbelijdenissen uit de verschillende fases van het leven van de kerk kan als achterhaald en nutteloos beschouwd worden. Zij helpen ons in deze tijd tot het geloof van alle tijden te komen en dit te verdiepen door middel van de verschillende samenvattingen die ervan gemaakt zijn. Onder al de geloofsbelijdenissen nemen er twee in het leven van de kerk een heel bijzondere plaats in: 194 De geloofsbelijdenis van de apostelen, zo genoemd, omdat zij terecht als de getrouwe samenvatting van het geloof van de apostelen beschouwd wordt. Het is de oude geloofsbelijdenis die de kerk van Rome gebruikte bij het doopsel. Haar grote autoriteit komt hieruit voort: “Dit is de geloofsbelijdenis die de kerk van Rome bewaart, waar Petrus, de eerste van de apostelen, zetelde en waar hij de gemeenschappelijke verwoording gebracht heeft”.cit. 195 242 245 465 De geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel ontleent haar grote autoriteit aan het feit dat zij’ de vrucht is van de twee eerste oecumenische concilies (325 en 381). Nu nog bezitten de grote kerken van oost en west deze geloofsbelijdenis gemeenschappelijk. 196 Onze uiteenzetting van het geloof zal de geloofsbelijdenis van de apostelen volgen, die, om zo te zeggen, “de oudste Romeinse catechismus” is. De uiteenzetting zal echter voortdurend aangevuld worden met verwijzingen naar de geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel, die vaak meer expliciet en nader uitgewerkt is. 197 1064 1274 Laten wij, zoals op de dag van ons doopsel, toen heel ons leven “aan de beginselen van de leer” (Rom. 6,17) werd toevertrouwd. het symbolum van ons leven schenkend geloof ontvangen. Het gelovig bidden van het Credo betekent in contact treden met God de Vader, de Zoon en de 44 heilige Geest, het betekent ook in contact treden met heel de kerk die ons het geloof overlevert en waarbinnen wij geloven. “Deze geloofsbelijdenis is het geestelijk zegel, het is de overdenking van ons hart en de voortdurend aanwezige hoedster, het is stellig de schat van onze ziel”.cit. EERSTE HOOFDSTUK TWEEDE HOOFDSTUK DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God - Ik geloof in de heilige Geest KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader 198 Onze geloofsbelijdenis begint met God, want God is “de eerste en de laatste” (Jes. 44,6), het begin en het einde van alles. Het Credo begint met God de Vader, want de Vader is de eerste goddelijke persoon van de allerheiligste Drieëenheid; onze geloofsbelijdenis begint met de schepping van hemel en aarde, omdat de schepping het begin en de grondslag is van alle werken van God. ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 1 - Ik geloof in God PARAGRAAF 1 - Ik geloof in God 199 2083 “Ik geloof in God”: deze eerste bevestiging van de geloofsbelijdenis is ook de meest fundamentele. Heel de geloofsbelijdenis spreekt over God, en als zij ook over de mens en de wereld spreekt, dan doet zij dit in verband met God. De artikelen van het Credo hangen alle af van het eerste artikel, precies zoals bij de Tien Geboden de negen andere een nadere uitleg zijn van het eerste. De andere artikelen doen ons God beter kennen, zoals Hij zich steeds meer aan de mensen geopenbaard heeft. “De gelovigen belijden allereerst dat zij in God geloven”.cit. I II III - “Ik geloof in één God” - God openbaart zijn naam - God, “Hij die is”, is waarheid en liefde 45 IV - De draagwijdte van het geloof in de éne God - IN HET KORT I - “Ik geloof in één God” 200 2085 Met deze woorden begint de geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel. De belijdenis van de uniciteit van God wortelt in de goddelijke openbaring van het Oude Verbond Ze is onlosmakelijk verbonden met het beladen van het bestaan van God en ze is even fundamenteel. God is uniek, er is maar één God: “Het christelijk geloof belijdt dat er maar één God in natuur, in substantie en in wezen is”.cit. 201 2083 Aan Israël, zijn uitverkorene, heeft God zich geopenbaard als de Enige: “Luister, Israël, Jahwe is onze God, Jahwe alleen! Gij moet Jahwe uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel en met al uw krachten” (Deut. 6,4-5). Door de profeten roept God Israël en alle naties op zich tot Hem, de Enige, te wenden: “Wendt u tot Mij en laat u redden, gij uithoeken der aarde; want ik ben God en niemand anders (... ) voor Mij zal iedere knie zich buigen, bij Mij zal zweren iedere tong. ‘Jahwe alleen’ zal men zeggen, ‘beschikt over zege en kracht’ (Jes. 45,22-24).cit. 202 446 152 42 Jezus zelf bevestigt dat God “de enige Heer” is en dat men Hem moet bemininnen “met geheel zijn hart, geheel zijn ziel, geheel zijn verstand en geheel zijn kracht”.cit. Tegelijkertijd geeft Hij te verstaan dat Hijzelf “de Heer”cit. is. Belijden dat “Jezus de Heer is”, is het eigene van het christelijk geloof Dat is niet in strijd met het geloof in God, de Enige. Geloven in de heilige Geest “die Heer is en het leven geeft” brengt geen enkele scheiding aan in de enige God. Wij geloven vast en verklaren eenvoudig dat er één ware God is, eeuwig, onmetelijk groot en onveranderlijk, onbegrijpelijk, almachtig en onuitsprekelijk, Vader, Zoon en heilige Geest: drie personen, maar één wezen, één substantie, d.w.z. één enkelvoudige natuur”.cit. II - God openbaart zijn naam 203 2143 2808 God heeft zich aan zijn volk Israël geopenbaard door het zijn naam te doen kennen. De naam brengt het wezen, de identiteit en de zin van het leven van een persoon tot uitdrukking. God heeft een naam. Hij is geen naamloze kracht. Zijn naam meedelen is zich door anderen laten kennen; het is in zekere zin zichzelf geven door zich te laten benaderen, de mogelijkheid bieden nader gekend te worden en als persoon genoemd te worden. 46 204 63 God heeft zich geleidelijk en onder verschillende namen aan zijn volk geopenbaard, maar die openbaring van de goddelijke naam aan Mozes bij de theofanie in de brandende doornstruik, vlak voor de uittocht en het verbond op de Sinaï, is echter de fundamentele openbaring voor het Oude en het Nieuwe Verbond gebleken. De levende God 205 2575 268 God roept Mozes vanuit een doornstruik die brandt zonder te verteren. God zegt tot Mozes: “Ik ben de God van uw vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob” (Ex. 3,6). God is de God van de vaderen, Hij die de aartsvaders geroepen had en op hun omzwervingen geleid. Hij is de getrouwe en medelijdende God, die zich hen en zijn beloften herinnert; Hij komt om hun afstammelingen uit de slavernij te bevrijden. Hij is de God die boven ruimte en tijd uit dit kan en wil en die zijn almacht voor de verwezenlijking van dit heilsplan zal aanwenden. “Ik ben die Is” Mozes zegt tot God: “Maar als ik nu bij de Israëlieten kom en hun zeg: ‘De God van uw vaderen zendt mij tot u’, en zij vragen: ‘Hoe is zijn naam?’ Wat moet ik dan antwoorden?” God zegt tot Mozes: “Ik ben die is.” En Hij zegt: “Dit moet ge de Israëlieten zeggen: ‘Hij? is’ zendt mij tot u (...). Dit is mijn naam voor altijd. Zo moet men mij aanspreken, alle geslachten door” (Ex. 3,13-15). 206 43 Door zijn mysterieuze naam YHWH “Ik ben die Is” of “Ik ben die Ben” (Ik ben die Ik ben) te openbaren zegt God wie Hij is en hoe men Hem moet noemen. Deze goddelijke naam is mysterieus, zoals God mysterie is. Het is zowel het openbaren van een naam als het afwijzen ervan en juist daardoor brengt dit God, zoals Hij is, het beste tot uitdrukking: oneindig verheven boven al wat wij kunnen begrijpen of zeggen: Hij is de “verborgen God” (Jes. 45,15), zijn naam is onuitsprekelijkcit. en Hij is de God die de mens nabij komt: 207 Door zijn naam te openbaren openbaart God tegelijkertijd zijn trouw die van alle tijden en voor alle tijden is en geldt voor het verleden (“Ik ben de God van uw vader”, Ex. 3,6) en voor de toekomst (“Ik zal u bijstaan”, Ex. 3,12). God, die zijn naam openbaart als “Ik ben”, openbaart zich als de God die er altijd is, die dicht bij zijn volk is om het te redden. 208 724 448 388 Ten overstaan van de bekoorlijke en mysterievolle aanwezigheid van God ontdekt de mens zijn kleinheid. Voor de brandende doornstruik trekt Mozes zijn sandalen uit en bedekt hij zijn gezicht 47 ten overstaan van de goddelijke heiligheid (vgl. Ex. 3,5-6). In tegenwoordigheid van de heerlijkheid van de driewerf heilige God roept Jesaja uit: “Wee mij! Ik ben verloren! Ik ben een mens met onreine lippen” (Jes. 6,5). Bij het zien van de goddelijke tekenen die Jezus stelt, roept Petrus uit: “Heer, ga van mij weg, want ik ben een zondaar” (Lc. 5,8). Maar omdat God heilig is, kan Hij de mens vergeven die tegenover Hem erkent dat hij een zondaar is. “Neen, Ik zal mijn vlammende toorn toch niet koelen (... ) want ik ben God, Ik ben geen mens, Ik ben de Heilige in uw midden”. (Hos. 11,9). De apostel Johannes zal eveneens zeggen: “Dan mogen wij’ ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles” (1 Joh. 3,19-20). 209 446 Uit respect voor zijn heiligheid spreekt het volk Israël de naam van God niet uit. Bij het lezen van de heilige Schrift wordt de geopenbaarde naam door de goddelijke benaming “Heer” vervangen (“Adonai”, “Kyrios” in het Grieks). Met deze benaming zal de godheid van Jezus plechtig beleden worden: “Jezus is de Heer”. “God van barmhartigheid en mededogen” 210 2112 2577 Na de zonde van Israël, dat zich van God heeft afgekeerd om het gouden kalf te aanbidden,cit. luistert God naar de bemiddeling van Mozes en als blijk van zijn liefde aanvaardt Hij het op te trekken te midden van een ontrouw volk.cit. Aan Mozes die vraagt zijn heerlijkheid te zien, geeft God ten antwoord: “Ik zal in al mijn luister aan u voorbijgaan en in uw bijzijn de naam Jahwe uitroepen” (Ex. 33,18-19). En de Heer gaat aan Mozes voorbij en roept uit. YHWH, YHWH. Jahwe is een barmhartige en medelijdende God, lankmoedig, groot in liefde en trouw” (Ex. 34,56). Mozes belijdt dan de Heer als een God die vergeeft.cit. 211 604 De goddelijke naam “Ik ben” of “Hij is” brengt de trouw van God tot uitdrukking die, ondanks de ontrouw van de zonde van de mensen en de straf die de zonde verdient, “goedheid bewijst tot in het duizendste geslacht” (Ex. 34,7). God openbaart dat Hij “rijk aan erbarming” (Ex 2,4) is, en daarbij gaat Hij zo ver dat Hij zelfs zijn eigen Zoon geeft. Door zijn leven te geven om ons van de zonde te bevrijden zal Jezus openbaren dat Hijzelf de goddelijke naam draagt: “Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben” (Joh. 8,28). God alleen IS 212 42 469 2086 In de loop van de eeuwen heeft het geloof van Israël de rijkdom die opgesloten ligt in de openbaring van de goddelijke naam, kunnen ontplooien en verdiepen. God is de enige, buiten Hem zijn er geen goden (vgl. Jes. 44,6). Hij overstijgt de wereld en de geschiedenis. Hij is het die 48 hemel en aarde geschapen heeft. “Dat alles vergaat weer, maar Gij blijft bestaan, het zal als een kledingstuk eenmaal verslijten; dan wordt het verwisseld als een gewaad, maar Gij blijft dezelfde, Uw tijd kent geen einde” (Ps. 102,27-28). In Hem “is geen verandering of verduistering” (Jak. 1,17). Hij is “Die is” sinds alle tijden en voor alle tijden en zo blijft Hij altijd trouw aan zichzelf en aan zijn beloften. 213 41 De openbaring van de onuitsprekelijke naam “Ik ben die is” bevat dus de waarheid dat God alleen IS. In deze zin heeft reeds de vertaling van de Septuagint en in haar voetspoor de Overlevering van de kerk, de goddelijke naam verstaan: God is de volheid van het zijn en van alle volmaaktheid, zonder begin en zonder einde. Terwijl alle schepselen al wat zij zijn en al wat zij hebben, van Hem ontvangen hebben, is Hij alleen zijn eigen wezen en is Hij van zichzelf al wat Hij is. III - God, “Hij die is”, is waarheid en liefde 214 1662 God, “Hij die is”, heeft zich aan Israël geopenbaard als Hij die, “groot is in liefde en trouw” (Ex. 34,6). Deze twee begrippen brengen beknopt de rijkdom van de goddelijke naam tot uitdrukking. In al zijn werken toont God zijn mildheid, zijn goedheid, zijn genade, zijn liefde; maar ook zijn betrouwbaarheid, zijn bestendigheid, zijn trouw en zijn waarheid: “U prijs ik om uw goedheid en uw trouw” (Ps. 138,2).cit. Hij is de waarheid, want “God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis” (1 Joh. 1,5). Hij is “liefde’ , zoals de apostel Johannes leert (1 Joh. 4,8). God is waarheid 215 2465 1063 156 “Uw woord berust op betrouwbaarheid en eeuwig is wat Gij rechtvaardig bepaalt” (Ps. 119,160); “Welnu dan, Heer Jahwe, Gij zijt God en uw woorden zijn betrouwbaar” (2 Sam. 7,28); daarom worden Gods beloften altijd verwezenlijkt.cit. God is de waarheid zelf, zijn woorden kunnen niet bedriegen. Daarom kan men zich in alles volledig verlaten op de waarheid en de trouw van zijn woord. Het begin van de zonde en van de val van de mens was een leugen van de verleider die de mens ertoe aanzette te twijfelen aan het woord van God, aan zijn liefde en trouw. 216 295 321 De waarheid van God is zijn Wijsheid die heerst over elke orde van de schepping en van het bestuur van de wereld.cit. God die - alleen - hemel en aarde geschapen heeft,cit. kan ook - alleen - de ware kennis geven inzake al wat geschapen is in zijn relatie tot Hem.cit. 49 217 851 2466 God is ook waarheidsgetrouw wanneer Hij zich openbaart: het onderricht dat van God komt, is “de ware leer” (Mal. 2,6). Wanneer Hij zijn Zoon in de wereld zal zenden, dan zal dat zijn “om getuigenis af te leggen van de waarheid”(Joh. 18,37). “Wij weten dat de Zoon van God gekomen is, en ons inzicht gegeven heeft om de waarachtige God te kennen” (1 Joh. 5,20).cit. God is liefde 218 295 In de loop van de geschiedenis heeft Israël kunnen ontdekken dat God maar één reden had om zich aan Israël te openbaren en het onder alle volken uit te kiezen om Hem toe te behoren: zijn liefde om niet.cit. En Israël heeft dankzij zijn profeten begrepen dat het ook uit liefde is dat God niet opgehouden heeft het te reddencit. en het zijn ontrouw en zonden te vergeven.cit. 219 239 796 458 De liefde van God voor Israël wordt vergeleken met de liefde van een vader voor zijn zoon (Hos. 11,1). Deze liefde is sterker dan de liefde van een moeder voor haar kinderen.cit. God bemint zijn volk meer dan een echtgenoot zijn geliefde;cit. deze liefde zal zelfs de ergste ontrouw overwinnen;cit. Zij zal zover gaan dat zij het kostbaarste geeft wat zij heeft: “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven” (Joh. 3,16). 220 De liefde van God is “eeuwig” (Jes. 54,8): “Al wijken de bergen en wankelen de heuvels, mijn trouw wijkt niet van u” (Jes. 54,10). “Mijn liefde voor u duurt eeuwig, Ik blijf u altijd trouw” (Jer. 31,3). 221 733 851 257 De heilige Johannes zal nog verder gaan, wanneer hij zegt: “God is liefde” (1 Joh. 4,8.16): het wezen zelf van God is liefde. Door in de volheid der tijden zijn enige Zoon en Geest van liefde te zenden openbaart God zijn diepste geheim:cit. Hijzelf is een eeuwige uitwisseling van liefde: Vader, Zoon en heilige Geest, en Hij heeft ons voorbestemd eraan deel te hebben. IV - De draagwijdte van het geloof in de éne God 222 Het heeft voor ons hele leven geweldige gevolgen in God te geloven, Hij de enige, en Hem, met 50 heel zijn wezen, te beminnen: 223 400 Dit betekent: Gods grootheid en majesteit kennen: “Ja, hoogverheven is God, we kennen Hem niet” (Job 36,26). Daarom moet God “als eerste gediend” worden. cit. 224 2637 “Dit betekent: leven in dankzegging: als God de enige is, dan komt alles wat wij zijn en alles wat wij bezitten, van Hem: “Wat heb je dat je niet gekregen hebt?” (1 Kor. 4,7). “Hoe kan ik mijn dank betuigen voor al wat de Heer mij gaf?” (Ps. 116,12). 225 356 360 1700 Dit betekent: de eenheid en de echte waardigheid van alle mensen kennen: zij zijn allen geschapen “naar Gods beeld en gelijkenis” (Gen. 1,26). 226 339 2402 2415 Dit betekent: op de juiste manier gebruik maken van al wat geschapen is: het geloof in God, de Enige, brengt ons ertoe alles wat Hij’ niet is, te gebruiken in de mate waarin het ons nader tot Hem brengt, en er ons van los te maken in de mate waarin het ons van Hem verwijdert.cit. O Heer, neem weg van mij wat mij afwendt van U. O Heer, geef ook mij wat mij richt op U. O Heer, onttrek mijzelf aan mij en hecht mij aan U”.cit. 227 313 2090 Dit betekent: zich in iedere omstandigheid aan God toevertrouwen, zelfs in tegenspoed. Een gebed van de heilige Teresia van Jezus brengt dit op bewonderenswaardige wijze tot uitdrukking: Laat niets je verstoren / Laat niets je beangstigen. Alles gaat voorbij / God verandert niet. Geduld verkrijgt alles / Niets ontbreekt aan wie God bezit, / God alleen voldoet.cit. - IN HET KORT 228 “Luister, Israël, Jahwe is onze God, Jahwe alleen...” (Deut. 6,4; Mc. 12,29). Het opperwezen moet noodzakelijkerwijze uniek zijn, d.w.z. zonder zijns gelijke. “Als God niet uniek is, is Hij 51 geen God. “cit. 229 Het geloof in God brengt ons ertoe ons naar Hem alleen te richten als naar onze allereerste oorsprong en ons allerlaatste doel, en niets boven Hem of in zijn plaats te stellen. 230 Ook al openbaart God zich, Hij blijft een onuitsprekelijk mysterie. “Als gij over Hem wilt spreken en begrijpt wat Hij zegt, dan is het God niet”.cit. 231 De God van ons geloof heeft zich geopenbaard als degene die is; Hij heeft zich doen kennen als “groot in liefde en trouw” (Ex. 34,6). Zijn wezen zelf is waarheid en liefde. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 2 - De Vader I - “In de naam van de Vader en de Zoon en de heilge Geest” 232 189 1223 De christenen worden gedoopt “in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” (Mt. 28,19). Tevoren antwoorden zij: “Ik geloof” op de drievoudige ondervraging die hen oproept om hun geloof in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest te belijden: “Het geloof van alle christenen steunt op de Drieëenheid”.cit. 233 De christenen worden gedoopt “in de naam” van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” en niet “in de namen” van hen,cit. want er is maar één God, de almachtige Vader en zijn enige Zoon en de heilige Geest: de allerheiligste Drieëenheid. 234 2157 90 1449 Het mysterie van de allerheiligste Drieëenheid is het centrale mysterie van het christelijk geloof en het christelijk leven. Het is het mysterie van God in zichzelf, Het is dus de bron van alle andere geloofsmysteries, het licht dat hen verlicht. Het is de meest fundamentele en essentiële leer in de “hiërarchie van de geloofswaarheden”.cit. “De gehele heilsgeschiedenis is dezelfde als de geschiedenis van de wegen waarlangs en van de wijze waarop de ware en enige God, Vader, 52 Zoon en heilige Geest, zich aan de mensen openbaart en zich met de mensen, die zich door de zonde van Hem afgekeerd hadden, verzoent en verenigt”.cit. 235 In deze paragraaf zal in het kort uiteengezet worden op welke manier het mysterie van de gelukzalige Drieëenheid geopenbaard is (II), hoe de kerk de geloofsleer over dit mysterie geformuleerd heeft (III) en hoe tenslotte God de Vader, door de goddelijke zendingen van de Zoon en de heilige Geest, zijn “liefdevol heilsplan” van schepping, verlossing en heiliging verwezenlijkt (IV). 236 1066 259 De Kerkvaders maken een onderscheid tussen theologia en oikonomia: met de eerste term bedoelen ze het mysterie van het innerlijk leven van God als Drieëenheid, met de tweede alle werken van God, waarin Hij zich openbaart en zijn leven meedeelt. Door de oikonomia wordt ons de theologia geopenbaard; maar omgekeerd verklaart de theologia heel de oikonomia. De werken van God openbaren wie Hij in zichzelf is; en omgekeerd verheldert het mysterie van zijn innerlijk leven het verstaan van al zijn werken. Zo gaat het op analoge wijze tussen menselijke personen. De persoon toont zich in zijn handelen en hoe beter wij een persoon kennen, des te beter begrijpen wij zijn handelen. 237 50 De Drieëenheid is een geloofsmysterie in strikte zin, één van de “mysteries die in God verborgen zijn en die niet gekend kunnen worden, tenzij zij door God geopenbaard worden”.cit. God heeft wel sporen van zijn trinitair wezen achtergelaten in zijn scheppingswerk en - het hele Oude Testament door - in Zijn openbaring. Maar het innerlijk leven van zijn wezen als heilige Drieëenheid vormt een mysterie dat ontoegankelijk is voor het verstand alleen en zelfs voor het geloof van Israël vóór de menswording van Gods Zoon en de zending van de heilige Geest. II - De openbaring van God als Drieëenheid De Vader geopenbaard door de Zoon 238 2443 Veel godsdiensten kennen het gebruik God als “Vader”aan te roepen, De godheid wordt vaak beschouwd als “vader van de goden en de mensen”. In Israël wordt God Vader genoemd in zoverre Hij Schepper van de wereld is.cit. God is nog meer Vader op grond van het verbond en de gave van de Wet aan Israël, zijn “eerstgeboren zoon” (Ex. 4,22). Hij wordt ook Vader van de koning van Israël genoemd.cit. Hij is heel in het bijzonder “de Vader van de armen”, van de wees en de weduwe, die onder zijn liefdevolle bescherming staan.cit. 239 370 2779 Door God met de naam Vader aan te duiden wijst de taal van het geloof voornamelijk op twee aspecten, namelijk dat God van alles de eerste oorsprong is en de transcendente autoriteit en dat Hij tegelijkertijd goedheid en liefdevolle 53 zorg is voor al zijn kinderen. Deze ouderlijke genegenheid van God kan ook met het beeld van het moederschap tot uitdrukking gebracht worden,cit. een beeld dat veeleer de immanentie van God, het innige contact tussen God en zijn schepsel aangeeft. De taal van het geloof put zo uit de ervaring die een mens van zijn ouders heeft, die in zekere zin voor hem de eerste vertegenwoordigers van God zijn. Maar deze ervaring zegt ook dat de menselijke ouders kunnen falen en dat zij het beeld van het vader? en moederschap kunnen misvormen. Dan dient men voor ogen te houden dat God het menselijk onderscheid in geslacht overstijgt. Hij is noch man, noch vrouw, Hij is God. Hij overstijgt eveneens het menselijk vader? en moederschap,cit. aangezien Hij er de oorsprong en de maat van is:cit. niemand is vader zoals God het is. 240 2780 441 Jezus heeft geopenbaard dat God “Vader” is in een ongehoorde zin: Hij is het niet alleen als Schepper. Hij is eeuwig Vader met betrekking tot zijn enige Zoon, die van zijn kant alleen maar Zoon is met betrekking tot zijn . Vader. “Niemand kent de Zoon tenzij de Vader, en niemand kent de Vader tenzij de Zoon en hij aan wie de Zoon het wil openbaren” (Mt. 1 1,27). 241 Daarom belijden de apostelen Jezus als “het Woord dat in het begin bij God was en dat het Woord God is” (Joh. 1,1); als “het beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15); als “de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen” (Heb. 1,3). 242 465 In navolging van hen heeft de kerk, de apostolische Overlevering volgend, in 325 op het eerste oecumenische concilie van Nicea, beleden dat de Zoon “één in wezen” met de Vader is, d.w.z. één God met Hem. Het tweede oecumenische concilie, dat in 381 in Konstantinopel bijeenkwam, heeft deze uitdrukking gehandhaafd in zij n formulering van het Credo van Nicea en heeft beleden “ééngeboren Zoon van God, vóór alle tijden geboren uit de Vader, licht uit licht, ware God uit de ware God, geboren, niet geschapen, één in wezen met de Vader”.cit. De Vader en de Zoon, geopenbaard door de Geest 243 683 2780 687 Vóór zijn Pasen kondigt Jezus het zenden van een “andere helper” (paracleet), de heilige Geest, aan. Reeds werkzaam sinds de schepping,cit. zal de Geest nu, nadat Hij vroeger “gesproken” heeft door de profeten,cit. “bij de leerlingen blijven en in hencit. zijn om hen te onderrichtencit. en “tot de volle waarheid” te brengen (Joh. 16,13). De heilige Geest wordt zo geopenbaard als een andere goddelijke persoon in relatie tot Jezus en de Vader. 244 732 De eeuwige oorsprong van de Geest wordt geopenbaard in zijn zending in de tijd. De heilige Geest wordt aan de apostelen en de kerk gezonden evenzeer door de Vader in de naam van de Zoon, als door de Zoon in eigen persoon, wanneer Hij eenmaal bij de Vader is teruggekeerd.cit. 54 Het zenden van de persoon van de Geest na de verheerlijking van Jezuscit. openbaart het mysterie van de heilige Drieëenheid ten volle. 245 152 685 Het apostolisch geloof betreffende de Geest is door het tweede oecumenische concilie van Konstantinopel in 381 als volgt beleden: “Wij geloven in de heilige Geest, die Heer is en het leven geeft; die voortkomt uit de Vader”.cit. De kerk erkent daarmee de Vader “als de bron en de oorsprong van heel de godheid”.cit. De eeuwige oorsprong van de heilige Geest staat echter niet los van die van de Zoon: “De heilige Geest die de derde persoon is van de Drieëenheid, is God, één met en gelijk aan de Vader en de Zoon, met dezelfde substantie en dezelfde natuur (...). Toch zegt men niet dat Hij alleen de Geest van de Vader of alleen de Geest van de Zoon is, maar dat Hij de Geest is van zowel de Vader als de Zoon”.cit. Het Credo van de kerk, volgens het concilie van Konstantinopel, belijdt: “Die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt”.cit. 246 De Latijnse overlevering van het Credo belijdt dat de Geest “voortkomt uit de Vader en de Zoon (filioque)” . Het concilie van Florence van 1438 zegt uitdrukkelijk: “De heilige Geest komt van eeuwigheid af voort uit de Vader en de Zoon en heeft zijn wezen en zijn op?zichzelf?zijn zowel van de Vader als van de Zoon en van eeuwigheid af komt Hij voort uit beiden als uit één beginsel en door één adem (...). En omdat de Vader zelf alles van wat de Vader is, behalve zijn Vader-zijn aan zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, toen Hij Hem voortbracht, bezit de Zoon ook dit, namelijk dat de Geest uit de Zoon voortkomt, van eeuwigheid af vanwege de Vader door wie Hij ook van eeuwigheid af voortgebracht is”.cit. 247 De bevestiging van het filioque kwam niet voor in de in 381 te Konstantinopel uitgesproken geloofsbelijdenis. Maar de heilige paus Leo heeft dit reeds dogmatisch beleden in 447,cit. hiermee een oude Latijnse en Alexandrijnse overlevering volgend, en dit nog vóórdat Rome in 451 op het concilie van Chalcedon, de geloofsbelijdenis uit 381 leerde kennen en aanvaardde. Het gebruik van deze formulering in het Credo heeft langzamerhand ingang gevonden in de Latijnse liturgie (tussen de 8e en de 11e eeuw). Het inlassen van het filioque door de Latijnse liturgie in de geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel vormt nu nog een geschilpunt tussen de katholieke kerk en de orthodoxe kerken. 248 De oosterse traditie brengt, wat de heilige Geest betreft, op de eerste plaats tot uitdrukking dat Hij éérst uit de Vader voortkomt. Door te belijden dat de Geest “uitgaat van de Vader” (Joh. 15,26), verklaart zij dat Hij voortkomt uit de Vader door de Zoon.cit. De westerse traditie brengt allereerst de eenheid in wezen tussen de Vader en de Zoon tot uitdrukking door te zeggen dat de Geest voortkomt uit de Vader en de Zoon (filioque). Het is “gewettigd en redelijk”cit. dat zij dit zegt, want de eeuwige orde van de goddelijke personen in hun eenheid van wezen houdt in dat de Vader de allereerste oorsprong is van de Geest, in zoverre Hij “beginsel zonder beginsel” cit. is, maar ook dat Hij als Vader van de enige Zoon met Hem “het enige beginsel waaruit de heilige Geest voortkomt” cit. is, Als deze gewettigde complementariteit niet al te zeer benadrukt wordt, tast zij het wezen van het geloof niet aan in de werkelijkheid van hetzelfde mysterie dat men belijdt. III - De heilige Drieëenheid in de geloofsleer Het ontstaan van het dogma van de Drieëenheid 249 55 683 189 De geopenbaarde waarheid van de heilige Drieëenheid heeft vanaf het allereerste begin ten grondslag gelegen aan het levende geloof van de kerk, vooral door het doopsel. Zij komt tot uitdrukking in de geloofsregel van het doopsel, zoals deze geformuleerd wordt in de prediking, de catechese en het gebed van de kerk. Dergelijke formuleringen vindt men al in de apostolische geschriften, zoals de in de liturgie van de eucharistie weer opgenomen begroeting laat zien: “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest zij met u allen” (2 Kor, 13,13).cit. 250 94 In de loop van de eerste eeuwen heeft de kerk getracht haar geloofsverstaan in de Drieëenheid uitdrukkelijker te formuleren, niet alleen om haar eigen geloof te verdiepen, maar ook om het geloof te verdedigen tegen dwalingen die het misvormden. Dit was het werk van de oude concilies, hierin geholpen door de theologische werkzaamheid van de Kerkvaders en ondersteund door de geloofszin van het christenvolk. 251 170 Om het dogma van de Drieëenheid te formuleren heeft de kerk een eigen terminologie moeten ontwikkelen met behulp van begrippen uit de filosofie: “substantie”, “persoon” of “hypostase”, “relatie” enz. Hierbij heeft zij het geloof niet onderworpen aan menselijke wijsheid, maar heeft zij een nieuwe, ongekende betekenis aan deze termen gegeven, die bestemd zijn om voortaan ook een onuitsprekelijk mysterie te verwoorden, “dat alles wat wij naar menselijke maatstaf kunnen begrijpen, in oneindige mate overtreft”. cit. 252 De kerk gebruikt de term “substantie” (soms ook weergegeven met “essentie” of “natuur”) om het goddelijk wezen aan te duiden in zijn eenheid, de term “persoon” of “hypostase” om de werkelijke verscheidenheid tussen de Vader, de Zoon en de heilige Geest onderling aan te duiden, de term “relatie” , om het feit aan te duiden dat hun verscheidenheid gelegen is in de betrokkenheid van de één op de beide anderen. Het dogma van de heilige Drieëenheid 253 2789 590 De Drieëenheid is één. Wij belijden geen drie goden, maar één God in drie personen: “de Drieëenheid die één in wezen is”.cit. De goddelijke personen verdelen het ene goddelijke wezen niet onder elkaar, maar elk van hen is geheel God: “De Vader is hetzelfde wat de Zoon is, de Zoon hetzelfde wat de Vader is, de Vader en de Zoon zijn hetzelfde wat de heilige Geest is, d.w.z. één God van nature”.cit. “Elk van de drie personen is deze werkelijkheid, d.w.z. goddelijke substantie, essentie of natuur”.cit. 254 468 689 56 De goddelijke personen zijn onderling werkelijk verschillend. “God is een, maar niet op de wijze van een eenling”.cit. “Vader” , “Zoon”, “heilige Geest” zijn niet eenvoudigweg namen die modaliteiten van het goddelijke zijn aangeven, want zij zijn onderling werkelijk verschillend: “Wie de Zoon is, is de Vader niet, noch is wie de Vader is, de Zoon, noch is de heilige Geest wie de Vader of de Zoon is”.cit. Zij verschillen onderling door hun oorsprongsrelatie: “Het is de Vader die voortbrengt, de Zoon die voortgebracht wordt, en de heilige Geest die voortkomt”.cit. De goddelijke eenheid is drieënig. 255 240 De goddelijke personen hebben betrekking op elkaar. Omdat het werkelijke verschil tussen de personen onderling de goddelijke eenheid niet verdeelt, is dit verschil alleen maar gelegen in de betrekkingen waarin zij op elkaar betrokken zijn. “In de betreffende namen voor de personen verwijst de Vader naar de Zoon, de Zoon naar de Vader en de heilige Geest naar beiden; ook al spreekt men met het oog op hun onderlinge relatie over drie personen, dan gelooft men echter toch in één natuur of substantie”.cit. Immers, “alles is één, daar waar geen tegenstelling van de relatie zich daartegen verzet”.cit. “Op grond van deze eenheid is de Vader geheel in de Zoon en geheel in de heilige Geest; de Zoon is geheel in de Vader en geheel in de heilige Geest; de heilige Geest is geheel in de Vader en geheel in de Zoon”.cit. 256 236 684 84 De heilige Gregorius van Nazianze, ook wel de “theoloog” genoemd, geeft de catechumenen van Konstantinopel de volgende samenvatting van het geloof in de Drieëenheid: Behoudt bij dit alles en vóór alles de kostbare geloofsschat, waarvoor ik leef en strijd, en die ik op mijn laatste tocht als reisgenoot zou willen meenemen, die mij alle smarten doet verdragen en alle genot doet geringschatten: ik bedoel hiermee het belijden van het geloof in de Vader en de Zoon en de heilige Geest. Deze belijdenis vertrouw ik vandaag aan u toe; hiermee zal ik u zowel in het water onderdompelen als u er weer uit omhoog heffen. Haar geef ik mee als gezellin en beschermster voor heel uw leven: de éne godheid en macht die één is in drie personen en tegelijk drie personen bevat, één zonder ongelijkheid van substantie of natuur, zonder hogere graad die verheft, of lagere graad die verlaagt (...). Het is de oneindige natuurgemeenschap van de drie oneindigen. Ieder is, op zich beschouwd, geheel God (...). God zijn zij alle drie, als zij tezamen gedacht worden (...). Nauwelijks komt bij mij de gedachte aan hun één?zijn op of ik word omstraald door de drie goddelijke personen; nauwelijks heb ik een onderscheid in drie goddelijke personen gemaakt, of ik word in gedachten weer teruggebracht tot hun één-zijn.cit. IV - De goddelijke werken en de zendingen van de Drieëenheid 257 221 758 292 8 “O zalig licht, Drieëenheid, o eenheid van de aanvang af”. cit. God is eeuwige gelukzaligheid, onsterfelijk leven, licht dat niet dooft. God is liefde: Vader, Zoon en heilige Geest. God wil in vrijheid de heerlijkheid van zijn gelukzalig leven meedelen. Dat is het “geheim raadsbesluit” (Ef. 1,9) dat Hij reeds vóór de schepping van de wereld in zijn welbeminde Zoon genomen heeft: “in liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus” (Ef. 1,5), d.w.z. “tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon” (Rom. 8,29), dankzij “de geest van 57 kindschap” (Rom. 8,15). Dit raadsbesluit is “een voor alle eeuwen geschonken genade” (vgl. 2 Tim. 1,9-10), direct voortgekomen uit de trinitaire liefde, Dit raadsbesluit komt tot ontplooiing in het werk van de schepping, in heel de heilsgeschiedenis na de zondeval, in het zenden van de Zoon en de Geest, in het verlengde waarvan de zending van de kerk gelegen is.cit. 258 686 Heel de goddelijke heilseconomie is het gezamenlijk werk van de drie goddelijke personen. Want evenals de Drieëenheid slechts één en dezelfde natuur heeft, zo heeft Zij ook slechts één en hetzelfde handelen.cit. “De Vader, de Zoon en de heilige Geest zijn niet drie beginselen van de schepping, maar een beginsel”.cit. Toch verricht iedere goddelijke persoon het gemeenschappelijk werk overeenkomstig zijn persoonlijke eigenheid, Zo belijdt de kerk in het voetspoor van het Nieuwe Testamentcit. “één God en Vader, uit wie alles is, en één Heer Jezus Christus door wie alles is, en één heilige Geest in wie alles is”.cit. Het is vooral de goddelijke zending van de menswording van de Zoon en die van de gave van de heilige Geest die de eigenheden van de goddelijke personen zichtbaar maken. 259 236 Als een werk dat tegelijkertijd gemeenschappelijk en persoonlijk is, laat heel de goddelijke heilseconomie zowel de eigenheid van de goddelijke personen als hun ene natuur kennen. Daarom is heel het christelijk leven een deel hebben aan ieder van de goddelijke personen zonder deze ook maar enigszins te scheiden. Wie eer brengt aan de Vader, doet dat door de Zoon in de heilige Geest; wie Christus volgt, doet dat, omdat de Vader hem tot zich trekt cit. en de heilige Geest hem beweegt.cit. 260 1050 1721 1997 Het uiteindelijk doel van de hele goddelijke heilseconomie is het binnengaan van de schepselen in de volmaakte eenheid van de gelukzalige Drieëenheid.cit. Maar nu al zijn wij geroepen om woning te zijn voor de allerhoogste Drieëenheid: “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen” (Joh. 14,23). O mijn God, Drieëenheid, die ik aanbid, help mij mijzelf totaal te vergeten om mijn intrek te nemen in U, in eenheid van hart en in vrede, gevestigd in uw eeuwig nù. Moge niets mijn vrede verstoren, niets mij wegtrekken van U, o mijn onveranderlijke God. Elke minuut voere mij verder binnen in de diepte van uw mysterie. Breng mij tot rust en stilte - mijn hart een hemel voor U, een geliefd huis waar Gij rusten . kunt’ Dat ik U daar nooit alleen laat: ik wil bij U zijn met heel mijn wezen, heel wakker in geloof, heel en al aanbidding, helemaal prijsgegeven aan uw scheppende kracht!cit. IV - De goddelijke werken en de zendingen van de Drieëenheid 257 221 758 292 8 58 “O zalig licht, Drieëenheid, o eenheid van de aanvang af”. cit. God is eeuwige gelukzaligheid, onsterfelijk leven, licht dat niet dooft. God is liefde: Vader, Zoon en heilige Geest. God wil in vrijheid de heerlijkheid van zijn gelukzalig leven meedelen. Dat is het “geheim raadsbesluit” (Ef. 1,9) dat Hij reeds vóór de schepping van de wereld in zijn welbeminde Zoon genomen heeft: “in liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus” (Ef. 1,5), d.w.z. “tot gelijkvormigheid met het beeld van zijn Zoon” (Rom. 8,29), dankzij “de geest van kindschap” (Rom. 8,15). Dit raadsbesluit is “een voor alle eeuwen geschonken genade” (vgl. 2 Tim. 1,9-10), direct voortgekomen uit de trinitaire liefde, Dit raadsbesluit komt tot ontplooiing in het werk van de schepping, in heel de heilsgeschiedenis na de zondeval, in het zenden van de Zoon en de Geest, in het verlengde waarvan de zending van de kerk gelegen is.cit. 258 686 Heel de goddelijke heilseconomie is het gezamenlijk werk van de drie goddelijke personen. Want evenals de Drieëenheid slechts één en dezelfde natuur heeft, zo heeft Zij ook slechts één en hetzelfde handelen.cit. “De Vader, de Zoon en de heilige Geest zijn niet drie beginselen van de schepping, maar een beginsel”.cit. Toch verricht iedere goddelijke persoon het gemeenschappelijk werk overeenkomstig zijn persoonlijke eigenheid, Zo belijdt de kerk in het voetspoor van het Nieuwe Testament cit. “één God en Vader, uit wie alles is, en één Heer Jezus Christus door wie alles is, en één heilige Geest in wie alles is”.cit. Het is vooral de goddelijke zending van de menswording van de Zoon en die van de gave van de heilige Geest die de eigenheden van de goddelijke personen zichtbaar maken. 259 236 Als een werk dat tegelijkertijd gemeenschappelijk en persoonlijk is, laat heel de goddelijke heilseconomie zowel de eigenheid van de goddelijke personen als hun ene natuur kennen. Daarom is heel het christelijk leven een deel hebben aan ieder van de goddelijke personen zonder deze ook maar enigszins te scheiden. Wie eer brengt aan de Vader, doet dat door de Zoon in de heilige Geest; wie Christus volgt, doet dat, omdat de Vader hem tot zich trekt cit. en de heilige Geest hem beweegt.cit. 260 1050 1721 1997 Het uiteindelijk doel van de hele goddelijke heilseconomie is het binnengaan van de schepselen in de volmaakte eenheid van de gelukzalige Drieëenheid.cit. Maar nu al zijn wij geroepen om woning te zijn voor de allerhoogste Drieëenheid: “Als iemand Mij liefheeft, zal hij mijn woord onderhouden; mijn Vader zal hem liefhebben en Wij zullen tot hem komen en verblijf bij hem nemen” (Joh. 14,23). O mijn God, Drieëenheid, die ik aanbid, help mij mijzelf totaal te vergeten om mijn intrek te nemen in U, in eenheid van hart en in vrede, gevestigd in uw eeuwig nù. Moge niets mijn vrede verstoren, niets mij wegtrekken van U, o mijn onveranderlijke God. Elke minuut voere mij verder binnen in de diepte van uw mysterie. Breng mij tot rust en stilte - mijn hart een hemel voor U, een geliefd huis waar Gij rusten . kunt’ Dat ik U daar nooit alleen laat: ik wil bij U zijn met heel mijn wezen, heel wakker in geloof, heel en al aanbidding, helemaal prijsgegeven aan uw scheppende kracht!cit. - IN HET KORT 261 59 Het mysterie van de allerheiligste Drieëenheid is het centrale mysterie van het christelijk geloof en leven. God alleen kan ons de kennis ervan geven door zich te openbaren als Vader, Zoon en heilige Geest. 262 De menswording van de Zoon van God openbaart dat God de eeuwige Vader is en dat de Zoon één in wezen met de Vader is, d.w.z. dat Hij in Hem en met Hem dezelfde ene God is. 263 Het zenden van de heilige Geest, gezonden door de Vader in de naam van de Zooncit. en door de Zoon “van de Vader” (Joh. 15,26) openbaart dat Hij met Hen dezelfde ene God is. “Met de Vader en de Zoon wordt Hij tezamen aanbeden en verheerlijkt.” 264 “De heilige Geest komt voort uit de Vader als eerste bron en, door de eeuwige gave van Hem aan de Zoon, uit de Vader en de Zoon tezamen”. cit. 265 Door de genade van het doopsel “in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” worden wij geroepen deel te hebben aan het leven van de gelukzalige Drieëenheid, hier op aarde in het duister van het geloof en na de dood in het eeuwig licht”.cit. 266 “Het katholieke geloof bestaat hierin: dat wij één God vereren in de Drieëenheid en de Drieëenheid in de eenheid, zonder de personen te verwarren en zonder de substantie te scheiden: want de persoon van de Vader is een andere, een andere die van de Zoon en weer een andere die van de heilige Geest; maar de godheid van de Vader de Zoon en de heilige Geest is één, gelijk is hun heerlijkheid en even eeuwig hun majesteit”. cit. 267 Ondeelbaar in wat zij zijn, zijn de goddelijke personen ook ondeelbaar in wat zij doen, Maar in het ene goddelijke handelen toont iedere persoon wat in de Drieëenheid aan hem eigen is, vooral in de goddelijke zending van de menswording van de Zoon en in de gave van de heilige Geest. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 3 - De Almachtige PARAGRAAF 3 - De Almachtige 60 268 222 Van alle goddelijke eigenschappen wordt in de geloofsbelijdenis alleen de almacht van God genoemd: het is van groot belang voor ons leven deze te belijden. Wij geloven dat de almacht van God universeel is, want God die alles geschapen heeft,cit. regeert alles en kan alles; zij is liefdevol, want God is onze Vader;cit. zij is mysterievol, want alleen het geloof kan haar onderscheiden, immers, “kracht wordt in zwakheid volkomen” (2 Kor. 12,9).cit. “Hij handelt zoals Hij verkiest” (Ps. 115,3) 269 303 De heilige Schrift belijdt meermalen de universele macht van God. Hij wordt genoemd “Jakobs Machtige” (Gen. 49,24; Jes. 1,24 e.a.), “de Heer der heerscharen” “de Sterke, de Machtige” (vgl. Ps. 24,8-10) Als God almachtig is “in de hemel en op aarde” (Ps. 135,6), dan betekent dit dat Hij ze gemaakt heeft. Voor Hem is dus niets onmogelijkcit. en Hij beschikt over zijn werk, zoals Hij wil;cit. Hij is de Heer van het heelal, waarvan Hij de orde gevestigd heeft, die geheel aan Hem onderworpen blijft en waarover Hij blijft beschikken; Hij is de meester van de geschiedenis: Hij regeert de harten en de gebeurtenissen, zoals Hij wil.cit. “Het is immers altijd mogelijk uw macht te ontplooien en wie zal er weerstaan aan de kracht van uw arm?” (Wijsh. 11,21). “Gij ontfermt U over allen, omdat Gij alles vermoogt” (Wijsh. 11,23) 270 2777 1441 God is de almachtige Vader. Zijn Vaderschap en zijn macht verklaren elkaar. Immers, Hij toont zijn vaderlijke almacht door de wijze waarop Hij zich om onze noden bekommert; door het kindschap dat Hij ons schenkt (“Ik zal voor u een vader zijn en gij zult voor Mij zonen en dochters, zijn”, 2 Kor. 6,18); tenslotte door zijn oneindige barmhartigheid, omdat Hij het hoogtepunt van zijn macht toont, wanneer Hij uit vrije wil de zonden vergeeft. 271 De goddelijke almacht is geenszins willekeurig: “In God zijn macht en wezen, wil en verstand, wijsheid en rechtvaardigheid één en hetzelfde. Daarom kan er in de goddelijke macht niets zijn dat niet bestaat in de rechtvaardige wil van God of in zijn wijs verstand”.cit. Het mysterie van de schijnbare onmacht van God 272 309 412 609 6 Het geloof in God de almachtige Vader kan op de proef gesteld worden door de ervaring van het kwaad en het lijden. Soms kan het lijken alsof God afwezig is en niet in staat het kwaad te verhinderen. Welnu, God de Vader heeft zijn 61 almacht op de meest mysterievolle manier geopenbaard in de vrijwillige vernedering en in de verrijzenis van zijn Zoon, waardoor Hij het kwaad overwonnen heeft. Zo is de gekruisigde Christus “Gods kracht en Gods wijsheid. Want de dwaasheid van God is wijzer dan de mensen en de zwakheid van God is sterker dan de mensen” (1 Kor, 1,24-25). In de verrijzenis en de verheffing van Christus heeft de Vader “de sterkte van zijn kracht” ontplooid en getoond “met welke buitengewone grootheid zijn macht voor ons gelovigen bekleed is” (Ef. 1,19-22). 273 148 Alleen het geloof kan zich bekennen tot de geheimvolle wegen van de almachtige God. Dat geloof beroemt zich op zijn zwakheid teneinde de macht van Christus tot zich te trekken.cit. Van dit geloof is de Maagd Maria het grootste voorbeeld, zij die geloofd heeft dat “voor God niets onmogelijk is” (Lc. 1,37) en die de Heer heeft kunnen verheerlijken: “Wonderbaar is het wat Hij mij deed, de Machtige, groot is zijn Naam” (Lc, 1,49). 274 1814 1817 2119 “Niets is er meer geschikt om ons geloof en onze hoop te versterken dan dat wij er diep in ons hart van overtuigd blijven dat voor God niets onmogelijk is. Het menselijk verstand zal immers zonder enige aarzeling, wanneer het eenmaal een idee gekregen heeft van Gods almacht, gemakkelijk instemmen met alles wat wij verder nog geloven moeten, ook al is het nog zo groots en wonderbaar en gaat het de orde van de maat der dingen te hoven”.cit. - IN HET KORT 275 Met de rechtvaardige Job belijden wij: “Inderdaad, Gij kunt alles, voor U is niets onuitvoerbaar” (Job 42,2). 276 Trouw aan het getuigenis van de Schrift richt de kerk haar gebed dikwijls tot de “almachtige, eeuwige God” (“omnipotens sempiterne Deus...”) in het stellige geloof dat “voor God niets onmogelijk is” (Gen. 18,14; Lc. 1,37; Mt. 19,26). 277 God toont zijn almacht door ons van onze zonden te bekeren en ons door de genade weer in zijn vriendschap aan te nemen: “God, Gij toont uw grootheid vooral als Gij ons genadig zijt en barmhartigheid bewijst”.cit. 278 Als men niet gelooft dat Gods liefde almachtig is, hoe kan men dan geloven dat de Vader ons heeft kunnen scheppen, dat de Zoon ons heeft kunnen vrijkopen en dat de heilige Geest ons heeft kunnen heiligen? KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS 62 - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 4 - De Schepper TWEEDE SECTIE PARAGRAAF 4 - De Schepper 279 “In het begin schiep God de hemel en de aarde” (Gen. 1,1). Deze plechtige woorden staan aan het begin van de heilige Schrift. De geloofsbelijdenis neemt deze woorden weer op door God de almachtige Vader te belijden als “de Schepper van hemel en aarde”, “van al wat zichtbaar en onzichtbaar is”. Wij zullen daarom eerst spreken over de Schepper, vervolgens over zijn schepping en tenslotte over de zondeval. Hieruit is Jezus Christus, de Zoon van God, ons komen verlossen. 280 288 1043 De schepping is het fundament van alle “heilzame raadsbesluiten van God”, “het begin van de heilsgeschiedenis”,cit. die haar hoogtepunt heeft in Christus. Omgekeerd werpt het mysterie van Christus een beslissend licht op het mysterie van de schepping; het openbaart het doel met het oog waarop “God in het begin de hemel en de aarde schiep” (Gen. 1,1): vanaf het begin stond God de heerlijkheid van de nieuwe schepping in Christus voor ogen.cit. 281 1095 Daarom beginnen de lezingen in de Paasnacht, de viering van de nieuwe schepping in Christus, met het scheppingsverhaal; dit is in de Byzantijnse liturgie altijd de eerste lezing tijdens de vigilies van de grote feesten van de Heer. Volgens het getuigenis van de ouden volgt het onderricht van de catechumenen voor het doopsel dezelfde weg. cit. I II III IV V - De catechese over de schepping - De schepping - werk van de heilige Drieëenheid - “De wereld is geschapen om God te verheerlijken” - Het mysterie van de schepping - voorzienigheid - IN HET KORT I - De catechese over de schepping 282 1730 De catechese over de schepping is van kapitaal belang. Ze betreft de grondslagen zelf van het menselijk en christelijk leven: ze formuleert immers uitdrukkelijk het antwoord van het christelijk geloof op de elementaire vraag die mensen van alle tijden zich gesteld hebben: “Waar komen wij vandaan?” “Waar gaan wij heen?” “Wat is onze oorsprong?” “Wat is het doel?” 63 “Waar komt alles wat bestaat vandaan en waar gaat het heen?” De twee vragen betreffende oorsprong en doel zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ze zijn beslissend voor de zin en de richting van ons leven en handelen. 283 159 341 De vraag naar de oorsprong van de wereld en van de mens is het onderwerp van talrijke wetenschappelijke onderzoekingen die op schitterende wijze onze kennis omtrent de ouderdom en de dimensies van de kosmos, het ontstaan van de vormen van leven, het verschijnen van de mens verrijkt hebben. Deze ontdekkingen nodigen ons uit de grootheid van de Schepper des te meer te bewonderen, Hem dank te zeggen voor al zijn werken en voor het inzicht en de wijsheid die Hij wetenschappers en onderzoekers schenkt. Met Salomo kunnen dezen zeggen: “Hij zelf immers heeft mij gegeven betrouwbare kennis van wat bestaat, zodat ik de bouw ken van het heelal en de kracht van de elementen (...) want de wijsheid, de maakster van alles, heeft mij onderricht” (Wijsh. 7,17-21). 284 De grote belangstelling die aan deze onderzoekingen wordt besteed, wordt nog sterk aangewakkerd door een kwestie van een andere orde, die het eigenlijke gebied van de natuurwetenschappen overstijgt. Het gaat er niet alleen om te weten, wanneer en hoe de kosmos feitelijk ontstaan is, noch wanneer de mens verschenen is, maar het gaat er veeleer om, te ontdekken wat de zin van een dergelijke oorsprong is: of dit ontstaan beheerst wordt door toeval, een blind lot, een anonieme noodzaak, of door een transcendent, intelligent en goed wezen, God genaamd. En als de wereld voortkomt uit de wijsheid en de goedheid van God, waarom is er dan het kwaad? Waar komt dit vandaan? Wie is er verantwoordelijk voor? Bestaat er een bevrijding van dit kwaad? 285 295 28 Vanaf het allereerste begin is het christelijk geloof betreffende de kwestie van de oorsprong geconfronteerd met antwoorden die afweken van het eigen antwoord. Zo vindt men in de oude godsdiensten en culturen talrijke mythen die betrekking hebben op de oorsprong. Sommige filosofen hebben gezegd dat alles God is, dat de wereld God is, of dat de wording van de wereld de wording van God is (pantheïsme): anderen hebben gezegd dat de wereld een noodzakelijke emanatie van God is, die uit deze bron stroomt en er weer naar terugkeert; weer anderen hebben het bestaan aangenomen van twee eeuwige beginselen, goed en kwaad, licht en duisternis, die in een voortdurende strijd gewikkeld zijn met elkaar (dualisme, manicheïsme); volgens enkele van deze opvattingen zou de wereld (althans de materiële wereld) slecht zijn, voortgekomen uit verval, een wereld die men dus dient af te wijzen of waaraan men voorbij moet gaan (gnosis); anderen geven toe dat de wereld door God geschapen is, maar op de manier van een horlogemaker die, toen hij haar eenmaal gemaakt had, haar aan haar lot overgelaten zou hebben (deïsme); anderen tenslotte, aanvaarden geen enkel transcendent beginsel van de wereld, maar zien er louter het spel in van een materie die altijd bestaan zou hebben (materialisme). Al deze pogingen getuigen van de bestendigheid en de universaliteit van de vraag naar de oorsprong. Dit zoeken is eigen aan de mens. 286 32 37 Het menselijk verstand heeft zeker het vermogen reeds een antwoord op de vraag naar de oorsprong te vinden Het bestaan van God de Schepper kan immers met zekerheid gekend worden door zijn werken, dankzij het licht van de menselijke rede, zelfs al wordt deze kennis dikwijls verduisterd en vervormd door dwaling. Daarom komt het geloof het verstand versterken en verlichten in het juiste begrip van deze waarheid: “Geloof doet ons zien dat het heelal tot stand is gekomen door Gods woord, zodat het zichtbare ontstaan is uit het onzichtbare” (Heb. 11,3). 287 107 64 De waarheid van de schepping is zo belangrijk voor het hele menselijke leven, dat God in zijn liefde, aan zijn volk alles heeft willen openbaren wat met betrekking hiertoe heilzaam is te kennen. Buiten de kennis die iedere mens van nature over de Schepper kan hebben,cit. heeft God aan Israël het mysterie van de schepping geleidelijk geopenbaard. Hij die de aartsvaders uitverkoren heeft, die Israël uit Egypte heeft laten vertrekken en die door zijn verkiezing Israël geschapen en gevormd heeft,cit. openbaart zich als degene aan wie alle volken van de aarde en heel de aarde toebehoren, als degene die als enige “de hemel en de aarde gemaakt heeft” (Ps. 115,15; 124,8; 134,3). 288 280 2569 Zo is de openbaring van de schepping onlosmakelijk verbonden met de openbaring en de verwezenlijking van het verbond van God, de Enige, met zijn volk. De schepping wordt geopenbaard als de eerste stap tot dit verbond, als het eerste, universele getuigenis van de almachtige liefde van God.cit. Daarom komt de waarheid van de schepping steeds krachtiger tot uitdrukking in de boodschap van de profeten,cit. in het psalmgebed cit. en de liturgie en in het wijsheidsdenken cit. van het uitverkoren volk. 289 390 111 Onder alle woorden van de heilige Schrift over de schepping nemen de eerste drie hoofdstukken van Genesis een unieke plaats in. Literair gezien kunnen deze teksten verschillende bronnen hebben. De geïnspireerde auteurs hebben ze aan het begin van de Schrift geplaatst, zodat ze in hun plechtig taalgebruik de waarheden over de schepping, haar oorsprong en haar doel in God, haar ordening en haar goedheid, de roeping van de mens en tenslotte het drama van de zonde en de heilsverwachting, verwoorden. Gelezen in het licht van Christus blijven deze woorden, binnen de eenheid van de heilige Schrift en binnen de levende Overlevering van de kerk, de belangrijkste bron voor de catechese over de mysteries “van het begin”: schepping, zondeval en heilsbelofte. II - De schepping - werk van de heilige Drieëenheid 290 326 “In het begin schiep God hemel en aarde”, in deze eerste woorden van de Schrift worden drie zaken gesteld: “de eeuwige God heeft alles wat buiten Hem bestaat, een begin gegeven. Hij alleen is Schepper (het werkwoord “scheppen” - bara in het Hebreeuws - heeft als onderwerp altijd God) Het geheel van wat bestaat (uitgedrukt in de formulering “hemel en aarde”) is van Hem afhankelijk die er het zijn aan geeft. 291 241 331 703 “In het begin was het Woord en het Woord was God (...). Alles is door Hem geworden en zonder Hem is niets geworden van wat geworden is” (Joh. 1,1-3). Het Nieuwe Testament openbaart dat 65 God alles geschapen heeft door het eeuwige Woord, zijn welbeminde Zoon. In Hem “is alles geschapen in de hemelen en op aarde (...) het heelal is geschapen door Hem en voor Hem. Hij bestaat vóór alles en alles bestaat in Hem” (Kol. 1,16-17). Het geloof van de kerk bevestigt op dezelfde manier het scheppend handelen van de heilige Geest: Hij “geeft het leven”,cit. Hij is “de scheppende Geest” (“Veni Creator Spiritus”), de “bron van alle goeds”.cit. 292 699 257 In bedekte termen verwoord in het Oude Testament cit. en geopenbaard in het Nieuwe Verbond, wordt het scheppend handelen van de Zoon en de Geest, onlosmakelijk één met dat van de Vader, duidelijk bevestigd door de geloofsregel van de kerk: “Er is maar een God (..): Hij is de Vader, Hij is God, Hij is Schepper, Hij is maker, Hij is bouwer. Hij heeft alles door zichzelf gemaakt, d.w.z. door zijn Woord en zijn wijsheid”,cit. “door de Zoon en de Geest” die als het ware “Zijn handen” zijn.cit. De schepping is het gemeenschappelijk werk van de heilige Drieëenheid. III - “De wereld is geschapen om God te verheerlijken” 293 387 344 1361 Het is een fundamentele waarheid die de Schrift en de Overlevering niet ophouden te leren en te prijzen: “De wereld is geschapen om God te verheerlijken”.cit. “God heeft alles geschapen” legt de heilige Bonaventura uit, “niet om zijn heerlijkheid te vergroten, maar om deze heerlijkheid te tonen en mee te delen”.cit. Want God heeft geen andere reden om te scheppen dan zijn liefde en goedheid: “Nadat zijn hand door de sleutel van de liefde geopend was, kwamen de schepselen daaruit te voorschijn”.cit. En het eerste Vaticaans concilie legt uit: In zijn goedheid en door zijn almachtige kracht, niet om zijn gelukzaligheid te vergroten en evenmin om zijn volmaaktheid te verwerven, maar om deze te tonen in het goede dat Hij zijn schepselen schenkt, heeft deze ene, ware God, volgens een in volledige vrijheid genomen raadsbesluit, vanaf het begin van de tijd, het geestelijke en het lichamelijke samen, beide schepsel, uit het niet geschapen.cit. 294 2809 1722 1992 De heerlijkheid van God bestaat erin dat dit tonen en dit meedelen van zijn goedheid met het oog waarop de wereld geschapen is, werkelijkheid wordt. Van ons “aangenomen kinderen in Jezus Christus” te maken: “dat was het liefdevolle raadsbesluit van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade” (Ef. 1,5-6): “De glorie van God is immers de levende mens, en het leven van de mens is immers de aanschouwing van God. Als nu al de openbaring van God door de schepping het leven al geschonken heeft aan alle wezens die op aarde leven, hoeveel te meer schenkt dan het zichtbaar worden van de Vader in het Woord het leven aan hen die God zien!”cit. Het uiteindelijke doel van de schepping is dat God “die de schepper is van alle wezens tenslotte , alles in allen” wordt (1 Kor. 15,28), door gelijktijdig zijn heerlijkheid en onze gelukzaligheid 1992 te bewerken”.cit. 66 IV - Het mysterie van de schepping God schept in wijsheid en liefde 295 216 1951 Wij geloven dat God de wereld heeft geschapen overeenkomstig zijn wijsheid.cit. Ze is niet het product van een of andere noodzaak, van een blind lot of van het toeval. Wij geloven dat ze voortkomt uit de vrije wilsbeschikking van God, die de schepselen heeft willen laten delen in zijn wezen, wijsheid en goedheid. “Want Gij hebt het heelal geschapen: door uw wil ontstond het en werd het gemaakt” (Apoc. 4,11). “Hoeveel is het wat Gij gedaan hebt, Heer, en alles in wijsheid gemaakt” (Ps. 104,24). “De Heer is bezorgd voor iedere mens, barmhartig voor al wat Hij maakte” (Ps. 145,9). God schept “uit het niet” 296 285 Wij geloven dat God geen behoefte heeft aan iets wat tevoren al bestond, noch aan enige hulp om te scheppen.cit. De schepping is evenmin een noodzakelijk voortvloeisel (emanatie) van de goddelijke substantie.cit. God schept in vrijheid “uit het niet”.cit. Wat voor buitengewoons zou het geweest zijn, als God de wereld had geschapen uit materie die tevoren bestond? Als men een menselijk vakman materiaal geeft, dan maakt hij daarvan wat hij maar wil. Gods macht wordt echter hierin zichtbaar dat Hij uit het niet schept wat Hij maar wil.cit. 297 338 De Schrift getuigt van het geloof in de schepping “uit het niet” als een waarheid vol belofte en hoop. Zo moedigt de moeder haar zeven zonen aan tot het martelaarschap: Ik weet niet hoe jullie in mijn schoot gevormd zijn; niet ik heb jullie de levensadem geschonken, niet ik heb de bestanddelen waaruit ieder van jullie bestaat, tot een harmonisch geheel geordend, maar de Schepper van de wereld: Hij bewerkt het ontstaan van de mens, zoals Hij van alles de oorsprong is. Hij zal jullie in zijn barmhartigheid de levensadem teruggeven, omdat jullie omwille van zijn wet jezelf nu niet spaart (...). Ik smeek je, mijn kind, beschouw de hemel en de aarde met al wat ze bevatten en bedenk dat God dit alles uit het niet gemaakt heeft en dat ook het menselijk geslacht op dezelfde wijze is ontstaan (2 Makk. 7,22-23.28). 298 1375 992 Aangezien God uit het niet kan scheppen, kan Hij ook door de heilige Geest het leven van de ziel geven aan de zondaars door in hen een zuiver hart te scheppen cit. en het leven van het lichaam aan de gestorvenen door de verrijzenis, Hij “die de doden levend maakt en wat niet bestaat in het aanzijn roept” (Rom. 4,17). En aangezien Hij door zijn woord het licht in de duisternis heeft kunnen laten schijnen,cit. kan Hij ook het licht van het geloof geven aan hen die het niet kennen.cit. 67 God schept een geordende en goede wereld 299 339 41 1147 3 Als God met wijsheid schept, dan is de schepping geordend: “Maar Gij hebt alles naar maat en getal en gewicht geordend” (Wijsh. 11,20). Geschapen in en door het eeuwig Woord, “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15), is ze bestemd voor en gericht op de mens als beeld van God,cit. zelf geroepen tot een persoonlijke band met God. Ons verstand kan, omdat het deel heeft aan het licht van het goddelijk intellect, begrijpen wat God ons zegt door zijn schepping,cit. maar enkel met een grote inspanning en in een geest van nederigheid en respect ten opzichte van de Schepper en zijn werk.cit. Voortgekomen uit de goddelijke goedheid heeft de schepping deel aan deze goedheid (“En God zag dat het goed was (...) zeer goed was” (Gen. 1,4.10.12.18.21.31.). De schepping is immers door God gewild als een geschenk aan de mens, als een erfenis die voor hem is bestemd en aan hem is toevertrouwd. De kerk heeft herhaaldelijk moeten verdedigen dat de schepping, de materiële wereld inbegrepen, van nature goed is.cit. God overtreft de schepping en Hij is erin tegenwoordig 300 42 223 God is oneindig veel groter dan al zijn werken.cit. “Hoger dan de hemel reikt uw majesteit” (Ps. 8,2), “zijn grootheid is niet te doorgronden” (Ps. 145,3). Maar omdat Hij de hoogste en vrije Schepper is, eerste oorzaak van al wat bestaat, is Hij in het diepste innerlijk van zijn schepselen aanwezig. “Want door Hem hebben wij het leven, het bewegen en het zijn” (Hand. 17,28). Volgens de woorden van de heilige Augustinus is Hij “dieper dan mijn diepste innerlijk en hoger dan het hoogste van mij”.cit. God houdt de schepping in stand en draagt haar 301 1951 396 Bij de schepping laat God zijn schepsel niet aan zichzelf over. Hij geeft het niet alleen het zijn en het bestaan, maar Hij houdt het ook in stand op elk ogenblik van zijn bestaan. Hij geeft het de mogelijkheid om te handelen en brengt het naar zijn doel. Het erkennen van onze volledige afhankelijkheid van de Schepper is een bron van wijsheid en vrijheid, van vreugde en vertrouwen. Want alles wat bestaat hebt Gij lief en Gij verafschuwt niets van wat Gij gemaakt hebt; ja, als Gij iets gehaat hadt, zoudt Gij het niet geschapen hebben. En hoe zou iets in stand zijn gebleven, als Gij het niet gewild hadt, of hoe zou iets behouden zijn, dat door U niet was geroepen? Gij spaart echter alles, omdat het van U is, Gij Heer, die al wat leeft bemint (Wijsh. 11,24-26). V - voorzienigheid 302 De schepping heeft haar eigen goedheid en volmaaktheid, maar ze is niet geheel voltooid uit de 68 handen van de Schepper gekomen. Ze is geschapen in een staat van op-weg-zijn (“in statu viae”) naar een nog te verwachten, uiteindelijke voltooiing, waartoe God haar bestemd heeft. Wij noemen de beschikkingen waarmee God zijn schepping naar deze volmaaktheid leidt, goddelijke voorzienigheid. God bewaakt en bestuurt in zijn voorzienigheid alles wat Hij geschapen heeft “door machtig van het ene einde tot het andere te reiken en alles op voortreffelijke wijze te besturen” (Wijsh. 8,1). Want “alles ligt open en bloot voor zijn ogen” (Heb. 4,13), zelfs wat door het vrije handelen van de schepselen zal gebeuren. cit. 303 269 Het getuigenis van de Schrift is unaniem in deze: de zorg van de goddelijke voorzienigheid is “concreet” en “onmiddellijk”; zij zorgt voor alles, van de kleinste dingen tot de grote gebeurtenissen in de wereld en de geschiedenis. De Schrift bevestigt met klem de absolute soevereiniteit van God in de loop van de gebeurtenissen: “De God van Israël is in de hemel, Hij handelt zoals Hij verkiest” (Ps. 115,3); en van Christus wordt gezegd: “Als Hij opent, sluit niemand en als Hij sluit, opent niemand” (Apoc. 3,7); “In het hart van een man gaan veel plannen om, maar wat Jahwe besluit, dat komt tot stand” (Spr. 19,21). 304 2589 Zo zien wij de heilige Geest, de belangrijkste auteur van de heilige Schrift, vaak handelingen aan God toeschrijven zonder tweede oorzaken te vermelden. En dat is niet een primitieve “manier van spreken”, maar een diepzinnige manier om Gods primaatschap en absolute heerschappij over geschiedenis en wereld cit. in herinnering te roepen en zo op te voeden tot vertrouwen in Hem. Het psalmgebed is de grote school van dit vertrouwen. cit. 305 2115 Jezus vraagt een kinderlijke overgave aan de voorzienigheid van de hemelse Vader, die zorgt voor de kleinste noden van zijn kinderen: “Maakt u dus geen zorgen over de vraag: wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken (...) Uw hemelse Vader weet wel dat gij al deze dingen nodig hebt. Maar zoekt eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid: dan zal dat alles u erbij gegeven worden” (Mt. 6,31-33).cit. De voorzienigheid en de tweede oorzaken 306 1884 1951 God is de soevereine Meester van zijn heilsplan. Maar om dit te verwezenlijken bedient Hij zich ook van de medewerking van zijn schepselen. Dit is geen teken van de zwakheid, maar van de grootheid en de goedheid van de almachtige God. Want God schenkt zijn schepselen niet alleen het bestaan, maar ook de waardigheid zelf te handelen, elkaars oorzaak en grondbeginsel te zijn en zo mee te werken aan de voltooiing van zijn heilsplan. 307 106 373 1954 69 God staat het de mensen zelfs toe vrijelijk deel te hebben aan zijn voorzienigheid door hen de verantwoordelijkheid toe te vertrouwen de aarde “te onderwerpen” en haar te beheersen.cit. God vertrouwt het de mens ook toe een intelligente en vrije oorzaak te zijn om het werk van de schepping te voltooien en de harmonie ervan te vervolmaken ten bate van het eigen welzijn en dat van de naasten. Als medewerkers, vaak onbewust, van de goddelijke wil kunnen de mensen welbewust deelnemen aan het goddelijk heilsplan door hun handelen, door hun gebed, maar ook door hun lijden.cit. Zij worden zo ten volle “medewerkers van God” (1 Kor. 3,9; 1 Tess. 3,2) en van zijn koninkrijk.cit. 308 970 Met het geloof in God de Schepper is onlosmakelijk de waarheid verbonden dat God in elk handelen van zijn schepselen handelt. Hij is de eerste oorzaak die in en door de tweede oorzaken werkzaam is: “God is het immers die zowel het willen als het doen bij u tot stand brengt om zijn heilsplan te verwezenlijken” (Fil. 2,13).cit. Door deze waarheid wordt de waardigheid van het schepsel verre van verminderd, integendeel, ze verleent haar meer luister Door de macht, de wijsheid en de goedheid van God uit het niet geschapen, kan het schepsel niets, als het van zijn oorsprong is afgesneden, want “zonder de Schepper verzinkt het schepsel in het niet”;cit. en nog minder kan het zijn uiteindelijk doel bereiken zonder de hulp van de genade.cit. De voorzienigheid en de aanstoot van het kwaad 309 164 385 2850 Als God de almachtige Vader, Schepper van de geordende en goede wereld, voor al zijn schepselen zorgt, waarom bestaat dan het kwaad? Op deze even klemmende als onvermijdelijke, deze even smartelijke als mysterieuze vraag kan niet vlug een afdoend antwoord gegeven worden. Het geheel van het christelijk geloof vormt het antwoord op deze vraag: de goedheid van de schepping, het drama van de zonde, de geduldige liefde van God die de mens tegemoet komt door verbintenissen die Hij telkens met hem sluit, door de verlossende menswording van zijn Zoon, door de gave van de Geest, door de gemeenschap van de kerk, door de kracht van de sacramenten, door de roeping tot een gelukzalig leven waarmee de vrije schepselen op uitnodiging van God van tevoren hun instemming kunnen betuigen, maar waaraan zij zich ook door een verschrikkelijk mysterie, van meet af aan kunnen onttrekken. Er is geen enkel aspect van de christelijke boodschap dat niet voor een gedeelte een antwoord is op het probleem van het kwaad. 310 412 1042 342 Waarom heeft God geen wereld geschapen die zo volmaakt is dat er geen kwaad in kan bestaan? Overeenkomstig zijn oneindige macht zou God te allen tijde iets beters kunnen scheppen.cit. Toch heeft Hij in zijn oneindige wijsheid en goedheid uit vrije wil een wereld willen scheppen “in staat van op?weg?zijn” naar haar uiteindelijke volmaaktheid. Dit wordend karakter brengt in Gods heilsplan met zich mee dat met het verschijnen van bepaalde wezens het verdwijnen van andere gepaard gaat, met het volmaaktere ook het minder volmaakte en met de opbouw in de natuur 70 tevens afbraak. Met het fysieke goed is derhalve ook het fysieke kwaad gegeven, zolang de schepping niet haar voltooiing bereikt heeft.cit. 311 396 1849 Engelen en mensen, met rede begaafde en vrije schepselen, moeten naar hun uiteindelijke bestemming voortgaan uit een vrije keuze en op liefde gebaseerde voorkeur. Zij kunnen derhalve van de rechte weg afdwalen. Zij hebben in feite gezondigd. Zó is het morele kwaad in de wereld gekomen, een kwaad dat onmetelijk veel erger is dan het fysieke kwaad. God is op geen enkele manier, direct noch indirect, de oorzaak van het morele kwaad.cit. Hij laat het wel toe, omdat Hij de vrijheid van zijn schepsel respecteert en op mysterieuze wijze er het goede weet uit te halen: Immers, aangezien de almachtige God (...) oneindig goed is, zou Hij op geen enkele manier enig kwaad in zijn werken laten voortbestaan, als Hij niet zo almachtig en goed was om ook uit het kwade het goede te laten ontstaan.cit. 312 598 1994 Zo kan men mettertijd ontdekken dat God in zijn almachtige voorzienigheid iets goeds kan laten voortkomen uit de gevolgen van een kwaad, zelfs van een moreel kwaad, veroorzaakt door zijn schepselen: “Niet jullie hebben mij hier gebracht”, zegt Jozef tegen zijn broers, “maar God zelf; (...) jullie hebben kwaad tegen mij beraamd, maar God heeft het ten goede gekeerd, om (...) het behoud van een talrijk volk te bewerken” (Gen. 45,8; 50,20).cit. Uit het grootste morele kwaad dat ooit bedreven is, het afwijzen en het vermoorden van de Zoon van God, veroorzaakt door de zonden van alle mensen, heeft God door de overvloed van zijn genade cit. het allergrootste goed laten voortkomen: de verheerlijking van Christus en onze verlossing. Daarmee wordt het kwaad echter nog geen goed. 313 227 “God bevordert in alles het heil van die Hem liefhebben” (Rom. 8,28). Het getuigenis van de heiligen houdt niet op deze waarheid te bevestigen: Zo zegt de heilige Catharina van Siëna tot “hen die aanstoot nemen aan en in opstand komen tegen hetgeen hun overkomt”: “Alles komt voort uit de liefde, alles is besloten tot het heil van de mens, God doet alles slechts met dit doel”.cit. En de heilige Thomas More troost vlak voor zijn marteldood zijn dochter als volgt: “Er kan niets gebeuren tenzij dat wat God wil. En ik ben er vast van overtuigd dat dit, wat het ook moge zijn, ook al lijkt het nog zo erg, in feite het beste zal zijn”.cit. Juliana van Norwich zegt: “Ik heb dus door de genade van God geleerd dat ik mij aan het geloof moet vastklampen en niet minder standvastig moet geloven dat alles goed zal zijn (...). En jij zult zelf zien dat alles goed zal zijn.” (“Thou Shalt see thyself that all MANNER of thing shall be well”).cit. 314 1040 2550 Wij geloven stellig dat God de heer van de wereld en van de geschiedenis is. Maar de wegen van zijn voorzienigheid zijn ons vaak onbekend. Alleen op het einde, wanneer er een einde zal komen aan onze gedeeltelijke kennis, wanneer wij God “van aangezicht tot aangezicht” (1 Kor. 13,12) zullen zien, zullen de wegen ons volledig bekend zijn, waarlangs God, zelfs door het drama van 71 het kwaad en de zonde heen, zijn schepping geleid zal hebben naar de rust van die definitieve sabbat cit. waartoe Hij hemel en aarde geschapen heeft. - IN HET KORT 315 In de schepping van de wereld en van de mens heeft God het eerste, universeel getuigenis afgelegd van zijn almachtige liefde en wijsheid, de eerste aankondiging van zijn “liefdevol heilsplan” dat zijn doel vindt in de nieuwe schepping in Christus. 316 Hoewel het werk van de schepping in het bijzonder aan de Vader wordt toegeschreven, is het evenzeer een geloofswaarheid dat de Vader, de Zoon en de heilige Geest het éne, ondeelbare beginsel van de schepping zijn. 317 God alleen heeft in vrijheid, direct en zonder enige hulp het heelal geschapen. 318 Geen enkel schepsel heeft de oneindige macht die noodzakelijk is om “te scheppen”, in de ware betekenis van het woord, d.w.z. het zijn voort te brengen en dit te geven aan wie het in het geheel niet bezat (“uit het niet” tot het bestaan te roepen). cit. 319 God heeft de wereld geschapen om zijn heerlijkheid te manifesteren en mee te delen. Dat zijn schepselen deel hebben aan zijn waarheid, goedheid en schoonheid: dàt is de heerlijkheid waartoe God hen geschapen heeft. 320 God, die het heelal geschapen heeft, laat dit voortbestaan door zijn Woord, de Zoon “die alles in stand houdt door zijn machtig woord”, (Heb. 1,3) en door zijn scheppende Geest die het leven geeft. 321 De goddelijke voorzienigheid bestaat uit de beschikkingen waardoor God met wijsheid en liefde al de schepselen naar hun uiteindelijk doel leidt. 322 Christus nodigt ons uit ons als kinderen over te geven aan de voorzienigheid van onze hemelse Vadercit. en de apostel Petrus herhaalt: “Schuift alle zorgen op Hem af, want Hij heeft zorg voor u” (1 Petr. 5,7).cit. 323 De goddelijke voorzienigheid is ook werkzaam in het handelen van de schepselen. God geeft aan de menselijke wezens de mogelijkheid in vrijheid mee te werken aan zijn heilsbeschikkingen. 72 324 Het feit dat God het fysieke kwaad en het morele kwaad toelaat, is een mysterie dat God opheldert door zijn Zoon, Jezus Christus, gestorven en verrezen om het kwaad te overwinnen. Het geloof schenkt ons de zekerheid dat God nooit het kwaad zou toelaten, als Hij niet het goede uit het kwaad zelf zou laten voortkomen, langs wegen die wij pas in het eeuwige leven ten volle zullen kennen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 5 - De hemel en de aarde PARAGRAAF 5 - De hemel en de aarde 325 De apostolische geloofsbelijdenis belijdt dat God “Schepper is van hemel en aarde” en de geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel zegt nog uitdrukkelijker. “(...) van al wat zichtbaar en onzichtbaar is”. 326 290 1023 2794 In de heilige Schrift betekent de uitdrukking “hemel en aarde” al wat bestaat, heel de schepping. Zij geeft ook de samenhang binnen de schepping aan, die hemel en aarde tegelijkertijd verenigt en scheidt: “De aarde” is de wereld van de mensen.cit. “De hemel” of “de hemelen” kan het uitspansel betekenen,cit. maar ook de “plaats”, eigen aan God: “onze Vader in de hemel” (Mt. 5,16)cit. en dus ook de “hemel” die de eschatologische heerlijkheid is. Tenslotte is het woord “hemel” een uitdrukking voor de “plaats” van de geestelijke schepselen - de engelen - die God omgeven. 327 296 De geloofsbelijdenis van het vierde concilie van Lateranen stelt dat God “tegelijkertijd vanaf het begin van de tijd uit het niet beide scheppingen, de geestelijke en de lichamelijke, d.w.z. de engelen en de wereld, geschapen heeft; en daarna het menselijk schepsel dat beide in zich verenigt, samengesteld als het is uit geest en lichaam”. cit. I II - De engelen - De zichtbare wereld - IN HET KORT I - De engelen 73 Het bestaan van de engelen - een geloofswaarheid 328 150 Het bestaan van geestelijke, niet lichamelijke wezens die de Schrift gewoonlijk engelen noemt, is een geloofswaarheid. Het getuigenis van de Schrift is even duidelijk als de eenstemmigheid in de Overlevering dit is. Wie zijn zij? 329 De heilige Augustinus zegt over hen: “‘Engel’ geeft de functie aan, niet de natuur. Vraagt gij naar de naam van deze natuur? Dat is geest. Vraagt gij naar de functie? Dat is engel. Naar wat hij is, is het een geest, naar wat hij doet, is het een engel”.cit. De engelen zijn met heel hun wezen dienaren en boodschappers van God. Aangezien zij “voortdurend het aangezicht van mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 18,10) aanschouwen, zijn zij “uitvoerders van zijn bevel” (Ps. 103,20). 330 Als louter geestelijke wezens beschikken zij over intelligentie en wil; het zijn persoonlijke cit. en onsterfelijke cit. schepselen. Zij overtreffen alle zichtbare schepselen in volmaaktheid. De glans van hun heerlijkheid is er de getuige van.cit. Christus “vergezeld van zijn engelen” 331 291 Christus is het middelpunt van de wereld van de engelen. Het zijn zijn engelen. “Wanneer de Mensenzoon komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen...” (Mt. 25,31). Zij zijn van Hem, omdat zij door en voor Hem geschapen zijn: “Want in Hem is alles geschapen in de hemelen en op de aarde, het zichtbare en het onzichtbare, tronen en hoogheden, heerschappijen en machten. Het heelal is geschapen door Hem en voor Hem” (Kol. 1,16). Zij zijn des te meer van Hem, omdat Hij hen tot boodschappers gemaakt heeft van zijn heilsplan: “Wat zijn zij anders dan dienende geesten, uitgezonden ten behoeve van hen voor wie het heil is weggelegd?” (Heb. 1,14). 332 Zij zijn er vanaf de schepping cit. en in heel de heilsgeschiedenis, zij kondigen van verre en van dichtbij dit heil aan en staan in dienst van het goddelijk plan van de verwezenlijking hiervan: zij sluiten het aards paradijs,cit. beschermen Lot,cit. redden Hagar en haar kind,cit. houden Abrahams hand tegen,cit. door hun dienstwerk wordt de Wet meegedeeld,cit. zij leiden het volk van God,cit. zij kondigen geboorten cit. en roepingen cit. aan, zij staan de profeten bij,cit. om maar enkele voorbeelden te noemen. Tenslotte is het de engel Gabriël die de geboorte van de Voorloper en van Jezus zelf aankondigt.cit. 74 333 559 Vanaf de menswording tot de Hemelvaart is het leven van het mensgeworden Woord omgeven door de verering en de dienst van de engelen. Wanneer God “de eerstgeborene de wereld binnenleidt, zegt Hij: ‘Alle engelen Gods moeten Hem hulde brengen”’ (Heb. 1,6). Hun lofzang bij de geboorte van Christus klinkt nog steeds door in de lofprijzing van de kerk: “Eer aan God...” (Lc. 2,14). Zij beschermen Jezus’ jeugd,cit. dienen Hem in de woestijn,cit. sterken Hem in zijn doodsangst,cit. terwijl Hij door hen uit de handen van de vijanden gered had kunnen worden,cit. zoals eens Israël.cit. Het zijn ook de engelen die “evangeliseren” (Lc. 2,10), wanneer zij de Blijde Boodschap van de menswording cit. en van de verrijzenis cit. van Christus aankondigen. Zij zullen er zijn bij de wederkomst van Christus die zij aankondigen,cit. in dienst van zijn oordeel.cit. De engelen in het leven van de kerk 334 Tegen deze achtergrond geniet heel het leven van de kerk de mysterieuze en machtige hulp van de engelen.cit. 335 1138 In haar liturgie voegt de kerk zich bij de engelen om de driewerf heilige God te aanbidden, cit. zij roept hun bijstand in (zoals in het gebed In Paradisum deducant te angeli... van de begrafenisliturgie, of in de “Hymne van de cherubijnen” .in de Byzantijnse liturgie) en zij viert meer in het bijzonder de gedachtenis van bepaalde engelen (de engelbewaarders, de heilige Michaël, de heilige Gabriël, de heilige Rafaël). 336 1020 Vanaf het begin cit. tot de dood cit. is het menselijk leven omringd door hun bescherming cit. en voorspraak.cit. “Iedere gelovige wordt terzijde gestaan door een engel om hem als een behoeder en herder naar het leven te leiden”.cit. Vanaf het aardse bestaan neemt het christelijk leven in het geloof deel aan de gelukzalige gemeenschap van engelen en mensen, verenigd in God. II - De zichtbare wereld 337 290 293 Het is God zelf die de zichtbare wereld, in al haar rijkdom, diversiteit en orde, geschapen heeft. De Schrift stelt het werk van de Schepper symbolisch voor als een opeenvolging van zes dagen van goddelijke “werkzaamheid” die eindigen met de “rust” van de zevende dag (Gen. 1,1-2,4). De gewijde tekst leert met betrekking tot de schepping waarheden, die door God voor ons heil cit. geopenbaard zijn en die het mogelijk maken “het innerlijk wezen en de waarde van heel de schepping en haar gerichtheid op Gods eer te kennen”.cit. 75 338 297 Er bestaat niets wat zijn bestaan niet te danken heeft aan God als Schepper. De wereld is begonnen, op het moment dat ze door het woord van God uit het niet geschapen is; alle bestaande wezens, heel de natuur, heel de menselijke geschiedenis wortelen in deze oergebeurtenis: het is de geboorte zelf van de wereld zelf waarbij deze gevormd wordt en de tijd begonnen is.cit. 339 2501 299 226 Ieder schepsel heeft zijn eigen goedheid en volmaaktheid. Bij elk van de werken van de “zes dagen” wordt gezegd: “En God zag dat het goed was”. “Krachtens de aard van de schepping zelf bezitten de dingen hun eigen bestaan, hun waarheid en goedheid, hun eigen wetten en orde”.cit. De verschillende schepselen, volgens hun eigen wezen gewild, weerspiegelen op hun eigen wijze de oneindige wijsheid en goedheid van God. Daarom moet de mens de eigen goedheid van elk schepsel respecteren om een ongeordend gebruik van de dingen te vermijden, hetgeen een minachting van de Schepper is en rampzalige gevolgen met zich meebrengt voor de mens en zijn milieu. 340 1937 De onderlinge afhankelijkheid van de schepselen is door God gewild. De zon en de maan, de ceder en het bloempje, de adelaar en de mus: het schouwspel van hun oneindige verscheidenheid en ongelijkheid betekent dat geen enkel schepsel aan zichzelf genoeg heeft. Zij bestaan slechts in onderlinge afhankelijkheid om elkaar wederzijds aan te vullen, ten dienste van elkaar. 341 283 2500 De schoonheid van het heelal: de orde en de harmonie van de geschapen wereld volgen uit de verscheidenheid van de wezens en hun onderlinge verhouding. De mens ontdekt deze geleidelijk als natuurwetten. Die doen de geleerden verwonderd staan. De schoonheid van de schepping weerspiegelt de oneindige schoonheid van de Schepper. Zij moet inspireren tot respect en onderwerping van het verstand en de wil van de mens. 342 310 De hiërarchie onder de schepselen wordt uitgedrukt door de volgorde in de “zes dagen” die gaat van het minder naar het meer volmaakte. God bemint al zijn schepselen cit. en Hij zorgt voor ieder van hen, zelfs voor de mussen. Niettemin zegt Jezus: “Gij zijt meer waard dan een zwerm mussen” (Lc. 12,6-7), of ook: “Wat betekent nu een schaap vergeleken bij een mens?” (Mt. 12,12). 343 355 76 De mens is het hoogtepunt van het werk van de schepping. Het geïnspireerde verhaal brengt dit tot uitdrukking door de schepping van de mens duidelijk te onderscheiden van die van de andere schepselen.cit. 344 293 1939 2416 Er bestaat een solidariteit onder alle schepselen op grond van het feit dat ze alle dezelfde Schepper hebben en dat alle geordend zijn om Hem te verheerlijken. Geprezen zijt Gij, Heer, met al uw schepselen vooral zuster zon, die de dag is, en door wie Gij ons verlicht. En zij is schoon en stralend met grote glans: van U, Allerhoogste, is zij het zinnebeeld... Geprezen zijt Gij, mijn Heer, om zuster water, die zeer nuttig en nederig en kostbaar en rein is... Geprezen zijt Gij, mijn Heer, om onze zuster, moeder aarde, die ons onderhoudt en voedt en verscheidene vruchten voortbrengt samen met kleurrijke bloemen en gras. Prijst en zegent de Heer en dankt Hem en dient Hem in grote nederigheid. cit. 345 2168 De sabbat - einde van de werkzaamheid van de “zes dagen”. De gewijde tekst zegt dat “God op de zevende dag het werk dat Hij verricht had, tot voltooiing bracht” en dat zo “de hemel en de aarde voltooid werden” en dat God op de zevende dag “rustte”: en dat Hij deze dag zegende en hem heilig maakte (Gen. 2,1-3). Deze geïnspireerde woorden zijn rijk aan heilzaam onderricht: 346 2169 In de schepping heeft God een fundament en duurzame wetten gelegd, cit. waarop de gelovige vol vertrouwen kan steunen en die voor hem het teken en het onderpand zullen zijn van de onwankelbare betrouwbaarheid van Gods verbond.cit. Van zijn kant zal de mens trouw moeten blijven aan dit fundament en zal hij de wetten die God daarin geschreven heeft, moeten respecteren. 347 1145 De schepping is met het oog op de sabbat, en dus op de eredienst en de aanbidding van God, tot stand gebracht. De eredienst staat in de orde van de schepping geschreven.cit. “Niets boven Gods eredienst stellen” zegt de regel van de heilige Benedictus, waarmee de juiste volgorde van de menselijke beslommeringen aangegeven wordt. 348 2172 De sabbat staat in het middelpunt van de Wet van Israël. Het onderhouden van de geboden is beantwoorden aan de wijsheid en de wil van God, zoals die tot uitdrukking komen in zijn scheppingswerk. 349 77 2174 1046 De achtste dag. Maar voor ons is een nieuwe dag opgegaan: de dag van Christus’ verrijzenis. De zevende dag voltooit de eerste schepping. Op de achtste dag begint de nieuwe schepping. Zo vindt het scheppingswerk zijn hoogtepunt in het grotere werk van de verlossing. De eerste schepping vindt haar betekenis en haar hoogtepunt in de nieuwe schepping in Christus, waarvan de glans die van de eerste overtreft.cit. - IN HET KORT 350 De engelen zijn geestelijke wezens die God onophoudelijk verheerlijken en die zijn heilsbesluiten dienen, die heilzaam zijn voor de andere schepselen: “De engelen werken mee aan alles wat goed voor ons is” cit. 351 De engelen omringen Christus, hun Heer. Zij dienen Hem in het bijzonder bij de vervulling van zijn heilszending onder de mensen. 352 De kerk vereert de engelen die haar bijstaan op haar aardse pelgrimstocht en die elk menselijk wezen beschermen. 353 God heeft de verscheidenheid van zijn schepselen en hun eigen goedheid, hun onderlinge afhankelijkheid en hun ordening gewild. Hij heeft alle materiële schepselen bestemd tot welzijn van het menselijk geslacht. De mens, en heel de schepping door hem, is bestemd tot verheerlijking van God. 354 Het respecteren van de wetten die in de schepping geschreven staan, en de verhoudingen die voortvloeien uit de natuur der dingen, is een beginsel van wijsheid en een fundament van de moraal. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 6 - De mens PARAGRAAF 6 - De mens 355 78 1700 343 “En God schiep de mens als zijn beeld; als het beeld van God schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hem” (Gen. 1,27). De mens heeft een unieke plaats in de schepping: hij is “als het beeld van God” (I); in zijn eigen wezen verenigt hij de geestelijke en de stoffelijke wereld (II); hij is geschapen “man en vrouw”; (III); God heeft hem in zijn vriendschap aangenomen (IV). I II III IV - “Als beeld van God” - “Eén naar lichaam en ziel” - “Man en vrouw schiep Hij hen” - De mens in het paradijs - IN HET KORT I - “Als beeld van God” 356 1703 2258 225 295 Van alle zichtbare schepselen is alleen de mens in staat zijn Schepper te kennen en lief te hebben;”cit. hij is “het enig schepsel op aarde dat om zichzelf door God is gewild”.cit. hij alleen is geroepen door kennis en liefde te delen in het leven van God. Hij is met dit doel geschapen en dit is de diepste grond van zijn waardigheid. Welke reden hebt U, aan de mens zo’ n grote waardigheid te geven? Zeker de onschatbare liefde waarmee U in Uzelf ernaar gekeken hebt en er verliefd op geworden zijt; want uit liefde hebt Gij dit schepsel geschapen, uit liefde hebt Gij het een bestaan geschonken dat in staat is uw eeuwig goed te smaken. cit. 357 1935 1877 Omdat het menselijk individu is als het beeld van God, heeft het de waardigheid van een persoon: hij is niet alleen iets, maar ook iemand. Hij is in staat zichzelf te kennen, zichzelf te bezitten en zichzelf in vrijheid te geven en in contact te treden met andere personen, en hij is door genade geroepen tot een verbond met zijn Schepper, om aan Hem een antwoord van geloof en liefde te geven, dat niemand in zijn plaats kan geven. 358 299 901 God heeft alles voor de mens geschapen,cit. maar de mens is geschapen om God te dienen en te beminnen en om Hem heel de schepping, aan te bieden. Wat is dus het wezen dat geschapen zal worden en dat een dergelijke eer geniet? Dat is de mens, een groot en bewonderenswaardig levend wezen, kostbaarder in Gods ogen dan heel de schepping: voor hem bestaan hemel, aarde en zee en geheel de schepping, aan zijn redding heeft God zoveel waarde gehecht, dat Hij ter wille van hem zelfs zijn enige Zoon niet gespaard heeft. Want God heeft niet nagelaten alles in het werk te stellen om de mens naar Hem te doen opgaan en hem aan zijn rechterhand te plaatsen. cit. 79 359 1701 388 411 “In werkelijkheid vindt het mysterie van de mens alleen zijn verklaring in het licht van het mysterie van het mensgeworden Woord”:cit. De oorsprong van het menselijk geslacht gaat volgens de apostel Paulus terug op twee mensen, Adam en Christus... Paulus zegt: “De eerste mens, Adam, werd een levend wezen; de tweede Adam werd een levendmakende Geest” (1 Kor. 15,45). Die eerste is door die tweede geschapen. Van Hem heeft hij ook een ziel ontvangen zodat hij leeft... De tweede Adam heeft zijn beeld afgedrukt in de eerste, toen Hij hem vormde uit klei. Daarom nam Hij diens menselijke persoon aan en nam Hij zijn naam over. Zo ontbrak Hem niets van wat Hij als een beeld van zichzelf had geschapen: de eerste Adam en de laatste Adam. Die eerste heeft een begin, die laatste heeft geen einde. Die laatste is in feite ook zelf de eerste, want Hij zegt: “Ik ben de eerste en de laatste” (Apoc. 1,8). cit. 360 225 404 775 831 842 Dankzij zijn gemeenschappelijke oorsprong vormt het menselijk geslacht een eenheid. Want God “deed heel het mensengeslacht uit één ontstaan” (Hand. 17,26):cit. Wonderbaarlijke aanschouwing die ons het menselijk geslacht laat zien in de eenheid van zijn oorsprong in God (...); in de eenheid van zijn natuur, bij allen gelijkelijk bestaande uit een stoffelijk lichaam en een geestelijke ziel, in de eenheid van zijn onmiddellijk doel en zijn zending in de wereld; in de eenheid van zijn woonomgeving: de aarde, goederen waarvan alle mensen op grond van het natuurrecht gebruik kunnen maken om het leven te ondersteunen en te ontwikkelen; in de eenheid van zijn bovennatuurlijk doel: God zelf, op wie allen gericht moeten zijn; in de eenheid van de middelen om dat doel te bereiken; (...) in de eenheid van zijn vrijkoping die Christus voor allen tot stand heeft gebracht. cit. 361 1939 “Deze wet van menselijke solidariteit en naastenliefde” cit. verzekert ons ervan dat, zonder de rijke verscheidenheid van personen, culturen en volken uit te sluiten, alle mensen werkelijk broeders en zusters zijn. II - “Eén naar lichaam en ziel” 362 1146 2332 De menselijke persoon, geschapen naar Gods beeld, is tegelijkertijd een lichamelijk en een geestelijk wezen. Het bijbelverhaal brengt deze werkelijkheid tot uitdrukking in een symbolisch taalgebruik, wanneer het zegt: “God boetseerde de mens uit stof, van de aarde genomen en Hij blies hem de levensadem in de neus: zo werd de mens een levend wezen.” (Gen. 2,7) De mens is dus in zijn geheel door God gewild. 363 1703 80 Dikwijls staat de term “ziel” in de heilige Schrift voor “het menselijk leven” cit. of voor heel de menselijke persoon.cit. Maar hij geeft ook aan wat het diepste wezen van de mens cit. en het meest waardevolle in hem,cit. en eveneens datgene waardoor hij in het bijzonder Gods beeld is: “ziel” betekent het geestelijk beginsel in de mens. 364 1004 2289 Het lichaam van de mens heeft deel aan de waardigheid van “het beeld van God”: het is een menselijk lichaam; juist omdat het bezield wordt door een geestelijke ziel en het de menselijke persoon die in zijn geheel bestemd is om in het lichaam van Christus de tempel van de Geest te worden:cit. Als een eenheid van lichaam en ziel verenigt de mens in zich, juist door zijn lichamelijkheid, de elementen van de stoffelijke wereld, zodat deze door hem hun hoogtepunt bereiken en hun stem verheffen om in vrijheid de Schepper te prijzen. De mens mag dus zijn lichamelijk leven niet minachten, integendeel, hij moet zijn lichaam als door God geschapen en door Hem bestemd voor de verrijzenis op de laatste dag, waarderen en eerbiedigen. cit. 365 De eenheid van lichaam en ziel gaat zo diep dat men de ziel als de “vorm” van het lichaam moet beschouwen,cit. d.w.z. dankzij de geestelijke ziel is het uit stof bestaande lichaam een menselijk en levend lichaam; geest en stof zijn in de mens geen twee met elkaar verenigde naturen, maar hun eenheid vormt een natuur. 366 1005 997 De kerk leert dat iedere geestelijke ziel direct door God geschapen wordt: cit. zij wordt niet “voortgebracht” door de ouders; de kerk leert ons ook dat de ziel onsterfelijk is:cit. zij vergaat niet na haar scheiding van het lichaam bij de dood en zij zal zich opnieuw met het lichaam verenigen bij de uiteindelijke verrijzenis. 367 2083 Soms blijkt de ziel onderscheiden te worden van de geest. Zo bidt de heilige Paulus dat ons “hele wezen, geest, ziel en lichaam, moge ongerept bewaard zijn bij de komst van onze Heer”cit. (1 Tess. 5,23). De kerk leert dat dit onderscheid geen dualiteit in de ziel invoert.cit. “Geest” betekent dat de mens vanaf zijn schepping bestemd is voor zijn bovennatuurlijk doelen dat zijn ziel het vermogen heeft “gratuït” tot de gemeenschap met God verheven te worden. cit. 368 478 582 1431 1764 2517 2562 2843 De geestelijke traditie van de kerk legt ook de nadruk op het hart in de bijbelse zin van 81 “binnenste” (Jer. 31,33), waar de mens wel of niet voor God kiest.cit. III - “Man en vrouw schiep Hij hen” Gelijkheid en verschil, door God gewild 369 2331 Man en vrouw zijn geschapen, d.w.z. zij zijn gewild door God: in een volmaakte gelijkheid als menselijke personen enerzijds en in hun respectieve man- en vrouw-zijn anderzijds. “Man-zijn”, “vrouw-zijn” is een goede en door God gewilde werkelijkheid: man en vrouw hebben een waardigheid die zij niet kunnen verliezen en die zij direct van God, hun Schepper, krijgen.cit. Man en vrouw zijn met een zelfde waardigheid: “als het beeld van God”. In hun “man-zijn” en hun “vrouw-zijn” weerspiegelen zij de wijsheid en de goedheid van de Schepper. 370 42 239 God is geenszins als het beeld van de mens. Hij is noch man, noch vrouw. God is zuiver geest, in wie geen plaats is voor verschil in geslacht. Maar de “volmaaktheden” van man en vrouw weerspiegelen iets van de oneindige volmaaktheid van God: die van een moedercit. en die van een vader en echtgenoot.cit. “De een voor de ander” en “één eenheid in twee” 371 1605 Samen geschapen, zijn man en vrouw voor elkaar gewild door God. Gods woord geeft ons dit te verstaan in verschillende passages van de gewijde tekst: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft. Ik ga een hulp voor hem maken die bij hem past” (Gen. 2,18). Geen van de dieren is in staat voor de mens een partner te zijn (Gen. 2,19-20). De vrouw die God “vormt” uit de van de man genomen rib en die Hij naar de man brengt, doet de man een kreet van bewondering slaken, een uitroep van liefde en gemeenschap: “Been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees” (Gen. 2,23). De man ontdekt de vrouw als een ander “ik”, als iemand met dezelfde menselijke natuur. 372 1652 2366 Man en vrouw zijn “voor elkaar gemaakt”. niet dat God ze slechts “half” of “onaf” gemaakt zou hebben; Hij heeft hen geschapen om een gemeenschap van personen te vormen, waarbij ieder een “hulp” voor de ander kan zijn, omdat zij tegelijkertijd als persoon gelijk zijn (“been van mijn gebeente...”) en elkaar als mannelijk en vrouwelijk wezen aanvullen. In het huwelijk verenigt God hen en wel zo dat ze door “volkomen één te worden” (Gen. 2,24) het menselijk leven kunnen doorgeven: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk, bevolkt de aarde” (Gen. 1,28). Door aan hun afstammelingen het menselijke leven door te geven werken man en vrouw, als echtgenoten en ouders, op een unieke manier mee aan het werk van de Schepper.cit. 82 373 307 2415 In Gods heilsplan hebben man en vrouw de roeping de aarde te “onderwerpen” als Gods “rentmeesters”. Deze soevereiniteit mag niet een willekeurige en verwoestende heerschappij zijn. Naar het beeld van de Schepper “die alles wat bestaat, liefheeft” (Wijsh. 11,24) zijn man en vrouw geroepen deel te nemen aan de goddelijke voorzienigheid ten opzichte van de andere schepselen. Vandaar hun verantwoordelijkheid voor de wereld die God hun heeft toevertrouwd. IV - De mens in het paradijs 374 54 De eerste mens is niet alleen als van nature goed geschapen, maar hij werd in een staat van vriendschap met zijn Schepper geplaatst en van harmonie met zichzelf en de schepping rondom hem. Deze waarden zijn alleen overtroffen door de heerlijkheid van de nieuwe schepping in Christus. 375 1997 Wanneer de kerk op authentieke wijze de symboliek van de taal van de bijbel in het licht van het Nieuwe Testament en de overlevering uitlegt, leert zij dat onze eerste ouders Adam en Eva in een staat van “oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid” gesteld waren.cit. Deze genade van oorspronkelijke heiligheid was “een deel hebben aan het goddelijk leven”.cit. 376 1008 1502 Door de uitstraling van deze genade werd het leven van de mens in al zijn dimensies gesterkt. Zolang de mens een innig contact met God bleef houden, hoefde hij noch te sterven,cit. noch te lijden.cit. De innerlijke harmonie nu van de menselijke persoon, de harmonie tussen man en vrouw,cit. de harmonie tenslotte tussen het eerste mensenpaar en heel de schepping was de staat die “oorspronkelijke gerechtigheid” genoemd wordt. 377 2514 Het “heersen over” de wereld dat God de mens vanaf het begin toegestaan had, kwam vooral bij de mens zelf tot stand als beheersing van zichzelf. De mens was ongerept en geordend in heel zijn wezen, omdat hij vrij was van de drievoudige begeerte cit. die hem onderwerpt aan het begeren van het vlees, aan de begeerte naar aardse goederen (het begeren der ogen) en aan de zelfbevestiging tegen hetgeen het verstand voorschrijft, in. 378 2415 2427 83 Als teken van de vertrouwelijke omgang met God plaatste God hem in de tuin van Eden.cit. De mens leeft er “om de grond te bewerken en te beheren” (Gen. 2,15): het werk is geen moeizame inspanning,cit. maar een samenwerking van de man en de vrouw met God bij de vervolmaking van de zichtbare schepping. 379 Het is heel deze harmonie van de oorspronkelijke gerechtigheid, in Gods heilsplan voor de mens voorzien, die door de zonde van onze stamouders verloren zal gaan. - IN HET KORT 380 God, “Gij hebt de mens gemaakt naar uw beeld en hem de zorg over de gehele aarde opgedragen, opdat hij in gehoorzaamheid aan zijn Schepper over alle schepselen zou bevelen”. cit. 381 De mens is voorbestemd om het beeld van de mensgeworden Zoon van God - “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15) - opnieuw tegenwoordig te stellen, opdat Christus de eerstgeborene is onder vele broeders en zusters. cit. 382 De mens is “één naar lichaam en ziel”.cit. De geloofsleer stelt dat de geestelijke en onsterfelijke ziel direct door God geschapen wordt. 383 “God heeft de mens niet geschapen om alleen te zijn. Reeds bij het begin ‘heeft Hij hen geschapen als man en vrouw’ (Gen. 1,27); de vereniging van deze twee is de eerste vorm van een gemeenschap van personen”. cit. 384 De openbaring heeft ons kennis doen nemen van de staat van de oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid van man en vrouw vóór de zondeval: uit hun vriendschap met God vloeide het geluk van hun bestaan in het paradijs voort. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN EERSTE HOOFDSTUK - Ik geloof in God de Vader ARTIKEL 1 - “Ik geloof in God de almachtige Vader, Schepper van hemel en aarde” PARAGRAAF 7 - De zondeval PARAGRAAF 7 - De zondeval 84 385 309 457 1848 539 God is oneindig goed en al zijn werken zijn goed. Toch ontkomt niemand aan de ervaring van het lijden, van het kwaad in de natuur - dat gepaard schijnt te gaan met de grenzen, eigen aan de schepselen - en vooral aan het probleem van het morele kwaad. Waar komt het kwaad vandaan? “Ik zocht waar het kwaad vandaan. komt, en ik vond de oplossing niet”, zegt de heilige Augustinus cit. en in zijn eigen smartelijk zoeken vindt hij geen andere uitweg dan de bekering tot de levende God. Want “het geheim der goddeloosheid” (2 Tess. 2,7) wordt slechts duidelijk in het licht van “het geheim van onze godsdienst” (1 Tim. 3,16). De openbaring van de goddelijke liefde in Christus heeft tegelijk de omvang van het kwaad èn de overvloed van de genade getoond.cit. Wij moeten derhalve het probleem van de oorsprong van het kwaad onder ogen zien door de blik van ons geloof te vestigen op Hem die als enige het kwaad overwonnen heeft.cit. I II III IV - Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos - De val van de engelen - De erfzonde - “Gij hebt hem niet overgeleverd aan de macht van de dood” - IN HET KORT I - Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos De realiteit van de zonde 386 1847 De zonde is in de geschiedenis van de mens aanwezig: het zou een nutteloze poging zijn haar te ontkennen of aan deze duistere realiteit andere namen te geven. Om te proberen te begrijpen wat de zonde is, moeten wij eerst de innige band tussen God en de mens erkennen, want buiten deze relatie wordt het kwaad van de zonde niet ontmaskerd in zijn ware hoedanigheid van afwijzing van en verzet ten opzichte van God, terwijl dit kwaad blijft drukken op het leven van de mens en de geschiedenis. 387 1848 1739 De realiteit van de zonde, en meer in het bijzonder van de erfzonde, wordt slechts duidelijk in het licht van de goddelijke openbaring. Zonder de kennis die zij ons over God geeft, kan men de zonde niet duidelijk herkennen en is men geneigd haar alleen maar te verklaren als: een gebrek aan groei, als een psychologische zwakte, een fout, het noodzakelijk gevolg van een ontoereikende maatschappelijke structuur enz. Alleen in het licht van de kennis van Gods heilsplan voor de mens begrijpt men dat de zonde een misbruiken is van de vrijheid die God geeft aan mensen, die geschapen zijn om Hem en elkaar te kunnen beminnen. De erfzonde - een wezenlijke geloofswaarheid 85 388 431 208 359 729 Met het voortschrijden van de openbaring wordt ook de realiteit van de zonde duidelijk gemaakt. Hoewel Gods volk uit het Oude Testament het verdriet in het menselijk bestaan bezien heeft in het licht van het verhaal van de zondeval in Genesis, kon het de uiteindelijke betekenis van dit verhaal, die pas in het licht van de dood en de verrijzenis van Jezus Christus duidelijk wordt, niet begrijpen.cit. Men moet Christus kennen als de bron van genade om Adam te herkennen als de bron van zonde. De Geest, de Helper, gezonden door de verrezen Christus, Hij is het die gekomen is “om de wereld te overtuigen van wat zonde is” (Joh. 16,8) door Hem die haar Verlosser is, te openbaren. 389 422 De leer over de erfzonde is, om zo te zeggen, de “keerzijde” van de blijde boodschap dat Jezus de Heiland is van alle mensen, dat allen behoefte hebben aan het heil en dat het heil aan allen dankzij Christus aangeboden wordt. De kerk die de gedachte van de Heer kent,cit. weet goed dat men de openbaring van de erfzonde niet kan aantasten zonder afbreuk te doen aan het mysterie van Christus. Hoe het verhaal van de zondeval te lezen 390 289 Het verhaal van de zondeval (Gen. 3) gebruikt een beeldende taal, maar het bevestigt een oergebeurtenis, een feit dat plaats heeft gehad aan het begin van de geschiedenis van de mens.cit. De openbaring geeft ons de geloofszekerheid dat heel de menselijke geschiedenis getekend wordt door de misstap die onze stamouders, uit vrije wil, aan het begin begingen.cit. II - De val van de engelen 391 2538 Achter de keuze van onze stamouders voor ongehoorzaamheid gaat een verleidelijke, aan God tegengestelde stem schuil,cit. die hen uit afgunst de dood doet ondergaan.cit. De Schrift en de overlevering van de kerk zien in dit wezen een gevallen engel, Satan of duivel geheten.cit. De kerk leert dat hij eerst een door God geschapen, goede engel is geweest. “De duivel en de andere demonen zijn immers door God als van nature goed geschapen, maar zij zijn uit zichzelf slecht geworden”.cit. 392 1850 2482 86 De Schrift spreekt over een zonde van de engelen.cit. Deze “zondeval” bestaat in de vrije keuze van deze geschapen geesten, die God en zijn rijk radicaal en onherroepelijk hebben afgewezen. Wij vinden een afspiegeling van deze opstand in de woorden die de verleider tot onze stamouders spreekt: “Gij zult gelijk worden aan God” (Gen. 3,5). De duivel “zondigt vanaf het begin” (1 Joh. 3,8), “hij is een aartsleugenaar” (Joh. 8,44). 393 1033 1022 Het is niet de onvolkomenheid van de oneindige, goddelijke barmhartigheid, maar het onherroepelijke karakter van de keuze van de engelen, dat ervoor gezorgd heeft dat hun zonde niet vergeven kan worden. “Want na de zondeval is er voor hen geen berouw meer mogelijk, zoals dat ook voor de mensen na de dood onmogelijk is”.cit. 394 538 550 2846 De Schrift getuigt van de noodlottige invloed van hem die Jezus “een moordenaar vanaf het begin” (Joh. 8,44) noemt en die zelfs geprobeerd heeft Jezus af te houden van de zending die Hij van de Vader gekregen had.cit. “De Zoon van God is juist gekomen om het werk van de duivel ongedaan te maken” (1 Joh. 3,8). Het werk met de ernstigste gevolgen is de leugenachtige verleiding geweest die de mens ertoe gebracht heeft ongehoorzaam te zijn aan God. 395 309 1673 412 2850 De macht van de Satan is echter niet oneindig. Hij is maar een schepsel, machtig op grond van het feit dat hij louter geest is, maar nog altijd een schepsel: hij kan de grondvesting van het rijk van God niet verhinderen. Hoewel Satan in de wereld werkzaam is uit haat jegens God en zijn rijk in Jezus Christus, en zijn handelen zware schade toebrengt - van geestelijke en zelfs indirect van fysieke aard - aan iedere mens afzonderlijk en aan de maatschappij in haar geheel, wordt dit handelen toegelaten door de goddelijke voorzienigheid, die met kracht en met zachte hand de geschiedenis van de mens en de wereld leidt. Het toelaten door God van het handelen van de duivel is een groot mysterie, maar “wij weten dat God in alles het heil bevordert van die Hem liefhebben” (Rom. 8,28). III - De erfzonde De beproeving van de vrijheid 396 1730 311 301 God heeft de mens naar zijn beeld geschapen en hem in zijn vriendschap gesteld. Als geestelijk wezen kan de mens deze vriendschap alleen maar beleven door zich vrijwillig aan God te 87 onderwerpen. Het verbod aan de mens om van de boom van de kennis van goed en kwaad te eten brengt dat tot uitdrukking, “want op de dag dat gij daarvan eet, moet ge sterven” (Gen. 2,17). “De boom van de kennis van goed en kwaad” (Gen. 2,17) roept symbolisch het beeld op van de niet te overschrijden grens die de mens, als schepsel, in vrijheid moet erkennen en vol vertrouwen moet eerbiedigen. De mens is afhankelijk van de Schepper’. hij is onderworpen aan de wetten van de schepping en aan de morele normen die het gebruik van de vrijheid regelen. De eerste zonde van de mens 397 1707 2541 1850 215 De mens heeft, door de duivel verleid, in zijn hart het vertrouwen jegens zijn Schepper cit. laten sterven en door van zijn vrijheid misbruik te maken is hij ongehoorzaam geweest aan het gebod van God. Daarin bestaat de eerste zonde van de mens.cit. Iedere zonde zal dientengevolge ongehoorzaamheid aan God zijn en een gebrek aan vertrouwen in zijn goedheid. 398 2084 2113 In de zonde heeft de mens zichzelf boven God gesteld en daardoor God geminacht: hij heeft voor zichzelf gekozen tegen God, tegen hetgeen van hem als schepsel gevraagd werd, en sindsdien, tegen hetgeen goed voor hemzelf was. In een staat van heiligheid gevestigd, was de mens om door God voorbestemd ten volle “vergoddelijkt” te worden in heerlijkheid. Door de verleiding van de duivel heeft hij “als God willen zijn”,cit. maar “zonder God en voor God, en niet overeenkomstig God”.cit. 399 De Schrift toont de dramatische gevolgen van deze eerste ongehoorzaamheid. Adam en Eva verliezen onmiddellijk de genade van de oorspronkelijke heiligheid.cit.Zij zijn bang voor deze God cit. van wie zij een verkeerd beeld hebben, het beeld van een God die angstig waakt over zijn voorrechten.cit. 400 1607 2514 602 1008 De harmonie waarin zij dankzij de oorspronkelijke gerechtigheid gevestigd waren, is vernietigd; de macht van de geestelijke vermogens van de ziel over het lichaam wordt teniet gedaan;cit. de eenheid van man en vrouw wordt blootgesteld aan spanningen;cit. hun verhouding zal gekenmerkt worden door begeerte en overheersing.cit. De harmonie met de schepping wordt verbroken: de zichtbare schepping is voor de mens vreemd en vijandig geworden.cit. Door de schuld van de mens is de schepping onderworpen “aan een zinloos bestaan” (Rom. 8,20). Tenslotte zal het gevolg, uitdrukkelijk aangekondigd voor het geval het vergrijp van ongehoorzaamheid plaatsvindt,cit. werkelijkheid worden: de mens “zal terugkeren naar de grond waaruit hij is genomen” (Gen. 3,19). De dood doet zijn intrede in de geschiedenis van de mensheid.cit. 88 401 1865 2259 1739 Sinds deze eerste zonde overspoelt een ware “invasie” van zonden de wereld: de broedermoord door Kaïn gepleegd op Abel;cit. de algehele ontaarding ten gevolge van de zonde;cit. evenzo manifesteert zich in de geschiedenis van Israël de zonde veelvuldig, vooral als ontrouw aan de God van het verbond en als overtreding van de wet van Mozes; ook na de verlossing van Christus manifesteert de zonde zich onder de christenen op talrijke manieren.cit. De Schrift en de overlevering van de kerk houden niet op de aanwezigheid en de universaliteit van de zonde in de geschiedenis van de mens in herinnering te brengen. Wat wij door de goddelijke openbaring te weten komen, stemt overeen met de ervaring. Immers, wanneer de mens in zijn eigen hart kijkt, ontdekt hij ook dat hij geneigd is tot het kwade en ondergedompeld is in allerlei kwaad dat niet van zijn goede Schepper afkomstig kan zijn. Door keer op keer te weigeren God als zijn oorsprong te erkennen heeft de mens de juiste orde, die hem op zijn laatste doel richtte verbroken en daarmee ook heel de ordening zowel met betrekking tot zichzelf als tot de andere mensen en al het geschapene. cit. De gevolgen van de zonde van Adam voor de mensheid 402 430 605 Alle mensen zijn betrokken in de zonde van Adam. De heilige Paulus bevestigt dit: “Door de ongehoorzaamheid van één mens werden allen zondaars” (Rom. 5,19). “Door één mens is de zonde in de wereld gekomen en met de zonde de dood en zo is de dood over alle mensen gekomen, aangezien allen gezondigd hebben (...)” (Rom. 5,12). Tegenover de universaliteit van de zonde en de dood stelt de apostel de universaliteit van het heil in Christus: “Zoals de fout van een leidde tot veroordeling van allen, zo leidde de gerechte daad van één alleen tot vrijspraak en leven voor allen” (Rom. 5,18). 403 2606 1250 De kerk heeft altijd geleerd, hierin de heilige Paulus volgend, dat de geweldige ellende waaronder de mensen gebukt gaan, en hun neiging tot het kwaad en de dood niet te begrijpen zijn zonder deze in verband te brengen met de zonde van Adam en het feit dat hij op ons een zonde heeft overgedragen waarmee wij allen besmet zijn bij de geboorte en die de “dood van de ziel”cit. is. Op grond van deze geloofszekerheid dient de kerk het doopsel toe tot vergeving van de zonden, zelfs aan kinderen die geen persoonlijke zonden bedreven hebben.cit. 404 360 50 Hoe komt het dat de zonde van Adam de zonde van al zijn afstammelingen geworden is? Heel het menselijk geslacht is in Adam “als het ene lichaam van een mens”cit. Door deze “eenheid van het menselijk geslacht” zijn alle mensen verwikkeld in de zonde van Adam, zoals allen verwikkeld zijn in de gerechtigheid van Christus. Toch is het overdragen van de erfzonde een 89 mysterie dat wij niet ten volle kunnen begrijpen. Maar wij weten door de openbaring dat Adam de oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid niet alleen voor zichzelf, maar voor heel de menselijke natuur ontvangen had: door te bezwijken voor de verleider begaan Adam en Eva een persoonlijke zonde, maar deze zonde tast de menselijke natuur aan die zij in een staat van verval cit. zullen brengen. Het is een zonde die door voortplanting overgedragen zal worden op de hele mensheid, d.w.z. door het overdragen van een menselijke natuur die beroofd is van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid. Daarom wordt de erfzonde op analoge wijze “zonde” genoemd: het is een zonde “die men opgelopen heeft” en niet “bedreven heeft”, een staat en niet een daad. 405 2515 1264 Ofschoon de erfzonde aan ieder eigen is,cit. heeft zij in geen enkele afstammeling van Adam het karakter van een persoonlijk vergrijp. Het gaat hier om het verlies van de oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid, maar de menselijke natuur is niet geheel verdorven: zij is in haar eigen natuurlijke krachten gewond, onderworpen aan onwetendheid, lijden en de heerschappij van de dood en geneigd tot zonde (deze neiging tot het kwaad wordt “concupiscentie” genoemd). Het doopsel doet de erfzonde teniet door het leven van de genade van Christus te geven en brengt de mens weer naar God, maar de gevolgen voor de verzwakte en tot het kwaad geneigde natuur blijven in de mens bestaan en roepen hem op tot geestelijke strijd. 406 De leer van de kerk over het overdragen van de erfzonde wordt vooral in de vijfde eeuw nader gepreciseerd, in het bijzonder onder invloed van het denken van de heilige Augustinus tegen het pelagianisme en in de 16e eeuw in de strijd tegen de reformatie. Pelagius was van mening dat de mens door de natuurlijke kracht van zijn vrije wil, zonder de noodzakelijke hulp van Gods genade, een moreel goed leven kon leiden; hij bracht zo de invloed van Adams vergrijp terug tot die van een slecht voorbeeld. De eerste reformatoren leerden daarentegen dat de mens radicaal verdorven was en dat zijn vrijheid door de erfzonde was opgeheven; zij identificeerden de erfzonde van iedere mens met de neiging tot het kwade (concupiscentie), die niet te overwinnen zou zijn. De kerk heeft zich in het bijzonder uitgesproken over de betekenis van het geopenbaarde gegeven met betrekking tot de erfzonde op het tweede concilie van Orange in 529 cit. en op het concilie van Trente in 1546.cit. Een harde strijd 407 2015 2852 1888 De leer over de erfzonde - samen met die over de verlossing door Christus - geeft een helder inzicht in de situatie van de mens en zijn handelen in de wereld. Door de zonde van de stamouders heeft de duivel een zekere macht over de mens gekregen, hoewel deze laatste zijn vrijheid behouden heeft. De erfzonde leidt tot “de slavernij onder de macht van hem die daarna het dodenrijk bezat, d.w.z. de duivel”cit. Ontkennen dat de mens een gewonde, tot het kwaad geneigde natuur heeft, geeft aanleiding tot ernstige dwalingen op het gebied van de opvoeding, de politiek, het sociaal handelencit. en de zeden. 408 1869 De gevolgen van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden van de mensen brengen de wereld 90 in haar geheel in een staat van zonde die met een uitdrukking van de heilige Johannes omschreven kan worden als “de zonde van de wereld” (Joh. 1,29). Met deze uitdrukking geeft men ook de negatieve invloed aan die maatschappelijke situaties en sociale structuren, vrucht van de menselijke zonden,cit. uitoefenen op personen. 409 2516 Deze dramatische situatie van de wereld, “die geheel in de macht van de boze ligt” (1 Joh. 5,19)cit. maakt van het leven van de mens een strijd. Door heel de menselijke geschiedenis heen loopt een lijn van harde strijd tegen de machten der duisternis. Deze strijd dateert van het begin van de wereld en zal, overeenkomstig het woord van de Heer, voortduren tot aan de laatste dag. In deze strijd moet de mens zonder ophouden strijden, wil hij vasthouden aan het goede, en niet zonder grote krachtinspanning kan hij met de hulp van Gods genade in zichzelf de eenheid tot stand brengen. cit. IV - “Gij hebt hem niet overgeleverd aan de macht van de dood” 410 55 707 1609 2568 675 Na zijn zondeval is de mens niet door God verlaten. Integendeel, God roept hem cit. en kondigt hem op mysterieuze wijze aan dat het kwaad overwonnen zal worden en dat hij uit zijn zondeval opgericht zal worden.cit. Deze passage in Genesis kreeg de naam “proto-evangelie”, omdat het de eerste aankondiging is van de Messias, de Verlosser, de aankondiging van een strijd tussen de slang en de Vrouw en de uiteindelijke overwinning van een afstammeling van haar. 411 359 615 491 De christelijke overlevering ziet in deze passage een aankondiging van “de nieuwe Adam”cit. die door zijn “gehoorzaamheid tot de dood aan het kruis” (Fil. 2,8.) op overvloedige wijze de ongehoorzaamheid van Adam weer goedmaakt.cit. Overigens herkennen talrijke Kerkvaders en kerkleraren in de in het “proto-evangelie” aangekondigde vrouw de moeder van Christus, Maria, als de “nieuwe Eva”. Zij is het geweest die als eerste en op unieke wijze van de door Christus behaalde overwinning op de zonde geprofiteerd heeft: zij is gevrijwaard van elke smet van de erfzondecit. en gedurende heel haar aardse leven heeft zij door een bijzondere genade van God geen enkele zonde begaan.cit. 412 310 395 272 1994 Maar waarom heeft God de eerste mens niet verhinderd te zondigen? De heilige Leo de Grote geeft als antwoord: “Door de onuitsprekelijke genade van Christus hebben wij een groter goed ontvangen dan wat wij door de afgunst van de demon verloren hadden”.cit. En de heilige Thomas 91 van Aquino zegt: “Niets verzet zich ertegen dat de menselijke natuur na de zonde tot een hoger doel bestemd is. God laat immers toe dat er kwaad geschiedt om er een groter goed uit de doen ontstaan. Vandaar wordt er in Rom. 5,20 gezegd: ‘Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos’; bij het zegenen van de paaskaars wordt gezegd: ‘Gelukkige schuld, waaraan wij de Verlosser danken!”’.cit. 417 Adam en Eva hebben de door de eerste zonde gewonde, en dus van haar oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid beroofde menselijke natuur op hun nakomelingen overgedragen. Dit beroofd-zijn wordt “erfzonde” genoemd. - IN HET KORT 413 De dood is door God niet gemaakt en Hij vindt geen vreugde in de ondergang van hen die leven (...), maar door de afgunst van de duivel is de dood in de wereld gekomen” (Wijsh. 1,13; 2,24.). 414 Satan of de duivel en de andere demonen zijn engelen die gevallen zijn, omdat zij uit vrije wil geweigerd hebben God en zijn heilsplan te dienen. Hun keuze tegen God is definitief. Zij proberen de mens deelgenoot te maken van hun opstand tegen God. 415 “Hoewel door God geplaatst in een staat van heiligheid heeft de mens, ver leid door de Boze, reeds vanaf het begin van de geschiedenis zijn vrijheid misbruikt door op te staan tegen God en door zijn doel buiten God om te willen bereiken “. cit. 416 Door zijn zonde heeft Adam als eerste mens de oorspronkelijke heiligheid en gerechtigheid verloren die hij niet alleen voor zichzelf, maar voor alle mensen van God ontvangen had. 418 Ten gevolge van de erfzonde is de menselijke natuur in haar krachten verzwakt, onderworpen aan de onwetendheid, aan het lijden en aan de overheersing door de dood, en geneigd tot zonde (een neiging die “concupiscentie” genoemd wordt). 419 “Wij houden derhalve met het concilie van Trente dat de erfzonde tegelijk met de menselijke natuur wordt overgedragen door voortplanting en niet door nabootsing en dat zij zo ‘eigen is aan ieder”’.cit. 420 De door Christus behaalde overwinning op de zonde heeft ons een groter goed gegeven dan datgene wat de zonde ons had ontnomen: “Daar waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos” (Rom. 5,20). 92 421 “Volgens het geloof van de christenen is de wereld geschapen en wordt zij in stand gehouden door de liefde van de Schepper; zij gaat weliswaar gebukt onder de slavernij van de zonde, maar door het kruis en de verrijzenis van Christus is de macht van de Boze gebroken en is de wereld bevrijd (...).cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God De blijde boodschap: God heeft zijn Zoon gezonden 422 389 2763 “Maar toen de volheid van de tijd gekomen was, heeft God zijn Zoon gezonden, geboren uit een vrouw, geboren onder de Wet, opdat Hij hen die onder de Wet stonden, zou bevrijden, opdat wij de rang van zonen zouden verkrijgen” (Gal. 4,4-5). Dat is “de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God” (Mc. 1,1): God heeft zijn volk bezocht.cit. Hij heeft de beloften die Hij aan Abraham en zijn geslacht gedaan had, in vervulling doen gaan.cit. Hij heeft dat boven alle verwachting gedaan: Hij heeft zijn “welbeminde Zoon” (Mc. 1,11) gezonden. 423 Wij geloven en belijden dat Jezus van Nazareth, in Betlehem als jood geboren uit een vrouw van Israël, ten tijde van koning Herodes de Grote en keizer Augustus, van beroep timmerman, gekruisigd en gestorven in Jeruzalem tijdens de regering van keizer Tiberius, onder de landvoogd Pontius Pilatus, de eeuwige, mensgeworden Zoon van God is, dat Hij is “uitgegaan van God” (Joh. 13,3), “uit de hemel is neergedaald” (Joh. 3,13; 6,33), “dat Hij werkelijk mens is geworden” (1 Joh. 4,2), want “het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid (...). Van zijn volheid hebben wij allen ontvangen: genade op genade” (Joh. 1,14.16). 424 683 552 Door de genade van de heilige Geest hiertoe aangezet en aangetrokken door de Vader geloven en belijden wij met betrekking tot Jezus: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt. 16,16). Op de steenrots van dit geloof, beleden door de heilige Petrus, heeft Christus zijn Kerk gebouwd.cit. “De ondoorgrondelijke rijkdom van Christus verkondigen” (Ef. 3,8) 93 425 850 858 Het doorgeven van het christelijk geloof betekent allereerst de verkondiging van Jezus Christus om de mensen zo tot het geloof in Hem te brengen. Vanaf het begin hebben de eerste leerlingen het vurig verlangen gehad Christus te verkondigen: “Het is voor ons onmogelijk niet te spreken over hetgeen wij gezien en gehoord hebben” (Hand. 4,20). En zij nodigen de mensen van alle tijden uit te delen in de vreugde van hun gemeenschap met Christus: “Wij hebben het gehoord en met eigen ogen gezien; wij hebben het aanschouwd en onze handen hebben het aangeraakt - dààrover spreken wij, over het woord dat leven is. Want het leven is verschenen; het eeuwige leven dat bij de Vader was, heeft zich aan ons geopenbaard, wij hebben het gezien, wij getuigen ervan, wij maken het u bekend. Wat wij gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij ook aan u, opdat gij gemeenschap moogt hebben met ons. En onze gemeenschap is er een met de Vader en met Jezus Christus, zijn Zoon, En wij schrijven dit om ons aller vreugde volkomen te maken” (1 Joh, 1,1-4). In het middelpunt van het geloofsonderricht: Christus 426 1698 513 260 “In het middelpunt van het geloofsonderricht vinden wij in wezen een persoon: die van Jezus van Nazareth, enige Zoon van de Vader (...), die voor ons geleden heeft en gestorven is en die nu, verrezen, met ons voor altijd leeft (...). Het geloof onderrichten (...) wil zeggen: in de persoon van Christus heel het eeuwige heilsplan van God onthullen. Dat wil zeggen: de betekenis van de daden en de woorden van Christus, van de door Hem gestelde tekenen trachten te begrijpen”.cit. Het doel van het geloofsonderricht is: “De mensen tot de gemeenschap met Jezus Christus te brengen (...); Hij alleen immers kan ons leiden naar de liefde van de Vader in de Geest en ons laten delen in het leven van de allerheiligste Drieëenheid”.cit. 427 2145 876 “In het geloofsonderricht moet Christus, het mensgeworden Woord en de Zoon van God, onderwezen worden, al het andere enkel, in zoverre het naar Hem verwijst; en alleen Christus leert, en ieder ander doet dit, in zoverre hij zijn woordvoerder of tolk is en Christus door zijn mond spreekt (...). Ieder die het geloof onderricht, zou op zichzelf het mysterieuze woord van Jezus moeten kunnen toepassen: ‘Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem die Mij gezonden heeft’ (Joh. 7,16)”.cit. 428 Hij die geroepen wordt “Christus te onderrichten” moet daarom allereerst proberen “die alles te boven gaande winst die het kennen van Christus is” te zoeken; men moet “bereid zijn alles te verliezen (...) om Christus te winnen en “ .. een te zijn met Hem” en om “Hem te kennen, de kracht van zijn opstanding gewaar te worden en de gemeenschap met zijn lijden, steeds meer op Hem te lijken in zijn sterven om eens te mogen komen tot de wederopstanding uit de doden” (Fil. 3,8-11). 94 429 851 Het is uit deze op liefde gebaseerde kennis van Christus dat het verlangen voortkomt Hem te verkondigen, te “evangeliseren”, en anderen te brengen tot het “ja” van het geloof in Jezus Christus. Maar tegelijkertijd doet zich de behoefte ja gevoelen dit geloof steeds beter te leren kennen. Hiertoe zullen allereerst de belangrijkste benamingen waarmee Jezus aangesproken wordt, vermeld worden, in overeenstemming met de volgorde van de geloofsbelijdenis: Christus, Zoon van God, Heer (artikel 2). De geloofsbelijdenis belijdt vervolgens de belangrijkste geheimen van het leven van Christus: die van zijn menswording (artikel 3), die van zijn Pasen (artikel 4 en 5) , en tenslotte die van zijn verheerlijking (artikel 6 en 7) . ARTIKEL 2 ARTIKEL 3 ARTIKEL 4 ARTIKEL 5 ARTIKEL 6 ARTIKEL 7 - “En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer” - “Jezus Christus is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria” - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” - “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden” - “Jezus is opgestegen ten hemel, Hij zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader” - “Vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden” KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 2 - “En in Jezus Christus, zijn enige Zoon, onze Heer” I - Jezus 430 210 402 Jezus betekent in het Hebreeuws: “Jahwe is redding”. Bij de boodschap aan Maria geeft de engel Gabriël Hem als eigennaam de naam Jezus, die tegelijkertijd zijn identiteit en zijn zending tot uitdrukking brengt.cit. Omdat “God alleen zonden kan vergeven” (Mc. 2,7), is Hij het die in Jezus, zijn eeuwige, mensgeworden Zoon, “zijn volk zal redden uit hun zonden” (Mt. 1,21). In Jezus vat God zo heel de heilsgeschiedenis ten gunste van de mensen samen. 431 1850 1441 388 In de heilsgeschiedenis heeft God zich er niet mee tevreden gesteld Israël te bevrijden “uit het slavenhuis” (Deut. 5,6) door het uit Egypte te laten vertrekken. Hij redt het nog steeds uit de zonde. Omdat de zonde nog altijd een belediging van God is,cit. kan Hij alleen haar vergeven.cit. Daarom zal Israël door zich steeds meer bewust te worden van de universaliteit van de zonde uiteindelijk slechts het heil kunnen zoeken in het aanroepen van God, de Verlosser.cit. 432 95 589 2666 389 De naam Jezus betekent dat de naam van God zelf tegenwoordig is in de persoon van zijn Zoon, cit. die mens geworden is voor de algehele en definitieve verlossing uit de zonde. Het is de goddelijke naam die alleen het heil brengt cit. en die voortaan door allen aangeroepen kan worden, want Hij heeft zich met alle mensen verenigd door de menswording,cit. en wel zo dat “er geen andere Naam onder de hemel is waarin wij gered moeten worden” (Hand. 4,12).cit. 433 615 De naam van God, de Redder, werd één keer per jaar aangeroepen door de hogepriester voor de verzoening van de zonden van Israël, nadat hij de dekplaat van het heilige der heiligen met offerbloed besprenkeld had.cit. De dekplaat was de plaats waar God tegenwoordig was.cit. Wanneer de heilige Paulus over Jezus zegt dat “God Hem heeft aangewezen als zoenoffer door zijn bloed” (Rom. 3,25), dan wil hij hiermee zeggen dat in zijn mensheid “God het was die in Christus de wereld met zich verzoende” (2 Kor. 5,19). 434 2812 2614 De verrijzenis van Jezus verheerlijkt de naam van God, de Redder,cit. want voortaan is het Jezus’ naam die ten volle de hoogste macht van de “naam die boven alle namen is” (Fil. 2,9-10), toont. De boze geesten vrezen zijn naam cit. en de leerlingen van Jezus doen in zijn naam wonderen,cit. want al wat zij de Vader in zijn naam vragen, geeft Hij hun (Joh. 15,16). 435 2667 2668 2676 Jezus’ naam staat centraal in het christelijk gebed. Alle liturgische gebeden eindigen met de formule “door onze Heer Jezus Christus”. Het Weesgegroet heeft zijn hoogtepunt in: “en gezegend is Jezus, de vrucht van uw schoot”. Het innerlijk gebed van de oosterse kerk, “Gebed tot Jezus” geheten, zegt: “Jezus Christus, Zoon van God, Heer, ontferm u over mij, zondaar”. Talrijke christenen sterven, zoals de heilige Jeanne d’Arc, met slechts het woord “Jezus” op de lippen. II - Christus 436 690 695 711 783 Christus komt van de Griekse vertaling van het Hebreeuwse woord “Messias”, dat wil zeggen “gezalfde”. Dit wordt de eigennaam van Jezus alleen, omdat Hij op volmaakte wijze de goddelijke zending vervult die het woord tot uitdrukking brengt. In Israël werden in de naam van God immers zij gezalfd die aan Hem toegewijd waren op grond van een zending die van Hem 96 kwam. Dit was het geval bij koningen cit. (1 Kon. 1,39), priesters cit. en, in zeldzame gevallen, profeten.cit. Dit moest bij uitstek het geval zijn bij de Messias, die God zou zenden om definitief zijn koninkrijk te vestigen.cit. De Messias moest met de Geest van de Heer gezalfd worden cit. en dit tegelijkertijd als koning en priester,cit. maar ook als profeet.cit. Jezus heeft de Messiaanse hoop van Israël in vervulling doen gaan in zijn drievoudig ambt van priester, profeet en koning. 437 525 486 De engel heeft de herders de geboorte van Jezus aangekondigd als de geboorte van de Messias die Israël beloofd was: “Heden is u een Redder geboren, Christus de Heer” (Lc. 2,11). Vanaf het begin is Hij “degene die door de Vader geheiligd en in de wereld gezonden werd” (Joh. 10,36), en is Hij ontvangen als “heilig” (Lc. 1,35) in de maagdelijke schoot van Maria. Jozef is door God geroepen om Maria, zijn vrouw, zwanger van “Hem die in haar door de heilige Geest verwekt was, tot zich te nemen” (Mt. 1,20), opdat Jezus, “die men Christus noemt”, geboren zou worden uit de vrouw van Jozef in het Messiaanse geslacht van David (Mt. 1,16).cit. 438 727 535 De Messiaanse zalving van Jezus toont zijn goddelijke zending. “Dit geeft trouwens zijn naam zelf al aan. Want in de naam van Christus hoort men drieërlei: Hij die Hem gezalfd heeft, Hij die gezalfd is, en de zalving zelf waarmee Hij gezalfd is: de Vader heeft immers gezalfd, maar de Zoon is gezalfd in de Geest die de zalving is”.cit. Zijn eeuwige Messiaanse zalving heeft zich tijdens zijn aardse leven geopenbaard bij zijn doopsel door Johannes, toen “God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met macht” (Hand. 10,38), “opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden” (Joh. 1,31) als zijn Messias. Zijn werken en woorden zullen Hem doen kennen als “de Heilige Gods” (Mc. 1,24; Joh, 6,69; Hand. 3,14). 439 528 529 547 Talrijke joden en zelfs sommige heidenen die hun verwachting deelden, hebben in Jezus de wezenlijke kenmerken herkend van de Messiaanse “zoon van David”, door God aan Israël beloofd. cit. Jezus heeft de benaming Messias, waarop Hij recht had,cit. aanvaard, maar niet zonder terughoudendheid, omdat deze door een deel van zijn tijdgenoten begrepen werd volgens een te menselijke,cit. in wezen politieke cit. opvatting. 440 552 550 445 Jezus heeft de geloofsbelijdenis aanvaard van Petrus die Hem erkende als de Messias, maar Hij kondigde hierbij het aanstaande lijden van de Mensenzoon aan.cit. Hij heeft de authentieke inhoud van zijn Messiaanse koningschap tegelijkertijd onthuld in de transcendente identiteit van de Mensenzoon, “die uit de hemel is neergedaald”cit. (Joh. 3,13) en in zijn verlossende zending als lijdende Dienaar: “De Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,28).cit. Daarom wordt de ware betekenis van 97 zijn koningschap slechts vanaf het kruis getoond.cit. Pas na zijn verrijzenis zal zijn Messiaanse koningschap door Petrus ten overstaan van het volk van God uitgeroepen kunnen worden: “Voor heel het huis van Israël moet dus onomstotelijk vaststaan, dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Hand. 2,36). III - Eniggeboren Zoon van God 441 Zoon van God is in het Oude Testament een benaming die gegeven wordt aan de engelen,cit. aan het uitverkoren volk,cit. aan de kinderen van Israël cit. en aan hun koningen.cit. Deze naam duidt dan op een verwantschap door middel van aanname, die tussen God en zijn schepsel een bijzonder innige relatie tot stand brengt. Wanneer de beloofde koning-Messias “Zoon van God”cit. genoemd wordt, dan houdt dat overeenkomstig de letterlijke betekenis van deze teksten niet noodzakelijkerwijze in dat Hij meer dan menselijk is. Zij die Jezus zo als Messias van Israël hebben aangeduid, hebben misschien niet meer willen zeggen.cit. 442 552 424 Dat geldt niet voor Petrus, wanneer hij Jezus belijdt als “de Christus, de Zoon van de levende God” (Mt. 16,16), want deze Jezus antwoordt hem op plechtige wijze: “Niet vlees en bloed hebben u dit geopenbaard, maar mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 16,17). Dienovereenkomstig zal Paulus zeggen met betrekking tot zijn bekering op de weg naar Damascus: “Maar toen Hij die mij vanaf mijn geboorte had uitgekozen en mij riep door zijn genade, besloot zijn Zoon aan mij te openbaren, opdat ik Hem onder de heidenvolken zou verkondigen (...)” (Gal. 1,15-16). “Terstond begon hij in de synagoge Jezus te prediken en zei: ‘Deze is de zoon Gods”’ (Hand. 9,20). Dit zal vanaf het begin cit. het middelpunt zijn van het apostolisch geloof,cit. dat allereerst door Petrus beleden is als het fundament van de kerk.cit. 443 2786 Als Petrus het transcendente karakter van de goddelijke afstamming van Jezus de Messias heeft kunnen herkennen, dan komt dat omdat deze laatste dat duidelijk te verstaan heeft gegeven. Voor het sanhedrin heeft Jezus op de vraag van zijn aanklagers “Gij zijt dus de Zoon van God?” geantwoord: “Gij hebt het gezegd, dat ben ik” (Lc. 22,70).cit. Lang tevoren heeft Hij zichzelf al aangeduid als “de Zoon” die de Vader kent,cit. als iemand die zich onderscheidt van de “dienaren” die God tevoren aan zijn volk gestuurd heeft,cit. en als boven de engelen zelf verheven.cit. Hij heeft een onderscheid gemaakt tussen zijn afstamming en die van zijn leerlingen door nooit te zeggen “Onze Vader”cit. behalve om hun op te dragen: “Gij moet daarom zo bidden: Onze Vader” (Mt. 6,9); en Hij heeft dit onderscheid onderstreept: “Mijn Vader en uw Vader” (Joh. 20,17). 444 536 554 De evangelies spreken bij gelegenheid van twee plechtige gebeurtenissen, het doopsel en de gedaanteverandering van Christus, over de stem van de Vader die Hem aanduidt als zijn “welbeminde Zoon”.cit. Jezus duidt zichzelf aan als “de eniggeboren Zoon van God” (Joh. 3,16) en bevestigt daarmee zijn preëxistente van eeuwigheid af.cit. Hij vraagt geloof “in de naam van de 98 eniggeboren Zoon van God” (Joh. 3,18). Deze christelijke belijdenis is al te horen in de uitroep van de honderdman die ten overstaan van Jezus post had gevat bij het kruis: “Waarlijk, deze mens was Zoon van God” (Mc. 15,39). Alleen in het paasmysterie kan de gelovige aan de benaming “Zoon van God” haar uiteindelijke draagwijdte geven. 445 653 Na zijn verrijzenis komt Christus’ goddelijke afstamming in de macht van zijn verheerlijkte menselijke natuur naar voren. “Naar de heilige Geest is Hij aangewezen als Zoon van God door Gods machtige daad, door zijn opstanding uit de doden” (Rom. 1,4).cit. De apostelen zullen kunnen belijden: “Wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, zulk een heerlijkheid als de Eniggeborene van de Vader ontvangt, vol genade en waarheid” (Joh. 1,14). IV - Heer 446 209 In de Griekse vertaling van de boeken van het Oude Testament wordt de onuitsprekelijke naam waarmee God zich aan Mozes heeft geopenbaard,cit. YHWH, weergegeven met Kyrios (“Heer”). Heer wordt vanaf die tijd de meest gebruikelijke naam om de godheid zelf van de God van Israël aan te duiden. Het Nieuwe Testament gebruikt deze sterke betekenis van de benaming “Heer” zowel voor de Vader, als, en dit is nieuw, ook voor Jezus, die zo ook zelf als God erkend wordt.cit. 447 548 Jezus geeft zichzelf in bedekte termen deze benaming, wanneer Hij met de Farizeeën over de betekenis van psalm 110 van gedachten wisselt,cit. maar ook expliciet, wanneer Hij zich tot zijn apostelen richt.cit. Zijn hele openbare leven lang toonden de daden waaruit zijn macht over de natuur, over ziekten, demonen, dood en zonde sprak, zijn goddelijke soevereiniteit. 448 208 2683 641 Zeer vaak richten mensen zich in de evangelies tot Jezus, terwijl zij Hem “Heer” noemen. Deze benaming getuigt van de eerbied en het vertrouwen van hen die tot Jezus komen en die van Hem hulp en genezing verwachten.cit. Onder de inspiratie van de heilige Geest drukt zij de erkenning uit van het goddelijk mysterie van Jezus.cit. In de ontmoeting met de verrezen Jezus wordt zij aanbidding: “Mijn Heer en mijn God” (Joh. 20,28). Zij krijgt dan een gevoelswaarde van “Mijn Heer en mijn liefde en genegenheid, die eigen zal blijven aan de christelijke overlevering: “Het is de Heer!”. (Joh. 21,7). 449 661 653 Door Jezus de goddelijke naam Heer te geven, bevestigen de eerste geloofsbelijdenissen van de 99 kerk, vanaf het begin,cit. dat de macht, de eer en de heerlijkheid die men aan God de Vader verschuldigd is, dat men die ook aan Jezus verschuldigd is,cit. Hij bestond immers “in goddelijke majesteit” (Fil. 2,6) en de Vader heeft deze soevereiniteit van Jezus getoond heeft door Hem uit de doden op te wekken en Hem te verheffen tot zijn heerlijkheid.cit. 450 668 2242 Vanaf het begin van de geschiedenis van het christendom betekent het bevestigen van de heerschappij van Jezus over de wereld en de geschiedenis cit. ook de erkenning dat de mens zijn persoonlijke vrijheid aan geen enkele aardse macht op een absolute wijze heeft te onderwerpen, maar alleen aan God de Vader en aan de Heer Jezus Christus: de keizer is niet “de Heer”.cit. De kerk gelooft (...) dat de sleutel, het middelpunt en het einddoel van de gehele geschiedenis van de mensheid in haar Heer en Meester gelegen Zijn”.cit. 451 2664 2665 2817 Het christelijk gebed wordt gekenmerkt door het gebruik van de benaming “Heer “, of in het slot van in de uitnodiging tot gebed “de Heer zij met u” of , het gebed “door onze Heer, Jezus Christus” of ook in de uitroep, vol van vertrouwen en hoop “Maran atha” (“De Heer, komt”) of “Marana tha” (“Heer, kom!”) (1 Kor. 16,22); “Amen. Kom, Heer Jezus!.” (Apok. 22,20). - IN HET KORT 452 De naam Jezus betekent: “Jahwe is redding” . Het uit de maagd Maria geboren kind wordt “Jezus”genoemd, “ want Hij is het die zijn volk uit hun zonden zal redden” (Mt. 1,21). “Geen andere naam onder de hemel is aan de mensen gegeven, waarin wij gered moeten worden” (Hand. 4,12). 453 De naam Christus betekent “gezalfde” “Messias’. Jezus is de Christus, want “God heeft Hem gezalfd met de heilige Geest en met kracht”(Hand. 10,38). Hij was “Hij die moet komen”(Lc. 7, 19), op wie “de hoop van Israël” (Hand. 28,20) gevestigd was. 454 De naam Zoon van God duidt de unieke en eeuwige relatie aan van Jezus Christus met God, zijn Vader: Hij is de eniggeboren Zoon cit. van de Vader en zelf God.cit. Geloven dat Jezus Christus de Zoon van God is, is noodzakelijke voorwaarde om christen te zijn.cit. 455 De naam Heer duidt de goddelijke soevereiniteit aan. Jezus als Heer belijden of aanroepen, betekent geloven in zijn goddelijkheid. “Niemand kan zeggen “Jezus is de Heer” tenzij door de heilige Geest” (1 Kor. 12,3) . 100 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 3 - “Jezus Christus is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria” PARAGRAAF 1 - Gods Zoon is mens geworden I - Waarom is het Woord mens geworden? 456 Met het Credo van Nicea-Konstantinopel antwoorden en belijden wij: “Hij is voor ons, mensen, en omwille van ons heil uit de hemel neergedaald; Hij heeft het vlees aangenomen door de heilige Geest uit de maagd Maria en is mens geworden”. 457 607 385 Het Woord is vlees geworden om ons te redden door ons met God te verzoenen: “God heeft ons liefgehad en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen” (1 Joh. 4,10). “De Vader heeft zijn Zoon gezonden om de Heiland van de wereld te zijn” (1 Joh. 4,14). “Christus is verschenen om de zonden weg te nemen” (1 Joh. 3,5): Onze natuur was ziek en had behoefte aan iemand die haar genas. De gevallen mens had behoefte aan iemand die hem oprichtte. Hij die het leven verloren had, had behoefte aan iemand die ten leven leidde. Hij die zich verwijderd had van de gemeenschap met het goede, had behoefte aan iemand die hem tot het goede terugbracht. Hij die in duisternis opgesloten was, had de aanwezigheid van het licht nodig. De krijgsgevangene zocht een verlosser, de geboeide een helper, hij die onder het juk van de slavernij gebukt ging, een bevrijder. Waren die redenen onbelangrijk of waren zij niet eerder van die aard dat ze God murwden om af te dalen en de menselijke natuur te bezoeken, daar de mensheid er zo jammerlijk en ongelukkig aan toe was?cit. 458 219 Het Woord is vlees geworden, opdat wij zo Gods liefde leren kennen. “Hierin heeft de liefde die God is, zich aan ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden om ons het leven te brengen” (1 Joh. 4,9). “Zozeer immers heeft God de wereld liefgehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat alwie in Hem gelooft, niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben” (Joh. 3,16). 459 520 823 2012 1717 1965 Het Woord is vleesgeworden om voor ons voorbeeld van heiligheid te zijn: “Neemt mijn juk op uw schouders en leert van mij” (Mt. 11,29). “Ik ben de weg, de waarheid en het leven; niemand komt tot de Vader tenzij door Mij” (Joh. 14,6). En de Vader geeft op de berg van de gedaanteverandering de opdracht: “Luistert naar Hem” (Mc. 9,7).cit. Hij is immers het voorbeeld 101 van de zaligsprekingen en de norm van de nieuwe Wet: “Hebt elkaar lief, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15,12). Deze liefde houdt in dat men daadwerkelijk zichzelf geeft om Hem te volgen.cit. 460 1265 1391 1988 Het Woord is vlees geworden om ons “deel te laten krijgen aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1,4). “Het Woord van God is mens geworden en Hij die Gods Zoon is, werd de Mensenzoon, opdat de mens zoon van God wordt door het Woord in zich te dragen en het kindschap te ontvangen”.cit. “Want Gods Zoon is mens geworden om ons tot God te maken”.cit. “De eniggeboren Zoon van God nam, omdat Hij ons in zijn goddelijkheid wilde laten delen, onze natuur aan, opdat Hij, mens geworden, de mensen tot goden zou maken”.cit. II - De menswording 461 449 Wanneer de kerk de uitdrukking van de heilige Johannes (“Het Woord is vlees geworden”: Joh. 1,14) herhaalt, dan noemt de kerk het feit dat de Zoon van God een menselijke natuur heeft aangenomen om daarin ons heil te bewerkstelligen, “menswording”. In een hymne, die wij bij de heilige Paulus vinden, bezingt de kerk het mysterie van de menswording: Die gezindheid moet onder u heersen welke ook Jezus Christus bezielde: Hij die bestond in goddelijke majesteit heeft zich niet willen vastklampen aan de gelijkheid met God: Hij heeft zichzelf ontledigd en het bestaan van een slaaf op zich genomen; Hij is aan de mensen gelijk geworden. En als mens verschenen heeft Hij zich vernederd door gehoorzaam te worden tot de dood, tot de dood aan een kruis! (Fil. 2,5-8).cit. 462 De brief aan de Hebreeën spreekt over hetzelfde mysterie: Daarom zegt Hij dan ook, als Hij in de wereld komt: Slachtoffers en gaven hebt Gij niet gewild, maar Gij hebt voor Mij een lichaam bereid. Brandoffers en zoenoffers konden U niet behagen. Toen zei ik: Hier ben Ik (...) Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen” (Heb. 10,5-7, citerend Ps. 40,7-9 LXX). 463 90 Het geloof in de werkelijke menswording van de Zoon van God is het kenmerk van het christelijk geloof: “Hieraan onderkent gij de Geest van God: iedere geest die belijdt dat Jezus Christus werkelijk mens is geworden, is van God” (1 Joh. 4,2). Dat is de vreugdevolle overtuiging van de kerk vanaf haar begin, wanneer zij “het grote mysterie van de vroomheid” bezingt: “Hij is geopenbaard in het vlees” (1 Tim. 3,16). III - Waarlijk God en waarlijk mens 464 88 102 Het unieke en geheel eenmalige gebeuren van de menswording van de Zoon van God betekent niet dat Jezus gedeeltelijk God en gedeeltelijk mens is, noch dat Hij het resultaat is van een vage vermenging van het goddelijke en het menselijke. Hij is waarlijk mens geworden, terwijl Hij waarlijk God bleef. Jezus Christus is ware God en ware mens. Deze geloofswaarheid heeft de kerk in de loop van de eerste eeuwen moeten verdedigen en verklaren tegenover ketterijen die haar verdraaiden. 465 242 De eerste ketterijen hebben niet zozeer de godheid van Christus ontkend als wel zijn ware mensheid (gnostisch docetisme). Vanaf de tijd van de apostelen heeft het christelijk geloof de werkelijke menswording van de Zoon van God benadrukt: “in het vlees gekomen”.cit. Maar vanaf de derde eeuw heeft de kerk tegen Paulus van Samosata op een concilie, bijeen in Antiochië, duidelijk moeten bevestigen dat Jezus Christus van nature en niet door aanneming Zoon van God is. Het eerste oecumenische concilie van Nicea van 325 beleed in zijn Credo dat de Zoon van God “geboren is, en niet geschapen, een in wezen (homousios) met de Vader” en veroordeelde Arius die beweerde dat “de Zoon van God uit het niet is voortgekomen”cit. en “van een andere wezenheid is dan de Vader”.cit. 466 495 De nestoriaanse ketterij zag in Christus een menselijke persoon, verbonden met de goddelijke persoon van de Zoon van God. Hiertegen hebben de heilige Cyrillus van Alexandrië en het derde oecumenische concilie, bijeen in Efeze in 431, beleden dat “het Woord, door zich in zijn persoon met een lichaam - bezield met een verstandelijke ziel - te verenigen, overeenkomstig zijn hypostase, mens is geworden”.cit. De menselijke natuur van Christus heeft geen andere persoonlijkheid dan de goddelijke persoon van de Zoon van God die haar heeft aangenomen en tot de zijne heeft gemaakt vanaf zijn ontvangenis. Daarom heeft het concilie van Efeze in 431 afgekondigd dat Maria werkelijk Moeder van God is geworden door de menselijke ontvangenis van de Zoon van God in haar schoot: “Moeder van God, niet omdat de natuur van het Woord, ofwel zijn godheid, het begin van haar bestaan aan de heilige Maagd te danken zou hebben, maar omdat zijn heilig lichaam, begiftigd met een verstandelijke ziel, uit haar geboren is. Op grond hiervan zegt men nu dat het Woord door zich in zijn persoon met een lichaam - bezield met een verstandelijke ziel - te verenigen mens is geworden”.cit. 467 De monofysieten beweerden dat in Christus de menselijke natuur als zodanig had opgehouden te bestaan, zodra deze natuur aangenomen was door de goddelijke persoon van de Zoon van God. Met deze ketterij geconfronteerd heeft het vierde oecumenische concilie van Chalcedon in 451 beleden: Wij leren eenstemmig, hierin de heilige Kerkvaders volgend, één en dezelfde Zoon, onze Heer Jezus Christus, te belijden, volmaakt in zijn godheid en volmaakt in zijn mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, bestaande uit een verstandelijke ziel en een lichaam, één in wezen met de Vader overeenkomstig zijn godheid, één in wezen met ons overeenkomstig zijn mensheid, “in alles gelijk aan ons, behalve in de zonde” (Heb. 4,15); geboren uit de Vader vóór alle eeuwen overeenkomstig zijn godheid, en deze laatste dagen voor ons en tot ons heil geboren uit de maagd Maria, Moeder van God, overeenkomstig zijn mensheid. Eén en dezelfde Christus, Heer, eniggeboren Zoon, die erkend wordt in twee naturen, zonder vermenging, zonder verandering, zonder deling, zonder scheiding. Het verschil tussen de naturen wordt geenszins opgeheven door hun vereniging, maar de eigenschappen van beide worden veeleer gewaarborgd en verenigd in één persoon en in één hypostase.cit. 103 468 254 616 Na het concilie van Chalcedon maakten sommigen van de menselijke natuur van Christus een soort persoonlijk subject. Het vijfde oecumenische concilie van Konstantinopel van 553 heeft tegen hen beleden: “Er is slechts één hypostase [of persoon] die onze Heer Jezus Christus is, één van de Drieëenheid”.cit. Alles in de mensheid van Christus moet dus toegeschreven worden aan zijn goddelijke persoon als aan zijn eigenlijk subject,cit. niet alleen de wonderen, maar ook het lijden,cit. en zelfs de dood: “Hij die in het vlees gekruisigd is, onze Heer “ van de heilige Jezus Christus, is ware God, Heer van de heerlijkheid en een Drieëenheid”.cit. 469 212 De kerk belijdt zo dat Jezus onscheidbaar ware God en ware mens is. Hij is werkelijk de Zoon van God die mens geworden is, onze broeder, en dat zonder op te houden God te zijn, onze Heer. “Wat hij was is Hij gebleven, en wat Hij niet was heeft Hij aangenomen”, zingt de Romeinse liturgie. cit. En de liturgie van de heilige Johannes Chrysostomus verkondigt en zingt: “Eniggeboren Zoon en Woord van God, Gij zijt onsterfelijk en voor ons heil hebt Gij u verwaardigd mens te worden uit de heilige Moeder van God en altijd maagd Maria, Gij die zonder te veranderen mens geworden zijt en zijt gekruisigd. O Christus, God, die door uw dood de dood hebt verpletterd, Gij die één van de heilige Drieëenheid zijt, verheerlijkt met de Vader en de heilige Geest, red ons!” cit. IV - Hoe is de Zoon van God mens? 470 516 626 2599 Omdat in de mysterieuze vereniging van de menswording “de menselijke natuur is aangenomen en niet vernietigd”,cit. is de kerk in de loop der eeuwen ertoe gebracht de volle werkelijkheid te belijden van de menselijke ziel van Christus met haar activiteiten van verstand en wil en van het menselijk lichaam van Christus. Maar tegelijk hiermee heeft zij er telkens aan moeten herinneren dat de menselijke natuur van Christus werkelijk behoort tot de goddelijke persoon van de Zoon van God, die haar heeft aangenomen. Al wat Hij daarin is en doet, maakt deel uit van “Eén van de Drieëenheid”. De Zoon van God laat derhalve zijn mensheid delen in zijn eigen persoonlijke zijnswijze binnen de Drieëenheid. Zo brengt Christus, in zijn ziel evenals in zijn lichaam, op menselijke wijze het goddelijke leven van de Drieëenheid tot uitdrukking.cit. Met menselijke handen heeft de Zoon van God gewerkt, met een menselijk verstand heeft Hij gedacht, met een menselijke wil heeft Hij gehandeld en met een menselijk hart heeft Hij liefgehad. Geboren uit de maagd Maria, is Hij werkelijk één van de onzen geworden, in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde. cit. De ziel en de menselijke kennis van Christus 471 363 Apollinaris van Laodicea stelde dat in Christus het Woord de ziel of de geest vervangen had. 104 Tegen deze dwaling heeft de kerk beleden dat de eeuwige Zoon ook een menselijke ziel, met verstand begiftigd heeft aangenomen.cit. 472 Deze menselijke ziel die door de Zoon van God is aangenomen, is begiftigd met een werkelijk menselijke kennis. Als zodanig kon deze kennis uit zichzelf niet onbeperkt zijn: zij werd gebruikt in de historische omstandigheden van haar bestaan in tijd en ruimte. Daarom heeft de Zoon van God bij zijn menswording het kunnen aanvaarden van “met de jaren toe te nemen in wijsheid en welgevalligheid” (Lc. 2,52) en van zelfs te moeten vragen naar wat men in het menselijk bestaan door ervaring moet leren.cit. Dat beantwoordde aan de realiteit van het feit “dat Hij zich vrijwillig vernederd heeft ‘door het bestaan van een slaaf aan te nemen” (Fil. 2,7). 473 240 Maar tegelijkertijd bracht deze werkelijk menselijke kennis van Gods Zoon het goddelijk leven van zijn persoon tot uitdrukking.cit. “Niet van nature, maar door eenwording met het Woord (...) kende en toonde de menselijke natuur van de Zoon van God in zich alles wat op God van toepassing is.cit. Dat is op de eerste plaats het geval met de diepgaande en directe kennis die de mensgeworden Zoon van God over zijn Vader heeft.cit. De Zoon toonde in zijn menselijke kennis ook het goddelijk vermogen door te dringen in de geheime gedachten van het menselijk hart.cit. 474 Omdat de menselijke kennis van Christus in de persoon van het mensgeworden Woord verenigd was met de goddelijke wijsheid, bezat zij ten volle de wetenschap van de eeuwige heilsbeschikkingen die Hij was komen openbaren.cit. Wat Hij erkent niet te weten op dit gebied,cit. daarover verklaart Hij elders dat Hij niet de zending heeft het te openbaren.cit. De menselijke wil van Christus 475 2008 2824 Op overeenkomstige wijze heeft de kerk op het zesde oecumenische concilie cit. beleden dat Christus op grond van zijn twee naturen, twee beginselen van willen en handelen heeft, een goddelijk en een menselijk, niet tegengesteld aan elkaar, maar samenwerkend, zodat het mensgeworden Woord op menselijke wijze, in gehoorzaamheid aan zijn Vader, alles gewild heeft wat Hij op goddelijke wijze met de Vader en de heilige Geest tot ons heil besloten heeft.cit. De menselijke wil van Christus “volgt zijn goddelijke wil zonder er weerstand aan te bieden of zich ertegen te verzetten, maar hij voegt zich veeleer naar deze goddelijke en almachtige wil.cit. Het ware lichaam van Christus 476 1159 2129 Aangezien het Woord vleesgeworden is door een ware menselijke natuur aan te nemen, was het 105 lichaam van Christus begrensd.cit. Op grond daarvan kan het menselijk gelaat van Jezus “afgebeeld worden” (vgl. Gal. 3,2). Op het zevende oecumenische concilie cit. heeft de kerk erkend dat het gewettigd is Hem voor te stellen in heilige afbeeldingen. 477 Tegelijkertijd heeft de kerk altijd erkend, dat in het lichaam van Jezus, “Hij die als God onzichtbaar is, [is] zichtbaar onder ons verschenen”.cit. De individuele bijzonderheden van het lichaam van Christus brengen immers de goddelijke persoon van de Zoon van God tot uitdrukking. Deze heeft de trekken van zijn menselijk lichaam tot de zijne gemaakt, zodat zij, voorgesteld in een heilige afbeelding, vereerd kunnen worden, want de gelovige die de afbeelding ervan vereert, “vereert daarin de persoon die afgebeeld wordt”.cit. Het hart van het mensgeworden Woord 478 487 368 2669 766 Jezus heeft tijdens zijn leven, zijn doodsangst en zijn lijden ons allen en ieder van ons gekend en liefgehad en Hij heeft zich voor ieder van ons overgeleverd: “De Zoon van God heeft mij liefgehad en zichzelf overgeleverd voor mij” (Gal.2,20). Hij heeft ons allen liefgehad met een menselijk hart. Daarom “wordt” het heilig Hart van Jezus, doorboord door onze zonden en voor ons heil,cit. “als het ware het teken en symbool bij uitstek (...) van deze liefde waarmee de goddelijke Verlosser de Vader en alle mensen zonder uitzondering onophoudelijk bemint. cit. - IN HET KORT 479 Op de door God vastgestelde tijd is de enige Zoon van de Vader, het eeuwig Woord, d.w.z. het Woord en het wezenlijke beeld van de Vader, mens geworden: zonder de goddelijke natuur te verliezen heeft Hij de menselijke natuur aangenomen. 480 Jezus Christus is ware God en ware mens, in de eenheid van zijn goddelijke persoon; om die reden is Hij de enige Middelaar tussen God en de mensen. 481 Jezus Christus heeft twee naturen, een goddelijke en een menselijke, die niet vermengd zijn, maar verenigd in de éne persoon van de Zoon van God. 482 Omdat Christus waarlijk God en waarlijk mens is, heeft Hij een menselijk verstand en een menselijke wil, die volmaakt overeenstemmen met en onderworpen zijn aan zijn goddelijk verstand en zijn goddelijke wil, die Hij gemeenschappelijk heeft met de Vader en de heilige Geest. 106 483 De menswording is derhalve het mysterie van de wonderbaarlijke eenwording van de goddelijke en de menselijke natuur in de éne persoon van het Woord. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 3 - “Jezus Christus is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria” PARAGRAAF 2 - “...Die ontvangen is van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria” I - Die ontvangen is van de heilige Geest... 484 461 721 De boodschap aan Maria luidt de “volheid van de tijd” (Gal. 4,4) in, d.w.z. de vervulling van de beloften en de voorbereidingen. Maria wordt uitgenodigd Hem te ontvangen, in wie “de godheid in heel haar volheid lijfelijk” (Kol. 2,9) aanwezig zal zijn. Het goddelijk antwoord op haar vraag: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” (Lc. 1,34), wordt door de kracht van de Geest gegeven: “De heilige Geest zal over u komen” (Lc. 1,35). 485 689 723 De zending van de heilige Geest wordt altijd verbonden met en is gericht op de zending van de Zoon.cit. De heilige Geest wordt gezonden om de schoot van de maagd Maria te heiligen en deze van Godswege te bevruchten; Hij is “de Heer die het leven geeft” door ervoor te zorgen dat zij de eeuwige Zoon van de Vader ontvangt in een menselijke natuur die uit de hare voortkomt. 486 437 De eniggeboren Zoon van de Vader, die als mens in de schoot van de maagd Maria is ontvangen, is vanaf het begin van zijn menselijk bestaan “Christus”, d.w.z. gezalfd met de heilige Geest,cit. ook al openbaart Hij zich slechts geleidelijk aan de herders,cit. de wijzen,cit. aan Johannes de Doper cit. en de leerlingen.cit. Heel het leven van Jezus Christus zal daarom tonen “hoe God Hem gezalfd heeft met de heilige Geest en met kracht” (Hand. 10,38). II - ...geboren uit de maagd Maria 487 963 107 Wat het katholiek geloof met betrekking tot Maria belijdt, is gebaseerd op hetgeen het belijdt met betrekking tot Christus, maar wat het over Maria leert, verheldert op zijn beurt het geloof in Christus. De voorbestemming van Maria “God heeft zijn Zoon gezonden” (Gal. 4,4), maar om voor Hem “een lichaam te bereiden”cit. heeft Hij de vrijwillige medewerking van een schepsel gewild. Daartoe heeft God van alle eeuwigheid af een dochter van Israël uitverkoren om moeder van zijn Zoon te zijn, een jonge joodse vrouw uit Nazaret in Galilea, “een maagd die verloofd was met een man die Jozef heette, uit het huis van David; de naam van de maagd was Maria” (Lc. 1,26-27). Het was de wil van de Vader van barmhartigheid dat aan de menswording de instemming voorafging van haar die voorbestemd was moeder te zijn. Evenals een vrouw bijgedragen had tot de dood, zo zou nu een vrouw evenzeer bijdragen tot het leven. cit. 489 722 410 145 64 Gedurende het hele Oude Verbond is de zending van Maria voorbereid door die van heilige vrouwen. Geheel aan het begin staat Eva: ondanks haar ongehoorzaamheid ontvangt zij de belofte van een nageslacht dat over de Boze zal zegevieren cit. en de belofte dat zij de moeder zou zijn van alle levenden.cit. Op grond van deze belofte ontvangt Sara ondanks haar hoge leeftijd een zoon.cit. Tegen iedere menselijke verwachting in kiest God uit wat als hulpeloos en zwak wordt beschouwd,cit. om de trouw aan zijn belofte te tonen: Hanna, de moeder van Samuel,cit. Debora, Ruth, Judit, Ester en vele andere vrouwen. Maria “neemt de eerste plaats in onder de nederigen en armen van de Heer die vol vertrouwen het heil van Hem verwachten en het verkrijgen. Tenslotte komt met haar, de dochter van Sion bij uitstek, na een lang wachten op de vervulling van de belofte, de volheid der tijden en wordt er een nieuwe heilsorde gevestigd”.cit. De onbevlekte ontvangenis 490 2676 2853 2001 Om Moeder van de Verlosser te zijn werd Maria “door God begiftigd met gaven die pasten bij een zo grote taak”.cit. De engel Gabriël begroet haar op het ogenblik van de boodschap als “vol van genade”.cit. Immers, om de vrijwillige instemming van haar geloof te kunnen geven bij de aankondiging van haar roeping moest zij geheel gedragen worden door Gods genade. 491 411 De kerk is zich door de eeuwen heen ervan bewust geworden dat Maria, door God “begenadigd” (Lc. 1,28), vanaf haar ontvangenis verlost was. Dat belijdt het dogma van de onbevlekte ontvangenis, door paus Pius IX in 1854 afgekondigd: 108 De gelukzalige maagd Maria is bij het eerste ogenblik van haar ontvangenis door een bijzondere genadegave en voorrecht van de almachtige God met het oog op de verdiensten van Christus Jezus, de Verlosser van het menselijk geslacht, gevrijwaard van elke smet van de erfzonde. cit. 492 2011 1077 Deze “luister van een uitzonderlijke heiligheid” waarmee zij “vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis gesierd is”,cit. verkrijgt zij geheel van Christus: zij is “met het oog op de verdiensten van haar Zoon op een meer verheven wijze verlost”.cit. Méér dan elke andere geschapen persoon heeft de Vader haar “in de hemelen in Christus gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef. 1,3). Hij heeft haar “in Hem uitverkoren vóór de grondlegging van de wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. cit. 493 De Kerkvaders uit de oosterse traditie noemen de Moeder van God “de geheel heilige” (Panaghia) , zij vieren haar als “vrij van iedere zondesmet, als het ware gevormd door de heilige Geest en gemaakt tot een nieuw schepsel”.cit. Door Gods genade is Maria heel haar leven lang vrij van iedere persoonlijke zonde gebleven. “Mij geschiede naar uw woord...” 494 2617 148 968 726 Op de boodschap dat zij door de kracht van de heilige Geest “de Zoon van de Allerhoogste” zal baren zonder gemeenschap met een man te hebben, cit. heeft Maria geantwoord met “de gehoorzaamheid van het geloof” (Rom. 1,5), in de stellige zekerheid dat “voor God niets onmogelijk is”: “Zie de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord” (Lc. 1,37-38). Zo werd Maria, door in te stemmen met het woord van God, Moeder van Jezus en, door met geheel haar hart de goddelijke heilswil te volgen, zonder dat ook maar een enkele zonde haar weerhield, leverde zij zich geheel over aan de persoon en het werk van haar Zoon om afhankelijk van Hem en samen met Hem, door Gods genade, het mysterie van de verlossing te dienen. cit. Zoals de heilige Ireneüs zegt: “door haar gehoorzaamheid is zij oorzaak van het heil geworden, zowel voor zichzelf als voor de gehele mensheid”. Ook zegt een niet gering aantal oude Kerkvaders met hem: “De knoop van Eva’s ongehoorzaamheid werd ontward door de gehoorzaamheid van Maria; wat de maagd Eva heeft gebonden door haar ongeloof, heeft de maagd Maria ontbonden door haar geloof”. Maria met Eva vergelijkend noemen zij Maria “de moeder van de levenden” en verklaren herhaaldelijk: “de dood kwam door Eva, het leven door Maria”.cit. Het goddelijk moederschap van Maria 495 466 2677 Maria, in de evangelies “de Moeder van Jezus” genoemd (Joh. 2,1; 19,25), cit. wordt in de kracht van de Geest reeds voor de geboorte van haar zoon aangesproken als “de Moeder van mijn Heer” 109 (Lc. 1,43). Immers, Hij, die door haar als mens van de heilige Geest ontvangen is en die werkelijk haar Zoon naar het vlees geworden is, is niemand anders dan de eeuwige Zoon van de Vader, de tweede persoon van de heilige Drieëenheid. De kerk belijdt dat Maria werkelijk Moeder van God (Theotokos)cit. is. De maagdelijkheid van Maria 496 Vanaf de eerste formuleringen van het geloofcit. heeft de kerk beleden dat Jezus alleen door de kracht van de heilige Geest in de schoot van de maagd Maria ontvangen is, waarmee zij ook het lichamelijk aspect van dit gebeuren bevestigt: Jezus is ontvangen “van de heilige Geest zonder mannelijk zaad”.cit. De Kerkvaders zien in de maagdelijke ontvangenis het teken dat het werkelijk de Zoon van God is die een menselijke natuur, zoals de onze, aangenomen heeft. Zo zegt de heilige Ignatius van Antiochië (begin tweede eeuw): “Gij zijt vervuld van een vast geloof in onze Heer die ‘waarlijk uit het geslacht van David’ is ‘naar het vlees’ (Rom. 1,3), Zoon van God krachtens Gods wil en almacht, waarachtig geboren uit de Maagd, (...) waarachtig is Hij om ons, onder Pontius Pilatus en de viervorst Herodes, in het vlees vastgenageld (...); en Hij heeft waarachtig geleden, zoals Hij ook waarachtig zichzelf heeft opgewekt. cit. 497 De evangelieverhalencit. zien in de maagdelijke ontvangenis een werk van God dat ieder menselijk begrip en iedere menselijke mogelijkheid te boven gaat. cit. “Het kind in haar schoot is van de heilige Geest”, zegt de engel tot Jozef in verband met zijn verloofde Maria (Mt. 1,20). De kerk ziet hierin de vervulling van de goddelijke belofte bij monde van de profeet Jesaja gegeven: “Zie de maagd zal zwanger worden en een zoon ter wereld brengen”, zoals de Griekse vertaling van Jesaja (7,14) in Matteüs (1,23) luidt. 498 90 2717 Het stilzwijgen van het evangelie van Marcus en van de brieven van het Nieuwe Testament over Jezus’ maagdelijke ontvangenis, heeft soms mensen in verlegenheid gebracht. Men heeft zich soms ook afgevraagd of het hier geen legendes of theologische constructies zonder historische pretenties betrof. Hierop dient het antwoord te zijn: het geloof in de maagdelijke ontvangenis van Jezus is bij niet-gelovigen, joden en heidenen, op fel verzet, spot of onbegrip gestuit: cit. het werd niet gemotiveerd door de heidense mythologie of door de een of andere aanpassing aan de ideeën van de tijd. De betekenis van deze gebeurtenis is slechts voor het geloof toegankelijk, dat haar ziet in “de samenhang tussen de mysteries onderling”cit. in het geheel van de mysteries van Christus, van zijn menswording tot zijn Pasen. De heilige Ignatius van Antiochië getuigt reeds van deze samen hang: “Voor de vorst van deze wereld is de maagdelijkheid van Maria en haar baren verborgen gebleven, evenals de dood van de Heer: drie opzienbarende mysteries, die in de stilte van God tot stand gebracht werden” (Ef. 19,1). cit. Maria - “altijd maagd” 499 De verdieping van het geloof in het maagdelijk moederschap heeft de kerk ertoe gebracht de werkelijke en blijvende maagdelijkheid van Maria, cit. zelfs bij het baren van de mensgeworden Zoon van God te belijden. cit. Immers, de geboorte van Christus “heeft de maagdelijkheid van zijn moeder niet verminderd, maar geheiligd”.cit. De liturgie van de kerk viert Maria als de Aeiparthenos, “altijd maagd”.cit. 110 500 Soms brengt men hier tegenin dat de Schrift spreekt over broeders en zusters van Jezus. cit. De kerk heeft deze passages altijd zo verstaan dat hier geen andere kinderen van de maagd Maria worden aangeduid: immers, Jakobus en Jozef, “broeders van Jezus” (Mt. 13,55) zijn de zonen van een Maria, een leerlinge van Jezus, cit. die veelbetekenend aangeduid wordt als “de andere Maria” (Mt. 28,1). Het betreft naaste verwanten van Jezus, overeenkomstig een uit het Oude Testament bekende uitdrukking. cit. 501 969 970 Jezus is de enige Zoon van Maria. Maar het geestelijk moederschapcit. van Maria strekt zich uit tot alle mensen die Hij is komen redden: “Zij baarde de Zoon, die God gemaakt heeft tot ‘de eerstgeborene onder vele broeders’ (Rom. 8,29), d.w.z. gelovigen, aan wier geboorte en vorming zij met moederlijke liefde meewerkt”.cit. Het maagdelijk moederschap van Maria in Gods heilsplan 502 90 De blik van het geloof kan in het licht van het geheel van de openbaring de mysterieuze redenen ontdekken waarom God in zijn heilsplan gewild heeft dat zijn Zoon geboren werd uit een maagd. Deze redenen betreffen evenzeer de persoon en de verlossende zending van Christus als het aanvaarden door Maria van deze zending voor alle mensen. 503 422 De maagdelijkheid van Maria toont dat God bij de menswording geheel en al uit eigen beweging het initiatief genomen heeft. Jezus heeft slechts God als Vader. cit. “Nooit raakte hij door de menselijke natuur die Hij had aangenomen, vervreemd van de Vader. Van nature is Hij Zoon van God overeenkomstig zijn godheid, van nature is Hij de zoon van zijn moeder overeenkomstig zijn mensheid, maar eigenlijk de Zoon van de Vader in beide naturen. cit. 504 399 Jezus wordt ontvangen van de heilige Geest in de schoot van de maagd Maria, omdat Hij de “Nieuwe Adam” iscit. die aan het begin staat van de nieuwe schepping: “De eerste mens, uit de aarde genomen, is aards; de tweede is uit de hemel” (1 Kor. 15,47). De mensheid van Christus is vanaf de ontvangenis vervuld van de heilige Geest, want “zo mateloos schenkt God zijn Geest” (Joh. 3,34). Het is uit “de volheid van Hem”, hoofd van de verloste mensheid, cit. dat “wij genade op genade ontvangen” (Joh. 1,16). 505 1265 Jezus, de Nieuwe Adam, staat door zijn maagdelijke ontvangenis aan het begin van “de wedergeboorte” van de door het geloof in de heilige Geest aangenomen kinderen. “Hoe zal dit geschieden?” (Lc. 1,34). cit. De deelname aan het goddelijk leven komt niet voort “uit bloed, noch uit de begeerte van het vlees of de wil van een man, maar uit God” (Joh. 1,13). Het ontvangen van dit leven is maagdelijk, want het wordt geheel door de Geest aan de mens geschonken. Het bruidskarakter van de menselijke roeping in zijn verhouding tot God cit. komt volmaakt tot vervulling in het maagdelijk moederschap van Maria. 111 506 148 1814 Maria is maagd, omdat haar maagdelijkheid “het teken van haar geloof is”,cit. dat door geen enkele twijfel geschonden werd en het teken “van haar onverdeelde overgave aan de wil van God. cit. Juist dit geloof laat haar de moeder van de Verlosser worden. “Maria is gelukzaliger omdat haar het geloof in Christus geschonken wordt dan omdat zij het vlees van Christus ontvangt”.cit. 507 967 149 Maria is maagd èn moeder, want zij is het beeld en de meest volmaakte verwezenlijking van de kerk: cit. “De kerk wordt door het woord van God, dat zij in geloof aanvaardt, eveneens moeder, want door de prediking en het doopsel brengt zij, tot een nieuw, onsterfelijk leven, de kinderen voort die van de heilige Geest zijn ontvangen en uit God zijn geboren. Ook zij is maagd; zij bewaart de aan haar bruidegom beloofde trouw gaaf en zuiver”. cit. - IN HET KORT 508 In het geslacht van Eva heeft God de maagd Maria uitgekozen om de moeder van zijn Zoon te zijn. “Vol van genade” is zij “de verhevenste vrucht van de verlossing; cit. vanaf het eerste ogenblik van haar ontvangenis is zij geheel gevrijwaard van de smet van de erfzonde en zij is heel haar leven lang vrij gebleven van elke persoonlijke zonde. 509 Maria is werkelijk “Moeder van God” , aangezien zij de moeder is van de eeuwige, mensgeworden Zoon van God, die zelf God is. 510 Maria “is maagd gebleven, toen zij haar zoon ontving, maagd, toen zij hem baarde, maagd, toen zij hem droeg, maagd, toen zij Hem voedde aan haar borst, altijd maagd.”. cit. met heel haar wezen is zij “de dienstmaagd des Heren “ (Lc. 1,38). 511 De maagd Maria heeft “door een vrije daad van geloof en gehoorzaamheid meegewerkt aan het heil van de mensen.” cit. Zij heeft haar “ja” uitgesproken “in naam van heel de mensheid”:cit. door haar gehoorzaamheid is zij de nieuwe Eva geworden, moeder van de levenden. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 3 - “Jezus Christus is ontvangen van de heilige Geest, geboren uit de maagd Maria” PARAGRAAF 3 - De mysteries van het leven van Christus 112 PARAGRAAF 3 - De mysteries van het leven van Christus 512 1163 De geloofsbelijdenis spreekt met betrekking tot het leven van Christus slechts over de mysteries van de menswording (ontvangenis en geboorte en van Pasen (lijden, kruisiging, dood, begrafenis, neerdaling ter helle, verrijzenis, hemelvaart). Zij zegt niets uitdrukkelijk over de mysteries van het verborgen en openbare leven van Jezus, maar de artikelen van het geloof die de menswording en het Pasen van Jezus betreffen, verhelderen heel het aardse leven van Christus. “Alles wat Jezus gedaan en geleerd heeft tot aan de dag waarop (...) Hij (...) ten hemel werd opgenomen” (Hand. 1, 1-2), dient gezien te worden in het licht van de mysteries van Kerstmis en Pasen. 513 426 561 Het godsdienstonderricht zal al naargelang van de omstandigheden heel de rijkdom van de mysteries van Jezus ontvouwen. Hier volstaat het op enkele elementen te wijzen die gemeenschappelijk zijn aan alle mysteries van het leven van Christus (I), om vervolgens de voornaamste mysteries van het verborgen (II) en openbare (III) leven van Jezus te schetsen. I II III - Het hele leven van Christus is één mysterie - De mysteries van de kinderjaren en het verborgen leven van Jezus - De mysteries van het openbare leven van Jezus - IN HET KORT I - Het hele leven van Christus is één mysterie 514 Veel zaken waardoor de menselijke nieuwsgierigheid met betrekking tot Jezus geboeid wordt, komen niet voor in de evangelies. Er wordt bijna niets gezegd over zijn leven in Nazaret en zelfs een groot gedeelte van zijn openbare leven komt niet ter sprake. cit. Wat in de evangelies geschreven staat, dat is opgetekend, “opdat gij moogt geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn naam” (Joh. 20,31). 515 126 609 774 477 De evangelies zijn geschreven door mensen die hoorden tot de eerste gelovigencit. en die anderen in dit geloof wilden laten delen. Toen zij eenmaal in het geloof de persoon van Jezus hadden leren kennen, hebben zij de sporen van zijn mysterie in heel zijn aardse leven kunnen zien en aan anderen kunnen laten zien. Alles in het leven van Jezus staat in het teken van zijn mysterie, te beginnen bij de doeken waarin Hij bij zijn geboorte gewikkeld werd, cit. tot aan de azijn van zijn lijdencit. en de zweetdoek van zijn verrijzenis. cit. Door zijn optreden, wonderen en woorden is geopenbaard dat “in Hem de godheid in heel haar volheid lijfelijk aanwezig is” (Kol. 2,9). Zijn mensheid verschijnt zo als het “sacrament”, d.w.z. het teken en het instrument van zijn godheid en het heil dat Hij komt brengen: wat er zichtbaar was in zijn aardse leven, voerde tot het 113 onzichtbare mysterie van zijn goddelijke afstamming en zijn verlossende zending. De gemeenschappelijke trekken in de mysteries van Jezus 516 65 2708 Heel het leven van Christus is openbaring van de Vader: zijn woorden en zijn daden, zijn stilzwijgen en lijden, zijn manier van zijn en spreken. Jezus kan zeggen: “Wie mij ziet, ziet de Vader” (Joh. 14,9) en de Vader kan zeggen: “Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene; luistert naar Hem” (Lc. 9,35). Onze Heer is mens geworden om de wil van de Vader te doen, cit. en vanaf dat moment laten de kleinste details van zijn mysteries ons “de liefde die God is” (1 Joh. 4,91 zien. 517 606 115 Heel het leven van Christus is een mysterie van verlossing. De verlossing verkrijgen wij voor alles door het bloed van het kruis, cit. maar dit mysterie is in het gehele leven van Christus werkzaam: reeds in zijn menswording, waardoor Hij door arm te worden ons verrijkt met zijn armoede, cit. in zijn verborgen leven, dat door zijn onderdanigheidcit. onze ongehoorzaamheid weer goedmaakt, in zijn woord, dat zijn toehoorders rein maakt, cit. in zijn genezingen en duiveluitdrijvingen, waardoor Hij “onze zwakheden heeft weggenomen en onze ziekten heeft gedragen” (Mt. 8,17), cit. in zijn verrijzenis, waardoor Hij ons rechtvaardigt. cit. 518 668 2748 Heel het leven van Christus is een mysterie van recapitulatie. Al wat Jezus heeft gedaan, gezegd en geleden, had ten doel de gevallen mens in zijn eerste roeping te herstellen: Toen Hij het vlees aannam en mens werd, heeft Hij in zichzelf de lange geschiedenis van de mensen onder één hoofd gebracht en ons het heil, in zijn persoon samengevat, geschonken, zodat wij datgene wat wij in Adam verloren hadden, d.w.z. het zijn naar Gods beeld en gelijkenis, in Christus Jezus terugkregen. cit. Daarom heeft Jezus trouwens alle stadia van een menselijk leven doorlopen, om zo voor alle mensen de gemeenschap met God te herstellen. cit. Onze gemeenschap met de mysteries van Jezus 519 793 602 1085 Heel de rijkdom van Christus “is bestemd voor elke mens en staat ter beschikking van iedereen.” cit. Christus heeft zijn leven niet voor zichzelf geleefd, maar voor ons, vanaf zijn menswording “voor ons mensen en omwille van ons heil” tot aan zijn dood “voor onze zonden” (1 Kor. 15,3) en zijn verrijzenis “om onze rechtvaardiging” (Rom. 4,25). Nu nog is Hij “onze voorspreker bij de Vader” (1 Joh. 2,1), “daar Hij altijd leeft om voor ons te pleiten” (Heb. 7,25). Met al hetgeen Hij tijdens zijn leven voor ons eens voor altijd heeft doorgemaakt en geleden, blijft Hij voor altijd “voor ons bij God present” (Heb. 9,24). 114 520 459 359 2607 Heel zijn leven toont Jezus zich een voorbeeld voor ons:cit. Hij is “de volmaakte mens”cit. die ons uitnodigt zijn leerlingen te worden en Hem te volgen: door zich te vernederen heeft Hij ons een voorbeeld gegeven om na te volgen, cit. door zijn gebed wekt Hij in ons het gebed, cit. door zijn armoede roept Hij ons op vrijwillig gebrek en vervolging te aanvaarden. cit. 521 2715 1391 Al wat Christus in zijn leven doorstaan heeft, doorleeft Hij, opdat wij het kunnen beleven in Hem en Hij het beleeft in ons. “Door zijn menswording heeft de Zoon van God zich in zekere zin verenigd met iedere mens.” cit. Wij zijn slechts geroepen “ een met Hem te worden; wat Hij in het vlees voor ons en als ons voorbeeld doorgemaakt heeft, daaraan laat Hij ons deel hebben als ledematen van zijn lichaam: Wij moeten de stadia van het leven en de mysteries van Christus voortzetten en in onszelf vervullen. Wij moeten dikwijls tot Hem bidden dat Hij die mysteries in ons en in heel zijn kerk voltooit en tot vervulling brengt. (...) Want Gods Zoon heeft het voornemen zijn mysteries aan ons mee te delen, ze in heel zijn kerk op een of andere wijze te ontwikkelen en voort te zetten, zowel door de genade die Hij ons wil schenken, als ook door de vruchten die Hij door deze mysteries in ons wil bewerken. cit. En zo wil Hij ze in ons vervullen. II - De mysteries van de kinderjaren en het verborgen leven van Jezus De voorbereidingen 522 711 762 De komst van de Zoon van God op aarde is een zo overweldigend gebeuren dat God het gedurende eeuwen heeft willen voorbereiden. Riten en offers, voorafbeeldingen en symbolen van het “eerste verbond” (Heb. 9,15), Hij heeft ze alle laten samenkomen in Christus; Hij kondigt Hem aan bij monde van de profeten die elkaar in Israël opvolgen. Hij wekt bovendien in het hart van de heidenen de vage verwachting van deze komst. 523 712 De heilige Johannes de Doper is de onmiddellijke voorlopercit. van de Heer, gezonden om voor Hem de weg te bereiden. cit. Als “profeet van de Allerhoogste” (Lc. 1,76) overtreft hij alle profeten, cit. hij is de laatste van hen, cit. hij staat aan het begin van het evangelie, cit. hij begroet de komst van Christus vanuit de schoot van zijn moedercit. en hij vindt er zijn vreugde in “de vriend van zijn bruidegom” (Joh. 3,29) te zijn die hij aanduidt als “het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1,29). Aan Jezus voorafgaand “met de geest en de kracht van Elia”, (Lc. 1,17) legt hij getuigenis van Hem af door zijn prediking, zijn doopsel van bekering en tenslotte zijn marteldood. cit. 115 524 1171 Door elk jaar de liturgie van de advent te vieren actualiseert de kerk deze verwachting van de Messias: door deel te nemen aan de lange voorbereiding van de eerste komst van de Verlosser hernieuwen de gelovigen het vurig verlangen naar zijn tweede komst. cit. Door de viering van de geboorte en de marteldood van de voorloper sluit de kerk zich aan bij zijn verlangen: “Hij moet groter worden, maar ik kleiner” (Joh. 3,30). Het mysterie van Kerstmis 525 437 2443 Jezus is in de nederigheid van een stal geboren, in een arm gezin; cit. eenvoudige herders zijn de eerste getuigen van het gebeuren. In deze armoede manifesteert zich de heerlijkheid van de hemel. cit. De kerk wordt niet moe de luister van deze nacht te bezingen: De Maagd brengt heden de Eeuwige ter wereld en de aarde biedt de Ontoegankelijke een grot. Engelen en herders prijzen Hem en de wijzen met de ster naderen, want Gij zijt voor ons geboren, klein kind, eeuwige God! cit. 526 460 “Kind worden” in relatie tot God is een voorwaarde om het rijk binnen te gaan; cit. daarom moet men zich vernederen, cit. klein worden; of, wat meer is, men moet “opnieuw geboren worden” (Joh, 3,7), “uit God geboren worden” (Joh. 1,13) om “kinderen van God te worden” (Joh, 1,12), Het mysterie van Kerstmis voltrekt zich in ons, wanneer wij “de gestalte ‘van Christus’ aannemen” (Gal. 4,19). Kerstmis . is het mysterie van deze “wonderlijke ruil”: Hoe wonderlijk is deze ruil: van een maagd die geen man bekent, neemt de Schepper een menselijk lichaam aan om ons te maken tot kinderen van God. cit. De mysteries van de kinderjaren van Jezus 527 580 1214 De besnijdenis van Jezus op de achtste dag na zijn geboortecit. is het teken van zijn opname in het geslacht van Abraham, in het volk van het verbond, het teken ook van zijn onderwerping aan de wetcit. en van zijn afvaardiging tot de eredienst van Israël, waaraan Hij heel zijn leven zal deelnemen. Dit teken is een voorafbeelding van de “Christus-besnijdenis die het doopsel is” (Kol. 2,11-13). 528 439 116 711 122 De openbaring van de Heer is de openbaring van Jezus als Messias van Israël, Zoon van God en Verlosser van de wereld. Met het doopsel van Jezus in de Jordaan en de bruiloft van Kanacit. viert dit feest de aanbidding van Jezus door de “wijzen die uit het oosten kwamen (Mt. 2,1), In deze “wijzen” vertegenwoordigers van de omringende heidense godsdiensten, ziet het evangelie de eerstelingen van de volken die de blijde boodschap van het heil door de menswording aannemen. De komst van de wijzen naar Jeruzalem om “hulde te brengen aan de koning van de Joden” (Mt. 2,2) laat zien dat zij in Israël, in het Messiaanse licht van de ster van David, cit. Hem zoeken die de koning van de volken zal zijn. cit. Hun komst betekent dat de heidenen Jezus alleen maar kunnen ontdekken en aanbidden als Zoon van God en Heiland van de wereld, als zij zich keren naar de jodencit. en van hen de Messiaanse belofte, zoals die vervat ligt in het Oude Testament, ontvangen. cit. De openbaring van de Heer toont dat “alle heidenen hun intrede doen in de familie der aartsvaderscit. en de Israelitica dignitascit. verwerven. 529 583 439 614 De opdracht van Jezus in de tempelcit. toont Hem als de eerstgeborene die de Heer toebehoort. cit. Met Simeon en Hanna is het heel de verwachting van Israël die tot de ontmoeting met zijn Verlosser komt (de Byzantijnse traditie noemt deze gebeurtenis zo). Jezus wordt herkend als de zo lang verwachte Messias, “licht van de volken” en “glorie van Israël”, maar ook als “teken van tegenspraak”, Het zwaard van smart, dat Maria voorzegd is, kondigt dat andere, volmaakte en unieke offer van het kruis aan, dat het heil zal schenken dat God “voor alle volken bereid heeft”. 530 574 De vlucht naar Egypte en de kindermoordcit. laten de tegenstelling zien tussen de duisternis en het licht; “Hij kwam in het zijne, maar de zijnen aanvaardden Hem niet” (Joh. 1,11). Heel het leven van Christus zal in het teken van de vervolging staan. De zijnen delen met Hem in deze vervolging, cit. Zijn terugkeer uit Egyptecit. herinnert aan de uittochtcit. en stelt Jezus voor als de definitieve bevrijder. De mysteries van het verborgen leven van Jezus 531 2427 Gedurende het grootste gedeelte van zijn leven heeft Jezus de levensomstandigheden van het overgrote deel van de mensen gedeeld: een dagelijks leven zonder uiterlijke pracht; een leven van handenarbeid, een joods godsdienstig leven, onderworpen aan Gods wet, cit. een leven in de gemeenschap. Over heel deze periode is ons slechts geopenbaard dat Jezus “onderdanig” was aan zijn ouders en dat “Hij toenam in wijsheid en welgevalligheid bij God en de mensen” (Lc. 2,5152). 532 2214 612 117 In de onderdanigheid aan zijn moeder en aan zijn wettelijke vader brengt Jezus op volmaakte wijze het vierde gebod in praktijk. Die onderwerping is het beeld in de tijd van zijn kinderlijke gehoorzaamheid aan zijn hemelse Vader. De dagelijkse gehoorzaamheid van Jezus aan Jozef en Maria kondigde de onderdanigheid van Witte Donderdag aan en liep hierop vooruit: “Niet mijn wil (...)” (Lc, 22,42), De gehoorzaamheid van Christus in het alledaagse van het verborgen leven was reeds het begin van het herstel van hetgeen de ongehoorzaamheid van Adam verwoest had. cit. 533 2717 2204 2427 Het verborgen leven in Nazaret maakt het voor iedere mens mogelijk met Jezus gemeenschap te hebben via de meest alledaagse wegen van het leven. Nazaret is de school waar men het leven van Jezus begint te begrijpen: de school van het evangelie (,,.), Allereerst een les in stilte. Moge in ons de achting voor de stilte, die bewonderenswaardige en onmisbare geestesgesteldheid, geboren worden (..,). Een les in gezinsleven. Moge Nazaret ons leren wat het gezin is, zijn gemeenschap in liefde, zijn strenge, eenvoudige schoonheid, zijn heilig en onschendbaar karakter (,..). Een les in arbeid. Nazaret, huis van de “zoon van de timmerman”, hier is het dat wij de strenge en verlossende wet van de menselijke arbeid zouden willen begrijpen en vereren (...), zoals wij tenslotte hier alle arbeiders van de hele wereld zouden willen groeten en aan hen hun grote voorbeeld zouden willen tonen, hun goddelijke broeder. cit. 534 583 2599 964 Het terugvinden van Jezus in de tempelcit. is de enige gebeurtenis die de stilte van de evangelies inzake de verborgen jaren van Jezus verbreekt. Jezus laat hier iets zien van het mysterie van zijn totale toewijding aan een zending die voortkomt uit zijn goddelijk afstamming: “Wist ge dan niet dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?” (Lc. 2,49). Maria en Jozef “begrepen” dit woord “niet”, maar zij namen het in geloof aan en Maria “bewaarde alles wat er gebeurd was, in haar hart”, gedurende de jaren dat Jezus in de stilte van een gewoon leven verborgen bleef. III - De mysteries van het openbare leven van Jezus Het doopsel van Jezus 535 719 720 701 438 Het begincit. van het openbare leven van Jezus is zijn doopsel door Johannes in de Jordaan. cit. Johannes verkondigde “een doopsel van bekering tot vergeving van de zonden” (Lc. 3,3). Een menigte zondaars, tollenaars en soldaten, cit. Farizeeën, Sadduceeëncit. en ontuchtige vrouwencit. komt zich door hem laten dopen. “Dan verschijnt Jezus”. De Doper aarzelt, maar Jezus dringt aan: Hij ontvangt het doopsel. Dan komt de heilige Geest in de gedaante van een duif over Jezus en een stem uit de hemel verkondigt: “Dit is mijn welbeminde Zoon” (Mt. 3,13-17). Dit is de openbaring (“Epifanie”) van Jezus als Messias van Israël en Zoon van God. 118 536 606 1224 444 727 739 Met het doopsel aanvaardt en begint Jezus zijn zending als lijdende Dienaar. Hij laat zich bij de zondaars rekenen. cit. Hij is al “het Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1,29). Hij loopt al vooruit op het “doopsel” van zijn bloedige dood. cit. Hij komt reeds “de gerechtigheid volledig vervullen” (Mt. 3,15), d.w.z. Hij onderwerpt zich geheel aan de wil van zijn Vader: uit liefde stemt Hij in met dit doopsel van de dood tot vergeving van onze zonden. cit. Op deze aanvaarding antwoordt de stem van de Vader die heel zijn welbehagen vindt in zijn Zoon. cit. De Geest die Jezus vanaf zijn ontvangenis in volheid bezit, komt op Hem “rusten” (Joh. 1,32-33). cit. Hij zal voor heel de mensheid de bron van deze Geest zijn. Bij zijn doop “ging de hemel open” (Mt. 3,16), die de zonde van Adam gesloten had; en het water wordt door de afdaling van Jezus en de Geest geheiligd, een begin van de nieuwe schepping. 537 1262 628 Door het doopsel wordt de christen sacramenteel gelijkvormig gemaakt aan Jezus, die in zijn doopsel vooruitloopt op zijn dood en verrijzenis; de christen moet in dit mysterie van deemoedige vernedering en berouw binnengaan, afdalen in het water samen met Jezus om met Hem hieruit weer omhoog te stijgen, wedergeboren worden uit water en Geest om in de Zoon welbeminde zoon van de Vader te worden en “een nieuw leven te leiden” (Rom. 6,4). Laten wij ons met Christus door het doopsel begraven om met Hem te verrijzen; laten wij met Hem afdalen om met Hem verheven te worden; laten wij met Hem weer omhoog stijgen om ook met Hem verheerlijkt te worden. cit. Al wat in Christus volbracht is, laat ons zien dat na het waterbad de heilige Geest vanaf de poorten van de hemel over ons komt (...) en dat wij, door de stem van de Vader aangenomen, kinderen van God worden. cit. De bekoring van Jezus 538 394 518 De evangelies spreken over een tijd van eenzaamheid van Jezus in de woestijn onmiddellijk na zijn doop door Johannes: “Gedreven door de Geest” naar de woestijn, verblijft Jezus daar veertig dagen zonder te eten; Hij leeft er met de wilde dieren en de engelen dienen Hem. cit. Aan het einde van deze tijd stelt Satan hem driemaal op de proef, waarbij hij probeert de houding van Jezus als Zoon tegenover God ter discussie te stellen. Jezus slaat deze aanvallen af, die de bekoringen van Adam in het paradijs en die van Israël in de woestijn samenvatten, en de duivel verwijdert zich van Hem “tot de vastgestelde tijd” (Lc. 4,13). 539 397 385 609 De evangelisten wijzen op de heilzame betekenis van dit mysterieus gebeuren. Jezus is de nieuwe 119 Adam, die waar de eerste Adam bezweken is voor de bekoring, trouw gebleven is. Jezus vervult op volmaakte wijze de roeping van Israël: in tegenstelling tot hen die eertijds gedurende veertig jaar God tartten in de woestijn, cit. openbaart Christus zich als de dienaar Gods, die geheel gehoorzaam is aan de goddelijke wil. Daarin overwint Jezus de duivel: Hij heeft “de sterke gebonden” om hem zijn buit weer af te nemen (Mc. 3,27). De overwinning van Jezus op de verleider in de woestijn loopt vooruit op de overwinning van het lijden, de hoogste vorm van gehoorzaamheid van zijn kinderlijke liefde voor de Vader. 540 2119 519 2849 1438 De bekoring van Jezus laat zien hoe Gods Zoon - in tegenstelling tot wat de Satan Hem voorstelt en de mensencit. Hem willen toeschrijven - Messias is. Daarom heeft Christus de verleider voor ons overwonnen: “Want wij hebben een hogepriester die in staat is mee te voelen met onze zwakheden. Hij werd zelf op allerlei manieren op de proef gesteld, precies zoals wij, afgezien dan van de zonde” (Heb. 4,15). De kerk verenigt zich ieder jaar gedurende de veertig dagen van de grote vasten met het mysterie van Jezus in de woestijn. “Het rijk Gods is nabij” 541 2816 763 669 768 865 “Nadat Johannes was gevangen genomen, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap. Hij zei: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap”’ (Mc. 1,15). “Om de wil van de Vader te vervullen heeft Christus het koninkrijk der hemelen op aarde doen beginnen”.cit. Wel, de wil van de Vader houdt in “de mensen [te] verheffen tot deelname aan het goddelijk leven”.cit. Hij doet dit door de mensen rondom zijn Zoon, Jezus Christus, te verzamelen. Deze verzameling is de kerk, die op aarde “het zaad en het begin van het koninkrijk van Godcit.“ is. 542 2233 789 Christus staat in het midden van deze verzameling mensen in “Gods familie”. Hij roept hen rondom zich samen door zijn woord, door zijn tekenen die het rijk van God zichtbaar maken, door het zenden van zijn leerlingen. Hij zal de komst van zijn rijk vooral verwezenlijken door het grote mysterie van zijn Pasen: zijn dood op het kruis en zijn verrijzenis. “En wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12,32). Alle mensen zijn tot deze vereniging met Christus geroepen. cit. De verkondiging van het rijk Gods 120 543 764 Alle mensen zijn geroepen binnen te gaan in het koninkrijk. Allereerst verkondigd aan de kinderen van Israël, cit. is dit Messiaanse koninkrijk bestemd om de mensen van alle volken op te nemen. cit. Om binnen te treden moet men het woord van Jezus in zich opnemen. Het woord van de Heer wordt immers vergeleken met het zaad dat op de akker gezaaid wordt; zij die het met geloof aanhoren en gerekend worden tot de kleine kudde van Christus, hebben het koninkrijk in zich opgenomen. Daarna ontkiemt het zaad uit eigen kracht en schiet het op tot de tijd van de oogst. cit. 544 709 2443 2546 Het koninkrijk behoort aan de armen en de kleinen, d.w.z. aan hen die het met een deemoedig hart in zich opgenomen hebben. Jezus is gezonden “om aan de armen de Blijde Boodschap te brengen” (Lc. 4,18). cit. Hij noemt hen zalig “omdat aan hen het rijk der hemelen behoort (Mt. 5,3); aan de “kleinen” heeft de Vader willen openbaren wat verborgen blijft voor de wijzen en de verstandigen. cit. Jezus deelt van kribbe tot kruis in het leven van de armen; Hij kent honger, cit. dorstcit. en gebrek. cit. Wat meer is: Hij vereenzelvigt zich met armen van allerlei slag en maakt van de daadwerkelijke liefde jegens hen een voorwaarde om in zijn koninkrijk binnen te treden. cit. 545 1443 588 1846 1439 Jezus nodigt de zondaars uit aan de tafel van het koninkrijk: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars” (Mc. 2,17). cit. Hij nodigt hen uit tot bekering, zonder welke men het koninkrijk niet kan binnengaan, maar Hij toont hun ook in woord en daad hoe grenzeloos de barmhartigheid van zijn Vader is jegens hencit. en hoe immens de “vreugde in de hemel over “ een zondaar die zich bekeert” (Lc. 15,7). Het uiterste bewijs van deze liefde zal het offer zijn van zijn eigen leven “tot vergeving van zonden” (Mt. 26,28). 546 2613 542 Door middel van zijn parabels, die heel typerend zijn voor zijn onderricht, roept Jezus mensen op zijn koninkrijk binnen te gaan. cit. Hiermee nodigt Hij uit tot het feestmaal van zijn koninkrijk, cit. en vraagt Hij tevens een radicale keuze: om het koninkrijk te verwerven moet men alles geven; cit. woorden zijn niet voldoende, er zijn daden nodig. cit. De parabels zijn als spiegels voor de mens: neemt hij als een rotsgrond of als een goede aarde het woord in zich op? cit. Wat doet hij met de ontvangen talenten? cit. Jezus en de tegenwoordigheid van het koninkrijk in deze wereld staan, zij het verborgen centraal in de parabels. Men moet het koninkrijk binnengaan, d.w.z. leerling worden van Christus om “de geheimen van het rijk der hemelen te kennen” (Mt. 13,11). Voor hen die “erbuiten staan” (Mc. 4,11), blijft alles raadselachtig. cit. De tekenen van het rijk Gods 121 547 670 439 Jezus laat zijn parabels vergezeld gaan van talrijke “machtige daden, wonderen en tekenen” (Hand. 2,22), die tonen dat het koninkrijk in Hem aanwezig is. Zij getuigen van het feit dat Jezus de aangekondigde Messias is. cit. 548 156 2616 574 447 De tekenen die Jezus heeft verricht getuigen ervan dat de Vader Hem gezonden heeft. cit. Zij nodigen ertoe uit in Hem te geloven. cit. Aan hen die zich in geloof tot Hem richten, geeft Hij wat zij vragen. cit. Dan versterken de wonderen het geloof in Hem die de werken van zijn Vader doet: zij getuigen dat Hij de Zoon van God is. cit. Zij kunnen echter ook “aanstoot geven” (Mt. 11,6). Ze willen de nieuwsgierigheid en het verlangen naar magie niet bevredigen. Ondanks zijn zo duidelijke wonderen wordt Jezus door sommigen toch verworpen; cit. men beschuldigt Hem er zelfs van dat Hij werkt met (de hulp van) demonen. cit. 549 1503 440 Door sommige mensen te verlossen van aardse ellende, zoals honger, cit. onrecht, cit. ziekte en doodcit. heeft Jezus Messiaanse tekenen gesteld; Hij is echter niet gekomen om alle kwaad op aarde op te heffen, cit. maar om de mensen te bevrijden uit de ergste slavernij, die van de zonde: cit. zij belemmert hen immers in hun roeping kinderen van God te zijn en is oorzaak van alle mogelijke vormen van slavernij onder de mensen. 550 394 1673 440 2816 De komst van het koninkrijk van God betekent de nederlaag van het rijk van de Satan: cit. “Maar als Ik door de geest Gods de duivels uitdrijf, dan is inderdaad het rijk Gods tot u gekomen” (Mt. 12,28). De duiveluitdrijvingen van Jezus bevrijden mensen uit de macht van de demonen. cit. Zij lopen vooruit op de grote overwinning van Jezus op “de vorst dezer wereld” (Joh. 12,31). Het is door het kruis van Christus dat het rijk Gods definitief gevestigd zal worden, dat “God vanaf het hout regeert”. cit. “De sleutels van het koninkrijk” 551 838 765 122 Vanaf het begin van zijn openbaar leven kiest Jezus twaalf mannen uit om met Hem te zijn en aan zijn zending deel te hebben. cit. Hij liet hen delen in zijn macht en gezag “en Hij zond hen uit om het rijk Gods te verkondigen en genezingen te verrichten” (Lc. 9,2). Zij blijven voor altijd verbonden met het koninkrijk van Christus, want door hen leidt Hij de kerk: “Ik verleen u het koninkrijk, zoals mijn Vader het Mij heeft verleend, om in mijn koninkrijk aan mijn tafel te eten en te drinken en op tronen te zetelen en de twaalf stammen van Israël te oordelen” (Lc. 22,29-30). 552 880 153 442 424 In het college van de twaalf neemt Petrus de eerste plaats in. cit. Jezus heeft hem een unieke zending toevertrouwd. Dankzij een openbaring die van de Vader kwam, had Petrus beleden: “Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God”. Onze Heer had hem toen gezegd: “Gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen en de poorten der hel zullen haar niet overweldigen” (Mt. 16,18). Christus, “de levende steen” (1 Petr. 2,41 geeft zijn op Petrus gebouwde kerk de verzekering van de overwinning op de macht van de dood. Omwille van het geloof dat Petrus heeft beleden, zal hij de onwankelbare rots van de kerk blijven. Hij zal de zending hebben, dit geloof te behoeden voor iedere tekortkoming en zijn broeders erin te bevestigen. cit. 553 981 1445 641 881 Jezus heeft Petrus een bijzondere macht verleend: “Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Mt. 16,19). De “macht der sleutels” wijst op het gezag om te heersen over het huis van God, dat de kerk is. Jezus, “de goede herder”, (Joh. 10,11) heeft deze opdracht na zijn verrijzenis bevestigd. “Weid mijn schapen” (Joh. 21,1517). De macht om “te binden en te ontbinden” betekent de bevoegdheid om zonden te vergeven, om beslissingen op leerstellig gebied af te kondigen en binnen de kerk disciplinaire maatregelen te nemen. Jezus heeft deze bevoegdheid aan de kerk gegeven via het ambt van de apostelencit. en vooral dat van Petrus, de enige aan wie Hij uitdrukkelijk de sleutels van het koninkrijk heeft toevertrouwd. Een voorproef van het koninkrijk: de gedaanteverandering 554 697 2600 444 Vanaf de dag dat Petrus heeft beleden dat Jezus de Christus is, de Zoon van de levende God, de Meester, “begon Hij zijn leerlingen duidelijk te maken dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, dat Hij daar veel zou moeten lijden (...) en dat Hij na ter dood gebracht te zijn op de derde dag zou verrijzen” (Mt. 16,21). Petrus wijst deze aankondiging af, cit. de anderen begrijpen ze evenmin. cit. Het is in deze context dat de mysterieuze episode plaatsvindt van de gedaanteverandering van Jezus, cit. boven op een hoge berg, voor de ogen van drie door Hem gekozen getuigen: Petrus, 123 Jakobus en Johannes. Het gelaat en de kleding van Jezus worden stralend wit, Mozes en Elia verschijnen, en zij “spreken tot Hem over zijn heengaan, dat Hij in Jeruzalem zou voltrekken” (Lc. 9,31). Een wolk omhult hen en een stem uit de hemel zegt: “Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem” (Lc. 9,35). 555 2576 2583 257 Eén ogenblik toont Jezus zijn goddelijke heerlijkheid en bevestigt zo de belijdenis van Petrus. Hij toont ook dat Hij om “in zijn glorie binnen te gaan” (Lc. 24,26) het kruis in Jeruzalem niet kan ontlopen. Mozes en Elia hadden de heerlijkheid van God op de berg gezien; de Wet en de profeten hadden het lijden van de Heer aangekondigd. cit. Het lijden van de Heer is zeker de wil van de Vader. de Zoon handelt als Dienaar van God. cit. De wolk duidt op de aanwezigheid van de heilige Geest: “Heel de Drieëenheid verscheen: de Vader in de stem, de Zoon in de mens, de heilige Geest in de lichtende wolk”.cit. Gij hebt een andere gedaante aangenomen op de berg en, voor zover zij daartoe in staat waren, hebben uw leerlingen de heerlijkheid aanschouwd van U, Christus, God, opdat zij, wanneer zij U gekruisigd zouden zien, zouden begrijpen dat Uw lijden vrijwillig was en zij aan de wereld zouden verkondigen dat Gij werkelijk de uitstraling van de Vader zijt. cit. 556 1003 Op de drempel van zijn openbare leven: het doopsel; op de drempel van Pasen: de gedaanteverandering. Door het doopsel van Jezus “werd het mysterie van onze eerste wedergeboorte geopenbaard”: ons doopsel; de gedaanteverandering “is het sacrament van de tweede wedergeboorte”: onze eigen verrijzenis. cit. Voortaan hebben wij deel aan de verrijzenis van de Heer door de heilige Geest die werkzaam is in de sacramenten van het Lichaam van Christus. De gedaanteverandering geeft ons een voorproef van de komst in heerlijkheid van Christus “die ons armzalig lichaam zal herscheppen en het gelijkvormig zal maken aan zijn verheerlijkt lichaam” (Fil. 3,21). Maar zij herinnert ons ook eraan dat “wij door vele kwellingen het rijk Gods moeten binnengaan” (Hand. 14,22): Dat had Petrus nog niet begrepen, toen hij met Christus wilde leven op de berg. cit. Hij bewaarde dat, Petrus, voor u tot na de dood. Maar nu zegt Hij zelf: daal af om op aarde te zwoegen, om op aarde veracht, gekruisigd te worden. Het Leven daalt af om zich te laten doden; het Brood daalt af om honger te hebben; de Weg daalde neer om onderweg vermoeid te raken; de Bron daalt af om dorst te hebben; en gij weigert te zwoegen? cit. De opgang van Jezus naar Jeruzalem 557 “Toen de dagen van zijn verheffing hun vervulling tegemoet gingen, aanvaardde Jezus vastberaden de reis naar Jeruzalem” (Lc. 9,51). cit. Door deze beslissing gaf Hij te kennen dat Hij naar Jeruzalem opging, omdat Hij bereid was er te sterven. Driemaal had Hij zijn lijden en verrijzenis aangekondigd. cit. Wanneer Hij op weg gaat naar Jeruzalem, zegt Hij: “Het past niet dat een profeet buiten Jeruzalem omkomt” (Lc. 13,33). 558 Jezus herinnert aan de marteldood van de profeten die in Jeruzalem ter dood waren gebracht. cit. Niettemin blijft Hij Jeruzalem ertoe oproepen zich rondom Hem te verzamelen: “Hoe dikwijls 124 heb Ik uw kinderen willen verzamelen, zoals een kloek haar kuikens verzamelt onder haar vleugels, maar gij hebt niet gewild” (Mt. 23,37b). Wanneer Jeruzalem in zicht komt, weent Hij over de stad en brengt nogmaals zijn hartenwens tot uitdrukking: “Mocht ook gij op deze dag inzien, wat u tot vrede strekt. Maar nu is dat voor Uw ogen verborgen” (Lc. 19,41-42). De Messiaanse intocht van Jezus in Jeruzalem 559 333 1352 Hoe gaat Jeruzalem zijn Messias ontvangen? Hoewel Jezus zich altijd onttrokken had aan de pogingen van het volk om Hem tot koning te maken, cit. kiest Hij wel het tijdstip uit van zijn Messiaanse intocht in de stad van “zijn vader David” (Lc. 1,32) cit. en bereidt deze intocht tot in de details voor. Hij wordt toegejuicht als de zoon van David, Hij die het heil brengt (Hosanna wil zeggen: “red toch!”, “geef het heil!”). De “koning der glorie” (Ps. 24,7-10) gaat nu zijn stad binnen, “gezeten op een ezel” (Zach. 9,9): Hij verovert de dochter van Sion, een voorafbeelding van zijn kerk, niet met list of geweld, maar met een nederigheid die getuigt van de waarheid. cit. Daarom zijn de onderdanen van zijn koninkrijk op die dag, de kinderencit. en de “armen van God” die Hem toejuichen, zoals de engelen Hem verkondigden aan de herders. cit. Hun toejuiching “Gezegend Hij die komt in de naam des Heren” (Ps. 118,26) wordt door de kerk in het “Sanctus” van de eucharistieviering herhaald aan het begin van de herdenking van het Pasen van de Heer. 560 550 2816 1169 De intocht van Jezus in Jeruzalem toont de komst van het koninkrijk die de Koning-Messias zal verwezenlijken door het Pasen van zijn dood en verrijzenis. Het is met de viering van Palmzondag dat de Liturgie van de kerk de Goede Week begint. - IN HET KORT 561 “Heel het leven van Christus was één ononderbroken onderrichting: zijn ogenblikken van stilte, zijn wonderen, zijn daden, zijn gebed, zijn liefde voor de mens, zijn voorliefde voor de kleinen en de armen, het aanvaarden van het totale offer op het kruis voor de verlossing van de wereld en zijn verrijzenis zijn de actualisering van zijn woorden en de vervulling van zijn openbaring”.cit. 562 De leerlingen van Christus moeten aan Hem gelijkvormig worden en wel zo dat Hij in hen gestalte krijgt. cit. “Daarom zijn wij opgenomen in de mysteries van zijn leven, aan Hem gelijkvormig, met Hem gestorven en met Hem verrezen, om eens met Hem te heersen”.cit. 563 Herder of wijze, men kan hier op aarde slechts tot God komen door voor de kribbe van Betlehem te knielen en Hem, verborgen in de zwakheid van een kind, te aanbidden. 125 564 Door zijn onderdanigheid aan Maria en Jozef, evenals door zijn nederig werk gedurende lange jaren in Nazaret, geeft Jezus ons het voorbeeld van een heilig leven in de dagelijkse situaties van gezin en werk. 565 Vanaf het begin van zijn openbaar leven, bij zijn doopsel, is Jezus de “Dienaar’, geheel toegewijd aan het verlossende werk dat zijn vervulling zal vinden in het “doopsel” van zijn lijden. 566 De bekoring in de woestijn toont ons Jezus, een nederige Messias, die triomfeert over de Satan door zijn totale instemming met het heilsplan, zoals dat door de Vader gewild is. 567 Christus maakt op aarde een begin met het rijk der hemelen. “Het wordt voor de mensen zichtbaar in het woord, de werken en de aanwezigheid van Christus.” cit. De kerk is de kiem en het begin van dit koninkrijk. De sleutels ervan zijn aan Petrus toevertrouwd. 568 De gedaanteverandering van Christus heeft tot doel het geloof van de apostelen met het oog op het lijden te versterken: het bestijgen van de “hoge berg” bereidt het opgaan naar de Calvarieberg (Golgotha) voor. Christus, hoofd van de kerk, openbaart in de sacramenten wat zijn lichaam bevat en uitstraalt: “de hoop op een eeuwige heerlijkheid” (Kol. 1,27). cit. 569 Jezus is uit vrije wil naar Jeruzalem opgegaan, in het volle besef dat Hij er een gewelddadige dood zou sterven ten gevolge van de tegenstand van de zondaars. cit. 570 De intocht van Jezus in Jeruzalem laat de komst van het koninkrijk zien dat de Koning-Messias, door de kinderen en de nederigen van hart in zijn stad verwelkomd, tot stand zal brengen door het Pasen van zijn dood en verrijzenis. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 4 - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” ARTIKEL 4 - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” 126 571 1067 Het Paasmysterie van het kruis en de verrijzenis van Christus staat centraal in de blijde boodschap die de apostelen en de kerk, hen daarin volgend, moeten verkondigen aan de wereld. Het reddende heilsplan van God heeft zich “slechts eenmaal” (Heb. 9,26) voltrokken door middel van de verlossende dood van zijn Zoon Jezus Christus. 572 599 De kerk blijft trouw aan “de uitleg van alle Schriften”, zoals die door Jezus zelf zowel vóór als na zijn Pasen gegeven wordt: “Moest de Messias dat alles niet lijden om in zijn glorie binnen te gaan?” (Lc. 24,26-27.44-45). Het lijden van Jezus heeft een concrete, historische vorm gekregen doordat Hij “door de oudsten, de hogepriesters en de schriftgeleerden verworpen is” (Mc. 8,31): zij hebben Hem “aan de heidenen overgeleverd om Hem te bespotten, te geselen en te kruisigen” (Mt. 20,19). 573 158 Om de zin van de verlossing beter te begrijpen, kan het geloof proberen de omstandigheden van Jezus’ dood te onderzoeken, zoals die door de evangelies getrouw worden overgeleverdcit. en door andere historische bronnen verhelderd. PARAGRAAF 1 PARAGRAAF 2 PARAGRAAF 3 - Jezus en Israël - Jezus is gekruisigd en gestorven - Jezus Christus is begraven KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 4 - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” PARAGRAAF 1 - Jezus en Israël PARAGRAAF 1 - Jezus en Israël 574 530 591 Vanaf het begin van het openbaar leven van Jezus zijn een aantal Farizeeën en partijgenoten van Herodes, samen met priesters en schriftgeleerden overeengekomen Hem in het verderf te storten. cit. Door bepaalde daden (duiveluitdrijvingen; cit. vergeving van de zonden; cit. genezingen op de dag van de sabbat; cit. uitleg van de reinigingsvoorschriften van de Wet naar hun oorspronkelijke bedoeling; cit. omgang met tollenaars en publieke zondaars) cit. heeft Jezus bij sommige kwaadwilligen de verdenking op zich geladen bezeten te zijn. cit. Men beschuldigde Hem van godslastering, cit. vals profetismecit. en religieuze misdaden die de Wet met de dood door steniging 127 bestrafte. cit. 575 993 Meer nog dan voor het gewone volk van God cit. waren voor de religieuze autoriteiten van Jeruzalem, die de heilige Johannes in zijn evangelie vaak “de joden”cit. noemt, tal van daden en woorden van Jezus “een teken dat weersproken wordt” (Lc. 2,34). Zeker, zijn verhouding met de Farizeeën is niet enkel polemisch. Er zijn Farizeeën die Hem waarschuwen voor het gevaar dat Hij loopt. cit. Jezus prijst sommigen onder hen, zoals de schriftgeleerde uit Marcus (12,34), en Hij eet herhaaldelijk bij Farizeeën. cit. Jezus bevestigt bepaalde leerstellige opvattingen, zoals die door deze religieuze elite van het volk Gods aangehangen werden: de verrijzenis van de doden, cit. de vormen van vroomheid (aalmoes, vasten en gebed) cit. en de gewoonte zich te richten tot God als tot de Vader, het centrale karakter van het gebod, God en de naaste lief te hebben. cit. 576 In de ogen van velen in Israël lijkt Jezus te handelen tegen de wezenlijke instellingen van het uitverkoren volk in: - de onderdanigheid aan de Wet, in het geheel van haar geschreven geboden en, bovendien voor de Farizeeën, in de interpretatie van de mondelinge overlevering; - het centrale karakter van de tempel van Jeruzalem als heilige plaats, waar God op een bevoorrechte wijze woont; - het geloof in de ene God, in wiens heerlijkheid geen mens kan delen. I II III - Jezus en de Wet - Jezus en de tempel - Jezus en het geloof van Israël in de enige God en Redder - IN HET KORT I - Jezus en de Wet 577 1965 1967 Jezus heeft een plechtige waarschuwing laten horen toen Hij bij het begin van de Bergrede de Wet, die God ten tijde van het Eerste Verbond op de Sinaï gegeven had, voorstelde in het licht van de genade van het Nieuwe Verbond: Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen. Want voorwaar, Ik zeg u: “Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is. Wie dus een van die voorschriften, zelfs het geringste, opheft en zo de mensen leert, zal de geringste geacht worden in het rijk der hemelen, maar wie ze onderhoudt en leert, zal groot geacht worden in het rijk der hemelen” (Mt. 5,17-19). 578 1953 Jezus, de Messias van Israël, de grootste dus in het rijk der hemelen, moest de Wet, zoals Hij zelf zegt, vervullen door deze in haar geheel tot in de kleinste voorschriften ten uitvoer te brengen. Hij is zelfs de enige die dat op volmaakte wijze heeft kunnen doen. cit. Zoals de joden zelf erkennen, hebben zij de Wet nooit in haar geheel kunnen vervullen zonder het geringste voorschrift ervan te overtreden. cit. Daarom vragen de kinderen van Israël elk jaar bij het feest van de verzoening God om vergeving voor hun overtredingen van de Wet. De Wet vormt immers één 128 geheel en, zoals de heilige Jakobus in herinnering brengt, “wie de hele Wet onderhoudt, maar op één punt struikelt, die staat schuldig ten opzichte van het geheel” (Jak. 2,10). cit. 579 Dit principe van het onderhouden van de gehéle Wet, niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest, was de Farizeeën dierbaar. Door dit voor Israël sterk te benadrukken, hebben zij veel joden in de tijd van Jezus gebracht tot een extreme religieuze ijver. cit. Dit kon alleen maar, wilde het niet uitlopen op een “schijnheilige” casuïstiek, cit. het volk voorbereiden op dit ongehoord ingrijpen van God, dat zal bestaan in de volmaakte vervulling van de Wet door de enige Rechtvaardige in de plaats van alle zondaars. cit. 580 527 De volmaakte vervulling van de Wet kon alleen maar het werk zijn van de goddelijke wetgever, geboren onder de Wet in de persoon van de Zoon. cit. In Jezus verschijnt de Wet niet meer als gegrift op stenen tafelen, maar als gegrift “in het binnenste” (Jer. 31,33) van de Dienaar die, omdat Hij “het recht openbaar maakt” (Jes. 42,3) “de man van het verbond met het volk” (Jes. 42,61 geworden is. Jezus vervult de Wet zozeer dat Hij “de vloek van de Wet” (Gal. 3,13) op zich neemt die zij die “zich niet metterdaad houden aan alle voorschriften in het boek der Wet” (Gal. 3,10), zich op de hals gehaald hadden, want “er heeft een sterven plaatsgehad dat bevrijding brengt van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven” (Heb. 9,15). 581 2054 Jezus is de joden en hun geestelijke leiders voorgekomen als een “rabbi”. cit. Hij heeft vaak argumenten gebruikt in het kader van de rabbijnse interpretatie van de wet, cit. maar tegelijkertijd moest Jezus de wetgeleerden wel voor het hoofd stoten, omdat Hij er geen genoegen mee nam zijn interpretatie naast die van hen te stellen: “Hij onderrichtte niet zoals hun schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit” (Mt. 7,28-29). In Hem is het hetzelfde Woord van God dat op de Sinaï geklonken heeft om Mozes de geschreven Wet te geven en dat zich opnieuw laat horen op de berg van de zaligsprekingen. cit. Het schaft de Wet niet af, maar vervult die door op goddelijke wijze zijn uiteindelijke interpretatie ervan te geven: “Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd (...), maar Ik zeg u” (Mt. 5,33-34). Met ditzelfde goddelijke gezag wijst Hij sommige “menselijke overleveringen” (Mc. 7,8) van de Farizeeën af, die “het woord Gods krachteloos maken” (Mc. 7,13). 582 368 548 2173 Jezus gaat verder: Hij vervult de Wet inzake de reinheid van voedsel, die zo belangrijk was in het dagelijks leven van de jood, door de “pedagogische” betekeniscit. ervan te onthullen door middel van een goddelijke interpretatie: “Al wat van buitenaf in de mens komt, kan hem niet bezoedelen (...)”, en hiermee verklaart Hij alle voedsel rein. “Wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten” (Mc. 7,18-21). Door met goddelijk gezag de uiteindelijke interpretatie van de Wet te geven kwam Jezus tegenover sommige wetgeleerden te staan, die zijn interpretatie van de Wet, die toch gewaarborgd werd door de goddelijke tekenen waarmee die interpretatie gepaard ging, cit. niet aanvaardden. Dit geldt in het bijzonder voor de kwestie aangaande de sabbat: Jezus herinnert eraan, dikwijls gebruikmakend van rabbijnse argumenten, cit. dat de sabbatrust niet verstoord wordt door de dienst aan Godcit. of de naaste, cit. een dienst waarvan zijn genezingen de verwezenlijking zijn. II - Jezus en de tempel 583 129 529 534 Jezus heeft, evenals de profeten vóór Hem, voor de tempel van Jeruzalem het diepste respect aan de dag gelegd. Hij is er door Jozef en Maria veertig dagen na zijn geboorte opgedragen. cit. Op twaalfjarige leeftijd besluit Hij om in de tempel te blijven om zijn ouders eraan te herinneren dat Hij zich moet wijden aan de aangelegenheden van zijn Vader. cit. Hij is gedurende zijn verborgen leven minstens elk jaar ernaar opgegaan voor Pasen’;cit. het ritme van zijn openbaar optreden werd bepaald door zijn pelgrimstochten naar Jeruzalem voor de viering van de grote joodse feesten. cit. 584 2599 Jezus is opgegaan naar de tempel als naar de bevoorrechte plaats om God te ontmoeten. De tempel is voor Hem de woning van zijn Vader, een huis van gebed en Hij is verontwaardigd over het feit dat de buitenste voorhof ervan een plaats is geworden waar handel gedreven wordt. cit. Als Hij de handelaars uit de tempel jaagt, dan is het uit naijverige liefde voor zijn Vader: “Maakt van het huis van mijn Vader geen markthal” (Joh. 2,16-17). Zijn leerlingen herinneren zich dat er geschreven staat: “De zorg voor uw huis heeft mij uitgeteerd” (Ps. 69,10). Na de verrijzenis hebben de apostelen een godsdienstig respect voor de tempel behouden. cit. 585 Bij het begin van zijn lijden heeft Jezus toch de ineenstorting van dit schitterend gebouw aangekondigd, waarvan geen steen op de andere gelaten zou worden. cit. Dit is de aankondiging van een teken van de eindtijd die een aanvang zal nemen met zijn eigen Pasen. cit. Maar deze profetie heeft men dus tijdens zijn verhoor voor de hogepriester - door valse getuigen verdraaidcit. - naar voren kunnen brengen en Hem als smaad kunnen toevoegen, toen Hij aan het kruis genageld was. cit. 586 797 1179 Jezus was de tempel, waar Hij het meest wezenlijke van zijn onderricht gegeven heeft, absoluut niet vijandig gezindcit.. Hij wilde de tempelbelasting betalen en Hij liet Petrus, cit. die Hij pas tot fundament van zijn toekomstige kerkcit. aangesteld had, dit voor hun beiden doen. Wat meer is, Hij heeft zich vereenzelvigd met de tempel door zichzelf als de definitieve woning van God onder de mensen voor te stellen. cit. Daarom kondigt zijn lichamelijke terechtstellingcit. de verwoesting van de tempel aan, die het binnentreden in een nieuw tijdperk van de heilsgeschiedenis zal laten zien: “Er komt een uur dat gij noch op die berg noch in Jeruzalem de Vader zult aanbidden” (Joh. 4,21). cit. III - Jezus en het geloof van Israël in de enige God en Redder 587 Ook al zijn de Wet en de Tempel van Jeruzalem door Jezus een “teken van tegenspraak”cit. gemaakt voor de religieuze autoriteiten van Israël, toch is het zijn rol in de verlossing uit de zonde, een goddelijk werk bij uitstek, voor hen de werkelijke steen des aanstoots geweest. cit. 130 588 545 Door met tollenaars en zondaarscit. even vertrouwelijk te eten als met de Farizeeën zelf heeft Jezus hun aanstoot gegeven. cit. Tegen diegenen onder hen “die, overtuigd van eigen gerechtigheid, de anderen minachtten” (Lc. 18,9), cit. heeft Jezus duidelijk gezegd: “Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar om zondaars te roepen” (Lc. 5,32). Hij is nog verder gegaan: Hij verkondigt ten overstaan van de Farizeeën dat zij die beweren geen redding nodig te hebben, blind zijn, ten aanzien van zichzelf, cit. aangezien de zonde universeel is. cit. 589 431 1441 432 Jezus heeft vooral aanstoot gegeven, omdat Hij zijn barmhartige houding jegens zondaars vereenzelvigd heeft met Gods eigen houding jegens hen. cit. Hij heeft zelfs te verstaan gegeven dat Hij, door met zondaars aan tafel aan te zitten, cit. hen toeliet tot het Messiaanse feestmaal. cit. Maar het is heel in het bijzonder door de zonden te vergeven dat Jezus de religieuze autoriteiten van Israël voor een dilemma geplaatst heeft. Zouden zij niet terecht zeggen in hun ontzetting: “Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?” (Mc. 2,7). Of Jezus lastert God door zonden te vergeven, want dan is het een mens die zich aan God zelf gelijk maakt, cit. of Hij spreekt de waarheid en zijn persoon stelt dan de naam van God tegenwoordig en openbaart deze. cit. 590 253 Alleen de goddelijke identiteit van de persoon van Jezus kan een zo dwingende eis als de volgende rechtvaardigen: “Wie niet met Mij is, is tegen Mij” (Mt. 12,30); evenals de uitspraak dat er in Hem “meer dan Jona, (...) meer dan Salomo” (Mt. 12,41-42) is, “meer dan de tempel” (Mt. 12,6); of wanneer Hij met betrekking tot zichzelf eraan herinnert dat David de Messias zijn Heer genoemd heeft, cit. of wanneer Hij zegt: “Voor Abraham werd, ben Ik” (Joh. 8,58) en zelfs: “Ik en de Vader Wij zijn één” (Joh. 10,30). 591 526 574 Jezus heeft de religieuze autoriteiten van Jeruzalem gevraagd in Hem te geloven op grond van de werken van de Vader die Hij verrichtte. cit. Maar een dergelijke daad van geloof moest de weg gaan van een geheimvol sterven aan zichzelf om “opnieuw geboren te worden” (Joh. 3,7) in de aantrekkingskracht van de goddelijke genade. cit. Een dergelijke eis tot bekering waar het gaat over een zo verrassende vervulling van de beloftencit. maakt het mogelijk de tragische vergissing van het sanhedrin te begrijpen. Dit meende dat Jezus als godslasteraar de dood verdiende. cit. Zijn leden handelden tegelijkertijd zowel uit “onwetendheid”cit. als vanwege “de verharding” (Mc. 3,5; Rom. 11,25) van “het ongeloof” (Rom. 11,20). - IN HET KORT 592 131 Jezus heeft de Wet van de Sinaï. niet afgeschaft, maar Hij heeft haar vervuldcit. op een zo volmaakte wijzecit. dat Hij de uiteindelijke betekeniscit. ervan openbaarde en de overtredingen ervan uitboette. cit. 593 Jezus heeft de tempel vereerd door op de joodse pelgrimsfeesten ernaar op te trekken en Hij heeft deze woning van God onder de mensen met een naijverige liefde bemind. De tempel is een voorafbeelding van zijn mysterie. Als Hij de verwoesting ervan aankondigt, dan is dat de manier om zijn eigen terechtstelling en het binnentreden in een nieuw tijdperk van de heilsgeschiedenis te openbaren, waarin zijn lichaam de definitieve tempel zal zijn. 594 Wanneer Jezus daden stelt zoals het vergeven van zonden, openbaart Hij zich als degene die God en Heiland is. cit. Sommige joden die in Hem “een mens die zichzelf tot God maakt” (Joh. 10,33) zagen, omdat zij de mensgeworden God niet herkenden, cit. hebben Hem voor een godslasteraar gehouden. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 4 - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” PARAGRAAF 2 - Jezus is gekruisigd en gestorven I - Het proces van Jezus De verdeeldheid onder de religieuze autoriteiten ten opzichte van Jezus 595 Onder de religieuze overheden van Jeruzalem was de persoon van Jezus steeds weer de oorzaak van meningsverschillencit.. De farizeeër Nikodemuscit. en de in aanzien staande Jozef van Arimatea bijvoorbeeld, waren in het geheim leerling van Jezus en zij niet alleen. cit. Johannes kan trouwens zeggen dat - zelfs kort voor het lijden “velen van de aanzienlijken in Hem geloofden”, ook al was dat op zeer onvolmaakte wijze (Joh. 12,42). Dat is geenszins verwonderlijk, als men er rekening mee houdt dat daags na Pinksteren “een groot aantal priesters zich gewonnen gaf aan het geloof” (Hand. 6,7) en dat “sommigen, afkomstig uit de partij der Farizeeën, gelovig waren geworden” (Hand. 15,5), zodat de heilige Jakobus tot de heilige Paulus kan zeggen: “Gij ziet, broeders, hoe geweldig groot het getal is van de Joden die gelovig zijn geworden en allen zijn ijveraars voor de Wet” (Hand. 21,20). 596 1753 De religieuze autoriteiten van Jeruzalem hebben niet één lijn gevolgd in hun houding ten opzichte van Jezus. cit. De Farizeeën hebben hen die Hem zouden volgen, met verbanning uit de synagoge gedreigd. cit. Hun die vreesden dat “allen in Hem geloven en dat de Romeinen zullen komen en met de heilige plaats ook ons volk zullen wegvagen” (Joh. 11,48), stelde de hogepriester Kajafas in profetische bewoordingen voor: “Het is beter voor u dat er één mens voor het volk sterft dan dat het hele volk ten onder gaat” (Joh. 11,49-50). Zodra het sanhedrin verklaard heeft dat Jezus als godslasteraar “de doodstraf verdient” (Mt. 26,66), levert het, omdat het de bevoegdheid om de doodstraf te voltrekken verloren had, cit. Jezus uit aan de Romeinen op beschuldiging van politieke opstand: cit. dit laatste zal Hem nu op één lijn stellen met Barabbas, die van “oproer” (Lc. 23,19) beschuldigd was. Het zijn ook dreigingen van politieke aard die de hogepriesters tegen Pilatus gebruiken om Jezus ter dood te veroordelen. cit. 132 De joden zijn niet collectief verantwoordelijk voor de dood van Jezus 597 1735 839 Rekening houdend met de complexiteit van het historisch proces van Jezus, zoals het in de evangelieverhalen naar voren komt en wat ook het aandeel moge geweest zijn van de persoonlijke zonde van de acteurs in het proces (Judas, het Sanhedrin, Pilatus) - God alleen kent dit - kan men niet alle Joden van Jeruzalem voor het proces verantwoordelijk stellen, ondanks de kreten van een gemanipuleerde menigtecit. en de algemene verwijten die besloten liggen in de herhaalde oproep tot bekering na Pinksteren. cit. Jezus, die op het kruis woorden van vergeving heeft gesproken, cit. en Petrus, die zijn meester ook hierin volgde, hebben de joden van Jeruzalem en zelfs hun leiders op grond van hun “onwetendheid” (Hand. 3,17) verontschuldigd. Met nog minder recht kan men de verantwoordelijkheid tot alle andere joden, in ruimte en tijd, uitbreiden louter gebaseerd op de kreet van het volk “Zijn bloed kome over ons en onze kinderen” (Mt. 27,25), Dit is immers enkel een bekrachtigingsformule. cit. De kerk heeft dan ook op het tweede Vaticaans concilie verklaard: “Wat tijdens zijn lijden bedreven werd, kan noch alle toen levende joden zonder onderscheid, noch de joden van onze tijd worden aangerekend (...). De joden mogen niet als door God verworpen, noch als vervloekt worden voorgesteld, alsof dat uit de heilige Schrift zou volgen.” cit. Alle zondaars zijn verantwoordelijk voor het lijden van Christus 598 1851 De kerk heeft in de officiële verkondiging van haar geloof en in het getuigenis van haar heiligen nooit vergeten dat de zondaars zelf “de veroorzakers en de uitvoerders waren van alle straffen die de goddelijke Verlosser moest verduren”.cit. Rekening houdend met het feit dat onze zonden Christus zelf raken, cit. aarzelt de kerk niet de christenen het meest verantwoordelijk te stellen voor het ter dood brengen van Jezus, een verantwoordelijkheid die zij maar al te vaak alleen op de joden afgeschoven hebben. Voor deze schuld moeten al diegenen verantwoordelijk gesteld worden die telkens opnieuw tot in zonden vervallen; want aangezien Christus de Heer wegens onze zonden de dood aan het kruis heeft ondergaan, “kruisigen zij die zich wentelen in hun schandelijke praktijken en misdaden, “door hun zonde de Zoon van God opnieuw in hun hart, voor zover Hij in hen is, en geven zij Hem aan bespotting prijs” (Heb. 6,6). In dit geval kan men onze misdaad zelfs zien als een misdaad die erger is dan die van de joden. “Want als zij”, zoals de apostel getuigt, “de Heer der heerlijkheid gekend zouden hebben, zouden zij Hem niet gekruisigd hebben” (1 Kor. 2,8). Wij, daarentegen, zeggen Hem te kennen en toch verloochenen wij Hem in onze daden en slaan zo in zekere zin onze moorddadige hand aan Hem. cit. En het zijn niet de duivels die Hem hebben gekruisigd; gij zijt het die samen met hen Hem gekruisigd hebt en nog kruisigt door vreugde te vinden in zonden en ondeugden. cit. II - De verlossende dood van Christus in het goddelijk heilsplan “Jezus is overgeleverd volgens Gods vastgestelde raadsbesluit” 599 517 De gewelddadige dood van Jezus is geen toeval geweest, vrucht van een ongelukkige samenloop 133 van omstandigheden. Zijn dood hoort tot het mysterie van Gods heilsbeschikking, zoals Petrus vanaf zijn eerste Pinksterpreek de joden van Jeruzalem uitlegt: “Hem die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is overgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood” (Hand, 2,23). Deze bijbelse taal betekent niet dat zij die “Jezus hebben overgeleverd” (Hand, 3,13), alleen maar de passieve uitvoerders zijn geweest van een door God van tevoren geschreven scenario. 600 312 Voor God is elk moment van de tijd actueel aanwezig. Hij stelt derhalve zijn eeuwig raadsbesluit van “voorbeschikking” vast en sluit daarbij het vrije antwoord van iedere mens op zijn genade in: “Inderdaad, zij hebben in deze stad samengespannen tegen uw heilige dienaar Jezus, die Gij gezalfd hebt: zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met de heidenen en de stammen van Israël, cit. om alles te doen wat uw hand en raadsbesluit tevoren bepaald had dat geschieden moest” (Hand. 4,27-28). God heeft de handelingen die uit hun verblinding voortkwamen, cit. toegelaten om zijn heilsplan te verwezenlijken.cit. “Gestorven om onze zonden volgens de Schriften” 601 652 713 Dit goddelijk heilsplan dat zich door de terechtstelling van de “rechtvaardige dienstknecht” (Jes. 53,11),cit. zou voltrekken was tevoren in de Schrift aangekondigd als een mysterie van universele verlossing, d.w.z. van een vrijkoping, die de mensen verlost uit de slavernij van de zonde.cit. De heilige Paulus verkondigt in een geloofsbelijdenis die hij, naar hij zegt, “ontvangen” (1 Kor, 15,3) heeft, dat “Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schriften”.cit. De verlossende dood van Jezus vervult in het bijzonder de profetie over de lijdende dienaar.cit.Jezus zelf heeft de zin van zijn leven en dood verduidelijkt in het licht van de lijdende dienaar.cit. Na zijn verrijzenis heeft Hij deze verklaring van de Schrift aan de leerlingen van Emmaüs gegeven,cit. en vervolgens aan de apostelen zelf,cit. “God heeft Hem voor ons tot zonde gemaakt” 602 400 519 De heilige Petrus kan bijgevolg het apostolisch geloof in het goddelijk heilsplan zo formuleren: “Gij zijt verlost uit het zinloze bestaan, dat gij van uw vaderen hadt geërfd, door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil” (1 Petr. 1,18-20). De zonden van de mensen, die volgen op de erfzonde, worden bestraft door de dood.cit. Door zijn eigen Zoon het bestaan van een slaaf,cit. namelijk van een menselijke natuur die door de zonde gevallen is en overgeleverd is aan de dood,cit. te laten aannemen, “heeft God Hem voor ons tot zonde gemaakt, Hem die geen zonde heeft gekend, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden” (2 Kor. 5,21). 134 603 2572 Jezus heeft de veroordeling niet gekend, als had Hij zelf gezondigd,cit. Maar in de verlossende liefde die Hem altijd met de Vader verenigde,cit. heeft Hij ons, toen wij door de zonde van God afgedwaald waren, aangenomen, zodat Hij in onze naam op het kruis kon zeggen: “Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?” (Mc, 15,34; Ps, 22,1). Na zijn lot zo met dat van ons, zondaars, verbonden te hebben “heeft God zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar heeft Hij Hem voor ons allen overgeleverd” (Rom, 8,32), opdat wij “met God verzoend zijn” door de dood van zijn Zoon (Rom. 5,10). God neemt het initiatief bij de universele, verlossende liefde 604 211 2009 1825 Door zijn Zoon voor onze zonden over te leveren laat God zien dat zijn raadsbesluit aangaande ons een raadsbesluit van welwillende liefde is, die voorafgaat aan iedere verdienste van onze kant: “Hierin bestaat de liefde: niet wij hebben God liefgehad, maar Hij heeft ons liefgehad, en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen” (1 Joh. 4,10),cit. “God bewijst echter zijn liefde voor ons juist hierdoor, dat Christus voor ons is gestorven, toen wij nog zondaars waren” (Rom. 5,8). 605 402 634 2793 Aan deze liefde die niemand uitsluit, heeft Jezus herinnerd aan het einde van de parabel van het verloren schaap: “Zo ook wil uw hemelse Vader niet dat een van deze kleinen verloren gaat” (Mt. 18,14). Hij bevestigt hiermee “zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,281; deze laatste uitdrukking houdt geen beperking in: zij stelt het geheel van de mensheid tegenover de unieke persoon van de Verlosser die zich overlevert om haar te redden.cit. De kerk leert, in navolging van de apostelen,cit. dat Christus is gestorven voor alle mensen zonder uitzondering, “Er is geen mens, er is er geen geweest en er zal er ook geen zijn “voor wie Hij niet geleden heeft”.cit. III - Christus heeft zichzelf aan zijn Vader aangeboden voor onze zonden 606 517 536 De Zoon van God “die uit de hemel is neergedaald, niet om zijn eigen wil te doen, maar die van de Vader die Hem gezonden heeft” (Joh. 6,38), “zegt, als Hij in de wereld komt: (...) Hier ben Ik (...) Ik ben gekomen, o God, om uw wil te doen (,,,) Door die wil zijn wij geheiligd, eens voor al, door het offer van het lichaam van Jezus Christus” (Heb. 10,5-10), Vanaf het eerste ogenblik van zijn menswording verenigt Hij zichzelf geheel met Gods heilsplan in zijn verlossende zending, “Mijn spijs is, de wil te doen van Hem die Mij gezonden heeft en zijn werk te volbrengen” (Joh, 135 4,34), Het offer van Jezus “voor de zonden van de hele wereld” (1 Joh. 2,2) is de uitdrukking van zijn liefdesgemeenschap met de Vader: “Hierom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik mijn leven geef” (Joh. 10,17). “De wereld moet weten dat Ik de Vader liefheb en dat Ik handel zoals Hij Mij bevolen heeft” (Joh. 14,31). 607 457 Dit verlangen zich geheel en al te wijden aan het heilsplan van de verlossende liefde van zijn Vader bezielt heel het leven van Jezus,cit. want zijn verlossend lijden is de bestaansgrond van zijn menswording: “Vader, red Mij uit dit uur’! Maar daarom juist ben Ik tot aan dit uur gekomen” (Joh, 12,27). “Zou ik de beker die mijn Vader Mij gegeven heeft, niet drinken?” (Joh, 18,11). En nog op het kruis zegt Jezus, “voordat alles volbracht is” (Joh, 19,30): “Ik heb dorst” (Joh, 19,28). “Het Lam dat de zonde van de wereld wegneemt” 608 523 517 Nadat Johannes de Doper erin toegestemd had Hem te dopen in de rij van de zondaars,cit. heeft Hij in Jezus het “Lam Gods dat de zonde van de wereld wegneemt” (Joh. 1,29) gezien en getoond.cit. Hij laat zo zien dat Jezus zowel de lijdende dienaar is die zich stom naar de slachtbank laat leiden (Jes. 53,7)cit. en de zonden van velen draagt,cit. als het Paaslam, symbool van de verlossing van Israël ten tijde van het eerste Pasen (Ex, 12,3-14).cit. Heel het leven van Christus drukt zijn zending uit: “Dienen en zijn leven als losprijs geven voor velen” (Mc, 10,45). Jezus sluit zich uit vrije wil bij de verlossende liefde van de Vader aan 609 478 515 272 539 Door zich in zijn menselijk hart aan te sluiten bij de liefde van de Vader voor de mensen heeft Jezus “hen tot het uiterste toe bemind” (Joh, 13,1), “ want geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden” (Joh. 15,13), Zo is in het lijden en de dood zijn mensheid het vrije en volmaakte instrument geworden van zijn goddelijke liefde, die het heil van de mensen wil,cit. Hij heeft immers vrijwillig zijn lijden en zijn dood op zich genomen uit liefde voor zijn Vader en voor de mensen die de Vader wil redden: “Niemand neemt Mij mijn leven af, maar Ik geef het uit Mijzelf” (Joh. 10,18). Vandaar de soevereine vrijheid van de Zoon van God, wanneer Hijzelf de dood ingaat.cit. Bij het laatste avondmaal is Jezus vooruitgelopen op het vrijwillig offer van zijn leven. 610 766 1337 136 Jezus heeft op sublieme wijze het vrijwillig offer van zichzelf tot uitdrukking gebracht in de maaltijd die Hij met de twaalf apostelen gehouden heeftcit. in “de nacht waarin Hij werd overgeleverd” (1 Kor. 11,23), De avond voor zijn lijden heeft Jezus, toen Hij nog vrij was, van dit laatste avondmaal met zijn apostelen de gedachtenisviering gemaakt van zijn vrijwillige offerande aan de Vadercit. tot heil van de mensen: “Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt” (Lc. 22,19). “Dit is het bloed van het Verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van de zonden” (Mt, 26,28). 611 1364 1341 1566 De eucharistie die Hij op dat ogenblik instelt, zal de “gedachtenis” (1 Kor, 11,25) zijn van zijn offer. Jezus sluit de apostelen bij zijn eigen offerande in en vraagt hen deze voort te zetten,cit. Daarmee stelt Jezus zijn apostelen aan tot priesters van het Nieuwe Verbond: “Omwille van hen wijd Ik mij aan U, opdat ook zij in waarheid aan U toegewijd mogen zijn” (Joh. 17,19).cit. De doodsangst in Getsemane 612 523 2600 1009 De beker van het Nieuwe Verbond waarop Jezus bij het laatste avondmaal vooruitgelopen is door zichzelf aan te bieden,cit. ontvangt Hij vervolgens uit handen van de Vader in zijn doodsangst in Getsemanecit. door “gehoorzaam te worden tot de dood” (Fil, 2,8; vgl. Heb. 5,7-8). Jezus bidt: “Mijn Vader, als het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbijgaan...” (Mt. 26,39). Hij drukt zo de afschuw uit die de dood betekent voor zijn menselijke natuur. Zijn menselijke natuur is immers, evenals de onze, bestemd voor het eeuwige leven; bovendien was zij, anders dan de onze, volkomen vrij van de zondecit. die de dood veroorzaakt;cit. maar bovenal is de menselijke natuur van Jezus opgenomen in de goddelijke persoon van de “leidsman ten leven” (Hand. 3,15), van de “levende” (Apok. 1,17),cit. Door met zijn menselijke wil ermee in te stemmen dat de wil van de Vader geschiede, cit. aanvaardt Hij zijn verlossende dood om in zijn eigen lichaam onze zonden op het kruishout te dragen” (1 Petr, 2,24). De dood van Christus is het unieke en definitieve offer 613 1366 2009 De dood van Christus is zowel hetPaasoffer dat de definitieve verlossing van de mensencit. door “het Lam dat de zonde van de wereld wegneemt”, (Joh. 1,19) cit. bewerkstelligt als het offer van het Nieuwe Verbondcit. dat de mens de gemeenschap met God schenkt, cit. omdat het hem met God verzoent door “het bloed dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van de zonden” (Mt, 26,28). cit. 614 529 137 1330 2100 Dit offer van Christus is uniek, het is de voltooiing van alle offers en overtreft die nog. cit. Het is allereerst een gave van God de Vader zelf: het is de Vader die zijn Zoon overlevert om ons met Hem te verzoenen. cit. Tegelijkertijd is het een offerande van de mensgeworden Zoon van God die uit vrije wil en uit liefdecit. zijn leven aanbiedtcit. aan zijn Vader door de heilige Geestcit. om onze ongehoorzaamheid weer goed te maken. Jezus stelt in de plaats van onze ongehoorzaamheid zijn gehoorzaamheid 615 1850 433 411 “Zoals door de ongehoorzaamheid van een mens allen zondaars werden, zo zullen door de gehoorzaamheid van Een allen worden gerechtvaardigd” (Rom. 5,19). Door zijn gehoorzaamheid tot de dood heeft Jezus de plaats ingenomen van de lijdende dienaar die “zijn leven als een zoenoffer geeft”, “toen Hij de zonden van velen droeg”, “die Hij rechtvaardigt door zelf hun zonde op zich te nemen” (Jes. 53,10-12). Jezus heeft voor onze fouten geboet en voor onze zonden aan de Vader genoegdoening gegeven. cit. Op het kruis volbrengt Christus zijn offer 616 478 468 519 Het is “de liefde tot het uiterste toe” (Joh, 13,1) die aan het offer van Christus zijn waarde van verlossing en herstel, verzoening en genoegdoening verleent. Hij heeft ons allen gekend en bemind in het offer van zijn leven. cit. “De liefde van Christus laat ons geen rust, sinds wij hebben ingezien dat Een is gestorven voor allen. Maar dan zijn allen gestorven!” (2 Kor, 5,14). Geen enkele mens, ook al was hij nog zo heilig, was in staat de zonden van alle mensen op zich te nemen en zich als offer voor allen aan te bieden. De aanwezigheid in Christus van de goddelijke persoon van de Zoon, die alle mensen overtreft en tegelijkertijd omvat en die Hem aan het hoofd stelt van heel de mensheid, maakt zijn verlossend offer voor allen mogelijk. 617 1992 1235 “Door zijn heilig lijden op het kruishout heeft Hij voor ons de rechtvaardiging verdiend”, leert het concilie van Trente. cit. Het onderstreept hiermee het unieke karakter van het offer van Christus als “oorzaak van eeuwig heil” (Heb. 5,9), En de kerk vereert het kruis, wanneer zij zingt: “Ik groet u, kruis, want gij slechts zijt mijn hoop (...)”!cit. Onze deelname aan het offer van Christus 138 618 1368 1460 307 2100 964 Het kruis is het unieke offer van Christus, “enige middelaar tussen God en de mensen” (1 Tim. 2,5). Maar omdat Hij in zijn mensgeworden goddelijke persoon “zich in zekere zin met iedere mens verenigd heeft”,cit. biedt Hij “allen de mogelijkheid om op een wijze die God bekend is, in dit Paasgeheim te worden opgenomen”.cit. Hij roept zijn leerlingen op “hun kruis op te nemen en Hem te volgen” (Mt. 16,24), want “Hij heeft voor ons allen geleden, Hij heeft voor ons de weg gebaand om in zijn voetstappen te treden” (vgl. 1 Petr. 2,21). Hij wil immers zelfs hen die er het eerst profijt van hebben, deelgenoot maken van zijn verlossend offer, cit. Dat is op verheven wijze verwezenlijkt in de persoon van zijn moeder, die meer dan ieder ander nauw betrokken is bij het mysterie van zijn verlossend lijden. Buiten het kruis is er geen andere ladder om naar de hemel op te stijgen. cit. - IN HET KORT 619 “Christus is gestorven voor onze zonden, volgens de Schriften” (1 Kor. 15,3). 620 Ons heil komt voort uit het initiatief van Gods liefde voor ons, want “Hij heeft ons liefgehad en Hij heeft zijn Zoon gezonden om door het offer van zijn leven onze zonden uit te wissen” (Joh. 4,10). “God was het die in Christus de wereld met zich verzoende” (2 Kor. 5,19). 621 Jezus heeft zich uit vrije wil omwille van ons heil geofferd. Van tevoren kondigt Hij deze overgave aan en realiseert Hij ze tijdens het laatste avondmaal: “Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt” (Lc, 22,19). 622 Hierin bestaat de verlossing van Christus: “Hij is gekomen om zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,28), d.w.z. “de zijnen te beminnen tot het uiterste toe” (Joh. 13,1), opdat zij verlost zijn “uit het zinloze bestaan dat zij van hun vaderen geërfd hebben” (1 Petr, 1,18). 623 Door zijn liefdevolle gehoorzaamheid aan de Vader “tot de dood aan het kruis” (Fil, 2,8) vervult Jezus de zendingcit. van de lijdende Dienaar tot verzoening, die “velen rechtvaardig maakt, doordat Hij hun zonden draagt” (Jes. 53,11). cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN 139 TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 4 - “Jezus Christus heeft geleden onder Pontius Pilatus, Hij is gekruisigd, gestorven en begraven” PARAGRAAF 3 - Jezus Christus is begraven PARAGRAAF 3 - Jezus Christus is begraven 624 1005 362 349 “Door Gods genade kwam zijn sterven aan allen ten goede” (Heb. 2,9). In zijn heilsplan heeft God beschikt dat zijn Zoon niet alleen ,”zou sterven voor onze zonden” (1 Kor. 15,3), maar ook dat Hij “de dood zou smaken”, d.w.z. de toestand van de dood zou kennen, de toestand van de scheiding tussen zijn ziel en zijn lichaam gedurende de tijd die lag tussen het ogenblik waarop Hij aan het kruis gestorven is, en het ogenblik waarop Hij verrezen is. Deze toestand van de gestorven Christus is het mysterie van het graf en van de nederdaling ter helle. Het is het mysterie van Paaszaterdag, waarop het beeld van Christus die in het graf gelegd is, cit. verwijst naar de grote sabbatrust van God, cit. na tot stand brengencit. van het heil van de mensen dat heel de wereld vrede schenkt. cit. Christus naar zijn lichaam in het graf 625 Het verblijf van Christus in het graf vormt de werkelijke verbinding tussen de aan lijden onderhevige toestand van Christus vóór Pasen en zijn huidige glorievolle staat van Verrezene. Het is dezelfde persoon van de “Levende” die kan zeggen: “Ik was dood, en zie, Ik leef in de eeuwen der eeuwen” (Apok. 1,18), Hij [God de Zoon] heeft niet verhinderd dat door de dood de ziel van het lichaam gescheiden werd overeenkomstig de voor de natuur noodzakelijke orde; maar Hij heeft ze door de verrijzenis weer met elkaar verbonden om in zijn persoon voor elk van beide, namelijk dood en leven, ontmoetingspunt te worden voor dood en leven, door in zichzelf de ontbinding van de natuur door de dood tot staan te brengen en de grondslag van de hereniging van de gescheiden delen te worden. cit. 626 470 650 Aangezien de “leidsman ten leven” die men ter dood heeft gebracht (Hand. 3,15), precies dezelfde is als de “Levende die verrezen is” (Lc. 24,5-6), moet de goddelijke persoon van de Zoon van God zijn door de dood van elkaar gescheiden ziel en lichaam zijn blijven aannemen. Ofschoon Christus derhalve als mens gestorven is en zijn heilige ziel van zijn vlekkeloos lichaam gescheiden werd, bleef de godheid van beide, ik bedoel ziel en lichaam, behouden en daarom werd de ene persoon nu ook niet in twee personen gesplitst; immers, het lichaam en de ziel bestonden tegelijkertijd vanaf het begin in de persoon van het Woord en, ook al werden zij in de dood van elkaar gescheiden, toch bleef elk van beide, verbonden met de ene persoon van het Woord, behouden. cit. “U zult uw heilige geen bederf laten zien” 140 627 1009 1683 De dood van Christus is een werkelijke dood geweest in zoverre hij een einde gemaakt heeft aan zijn menselijk, aards bestaan. Maar op grond van het feit dat zijn lichaam deel is blijven uitmaken van de persoon van de Zoon, is Hij niet een stoffelijk overschot, zoals dit bij anderen het geval is, geworden, omdat “het onmogelijk was dat hij door de dood werd vastgehouden” cit. en daarom “om zijn goddelijke kracht te tonen wilde Hij dat zijn lichaam voor bederf gevrijwaard bleef.” cit. Van Christus kan men zowel zeggen: “Hij werd uit het land der levenden weggerukt” (Jes. 53,8) als “Mijn lichaam zal rust vinden in hoop, omdat Gij mijn ziel niet over zult laten aan het dodenrijk en uw heilige geen bederf zult laten zien” (Hand. 2,26-27). cit. De verrijzenis van Jezus “op de derde dag” (1 Kor. 15,4; Lc. 24,26) cit. was er het bewijs van: want het bederf werd, naar men meende, vanaf de vierde dag zichtbaar. cit. “Begraven met Christus...” 628 537 1215 Het doopsel, waarvan het oorspronkelijke en volledige teken de onderdompeling is, brengt op doelmatige wijze het ten grave dalen van de christen tot uitdrukking, die met Christus aan de zonde sterft met het oog op een nieuw leven: “Door de doop in zijn dood zijn wij met Christus begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden” (Rom. 6,4). cit. - IN HET KORT 629 Ten bate van iedere mens heeft Jezus de dood gesmaakt, cit. Het is waarlijk de mensgeworden Zoon van God die gestorven is en begraven. 630 Gedurende het verblijf van Christus in het graf is zijn goddelijke persoon zowel zijn lichaam als zijn ziel blijven aannemen, ook al waren ze door de dood van elkaar gescheiden, Daarom “heeft” het gestorven lichaam van Christus “het bederf niet gezien” (Hand, 13,37). KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 5 - “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden” ARTIKEL 5 - “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden” 141 631 “Jezus is in de diepte afgedaald. Hij die is neergedaald, is dezelfde die ook is opgestegen” (Ef. 4,9-10). De geloofsbelijdenis van de apostelen belijdt in hetzelfde geloofsartikel de nederdaling ter helle van Christus en zijn verrijzenis uit de doden op de derde dag, omdat Hij in zijn Pasen uit de diepte van de dood het leven laat opwellen: {De morgenster} die, uit het dodenrijk herrezen over heel het menselijk geslacht stralend is opgegaan: Christus, uw Zoon, die leeft en heerst in de eeuwen der eeuwen. Amen. cit. PARAGRAAF 1 - Christus is nedergedaald ter helle PARAGRAAF 2 - Hij is de derde dag verrezen uit de doden KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 5 - “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden” PARAGRAAF 1 - Christus is nedergedaald ter helle PARAGRAAF 1 - Christus is nedergedaald ter helle 632 De herhaalde bevestigingen van het Nieuwe Testament dat Jezus is opgewekt uit de doden” (Hand, 3,15; Rom. 8,11; 1 Kor. 15,20), veronderstellen dat Hij voorafgaand aan de verrijzenis in het verblijf van de doden vertoefd heeft. cit. Dat is de eerste betekenis die de prediking van de apostelen gegeven heeft aan Jezus’ nederdaling ter helle. Jezus heeft, evenals alle mensen, de dood gekend. Hij heeft zich met zijn ziel bij hen gevoegd in het dodenrijk. Maar Hij is er nedergedaald als Verlosser, de Blijde Boodschap verkondigend aan de geesten die er waren gekerkerd. cit. 633 1033 Het dodenrijk waarin Christus na zijn sterven is nedergedaald, noemt de Schrift de hel, de Sjeool of de Hades, cit. omdat zij die zich daar bevinden, verstoken zijn van het zien van God. cit. Dat is immers het geval voor alle doden, goede of slechte, wanneer zij wachten op de Verlosser’, cit. dat wil niet zeggen dat hun lot gelijk is, zoals Jezus laat zien in de parabel van de arme Lazarus, die in “de schoot van Abraham” was opgenomen. cit. “Het zijn juist de zielen van deze vromen die in de schoot van Abraham op hun bevrijder wachtten, die Jezus Christus bevrijdde, toen Hij nederdaalde ter helle”.cit. Jezus is niet nedergedaald ter helle om de verdoemden te bevrijden, cit. evenmin om de hel van de verdoemenis af te breken, cit. maar om de rechtvaardigen die Hem voorgegaan waren, te bevrijden. cit. 634 605 142 “Het evangelie is ook aan gestorvenen verkondigd...” (1 Petr. 4,6). De nederdaling ter helle is de volledige vervulling van de evangelische aankondiging van het heil. Zij is de allerlaatste fase van de Messiaanse zending van Jezus. Deze fase is zeer beperkt in de tijd, maar strekt zich ontzettend ver uit wat haar werkelijke betekenis betreft. Zij leert dat het verlossingswerk zich uitbreidt tot alle mensen van alle tijden en van alle plaatsen, want allen die zijn gered, hebben immers deel gekregen aan de verlossing. 635 Christus is dus neergedaald in de diepte van de dood, cit. opdat “de doden de stem van Gods Zoon zullen horen en die haar horen, zullen leven” (Joh. 5,25). Jezus, “de leidsman ten leven” (Hand. 3,15) heeft “door zijn dood de vorst van de dood, de duivel, onttroond en hen die door de vrees voor de dood heel hun leven aan onvrijheid onderworpen waren, bevrijd” (Heb. 2,14-15). Voortaan heeft de verrezen Christus “de sleutels van de dood en het dodenrijk” (Apok. 1,18) en “buigt bij de naam van Jezus zich iedere knie in de hemel, op aarde en onder de aarde” (Fil. 2,10). Vandaag heerst er een grote stilte op aarde; een grote stilte en verder een grote verlatenheid. Een grote stilte want de Koning slaapt. De aarde heeft gebeefd en is tot rust gekomen, omdat God in het vlees is ingeslapen en hen die sedert eeuwen sliepen, heeft Hij doen opstaan (...). Voorzeker gaat Hij onze eerste voorvader, zoals het verloren schaap, zoeken. Ongetwijfeld wil Hij ook hen die in de duisternis en de schaduw van de dood gezeten zijn (vgl. Lc. 1,79), bezoeken, ongetwijfeld gaat Hij de gevangen Adam en ook Eva, die met hem gevangen zit, van hun smarten bevrijden, Hij, hun God en hun Zoon (...). Ik ben uw God, degene die omwille van u uw zoon geworden is (...). Ontwaak, gij die slaapt, want Ik heb u niet daarom geschapen, opdat gij hier in de onderwereld geketend uw dagen slijt. Sta op uit de doden, Ik ben het leven van de doden. cit. - IN HET KORT 636 Met de woorden ‘Jezus is nedergedaald ter helle” belijdt de geloofsbelijdenis dat Jezus werkelijk gestorven is en dat Hij door zijn dood voor ons de dood en de duivel, “de vorst van de dood” (Heb. 2,14) overwonnen heeft. 637 De gestorven Christus is met zijn ziel, die verenigd is met zijn goddelijke persoon, afgedaald in het dodenrijk. Hij heeft voor de rechtvaardigen die Hem voorgegaan waren, de poorten van de hemel geopend. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 5 - “Jezus Christus is nedergedaald ter helle, de derde dag verrezen uit de doden” PARAGRAAF 2 - Hij is de derde dag verrezen uit de doden PARAGRAAF 2 - Hij is de derde dag verrezen uit de doden 638 90 143 651 991 “Wij dan verkondigen u de blijde boodschap, dat God de belofte aan de vaderen gedaan, voor ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus te doen verrijzen” (Hand. 13,32-33). De verrijzenis van Jezus is de hoogste waarheid van ons geloof in Christus, geloofd en beleefd als centrale waarheid door de eerste christengemeenschap, als fundamentele waarheid door de overlevering doorgegeven, vastgelegd door de geschriften van het Nieuwe Testament, tegelijk met het kruis gepredikt als wezenlijk onderdeel van het Paasmysterie. Christus is verrezen uit de doden. Door zijn dood heeft Hij de dood overwonnen. Aan de doden heeft Hij het leven gegeven. cit. I II III - De historische en transcendente gebeurtenis - De verrijzenis - werk van de heilige Drieëenheid - Zin en heilsbetekenis van de verrijzenis - IN HET KORT I - De historische en transcendente gebeurtenis 639 Het mysterie van de verrijzenis van Christus is een werkelijk gebeuren waarvan men de manifestaties in de geschiedenis heeft kunnen constateren, zoals het Nieuwe Testament getuigt. Reeds de heilige Paulus kan omstreeks het jaar 56 aan de Korintiërs schrijven: “Ik heb u overgeleverd wat ik ook zelf als overlevering heb ontvangen, namelijk dat Christus gestorven is voor onze zonden, volgens de Schriften, en dat Hij begraven is, en dat Hij is opgestaan op de derde dag volgens de Schriften, en dat Hij is verschenen aan Kefas en daarna aan de Twaalf” ( 1 Kor. 15,3-4). De apostel spreekt hier over de levende overlevering van de verrijzenis, die hij ontvangen had na zijn bekering voor de poorten van Damascus. cit. Het lege graf 640 999 “Wat zoekt ge de Levende bij de doden? Hij is niet hier, Hij is verrezen” (Lc, 24,5-6). In het kader van de gebeurtenissen van Pasen is het eerste element waar men op stuit, het lege graf. Dat is op zich geen direct bewijs. De afwezigheid van het lichaam van Christus in het graf zou ook anders uitgelegd kunnen worden. cit. Desondanks is het lege graf voor allen een wezenlijk teken geweest. De ontdekking ervan door de leerlingen is de eerste stap geweest naar de erkenning van het feit zelf van de verrijzenis. Dat is allereerst het geval voor de heilige vrouwen, cit. daarna voor Petrus. cit. “De door Jezus beminde leerling” (Joh. 20,2) verzekert dat hij bij het binnengaan van het lege graf en het ontdekken van “de zwachtels die daar lagen” (Joh. 20,6) “zag en geloofde” (Joh. 20,8). Dat veronderstelt dat hij uit de toestand van het lege grafcit. afgeleid heeft dat de afwezigheid van het lichaam van Jezus niet het resultaat van mensenwerk geweest kan zijn en dat Jezus niet eenvoudigweg teruggekeerd was tot een aards leven, zoals in het geval van Lazarus. cit. De verschijningen van de Verrezene 144 641 553 448 Maria Magdalena en de heilige vrouwen zijn de eerste geweest, die de Verrezene ontmoet hebben. cit. Zij kwamen om het balsemen van het lichaam van Jezus, dat, op de avond van de Goede Vrijdagcit. vanwege het aanbreken van de sabbat haastig begraven was, te voltooien. cit. Zo waren de vrouwen voor de apostelen zelf de eerste boodschapsters van de verrijzenis van Christus. cit. Daarna verschijnt Jezus aan de apostelen, allereerst aan Petrus, dan aan de Twaalf. cit. Petrus, die geroepen is het geloof van zijn broeders te versterken, cit. ziet dus de Verrezene vóór hen en op grond van zijn getuigenis roept de gemeenschap uit: “De Heer is waarlijk verrezen, Hij is aan Simon verschenen” (Lc. 24,34.36). 642 659 881 860 Al wat in die Paasdagen gebeurd is, betrekt ieder van de apostelen afzonderlijk - en heel in het bijzonder Petrus - bij de vestiging van het nieuwe tijdperk dat op Paasmorgen begonnen is. Als getuigen van de Verrezene blijven zij de fundamenten waarop zijn kerk gegrondvest is. Het geloof van de eerste gemeenschap van gelovigen is gebaseerd op het getuigenis van concrete mensen, die de christenen kenden en die voor het merendeel nog onder hen leefden. Deze “getuigen van de verrijzenis van Christus”cit. zijn vooral Petrus en de Twaalf, maar zij niet alleen: Paulus zegt duidelijk dat Jezus behalve aan Jakobus én aan alle apostelen ook nog aan meer dan vijfhonderd personen tegelijk verschenen is. cit. 643 Geconfronteerd met deze getuigenissen is het onmogelijk de verrijzenis van Christus te interpreteren als iets dat buiten de fysieke orde valt en haar niet te erkennen als een historisch feit. Uit de feiten blijkt dat het geloof van de leerlingen door het lijden en de kruisdood van hun Meester, door Hem van tevoren aangekondigd, radicaal op de proef gesteld is. cit. De schok die het lijden teweegbracht, was zo groot dat de leerlingen (of tenminste sommigen onder hen) niet onmiddellijk het bericht over de verrijzenis geloofden. Verre van ons een gemeenschap te tonen die gegrepen is door een mystieke vervoering, laten ons de evangelies leerlingen zien die terneergeslagen (“met een bedrukt gezicht” Lc. 24,17) en bang zijn. cit. Daarom geloofden zij de heilige vrouwen niet, toen zij van het graf terugkeerden, en “leek dat verhaal hun beuzelpraat” (Lc. 24,11). cit. Wanneer Jezus op de avond van Pasen aan zijn leerlingen verschijnt, “maakt Hij hun een verwijt van hun hardnekkig ongeloof, omdat zij geen geloof hadden geschonken aan diegenen die Hem gezien hadden, nadat Hij verrezen was” (Mc. 16,14). 644 Zelfs wanneer de leerlingen geconfronteerd worden met de werkelijkheid van de verrezen Jezus, twijfelen zij nog, cit. zo onmogelijk komt hun de zaak voor: zij menen een geest te zien. cit. “Van vreugde en verbazing kunnen zij niet geloven” (Lc. 24,41). Thomas zal dezelfde beproeving van de twijfel kennen cit. en bij de laatste verschijning in Galilea, zoals die door Matteüs verteld wordt, “twijfelden sommigen echter” (Mt. 28,17). Daarom is de hypothese dat de verrijzenis een “product” van het geloof (of van de lichtgelovigheid) van de apostelen zou zijn geweest, ongegrond. Integendeel: hun geloof in de verrijzenis is onder de werking van de goddelijke genade voortgekomen uit de directe ervaring met de werkelijkheid van de verrezen Jezus. De toestand van de verrezen menselijke natuur van Christus 645 999 145 Jezus treedt na zijn verrijzenis rechtstreeks in contact met zijn leerlingen door hen aan te rakencit. en de maaltijd met hen te gebruiken. cit. Hij nodigt hen uit daardoor te erkennen dat Hij geen geest is, cit. maar vooral om daardoor vast te stellen dat het verrezen lichaam waarin Hij hun verschijnt, hetzelfde lichaam is dat gefolterd en gekruisigd is, aangezien het nog de sporen draagt van het lijden. cit. Dit authentieke, werkelijke lichaam heeft echter tegelijkertijd de nieuwe kenmerken van een verheerlijkt lichaam: het is niet meer gebonden aan tijd en ruimte, maar Hij kan het laten verschijnen op welke wijze en wanneer Hij maar wil, cit. want zijn menselijke natuur kan op aarde niet meer vastgehouden worden en behoort alleen nog maar tot het goddelijk rijk van de Vader. cit. Daarom ook staat het Jezus na zijn verrijzenis volledig vrij te verschijnen, zoals Hij wil: in de gedaante van de tuinmancit. of “in andere gedaantes” (Mc. 16,12) dan die welke aan de leerlingen bekend waren, juist om hun geloof op te wekken. cit. 646 994 549 De verrijzenis van Christus was geen terugkeer naar het aardse leven, zoals dat het geval was met de opwekkingen die Hij voor Pasen gedaan had: de dochter van Jaïrus, de jongeman uit Naïm en Lazarus. Deze feiten waren wonderbare gebeurtenissen, maar de door een wonder ten leven gewekte personen kregen door de macht van Jezus een “gewoon” aards leven terug. Op een gegeven ogenblik zullen zij opnieuw sterven. De verrijzenis van Christus is wezenlijk anders. In zijn verrezen lichaam gaat Hij van (de toestand van) de dood over naar een ander leven buiten tijd en ruimte, Het lichaam van Jezus is in de verrijzenis vervuld van de kracht van de heilige Geest; Hij deelt in het goddelijk leven door de staat van zijn heerlijkheid, en wel zo dat de heilige Paulus over Christus kan zeggen dat Hij “de hemelse mens” is. cit. De verrijzenis als transcendent gebeuren 647 1000 “O waarlijk heilige nacht”, zingt het Exsultet, “de enige die tijd en uur mocht kennen waarop Christus uit de doden verrees!” Niemand is immers ooggetuige geweest van de gebeurtenis zelf van de verrijzenis en geen enkele evangelist beschrijft haar. Niemand heeft kunnen zeggen hoe zij fysiek gezien tot stand gekomen is. En het diepste wezen ervan, de overgang naar een ander leven, was nog minder zintuiglijk waarneembaar. Hoewel de verrijzenis een historische gebeurtenis is, die door het teken van het lege graf en de werkelijkheid van de ontmoetingen van de apostelen met de verrezen Christus vast te stellen is, blijft ze, in zoverre ze de geschiedenis te boven gaat en daarboven uitstijgt, ten diepste een geloofsmysterie. Daarom toont de verrezen Christus zich niet aan de wereld, cit. maar wel aan zijn leerlingen, “aan degenen die Hem van Galilea naar Jeruzalem hadden vergezeld, juist aan degenen die nu getuigen van Hem zijn voor het volk” (Hand. 13,31). II - De verrijzenis - werk van de heilige Drieëenheid 648 258 989 633 445 272 146 De verrijzenis van Christus is een voorwerp van geloof in zoverre ze een transcendent ingrijpen van God zelf is in de schepping en de geschiedenis. Hierin zijn de drie goddelijke personen tegelijkertijd samen werkzaam en tonen zij hun eigen oorspronkelijkheid. Ze heeft plaatsgevonden door de macht van de Vader, die Christus, zijn Zoon, “opgewekt heeft”cit. en zo op volmaakte wijze zijn menselijke natuur - met zijn lichaam - in de Drieëenheid heeft binnengeleid. Jezus wordt definitief “naar de Geest aangewezen als Zoon van God door Gods machtige daad, door zijn opstanding uit de doden” (Rom. 1,3-4). De heilige Paulus benadrukt de openbaring van Gods machtcit. door het werk van de Geest die de dode menselijke natuur van Jezus tot leven gewekt heeft en deze geroepen heeft tot de glorievolle staat van Heer. 649 Wat de Zoon betreft, Hij brengt zijn eigen verrijzenis tot stand dankzij zijn goddelijke macht. Jezus kondigt aan dat de Mensenzoon veel zal moeten lijden, zal moeten sterven en vervolgens verrijzen (in de actieve betekenis van het woord). cit. Elders bevestigt Hij expliciet: “Ik geef mijn leven om het later weer terug te nemen (...) Macht heb ik om het te geven en macht om het terug te nemen” (Joh. 10,17-18). “Wij geloven (...) dat Jezus is gestorven en weer opgestaan” (1 Tess. 4,14). 650 626 1005 Bij hun beschouwingen over de verrijzenis gaan de Kerkvaders uit van de goddelijke persoon van Christus die verenigd blijft met zijn door de dood van elkaar gescheiden ziel en lichaam: “Immers, door de eenheid van de goddelijke natuur die in beide delen aanwezig is, verenigen de twee gescheiden delen zich weer met elkaar. Zo komt de dood weliswaar tot stand, wanneer de met elkaar verenigde delen gescheiden worden; de verrijzenis komt echter tot stand, wanneer de gescheiden delen weer verenigd worden”.cit. III - Zin en heilsbetekenis van de verrijzenis 651 129 274 “Wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en ons geloof eveneens” (1 Kor. 15,14). De verrijzenis is vóór alles de bevestiging van alles wat Christus zelf gedaan en geleerd heeft. Alle waarheden, zelfs die welke voor de menselijke geest het minst toegankelijk zijn, vinden hun rechtvaardiging, als Christus door te verrijzen het definitieve bewijs van zijn goddelijk gezag heeft gegeven, zoals Hij beloofd had. 652 994 601 De verrijzenis van Christus is de vervulling van de beloften van het Oude Testamentcit. en van de beloften die Jezus zelf tijdens zijn aardse leven heeft gedaan. cit. De uitdrukking “volgens de Schriften”cit. wijst erop dat de verrijzenis van Christus deze voorspellingen in vervulling doet gaan. 653 147 445 461 422 De waarheid van de godheid van Jezus wordt bevestigd door zijn verrijzenis. Hij had gezegd: “Wanneer gij de Mensenzoon omhoog zult hebben geheven, dan zult gij inzien dat Ik ben” (Joh. 8,28). De verrijzenis van de Gekruisigde liet zien dat Hij werkelijk “Ik ben” was, de Zoon van God en God zelf. De heilige Paulus heeft ten overstaan van de joden kunnen verklaren: “God heeft de belofte, aan onze vaderen gedaan, voor ons vervuld door Jezus te doen verrijzen, zoals ook geschreven staat in de tweede psalm: Gij zijt mijn Zoon, Ik heb U heden verwekt” (Hand. 13,32-33). cit. De verrijzenis van Christus is nauw verbonden met het mysterie van de menswording van de Zoon van God. Zij is er de voltooiing van, overeenkomstig de eeuwige heilsbeschikking van God. 654 1987 1996 Het Paasmysterie is tweeledig: door zijn dood bevrijdt Christus ons van de zonde, door zijn verrijzenis verschaft Hij ons toegang tot een nieuw leven. Dit leven bestaat allereerst in de rechtvaardiging die ons weer herstelt in Gods genadecit. “opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden” (Rom. 6,4), Dit leven bestaat in de overwinning op de dood door de zonde en in een nieuw deel hebben aan de genade. cit. Dit leven schenkt de mensen het kindschap door aanname, want zij worden broeders van Christus. Zo noemt Jezus zelf zijn leerlingen na zijn verrijzenis: “Gaat aan mijn broeders de boodschap brengen” (Mt. 28,10; Joh. 20,17). Niet broeders van nature, maar door de gave van de genade, omdat het zoonschap door aanname werkelijk doet delen in het leven van de enige Zoon, dat zich volledig geopenbaard heeft in zijn verrijzenis. 655 989 1002 Tenslotte is de verrijzenis van Christus - en de verrezen Christus zelf - oorsprong en bron van onze toekomstige verrijzenis: “Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn (...). Zoals allen sterven in Adam, zo zullen ook allen in Christus herleven” (1 Kor. 15,20-22). In afwachting van deze vervulling leeft de verrezen Jezus in het hart van zijn gelovigen. In Hem ervaren de christenen “de krachten van de toekomstige wereld” (Heb. 6,5) en hun leven wordt door Christus meegevoerd naar de schoot van het goddelijk leven, cit. “opdat zij die leven, niet meer voor zichzelf zouden leven, maar voor Hem die terwille van hen is gestorven en verrezen” (2 Kor. 5,15). - IN HET KORT 656 Het geloof in de verrijzenis heeft betrekking op een gebeurtenis die zowel historisch is en bevestigd wordt door de leerlingen, die de Verrezene werkelijk ontmoet hebben, als op mysterievolle wijze transcendent is, in zoverre het hier het binnengaan van de menselijke natuur van Christus in de heerlijkheid van God betreft. 657 148 Het lege graf en de zwachtels die er lagen, geven op zich aan dat het lichaam van Christus aan de boeien van de dood en het bederf ontkomen is door de macht van God. Zij bereiden de leerlingen voor op de ontmoeting met de Verrezene. 658 Christus, “de eerste die van de dood is opgestaan” (Kol. 1,18), is de oorsprong van onze eigen verrijzenis, van nu af door de rechtvaardiging van onze ziel, cit. later door het ten leven wekken van ons lichaam.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 6 - “Jezus is opgestegen ten hemel, Hij zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader” ARTIKEL 6 - “Jezus is opgestegen ten hemel, Hij zit aan de rechterhand van God de almachtige Vader” 659 645 66 697 642 “Nadat de Heer Jezus aldus tot hen gesproken had, werd Hij ten hemel opgenomen en zit aan de rechterhand van God” (Mc. 16,19). Het lichaam van Christus is verheerlijkt vanaf het ogenblik van zijn verrijzenis, zoals de nieuwe, bovennatuurlijke eigenschappen bewijzen die zijn lichaam voortaan blijvend bezit. cit. Maar gedurende de veertig dagen waarop Hij met zijn leerlingen vertrouwelijk zal eten en drinkencit. en hen zal onderrichten over het koninkrijk, cit. blijft zijn heerlijkheid nog verborgen onder het uiterlijk van een gewone, menselijke natuur. cit. De laatste verschijning van Jezus eindigt met het onomkeerbare binnengaan van zijn menselijke natuur in de goddelijke heerlijkheid, gesymboliseerd door de wolkcit. en door de hemel, cit. waar Hij voortaan aan de rechterhand van de Vader is gezeten, cit. Het is slechts op een geheel uitzonderlijke en unieke manier dat Hij zich aan Paulus “als aan de misgeboorte” (1 Kor. 15,8) zal vertonen in een laatste verschijning, die Paulus tot apostel maakt. cit. 660 Het verborgen karakter van de heerlijkheid van de Verrezene gedurende deze tijd schemert door in zijn mysterieuze woorden tot Maria Magdalena: “Ik ben nog niet opgestegen naar mijn Vader, maar ga naar mijn broeders en zeg hun: “Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” (Joh. 20,17). Dit duidt op een verschil in verschijningsvorm tussen de heerlijkheid van Christus die verrezen is, en die van Christus die omhooggeheven is en zit aan de rechterhand van de Vader. De zowel historische als transcendente gebeurtenis van de Hemelvaart geeft de overgang van de ene verschijningsvorm naar de andere aan. 661 461 792 149 Deze laatste fase blijft nauw verbonden met de eerste, d.w.z. de nederdaling uit de hemel, verwezenlijkt in de menswording: alleen Hij die “van de Vader is uitgegaan” kan “naar de Vader gaan.”: Christus. cit. Nooit is er iemand naar de hemel opgeklommen, tenzij Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des Mensen” (Joh. 3,13). cit. De menselijke natuur heeft, aan haar eigen natuurlijke krachten overgelaten, geen toegang tot het “huis van de Vader” (Joh. 14,2), tot het leven en het geluk van God. Alleen Christus heeft de mens deze toegang kunnen verschaffen: “Hij is niet van onze zijde geweken, zwakke mensen heeft Hij hoop gegeven: Hij is ons hoofd, wij vormen zijn lichaam. Waarheen Hij ons is voorgegaan, zullen wij eenmaal volgen”.cit. 662 1545 1137 “Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhooggeheven, zal Ik allen tot Mij trekken” (Joh. 12,32). De verheffing op het kruis is het beeld en de aankondiging van de verheffing ten hemel met Hemelvaart. Ze is het begin ervan. Jezus Christus, de enige priester van het nieuwe, altijddurende Verbond, is niet “een heiligdom, door mensenhanden gemaakt, binnengegaan (...), maar de hemel zelf om er nu, voor onze zaak, bij God present te zijn” (Heb. 9,24). In de hemel oefent Christus voortdurend zijn priesterschap uit, “daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten die door zijn tussenkomst God naderen” (Heb. 7,25). Als “hogepriester van het komende heil” (Heb. 9,11) is Hij het middelpunt en de hoofdpersoon van de liturgie, die de Vader in de hemel eert. cit. 663 648 Christus is voortaan “gezeten aan de rechterhand van de Vader”: “Met ‘rechterhand van de Vader’ bedoelen wij de heerlijkheid en de eer van de goddelijkheid, waarin de Zoon van God, voor alle eeuwen als God bestaande en gelijk in wezen aan de Vader, na uiteindelijk het vlees aangenomen te hebben, ook lichamelijk gezeten is, nadat tevens zijn lichaam verheerlijkt is”.cit. 664 541 Het zitten aan de rechterhand van de Vader betekent het begin van het rijk van de Messias, de vervulling van het visioen van de profeet Daniël met betrekking tot de Mensenzoon: “Toen werd Hem heerschappij gegeven, luister en koninklijke macht; alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde. Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit te gronde” (Dan. 7,14). Vanaf dit ogenblik zijn de apostelen getuigen geworden van het “rijk waaraan geen einde komt”.cit. - IN HET KORT 665 De hemelvaart van Christus geeft het definitief binnengaan aan van Jezus’ menselijke natuur in het hemels rijk van God, vanwaar Hij zal wederkomen, cit. maar dat Hem intussen voor de ogen van de mensen verbergt. cit. 666 Jezus Christus, het hoofd van de kerk, gaat ons voor naar het glorievolle koninkrijk van de Vader, opdat wij, ledematen van zijn lichaam, leven in de hoop eens voor eeuwig bij Hem te zijn. 150 667 Nu Jezus eens en voor altijd is binnengetreden in het heiligdom van de hemel, spreekt Hij onophoudelijk voor ons ten beste als de middelaar die ons voortdurend de zekerheid van de uitstorting van de heilige Geest garandeert. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN TWEEDE HOOFDSTUK - Ik geloof in Jezus Christus, de enige Zoon van God ARTIKEL 7 - “Vandaar zal Hij komen oordelen de levenden en de doden” I - Hij zal wederkomen in heerlijkheid Christus regeert reeds door middel van de kerk... 668 450 518 “Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden” (Rom. 14,9), Het opstijgen ten hemel van Christus betekent dat Hij in zijn menselijke natuur deel heeft aan de macht en het gezag van God zelf. Jezus Christus is de Heer. Hij heeft alle macht in de hemel en op aarde. Hij staat “hoog boven alle heerschappijen, machten, krachten en hoogheden,” want de Vader heeft “alles onder zijn voeten gelegd” (Ef. 1,20-22), Christus is de Heer van het heelalcit. en van de geschiedenis. In Hem vinden de geschiedenis van de mens en zelfs heel de schepping hun “samenvatting” (Ef. 1,10), hun transcendente voltooiing. 669 792 1088 541 Als de Heer is Christus ook het hoofd van de kerk, die zijn lichaam is. cit. Omhoog geheven ten hemel en verheerlijkt, nadat Hij zo zijn zending ten volle vervuld heeft, blijft Hij op aarde in zijn kerk. De verlossing is de bron en de oorsprong van het gezag dat Christus dankzij de heilige Geest uitoefent over zijn kerk. cit. “Het rijk van Christus is al in mysterie aanwezig in de kerk”, “kiem en begin van dit koninkrijk op aarde”.cit. 670 1042 825 547 Sinds de Hemelvaart is Gods heilsbeschikking in de fase van haar voltooiing gekomen. Wij zijn reeds in “het laatste uur” (1 Joh. 2,18). cit. “Zo is het einde der tijden reeds tot ons gekomen en de vernieuwing van de wereld is onherroepelijk vastgelegd en wordt in deze tijd op reële wijze geanticipeerd: de kerk is immers reeds op aarde getooid met een echte, zij het dan ook onvolmaakte heiligheid”.cit. Het koninkrijk van Christus laat reeds zijn aanwezigheid blijken in de wonderbaarlijke tekenencit. die zijn verkondiging door de kerk vergezellen. cit. 151 ... wachtend tot alles aan Hem onderworpen is 671 1043 769 773 1043 2046 2817 Toch is het rijk van Christus, reeds tegenwoordig in zijn kerk, nog niet volledig “met macht en grote heerlijkheid” (Lc. 21,27) cit. gevestigd door de komst van de Koning op aarde. Dit rijk wordt nog belaagd door de boze machten, cit. ook al zijn deze reeds overwonnen door het Pasen van Christus, Totdat alles aan Hem onderworpen is, cit. “zolang de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont, er nog niet zijn, draagt de kerk op haar aardse pelgrimstocht in haar sacramenten en instellingen, die op deze tijd betrekking hebben, de vergankelijke gedaante van deze wereld. Zolang ook leeft zij te midden van de schepselen die nog steeds zuchten en barensweeën lijden en uitzien naar de openbaring van de kinderen Gods”.cit. Om de wederkomst van Christus te verhaastencit. bidden daarom de christenen, vooral in de eucharistiecit. tot Hem met de woorden: “Kom, Heer” (1 Kor, 16,22; Apok, 22,17.20). 672 732 2612 Christus heeft vóór zijn hemelvaart gezegd dat het uur van de glorievolle vestiging van het Messiaanse koninkrijkcit., dat door Israël verwacht werd, nog niet was aangebroken, Dat rijk zou, volgens de profetencit. alle mensen de definitieve orde van gerechtigheid, liefde en vrede moeten brengen. De huidige tijd is volgens de Heer de tijd van de Geest en van het getuigenis, cit. maar het is ook een tijd die nog steeds gekenmerkt wordt door de “nood” (1 Kor. 7,26) en de beproeving van het kwaadcit. die de kerk niet sparencit. en het begin inluidt van de strijd van de laatste dagen. cit. Het is een tijd van wachten en waakzaam zijn. cit. De glorievolle komst van Christus, de hoop van Israël 673 1040 1048 Sinds de hemelvaart is de komst van Christus in heerlijkheid aanstaande, cit. zelfs als het ons “niet toekomt dag en uur te kennen, die de Vader in zijn macht heeft vastgesteld” (Hand. 1,7). cit. Deze eschatologische komst kan ieder ogenblik plaatsvinden, cit. zelfs al wordt ze, en met haar de laatste beproeving die eraan voorafgaat, “opgehouden”.cit. 674 840 58 De komst van de verheerlijkte Messias wordt op elk ogenblik van de geschiedenis uitgesteld, cit. totdat Hij wordt erkend door “heel Israël” (Rom. 11,26; Mt. 23,39) waarover ten dele “de verharding gekomen is” (Rom. 11,25) in de vorm van “het ongeloof” (Rom. 11,20) ten opzichte van Jezus. De heilige Petrus zegt het tegen de joden van Jeruzalem na Pinksteren: “Bekeert u dus 152 en hebt berouw, opdat uw zonden worden uitgewist en er van de Heer uit tijden van verkwikking mogen komen en Hij u Jezus zende, die voor u als Messias was voorbestemd. De hemel moest Hem opnemen tot de tijd van het herstel van alle dingen, waarover God gesproken heeft bij monde van zijn heilige profeten” (Hand. 3,19-21). En bij de heilige Paulus klinken deze woorden door, wanneer hij zegt: “Als hun verwerping de wereld verzoening heeft gebracht, wat kan dan hun aanneming anders betekenen dan leven uit de doden?” (Rom. 11,15). Het binnengaan van “het volledig getal van de joden” (vgl. Rom. 11,12) in het Messiaanse heil, in het voetspoor van het “volledig getal van de heidenvolken” (Rom. 11,25) cit. zal het volk van God de mogelijkheid geven “de volheid in Christus” (Ef. 4,13) tot stand te brengen, waarin God alles in alles is” (1 Kor. 15,28). De laatste beproeving van de kerk 675 769 Voorafgaand aan de komst van Christus moet de kerk een laatste beproeving doorstaan die het geloof van talrijke gelovigen zal doen wankelen. cit. De vervolging waarmee haar pelgrimstocht op aarde vergezeld gaat, cit. zal het “mysterie van de ongerechtigheid” onthullen in de vorm van een godsdienstig bedrog dat de mensen een schijnoplossing biedt voor hun problemen. De prijs die zij daarvoor betalen is dat zij afvallen van de waarheid. De ergste godsdienstige dwaalleer is die van de Antichrist, d.w.z. die van een pseudo-messianisme waarin de mens zichzelf verheerlijkt in plaats van God en zijn Messias, die in het vlees gekomen is. cit. 676 2425 Deze dwaalleer van de Antichrist tekent zich reeds in de wereld af, telkens als men beweert de Messiaanse verwachting in de geschiedenis in vervulling te doen gaan: deze verwachting kan alleen maar buiten de geschiedenis langs de weg van het eschatologisch oordeel in vervulling gaan: zelfs in haar gematigde vorm heeft de kerk deze vervalsing van het komende koninkrijk onder de naam van chiliasme verworpen, cit. vooral in de politieke vorm van een geseculariseerd, “intrinsiek verkeerd” messianisme. cit. 677 1340 2833 De kerk zal de heerlijkheid van het koninkrijk alleen maar binnengaan door dit laatste Pasen heen, wanneer zij haar Heer in zijn dood en verrijzenis zal volgen. cit. Het koninkrijk zal derhalve niet tot stand komen door een historische triomf van de kerkcit. op grond van een steeds verdere vooruitgang, maar door een overwinning van God op het kwaad dat zich voor de laatste strijd heeft opgemaakt. cit. Met die overwinning zal de bruid van Christus uit de hemel neerdalen. cit. De triomf van God over de opstand van het kwaad zal de vorm aannemen van het laatste oordeelcit. na de laatste kosmische beving van deze wereld, die voorbijgaat. cit. II - Om te oordelen de levenden en de doden 678 1470 Jezus heeft in zijn prediking het oordeel van de laatste dag aangekondigd. Hierin volgt Hij de 153 profetencit. en Johannes de Doper.cit. Dan zullen het gedragcit. en de geheimen van het hartcit. van eenieder aan het licht gebracht worden. Dan zal het schuldige ongeloof dat aan de genade die God aanbood, geen waarde gehecht heeft, veroordeeld worden. cit. De houding ten opzichte van de naaste zal het aanvaarden of het afwijzen van de genade en de goddelijke liefde openbaren.cit. Jezus zal op de laatste dag zeggen: “Al wat gij gedaan hebt voor een dezer geringsten van mijn broeders, hebt gij voor Mij gedaan” (Mt. 25,40). 679 1021 Christus is de Heer van het eeuwig leven. Hem komt, als Verlosser van de wereld, ten volle het recht toe definitief te oordelen over de werken en de harten van de mensen. Hij heeft dit recht door zijn kruis “verworven”, Daarom heeft de Vader “het oordeel geheel en al in handen van de Zoon gelegd” (Joh. 5,22).cit. Welnu, de Zoon is niet gekomen om te oordelen, maar om te reddencit. en het leven te geven dat in Hem is. cit. Door in dit leven de genade af te wijzen oordeelt eenieder reeds zichzelf,cit. ontvangt loon naar werkencit. en kan hij door de Geest van liefde af te wijzen zichzelf zelfs voor eeuwig verdoemen.cit. - IN HET KORT 680 Christus de Heer regeert reeds door middel van zijn kerk, maar alles op deze wereld is nog niet aan Hem onderworpen, De triomf van het koninkrijk van Christus zal niet plaatshebben zonder een laatste aanval van de machten van het kwaad. 681 Op de dag van het oordeel, bij het einde van de wereld, zal Christus komen in heerlijkheid om de definitieve overwinning tot stand te brengen van het goede op het kwade, die zoals de tarwe en het onkruid, in de loop van de geschiedenis samen opgeschoten zullen zijn. 682 Wanneer de glorievolle Christus op het einde der tijden komt om de levenden en de doden te oordelen, zal Hij de verborgen gezindheid van de harten blootleggen en iedere mens zijn loon geven overeenkomstig zijn werken en overeenkomstig zijn aanvaarden of afwijzen van de genade. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest 683 424 2670 152 249 154 “Niemand kan zeggen: ‘Jezus is de Heer’, tenzij door de heilige Geest” (1 Kor. 12,3). “God heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader!.” (Gal. 4,6). Deze geloofskennis is slechts mogelijk in de heilige Geest. Om . in contact met Christus te staan moet men allereerst door de heilige Geest geraakt zijn. Hij is het die ons tegemoetkomt en in ons het geloof opwekt. Door ons doopsel, het eerste sacrament van het geloof, wordt het Leven dat zijn oorsprong heeft in de Vader en ons in de Zoon wordt gegeven, innerlijk en persoonlijk aan ons meegedeeld door de heilige Geest in de kerk: Het doopsel schenkt ons de genade van de wedergeboorte in God de Vader door zijn Zoon in de heilige Geest. Want zij die de heilige Geest van God bezitten, worden gebracht tot het Woord, dwz tot de Zoon; maar de Zoon biedt hen aan de Vader aan en de Vader verschaft hun de onsterfelijkheid. Derhalve is het niet mogelijk zonder de Geest de Zoon van God te zien en zonder de Zoon kan niemand tot de Vader naderen: want het kennen van de Vader is de Zoon en het kennen van de Zoon van God komt door de heilige Geest tot stand. cit. 684 236 Door zijn genade is de heilige Geest de eerste bij het ontwaken van ons geloof en Hij staat ook aan het begin van het nieuwe leven dat hierin bestaat: “de Vader en Hem die Hij gezonden heeft, Jezus Christus, kennen” (Joh. 17,3) Bij de openbaring van de personen van de heilige Drieëenheid is Hij echter de laatste. De heilige Gregorius van Nazianze, “de theoloog”, verklaart deze voortgang door de pedagogie van de goddelijke “genadige welwillendheid”: Het Oude Testament verkondigde openlijk de Vader, maar sprak over de Zoon in meer bedekte termen Het Nieuwe Testament heeft de Zoon en een glimp van de godheid van de Geest laten zien. Nu heeft de Geest burgerrecht onder ons verworven en gunt ons een duidelijker zicht op Hem Het was immers niet verstandig openlijk de Zoon te verkondigen, toen men nog niet de godheid van de Vader beleed en, toen de godheid van de Zoon nog niet aanvaard werd, de heilige Geest eraan toe te voegen als een bijkomende last, om een enigszins gewaagde uitdrukking te gebruiken (...) Het is door dit stap voor stap vooruitgaan en het voortschrijden “van heerlijkheid naar heerlijkheid” dat het licht van de Drieëenheid helderder zal schijnen. cit. 685 236 Geloven in de heilige Geest houdt dus in belijden dat de heilige Geest één van de personen van de heilige Drieëenheid is: “een in wezen met de Vader en de Zoon; “die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt”.cit. Daarom is er in de trinitaire “theologie” sprake geweest van het goddelijk mysterie van de heilige Geest. Het zal hier derhalve slechts gaan over de heilige Geest, in zoverre Hij deel uitmaakt van het goddelijk “heilsplan”. 686 258 Samen met de Vader en de Zoon is de heilige Geest werkzaam vanaf het begin van het heilsplan voor ons tot aan zijn voltooiing. Maar het is in de “ eindtijd”, die begon met de verlossende menswording van de Zoon, dat Hij geopenbaard en geschonken wordt, erkend en ontvangen als persoon. Dan zal dat goddelijk heilsplan, voltooid in Christus, “de Eerstgeborene” en hoofd van de nieuwe schepping, gestalte kunnen krijgen onder de mensen door de uitstorting van de Geest: de kerk, de gemeenschap van de heiligen, de vergeving van de zonden, de verrijzenis van het lichaam, het eeuwig leven. ARTIKEL 8 ARTIKEL 9 ARTIKEL 10 ARTIKEL 11 - “Ik geloof in de heilige Geest” - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” - “Ik geloof in de vergeving van de zonden” - “Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” 155 ARTIKEL 12 ARTIKEL 13 - “Ik geloof in het eeuwig leven” - “Amen” KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 8 - “Ik geloof in de heilige Geest” ARTIKEL 8 - “Ik geloof in de heilige Geest” 687 243 “Zo kent alleen de Geest van God het wezen van God” (1 Kor. 2,11). Welnu, zijn Geest, die Hem openbaart, laat ons Christus, zijn Woord, zijn levend Woord, kennen, maar Hij laat zich niet uit over zichzelf. Hij die “ gesproken heeft door de profeten”, laat ons het Woord van de Vader horen, maar Hèm horen wij niet. Wij kennen Hem slechts in de ingeving waarmee Hij ons het Woord openbaart en ons ervoor opent het in geloof te aanvaarden. De Geest van waarheid, die ons Christus “onthult” “spreekt niet uit zichzelf” (Joh. 16,13). Een dergelijk, waarlijk goddelijk terughouden verklaart waarom “de wereld voor Hem niet ontvankelijk is, omdat zij Hem niet ziet en niet kent”, terwijl zij die in Christus geloven, “Hem kennen, omdat Hij bij hen blijft” (Joh. 14,17). 688 De kerk, de gemeenschap die leeft in het geloof van de apostelen, en die dat geloof doorgeeft, is de plaats waar wij de heilige Geest leren kennen: in de Schriften die Hij geïnspireerd heeft; in de Overlevering, waarvan de Kerkvaders de steeds actuele getuigen zijn; in het leergezag van de kerk, dat Hij bijstaat; in de sacramentele liturgie door middel van woorden en symbolen, waarin de heilige Geest ons in contact brengt met Christus; in het gebed, waarin Hij voor ons ten beste spreekt; in de genadegaven en de bedieningen waardoor de kerk opgebouwd wordt; in de tekenen van het apostolisch en missionair leven; in het getuigenis van de heiligen, waarin Hij zijn heiligheid laat zien en het heilswerk voortzet. I II III IV V - De gezamenlijke zending van de Zoon en de Geest - De naam, de benamingen en de symbolen van de heilige Geest - De Geest en het Woord van God in de tijd van de beloften - De Geest van Christus in de volheid van de tijd - De Geest en de kerk in de eindtijd - IN HET KORT I - De gezamenlijke zending van de Zoon en de Geest 689 245 156 254 485 Hij die de Vader in onze harten gezonden heeft, de Geest van zijn Zoon, cit. is werkelijk God. Een in wezen met de Vader en de Zoon is Hij onlosmakelijk met Hen verbonden, zowel in het diepste leven van de Drieëenheid als in zijn gave van liefde voor de wereld. Bij het aanbidden echter van de Drieëenheid die levengevend, één is in wezen en ondeelbaar, belijdt het geloof van de kerk ook het onderscheid in personen. Wanneer de Vader zijn Woord zendt, zendt Hij altijd zijn Adem: een gezamenlijke zending, waarin de Zoon en de heilige Geest wel te onderscheiden zijn, maar niet te scheiden zijn. Zeker, het is Christus die verschijnt, het zichtbare beeld van de onzichtbare God, maar het is de heilige Geest die Hem openbaart. 690 436 788 448 Jezus is Christus, “de gezalfde”, omdat de heilige Geest zijn zalving is, en omdat al wat vanaf de menswording gebeurt, voortvloeit uit deze volheid. cit. Wanneer Christus tenslotte verheerlijkt wordt, cit. dan kan Hij op zijn beurt van bij de Vader de Geest zenden aan hen die in Hem geloven: Hij laat hen delen in zijn heerlijkheid, cit. d.w.z. in de heilige Geest die Hem verheerlijkt. cit. Het zenden van de Geest door de Vader en de Zoon samen zal zich vanaf dan ontplooien in hen die de Vader als kinderen aangenomen heeft in het bestaan van zijn Zoon: de zending van de Geest in wie de aanneming als kind [van God] tot stand komt, is hen met Christus te verenigen en hen in Hem te doen leven. De term zalving suggereert dat er (...) tussen de Zoon en de heilige Geest geen afstand is; immers, zoals verstand noch zintuigen waarnemen dat er iets is tussen het lichaamsoppervlak en de zalving met olijfolie, zo is er rechtstreeks contact tussen de Zoon en de heilige Geest: dientengevolge is het voor degene die door het geloof met Christus in contact wil komen, noodzakelijk in contact te komen met de olie. Immers, er is geen gedeelte dat van de heilige Geest verstoken is. Daarom komt het belijden van de heer schappij van de Zoon bij hun die deze belijdenis aannemen, door de heilige Geest tot stand, omdat de heilige Geest hun die in geloof naderen, van tevoren tegemoet komt. cit. II - De naam, de benamingen en de symbolen van de heilige Geest De eigennaam van de heilige Geest 691 “Heilige Geest”, zo luidt de eigennaam van Hem die wij aanbidden en verheerlijken tezamen met de Vader en de Zoon. De kerk heeft deze naam ontvangen van de Heer en belijdt hem bij het doopsel van haar nieuwe kinderen. cit. De term “Geest” is een vertaling van de Hebreeuwse term ruach, die allereerst adem, lucht of wind betekent Jezus gebruikt juist dit zintuiglijke beeld van de wind om Nikodemus een idee te geven van de transcendente nieuwheid van Hem die persoonlijk Gods adem is, de goddelijke Geest (Joh 3,5-8). Anderzijds zijn “Geest” en “heilig” goddelijke attributen die gemeenschappelijk zijn aan de drie goddelijke personen Maar door de twee termen met elkaar te verbinden duiden de Schrift, de liturgie en het theologisch taalgebruik op de onuitsprekelijke persoon van de heilige Geest en sluiten de dubbelzinnigheid uit die mogelijk is in andere gevallen waarin men “geest” en “heilig” gebruikt. De benamingen van de heilige Geest 157 692 1433 Wanneer Jezus de komst van de heilige Geest aankondigt en belooft, noemt Hij Hem “Paracleet”, letterlijk: “Hij die erbij geroepen wordt”, ad-vocatus. “Paracleet” wordt gewoonlijk vertaald met “Helper” (Joh. 14,16.26; 15,26; 16,7), waarbij Jezus de eerste helper is. cit. De Heer zelf noemt de heilige Geest: “Geest der waarheid” (Joh. 16,13). 693 Behalve zijn eigen naam die het meest gebruikt wordt in de Handelingen van de apostelen en de brieven, vindt men bij de heilige Paulus de benamingen: de Geest der belofte (Ef. 1,13), de Geest van kindschap (Rom. 8,15; Ef. 4,6), zijn [Jezus’] Geest (Rom. 8,11), de Geest des Heren (2 Kor. 3,17), de Geest van [onze] God (Rom. 8,9.14; 15,19; 1 Kor. 6,11; 7,40) en bij de heilige Petrus: de Geest der heerlijkheid (1 Petr. 4,14). De symbolen van de heilige Geest 694 1218 2652 Het water. De symboliek van het water is kenmerkend voor de werking van de heilige Geest bij het doopsel. Na het aanroepen van de heilige Geest wordt het water immers het werkzame teken van de wedergeboorte: evenals ons leven, voor onze geboorte, tijdens de zwangerschap, zich ontwikkelde omgeven door water, zo geeft het water van het doopsel werkelijk aan dat onze geboorte tot het goddelijk leven ons in de heilige Geest geschonken wordt. Maar “gedoopt in één Geest” zijn wij ook “gedrenkt met één Geest” (l Kor. 12,13): de Geest is daarom ook persoonlijk het levende water dat uit de gekruisigde Christus opweltcit. als uit zijn bron en dat in ons opwelt tot eeuwig leven. cit. 695 1293 436 1504 794 De zalving. De symboliek van de zalving met olie is eveneens kenmerkend voor de heilige Geest, zelfs zó dat zalving en heilige Geest synoniem geworden zijn. cit. Bij de christelijke initiatie is de zalving het sacramentele teken van het vormsel. In de oosterse kerken wordt ze daarom terecht “chrismatie” genoemd. Men moet echter teruggaan naar de eerste zalving die de heilige Geest verricht heeft, om de hele kracht ervan te kunnen begrijpen: de zalving van Jezus. Christus (“Messias” in het Hebreeuws) betekent “gezalfd” met de Geest van God. In het Oude Verbond zijn er “gezalfden” van de Heer geweest. cit. Onder hen was koning David, de gezalfde uitstekcit. Maar Jezus is op een unieke manier de gezalfde van God: de menselijke natuur die de Zoon aanneemt, is in haar geheel “gezalfd met de heilige Geest”. Jezus is “Christus” geworden door de heilige Geest. cit. De maagd Maria ontvangt Christus van de heilige Geest. Bij zijn geboorte kondigt de heilige Geest, door de engel, Hem aan als Christuscit. en zet Hij Simeon ertoe aan naar de tempel te komen om de Gezalfde van de Heer te zien; cit. Hij is het die Christus vervultcit. en zijn kracht is het die van Christus uitgaat als Hij genezingen verricht en heil brengt. cit. Hij is het tenslotte die Jezus uit de doden opwekt. cit. Dan stort Jezus, ten volle tot “Christus” aangesteld in zijn menselijke natuur die over de dood gezegevierd heeft, cit. de heilige Geest in overvloed uit, totdat “de heiligen” in vereniging met het mens-zijn van Gods Zoon, “tezamen komen (...) tot de volmaakte Man, tot de gehele omvang van de volheid van de Christus” (Ef. 4,13): “de gehele Christus”, om een uitdrukking van de heilige Augustinus te gebruiken. 696 1127 2583 718 158 Het vuur. Terwijl het water het teken is van de geboorte en de vruchtbaarheid van het leven dat in de heilige Geest geschonken wordt, symboliseert het vuur de kracht waarmee de werkzaamheid van de heilige Geest veranderingen tot stand brengt. De profeet Elia, die “opstond als een vuur en wiens woord brandde als een fakkel”, cit. laat door zijn gebed het vuur uit de hemel neerstorten op het offer op de berg Karmel. cit. Het is een voorafbeelding van het vuur van de heilige Geest dat al wat het raakt, verandert. Johannes de Doper, “die voor de Heer uitgaat met “de geest” en “de kracht van Elia” (Lc. 1,17), kondigt Christus aan als degene die “met de heilige Geest en met vuur zal dopen” (Lc. 3,16), de Geest van wie Jezus zal zeggen: “Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!” (Lc. 12,49). Het is in de gedaante van tongen, van “iets dat op vuur geleek” dat de heilige Geest zich op Pinkstermorgen neerzet op de leerlingen en hen met zichzelf vervult (Hand. 2,3-4). De geestelijke traditie zal aan deze symboliek van het vuur vasthouden als aan één van de sprekendste manieren om de werkzaamheid van de heilige Geest tot uitdrukking te brengen: cit. “Blust de Geest niet uit” (1 Tess. 5,19). 697 484 554 659 De wolk en het licht. Deze twee symbolen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden bij de manifestaties van de heilige Geest. Vanaf de verschillende theofanieën in het Oude Testament openbaart de wolk, die nu eens donker, dan weer lichtend is, een levende en reddende God en zij verhult daarbij het transcendente karakter van zijn heerlijkheid: in het geval van Mozes op de berg Sinaï, cit. aan die in de tent van de samenkomstcit. en gedurende de tocht door de woestijn, cit. evenals in het geval van Salomo bij de inwijding van de tempel. cit. In de heilige Geest brengt Christus de totale vervulling van deze voorafbeeldingen. Hij is het die over de maagd Maria komt en haar “overschaduwt”, opdat zij Jezus ontvangt en ter wereld brengt (Lc. 1,35). Op de berg van de gedaanteverandering komt de heilige Geest in een wolk, die “een schaduw werpt” over Jezus, Mozes, Elia, Petrus, Jakobus en Johannes, en “uit de wolk klinkt een stem die spreekt: ‘Dit is mijn Zoon, de Uitverkorene, luistert naar Hem”’ (Lc. 9,34-35). Tenslotte is het dezelfde wolk die “Jezus onttrekt aan de ogen” van de leerlingen op de dag van de hemelvaart (Hand. 1,9) en die Hem als Mensenzoon zal openbaren in zijn heerlijkheid op de dag dat Hij komt. cit. 698 1295 1296 1121 Het zegel. is een symbool dat nauw aansluit bij dat van de zalving. Het is immers Christus op wie “God zijn zegel heeft gedrukt” (Joh. 6,27) en het is in Hem dat de Vader ook op ons zijn zegel drukt (2 Kor. 1,22; Ef. 1,13; 4,30). Omdat het beeld van het zegel (sfragis) wijst op de onuitwisbare uitwerking van de zalving met de heilige Geest in de sacramenten van doopsel, vormsel en wijding, is het in sommige theologische tradities gebruikt om het onuitwisbare “merkteken” aan te duiden dat door deze drie sacramenten, die niet opnieuw toegediend kunnen worden, in iemand gegrift wordt. 699 292 1288 1300 1573 1668 De hand. Door handoplegging geneest Jezus ziekencit. en zegent Hij kleine kinderen. cit. In zijn naam zullen de apostelen hetzelfde doen. cit. Beter gezegd, het is door de handoplegging van de apostelen dat de heilige Geest geschonken wordt. cit. De brief aan de Hebreeën rekent de handoplegging tot de “fundamentele onderdelen” van Zijn onderricht. cit. Dit teken van de almachtige uitstorting van de heilige Geest heeft de kerk behouden in haar sacramentele aanroepingen. 700 2056 De vinger. “Het is door de vinger Gods dat [Jezus] de duivels uitdrijft” (Lc. 11,20). Als de Wet van God “door de vinger van God” (Ex. 31,18) op de stenen tafelen geschreven is, dan is “de brief van Christus”, overgelaten aan de zorg van de apostelen, “met de Geest van de levende God geschreven, niet op stenen tafelen, maar in de harten van 159 levende mensen” (2 Kor. 3,3). De hymne “Kom, Schepper Geest, daal tot ons neer” (“Veni Creator Spiritus”) roept de heilige Geest aan als “de vinger van de rechterhand van de Vader”. 701 1219 535 De duif. Op het einde van de zondvloed (waarvan de symboliek betrekking heeft op het doopsel) keert de door Noach losgelaten duif terug met een groene olijftak in de bek, een teken dat de aarde opnieuw bewoonbaar is. cit. Wanneer Christus uit het water waarin Hij gedoopt is, omhoog stijgt, daalt de heilige Geest in de gedaante van een duif op Hem neer en blijft in Hem. cit. De Geest daalt neer en rust in het gezuiverde hart van de gedoopten. In sommige kerken wordt de heilige eucharistische reserve bewaard in een metalen kistje in de vorm van een duif (het columbarium) dat boven het altaar opgehangen is. De duif als voorstelling van de heilige Geest is een traditioneel symbool in de christelijke iconografie. III - De Geest en het Woord van God in de tijd van de beloften 702 122 107 243 Vanaf het begin tot “de volheid van de tijd” (Gal. 4,4) blijft de gezamenlijke zending van het Woord en de Geest van de Vader verborgen, maar deze zending is wel werkzaam. Daarbij bereidt de Geest van God de tijd van de Messias voor en beiden worden, zonder nog ten volle geopenbaard te worden, reeds beloofd, opdat zij op het ogenblik van hun verschijning verwacht en aanvaard worden. Daarom onderzoektcit. de kerk, wanneer zij het Oude Testament leest, cit. wat de Geest, “die door de profeten heeft gesproken” ons over Christus wil zeggen. Onder “profeten” verstaat het geloof van de kerk hier al diegenen die de heilige Geest geïnspireerd heeft in een levende verkondiging en bij de samenstelling van de heilige boeken, zowel die van het Oude als die van het Nieuwe Testament. De joodse overlevering onderscheidt de Wet (de eerste vijf boeken of Pentateuch), de profeten (bij ons de zgn. historische en profetische boeken) en de geschriften (vooral de wijsheidsliteratuur, in het bijzonder de psalmen). cit. In de schepping 703 292 291 Het Woord van God en zijn Adem zijn de oorsprong van het zijn en het leven van ieder schepsel. cit. De heilige Geest komt het toe te heersen over de schepping, haar te heiligen en te bezielen, want Hij is God, één in wezen met de Vader en de Zoon (...). Hem komt de macht over het leven toe, want als God behoedt Hij de schepping in de Vader door de Zoon. cit. 704 356 “Wat de mens betreft, God vormde hem met zijn eigen handen [d.w.z. de Zoon en de heilige Geest] (...) en Hij tekende in het vlees zijn eigen vorm, opdat zelfs het zichtbare de goddelijke vorm zou dragen”.cit. 160 De Geest van de belofte 705 410 2809 Verminkt door de zonde en de dood blijft de mens “het beeld van God”, het beeld van de Zoon, maar hij is “verstoken van de goddelijke heerlijkheid” (Rom. 3,23), verstoken van de “ gelijkenis”. De belofte aan Abraham staat aan het begin van de heilseconomie. Aan het einde ervan zal de Zoon zelf “het beeld”cit. aannemen en het herstellen in “de gelijkenis” met de Vader, door het de heerlijkheid, de Geest “die het leven geeft”, terug te geven. 706 60 Tegen iedere menselijke verwachting in belooft God Abraham een nageslacht, als vrucht van het geloof en van de kracht van de heilige Geest. cit. Hierin zullen alle geslachten op aarde gezegend zijn. cit. Dit nageslacht zal Christus zijn, cit. in wie de uitstorting van de heilige Geest “de verstrooide kinderen van God zal samenbrengen”.cit. Door zich door een eed te binden, cit. verplicht God zich reeds tot het geven van zijn welbeminde Zooncit. en tot het schenken van de “Geest der belofte (...) tot verlossing van Gods eigen volk” (Ef. 1,13-14). cit. In de theofanieën en in de Wet 707 De theofanieën (manifestaties van God) verlichten de weg van de belofte, van de aartsvaders tot Mozes en van Jozua tot de visioenen die aan het begin staan van de zending van de grote profeten. De christelijke overlevering heeft altijd erkend dat in deze theofanieën het Woord van God zich liet zlen en horen: Door de wolk van de heilige Geest werd dit Woord zowel onthuld als “ overschaduwd”. 708 1961 122 2585 Deze goddelijke pedagogie komt in het bijzonder naar voren in de gave van de Wet. cit. De Wet is gegeven als een “ opvoeder” om het volk naar Christus te voeren” (Gal. 3,24). De onmacht echter van de Wet om de mens, verstoken van de “ gelijkenis” met God, te redden van de zonde, cit. wekken het verlangen naar de heilige Geest op. De klachten van de psalmen getuigen hiervan. Ten tijde van het koninkrijk en de ballingschap 709 2579 544 De Wet, het teken van de belofte en het verbond, zou het hart en de instellingen van het volk, 161 geboren uit het geloof van Abraham, hebben moeten leiden. “Als gij aan mijn woord gehoorzaamt en mijn verbond onderhoudt, dan zult gij mijn priesterlijk koninkrijk en mijn heilig volk zijn” (Ex. 19,5-6). cit. Na David echter bezwijkt Israël voor de verleiding een koninkrijk te worden, zoals de andere volken. Het koninkrijk, voorwerp van de aan David gedane belofte, cit. zal nu het werk zijn van de heilige Geest; het zal toebehoren aan de armen van geest. 710 Het vergeten van de Wet en de ontrouw aan het verbond lopen uit op de dood, d.w.z. de ballingschap. Schijnbaar is deze de logenstraffing van de beloften, maar in feite is ze de uiting van een mysterievolle trouw van de verlossende God en een begin van een beloofd herstel, maar dan in de Geest. Het Godsvolk moest deze zuivering ondergaan; cit. de ballingschap draagt in zich reeds de schaduw van het kruis in Gods heilsbeschikking en de arme rest die eruit terugkeert, is een van de duidelijkste voorafbeeldingen van de kerk. De verwachting van de Messias en zijn Geest 711 64 522 “Zie, iets nieuws ga Ik maken” (Jes. 43,19): twee profetische lijnen, waarvan , , de een gebaseerd is op de verwachting van de Messias en de ander op de aankondiging van een nieuwe Geest, beginnen zich af te tekenen en komen samen in de kleine rest, het volk der armen, cit. dat vol hoop wacht op de “ vertroosting van Israël” en de “bevrijding van Jeruzalem”.cit. Hierboven is gezegd, hoe Jezus de profetieën die Hem betroffen, vervuld heeft. Hier blijft de behandeling beperkt tot de profetieën waarin de verhouding tussen de Messias en zijn Geest helder tot uitdrukking komt. 712 439 De gelaatstrekken van de verwachte Messias beginnen zich af te tekenen in het Immanuël-boekcit. (“Toen Jesaja de glorie van Christus zag”: Joh. 12,41), in het bijzonder in Jes. 11,1-2: Een twijg ontspruit aan de stronk van Isaï, een telg ontbloeit aan zijn wortel. De geest van Jahwe rust op hem, een geest van wijsheid en inzicht, een geest van beleid en sterkte, een geest van kennis en ontzag voor Jahwe. 713 601 De trekken van de Messias worden vooral in de gezangen over de Dienaarcit. geopenbaard. Deze liederen kondigen de betekenis van het lijden van Jezus aan en geven zo aan hoe Hij zijn heilige Geest zal uitstorten om de menigte te bezielen: niet van buiten af, maar door ons “bestaan van een slaaf” (Fil. 2,7) aan te nemen. Door onze dood op zich te nemen kan Hij ons laten delen in zijn eigen Geest van leven. 714 Daarom luidt Christus de verkondiging van de Blijde Boodschap in door de volgende passage uit 162 Jesaja tot de zijne te maken (Lc,4,18-19): cit. De Geest des Heren is over mij gekomen, omdat Hij mij gezalfd heeft. Hij heeft mij gezonden om aan armen de Blijde Boodschap te brengen, aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken en aan blinden dat zij zullen zien; om verdrukten te laten gaan in vrijheid, om een genadejaar af te kondigen van de Heer. 715 214 368 De profetische teksten die direct verwijzen naar het zenden van de heilige Geest, zijn woorden waarmee God zich tot het hart van zijn volk richt in de taal van de belofte, met de nadruk op “de liefde en de trouw”,cit. waarvan de heilige Petrus de vervulling zal verkondigen op Pinkstermorgen. cit. Overeenkomstig deze beloften zal de Geest van de Heer in de “eindtijd” het hart van de mensen vernieuwen door er een nieuwe wet in te griffen; Hij zal de verstrooide en verdeelde volken weer verzamelen en met elkaar verzoenen; Hij zal de eerste schepping veranderen en God zal er met de mensen in vrede wonen. 716 368 Om de komst van Christus voor te bereiden gedurende de tijd van de beloften is het volk van de “armen”,cit. de nederigen en de zachtmoedigen, die zich geheel en al overgeven aan de mysterievolle heilsbeschikkingen van hun God, zij die op de gerechtigheid wachten en niet op die van de mensen, dit volk is uiteindelijk het grote werk van de verborgen zending van de heilige Geest. Het is de gesteldheid van hun hart, gezuiverd en verlicht door de Geest, die in de psalmen tot uitdrukking komt. Uit deze armen vormt de Geest voor de Heer “een welbereid volk”.cit. IV - De Geest van Christus in de volheid van de tijd Johannes, voorloper, profeet en Doper 717 523 “Er trad een mens op, een gezondene van God; zijn naam was Johannes” (Joh. 1,6). Johannes wordt “nog in de moederschoot vervuld met de heilige Geest” (Lc. 1,15.41), door Christus zelf die de maagd Maria van de heilige Geest ontvangen had. Het “bezoek” van Maria aan Elisabeth is zo “het bezoek van God aan zijn volk” (Lc. 1,68) geworden. 718 696 Johannes is “Elia die moet komen” (Mt. 17,10-13): het vuur van de Geest woont in hem en doet hem “voorafgaan aan de Heer die komt” [als “voorloper”]. In Johannes de voorloper is de heilige Geest voor het laatst bezig “ een welbereid volk te vormen voor de Heer” (Lc. 1,17). 719 163 2684 536 Johannes is méér dan een profeet” (Lc. 7,26). In hem voltooit de heilige Geest zijn “spreken door de profeten”. Johannes rondt de door Elia begonnen cyclus van profeten af. cit. Hij kondigt de onmiddellijke nabijheid van de vertroosting van Israël aan. Hij is de “ stem” van de vertrooster die komt (Joh. 1,23). cit. Zoals de Geest van de waarheid zal doen, zo “komt hij tot getuigenis, om te getuigen van het licht” (Joh. 1,7). cit. Met betrekking tot Johannes vervult de Geest zo “het zoeken van de profeten” en het “verlangen” van de engelen (1 Petr. 1,10-12): “Op wie gij de Geest zult zien neerdalen en blijven rusten, Hij is het die doopt met de heilige Geest. Ik heb het zelf gezien en ik heb getuigd: Deze is de Zoon van God (...). Zie, het Lam Gods” (Joh. 1,33-36). 720 535 Tenslotte vinden wij bij Johannes de Doper een voorafbeelding en een begin van datgene wat de heilige Geest met en in Christus zal verwezenlijken: het teruggeven van de goddelijke “ gelijkenis” aan de mens. Het doopsel van Johannes was een doopsel van bekering. Het doopsel met water en de Geest zal een wedergeboorte zijn. cit. “Verheug u, Begenadigde” 721 484 Maria, de volmaakt heilige moeder van God, altijd maagd, is het meesterwerk van de zending van de Zoon en de Geest in de volheid van de tijd. Omdat zijn Geest Maria voorbereid heeft, vindt de Vader overeenkomstig het heilsplan voor het eerst de woning waar zijn Zoon en zijn Geest onder de mensen kunnen verblijven. Het is in deze zin dat de overlevering van de kerk dikwijls de mooiste teksten over de wijsheid toegepast heeft op Maria: cit. Maria wordt in de liturgie bezongen en voorgesteld als de “troon van de wijsheid”. In haar beginnen de “wonderen van God” die de Geest tot stand zal brengen in Christus en de kerk, zichtbaar te worden. 722 489 2676 De heilige Geest heeft Maria voorbereid door zijn genade. De moeder van Hem in wie “de godheid in heel haar volheid lijfelijk aanwezig is” (Kol. 2,9), moest “vol van genade” zijn. Zij is louter door genade zonder zonde ontvangen als de nederigste van alle schepselen, het meest in staat de onuitsprekelijke gave van de Almachtige te ontvangen. De engel Gabriël begroet haar dan ook terecht als “dochter van Sion”: “Verheug u”.cit. Wanneer zij de eeuwige Zoon in zich draagt, doet zij in haar gezang in de heilige Geest de dankzegging van heel het volk van God, en dus van de kerk naar de Vader opstijgen. cit. 723 485 In Maria verwezenlijkt de heilige Geest de liefdevolle heilsbeschikking van de Vader. Het is door de heilige Geest dat de Maagd de Zoon van God ontvangt en ter wereld brengt. Haar maagdelijkheid wordt unieke vruchtbaarheid door de kracht van de Geest en het geloof. cit. 164 724 208 2619 In Maria maakt de heilige Geest de Zoon van de Vader, die Zoon van de Maagd geworden is, zichtbaar. Zij is de brandende doornstruik van de definitieve theofanie: vervuld van de heilige Geest toont zij het Woord in de nederigheid van zijn vlees en laat Hem aan de armencit. en de eerstelingen van de volkencit. kennen. 725 963 Tenslotte begint de heilige Geest door Maria de mensen, als “het voorwerp van de welwillende liefde van God,” cit. tot gemeenschap met Christus te brengen. De eersten die Hem ontvangen, zijn altijd de nederigen: de herders, de wijzen, Simeon en Hanna, het bruidspaar in Kana en de eerste leerlingen. 726 494 2618 Aan het einde van deze zending van de Geest wordt Maria de “Vrouw”, de nieuwe Eva, “moeder van de levenden”, moeder van de “gehele Christus”.cit. Als zodanig is zij met de Twaalf, “eensgezind volhardend in het gebed” (Hand. 1,14), aanwezig bij de dageraad van de “eindtijd”, die de Geest zal inluiden op Pinkstermorgen, wanneer de kerk te voorschijn treedt. Christus Jezus 727 438 695 536 De zending van de Zoon en de heilige Geest in de volheid van de tijd ligt volledig vervat in het feit dat de Zoon vanaf zijn menswording de door de Geest van de Vader Gezalfde is: Jezus is de Christus, de Messias. Heel het tweede hoofdstuk van de geloofsbelijdenis dient in dit licht gelezen te worden. Heel het werk van Christus is een gezamenlijke zending van de Zoon en de heilige Geest. Hier zij alleen vermeld wat betrekking heeft op de belofte van Jezus de heilige Geest te zenden en op de gave van diezelfde Geest door de verheerlijkte Heer. 728 2615 Jezus openbaart de heilige Geest niet ten volle, zolang Hijzelf niet verheerlijkt is door zijn dood en verrijzenis. Hij laat geleidelijk aan een glimp van Hem zien, zelfs in zijn onderricht aan de menigten, wanneer Hij openbaart dat zijn vlees voedsel voor het leven van de wereld zal zijn. cit. Hij laat ook een glimp van Hem zien aan Nikodemus, cit. de Samaritaansecit. en aan hen die deelnemen aan het Loofhuttenfeest. cit. Tegen zijn leerlingen spreekt Hij openlijk over Hem naar aanleiding van het gebedcit. en het getuigenis dat zij zullen moeten afleggen. cit. 165 729 388 1433 Pas wanneer het uur gekomen is waarop Hij verheerlijkt zal worden, belooft Jezus de komst van de heilige Geest, aangezien zijn dood en verrijzenis de vervulling van de aan de vaderen gedane belofte zullen zijn: cit. de Geest van waarheid, de andere Paracleet, zal op Jezus’ gebed door de Vader gegeven worden. Hij zal door de Vader in naam van Jezus gezonden worden; Jezus zal Hem zenden, wanneer Hij bij de Vader is, want Hij is voortgekomen uit de Vader. De heilige Geest zal komen, wij zullen Hem kennen en Hij zal voor altijd bij ons zijn, Hij zal bij ons verblijven; Hij zal ons alles onderrichten en zal ons in herinnering brengen alles wat Christus gezegd heeft, en Hij zal getuigenis van Hem afleggen; Hij zal ons leiden naar de gehele waarheid en zal Christus verheerlijken. Hij zal de wereld het overtuigend bewijs leveren van wat zonde, gerechtigheid en oordeel is. 730 850 Tenslotte komt Jezus’ uur. cit. Jezus beveelt zijn geest in de handen van de Vadercit. op het ogenblik dat Hij door zijn dood de overwinnaar van de dood is, zodat Hij, “door de macht van de Vader uit de doden opgewekt” (Rom. 6,4), onmiddellijk de heilige Geest schenkt door over zijn leerlingen “te blazen”.cit. Vanaf dit uur wordt de zending van Christus en de Geest de zending van de kerk. “Zoals de Vader Mij gezonden heeft, zo zend Ik u” (Joh. 20,21). cit. V - De Geest en de kerk in de eindtijd Pinksteren 731 2623 767 1302 Op de dag van Pinksteren (aan het einde van de zeven weken van de paastijd) wordt het Pasen van Christus vervuld in de uitstorting van de heilige Geest, die getoond, gegeven en meegedeeld wordt als goddelijke persoon: vanuit zijn volheid verspreidt Christus, de Heer, de Geest in overvloed. cit. 732 244 672 Op deze dag wordt de heilige Drieëenheid ten volle geopenbaard. Sinds deze dag wordt het door Christus aangekondigde koninkrijk opengesteld voor hen die in Hem geloven: als mensen van vlees en bloed hebben zij in het geloof reeds deel aan de gemeenschap van de heilige Drieëenheid. Door zijn komst - en deze blijft voortduren - doet de heilige Geest de wereld binnengaan in de “eindtijd”, de tijd van de kerk, het reeds geërfde, maar nog niet voltooide koninkrijk. Wij hebben het ware licht gezien, wij hebben de hemelse Geest ontvangen, wij hebben het ware geloof gevonden: wij aanbidden de ondeelbare Drieëenheid, want Zij is het die ons gered heeft. cit. 166 De heilige Geest - gave van God 733 218 “God is liefde” (1 Joh. 4,8.16) en de liefde is de eerste gave, zij omvat alle andere. Deze liefde “heeft God in ons hart uitgestort door de heilige Geest die ons werd geschonken “ (Rom. 5,5). 734 1987 Omdat wij gestorven, of minstens gewond zijn door de zonde, is de eerste uitwerking van de gave van de liefde de vergeving van onze zonden. Dat is “de gemeenschap van de heilige Geest” (2 Kor. 13,13) die in de kerk aan de gedoopten de goddelijke gelijkenis teruggeeft die door de zonde verloren was gegaan. 735 1822 God schenkt dan de “waarborg” of “de eerstelingen” van onze erfenis: cit. het leven zelf van de heilige Drieëenheid, dat bestaat uit liefhebben, “zoals Hij ons heeft liefgehad”.cit. Deze liefde (zoals die van 1 Kor. 13) is de oorsprong van het nieuwe leven in Christus, dat mogelijk geworden is, aangezien wij “kracht ontvangen hebben van de heilige Geest” (Hand. 1,8). 736 1832 Het is door deze kracht van de Geest dat de kinderen van God vrucht kunnen dragen. Hij die ons op de ware wijnstok geënt heeft, zal ons “de vrucht van de Geest die liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid” (Gal. 5,22-23) is, doen dragen. “De Geest is ons leven”; hoe meer wij onszelf verloochenen, cit. des te meer “zullen wij leven door de Geest” (Gal. 5,25). Door de heilige Geest wordt de toelating tot het paradijs weer mogelijk gemaakt; door Hem vindt het opgaan naar de hemel plaats, de terugkeer naar de aanname als kinderen; door Hem bestaat wederom de vrijmoedigheid God Vader te noemen, kan men weer deelhebben aan de genade van Christus, kind van het licht genoemd worden en de eeuwige heerlijkheid genieten. cit. De heilige Geest en de kerk 737 787 1093 De zending van Christus en de heilige Geest wordt in de kerk, het lichaam van Christus en de tempel van de heilige Geest, verwezenlijkt. Deze gezamenlijke zending maakt voortaan de gelovigen van Christus deelgenoot aan zijn gemeenschap met de Vader in de heilige Geest: de Geest bereidt de mensen voor, Hij is jegens hen voorkomend met zijn genade om hen naar Christus toe te trekken. Hij laat hun de verrezen Heer zien, Hij brengt hun zijn woord in herinnering en opent hun geest voor het begrijpen van zijn dood en verrijzenis. Hij stelt hun bij uitstek in de eucharistie het mysterie van Christus tegenwoordig om hen te verzoenen, tot 167 gemeenschap met God te brengen, om hen “veel vrucht” te laten dragen (Joh. 15,5.8.16). 738 850 777 Zo is de zending van de kerk geen toevoeging aan die van Christus en de heilige Geest, maar zij is er het sacrament van: in heel haar wezen en in al haar leden wordt zij gezonden om het mysterie van de gemeenschap van de heilige Drieëenheid te verkondigen en ervan te getuigen, het te actualiseren en te verbreiden (dit zal het onderwerp zijn van het volgende artikel). Wij allen die de ene en dezelfde Geest, d.w.z. de heilige Geest ontvangen hebben, worden daardoor op de een of andere wijze niet alleen met elkaar, maar ook met God verenigd. Want al zijn wij, ieder op zich beschouwd, met velen en doet Christus de Geest van de Vader en van zichzelf in ieder van ons wonen, dan is het toch die ene, ondeelbare Geest die de geesten die in ieder afzonderlijk, gescheiden van de ene Geest, bestaan, verenigt (..) en ervoor zorgt dat in Hem allen als het ware één lijken. Evenals immers de macht van het heilig lichaam van Christus diegenen in wie Hij is, tot één lichaam maakt, zo brengt, naar mijn mening, ook de ene Geest van God, die in allen onverdeeld woont, allen tot één eenheid van geest. cit. 739 1076 Aangezien de heilige Geest de zalving van Christus is, is het Christus, het hoofd van het lichaam, die Hem verspreidt in zijn ledematen om deze te voeden, te genezen, te ordenen in hun onderling functioneren, te bezielen, uit te zenden als getuigen, deelgenoot te maken aan zijn offer aan de Vader en zijn voorspraak voor de hele wereld. Het is door de sacramenten van de kerk dat Christus zijn heilige en heiligende Geest meedeelt aan de ledematen van zijn lichaam (dit zal het onderwerp zijn van het tweede deel van de catechismus). 740 Deze “wonderen van God”, aangeboden aan de gelovigen in de sacramenten van de kerk, dragen hun vruchten in het nieuwe leven in Christus, overeenkomstig de Geest (dit zal het onderwerp zijn van het derde deel van de catechismus). 741 “De Geest komt onze zwakheid te hulp, want wij weten niet eens hoe wij behoren te bidden, maar de Geest zelf pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen” (Rom. 8,26). De heilige Geest, die Gods werken tot stand brengt, is de meester van het gebed (dit zal het onderwerp zijn van het vierde deel van de catechismus). - IN HET KORT 742 “Het bewijs dat ge zonen zijt: God heeft de Geest van zijn Zoon in ons hart gezonden, die roept: Abba, Vader” (Gal. 4,6). 743 Vanaf het begin tot de voleinding van de tijd, wanneer God zijn Zoon zendt, zendt Hij voortdurend zijn Geest: hun zending is gezamenlijk en niet te scheiden. 168 744 In de volheid van de tijd brengt de heilige Geest alle voorbereidingen op de komst van Christus onder het volk van God in Maria tot vervulling. Door de werking van de heilige Geest in haar geeft de Vader aan de wereld de Immanuël, “God met ons” (Mt. 1,23). 745 De Zoon van God is tot Christus (Messias) gewijd door de zalving met de heilige Geest bij zijn menswording.cit. 746 Door zijn dood en verrijzenis is Jezus Heer en Christus gemaakt in heerlijkheid (Hand. 2,36). Vanuit zijn volheid stort Hij de heilige Geest uit over zijn apostelen en de kerk. 747 De heilige Geest die Christus, het hoofd, uitstort over zijn ledematen, bouwt, bezielt en heiligt de kerk. Zij is het sacrament van de gemeenschap van de heilige Drieëenheid en de mensen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” 748 “Omdat Christus het licht der volken is, is het de vurige wens van dit heilig concilie, in de heilige Geest vergaderd, alle mensen te verlichten met het stralend licht van Christus dat zich op het gelaat van de kerk weerspiegelt, door aan ieder schepsel het evangelie te verkondigen”. Het is met deze woorden dat “de dogmatische constitutie over de kerk” van het tweede Vaticaans concilie opent. Daardoor laat het concilie zien dat het geloofsartikel over de kerk geheel afhangt van alle artikelen die op Christus Jezus betrekking hebben. De kerk heeft geen ander licht dan dat van Christus; zij is, overeenkomstig een beeld dat de Kerkvaders dierbaar is, te vergelijken met de maan waarvan alle licht een weerkaatsing van de zon is. 749 Het artikel over de kerk hangt ook geheel af van dat over de heilige Geest, dat eraan voorafgaat. “Immers, nadat wij hebben laten zien dat de heilige Geest de bron en de gever is van alle heiligheid, belijden wij nu dat door dezelfde Geest de kerk met heiligheid begiftigd is”.cit. De kerk is overeenkomstig de uitdrukking van de Kerkvaders de plaats “waar de Geest bloeit”.cit. 750 811 169 Geloven dat de kerk “heilig” en “katholiek” is, dat ze “één” en “apostolisch” is (zoals de 169 geloofsbelijdenis van Nicea-Konstantinopel eraan toevoegt), is onlosmakelijk verbonden met het geloof in God de Vader, de Zoon en de heilige Geest. De Latijnse tekst van de apostolische geloofsbelijdenis zegt dan ook dat wij een heilige kerk geloven (“Credo [..] ecclesiam”) en niet geloven in de kerk, om God en zijn werken niet te verwarren en om duidelijk aan de goedheid van God alle gaven toe te schrijven, die Hij in zijn kerk gelegd heeft, toe te schrijven. cit. PARAGRAAF 1 PARAGRAAF 2 PARAGRAAF 3 PARAGRAAF 4 PARAGRAAF 5 PARAGRAAF 6 - De kerk in Gods heilsbeschikking - De kerk - volk van God, lichaam van Christus - De kerk is één, heilig, katholiek en apostolisch - De christengelovigen - Hiërarchie, leken, gewijd leven - De gemeenschap van de heiligen - Maria - Moeder van Christus, Moeder van de kerk KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 1 - De kerk in Gods heilsbeschikking I - De namen en de beelden van de kerk 751 In het Nieuwe Testament wordt de gemeente van Christus “Ekklesia” genoemd, wat letterlijk “bijeenroeping” betekent [van het Griekse ek-kalein, “naar buiten roepen”]. Het woord “ekklesia” [Latijn: “ecclesia”, Frans: “église”] duidt bijeenkomsten van het volk aan, in het algemeen van religieuze aard. cit. Het is een term die in de Griekse vertaling van het Oude Testament vaak gebruikt wordt voor bijeenkomsten van het uitverkoren volk ten overstaan van God, vooral voor de bijeenkomst bij de Sinaï, waar Israël de Wet ontving en door God tot zijn heilige volk gemaakt werd. cit. Door zich “ekklesia” te noemen, erkent de eerste gemeenschap van hen die in Christus geloofden, dat zij de erfgename van deze bijeenkomst is. In de “ekklesia” (kerk) “roept” God zijn volk van alle uithoeken der aarde “bijeen”. De term kyriakè waarvan church, Kirche en kerk afgeleid zijn, betekent “zij die de Heer toebehoort”. 752 1140 832 830 In het christelijk taalgebruik betekent het woord “ekklesia” (kerk) de liturgische bijeenkomst, cit. maar ook de plaatselijke gemeenschapcit. of de hele universele gemeenschap van gelovigen. cit. Deze drie betekenissen zijn inderdaad niet van elkaar te scheiden. “De kerk” is het volk dat God in de hele wereld verzamelt. Zij bestaat in de plaatselijke gemeenschappen en verwerkelijkt zich als een liturgische, vooral eucharistische bijeenkomst. Zij leeft van het woord en van het lichaam van Christus en wordt zo zelf het lichaam van Christus. De symbolen van de kerk 753 170 781 789 In de heilige Schrift vinden wij een groot aantal samenhangende beelden en voorstellingen, waarin de openbaring over het onuitputtelijk mysterie van de kerk spreekt. De aan het Oude Testament ontleende beelden vormen variaties op een grondgedachte: die van het “ volk Gods”. In het Nieuwe Testamentcit. centreren als deze beelden zich rond een nieuw middelpunt omdat Christus “het hoofd” wordt van dit volk, cit. dat sindsdien zijn lichaam is. Rondom dit middelpunt zijn beelden gegroepeerd “die hetzij aan het herdersleven of de landbouw, hetzij aan de bouwnijverheid of ook aan het gezin of aan het huwelijk ontleend zijn” . cit. 754 857 “De kerk is immers de schaapsstal waarvan Christus de enige en noodzakelijke toegangsdeur is. cit. Zij is ook de kudde waarvan God zelf op voorhand heeft aangekondigd dat Hij de herder zou zijn. cit. De schapen van deze kudde worden, ook al staan er menselijke herders aan hun hoofd, toch voortdurend geleid en gevoed door Christus zelf, de Goede Herder en de opperherder, cit. die zijn leven heeft gegeven voor zijn schapen. cit. 755 795 De kerk is Gods bouwland, Gods akker (1 Kor. 3,9). Op deze akker groeit de oude olijfboom waarvan de aartsvaders de heilige wortel waren en waarin de verzoening tussen joden en heidenen tot stand komt en tot stand zal komen. cit. De kerk werd door de hemelse wijnbouwer geplant als een uitgelezen wijngaard. cit. cit. De ware wijnstok is Christus: Hij geeft leven en vruchtbaarheid aan de ranken die wij zijn: door de kerk blijven wij in Hem, zonder wie wij niets kunnen (Joh. 15,1-5). 756 857 797 1045 Heel vaak wordt de kerk ook Gods bouwwerk (1 Kor. 3,9) genoemd. De Heer heeft zichzelf vergeleken met de steen die door de bouwlieden is afgekeurd en die de hoeksteen is geworden (Mt. 21,42 par.). cit. Op dit fundament bouwden de apostelen de kerk (1 Kor. 3,11) en vanuit dit fundament ontvangt zij hechtheid en samenhang. Dit bouwwerk wordt op verschillende manieren aangeduid: huis Gods (1 Tim. 3,15), waarin zijn familie woont, de woonstede van God in de Geest (Ef 2,19-22), Gods woning onder de mensen (Apok 21,3), en vooral de heilige tempel die, vertegenwoordigd door heiligdommen van steen, het voorwerp is van de lof van de heilige Kerkvaders en in de liturgie terecht vergeleken wordt met de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem. Wij zijn immers in haar hier op aarde als de levende stenen die in de bouw worden ingevoegd (1 Petr. 2,5). Deze heilige stad ziet Johannes uit de hemel van God neerdalen op het uur dat de wereld zich zal vernieuwen, “ gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid” (Apok. 21,1-2) 757 507 796 1616 De kerk wordt ook nog “het Jeruzalem van omhoog” en “onze moeder” (Gal. 4,26) genoemd; cit. zij wordt beschreven als de vlekkeloze bruid van het vlekkeloos Lam (Apok. 19,7; 21,2.9; 22,17) die Christus “heeft liefgehad, voor wie Hij zich heeft overgeleverd om haar te heiligen” (Ef. 5,25-26), die Hij door een onverbreekbaar verbond aan zich gebonden heeft, die Hij niet ophoudt “te voeden en te koesteren” (Ef. 5,29). cit. II - Oorsprong, stichting en zending van de kerk 171 758 257 Om het mysterie van de kerk te doorgronden moet men allereerst nadenken over haar oorsprong in het heilsplan van de heiligste Drieëenheid en over haar geleidelijke verwezenlijking in de geschiedenis. Een plan, geboren in het hart van de Vader 759 293 1655 “De eeuwige Vader heeft door de absoluut vrije en mysterieuze beschikking van zijn wijsheid en goedheid heel de wereld geschapen; Hij heeft besloten de mensen te verheffen tot deelname aan zijn goddelijk leven”, waartoe Hij alle mensen in zijn Zoon oproept: “Allen die in Christus geloven, heeft de Vader willen roepen om de heilige kerk te vormen”. Deze “familie van God” vormt en verwezenlijkt zich geleidelijk in de verschillende fases van de menselijke geschiedenis overeenkomstig de beschikkingen van de Vader: immers, de kerk is “voorafgebeeld vanaf de oorsprong van de wereld; zij is op wonderbaarlijke wijze voorbereid in de geschiedenis van het volk van Israël en in het Oude Verbond; zij is ingesteld in de eindtijd; zij werd openbaar gemaakt dankzij de uitstorting van de heilige Geest en op het einde der eeuwen zal zij voltooid worden in heerlijkheid”.cit. De kerk - voorafgebeeld vanaf de oorsprong van de wereld 760 294 309 “De wereld werd met het oog op de kerk geschapen”, zeiden de christenen uit de eerste tijden. cit. God heeft de wereld geschapen met het oog op de deelname aan zijn goddelijk leven, een deelname die verwezenlijkt wordt door het “bijeenroepen” van de mensen in Christus en dit “bijeenroepen” is de kerk. De kerk is het doel van allescit. en zelfs de smartelijke wederwaardigheden, zoals de val van de engelen en de zonde van de mens, werden door God slechts toegelaten als gelegenheid en middel om heel de kracht van zijn arm te ontplooien, om de volle maat van zijn liefde die Hij de wereld wilde schenken, te ontvouwen. Evenals de wil van God een handeling is en deze wereld heet, zo is zijn bedoeling het heil van de mensen en deze heet kerk. cit. De kerk - voorbereid in het oude verbond 761 55 Het verzamelen van het volk van God begint op het ogenblik dat de zonde een einde maakt aan de gemeenschap van de mensen met God en hun gemeenschap onderling. Het verzamelen van de kerk is, om zo te zeggen, de reactie van God op de door de zonde veroorzaakte chaos. Deze hereniging komt op verborgen wijze te midden van alle volken tot stand: “Ieder, uit welk volk 172 ook, die God vreest en het goede doet, is Hem welgevallig” (Hand. 10,35). cit. 762 122 522 60 64 De verwijderde voorbereiding van het verzamelen van Gods volk begint met de roeping van Abraham, aan wie God belooft dat hij de vader van een groot volk zal worden. cit. De directe voorbereiding begint met de uitverkiezing van Israël als het volk van God. cit. Door zijn uitverkiezing moet Israël het teken zijn van de toekomstige verzameling van alle volken. cit. Maar reeds de profeten beschuldigen Israël ervan dat het het verbond verbroken heeft en zich als een ontuchtige vrouw gedraagt. cit. Zij kondigen een nieuw en eeuwig Verbond aan. cit. “Dat Nieuwe Verbond heeft Christus ingesteld”.cit. De kerk - door Christus Jezus ingesteld 763 541 Het komt de Zoon toe het heilsplan van zijn Vader in de volheid van de tijd te verwezenlijken; dat is de reden van zijn “zending”.cit. “De Heer Jezus heeft met zijn kerk een begin gemaakt door het verkondigen van de blijde boodschap, namelijk de komst van Gods rijk, dat sedert eeuwen in de Schriften was beloofd”.cit. Om de wil van de Vader te volbrengen stond Christus aan het begin van het rijk der hemelen op aarde. De kerk “is het rijk van Christus dat reeds op mysterievolle wijze aanwezig is”.cit. 764 543 1691 2558 Dit koninkrijk wordt voor de mensen zichtbaar door het woord, de daden en de tegenwoordigheid van Christus. cit. Het woord van Jezus ontvangen is “het koninkrijk zelf ontvangen”.cit. De “kleine kudde” (Lc. 12,32) bestaande uit hen die Jezus rondom zich is komen samenroepen en van wie Hijzelf de herder is, is de kiem van het begin van het koninkrijk. cit. Zij vormen de echte familie van Jezus. cit. Aan hen die Hij zo rondom zich heeft verzameld, heeft Hij een nieuwe “manier van handelen”, maar ook een eigen manier van bidden geleerd. cit. 765 860 551 De Heer Jezus heeft zijn gemeenschap een structuur geschonken die zal blijven bestaan tot aan de volledige verwezenlijking van het koninkrijk. Op de eerste plaats is er de keuze van de Twaalf met Petrus als hun hoofd. cit. De twaalf stammen van Israël vertegenwoordigendcit. zijn zij de grondstenen van het nieuwe Jeruzalem. cit. De Twaalfcit. en de andere leerlingencit. hebben deel aan de zending van Christus, aan zijn ambt, maar zij delen ook in zijn lot. cit. Door al deze daden bereidt Christus zijn kerk voor en bouwt Hij haar op. 766 173 813 610 1340 617 478 Maar de kerk is vooral geboren uit het feit dat Christus zich voor ons heil totaal gegeven heeft. Bij de instelling van de eucharistie wordt op die gave vooruitgelopen en zij wordt verwezenlijkt op het kruis. “Het begin en de groei van de kerk worden gesymboliseerd door het bloed en het water die uit de geopende zijde van de gekruisigde Jezus vloeien”.cit. “Want toen Christus ingeslapen was op het kruis, is uit zijn zijde het bewonderenswaardig sacrament dat de hele kerk is, voortgekomen”.cit. Evenals Eva gevormd is uit de rib van de ingeslapen Adam, zo is de kerk geboren uit het doorboorde hart van de op het kruis gestorven Christus. cit. De kerk - door de heilige Geest zichtbaar gemaakt 767 731 849 “Toen het werk dat de Vader zijn Zoon had opgedragen op aarde te verrichten, volbracht was, werd op de dag van Pinksteren de heilige Geest gezonden om de kerk blijvend te heiligen”.cit. Toen “werd de kerk in het openbaar bekendgemaakt ten overstaan van de menigte en de verspreiding van het evangelie onder de volken nam een aanvang door de prediking”.cit. Omdat de kerk het “bijeenroepen” is van alle mensen tot het heil, is zij van nature missionair, gezonden door Christus tot alle volken om hen tot zijn leerlingen te maken. cit. 768 541 Om haar zending te verwezenlijken richt de heilige Geest “de kerk in en leidt Hij haar dankzij de verscheidenheid van hiërarchische en charismatische gaven”.cit. “Hierdoor ontvangt de kerk, voorzien van de gaven van haar Stichter en trouw de geboden van liefde, nederigheid en zelfverloochening onderhoudend, de zending om het koninkrijk van Christus en God te verkondigen en bij alle volken te vestigen; van dit koninkrijk is zij op aarde de kiem en de aanvang”.cit. De kerk - voltooid in heerlijkheid 769 671 2818 675 1045 “De kerk (...) zal slechts in de hemelse heerlijkheid voltooid worden”,cit. bij de glorievolle komst van Christus. Tot die dag “gaat de kerk voort op haar pelgrimstocht door de vervolgingen van de wereld en de vertroostingen van God heen”.cit. Hier beneden weet zij zich in ballingschap, ver van de Heer, cit. en zij verlangt naar de komst in volheid van het koninkrijk, “het uur waarop zij in heerlijkheid met haar koning verenigd wordt”.cit. De glorievolle voltooiing van de kerk en door haar van de wereld zal niet zonder zware beproevingen tot stand komen. Dan pas “zullen alle rechtvaardigen (...), te beginnen met Adam, ‘vanaf Abel, de rechtvaardige, tot de laatste uitverkorene toe’, in de universele kerk bij de Vader verzameld worden”.cit. 174 III - Het mysterie van de kerk 770 812 De kerk maakt deel uit van de geschiedenis, maar stijgt er tegelijkertijd boven uit. Alleen “met de ogen van het geloof”,cit. kan men in haar zichtbare werkelijkheid tegelijk een geestelijke werkelijkheid zien, draagster van goddelijk leven. De kerk - tegelijkertijd zichtbaar en geestelijk 771 827 1880 954 “De enige Middelaar, Christus, heeft zijn heilige kerk, gemeenschap van geloof, hoop en liefde, hier op aarde gevestigd als een zichtbaar geheel, dat Hij voortdurend ondersteunt en waardoor Hij aan allen genade en waarheid meedeelt”. De kerk is tegelijkertijd: - “een gemeenschap met een hiërarchische structuur en het mystiek lichaam van Christus; - een zichtbare vergadering en een geestelijke gemeenschap; - een aardse kerk en een met hemelse gaven bedeelde kerk”. Deze dimensies vormen tezamen “één complexe werkelijkheid, samengesteld een uit een menselijk en een goddelijk element”:cit. Het is eigen aan de kerk tegelijk menselijk en goddelijk te zijn, zichtbaar, maar rijk aan onzichtbare werkelijkheden, opgaande in het werk en gewijd aan de beschouwing, in de wereld aanwezig en toch op pelgrimstocht, en wel zo dat in haar het menselijke in ondergeschiktheid gericht is op het goddelijke, het zichtbare op het onzichtbare; het werken op het beschouwen, het heden op de toekomstige stad waarnaar wij zoeken. cit. Deemoed! Verhevenheid! Zowel tent van Cedar als heiligdom van God; zowel aardse woning als hemels paleis; zowel huis van klei als koninklijk hof; zowel lichaam van de dood als tempel van licht; tenslotte zowel voorwerp van verachting voor de hoogmoedigen als bruid van Christus! Zij is zwart van het stof, maar mooi, dochter van Jeruzalem, hoewel vermoeidheid en smart van de lange ballingschap haar bleek gemaakt hebben, siert haar toch een hemelse schoonheid. cit. De kerk - mysterie van de gemeenschap van de mensen met God 772 518 796 Het is in de kerk dat Christus zijn eigen mysterie voltooit en openbaart als het doel van Gods heilsbeschikking: “Het heelal in “ Christus onder een hoofd te brengen” (Ef. 1,10). De heilige Paulus noemt de huwelijksgemeenschap van Christus en de kerk een “groot mysterie” (Ef. 5,32). Omdat de kerk met Christus is verbonden als met haar bruidegom, cit. wordt zijzelf op haar beurt mysterie. cit. Wanneer de heilige Paulus in haar het mysterie aanschouwt, roept hij uit: “Christus in u (...) de hoop op een eeuwige heerlijkheid” (Kol. 1,27). 773 671 972 175 In de kerk is deze gemeenschap van de mensen met God door “de liefde die nimmer vergaat” (1 Kor. 13,8), het doel. Hierop is alles wat in haar sacramenteel middel is en wat in haar aan deze wereld, die voorbijgaat, gebonden is, gericht. cit. Haar structuur is volledig gericht op de heiligheid van de ledematen van Christus. En de heiligheid wordt gemeten naar het “grote mysterie” waarin de bruid met de gave van de liefde de gave van de bruidegom beantwoordt”.cit. Maria gaat ons allen voor in heiligheid, die het mysterie van de kerk is als “bruid zonder vlek of rimpel” (Ef. 5,27). Daarom gaat “de mariale dimensie van de kerk vooraf aan haar petrinische dimensie”.cit. De kerk - universeel sacrament van het heil 774 1075 515 2014 1116 Het Griekse woord mysterion wordt in het Latijn op twee manieren vertaald: mysterium en sacramentum. De term sacramentum wijst eerder op het zichtbare teken van de verborgen heilswerkelijkheid. De term mysterium geeft eerder deze laatste werkelijkheid zelf aan. In deze zin is Christus zelf het heilsmysterie: er is geen ander mysterie Gods dan Christus. cit. Het heilswerk van zijn heilige en heiligmakende mensheid is het sacrament van het heil dat zichtbaar wordt en werkzaam is in de sacramenten van de kerk (door de oosterse kerken ook “heilige mysteries” genoemd). De zeven sacramenten zijn de tekenen en de instrumenten waarmee de heilige Geest de genade van Christus verspreidt in de kerk, waarvan Hij, Christus, het hoofd is en die zijn lichaam is. De kerk bevat dus de onzichtbare genade die zij betekent, en deelt deze mee. Het is in deze analoge zin dat zij “sacrament” genoemd wordt. 775 360 “In Christus is de kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument, van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht”:cit. het eerste doel van de kerk is: sacrament te zijn van de innige vereniging van de mensen met God. Omdat de onderlinge gemeenschap van de mensen wortelt in de vereniging met God, is de kerk ook het sacrament van de eenheid van het menselijk geslacht. In haar is er al een begin gemaakt van de eenheid, aangezien zij mensen “uit alle rassen en stammen en volken en talen” (Apok. 7,9) verzamelt; tegelijkertijd is de kerk “teken en instrument” van de volledige verwezenlijking van deze eenheid die nog moet komen. 776 1088 Als sacrament is de kerk instrument van Christus. “Zij wordt door Hem ook gebruikt voor de verlossing van allen”,cit. “het universeel heilssacrament”,cit. waardoor Christus “de liefde van God voor de mens tegelijk zichtbaar maakt en verwezenlijkt”.cit. Zij is “het zichtbare plan van de liefde van God voor de mensheid”cit. die wil “dat heel het menselijk geslacht één volk van God vormt, “tot een lichaam van Christus samengroeit en tot één tempel van de heilige Geest wordt opgebouwd”.cit. - IN HET KORT 777 176 Het woord “ekklesia” (kerk) betekent “bijeenroepen”. Het duidt de samenkomst aan van hen die door het woord van God samengeroepen worden om het volk van God te vormen, en die, gevoed met het lichaam van Christus, zelf lichaam van Christus worden. 778 De kerk is tegelijkertijd de weg en het doel van Gods heilsbeschikking.. voorafgebeeld in de schepping, voorbereid in het Oude Verbond, gesticht door de woorden en de daden van Jezus Christus, verwezenlijkt door zijn verlossend kruis en zijn verrijzenis, wordt zij als heilsmysterie zichtbaar gemaakt door de uitstorting van de heilige Geest. Zij zal voltooid worden in de heerlijkheid van de hemel als de vergadering van alle verlosten van de aarde.cit. 779 De kerk is tegelijkertijd zichtbaar en geestelijk, een hiërarchische gemeenschap en het mystiek lichaam van Christus. Zij is één, samengesteld uit een menselijk en goddelijk element. Dat is haar mysterie en slechts het geloof kan dit aanvaarden. 780 De kerk is in deze wereld het sacrament van het heil, het teken en het instrument van de gemeenschap van God en de mensen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 2 - De kerk - volk van God, lichaam van Christus I - De kerk - volk van God 781 “Voorzeker, in alle tijden en bij alle volken is een ieder die de Heer vreest en de gerechtigheid beoefent, aan God welgevallig. God heeft het echter behaagd de mensen niet afzonderlijk, zonder enig onderling verband, te heiligen en te redden, maar hen tot een volk te maken dat Hem naar waarheid zou erkennen en in heiligheid zou dienen. Daarom heeft Hij het volk van Israël tot zijn volk uitverkoren, er een verbond mee gesloten en het geleidelijk onderwezen (...). Dit alles echter is geschied ter voorbereiding en voorafbeelding van het nieuwe en volmaakte Verbond dat in Christus zou worden gesloten (...). Dit Nieuwe Verbond heeft Christus ingesteld, namelijk het Nieuwe Testament in zijn bloed. Uit joden en heidenen heeft Hij een volk geroepen dat niet naar het vlees, maar in de Geest tot een eenheid zou uitgroeien”.cit. De kenmerken van het volk van God 782 871 2787 1267 695 1741 177 1972 849 769 Het volk van God heeft bepaalde kenmerken die het duidelijk onderscheiden van alle religieuze, etnische, politieke of culturele groeperingen in de geschiedenis: - Het is het volk van God: God hoort eigenlijk tot geen enkel volk, maar Hij heeft zich een volk verworven uit hen die vroeger geen volk vormden: “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie” (1 Petr. 2,9). - Men wordt lid van dit volk niet door een lichamelijke geboorte, maar door “wedergeboorte”, “uit water en geest” (Joh. 3,3-5), d.w.z. door het geloof in Christus en het doopsel. - Dit volk heeft als Hoofd Jezus Christus (Gezalfde, Messias): omdat dezelfde zalving, de heilige Geest, zich vanuit het Hoofd in het lichaam verspreidt, is het “het messiaans volk”. - “De toestand van dit volk is de waardigheid van de vrijheid van de kinderen van God, in wier harten de heilige Geest woont als in een tempel”. - Zijn wet is het nieuwe gebod lief te hebben, zoals Christus zelf ons heeft liefgehad. cit. Dit is de “nieuwe” wet van de heilige Geest” (Rom. 8,2; Gal. 5,25). - Zijn zending is het zout der aarde en licht der wereld te zijn. cit. “Het is voor heel de mensheid een zeer krachtige kiem van eenheid, hoop en heil”. - Zijn bestemming is tenslotte “het koninkrijk Gods. Het rijk dat door God zelf op aarde begonnen is en steeds verder verbreid moet worden, totdat het op het einde der tijden ook door Hem zelf voltooid wordt”.cit. Een volk van priesters, profeten en koningen 783 436 873 Jezus Christus is degene die de Vader gezalfd heeft met de heilige Geest en die Hij tot “priester, profeet en koning” gemaakt heeft. Heel het volk van God deelt in deze drie functies van Christus en het draagt de verantwoordelijkheid voor de zending en de dienst die daaruit voortvloeien. cit. 784 1268 1546 Wanneer men door het geloof en het doopsel toetreedt tot het volk van God, gaat men ook delen in de unieke roeping van dit volk: zijn priesterlijke roeping: “Christus, de Heer, de Hogepriester, uit de mensen genomen, heeft het nieuwe volk gemaakt “tot een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader”. De gedoopten immers worden door de wedergeboorte en de zalving van de heilige Geest gewijd tot een geestelijke woonstede en een heilig priesterschap”.cit. 785 92 “Het heilig Volk van God deelt ook in de profetische functie van Christus”. Het doet dit vooral door de bovennatuurlijke geloofszin van heel het volk, leken en hiërarchie, wanneer het “onwankelbaar trouw blijft aan het geloof, dat eens voor altijd aan de heiligen werd overgeleverd”cit. en het begrip hiervan verdiept en midden in deze wereld getuige wordt van Christus. 786 178 2449 2443 Tenslotte deelt het Volk van God in de koninklijke functie van Christus. Christus oefent zijn koningschap uit door alle mensen tot zich te trekken door zijn dood en verrijzenis. cit. Christus, koning en heer van het heelal, is dienaar van allen geworden. Hij is “niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Mt. 20,28). Voor de christen “is heersen. Hem dienen, cit. vooral “in de armen en de noodlijdenden in wie de kerk het beeld van haar arme en lijdende Stichter herkent. cit. Het Volk van God verwezenlijkt zijn “koninklijke waardigheid” door een leven overeenkomstig deze roeping: met Christus te dienen. Allen immers die in Christus zijn herboren, worden door het teken van het kruis tot koningen gemaakt en door de zalving van de heilige Geest tot priesters gewijd. Alle van de Geest en inzicht vervulde christenen moeten dus beseffen dat zij, zonder deel te hebben aan deze bijzondere dienst van ons ambt, toch eveneens een koninklijke afkomst en een priesterlijke taak bezitten. Want wat is zo koninklijk als de menselijke geest die in onderwerping aan God heerst over het lichaam ? En wat is zo priesterlijk als aan de Heer een zuiver geweten te wijden en Hem vanaf het altaar van het hart reine gaven van godsvrucht aan te bieden? cit. II - De kerk - lichaam van Christus De kerk is gemeenschap met Jezus 787 755 Vanaf het begin heeft Jezus zijn leerlingen in zijn leven laten delen; cit. Hij heeft hun het mysterie van het koninkrijk geopenbaard; cit. Hij heeft hen deelgenoten gemaakt aan zijn zending, zijn vreugdecit. en lijden. cit. Jezus spreekt over een nog inniger gemeenschap tussen Hem en diegenen die Hem zouden volgen: “Blijft in Mij, zoals Ik in u (...). Ik ben de wijnstok, gij de ranken” (Joh. 15,4-5). En Hij kondigt een mysterievolle en werkelijke gemeenschap aan tussen zijn eigen lichaam en het onze.. “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6,56). 788 690 Nadat zijn zichtbare tegenwoordigheid aan hun ogen onttrokken was, liet Jezus zijn leerlingen niet verweesd achter. cit. Hij heeft hun beloofd bij hen te blijven tot aan het einde der tijden, cit.. Hij heeft hun zijn Geest gezonden. cit. De gemeenschap met Jezus is hierdoor in zekere zin inniger geworden: “Door zijn Geest aan zijn broeders die Hij uit alle volken samengeroepen heeft, mee te delen, heeft Hij hen op geheimvolle wijze tot zijn lichaam gemaakt. cit. 789 521 De vergelijking van de kerk met een lichaam werpt een licht op de innige band tussen de kerk en Christus. Zij is niet alleen rondom Hem verzameld; zij is in Hem, in zijn lichaam verenigd. Drie aspecten van de kerk, als lichaam van Christus, dienen hier in het bijzonder naar voren gebracht te worden: de eenheid van alle leden onderling door hun vereniging met Christus; Christus als hoofd van het lichaam; de kerk als bruid van Christus. “Eén lichaam” 179 790 947 1227 1329 De gelovigen die antwoord geven op het woord van God en ledematen worden van het lichaam van Christus, worden nauw verenigd met Hem: “In dit lichaam wordt het leven van Christus uitgestort in de gelovigen, die door de sacramenten op mysterievolle en reële wijze met de gestorven en verheerlijkte Christus verenigd worden”.cit. Dit geldt vooral voor het doopsel, waardoor wij verenigd worden met de dood en de verrijzenis van Christus, cit. en voor de eucharistie, waardoor “wij waarlijk deelhebbend aan het lichaam van Christus, verheven worden tot de gemeenschap met Hem en met elkaar”.cit. 791 814 1937 De eenheid van het lichaam heft de verscheidenheid van ledematen niet op: “Ook bij de opbouw van het lichaam van Christus heerst er verscheidenheid van ledematen en functies. Eén is de Geest, die zijn verschillende gaven tot nut van de kerk verdeelt overeenkomstig zijn rijkdom en de noodzaak van de bedieningen”. De eenheid van het mystieke lichaam bewerkt en stimuleert onder de gelovigen de liefde. “Als daarom “ één lid lijdt, delen alle leden in het lijden en evenzo, als één lid geëerd wordt, delen alle in de vreugde”.cit. Tenslotte overwint de eenheid van het mystieke lichaam van Christus iedere menselijke verdeeldheid: “Want gij allen die in Christus zijt gedoopt, zijt met Christus bekleed. Er is geen jood of heiden meer, er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw:” allen tezamen zijt “gij één persoon in Christus Jezus” (Gal. 3,27-28). 792 669 1119 Christus is “het hoofd van het lichaam dat de kerk is” (Kol. 1,18). Hij is de oorsprong van de schepping en de verlossing. Opgenomen in de heerlijkheid van de Vader, “is Hij in alles de eerste” (Kol. 1,18), vooral in de kerk, waardoor Hij zijn rijk over alles uitbreidt. 793 661 519 Hij verenigt ons met zijn Pasen: alle ledematen moeten zich inspannen op Hem te gelijken, “totdat zij de gestalte van Christus hebben aangenomen” (Gal. 4,19). “Daarom worden wij in de mysteries van zijn leven opgenomen (...), één met Hem in zij n lijden, zoals het lichaam met het hoofd; wij delen in zijn lijden om samen met Hem verheerlijkt te worden”.cit. 794 872 Van Hem ontvangen wij wasdom.cit. Christus stelt ons in zijn lichaam, de kerk, Wij de gaven en diensten waarmee wij elkaar helpen op de weg naar het heil ter beschikking om ons meer naar Hem toe, ons hoofd, te doen groeien. cit. 795 180 695 1474 Christus en de kerk, dat is dus “de gehele Christus” (Christus totus). De kerk is één met Christus. De heiligen zijn zich van deze eenheid zeer wel bewust. Laten wij ons derhalve gelukkig prijzen en laten wij dank brengen dat wij niet alleen christen, maar ook Christus zelf geworden zijn. Begrijpt gij, broeders en zusters, de genade die God ons geschonken heeft door ons Christus tot hoofd te geven? Verwondert u dan en verheugt u, wij zijn Christus geworden. Als Hij het hoofd is, dan zijn wij de ledematen; de hele mens, dat is Hij en wij samen(...). De volheid van Christus is derhalve het hoofd en de ledematen; wat betekent: het hoofd en de ledematen? Christus en de kerk. cit. Onze Verlosser blijkt één persoon te vormen met de kerk, die Hij heeft aangenomen. cit. Hoofd en ledematen, één en dezelfde mystieke persoon, om zo te zeggen. cit. Een woord van de heilige Jeanne d’Arc tegen haar rechters gesproken vat het geloof van de heilige kerkleraren samen en brengt het gezond verstand van de gelovige tot uitdrukking: “Wat Jezus Christus en de kerk betreft, ben ik van mening dat het één geheel is en dat men hierover geen moeilijkheden moet maken. cit. De kerk is de bruid van Christus 796 757 219 772 1602 1616 De eenheid van Christus en de kerk, hoofd en ledematen van het lichaam, houdt ook in het onderscheid van de twee in een persoonlijke relatie. Dit aspect wordt dikwijls uitgedrukt in het beeld van de bruidegom en de bruid. Het thema van Christus als bruidegom van de kerk is voorbereid door de profeten en aangekondigd door Johannes de Doper. cit. De Heer heeft zichzelf aangeduid als “de bruidegom” (Mc. 2,19). cit. De apostel stelt de kerk en iedere gelovige, lidmaat van zijn lichaam, voor als een bruid “verloofd” met Christus, de Heer, om met Hem slechts één geest te zijn. cit. Zij is de vlekkeloze bruid van het vlekkeloos Lam, cit. die Christus heeft liefgehad, voor wie Hij zich heeft overgeleverd “om haar te heiligen” (Ef. 5,26), die Hij aan zich gebonden heeft door een eeuwig verbond en voor wie Hij blijft zorgen als voor zijn eigen lichaam. cit. Dat is de gehele Christus, hoofd en lichaam, één geheel, bestaande uit velen (...). Of het nu het hoofd is dat spreekt, of de ledematen, het is Christus die spreekt. Hij spreekt in zijn rol van hoofd (ex persona capitis) of in zijn rol van lichaam (ex persona corporis). Maar wat staat er geschreven? “Die twee zullen één vlees zijn. Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de kerk” (Ef. 5,31-32). En de Heer zelf zegt in het evangelie: “Deze twee zullen worden één vlees” (Mt. 19,6). Immers, opdat gij weet dat het hier op de een of andere manier twee personen betreft, maar daarentegen toch ook weer één, door de band van het huwelijk, spreekt Hij bij Jesaja als één persoon (...). Als hoofd noemt Hij zich “bruidegom”, als lichaam noemt Hij zich “bruid”. cit. 797 813 586 “Wat onze geest, ik bedoel onze ziel, is voor onze ledematen, dat is de heilige Geest voor de ledematen van Christus, voor het lichaam van Christus dat de kerk is. cit. “Het moet aan deze Geest van Christus als aan een verborgen beginsel toegeschreven worden dat alle delen van het lichaam zowel met elkaar als met hun verheven hoofd verbonden zijn, aangezien Hij helemaal in het hoofd en helemaal in het lichaam is, helemaal in ieder van zijn ledematen. cit. De heilige Geest maakt van de kerk “de tempel van de levende God” (2 Kor. 6,16). cit. Immers, aan de kerk is de gave van God geschonken (...). In haar is de gemeenschap met Christus, d.w.z. de heilige Geest, onderpand van onvergankelijkheid, bevestiging van ons geloof en ladder om naar God op te stijgen (...). 181 Immers, waar de kerk is, daar is ook Gods Geest; en waar Gods Geest is, daar is de kerk en alle genade. cit. 798 737 1091 791 De heilige Geest is “de oorsprong van iedere vitale en werkelijk heilzame werking in alle delen van het lichaam”. cit. Hij bewerkt op velerlei manieren de opbouw van geheel het lichaam in de liefdecit. door Gods Woord, “dat de kracht bezit op te bouwen” (Hand. 20,32), door het doopsel waardoor de Geest het lichaam van Christus vorm geeft; cit. door de sacramenten die wasdom en genezing schenken aan de ledematen van Christus; door “de aan de apostelen geschonken genade, die onder zijn gaven de voornaamste is, cit. door de deugden die doen handelen volgens het goede, tenslotte door de vele bijzondere genaden (“charismata” genoemd), waardoor Hij de gelovigen “geschikt en bereid maakt” om allerlei werken en taken op zich te nemen voor de vernieuwing en de verdere uitbouw van de kerk. cit. 799 951 2003 Of charismata nu uitzonderlijk of eenvoudig en bescheiden zijn, het zijn genadegaven van de heilige Geest die, direct of indirect, een kerkelijk nut hebben, omdat zij bestemd zijn voor de opbouw van de kerk, tot welzijn van de mensen en voor de noden van de wereld. 800 De charismata dienen in dank aanvaard te worden door degene die ze ontvangt, maar ook door alle leden van de kerk. Ze vormen immers een wonderbaarlijke rijkdom van genade voor de apostolische vitaliteit en de heiligheid van heel het lichaam van Christus, mits het echter wel gaven betreft die werkelijk van de heilige Geest afkomstig zijn en mits deze dan gebruikt worden op een manier die volledig overeenkomt met de authentieke ingevingen van diezelfde Geest, d.w.z. overeenkomstig de liefde, de ware maatstaf van de charismata. cit. 801 894 1905 In deze zin blijkt de onderscheiding der charismata altijd noodzakelijk. Geen enkel charisma ontslaat van de verplichting zich te richten naar de herders van de kerk en hen te gehoorzamen. “Zij hebben in het bijzonder de taak de Geest niet uit te blussen, maar alles te onderzoeken en het goede te behouden”,cit. opdat alle charismata in hun verscheidenheid en hun complementariteit samen bijdragen tot het “welzijn van allen” (1 Kor. 12,7). cit. 802 “Christus Jezus heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle ongerechtigheid te verlossen en ons te maken tot zijn eigen volk, gereinigd van zonde” (Tit. 2,14). 803 “Gij zijt derhalve een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen volk” (1 Petr. 2,9). 182 804 Men treedt toe tot het volk van God door het geloof en het doopsel. “Tot het nieuwe volk van God zijn alle mensen geroepen”,cit. opdat alle mensen in Christus “één gezin en één volk van God vormen”.cit. 805 De kerk is het lichaam van Christus. Door de Geest en zijn werking in de sacramenten, vooral de eucharistie, maakt de gestorven en verrezen Christus de gemeenschap van de gelovigen tot zijn lichaam. 806 In de eenheid van dit lichaam bestaat een verscheidenheid aan ledematen en functies. Alle ledematen zijn met elkaar verbonden, in het bijzonder met hen die lijden, die arm zijn en die vervolgd worden. 807 De kerk is het lichaam, waarvan Christus het hoofd is: zij leeft vanuit Hem, in Hem en voor Hem; Hij leeft met haar en in haar. 808 De kerk is de bruid van Christus.- Hij heeft haar liefgehad en zich voor haar overgeleverd. Hij heeft haar door zijn bloed gereinigd. Hij heeft van haar de vruchtbare moeder van alle kinderen van God gemaakt. 809 De kerk is de tempel van de heilige Geest. De Geest is als de ziel van het mystieke lichaam, oorsprong van zijn leven, van de eenheid in verscheidenheid en van de rijkdom van zijn gaven en charismata. 810 “Zo verschijnt dan de universele kerk als ‘het volk, verenigd uit de eenheid van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”’.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 3 - De kerk is één, heilig, katholiek en apostolisch 811 750 832 865 183 “Dit is de enige kerk van Christus, die wij in de geloofsbelijdenis als één, heilig, katholiek en apostolisch belijden”.cit. Deze vier, onlosmakelijk met elkaar verbonden eigenschappencit. wijzen op wezenlijke kenmerken van de kerk en haar zending. De kerk heeft die niet uit zichzelf; Christus bewerkt door de heilige Geest dat zijn kerk één, heilig, katholiek en apostolisch is, en Hij is het ook die haar oproept ieder van deze hoedanigheden te verwezenlijken. 812 156 770 Alleen het geloof kan herkennen dat de kerk deze eigenschappen ontleent aan haar goddelijke oorsprong. Maar hun historische verschijningsvormen zijn tekenen die ook duidelijk tot het menselijk verstand spreken. “De kerk is”, zo brengt het eerste Vaticaans concilie in herinnering, “op grond van haar verheven heiligheid (...), haar katholieke eenheid, haar onoverwinnelijke duurzaamheid, zelf een belangrijke en voortdurende reden voor geloofwaardigheid en een onweerlegbaar bewijs van haar goddelijke zending”.cit. 813 172 766 797 De kerk is één door haar oorsprong: “Het hoogste voorbeeld en de oorsprong van dit mysterie is de eenheid in de Drieëenheid van personen van de ene God: de Vader en de Zoon in de heilige Geest”.cit. De kerk is één door haar Stichter: “Want de mensgeworden Zoon, de Vredevorst, heeft door zijn kruis alle mensen met God verzoend door de eenheid van allen in één volk en in één lichaam te herstellen.” cit. De kerk is één door haar ziel: “De heilige Geest die in de gelovigen woont en heel de kerk vervult en bestuurt, brengt die wonderbaarlijke gemeenschap van gelovigen tot stand en Hij verbindt allen zo innig in Christus dat Hij het beginsel van de eenheid van de kerk is”.cit. Het behoort derhalve tot het wezen van de kerk één te zijn: Wat voor een wonderlijk mysterie! Er is één Vader van het heelal, één Logos van het heel al en ook één Geest, overal dezelfde; er is ook één maagd die moeder geworden is, en ik noem haar graag de kerk. cit. 814 791 873 1202 832 Deze ene kerk laat vanaf het begin echter een grote verscheidenheid zien die zowel voortvloeit uit de diversiteit van Gods gaven als uit de menigvuldigheid van personen die ze ontvangen. In de eenheid van het volk van God verzamelt zich de verscheidenheid van volken en culturen. Onder de leden van de kerk komt een verscheidenheid van gaven, taken, levensomstandigheden en levenswijzen voor; “in de gemeenschap van de kerk bestaan op wettige wijze particuliere kerken, die hun eigen tradities bezitten”.cit. De grote rijkdom van deze verscheidenheid verzet zich niet tegen de eenheid. De zonde en de last van haar gevolgen bedreigen niettemin onophoudelijk de gave van de eenheid. Daarom moet de apostel ertoe aansporen “de eenheid des Geestes te behouden door de band van de vrede” (Ef. 4,3). 815 1827 830 184 837 173 Welke zijn deze banden van eenheid? “Voeg bij dit alles de liefde als de band der volmaaktheid” (Kol. 3,14). Maar de eenheid van de pelgrimerende kerk wordt ook door zichtbare banden van gemeenschap verzekerd: - de belijdenis van het ene, van de apostelen ontvangen geloof; - de gemeenschappelijke viering van de goddelijke eredienst, vooral van de sacramenten; - de apostolische opvolging door het sacrament van de wijding, die de broederlijke eensgezindheid binnen Gods familie handhaaft. cit. 816 830 “Dit is de enige kerk van Christus (...) waarover onze Verlosser na zijn verrijzenis Petrus als herder heeft aangesteld. Aan hem en de andere apostelen heeft Hij de opdracht gegeven haar te verbreiden en te besturen (...). Deze kerk, als een gemeenschap gesticht en geordend in deze wereld, verwezenlijkt zich (subsistit in) in de katholieke kerk, die bestuurd wordt door de opvolger van Petrus en de bisschoppen die met hem in gemeenschap leven”.cit. Het decreet over de oecumene van het tweede Vaticaans concilie zegt uitdrukkelijk: “Immers, alleen door de katholieke kerk van Christus, die het ‘algemeen heilsmiddel’ is, kan men toegang hebben tot de gehele volheid van de heilsmiddelen. Wij geloven namelijk, dat de Heer aan het ene apostelcollege, waarvan Petrus het hoofd is, alle goederen van het Nieuwe Verbond heeft toevertrouwd, en wel om op aarde één lichaam van Christus te vormen, waarbij allen die reeds op enigerlei wijze tot het volk van God behoren, volledig moeten worden ingelijfd”.cit. 817 2089 Inderdaad “zijn” in de ene en enige kerk van God reeds vanaf het eerste begin enkele scheuringen ontstaan, die de apostel ernstig afkeurt; in latere eeuwen hebben zich echter grotere onenigheden voorgedaan en hebben zich omvangrijke gemeenschappen afgescheiden van de volle gemeenschap van de katholieke kerk en dit soms niet zonder schuld van mensen aan beide zijden”.cit. De breuken die de eenheid van het lichaam van Christus verwonden (men maakt hierbij een onderscheid tussen ketterij, afval en schisma), cit. komen niet zonder de zonden van de mensen tot stand: Waar zonde is, daar is ook veelheid, schisma, ketterij, conflict; maar waar deugd is, daar is ook een eenheid die bewerkte dat alle gelovigen slechts één lichaam waren en één ziel. cit. 818 1271 “Zij die nu in gemeenschappen worden geboren die voortgekomen zijn uit dergelijke breuken” en die er het geloof in Christus in zich opnemen, kan men de zonde van afscheiding niet aanrekenen en de katholieke kerk begroet hen dan ook met broederlijke eerbied en liefde (...). Zij die uit het geloof in het doopsel zijn gerechtvaardigd, worden in Christus ingelijfd en dragen daarom de naam christenen en zij worden door de zonen en de dochters van de katholieke kerk terecht als broeders en zusters in de Heer erkend”.cit. 819 Bovendien bestaan er “verscheidene elementen van heiliging en waarheid”cit. buiten de zichtbare grenzen van de katholieke kerk: “het geschreven woord van God, het leven van de genade, geloof, hoop en liefde, en andere innerlijke gaven van de heilige Geest en ook zichtbare 185 elementen”.cit. De Geest van Christus bedient zich van deze kerken en kerkelijke gemeenschappen als heilsmiddelen waarvan de kracht komt van de volheid van de genade en de waarheid die Christus aan de katholieke kerk heeft toevertrouwd. Al deze weldaden komen van en leiden naar Christuscit. en roepen op zich al op tot “katholieke eenheid”.cit. 820 2748 “Christus heeft vanaf het begin deze eenheid aan zijn kerk geschonken; naar onze geloofsovertuiging leeft zij onverliesbaar voort in de katholieke kerk, en wij hopen dat zij van dag tot dag blijft toenemen tot aan de voleinding van de wereld”.cit. Christus schenkt aan zijn kerk altijd de gave van de eenheid, maar de kerk moet altijd bidden en werken om de eenheid die Christus voor haar wil, te behouden, te versterken en te vervolmaken. Daarom heeft Jezus zelf in het uur van zijn lijden voor de eenheid onder zijn leerlingen gebeden en Hij houdt niet op hiervoor tot de Vader te bidden: “opdat zij allen één mogen zijn, zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U: dat ook zij in Ons mogen zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17,21). Het verlangen de eenheid onder alle christenen opnieuw te vinden is een gave van Christus en een oproep van de heilige Geest. cit. 821 827 2791 Om hieraan op de juiste manier te beantwoorden is er vereist: - een permanente vernieuwing van de kerk door een grotere getrouwheid aan haar roeping. Deze vernieuwing is de drijfveer van de beweging naar eenheid; cit. - een innerlijke ommekeer om zuiverder “volgens het evangelie te leven”cit. want het is de ontrouw van de leden aan de gave van Christus die scheiding teweeg brengt; - het gemeenschappelijk gebed, want “deze innerlijke ommekeer en de heiligheid van leven tezamen met persoonlijke en openbare gebeden voor de eenheid van de christenen moeten worden gezien als de ziel van heel de oecumenische beweging en kunnen dan ook terecht een geestelijke, oecumenische beweging genoemd worden; cit. - een wederzijdse kennis van elkaar als broeders en zusters;cit. - een oecumenische vorming van de gelovigen en in het bijzonder van de priesters; cit. - een dialoog tussen de theologen en ontmoetingen tussen de christenen van de verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen; cit. - een samenwerking tussen de christenen op de verschillende terreinen van dienstverlening aan de mensen. cit. 822 De zorg om de eenheid tot stand te brengen “gaat de hele kerk aan, gelovigen en herders”.cit. Maar men moet “er zich ook van bewust zijn, dat dit heilig voornemen alle christenen te verzoenen binnen de eenheid van de ene en enige kerk van Christus de menselijke krachten en gaven te boven gaat”. Daarom stellen wij al onze hoop op “het gebed van Christus voor de kerk, op de liefde van de Vader voor ons en op de kracht van de heilige Geest”.cit. 823 459 796 946 “De kerk bezit, naar wij geloven, een onvergankelijke heiligheid. Christus, de Zoon van God, die samen met de Vader en de Geest met de woorden ‘Gij alleen zijt de Heilige’ gehuldigd wordt, heeft de kerk als zijn bruid bemind en zichzelf voor haar overgeleverd om haar te heiligen. Hij heeft haar met zichzelf als met zijn lichaam verenigd en haar met de gave van de heilige Geest tot verheerlijking van God overladen”.cit. De kerk is dus “het heilig volk van God”cit. en haar leden worden “heiligen”cit. genoemd. 186 824 816 De kerk, verenigd met Christus, wordt door Hem geheiligd; door Hem en in Hem wordt zij ook heiligend. “Het doel van alle werken van de kerk is heiliging van de mensen in Christus en de verheerlijking van “God”.cit. In de kerk is dus “de volheid van de heilsmiddelen”cit. aanwezig. In haar “verwerven wij door Gods genade de heiligheid”.cit.X 825 670 2013 “Reeds hier op aarde is de kerk getooid met een werkelijke, zij het ook onvolmaakte, heiligheid”.cit. In haar leden moet de volmaakte heiligheid nog verworven worden: “Met zo talrijke en zo belangrijke heilsmiddelen toegerust worden alle gelovigen van iedere staat en stand, elk langs zijn eigen weg, door de Heer geroepen tot een volmaakte heiligheid, die niets anders is dan de volmaaktheid van de Vader zelf”.cit. 826 1827 2658 864 De liefde is de ziel van de heiligheid waartoe allen zijn geroepen: “Zij stuurt alle heilsmiddelen, bezielt ze en leidt ze naar hun doel”:cit. Ik begreep dat, als de kerk een lichaam is dat uit verschillende ledematen is samengesteld, het noodzakelijkste en edelste lid haar niet kan ontbreken; ik begreep dat de kerk een hart bezat, en dat dit hart brandde van liefde. Ik begreep dat alleen de liefde de leden van de kerk tot handelen aanzette, en dat, als het vuur van de liefde gedoofd zou worden, de apostelen zouden ophouden het evangelie te verkondigen, de martelaren zouden weigeren hun bloed te vergieten. Ik begreep dat de liefde alle roepingen insloot, dat de liefde alles was, dat zij alle tijden en alle plaatsen omvatte, in één woord: dat zij eeuwig is! cit. 827 1425 821 “Terwijl Christus echter “heilig, schuldeloos en onbesmet is, geen zonde heeft gekend, maar alleen de zonden van het volk kwam uitboeten, heeft de kerk zondaars in haar midden; zij is tegelijkertijd heilig en tot uitzuivering geroepen en streeft voortdurend boetedoening en vernieuwing na”.cit. Alle leden van de kerk, met inbegrip van haar bedienaren, moeten erkennen dat zij zondaars zijn. cit. In allen bevindt het onkruid van de zonde zich nog onder de tarwe van het evangelie, tot het einde der tijden. cit. De kerk brengt dus zondaars bijeen die door het heil van Christus gegrepen zijn, maar die nog altijd op weg zijn naar heiliging. De kerk is dus heilig, ook al bergt zij in haar schoot zondaars; want zelf kent zij geen enkel ander leven dan dat van de genade; als haar leden waarlijk hierdoor gevoed worden, dan worden zij hierdoor geheiligd; als zij zich hieraan echter onttrekken, dan vervallen zij tot zonden en lopen zij een bezoedeling van de ziel op die haar heiligheid belemmert. Daarom lijdt de kerk onder deze zonden en doet zij boete hiervoor, terwijl ze tegelijkertijd de macht heeft haar kinderen door het bloed van Christus en de gave van de heilige Geest hiervan te bevrijden. cit. 828 1173 2045 187 Door sommige gelovigen heilig te verklaren, d.w.z. door plechtig af te kondigen dat deze gelovigen op heldhaftige wijze de deugden hebben beoefend en geleefd hebben in trouw aan Gods genade, erkent de kerk de kracht van de Geest van heiligheid die in haar is, en door hen als voorbeelden en voorsprekers te geven aan de gelovigen ondersteunt zij hun hoop. cit. “De mannelijke en vrouwelijke heiligen zijn altijd bron en oorsprong van vernieuwing geweest op de moeilijkste ogenblikken in de geschiedenis van de kerk”.cit. Immers, “de heiligheid is de geheime bron en de onfeilbare maatstaf van haar apostolische werkzaamheid en haar missionaire bezieling”.cit. 829 1172 972 “Terwijl de kerk in de allerheiligste Maagd de volmaaktheid reeds heeft bereikt, waardoor zij zonder vlek of rimpel is, streven de gelovigen er nog steeds naar de zonde te overwinnen en in heiligheid te groeien; daarom slaan zij hun ogen op naar Maria”.cit. in haar is de kerk reeds de volmaakt heilige. 830 795 815 816 Het woord “katholiek” betekent “universeel” in de betekenis van “in zijn totaliteit” of “in zijn geheel”. De kerk is katholiek in een tweevoudige zin: zij is katholiek, omdat Christus in haar tegenwoordig is. “Daar waar Christus Jezus is, daar is de katholieke kerk”. In haar blijft de volheid van het lichaam van Christus, verbonden met haar hoofd, cit. voortbestaan, hetgeen inhoudt dat zij van Hem “de volheid van de heilsmiddelen”,cit. die Hij gewild heeft, ontvangt: de juiste en volledige geloofsbelijdenis, het volledige sacramentele leven en het gewijde ambt in apostolische opvolging. De kerk was in deze fundamentele betekenis katholiek op de dag van Pinksterencit. en zij zal dat altijd zijn tot op de dag van de parousie. 831 849 360 518 Zij is katholiek, omdat zij door Christus tot heel het menselijk geslacht gezonden is: cit. Tot het nieuwe volk van God zijn alle mensen geroepen. Daarom moet dit één en enig blijvend volk zich over de hele wereld en door alle eeuwen heen verspreiden, opdat zo het besluit van Gods wil verwezenlijkt wordt, die de menselijke natuur in het begin als een eenheid geschapen heeft en zijn kinderen die verstrooid waren, uiteindelijk toch weer heeft willen verzamelen (...). Dit kenmerk van universaliteit, dat het volk van God siert, is een gave van de Heer zelf, een gave waardoor de katholieke kerk op doeltreffende wijze en voortdurend ernaar streeft heel de mensheid met al wat zij aan goeds heeft, weer bijeen te brengen onder Christus als haar hoofd, in de eenheid van zijn Geest. cit. 832 814 811 “De kerk van Christus is werkelijk tegenwoordig in alle rechtmatige plaatselijke gemeenschappen van gelovigen, verenigd met hun herders, gemeenschappen die ook in het 188 Nieuwe Testament kerken genoemd worden (...). Hierin worden door de prediking van Christus’ evangelie de gelovigen verzameld en wordt het geheim van het Laatste Avondmaal van de Heer gevierd (...). In deze gemeenschappen, hoewel vaak klein en arm of verspreid, is Christus tegenwoordig, door wiens kracht de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk tot stand komt”. 833 886 Men verstaat onder particuliere kerk, en in de eerste plaats het diocees (of de eparchie), een gemeenschap van christengelovigen die wat geloof en sacramenten betreft, verbonden zijn met hun bisschop die in de apostolische successiecit. gewijd is. Deze particuliere kerken “zijn gevormd naar het beeld van de universele kerk, in en uit deze particuliere kerken bestaat de ene en enige katholieke kerk”.cit. 834 882 1369 De particuliere kerken zijn ten volle katholiek door de gemeenschap met “een onder hen: de kerk van Rome, “zij zit voor in de liefde”.cit. “Want met deze kerk moet, op grond van haar bijzondere oorsprong iedere kerk, d.w.z. de gelovigen van overal, overeenstemmen”.cit. “Immers, vanaf het moment dat het mensgeworden Woord naar ons is afgedaald, hielden en houden alle christelijke kerken de kerk hier (in Rome), die de grootste is, voor hun enige basis en fundament, omdat volgens de beloften van de Heiland zelf de poorten van de hel haar nooit hebben overweldigd”.cit. 835 1202 “De universele kerk moet niet gezien worden als een eenvoudige optelsom of federatie van particuliere kerken. Maar het is veeleer de kerk, universeel door roeping en zending, die wortelt in een verscheidenheid van culturele, sociale en menselijke terreinen, waarbij zij in elk deel van de wereld verschillende aspecten en uitdrukkingsvormen aanneemt”.cit. De rijke verscheidenheid van kerkelijke disciplines, liturgische riten, theologisch en geestelijk erfgoed, eigen aan de plaatselijke kerken “is in haar streven naar eenheid een des te schitterender bewijs van de katholiciteit van de onverdeelde kerk”.cit. 836 831 “Tot de katholieke eenheid van het volk Gods (.,.) zijn alle mensen geroepen; en daartoe behoren of daarop zijn gericht, zij het op verschillende wijze, én de katholieke gelovigen, én de anderen die in Christus geloven, én tenslotte alle mensen zonder uitzondering die door Gods genade tot het heil geroepen zijn”.cit. 837 771 882 815 “Volledig in de kerkelijke gemeenschap ingelijfd, zijn degenen die, met de Geest van Christus begiftigd, haar gehele organisatie en al haar ingestelde heilsmiddelen aanvaarden en tevens in haar zichtbare organisatie met Christus, die haar door de opperherder en de bisschoppen bestuurt, verbonden blijven: dit zijn immers de banden van de geloofsbelijdenis, de sacramenten, het kerkelijk bestuur en de gemeenschap. Doch geen mens wordt gered die, hoewel hij bij de kerk is 189 ingelijfd, in de liefde niet volhardt en in de schoot van de kerk wel ‘met het lichaam’, maar niet ‘met zijn hart’ aanwezig blijft”.cit. 838 818 1271 1399 Met hen die gedoopt zijn en die de erenaam van christenen dragen, maar die niet het volledig geloof belijden of de eenheid van gemeenschap onder de opvolger van Petrus niet in stand houden, weet de kerk zich om velerlei redenen verbonden”.cit. “Zij die in Christus geloven en op de juiste wijze het doopsel hebben ontvangen, bevinden zich, zij het onvolmaakt, in een zekere gemeenschap, met de katholieke kerk”.cit. Met de orthodoxe kerken gaat deze gemeenschap zo diep “dat er nog maar heel weinig voor nodig is, of zij bereikt de volheid die een gemeenschappelijke viering van de eucharistie van de Heer toelaat”.cit. 839 856 63 147 “Zij die het evangelie nog niet ontvangen hebben, zijn op verschillende manieren gericht op het volk van God”.cit.: De verhouding tussen de kerk en het joodse volk. De kerk, het volk van God in het Nieuwe Verbond, ontdekt bij het onderzoeken van haar eigen mysterie haar band met het joodse volk, cit. “waartoe God het eerst gesproken heeft”.cit. In tegenstelling tot de andere niet-christelijke godsdiensten is het joodse geloof al een antwoord op de openbaring van God in het Oude Verbond. Aan het joodse volk “behoort de aanneming tot zonen, de heerlijkheid, de verbonden, de wetgeving, de eredienst en de beloften; van hen zijn de aartsvaders en uit hen komt Christus voort naar het vlees” (Rom. 9,4-5), want “God kent geen berouw over zijn genadegaven noch over zijn roeping (Rom. 11,29). 840 674 597 Wanneer men bovendien naar de toekomst kijkt, dan streven het volk van God uit het Oude Verbond en het nieuwe Volk van God analoge doeleinden na: de verwachting van de komst (of terugkeer) van de Messias. Deze verwachting is echter enerzijds die van de terugkeer van de gestorven en verrezen Messias, die erkend wordt als Heer en Zoon van God, en anderzijds die van de komst aan het einde der tijden van de Messias, van wie de trekken verborgen blijven, een verwachting die gepaard gaat met het drama van de onwetendheid of de miskenning van Christus Jezus. 841 De betrekkingen van de kerk met de moslims. “Het heilsplan strekt zich ook uit tot hen die de Schepper erkennen, onder wie vooral de moslims, die in hun belijdenis aan het geloof van Abraham vasthouden en samen met ons de ene en barmhartige God aanbidden die op de jongste dag de mensen zal oordelen. cit. 842 360 De band van de kerk met de niet-christelijke godsdiensten is allereerst die van de gemeenschappelijke oorsprong en het gemeenschappelijk einddoel van het menselijk geslacht: 190 “Immers, alle volken vormen één gemeenschap; zij hebben één oorsprong, omdat God heel het menselijk geslacht over de gehele oppervlakte van de aarde deed wonen; zij hebben ook één einddoel: God, wiens voorzienigheid, bewijzen van goedheid en heilsbeschikkingen zich uitstrekken tot allen, totdat de uitverkorenen verenigd zullen worden in de heilige stad”.cit. 843 28 856 De kerk erkent dat de andere godsdiensten nog “‘ in afschaduwingen en beelden” God zoeken, die onbekend is, maar toch zo nabij, omdat Hij aan allen levensadem en alles schenkt en omdat Hij wil dat alle mensen gered worden, Zo beschouwt de kerk al wat men in de godsdiensten aan goeds en aan waarheid kan vinden “als een voorbereiding op het evangelie en als een geschenk van Hem die iedere mens verlicht, opdat hij uiteindelijk het leven heeft”.cit. 844 29 Maar in hun godsdienstig gedrag vertonen de mensen ook beperkingen en tekortkomingen die in hen het beeld van God misvormen: Meermalen zijn zij, door de Boze misleid, afgedwaald in hun bespiegelingen en hebben zij Gods waarheid verruild voor de leugen door meer het schepsel dan de Schepper te dienen of zijn, door zonder God op deze wereld te leven en te sterven, blootgesteld aan de uiterste wanhoop. cit. 845 30 953 1219 Om opnieuw al zijn kinderen die de zonde heeft verstrooid en doen afdwalen, te verenigen heeft de Vader heel de mensheid in de kerk van zijn Zoon willen samenroepen. De kerk is de plaats waar de mensheid haar eenheid en heil moet terugvinden, Zij is “de verzoende wereld”.cit. Zij is het schip dat “de juiste koers vaart in deze wereld, met het volle zeil van het kruis van de Heer op de adem van de heilige Geest”cit. of, om een ander beeld te gebruiken dat de Kerkvaders dierbaar is: zij wordt gesymboliseerd door de ark van Noach, zij die als enige van de zondvloed redt. cit. 846 161 1257 Hoe dient men deze zo vaak door de Kerkvaders herhaalde uitspraak te interpreteren? In positieve zin geformuleerd betekent dit dat alle heil komt van Christus, het hoofd, via de kerk, die zijn lichaam is. Het concilie leert, daarbij steunend op de heilige Schrift en de Overlevering, dat deze pelgrimerende kerk noodzakelijk is voor het heil. Alleen Christus is immers de Middelaar en de weg van het heil en in zijn lichaam, de kerk, komt Hij onder ons tegenwoordig. Door ons uitdrukkelijk de noodzakelijkheid van geloof en doopsel in te scherpen heeft Hij tevens de noodzakelijkheid bevestigd van de kerk zelf, waarin de mensen door de deur van het doopsel binnengaan. Daarom kunnen die mensen niet gered worden die heel goed weten dat God door middel van Jezus Christus de katholieke kerk als noodzakelijk gesticht heeft, toch weigeren haar lid te worden of te blijven van deze kerk. cit. 847 191 Deze woorden slaan niet op hen die buiten hun schuld Christus en zijn kerk niet kennen: Immers, wie zonder schuld het evangelie van Christus en zijn kerk niet kennen, maar toch met een oprecht hart God zoeken en zijn wil, zoals het geweten hun die voorhoudt, onder invloed van de genade metterdaad trachten te volbrengen, die kunnen het eeuwig heil verwerven. cit. 848 1260 “Ofschoon God langs wegen die Hem bekend zijn, de mensen die zonder hun schuld het evangelie niet kennen, tot geloof kan brengen “zonder welk het onmogelijk is aan Hem te behagen” (Heb, 11,6), rust toch op de kerk de plicht om “alle mensen” te evangeliseren en heeft zij daartoe ook het heilig recht”.cit. 849 738 767 De missionaire opdracht. “Door God tot de volken gezonden om het universeel sacrament van het heil te zijn, streeft de kerk ernaar, krachtens de diepste eisen van haar eigen katholiciteit en in gehoorzaamheid aan de opdracht van haar Stichter, het evangelie te verkondigen aan alle mensen”.cit. “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb, Zie, Ik ben met u alle dagen tot aan de voleinding der wereld” (Mt, 28,19-20). 850 257 730 De oorsprong en het doel van de missie. De uiteindelijke bron van de missionaire opdracht die de Heer aan zijn kerk gegeven heeft, is de eeuwige liefde van de allerheiligste Drieëenheid: “De kerk is gedurende haar aardse pelgrimstocht van nature missionair, aangezien zij zelf volgens het plan van God de Vader haar oorsprong vindt in de zending van de Zoon en in de zending van de heilige Geest”.cit. En het uiteindelijke doel van de zending is geen ander dan de mensen te laten delen in de gemeenschap die er is tussen de Vader en de Zoon in hun Geest van liefde. cit. 851 221 429 741 217 2104 890 De reden van de missie. De kerk heeft altijd al aan de liefde van God voor alle mensen de verplichting en de kracht van haar missionaire bezieling ontleend: “Want de liefde van Christus laat ons geen rust (...)” (2 Kor. 5,14). cit. Immers, “God wil dat alle mensen gered worden en tot de kennis van de waarheid komen” (1 Tim, 2,4), God wil het heil van allen door middel van de kennis van de waarheid. Het heil is gelegen in de waarheid, Zij die aan de beweging van de Geest gehoor geven, bevinden zich reeds op de weg van het heil; maar de kerk, waaraan deze waarheid is toevertrouwd, moet aan hun verlangen tegemoet komen om hun die te brengen, Omdat zij in een universeel heilsplan gelooft, moet zij missionair zijn. 852 192 2044 2473 De wegen van de missie. “De heilige Geest is de hoofdrolspeler in de hele zending van de kerk”.cit. Hij is het die de kerk leidt op de wegen van de zending en de missie, “Omdat deze missie de zending van Christus zelf, die gezonden is om de armen het evangelie te brengen, in de loop van de geschiedenis voortzet en ontplooit, moet ook de kerk, onder aandrang van de Geest van Christus, voortgaan op dezelfde weg die ook Christus is gegaan, de weg namelijk van armoede, gehoorzaamheid, dienstbaarheid en zelfopoffering tot de dood toe, waaruit Hij door zijn verrijzenis als overwinnaar te voorschijn is gekomen”.cit. Zo is “het bloed van de martelaren het zaad van de christenen”.cit. 853 1428 2443 Maar op haar pelgrimstocht heeft de kerk ook ervaren “welk een afstand er is tussen de boodschap die zij uitdraagt, en de menselijke zwakheid van hen aan wie het evangelie wordt toevertrouwd”.cit. Alleen door voort te gaan op de weg “ van boetedoening en vernieuwing”cit. en “door de nauwe deur van het kruis”cit. kan het volk van God het rijk van Christus verbreiden. cit. Immers, “zoals Christus het verlossingswerk heeft volbracht in armoede en vervolging, zo is ook de kerk geroepen dezelfde weg te gaan om de mensen de vruchten van het heil mee te delen”. cit. 854 2105 1204 Door haar zending zelf “is de kerk samen met heel de mensheid op weg en deelt zij hetzelfde aardse lot met de wereld, Zij is als het ware het zuurdeeg en als de ziel van de menselijke samenleving, geroepen om in Christus te worden vernieuwd en omgevormd tot de familie van God”. cit. De missionaire krachtsinspanning vereist dus geduld. Ze begint bij de verkondiging van het evangelie aan volken en aan groepen die nog niet in Christus geloven; cit. ze vindt haar vervolg in de vestiging van christelijke gemeenschappen die “tekens van de tegenwoordigheid van God in de wereld”cit. zijn, en in de stichting van locale kerken; cit. ze brengt een proces van inculturatie op gang om het evangelie vlees en bloed te doen worden binnen de culturen van de volken; cit. ongetwijfeld zal ze ook tegenslagen kennen, “Wat echter de mensen, groeperingen en volken betreft, hen raakt en doordringt de kerk slechts geleidelijk en neemt hen zo op in de katholieke volheid. cit. 855 821 De zending van de kerk vraagt inzet voor de eenheid van de christenen.cit. Immers, “de verdeeldheid van de christenen is voor de kerk een beletsel om de volheid van de katholiciteit die haar eigen is, te verwezenlijken in die zonen en dochters die haar door het doopsel toebehoren, maar van haar volledige gemeenschap gescheiden zijn. En zelfs voor de kerk zelf wordt het daardoor moeilijker de volheid van de katholiciteit in ieder opzicht in de werkelijkheid van haar leven tot uitdrukking te brengen”. cit. 856 839 843 De missionaire taak van de kerk impliceert een respectvolle dialoog met hen die het evangelie nog niet aanvaarden. cit. De gelovigen kunnen voor zichzelf baat hebben bij deze dialoog door “al wat er reeds aan waarheid en genade bij de volken als een verborgen tegenwoordigheid van God wordt gevonden”, cit. beter te leren kennen. Als zij de Blijde Boodschap verkondigen aan hen die haar niet kennen, dan is dat om de waarheid en het goede dat God onder de mensen en de volken heeft verbreid, te verstevigen, aan te vullen en op een hoger plan te brengen en het te zuiveren van dwaling en kwaad “tot eer van God, tot beschaming van de duivel en tot geluk van de mens”. cit. 857 193 75 171 880 1575 De kerk is apostolisch omdat zij, in een drievoudige zin, gegrondvest is op de apostelen: - zij is en blijft gebouwd op “het fundament van de apostelen” (Ef. 2,20; Apok. 21,14), de getuigen die door Christus zelf uitgekozen en uitgezonden zijn; cit. - zij bewaart met de hulp van de heilige Geest, die in haar woont, de leer, cit. de geloofsschat, de heilzame woorden die zij van de apostelen vernomen heeft en geeft deze door; cit. - zij wordt voortdurend onderricht, geheiligd en geleid door de apostelen tot aan de wederkomst van Christus dankzij diegenen die hen in hun pastorale taak opvolgen: het college van de bisschoppen “die door de priesters bijgestaan worden, in eenheid met de opvolger van Petrus, de opperherder van de kerk”:cit. Gij zijt onze eeuwige Herder, , Gij laat uw volk niet eenzaam achter, maar blijft het in bescherming houden door uw heilige apostelen. Zo wordt uw kerk geleid door de herders, die Gij hebt aangesteld om de plaats te bekleden van uw Zoon en de kudde voor te gaan die zij weiden. cit. 858 551 425 1086 Jezus is de Gezondene van de Vader, Vanaf het begin van zijn dienstwerk riep Hij “tot zich die Hij zelf wilde. Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken” (Mc, 3,13-14), Vanaf dan zullen zij zijn “gezondenen” zijn (hetgeen de betekenis is van het Griekse apostoloi), In hen wordt zijn eigen zending voortgezet, “Zoals de Vader Mij zendt, zo zend Ik u” (Joh, 20,21). cit. Hun ambt is dus de voortzetting van zijn eigen zending: “Wie u opneemt, neemt Mij op”, zegt Hij tot de Twaalf (Mt, 10,40). cit. 859 876 Jezus maakt hen deelgenoot aan zijn zending die Hij van de Vader gekregen heeft: zoals “de Zoon niets uit zichzelf kan” (Joh, 5,19,30), maar alles ontvangt van de Vader, die Hem gezonden heeft, zo kunnen zij die Jezus zendt, niets doen zonder Hemcit. van wie zij hun zendingsopdracht en het vermogen om deze te vervullen krijgen. De apostelen van Christus weten daarom dat zij door God bekwaam gemaakt zijn “bedienaars te zijn van een nieuw verbond” (2 Kor. 3,6), “dienaars van God” (2 Kor. 6,4), “gezanten van Christus” (2 Kor. 5,20), “helpers van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen” (1 Kor. 4,1). 860 642 765 1536 Een aspect van de taak van de apostelen is niet overdraagbaar: de uitgekozen getuigen van de verrijzenis van de Heer en de fundamenten van de kerk te zijn, Maar een ander aspect van hun taak blijft, Christus heeft hun beloofd met hen te blijven tot het einde der tijden. cit. “De goddelijke zending door Christus aan de apostelen toevertrouwd, zal tot het einde der tijden duren, want het evangelie dat zij moeten doorgeven, is voor de kerk voor altijd het beginsel van heel haar leven. Daarom hebben de apostelen ervoor gezorgd opvolgers aan te stellen”.cit. 194 861 77 1087 “Om de hun toevertrouwde zending na hun dood te doen voortduren hebben de apostelen aan hun naaste medewerkers bij wijze van testament de opdracht gegeven het door hen begonnen werk te voltooien en te bevestigen, met de aanbeveling zorg te dragen voor de hele kudde, waarover de heilige Geest hen als herders van de kerk van God heeft aangesteld, Zij stelden dus zulke mannen aan en gaven hun vervolgens de opdracht ervoor te zorgen dat na hun dood andere beproefde mannen hun ambt zouden overnemen”.cit. 862 880 1556 “Evenals het ambt blijft voortbestaan dat door de Heer in het bijzonder aan Petrus, de eerste van de apostelen, is toevertrouwd en dat aan zijn opvolgers overgedragen moet worden, zo blijft ook het ambt van de apostelen voortbestaan om de kerk te hoeden, een ambt dat door het gewijde orde van bisschoppen blijvend uitgeoefend moet worden.” Daarom leert de kerk dat “de bisschoppen krachtens goddelijke instelling de opvolgers zijn van de apostelen als herders van de kerk. Wie naar hen luistert, luistert naar Christus, en wie hen versmaadt, versmaadt Christus en Hem die Christus gezonden heeft”.cit. 863 900 2472 Heel de kerk is apostolisch in zoverre zij door de opvolgers van de heilige Petrus en de apostelen, in gemeenschap van geloof en leven verbonden blijft met haar oorsprong. Heel de kerk is apostolisch, in zoverre zij “gezonden” is tot heel de wereld; alle leden van de kerk hebben, zij het ook op verschillende wijze, deel aan deze zending, “De christelijke roeping is krachtens haar aard tegelijk een roeping tot het apostolaat”, Men noemt “iedere activiteit van het mystieke lichaam die zich ten doel stelt het rijk van Christus over de hele aarde te verspreiden ‘apostolaat’. cit. 864 828 824 1324 “Omdat Christus, gezonden door de Vader, de boon en de oorsprong is van heel het apostolaat van de kerk, is het duidelijk dat de vruchtbaarheid van het apostolaat,” zowel dat van de gewijde bedienaren als dat van de leken, “afhankelijk is van hun levende band met Christus”.cit. Overeenkomstig de roepingen, de noden van de tijd en de verschillende gaven van de heilige Geest neemt het apostolaat de meest uiteenlopende vormen aan, Maar het is altijd de liefde, waarvan de eucharistie de voornaamste bron is, “die als het ware de ziel van ieder apostolaat is”.cit. 865 811 541 De kerk “is één, heilig, katholiek en apostolisch in haar diepste en uiteindelijke wezen, “Het rijk der hemelen”, “Gods rijk”,cit. dat gekomen is in de persoon van Christus en dat op mysterievolle 195 wijze tot aan zijn volle eschatologische verschijning groeit in de harten van hen die in Hem zijn ingelijfd, bestaat immers al in haar en het zal aan het einde der tijden in haar voltooid worden. Dan zullen alle mensen die door Hem vrijgekocht zijn en , in Hem “heilig en vlekkeloos in de liefde” gemaakt zijn, cit. “ voor zijn aangezicht” verzameld worden als het ene volk van God, “de bruid van het Lam” (Apok, 21,9), “de heilige stad, terwijl zij van God uit de hemel neerdaalt, stralend van de heerlijkheid Gods” (Apok, 21,10-11); “en de stadsmuur heeft twaalf grondstenen en daarop de twaalf namen van de twaalf apostelen van het Lam” (Apok, 21,14). 866 De kerk is één: zij heeft één Heer, zij belijdt één geloof, zij wordt uit één doopsel geboren, zij vormt slechts één lichaam, bezield door één Geest, met het oog op één, enige hoop. cit. Als deze hoop is vervuld, zal alle verdeeldheid overwonnen zijn. 867 De kerk is heilig: de allerheiligste God is haar grondlegger’, Christus, haar bruidegom, heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen; de Geest van heiligheid bezielt haar , Ook al heeft zij zondaars in haar midden, toch is zij, “bestaande uit zondaars, zonder zonde”. In de heiligen schittert haar heiligheid; in Maria is zij reeds de volmaakt heilige, 868 De kerk is katholiek: zij verkondigt de totaliteit van het geloof; zij draagt de volheid van de heilsmiddelen in zich en dient die toe; zij is gezonden tot zij is van alle volken; zij richt zich tot alle mensen; zij omvat alle tijden; “ nature missionair”.cit. 869 De kerk is apostolisch: zij is gebouwd op duurzame grondstenen,’ “de twaalf apostelen van het Lam” (Apok. 21, 14); zij is onverwoestbaar’, cit. zij blijft onfeilbaar behouden in de waarheid” Christus bestuurt haar door Petrus en de andere apostelen en samen met hun opvolgers, de paus en het college van bisschoppen. 870 “Dit is de enige kerk van Christus, waarvan wij in de geloofsbelijdenis belijden dat zij één, heilig, katholiek en apostolisch is (...), deze kerk heeft haar bestaanswijze in de katholieke kerk, bestuurd door de opvolger van Petrus en door de bisschoppen in gemeenschap met hem, ofschoon men buiten haar verscheidene elementen van heiliging en waarheid vindt”.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 4 - De christengelovigen - Hiërarchie, leken, gewijd leven 871 1268 1269 782 196 Christengelovigen zijn zij die, door het doopsel in Christus ingelijfd, tot volk van God zijn gemaakt, en aldus het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus op hun wijze deelachtig, ieder volgens zijn eigen plaats, geroepen worden de zending uit te voeren die God aan de kerk ter vervulling in de wereld toevertrouwd heeft”.cit. 872 1934 794 “Tussen alle christengelovigen, en wel krachtens hun wedergeboorte in Christus, bestaat een ware gelijkheid in waardigheid en handelen, waardoor allen, ieder overeenkomstig de eigen plaats en taak, aan de opbouw van het lichaam van Christus meewerken”.cit. 873 814 1937 De verschillen zelf die de Heer heeft willen aanbrengen tussen de ledematen “ lichaam, dienen de eenheid en de zending ervan. Want “er is in de van zijn kerk verscheidenheid van bediening, maar eenheid van zending, Aan de apostelen en hun opvolgers is door Christus de opdracht toevertrouwd om in zijn naam en door zijn macht te onderwijzen, te heiligen en te besturen. De leken, het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus deelachtig geworden, vervullen echter een eigen taak in de zending van het gehele volk van God in de kerk en in de wereld”.cit. Tenslotte zijn er “in elk van deze beide groepen [gewijde bedienaren en leken] christengelovigen die door de professie van de evangelische raden (...) zich op hun eigen bijzondere wijze aan God toewijden en de heilszending van de kerk dienen”.cit. 874 1544 Christus zelf is de bron van het ambt in de kerk. Hij heeft het ingesteld, en er gezag, een zending, een oriëntatie en een bestemming aan gegeven: Om het volk van God te hoeden en steeds verder uit te breiden heeft Christus, de Heer, in zijn kerk verschillende ambten ingesteld die het welzijn van heel het lichaam tot doel hebben. De bedienaars immers staan krachtens de gewijde macht waarover zij beschikken in dienst van hun broeders, opdat allen die deel uitmaken van Gods volk (...), tot het heil komen”.cit. 875 166 1548 1536 “Hoe kan men in Hem geloven zonder van Hem te hebben gehoord? Hoe kan men van Hem horen, als niemand Hem verkondigt?” (Rom. 10,14-15), Niemand, geen enkel individu, geen enkele gemeenschap, kan aan zichzelf het evangelie verkondigen, “Het geloof ontstaat door prediking” (Rom. 10,17), Niemand kan zichzelf de opdracht en de zending geven het evangelie te verkondigen. De gezondene van de Heer spreekt en handelt niet op eigen gezag, maar krachtens het gezag van Christus: niet als lid van de gemeenschap, maar in naam van Christus spreekt hij tot haar. Niemand kan zichzelf de genade schenken, ze moet gegeven en aangeboden worden. Dat veronderstelt bedienaren van de genade die door Christus daartoe gemachtigd en gerechtigd zijn. Van Hem ontvangen zij de zending en de bevoegdheid (de “gewijde macht”) te handelen in persona Christi Capitis; diakens ontvangen de kracht om het volk van God te dienen in de 197 diaconie van de liturgie, verkondiging en caritas, in gemeenschap met de Bisschop en zijn priesters. Dit ambt waarin de gezondenen van Christus door Gods gave doen en geven wat zij uit zichzelf niet kunnen doen en geven, noemt de traditie van de kerk “sacrament”. Het ambt in de kerk wordt door een eigen sacrament verleend. 876 1551 427 Wezenlijk verbonden met de sacramentele natuur van het kerkelijk ambt is zijn karakter van dienstbaarheid, Immers, geheel afhankelijk van Christus die zijn dienaren hun zending en gezag geeft, zijn zij werkelijk “dienstknechten van Christus” (Rom. 1,1), naar het beeld van Christus die uit vrije wil voor ons “het bestaan van een slaaf” heeft aangenomen (Fil, 2,7), Omdat het woord en de genade waarvan zij de bedienaren zijn, niet van henzelf, maar van Christus zijn, die hun deze ten dienste van de anderen heeft toevertrouwd, moeten zij uit vrije wil slaaf van allen worden. cit. 877 1559 Eveneens hoort het tot de sacramentele natuur van het kerkelijk ambt dat het een collegiaal karakter heeft, Immers, vanaf het begin van zijn dienstwerk heeft de Heer de Twaalf “het zaad van het nieuwe Israël en tegelijk de oorsprong van “ ook samen gezonde heilige hiërarchie” aangesteld. cit. Samen uitgekozen zijn zij den en hun broederlijke eenheid moet de broederlijke gemeenschap van alle gelovigen dienen; ze zal als een weerspiegeling en een getuigenis zijn van de gemeenschap van de goddelijke personen. cit. Daarom oefent iedere bisschop zijn ambt uit binnen het college van bisschoppen, in gemeenschap met de bisschop van Rome, opvolger van de heilige Petrus en hoofd van het college; de priesters oefenen hun ambt uit binnen het priestercollege van het bisdom onder leiding van hun bisschop. 878 1484 Tenslotte is het aan de sacramentele natuur van het kerkelijk ambt eigen dat het een persoonlijk karakter heeft, Als de dienaren van Christus gemeenschappelijk handelen, dan handelen zij ook altijd persoonlijk. Ieder wordt persoonlijk geroepen: “Gij moet Mij volgen” (Joh, 21,22) cit. om in de gemeenschappelijke zending persoonlijk getuige te zijn door persoonlijk verantwoordelijkheid te dragen ten opzichte van Hem die de zending verleent, door “In zijn persoon” en voor personen te handelen: “Ik doop u in de naam van de Vader (...)”; “Ik vergeef u (...)”. 879 Het sacramentele ambt in de kerk wordt dus uitgeoefend in naam van Christus. Het heeft een persoonlijk karakter en een collegiale vorm. Dat wordt bewaarheid in de banden tussen het college van bisschoppen en zijn hoofd, de opvolger van de heilige Petrus, en in de verhouding tussen de pastorale verantwoordelijkheid van de bisschop voor zijn particuliere kerk en de gemeenschappelijke zorg van het college van bisschoppen voor de universele kerk. 880 552 862 Toen Christus de Twaalf aanstelde “maakte Hij van hen een college of vaste groep en stelde hij 198 Petrus, uit hun midden gekozen, aan hun hoofd”.cit. “Zoals Petrus en de andere apostelen één apostolisch college vormen door de instelling van de Heer, zo zijn op gelijke wijze de paus van Rome, de opvolger van Petrus, en de bisschoppen, de opvolgers van de apostelen, met elkaar verbonden”.cit. 881 553 642 De Heer heeft alleen van Simon, aan wie Hij de naam Petrus (“rots”) gaf, de rots van zijn kerk gemaakt. Hij heeft hem de sleutels ervan overhandigd; cit. Hij heeft hem aangesteld tot herder van heel de kudde. cit. “Maar het staat vast dat deze taak om te binden en te ontbinden, die aan Petrus is gegeven, ook aan het college van apostelen, verbonden met hun hoofd, gegeven is”.cit. Deze pastorale taak van Petrus en de andere apostelen behoort tot de fundamenten van de kerk, Zij wordt voortgezet door de bisschoppen onder het primaatschap van de paus. 882 834 1369 837 De paus, bisschop van Rome en opvolger van Petrus, “is het blijvend en zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid, zowel van de bisschoppen als van de menigte van de gelovigen”.cit. “De paus van Rome immers heeft, juist krachtens zijn ambt als plaatsvervanger van Christus en herder over de gehele kerk, de volledige, hoogste en universele macht, die hij altijd vrij kan uitoefenen”.cit. 883 “Het college of corps van bisschoppen heeft echter geen gezag, als men het niet beschouwt als verenigd met de paus, de opvolger van Petrus, als zijn hoofd”.cit. Als zodanig is dit college “ook subject van de hoogste en volledige macht over de hele kerk, een macht die echter niet zonder toestemming van de paus van Rome uitgeoefend kan worden”.cit. 884 “De macht over de gehele kerk oefent het bisschoppencollege op plechtige wijze uit in een oecumenisch concilie”.cit. “Een oecumenisch concilie is nooit mogelijk, als het niet door de opvolger van Petrus als zodanig is bekrachtigd of tenminste aanvaard”.cit. 885 “Voor zover dit college uit velen is samengesteld, brengt het de verscheidenheid en de universaliteit van het volk van God tot uitdrukking, voor zover het “hoofd, brengt het de eenheid van Christus’ kudde tot verenigd is onder een uitdrukking”.cit. 886 1560 833 2448 “De afzonderlijke bisschoppen zijn echter het zichtbaar beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere kerken”.cit. Als zodanig “oefenen zij hun herderlijk gezag uit over dat gedeelte van het volk Gods dat hun is toevertrouwd”,cit. hierin bijgestaan door priesters en diakens. Maar 199 als lid van het college van bisschoppen deelt ieder van hen in de zoog voor alle kerken, cit. een taak die zij allereerst uitoefenen door hun eigen kerk als deel van de universele kerk goed te besturen”, en zo bij te dragen “tot het welzijn van heel het mystieke lichaam, dat ook het lichaam is van de kerken”.cit. Deze zorg dient zich in het bijzonder uit te strekken tot de armen, cit. tot hen die om het geloof vervolgd worden, evenals tot de missionarissen die over heel de aarde werkzaam zijn. 887 De particuliere kerken die zich in elkaars nabijheid bevinden en een homogene cultuur hebben, vormen kerkprovincies of grotere eenheden die patriarchaten of regio’s genoemd worden. cit. De bisschoppen van deze eenheden kunnen zich verenigen in synodes of in provinciale concilies, “Eveneens kunnen de bisschoppenconferenties tegenwoordig op vele manieren en vruchtbaar bijdragen tot de concrete verwezenlijking van de collegialiteit”.cit. 888 2068 De bisschoppen hebben, samen met hun medewerkers, de priesters, “allereerst de taak om het evangelie van God aan allen te verkondigen”,cit. overeenkomstig de opdracht van de Heer. cit. Zij zijn “de herauten van het geloof, die nieuwe in het apostolisch leerlingen tot Christus brengen, zij zijn authentieke leraren”, geloof, “d.w.z. met Christus’ gezag bekleed”.cit. 889 93 Om de kerk te behouden in de zuiverheid van het geloof dat door de apostelen overgeleverd is, heeft Christus, die de Waarheid is, gewild dat zijn kerk deel heeft aan zijn eigen onfeilbaarheid. Door de “bovennatuurlijke geloofszin” hangt het volk van God “het geloof onwankelbaar aan” onder leiding van het levend leergezag van de kerk. cit. 890 851 1785 De zending van het leergezag is verbonden met het definitieve karakter van het verbond dat door God in Christus met zijn volk aangegaan is; dit leergezag moet het beschermen tegen afwijkingen en tekortkomingen en het de objectieve mogelijkheid geven zonder dwaling het authentieke geloof te belijden. De pastorale taak van het leergezag houdt derhalve onder meer in erop toe te zien dat het volk van God blijft in de waarheid die bevrijdt. Om dit dienstwerk te vervullen heeft Christus de herders begiftigd met het charisma van de onfeilbaarheid inzake geloof en zeden. Dit charisma kan op verschillende manieren uitgeoefend worden: 891 “Deze onfeilbaarheid nu bezit de paus van Rome, hoofd van het college van bisschoppen, krachtens zijn ambt, wanneer hij als opperste herder en leraar van alle gelovigen, die zijn broeders in het geloof versterkt, de leer omtrent geloof en zeden in een definitieve uitspraak afkondigt (...). De aan de kerk beloofde onfeilbaarheid bezit ook het corps van bisschoppen, wanneer het samen met de opvolger van Petrus het opperste leergezag uitoefent”, vooral in een oecumenisch concilie, cit. Wanneer de kerk door middel van haar opperste leergezag iets voorhoudt “als door God geopenbaard te geloven”cit. en als leer van Christus, dan “moet men met de gehoorzaamheid van het geloof dergelijke definities aanvaarden”.cit. Deze onfeilbaarheid strekt 200 zich uit over de hele geloofsschat zelf van de goddelijke openbaring. cit. 892 Ook krijgen de opvolgers van de apostelen die in gemeenschap met de opvolger van Petrus optreden als leraren, en in het bijzonder de bisschop van Rome, de herder van heel de kerk, goddelijke bijstand geschonken, wanneer zij - zonder tot een onfeilbare definitie te komen en zonder zich in “definitieve zin” uit te spreken - bij het uitoefenen van het gewoon leergezag een leer voorhouden die leidt tot een beter begrip van de openbaring inzake geloof en zeden, Met dit gewoon onderricht “dienen de gelovigen met een godsdienstige geest in te stemmen”.cit. Dit onderscheidt zich weliswaar van een instemming in geloof, maar ligt toch in het verlengde hiervan. 893 1561 De bisschop “is ook de beheerder van de genade van het hogepriesterschap”,cit. in het bijzonder in de eucharistie. Hij draagt de eucharistie zelf op of zorgt ervoor dat ze door de priesters, zijn medewerkers opgedragen wordt. Want de eucharistie is het middelpunt van het leven van de particuliere kerk. De bisschop en de priesters heiligen de kerk door hun gebed en hun werk, door het dienstwerk van het woord en de sacramenten, Zij heiligen haar door hun voorbeeld: “speelt niet de baas over hen die aan uw zorgen zijn toevertrouwd, maar toont u een voorbeeld voor de kudde” (1 Petr. 5,3), Zo “bereiken zij met de kudde die hun is toevertrouwd, het eeuwige leven”.cit. 894 801 “De bisschoppen besturen de hun toevertrouwde particuliere kerken als plaatsvervangers en afgezanten van Christus door hun raad, hun aansporingen, hun voorbeeld, maar ook door hun gezag en hun gewijde macht”,cit. die zij echter moeten gebruiken om de gemeenschap op te bouwen in de geest van dienstbaarheid, eigen aan hun Meester. cit. 895 1558 “Deze macht die zij in de naam van Christus persoonlijk uitoefenen, is een eigen, gewone en rechtstreekse macht, al wordt de uitoefening hiervan in laatste instantie geregeld door het hoogste gezag van de kerk”.cit. Maar men moet de bisschoppen niet beschouwen als plaatsvervangers van de paus, wiens gewoon en rechtstreeks gezag over heel de kerk hun gezag niet ongedaan maakt, maar integendeel het bevestigt en beschermt. Het moet uitgeoefend worden in gemeenschap met heel de kerk onder leiding van de paus. 896 1550 Bij de uitoefening van zijn pastorale taak, dient de bisschop het voorbeeld en “het model” van de Goede Herder voor ogen te houden, Zich bewust van zijn zwakheden “kan hij voor onwetenden en dwalenden toegeeflijk zijn. Hij mag niet weigeren te luisteren naar hen die onder hem gesteld zijn en die hij als zijn ware kinderen liefheeft (...). De gelovigen moeten echter met hun bisschop instemmen, zoals de kerk aan Jezus Christus en Jezus Christus aan zijn Vader”. Volgt allen de bisschop, zoals Jezus Christus zijn Vader, en volgt allen het priestercollege als zijn apostelen: en 201 eerbiedigt de diakens als Gods wet. Laat niemand iets van wat de kerk aangaat, buiten de bisschop om doen. 897 873 “Onder leken verstaat men hier alle christengelovigen behalve de leden van de gewijde stand en van de door de kerk erkende religieuze staat, de christengelovigen namelijk die, door het doopsel in Christus ingelijfd, tot Gods volk zijn gemaakt en op hun manier het priesterlijke, profetische en koninklijke ambt van Christus deelachtig zijn en zo, ieder volgens zijn aandeel, in de kerk en de wereld de zending van heel het christenvolk uitoefenen”.cit. 898 2105 “De leken hebben op grond van hun eigen roeping de taak het koninkrijk van God te zoeken door de tijdelijke aangelegenheden te behartigen en volgens de wil van God te regelen (...), Zij hebben derhalve de bijzondere opdracht alle tijdelijke aangelegenheden, waarmee zij nauw verbonden zijn, zo te belichten en te regelen dat alles voortdurend volgens de wil van Christus geschiedt en groeit en tot lof strekt van de Schepper en Verlosser”.cit. 899 2442 Het initiatief van de lekengelovigen is in het bijzonder noodzakelijk, wanneer het erom gaat middelen te ontdekken en te bedenken om de sociale, politieke en economische werkelijkheid te doordringen van de eisen van de christelijke leer en het christelijk leven. Dit initiatief , is een normaal element in het leven van de kerk: De christengelovigen-leken bevinden zich in het leven van de kerk in de meest vooruit geschoven linie: dankzij hen is de kerk het levensbeginsel van de samenleving. Daarom moeten vooral zij zich er steeds duidelijker van bewust zijn dat zij niet alleen tot de kerk behoren, maar de kerk zijn, d.w.z. de gemeenschap van gelovigen op aarde onder leiding van het ene hoofd, de paus, en de bisschoppen in gemeenschap met hem. Zij zijn de kerk. cit. 900 863 Aangezien de leken, evenals alle gelovigen, krachtens het doopsel en het vormsel de opdracht gekregen hebben van God het apostolaat te beoefenen, zijn zij verplicht en genieten zij het recht individueel of in organisaties eraan mee te werken dat de goddelijke heilsboodschap gekend en aanvaard wordt door alle mensen en over heel de aarde; deze verplichting is des te dwingender, wanneer zij de enigen zijn die het evangelie aan de mensen kunnen verkondigen en hen Christus kunnen doen kennen, In de kerkelijke gemeenschappen is hun inzet zo noodzakelijk dat zonder hen het apostolaat van de herders meestal geen volledig effect kan sorteren. cit. 901 784 1268 358 “De leken zijn door hun toewijding aan Christus en de zalving door de heilige Geest op wonderbare wijze geroepen en met middelen toegerust om steeds overvloediger vruchten van de Geest in zichzelf voort te brengen. Immers, al hun werken, gebeden en apostolische initiatieven, hun huwelijks- en gezinsleven, hun dagelijks werk, hun geestelijke en lichamelijke ontspanning, 202 indien dit alles maar in de Geest geschiedt, zelfs de moeilijkheden van het leven, indien die maar geduldig gedragen worden, worden ‘geestelijke offers die welgevallig zijn aan God door Jezus Christus’ (1 Petr. 2,5) en die bij de viering van de eucharistie samen met de offerande van het lichaam van de Heer zeer godvruchtig aan de Vader worden opgedragen, Zo wijden ook de leken de wereld zelf aan God toe door Hem overal door een heilig leven te aanbidden”.cit. 902 Op bijzondere wijze nemen de ouders deel aan de heiligingstaak “door hun echtelijk leven in een christelijke geest te leiden en door zorg te dragen voor een christelijke opvoeding van hun kinderen”. cit. 903 1143 Als de leken de vereiste kwaliteiten hebben, kunnen zij voor vast toegelaten worden tot de bediening van lector en acoliet. cit. “Waar de nood van de kerk dit wenselijk maakt, kunnen bij gebrek aan bedienaren ook leken, al zijn zij geen lector of acoliet, sommige van hun taken waarnemen, namelijk de bediening van het woord uitoefenen, in liturgische gebeden voorgaan, het doopsel toedienen en de heilige Communie uitreiken, volgens de voorschriften van het recht” . cit. 904 785 92 “Christus (...) vervult zijn profetisch ambt niet alleen door de hiërarchie (...), maar ook door de leken, die Hij hierom tot getuigen maakt en toerust met de geloofszin en de genade van het woord”.cit. Het geloofsonderricht is de taak van iedere prediker en zelfs van iedere gelovige. cit. 905 2044 2472 De leken vervullen hun profetische zending ook door te evangeliseren, d.w.z. “Christus te verkondigen door het getuigenis van hun leven en door het woord”, Bij de leken “krijgt deze evangelisatie (...) een bijzonder karakter en een bijzondere doeltreffendheid door het feit dat zij plaatsvindt in de alledaagse levensomstandigheden van de wereld”.cit. Een dergelijk apostolaat bestaat echter niet alleen in dit getuigenis van het leven; de ware apostel zoekt naar gelegenheden om Christus ook door zijn woord te verkondigen, hetzij aan ongelovigen (...) hetzij aan gelovigen. cit. 906 2495 Onder de lekengelovigen kunnen zij die daarvoor geschikt zijn en die zich daarop voorbereiden, hun medewerking verlenen aan de catechetische vorming, cit. aan het onderwijs in de gewijde wetenschappencit. en aan de sociale communicatiemiddelen. cit. 907 Naargelang van de kennis, de deskundigheid en het aanzien dat zij genieten, hebben zij het recht, zelfs ook soms de plicht, hun mening over wat het welzijn van de kerk aangaat aan de gewijde Herders kenbaar te maken en deze, met behoud van de zuiverheid van geloof en zeden en van de eerbied jegens de Herders, en rekening houdend met het algemeen nut en de waardigheid van de personen, aan de overige christengelovigen bekend te maken. cit. 203 908 786 Door zijn gehoorzaamheid tot de doodcit. heeft Christus zijn leerlingen de gave van de koninklijke vrijheid geschonken “om door zelfverloochening en heiligheid van leven de heerschappij van de zonde in zichzelf te overwinnen”.cit. Wie zijn lichaam onderwerpt en zichzelf beheerst zonder zijn ziel door hartstochten te laten overweldigen, die kan terecht koning genoemd worden, omdat hij zich met een zekere koninklijke macht in bedwang houdt; omdat hij zichzelf weet te sturen, en kan beoordelen wat zijn eigen recht is, zal hij niet verstrikt raken in schuld en zich hals over kop storten in de zonde. cit. 909 1887 “De leken zullen verder ook door hun krachten te bundelen de wereldlijke instellingen en situaties, waar deze tot zonde aanzetten, dusdanig genezen dat ze in overeenstemming gebracht worden met de normen van de gerechtigheid en ze het beoefenen van de deugden veeleer begunstigen dan in de weg staan. Door zo te handelen zullen zij de cultuur en de menselijke arbeid met een morele waarde doordringen”.cit. 910 799 “De leken kunnen zich ook geroepen voelen of geroepen zijn met de herders samen te werken ten dienste van de kerkelijke gemeenschap om de groei en het leven ervan te bevorderen, waarbij zij zeer verschillende bedieningen uitoefenen, overeenkomstig de genade en de charismata die de Heer aan hen heeft willen schenken”.cit. 911 In de kerk “kunnen christengelovigen-leken in de uitoefening van de bestuursmacht meewerken volgens het recht” cit. Hier kan gewezen worden op hun aanwezigheid bij particuliere concilies, cit. diocesane synodes, cit. pastorale raden; cit. de uitoefening van de pastorale zorg over een parochie; cit. het meewerken in raden voor economische aangelegenheden; cit. de deelname aan kerkelijke rechtbanken, cit. enz. 912 2245 De gelovigen dienen “zorgvuldig onderscheid te leren maken tussen de rechten en de plichten die hun als leden van de kerk en die welke hun als leden van de menselijke maatschappij toekomen, Zij dienen ernaar te streven beide categorieën harmonisch met elkaar te verbinden, waarbij zij niet mogen vergeten dat zij zich in iedere tijdelijke aangelegenheid moeten laten leiden door hun christelijk geweten: immers, geen enkele menselijke activiteit kan zich, ook niet inzake tijdelijke aangelegenheden, aan Gods heerschappij onttrekken”.cit. 913 “Zo is iedere leek krachtens de hem geschonken gaven een getuige en tevens een levend werktuig van de zending van de kerk zelf ‘naar de maat van Christus’ gave’ (Ef, 4,7)”. cit. 914 2103 204 “Al heeft deze levensstaat, die op de professie van de evangelische raden berust, geen betrekking op de hiërarchische structuur van de kerk, toch behoort hij onbetwistbaar tot haar leven en heiligheid”.cit. 915 1973 1974 De evangelische raden worden in hun veelvuldigheid aan iedere leerling van Christus voorgehouden. De volmaaktheid van de liefde, waartoe alle gelovigen geroepen zijn, brengt voor hen die uit vrije wil de oproep tot het gewijde leven aanvaarden, de verplichting met zich mee de kuisheid in het celibaat omwille van het koninkrijk, en de armoede en de gehoorzaamheid te beoefenen. Het is de professie van deze raden in een door de kerk erkende vaste levensstaat die het aan God “gewijde leven” kenmerkt. cit. 916 2687 933 De staat van het gewijde leven blijkt derhalve een van de manieren te zijn om een “innige” toewijding te kennen, die wortelt in het doopsel en een volledige toewijding aan God is. cit. In het gewijde leven nemen zij die in Christus geloven zich onder ingeving van de heilige Geest voor, Christus van meer nabij te volgen, zichzelf aan God te geven, die zij boven alles beminnen en in de kerk teken en aankondiging te zijn van de heerlijkheid van de toekomstige wereld door het streven naar de volmaakte liefde ten dienste van het koninkrijk”.cit. 917 2684 “Zo zijn, als aan een boom die op de akker van de Heer uit zaad dat door God gezaaid is, op wonderbare wijze is opgeschoten en zich wijd vertakt heeft, allerlei vormen gegroeid van leven in eenzaamheid en in gemeenschap en allerlei kloosterfamilies die rijke vruchten opleveren zowel voor hun eigen leven, als tot heil van het gehele lichaam van Christus”.cit. 918 Vanaf het eerste begin van de kerk waren er mannen en vrouwen die door het beoefenen van de evangelische raden Christus in grotere vrijheid wensten te volgen en Hem van meer nabij wilden navolgen en die ieder op zijn eigen manier een godgewijd leven leidden. Velen van hen hebben onder ingeving van de heilige Geest een leven in eenzaamheid geleid of religieuze families gesticht die de kerk gaarne heeft aanvaard en met haar gezag bekrachtigd. cit. 919 De bisschoppen dienen zich steeds moeite te geven om de nieuwe gaven van gewijd leven, die door de heilige Geest aan zijn kerk worden toevertrouwd, te onderkennen. De goedkeuring van nieuwe vormen van gewijd leven is voorbehouden aan de Apostolische Stoel. cit. 920 Zonder dat er altijd sprake is van een publieke professie van de drie evangelische raden, wijden de kluizenaars “door een strengere afzondering van de wereld, door de stilte van de eenzaamheid, door voortdurend gebed en boetedoening hun leven geheel en al aan de lof van God en het heil van de wereld”.cit. 205 921 2719 2015 Zij laten aan ieder dit innerlijk aspect zien van het mysterie van de kerk, dat de persoonlijke, innige band met Christus is, verborgen voor het oog van de mensen is het leven van de kluizenaar een stille verkondiging van Hem aan wie hij zijn leven heeft overgeleverd, omdat Hij voor hem alles is. Het is een bijzondere oproep om in de woestijn, juist in de geestelijke strijd, de heerlijkheid van de Gekruisigde te vinden. 922 1618 1619 1620 Vanaf de tijd van de apostelen hebben christelijke maagden cit. en weduwen cit., door de Heer geroepen om zich, in een grotere vrijheid van hart, lichaam en geest onverdeeld aan Hem toe te wijden, het door de kerk goedgekeurde besluit genomen om respectievelijk in een staat van maagdelijkheid of blijvende zuiverheid te leven “omwille van het rijk der hemelen” (Mt. 19,12). 923 1537 1672 “Met het uitspreken van het heilig voornemen om Christus van meer nabij te volgen, worden zij door de diocesane bisschop volgens de goedgekeurde liturgische ritus aan God toegewijd, op mystieke wijze als bruid met Christus, de Zoon van God, verbonden en aan de dienst van de kerk gewijd”.cit. Door deze plechtige ritus (consecratio virginum: maagdenwijding) wordt “de maagd een geheiligd persoon, een buitengewoon en verheven teken van de liefde van de kerk voor Christus, een eschatologisch beeld van de hemelse Bruid en van het toekomstig leven”.cit. 924 Te midden van “de andere vormen van gewijd leven”cit. bevestigt de orde der maagden de vrouw die in de wereld leeft (of de moniale) in het gebed, de boetvaardigheid, de dienst aan haar broeders en zusters en de apostolische werkzaamheden overeenkomstig de respectieve staat en charismata, aan ieder geschonken. cit. De gewijde maagden kunnen zich verenigen om hun voornemen trouwer te kunnen uitvoeren. cit. 925 1672 Ontstaan in het oosten gedurende de eerste eeuwen van het christendomcit. en beleefd in de door de kerk canoniek opgerichte instituten, cit. onderscheidt het religieuze leven zich van de andere vormen van gewijd leven door het cultisch aspect, de publieke professie van de evangelische raden, het broederlijk leven in gemeenschap en door de getuigenis van de eenheid van Christus en de kerk. cit. 926 796 Het religieuze leven behoort tot het mysterie van de kerk. Het is een gave die de kerk van haar 206 Heer ontvangt en die zij als een blijvende levensstaat aanbiedt aan de gelovige die door God geroepen is tot de professie van de raden. Zo kan de kerk Christus zichtbaar maken en erkent zij tegelijkertijd dat zijzelf de bruid van de Verlosser is. Het religieuze leven wordt uitgenodigd om in zijn verschillende vormen de liefde van God zelf tot uitdrukking te brengen in de taal van onze tijd. 927 854 Alle religieuzen, exempt of niet, cit. hebben een plaats onder de medewerkers van de diocesane bisschop bij de uitoefening van zijn pastorale taak. cit. De stichting en de missionaire uitbreiding van de kerk vroegen vanaf het begin van de verkondiging van het evangelie om de aanwezigheid van het religieuze leven in al zijn vormen. cit. “De geschiedenis getuigt van de grote verdiensten van de religieuze families voor de verbreiding van het geloof en de vorming van nieuwe kerken, vanaf de oude monastieke instellingen en de middeleeuwse ordes tot aan de moderne congregaties”.cit. 928 “Een seculier instituut is een instituut van gewijd leven waarin christengelovigen, levend in de wereld, naar volmaaktheid in de liefde streven en zich erop toeleggen tot de heiliging van de wereld vooral van binnenuit bij te dragen”.cit. 929 901 Door een “volmaakt en geheel aan [deze] heiliging gewijd leven” cit. hebben de leden van deze instituten deel aan de evangeliseringsopdracht van de kerk, “in de wereld en vanuit de wereld”, waarin hun aanwezigheid werkt “als een zuurdeeg”.cit. Hun getuigenis van christelijk leven is gericht “op de ordening van het tijdelijke volgens Gods bedoeling en tot bezieling van de wereld met de kracht van het evangelie”. Door gewijde bindingen nemen zij de evangelische raden aan en bewaren zij onderling de eenheid en de broederschap die eigen is “aan de seculiere aard van hun leven”.cit. 930 Bij de diverse vormen van gewijd leven “komen de sociëteiten van apostolisch leven, waarvan de leden zonder religieuze geloften het eigen apostolisch doel van de sociëteit nastreven en, een broederlijk leven in gemeenschap levend, volgens hun eigen levenswijze door het onderhouden van de constituties naar de volmaaktheid in de liefde streven”.cit. Hieronder zijn sociëteiten waarin de leden (...) de evangelische raden op zich nemen” volgens hun constituties. 931 Overgeleverd aan God die men in het gewijde leven boven alles bemint, is hij die door het doopsel al aan Hem toegewijd werd, nog inniger toegewijd aan het goddelijk dienstwerk en aan het heil van de kerk. Door de staat van toewijding aan God laat de kerk Christus zien en toont zij hoe de heilige Geest op wonderbare wijze in haar werkzaam is, Zij die professie doen van evangelische raden, hebben allereerst tot zending hun toewijding te beleven, “Daar zij zich krachtens hun toewijding aan de dienst van de kerk wijden, zijn zij verplicht zich bijzonder in te zetten voor de missie-activiteit, op de wijze het instituut eigen”.cit. 932 775 207 In de kerk die als het ware het sacrament, d.w.z. het teken en instrument van het leven van God is, komt het gewijde leven naar voren als een bijzonder teken van het mysterie van de verlossing, Christus “ van meer nabij volgen” en navolgen, zijn ontlediging “duidelijker” zichtbaar maken, betekent vanuit het hart van Christus “intenser” bij zijn tijdgenoten aanwezig zijn. Want zij die zich op deze “ smallere” weg bevinden, stimuleren hun broeders door hun voorbeeld, zij leggen dat schitterend getuigenis af “dat de wereld niet omgevormd en aan God aangeboden kan worden zonder de geest van de zaligsprekingen”.cit. 933 672 769 Of dit getuigenis nu publiek is, zoals bij de religieuze staat, of discreter, of zelfs verborgen, de komst van Christus blijft voor allen die een godgewijd leven leiden de oorsprong en de oriëntatie van hun leven: Aangezien het volk van God hier immers geen blijvende woonplaats heeft, maar op zoek is naar de toekomstige, daarom laat de religieuze staat (...) niet alleen de hemelse goederen die reeds in deze wereld aanwezig zijn, aan alle gelovigen zien, maar legt hij ook getuigenis af van het nieuwe en eeuwige leven dat Christus voor ons verworven heeft door de verlossing en kondigt hij de toekomstige verrijzenis en de heerlijkheid van het hemels koninkrijk aan. cit. 934 “Krachtens goddelijke instelling zijn er onder de christengelovigen in de kerk gewijde bedienaren, die in het recht ook clerici genoemd worden; de overigen worden echter leken genoemd” “In elk van deze beide groepen zijn er christengelovigen die zich door de professie van de evangelische raden aan God toewijden door geloften of andere gewijde bindingen (...) en de heilszending van de kerk dienen”.cit. 935 Om het geloof te verkondigen en zijn rijk te stichten zendt Christus zijn apostelen en hun opvolgers. Hij laat hen delen in zijn zending. Van Hem ontvangen zij de macht in zijn persoon te handelen. 936 De Heer heeft Petrus tot zichtbaar fundament van zijn kerk gemaakt. Hij heeft hem de sleutels ervan overhandigd. De bisschop van de kerk van Rome, de opvolger van de heilige Petrus, is “het hoofd van het bisschoppencollege, plaatsbekleder van Christus en herder van de gehele kerk hier op aarde”.cit. 937 “Krachtens goddelijke instelling komt de hoogste, volledige, rechtstreekse en universele bevoegdheid inzake de zielzorg toe” aan de paus.cit. 938 De door de heilige Geest aangestelde bisschoppen zijn de opvolgers van de apostelen. Zij zijn “ieder voor zich het zichtbare beginsel en fundament van de eenheid in hun particuliere kerken”.cit. 208 939 Geholpen door de priesters, hun medewerkers, en de diakens hebben de bisschoppen de taak op authentieke wijze het geloof te onderrichten, de goddelijke eredienst, vooral de eucharistie, te vieren en hun kerk als ware herders te leiden. Tot hun taak behoort ook de zorg voor alle kerken, samen met en onder leiding van de paus. 940 “Omdat het aan de staat van de leken eigen is dat zij hun leven leiden te midden van de wereld en van de tijdelijke zaken, zijn zij in het bijzonder door God geroepen om, in een vurige christelijke geest, als een zuurdesem hun apostolaat in de wereld te verrichten”.cit. 941 De leken nemen deel aan het priesterschap van Christus: zij ontplooien, steeds nauwer met Hem verenigd, de genade van het doopsel en het vormsel in alle dimensies van het persoonlijk leven, het gezinsleven, het sociale en kerkelijke leven en zij verwezenlijken zo de oproep tot heiligheid die tot alle gedoopten gericht is. 942 Dankzij hun profetische zending “zijn de leken geroepen om in alle omstandigheden, in het hart van de menselijke samenleving, getuigen van Christus te zijn”.cit. 943 Dankzij hun koninklijke zending hebben de leken de macht aan de zonde haar heerschappij te ontnemen in zichzelf en in de wereld door hun zelfverloochening en de heiligheid van hun leven.cit. 944 Het aan God gewijde leven wordt gekenmerkt door de publieke professie van de evangelische raden van armoede, kuisheid en gehoorzaamheid, in een blijvende door de kerk erkende staat van leven. 945 Overgeleverd aan God, die hij boven alles bemint, wordt hij die in het doopsel al aan Hem toegewijd werd, in de staat van het gewijde leven nog inniger toegewijd aan het goddelijk dienstwerk en aan het heil van de kerk, KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 5 - De gemeenschap van de heiligen 946 823 209 Na de “heilige katholieke kerk” beleden te hebben voegt de apostolische geloofsbelijdenis “de gemeenschap van de heiligen” toe. Dit artikel is in zekere zin een uitleg van het voorafgaande: “Wat is de kerk anders dan de vergadering van alle heiligen?” cit. De gemeenschap van de heiligen is nu juist de kerk. 947 790 “Aangezien alle gelovigen één lichaam vormen, wordt het goed van de één meegedeeld aan de ander (...). Zo dient men (...) te geloven dat er een gemeenschap van goederen is in de kerk, Maar het belangrijkste lid is Christus, aangezien Hij het hoofd is (...). Zo wordt Christus’ goed meegedeeld aan alle christenen en dit geschiedt door de sacramenten van de kerk”.cit. “De eenheid van de Geest, waardoor zij geleid wordt, bewerkt immers dat al wat in haar bijeengebracht is, gemeenschappelijk bezit is”.cit. 948 1331 De uitdrukking “ gemeenschap van de heiligen” heeft daarom twee, nauw met elkaar verbonden betekenissen: “gemeenschap van heilige zaken, sancta”, en “gemeenschap tussen heilige personen, sancti”. “Sancta sanctis!” (Wat heilig is voor hen die heilig zijn) “ wordt door de celebrant in het merendeel van de oosterse liturgieën verkondigd tijdens de opheffing van de heilige gaven vóór het uitreiken van de communie. De gelovigen (sancti) worden gevoed met het lichaam en bloed van Christus (sancta) om te groeien in de gemeenschap van de heilige Geest (koinonia) en deze aan de wereld mee te delen. 949 185 In de eerste gemeente van Jeruzalem “legden de leerlingen zich ernstig toe op de leer van de apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed” (Hand, 2,42). De gemeenschap in het geloof. Het geloof van de gelovigen is het geloof van de kerk, dat zij van de apostelen ontvangen heeft. Dit geloof is een Schat van leven die zich al delend vermeerdert. 950 1130 1331 De gemeenschap van de sacramenten. “De vrucht van alle sacramenten komt immers alle gelovigen toe; door deze sacramenten nu, en vooral door het doopsel, waardoor zij als door een poort de kerk binnengaan, worden zij als door gewijde banden met Christus verbonden en verenigd. Onder deze gemeenschap van heiligen dient men de gemeenschap van sacramenten te verstaan (...). Hoewel deze term van toepassing is op alle sacramenten, omdat zij ons met God verenigen (...), past hij toch het beste bij de eucharistie, die deze gemeenschap tot stand brengt”.cit. 951 799 De gemeenschap van de charismata: in de gemeenschap van de kerk verdeelt de heilige Geest “ 210 onder de gelovigen van iedere rang ook bijzondere genaden” voor de opbouw van de kerk. cit. Wel, “aan ieder van ons wordt de openbaring van de Geest meegedeeld tot welzijn van allen”.cit. 952 2402 “Zij bezaten alles gemeenschappelijk” (Hand, 4,32): “De ware christen bezit niets dat hem zo eigen is dat hij het niet moet beschouwen als iets wat hij met allen in gemeenschap bezit; daarom dient hij steeds bereid te zijn de ellende van de behoeftigen te verlichten”.cit. De christen is een beheerder van de goederen van de Heer. cit. 953 1827 2011 845 1469 De gemeenschap van de liefde: in de sanctorum communio “leeft niemand van ons voor zichzelf alleen, niemand sterft voor zichzelf alleen” (Rom. 14,7), “Wanneer een lid lijdt, delen alle ledematen in het lijden; wordt één lid geëerd, alle delen in de vreugde. Welnu, gij zijt het lichaam van Christus, en ieder van u is een lid van dit lichaam” (1 Kor. 12,26-27), “De liefde zoekt zichzelf niet” (1 Kor. 13,5). cit. Het geringste dat wij uit liefde doen, strekt allen tot voordeel op grond van deze solidariteit met alle mensen, levenden en doden, die steunt op de gemeenschap van de heiligen, Iedere zonde schaadt deze gemeenschap. 954 771 1031 1023 De drie staten van de kerk. “Totdat daarom de Heer komt in zijn heerlijkheid en vergezeld van al zijn engelen en totdat de dood vernietigd is en alles aan Hem is onderworpen, zijn sommigen van zijn leerlingen hier op aarde op pelgrimstocht, worden anderen, nadat zij gestorven zijn, gelouterd en weer anderen verheerlijkt en zien zij in volle klaarheid de drieëne God, zoals Hij is”.cit. Maar allen echter leven wij, hoewel in verschillende gradaties en op verschillende wijze, in de gemeenschap van dezelfde liefde tot God en de naaste, en wij zingen hetzelfde loflied tot onze God. Immers, allen die van Christus zijn, vormen één kerk, omdat zij zijn Geest hebben, en zijn in Hem met elkaar verbonden. cit. 955 “Derhalve wordt de verbondenheid van hen die op weg zijn, met diegenen die in de vrede van Christus ontslapen zijn, geenszins onderbroken, integendeel: volgens het eeuwenoud geloof van de kerk wordt zij nog versterkt door de uitwisseling van geestelijke goederen”.cit. 956 1370 2683 De voorspraak van de heiligen. “Op grond van het feit immers dat de zaligen in de hemel inniger met Christus verenigd worden, bevestigen zij heel de kerk nog meer in de heiligheid (...). Zij houden niet op voor ons bij de Vader ten beste te spreken door Hem de verdiensten aan te bieden die zij hier op aarde verworven hebben door de ene Middelaar tussen God en de mensen, Jezus 211 Christus (...). Daarom is hun broederlijke zorg een zeer grote steun voor onze zwakheid”.cit. Weent niet, ik zal voor u na mijn dood van groter nut zijn en ik zal u na mijn dood beter kunnen helpen dan tijdens mijn leven. cit. Ik zal alle tijd in de hemel doorbrengen om goed te doen op aarde. cit. 957 1173 De gemeenschap met de heiligen. Niet alleen omwille van hun voorbeeld echter vieren wij de nagedachtenis van de gelukzaligen in de hemel, maar veeleer om door de beoefening van de broederlijke liefde de eenheid van de kerk in de geest te versterken. Want zoals de christelijke gemeenschapszin van hen die op aarde nog onderweg zijn, ons dichter bij Christus brengt, zo verbindt de gemeenschap met de heiligen ons met Christus. Uit Hem, als de bron en het hoofd, stroomt alle genade en het leven van het volk van God zelf. cit. Wij aanbidden Christus, omdat Hij de Zoon van God is, en wij hebben de martelaren, als leerlingen en navolgers van de Heer, lief op grond van hun onovertroffen verering voor hun koning en meester; moge het ook ons gegeven zijn hun metgezellen en medeleerlingen te zijn. cit. 958 1371 1032 1689 De gemeenschap met de overledenen. “Door allereerst deze gemeenschap te erkennen die binnen heel het mystieke lichaam van Christus bestaat, heeft de pelgrimerende kerk vanaf de eerste tijden van het christendom de nagedachtenis van de gestorvenen met grote piëteit gevierd, en, omdat ‘het een heilige en vrome gedachte is voor de overledenen te bidden, opdat zij van hun zonden zouden worden vrijgesproken,’ heeft zij ook voorbeden voor hen opgedragen (2 Makk. 12,45)”. cit. Ons gebed voor hen kan hen niet alleen helpen, maar kan ook hun voorspraak voor ons doeltreffend maken. 959 1027 In de ene familie van God. “Wanneer wij allen die Gods kinderen zijn en één familie in Christus vormen, in onderlinge liefde en in een lofprijzing van de allerheiligste Drieëenheid met elkaar verbonden zijn, beantwoorden wij aan de diepste roeping van de kerk”.cit. 960 De kerk is de “gemeenschap van de heiligen”: dit betekent allereerst: gemeenschap van “heilige zaken” (sancta). Voor alles wordt daarmee de eucharistie bedoeld, waardoor “de eenheid van de gelovigen die in Christus één lichaam vormen, uitgebeeld en verwezenlijkt wordt”.cit. 961 Deze uitdrukking verwijst ook naar de gemeenschap van de “heilige personen” (sancti) in Christus, die “voor allen gestorven is” zodat al wat ieder doet of lijdt in en voor Christus, vrucht draagt voor allen. 962 “Wij geloven in de gemeenschap van alle christengelovigen, d.w.z. van hen die nog pelgrims zijn 212 op deze aarde, van hen die overleden zijn en gelouterd worden, en van hen die de hemelse gelukzaligheid genieten. En wij geloven dat allen tezamen één kerk vormen. Tevens geloven wij dat in deze gemeenschap onze gebeden steeds gehoor vinden bij de barmhartige liefde van God en zijn heiligen”.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 9 - “Ik geloof in de heilige, katholieke kerk” PARAGRAAF 6 - Maria - Moeder van Christus, Moeder van de kerk 963 484 721 Na over de rol van de maagd Maria in het . mysterie van Christus en de Geest gesproken te hebben, dienen wij nu na te gaan wat haar plaats is in het mysterie van de kerk. “Immers, de maagd Maria (...) wordt erkend en geëerd als de waarachtige moeder van God en van de Verlosser (...). Zij is ook werkelijk ‘moeder van de ledematen [van Christus] (...), omdat zij in liefde heeft meegewerkt aan de geboorte van de gelovigen in de kerk, die de ledematen zijn van het hoofd’. cit. ...Maria, moeder van Christus, moeder van de kerk”.cit. 964 534 618 De rol van Maria met betrekking tot de kerk is niet te scheiden van haar verbondenheid met Christus. Ze vloeit er direct uit voort. “Deze verbondenheid van Maria met haar Zoon in het heilswerk manifesteert zich vanaf het ogenblik van de maagdelijke ontvangenis van Christus tot aan zijn dood”.cit. Zij manifesteert zich in het bijzonder in het uur van zijn lijden: Zo ging ook de heilige Maagd voort op haar pelgrimstocht van het geloof en zij volhardde trouw in de verbondenheid met haar Zoon tot onder het kruis. Daar stond zij, niet zonder Gods raadsbesluit, en leed ten diepste mee met haar eniggeboren Zoon en met haar moederhart nam zij deel aan zijn offer door liefdevol in te stemmen met het offer van het slachtoffer dat uit haar geboren was; tenslotte werd zij door dezelfde Jezus Christus, toen Hij stierf op het kruis, met deze woorden als moeder aan zijn leerling gegeven: “Vrouw, zie daar uw zoon” (Joh. 19,26-27). cit. 965 Na de hemelvaart van haar Zoon heeft Maria “de beginnende kerk met haar gebeden bijgestaan”.cit. Wij zien ook Maria, samen met de apostelen en enkele vrouwen “met haar gebeden om de gave van de Geest smeken die haar bij de boodschap reeds had overschaduwd”.cit. 966 491 “Tenslotte is de onbevlekte Maagd, gevrijwaard van iedere smet van de erfzonde, na het voltooien van haar aardse levensloop, met lichaam en ziel in de hemelse heerlijkheid opgenomen en door de Heer verheven tot koningin van het heelal om zo gelijkvormiger te worden aan haar Zoon, de Heer der heren en de overwinnaar van zonde en dood”.cit. De Tenhemelopneming van de heilige Maagd is een bijzondere deelname aan de verrijzenis van haar Zoon en een 213 vooruitlopen op de verrijzenis van de andere christenen: Bij uw baren hebt gij uw maagdelijkheid behouden, bij uw tenhemelopneming hebt gij de wereld niet verlaten, moeder van God: gij zijt teruggekeerd naar de bron des levens, gij die de levende God ontving en die door uw gebeden, onze zielen van de dood zult bevrijden. cit. 967 2679 507 Door haar volledige overgave aan de wil van de Vader, aan het verlossingswerk van zijn Zoon en aan iedere ingeving van de heilige Geest is de maagd Maria voor de kerk het voorbeeld van geloof en liefde. Daarom is zij “het allerverhevenste en zeer uitzonderlijk lid van de kerk” zij is zelfs “de voorbeeldige verwezenlijking”,cit. “het beeld” van de kerk. cit. 968 494 Maar haar rol met betrekking tot de kerk en heel de mensheid gaat nog verder, “Zij heeft op heel bijzondere wijze meegewerkt aan het werk van de Verlosser door haar gehoorzaamheid, geloof, hoop en haar vurige liefde om het bovennatuurlijk leven van de ziel te herstellen. Daarom is zij, in de orde van de genade, onze moeder geworden”.cit. 969 501 149 1370 “Dit moederschap nu van Maria in de orde van de genade duurt ononderbroken voort, vanaf de instemming die zij bij de boodschap in geloof gaf en waarin zij onder het kruis zonder aarzelen volhardde, tot aan de eeuwige bekroning van alle uitverkorenen. Want na in de hemel opgenomen te zijn heeft zij niet opgehouden deze heilbrengende taak uit te oefenen, maar door haar menigvuldige voorspraak blijft zij (...) voor ons de gaven van het eeuwig heil verwerven (...). Daarom wordt de heilige maagd Maria in de kerk aangeroepen met de titels voorspreekster, helpster, bijstand en middelares”.cit. 970 2008 1545 308 “Welnu, de moederlijke taak van Maria jegens de mensen stelt dit ene middelaarschap van Christus geenszins in de schaduw en maakt het daarom ook niet minder, maar het toont de kracht ervan. Immers, heel de heilbrengende invloed van de heilige Maagd op de mensen (...) vloeit voort uit de overvloed van Christus’ verdiensten, steunt op zijn middelaarschap, is daarvan geheel afhankelijk en put daaruit al zijn kracht”. cit. “Geen enkel schepsel immers kan ooit met het mensgeworden Woord en de Verlosser op één lijn gesteld worden. Evenals echter zowel de bedienaren als het gelovige volk op verschillende manieren deel hebben aan het priesterschap van Christus en evenals de ene goedheid van God zich op verschillende manieren werkelijk onder de schepselen verspreidt, zo sluit ook het enige middelaarschap van de Verlosser verschillende vormen van medewerking niet uit bij de schepselen, die alle aan één en dezelfde bron deelhebben, maar wekt ze juist op”.cit. 971 1172 2678 214 “Ieder geslacht prijst mij zalig” (Lc, 1,48): “De godsvrucht van de kerk voor de heilige Maagd is een wezenlijk element van de christelijke eredienst”.cit. De heilige Maagd “geniet terecht van de kant van de kerk een bijzondere verering. En inderdaad, reeds vanaf de oudste tijden wordt de heilige Maagd vereerd met de titel ‘Moeder Gods’ en tot haar bescherming nemen de gelovigen in al hun gevaren en noden hun toevlucht (...). Hoewel deze verering (...) een heel bijzonder karakter heeft, verschilt ze niettemin wezenlijk van de eredienst van aanbidding die op gelijke wijze het mensgeworden Woord, de Vader en de heilige Geest gebracht wordt, en bevordert ze deze in hoge mate”;cit. ze vindt haar uitdrukking in de liturgische feesten die aan de Moeder Godscit. gewijd zijn, en in het gebed tot Maria, zoals de rozenkrans, “samenvatting van heel het evangelie”.cit. 972 773 829 2853 Na over de kerk, haar oorsprong, zending en bestemming gesproken te hebben zouden wij niet beter kunnen besluiten dan door de blik op Maria te richten om in haar te aanschouwen wat de kerk is in haar mysterie, in haar “pelgrimstocht van het geloof” en wat zij in het vaderland zal zijn aan het einde van haar tocht, waar Maria, die de kerk vereert als Moeder van haar Heer en haar eigen moeder, op haar wacht “in de heerlijkheid van de allerheiligste en ondeelbare Drieëenheid”, “in de gemeenschap van alle heiligen”.cit. Evenals de Moeder van Jezus in de hemel, waar zij reeds met lichaam en ziel verheerlijkt is, het beeld en het begin is van de kerk zoals deze in de toekomst voltooid zal worden, zo is zij hier op aarde, totdat de dag des Heren komt, het lichtend teken van de vaste hoop en de vertroosting van het volk Gods op zijn pelgrimstocht. cit. 973 Door bij de boodschap het “fiat” uit te spreken en in te stemmen met het mysterie van de menswording, werkt Maria reeds mee met heel het werk dat haar Zoon moet verrichten. Waar Hij Heiland en hoofd van het mystiek lichaam is, daar is zij overal moeder. 974 Nadat de allerheiligste maagd Maria haar aardse levensloop voltooid had, werd zij met lichaam en ziel opgenomen in de heerlijkheid van de hemel. Daar heeft zij reeds deel aan de heerlijkheid van de verrijzenis van haar Zoon, en zo loopt zij vooruit op de verrijzenis van alle ledematen van zijn lichaam. 975 “Wij geloven dat de allerheiligste moeder van God, de nieuwe Eva, de moeder van de kerk, vanuit de hemel haar rol van moeder ten opzichte van de ledematen van Christus voortzet”.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 10 - “Ik geloof in de vergeving van de zonden” 976 215 De geloofsbelijdenis van de apostelen verbindt het geloof in de vergeving van de zonden met het geloof in de heilige Geest, maar ook met het geloof in de kerk en de gemeenschap van de heiligen. Door de heilige Geest aan zijn apostelen te schenken heeft de verrezen Christus hun zijn eigen goddelijke macht om zonden te vergeven geschonken: “Ontvangt de heilige Geest. Aan wie ge zonden vergeeft, zijn ze vergeven, maar wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven” (Joh. 20,22-23). (Het tweede deel van de catechismus zal uitdrukkelijk handelen over de vergeving van de zonden door het doopsel, het sacrament van boete en verzoening en de andere sacramenten, vooral de eucharistie. Het is derhalve voldoende hier kort enkele fundamentele gegevens te vermelden). 977 Onze Heer heeft de vergeving van de zonden verbonden met het geloof en het doopsel: “Gaat uit over de hele wereld en verkondigt het evangelie aan heel de schepping. Wie gelooft en gedoopt is, zal gered worden” (Mc. 16,15-16). Het doopsel is het eerste en belangrijkste sacrament van de vergeving van de zonden, omdat het ons verenigt met Christus die gestorven is voor onze zonden en die verrezen is om onze rechtvaardiging, cit. opdat “ook wij een nieuw leven zouden leiden” (Rom. 6,4). 978 1264 “Bij het uitspreken van onze geloofsbelijdenis tijdens het ontvangen van het heilig doopsel dat ons reinigt, is de vergiffenis die wij verkrijgen zo overvloedig, dat er niets meer overblijft om uit te wissen hetzij van de erfzonde hetzij van iets wat wij uit eigen vrije wil verzuimd of bedreven hebben, hetzij van de straf die ondergaan moest worden. Toch wordt niemand door de genade van het doopsel gevrijwaard van iedere zwakte van de natuur; integendeel, ieder moet strijden tegen de opwellingen van de begeerte, die niet ophoudt ons tot zonde aan te zetten”.cit. 979 1446 Wie zal in deze strijd met de neiging tot het kwaad zo sterk en waakzaam zijn dat hij iedere wonde van de zonde zou kunnen vermijden? “Het was dus noodzakelijk dat de kerk de macht had, ook op een andere wijze dan door het sacrament van het doopsel zonden te vergeven. Daarom zijn haar de sleutels van het koninkrijk der hemelen toevertrouwd, waardoor aan ieder die berouw heeft, de zonden vergeven kunnen worden, tot op zijn laatste levensdag”.cit. 980 1422 1484 Door het sacrament van boete en verzoening kan de gedoopte weer met God en de kerk verzoend worden: De Kerkvaders hebben gelijk gehad, toen zij de boetedoening “een moeizaam doopsel” cit. noemden. Dit sacrament van boete en verzoening is voor wie na het doopsel gevallen is, heilsnoodzakelijk, zoals het doopsel zelf dit is voor wie nog niet herboren is. cit. 981 1444 553 216 Christus heeft na zijn verrijzenis zijn apostelen gezonden “om in zijn naam bekering tot vergiffenis van de zonden te prediken onder alle volken” (Lc. 24,47). Deze “dienst van verzoening” (2 Kor. 5,18) verrichtten de apostelen en hun opvolgers niet alleen door aan de mensen de vergiffenis van God die Christus voor ons verdiend heeft, te verkondigen en door hen op te roepen tot bekering en geloof, maar ook door hun de vergiffenis van de zonden door het doopsel mee te delen en hen met God en de kerk te verzoenen dankzij de sleutelmacht, die zij van Christus hebben ontvangen: De kerk heeft de sleutels van het rijk der hemelen ontvangen, opdat in haar de vergeving van de zonden tot stand komt door het bloed van Christus en de werking van de heilige Geest. In deze kerk herleeft de ziel die door de zonden gestorven was, om tot leven gewekt te wordencit. met Christus, door wiens genade wij gered zijn. 982 1463 605 Er is geen enkele zonde, hoe zwaar ook, of de heilige kerk kan haar vergeven. “Er is niemand zo slecht of misdadig dat hem niet de zekere hoop op vergeving voorgehouden moet worden, mits hij maar oprecht berouw heeft”.cit. Christus, die gestorven is voor alle mensen, wil dat in zijn kerk de poorten van de vergeving altijd openstaan voor wie opstaat uit de zonde. cit. 983 1442 1465 De catechese dient zich in te zetten om bij de gelovigen het geloof in de onvergelijkelijke grootheid van de gave die de verrezen Christus zijn kerk geschonken heeft, te wekken en te voeden: de zending en de macht om werkelijk de zonden te vergeven door het ambt van de apostelen en hun opvolgers: De Heer wil dat zijn leerlingen een geweldige macht hebben: Hij wil dat zijn arme dienaren in zijn naam alles doen wat Hij deed toen Hij op aarde was. cit. De priesters hebben een macht ontvangen die God noch aan de engelen noch aan de aartsengelen gegeven heeft (...). Wat de priesters hier beneden op aarde doen, bekrachtigt God boven in de hemel. cit. Als er in de kerk geen vergeving van de zonden zou zijn, dan zou er geen enkele hoop zijn geen enkel vooruitzicht op een toekomstig leven en op de eeuwige bevrijding. Brengen wij dank aan God die aan zijn kerk deze gave geschonken heeft. cit. 984 Het Credo brengt “de vergeving van de zonden” in verband met de belijdenis van het geloof in de heilige Geest. Immers, de verrezen Christus heeft de apostelen, toen Hij hun de heilige Geest gaf, de macht verleend zonden te vergeven. 985 Het doopsel is het eerste en belangrijkste sacrament voor de vergeving van de zonden: het verenigt ons met de gestorven en verrezen Christus en schenkt ons de heilige Geest. 986 Door de wil van Christus bezit de kerk de macht de zonden van de gedoopten te vergeven en zij oefent deze gewoonlijk uit door de bisschoppen en de priesters in het sacrament van boete en verzoening. 987 217 “Bij de vergeving van zonden zijn de priesters en de sacramenten als het ware instrumenten, waarmee onze Heer Jezus Christus, die zelf bewerker en uitdeler van het heil is, de vergeving van de zonden en de gerechtigheid in ons bewerkt”.cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 11 - “Ik geloof in de verrijzenis van het lichaam” 988 Het christelijke Credo - de belijdenis van ons geloof in God de Vader, de Zoon en de heilige Geest en in zijn scheppend, verlossend en heiligmakend handelen - vindt zijn hoogtepunt in de verkondiging van de verrijzenis van de doden aan het eind der tijden, en in het eeuwig leven. 989 655 648 Wij geloven vast, en wij hopen ook, dat zoals Christus waarlijk verrezen is uit de doden en voor altijd leeft, ook de rechtvaardigen na hun dood voor altijd met de verrezen Christus zullen leven en dat Hij hen zal doen opstaan op de laatste dag. cit. Evenals zijn eigen verrijzenis zal onze verrijzenis het werk zijn van de allerheiligste Drieëenheid: En als de Geest van Hem die Jezus van de doden heeft opgewekt, in u woont, zal Hij die Christus Jezus van de doden heeft doen opstaan, ook uw sterfelijk lichaam eenmaal levend maken door de kracht van zijn Geest, die in u verblijft (Rom. 8,11). cit. 990 364 Het woord “vlees” (in de Nederlandse vertaling van de geloofsbelijdenis met “lichaam” weergegeven) duidt de mens aan in zijn toestand van zwakheid en sterfelijkheid. cit. De “verrijzenis van het lichaam” betekent dat er na de dood niet alleen het leven van de onsterfelijke ziel zal zijn, maar dat zelfs “ons sterfelijk lichaam” (Rom. 8, 11) weer levend zal worden. 991 638 Geloven in de verrijzenis van de doden is vanaf het begin een wezenlijk element van het christelijk geloof geweest. “Het geloof van de christenen is de verrijzenis van de doden. Door dit te geloven bestaan wij”:cit. Hoe kunnen dan sommigen onder u beweren dat er geen opstanding van de doden bestaat? Als er geen opstanding van de doden bestaat, is ook Christus niet verrezen. En wanneer Christus niet is verrezen, is onze prediking zonder inhoud en uw geloof eveneens (...). Maar zo is het niet! Christus is opgestaan uit de doden, als eersteling van hen die ontslapen zijn (1 Kor. 15,12-14.20). 992 297 218 De verrijzenis van de doden is door God geleidelijk geopenbaard aan zijn volk. De hoop op de lichamelijke verrijzenis van de doden heeft zich opgedrongen als een wezenlijk gevolg van het geloof in God als Schepper van de hele mens, van ziel en lichaam. De Schepper van hemel en aarde is ook degene die trouw zijn verbond met Abraham en zijn nageslacht in stand houdt. Vanuit dit dubbele perspectief zal het geloof in de verrijzenis gestalte beginnen te krijgen. In hun beproevingen belijden de als martelaar gestorven Makkabeeën: De Koning van de wereld zal ons, die voor zijn wet sterven, opwekken tot een eeuwig leven (2 Makk. 7,9). De dood door de handen van mensen wordt begerenswaardig door de hoop die God ons geeft, dat Hij ons weer doet opstaan (2 Makk. 7,14). cit. 993 575 205 De Farizeeëncit. en heel wat tijdgenoten van de Heercit. hoopten op de verrijzenis. Jezus leert deze uitdrukkelijk. Aan de Sadduceeën, die de verrijzenis ontkennen, antwoordt Hij: “Zijt gij niet op een dwaalspoor, juist omdat gij noch de Schrift, noch Gods macht kent?” (Mc. 12,24). Het geloof in de verrijzenis berust op het geloof in God, die “geen God van doden, maar van levenden is” (Mc. 12,27). 994 646 652 Maar er is meer: Jezus verbindt het geloof in de verrijzenis met zijn eigen persoon: “Ik ben de verrijzenis en het leven” (Joh. 11,25). Het is Jezus zelf die op de laatste dag hen zal doen verrijzen die in Hem geloofd hebbencit. en die zijn lichaam gegeten en zijn bloed gedronken hebben. cit. Hij geeft hiervan nu reeds een teken en een onderpand door sommige doden het leven terug te geven. cit. Hij kondigt daarmee zijn eigen verrijzenis aan, die evenwel van een andere orde zal zijn. Over dit unieke gebeuren spreekt Hij als over “het teken van de profeet Jona” (Mt. 12,39), het teken van de tempel. cit. Hij kondigt zijn verrijzenis aan die op de derde dag na zijn terechtstelling zal plaatshebben. cit. 995 860 655 Getuige zijn van Christus is “getuige” zijn” van zijn verrijzenis” (Hand. 1,22), cit. “met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan” (Hand. 10,41). De christelijke hoop op de verrijzenis is volledig getekend door de ontmoetingen met de verrezen Christus. Wij zullen evenals Hij, met Hem en door Hem verrijzen. 996 643 Vanaf het begin heeft het christelijk geloof in de verrijzenis onbegrip en tegenstand ontmoet. cit. “Op geen enkel punt ontmoet het christelijk geloof meer tegenstand dan inzake de verrijzenis van het lichaam”.cit. Over het algemeen aanvaardt men dat het leven van de mens na de dood in geestelijke zin wordt voortgezet. Maar hoe kan men geloven dat dit zo duidelijk sterfelijk lichaam kan verrijzen tot het eeuwig leven? 219 997 366 Wat is “verrijzen”? Bij de dood, die de scheiding is van lichaam en ziel, gaat het lichaam van de mens tot ontbinding over, terwijl zijn ziel God tegemoet gaat in de verwachting van de hereniging met haar verheerlijkt lichaam. God zal in zijn almacht het onvergankelijk leven definitief aan ons lichaam teruggeven door het krachtens de verrijzenis van Jezus met onze ziel te verenigen. 998 1038 Wie zal verrijzen? Alle mensen die gestorven zijn: “Dan zullen zij die het goede deden, uit de graven te voorschijn komen tot de opstanding ten leven, maar die het kwade deden, tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5,29). cit. 999 640 645 Hoe? Christus is met zijn eigen lichaam verrezen. “Kijkt naar mijn handen en voeten: Ik ben het zelf” (Lc. 24,39); maar Hij is niet opnieuw teruggekeerd naar een leven op aarde. Evenzo zullen “in Hem allen met hun eigen lichaam verrijzen dat zij nu hebben”.cit. Dat lichaam zal echter “veranderd worden in een verheerlijkt lichaam” (Fil. 3,21), in een “geestelijk lichaam” (1 Kor. 15,44). Maar, zal iemand vragen, hoe verrijzen de doden? Met wat voor lichaam? Een dwaze vraag! Ook wat gijzelf zaait, moet eerst sterven, voor het tot leven komt, en wat gij zaait, is slechts een graankorrel (...). Wat gezaaid wordt in vergankelijkheid, verrijst in onvergankelijkheid. (...) De doden zullen verrijzen in onvergankelijkheid (...). Want dit vergankelijke moet met onvergankelijkheid worden bekleed” (1 Kor. 15.35-37.42.52-53). 1000 647 1405 Dit “hoe” gaat onze verbeeldingskracht en ons begrip te boven: het kan slechts in geloof benaderd worden. Maar onze deelname aan de eucharistie geeft ons al een voorproef van de gedaanteverandering van ons lichaam door Christus: Want zoals het brood van de aarde door de aanroeping van God geen gewoon brood meer is, maar de eucharistie, die een aards en een hemels aspect heeft, zo ook zijn onze lichamen die delen in de eucharistie, niet meer vergankelijk, maar bezitten zij de hoop op de verrijzenis. cit. 1001 1038 673 Wanneer? Definitief “op de laatste dag” (Joh. 6,39-40.44.54; 11,24), “op het einde van de wereld”.cit. Immers, de verrijzenis van de doden is innig verbonden met de parousie van Christus: Want wanneer het bevel gegeven wordt, als de stem van de aartsengel weerklinkt en de bazuin van God, dan zal de Heer zelf van de hemel neerdalen en eerst zullen de doden die in Christus zijn, verrijzen (1 Tess. 4,16). 220 1002 655 Als het waar is dat Christus ons “op de laatste dag” zal doen verrijzen, dan is het ook waar dat wij in zekere zin reeds verrezen zijn met Christus. Immers, dankzij de heilige Geest is het christelijk leven op aarde van nu af aan een deelnemen aan de dood en de verrijzenis van Christus: In de doop zijt gij met Hem begraven, maar ook met Hem verrezen, door uw geloof in de kracht van God, die Hem uit de doden deed opstaan (...). Als gij dan met Christus ten leven zijt gewekt, zoekt wat boven is, daar waar Christus zetelt aan de rechterhand Gods” (Kol. 2,12; 3,1). 1003 1227 556 2796 Verenigd met Christus door het doopsel hebben de gelovigen al werkelijk deel aan het hemelse leven van de verrezen Christus, cit. maar dit leven blijft “met Christus verborgen in God” (Kol. 3,3). “En Hij heeft ons samen met Hem doen opstaan en zetelen in de hemelen, in Christus Jezus” (Ef. 2,6). Gevoed met zijn lichaam in de eucharistie behoren wij reeds tot het lichaam van Christus. Wanneer wij op de laatste dag zullen verrijzen, zullen wij “met Hem verschijnen in heerlijkheid” (Kol. 3,4). 1004 364 1397 In afwachting van die dag delen lichaam en ziel van de gelovige reeds in de waardigheid van het zijn “in Christus”; vandaar de eis eerbied te hebben voor het eigen lichaam, maar ook voor dat van anderen, vooral wanneer het lijdt: Het lichaam is er voor de Heer en de Heer voor het lichaam. God heeft niet alleen de Heer opgewekt uit de dood, Hij zal ook ons doen opstaan door zijn kracht. Gij weet toch dat uw lichamen ledematen zijn van Christus? (...) Gij zijt niet van uzelf. (...) Eert dan God met uw lichaam (1 Kor. 6,13-15.19-20). 1005 624 650 Om met Christus te verrijzen moeten wij met Christus sterven, moeten wij “uit dit lichaam verhuizen om onze intrek te nemen bij de Heer” (2 Kor. 5,8). Bij dit “heengaan” (Fil. 1,23) dat de dood is, wordt de ziel van het lichaam gescheiden. Zij zal met haar lichaam weer verenigd worden op de dag van de verrijzenis van de doden. cit. 1006 164 1500 “Nergens wordt het raadsel van het menselijk bestaan zo groot als in het licht van de dood”.cit. Van de ene kant is de lichamelijke dood een natuurlijk gegeven, maar voor het geloof is hij in feite “het loon van de zonde” (Rom. 6,23). cit. En voor hen die sterven in de genade van Christus, is de dood een deelnemencit. aan de dood van de Heer om zo deel te nemen aan zijn verrijzenis. 221 1007 De dood is het einde van het aardse leven. Ons leven wordt gemeten naar de tijd, in de loop waarvan wij veranderen, verouderen en, zoals bij alle levende wezens op aarde, verschijnt de dood als het normale einde van het leven. Dit aspect van de dood geeft ons leven een dringend karakter: het besef van onze sterfelijkheid dient er ook toe ons eraan te herinneren dat wij slechts een beperkte tijd hebben om ons leven te verwezenlijken: Houd je Schepper in ere, zolang je nog jong bent (...), voordat het stof terugkeert naar de aarde waar het vandaan kwam, en de levensgeest naar God die hem schonk (Pr. 12,1.7). 1008 401 376 De dood is het gevolg van de zonde. Als authentiek vertolkster van de uitspraken van de heilige Schriftcit. en de overlevering leert het leergezag van de kerk dat de dood in de wereld is gekomen door de zonde van de mens. cit. Hoewel de mens een sterfelijke natuur bezat, wilde God dat hij niet zou sterven. De dood was dus tegengesteld aan de heilsbeschikkingen van God de Schepper en hij kwam de wereld binnen als gevolg van de zonde. cit. “De lichamelijke dood, waarvan de mens, als hij niet gezondigd had, cit. gevrijwaard zou zijn gebleven”, is zo “de laatste vijand” van de mens die overwonnen moet worden. cit. 1009 612 De dood wordt door Christus veranderd. Ook Jezus, de Zoon van God, heeft de dood, die eigen is aan het menselijk bestaan, ondergaan. Maar ondanks zijn angst ervoorcit. aanvaardde Hij die in een daad van totale en vrijwillige onderwerping aan de wil van zijn Vader. De gehoorzaamheid van Jezus heeft de vloek van de dood in een zegen veranderd. cit. 1010 1681 1220 Dankzij Christus heeft de christelijke dood een positieve betekenis. “Voor mij is leven Christus en sterven winst” (Fil. 1,21)”. “Hoe waar is dit woord: Als wij met Hem gestorven zijn, zullen wij met Hem leven” (2 Tim. 2,11). Hierin is het wezenlijk nieuwe van de christelijke dood gelegen: door het doopsel is de christen op sacramentele wijze al “gestorven met Christus” om een nieuw leven te beginnen; en als wij in de genade van Christus sterven, is de lichamelijke dood de volle verwerkelijking van dit “sterven met Christus” en voltooit hij onze inlijving in Hem in zijn verlossende heilsdaad. Voor mij is het beter te sterven in (eis) Christus dan te heersen over de uiteinden der aarde. Hem zoek ik die voor ons gestorven is, naar Hem verlang ik die voor ons is opgestaan Mijn geboorte is nabij. (..) Laat mij het heldere licht ontvangen: eenmaal daar gekomen, zal ik pas ten volle mens zijn. cit. 1011 1025 In de dood roept God de mens tot zich. Daarom kan de christen een verlangen naar de dood voelen dat gelijkt op dat van de heilige Paulus: “Ik verlang te gaan om met Christus te zijn” (Fil. 1,23); en hij kan zijn eigen dood veranderen in een daad van gehoorzaamheid en liefde jegens de Vader naar het voorbeeld van Christus: cit. 222 Mijn aardse verlangen is gekruisigd; (..) er is in mij een levend water dat murmelt en binnen in mij zegt: “Kom naar de Vader”cit. Ik wil God zien en om Hem te zien, moet ik sterven. cit. Ik sterf niet, ik ga het leven binnen. cit. 1012 De christelijke visie op de doodcit. wordt op een bevoorrechte manier in de liturgie van de kerk tot uitdrukking gebracht: Gij neemt het leven, God, niet van ons af, Gij maakt het nieuw, dat geloven wij op uw woord; en als ons aardse huis, ons lichaam, afgebroken wordt, heeft Jezus al een plaats voor ons bereid in uw huis, om daar voorgoed te wonen cit. 1013 De dood is het einde van de pelgrimstocht van de mens op aarde, van de tijd van genade en barmhartigheid die God hem schenkt om zijn aardse leven te verwezenlijken overeenkomstig het goddelijk heilsplan en om over zijn uiteindelijke bestemming te beslissen. Wanneer “onze enige aardse levensloop”cit. ten einde is, zullen wij niet meer terugkeren tot andere aardse levens. “Het is het lot van de mens “éénmaal te sterven” (Heb. 9,27). Er is geen “reïncarnatie” na de dood. 1014 2676 2677 De kerk spoort ons aan ons voor te bereiden op het uur van onze dood (“Van een plotselinge en onvoorziene dood, verlos ons, Heer”: oude litanie van alle heiligen), de Moeder van God te vragen voor ons ten beste te spreken “in het uur van onze dood” (Weesgegroet) en ons toe te vertrouwen aan de heilige Jozef, patroon van een goede dood: In geheel uw handelen, in al uw gedachten zoudt gij u moeten gedragen als moest gij vandaag sterven. Als uw geweten zuiver zou zijn, dan zoudt gij de dood niet hoeven te vrezen. Het zou beter zijn u verre van de zonde te houden dan de dood te ontvluchten. Als gij vandaag niet bereid zijt, hoe zult gij het dan morgen kunnen zijn? cit. Geloofd zijt Gij, mijn Heer, door onze broeder de lichamelijke dood, / waaraan geen levend mens ontsnappen kan. / Wee hun die zullen sterven in doodzonde!; / Gelukkig wie hij aantreft / in uw allerheiligste wil, / want de tweede dood zal hun geen kwaad doen. cit. 1015 “Het lichaam is de spil van het heil”.cit. Wij geloven in God die de Schepper is van het lichaam; wij geloven in het Woord dat vleesgeworden is om het vlees te verlossen; wij geloven in de verrijzenis van het lichaam, de voltooiing van de schepping en de verlossing van het lichaam. 1016 Door de dood wordt de ziel van het lichaam gescheiden, maar bij de verrijzenis zal God aan ons verheerlijkt lichaam het onvergankelijke leven teruggeven door het weer met onze ziel te verenigen. Evenals Christus verrezen is en voor altijd leeft, zo zullen wij allen op de laatste dag verrijzen. 1017 “Wij geloven in de ware verrijzenis van dit lichaam dat wij nu bezitten”.cit. Echter een natuurlijk lichaam wordt in het graf gezaaid, een onvergankelijk, cit. een “geestelijk lichaam” (1 Kor. 15,44) verrijst. 223 1018 Ten gevolge van de erfzonde moet de mens “de lichamelijke dood ondergaan, waarvan hij gevrijwaard zou zijn, als hij niet gezondigd had.”cit. 1019 Jezus, de Zoon van God, heeft vrijwillig de dood voor ons ondergaan in een totale en vrijwillige onderwerping aan de wil van God, zijn Vader. Door zijn dood heeft Hij de dood overwonnen en zo voor alle mensen de mogelijkheid van het heil geopend. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 12 - “Ik geloof in het eeuwig leven” 1020 1523 1524 1525 2677 336 De christen die zijn eigen dood met die van Jezus verenigt, ziet de dood als een aankomen bij Hem en een binnengaan in het eeuwig leven. Wanneer de kerk voor de laatste maal de woorden van vergeving waarmee Christus de zonden kwijtscheldt, over de stervende christen heeft uitgesproken, als zij hem voor de laatste maal getekend heeft met een sterkende zalving en hem Christus gegeven heeft in het viaticum als voedsel voor de reis, dan zegt zij tot hem met een liefdevolle zekerheid: Vertrek, christen, uit deze wereld, in de naam van God, de almachtige Vader, die u geschapen heeft; in de naam van Jezus Christus, de Zoon van de levende God, die voor u geleden heeft; in de naam van de heilige Geest, die in u is uitgestort; heden zij uw plaats in de vrede en uw woning in het heilige Sion, bij God, met de heilige Moeder van God, de maagd Maria, met de heilige Jozef en met alle engelen en heiligen van God. (...) Keer terug tot uw Schepper die u uit het stof van de aarde heeft gevormd. De heilige Maria, de engelen en alle heiligen, mogen u tegemoet komen hij uw heengaan uit dit leven. (...) Moogt gij uw Verlosser zien van aangezicht tot aangezicht (...). cit. 1021 1038 679 De dood maakt een einde aan het leven van de mens als de tijd waarin hij de in Christus zichtbaar geworden genade kan aanvaarden of verwerpen. cit. Over het oordeel spreekt het Nieuwe Testament vooral in de zin van de uiteindelijke ontmoeting met Christus bij zijn tweede komst, maar het bevestigt ook herhaaldelijk het loon dat ieder onmiddellijk na zijn dood zal ontvangen voor zijn werken en zijn geloof. De parabel van de arme Lazaruscit. en het woord van Christus op het kruis tot de goede moordenaarcit. spreken, evenals andere teksten in het Nieuwe Testament, cit. van een uiteindelijke lotsbestemming van de ziel, cit. die voor ieder verschillend kan zijn. 1022 393 1470 224 Zodra hij gestorven is, ontvangt iedere mens in zijn onsterfelijke ziel de eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel dat zijn leven in het licht van Christus plaatst, zodat hij ofwel een loutering ondergaatcit. ofwel onmiddellijk in de gelukzaligheid van de hemel binnentreedtcit. ofwel onmiddellijk voor eeuwig verdoemd wordt. cit. In de avond van ons leven zullen wij geoordeeld worden naar de liefde. cit. 1023 954 Zij die sterven in de genade en vriendschap van God en die volmaakt gelouterd zijn, leven voor eeuwig met Christus. Zij zijn voor eeuwig gelijk aan God, omdat zij Hem zien “zoals Hij is” (1 Joh. 3,2), van aangezicht tot aangezicht: cit. Op grond van ons apostolisch gezag definiëren wij dat overeenkomstig de algemene heilsbeschikking van God de zielen van alle heiligen die vóór Jezus’ lijden gestorven zijn en van de heiligen (...) en van alle andere gelovigen, die na het ontvangen van Christus hei lig doopsel gestorven zijn en die na hun heengaan niet meer gelouterd hoefden te worden, (...) zoals ook de zielen van hen die een dergelijke loutering na hun dood moesten of moeten ondergaan en deze voltooid hebhen (...) zelfs vóór ze hun lichaam opnieuw aannemen en vóór het laatste oordeel, en wel vanaf de hemelvaart van onze Verlosser Jezus Christus, in de hemel, in het rijk der hemelen en het hemels paradijs bij Christus in het gezelschap van de heilige engelen verzameld zijn verzameld worden en verzameld zullen worden. Na het lijden en de dood van onze Heer, Jezus Christus, zagen zij en zien zij het goddelijk wezen in een intuïtief schouwen van aangezicht tot aangezicht, zonder tussenkomst van een schepsel. cit. 1024 260 326 2794 1718 Dit volmaakte leven samen met de allerheiligste Drieëenheid, deze gemeenschap van leven en liefde met de Drieëenheid, de Maagd Maria, de engelen en alle gelukzaligen wordt “hemel” genoemd. De hemel is het uiteindelijk doel en de verwezenlijking van de diepste verlangens van de mens, de hoogste en definitieve staat van geluk. 1025 1011 Leven in de hemel is “bij Christus zijn”cit. De uitverkorenen leven “in Hem” , maar zij behouden er, of beter gezegd, zij vinden er hun ware identiteit, hun eigen naam. cit. Want leven is bij Christus zijn: daar waar Christus is, daar is het leven, daar is het koninkrijk. cit. 1026 793 Door zijn dood en verrijzenis heeft Jezus Christus voor ons de hemel “geopend”. Het leven van de gelukzaligen bestaat in het volle bezit van de vruchten van de verlossing, bewerkt door Christus, die hen in zijn hemelse verheerlijking laat delen die in Hem geloofd hebben en die trouw gebleven zijn aan zijn wil. De hemel is de gelukzalige gemeenschap van al diegenen die volmaakt in Hem ingelijfd zijn. 1027 225 959 1720 Dit mysterie van de gelukzalige gemeenschap met God en met allen die in Christus zijn, gaat ieder begrip en iedere beschrijving te boven. De Schrift spreekt ons erover in beelden: leven, licht, vrede, bruiloftsfeest, wijn van het koninkrijk, vaderhuis, hemels Jeruzalem, paradijs: “Geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord, geen mens kan het zich voorstellen, al wat God bereid heeft voor die Hem liefhebben” (1 Kor. 2,9). 1028 1722 163 Op grond van zijn transcendentie kan God slechts gezien worden, zoals Hij is, wanneer Hijzelf zijn mysterie ontsluit voor de directe aanschouwing door de mens en hem er het vermogen toe verleent. Deze aanschouwing van God in zijn hemelse heerlijkheid wordt door de kerk “de gelukzalige aanschouwing” genoemd: Wat en hoe groot zal uw heerlijkheid en geluk zijn; toegelaten te worden om God te zien, de eer te hebben de vreugde te verwerven van het heil en het eeuwige licht in gezel schap van Christus de Heer, uw God (...), en in het rijk der hemelen in gezelschap van de rechtvaardigen en de vrienden van God de vreugden van de geschonken onsterfelijkheid te genieten. cit. 1029 956 668 In de heerlijkheid van de hemel blijven de gelukzaligen met vreugde Gods wil volbrengen met betrekking tot de andere mensen en heel de schepping. Zij heersen reeds met Christus; met Hem “zullen zij heersen in de eeuwen der eeuwen” (Apok. 22,5). cit. 1030 Zij die sterven in de genade en de vriendschap van God, maar nog niet volkomen gelouterd zijn, ondergaan, hoewel ze reeds van hun eeuwig heil verzekerd zijn, na hun dood een loutering ten einde de noodzakelijke heiligheid te verwerven om in de vreugde van de hemel te kunnen binnengaan. 1031 954 1472 De kerk noemt deze laatste loutering van de uitverkorenen, die geheel verschillend is van de straf van de verdoemden, vagevuur. De kerk heeft de geloofsleer met betrekking tot het vagevuur vooral op de concilies van Florencecit. en Trentecit. geformuleerd. De overlevering van de kerk spreekt met verwijzing naar bepaalde schrifttekstencit. van een louterend vuur: Maar in geval van bepaalde lichte zonden moet men geloven dat er vóór het oordeel een louterend vuur bestaat overeenkomstig hetgeen de Waarheid zegt; “Als iemand een lastering tegen de heilige Geest geuit heeft, zal hem geen vergiffenis geschonken worden, noch in deze, noch in de komende wereld” (Mt. 12,31). Op grond van deze uitspraak kunnen wij aannemen dat bepaalde zonden vergeven kunnen worden in deze wereld, maar andere in de komende wereld. cit. 1032 958 226 1371 1479 Deze leer vindt ook steun in de gebedspraktijk voor de overledenen, waarover de heilige Schrift al spreekt: “Daarom liet hij (Judas de Makkabeeër) voor de overledenen een zoenoffer opdragen, opdat zij van hun zonde zouden worden vrijgesproken” (2 Makk. 12,45). Vanaf de eerste tijden heeft de kerk de nagedachtenis van de overledenen geëerd door voor hen voorbeden te verrichten en vooral door voor hen het offer van de eucharistie op te dragen, cit. opdat zij na gelouterd te zijn kunnen komen tot de gelukzalige aanschouwing van God. De kerk beveelt ook aalmoezen, aflaten en werken van boetvaardigheid aan ten gunste van de overledenen: Laten wij hun nu hulp bieden en ons om hun nagedachtenis bekommeren. Als immers de kinderen van Job door het offer van hun vader gereinigd zijn, cit. waarom twijfelt gij er dan aan dat onze offers voor de doden hun enige troost verschaffen? (...) Laten wij dus niet moe worden hulp te bieden aan hen die heengegaan zijn en onze gebeden voor hen op te dragen. cit. 1033 1861 393 633 Wij kunnen alleen maar met God verenigd worden, als wij er vrij voor kiezen Hem te beminnen. Maar wij kunnen God niet beminnen, als wij zwaar tegen Hem, tegen onze naaste of tegen onszelf zondigen. “De mens zonder liefde is nog in het gebied van de dood. Ieder die zijn broeder haat, is een moordenaar, en gij weet dat geen moordenaar eeuwig leven in zich heeft” (1 Joh. 3,14-15). Onze Heer waarschuwt ons dat wij van Hem gescheiden zullen worden, als wij het nalaten aan de dringende noden van de armen en de kleinen, die zijn broeders zijn, tegemoet te komen. cit. In doodzonde sterven zonder er berouw over gehad te hebben en zonder Gods barmhartige liefde te aanvaarden betekent uit eigen vrije keuze voor altijd van Hem gescheiden blijven. En het is deze staat van het zichzelf definitief uitsluiten van de gemeenschap met God en de gelukzaligen die men aanduidt met het woord “hel”. 1034 Jezus spreekt vaak over de “gehenna” van het “vuur dat nooit dooft”,cit. bestemd voor hen die tot hun levenseinde weigeren te geloven en zich te bekeren, een plaats waar zowel de ziel als het lichaam verloren kunnen gaan. cit. Jezus kondigt in strenge bewoordingen aan dat Hij “zijn engelen zal uitzenden, die allen die tot zonde verleiden en ongerechtigheid bedrijven (...) bijeen zullen brengen om hen in de vuuroven te werpen” (Mt. 13,41-42), en dat Hij de veroordeling zal uitspreken: “Gaat weg van Mij, vervloekten, in het eeuwig vuur” (Mt. 25,41). 1035 393 De leer van de kerk bevestigt het bestaan van de hel en haar eeuwige duur. De zielen van hen die sterven in staat van doodzonde, dalen onmiddellijk na de dood af in de hel, waar zij de straffen van de hel, “het eeuwige vuur”,cit. ondergaan. De belangrijkste straf van de hel bestaat in het eeuwig van God gescheiden zijn; alleen in Hem kan de mens het leven en het geluk vinden. Hiertoe is hij immers geschapen en hiernaar streeft hij. 1036 1734 1428 De uitspraken van de heilige Schrift en de leer van de kerk met betrekking tot de hel doen een 227 beroep op het verantwoordelijkheidsgevoel waarmee de mens gebruik moet maken van zijn vrijheid met het oog op zijn eeuwige bestemming. Zij zijn tegelijkertijd een dringende oproep tot bekering.. “Gaat binnen door de nauwe poort; want de weg die naar de ondergang voert, is wijd en breed en velen zijn er die hem inslaan. Hoe nauw toch is de poort en hoe smal de weg die voert naar het leven, en weinigen zijn er die hem vinden” (Mt. 7,13-14). Daarom moeten wij, die dag noch uur kennen, zoals de Heer ons vermaant, voortdurend waakzaam zijn, om na het voltooien van onze enige aardse levensweg met Hem te mogen binnentreden om bruiloft te vieren en tot de gelukzaligen gerekend te mogen worden en ons niet, zoals slechte en luie dienaars, op het hevel van God verwezen te worden naar het eeuwige vuur, naar de duisternis buiten, waar geween is en tandengeknars. cit. 1037 162 1014 1821 Niemand wordt door God voorbestemd om naar de hel te gaan: cit. daarvoor is het noodzakelijk zich vrijwillig van God af te keren (een doodzonde) en daarin tot het einde toe te volharden. In de liturgie van de eucharistie en de dagelijkse gebeden van haar gelovigen smeekt de kerk de barmhartigheid van God af, die wil “dat allen tot inkeer komen en niemand verloren gaat” (2 Petr. 3,9). Neem deze gaven van ons aan, Heer God, waarin wij onszelf willen geven en toevertrouwen aan U. Wij, die door U gekozen zijn om voor te gaan in deze dienst, wij zijn met allen die in U geloven, uw volk, uw eigen bezit; beschik over ons en voer ons van dag tot dag naar uw vrede; dat wij niet eeuwig verloren gaan maar hij uw uitverkoren worden geteld. cit. 1038 678 679 1001 998 De verrijzenis van alle doden, “van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen” (Hand. 24,15) zal aan het laatste oordeel voorafgaan. Het zal “het uur” zijn, “waarop allen die in de graven zijn, de stem van de Mensenzoon zullen horen. Dan zullen zij die het goede deden, eruit te voorschijn komen tot de opstanding ten leven, maar die het kwade deden, tot de opstanding ten oordeel” (Joh. 5,28-29). Dan komt Christus “in zijn heerlijkheid en vergezeld van alle engelen (...). Alle volken zullen voor Hem bijeengebracht worden en Hij zal ze in twee groepen scheiden, zoals de herder een scheiding maakt tussen schapen en bokken. De schapen zal Hij plaatsen aan zijn rechterhand, maar de bokken aan zijn linker (...). En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwig leven” (Mt. 25,31.32-33.46). 1039 678 Het is ten overstaan van Christus die de Waarheid is, dat de waarheid over de verhouding van elke mens tot God blootgelegd zal worden. cit. Het laatste oordeel zal tot in zijn uiterste consequenties openbaren wat iedereen tijdens zijn aardse leven aan goed gedaan heeft of nagelaten heeft te doen: Alle kwaad dat de booswichten doen, wordt opgetekend en zij weten het niet. Wanneer God komt en “niet meer zwijgt” (Ps. 50,3) (...) zal Hij zich richten tot degenen aan zijn linkerhand (...). Hij zal zeggen; “Ik had de geringste onder de mijnen, die behoeftig waren, op aarde een plaats gegeven, omwille van u. Ik, hun hoofd, zetelde in de hemel aan de rechterhand van mijn Vader, maar op aarde hadden mijn ledematen te lijden, zij hadden honger. Als gij aan mijn ledematen gegeven zout hebben, zou wat gij gegeven had, het hoofd bereikt hebben. Toen ik de geringsten onder de mijnen, die behoeftig waren, op aarde een plaats gegeven heb, omwille van u, heb ik hen uw 228 zaakgelastigden gemaakt om uw goede werken in mijn schatkamer te vergaren: gij hebt hun niets in handen gegeven, daarom hebt gij ook niets bij Mij gevonden. cit. 1040 637 314 Het laatste oordeel zal plaatshebben bij de glorievolle wederkomst van Christus. De Vader alleen kent het uur en de dag, Hij alleen bepaalt, wanneer dit zal gebeuren. Door zijn Zoon Jezus Christus zal Hij dan zijn definitief woord spreken over heel de geschiedenis. Wij zullen de uiteindelijke betekenis van heel het scheppingswerk en heel de heilseconomie kennen en wij zullen de wonderbare wegen begrijpen waarlangs zijn voorzienigheid alles naar het einddoel geleid zal hebben. Het laatste oordeel zal openbaren dat Gods rechtvaardigheid zegeviert over alle onrecht, bedreven door zijn schepselen, en dat zijn liefde sterker is dan de dood. cit. 1041 1432 2854 De boodschap van het laatste oordeel is een oproep tot bekering, terwijl God de mens nog “de gunstige tijd, de dag van het heil” (2 Kor. 6,2) schenkt. Deze boodschap boezemt een heilige vrees voor God in. Zij stimuleert tot inzet voor de gerechtigheid van het rijk van God. Zij kondigt de “zalige vervulling van onze hoop” (Tit. 2,13) op de wederkomst van de Heer aan, die “komt om verheerlijkt te worden onder zijn heiligen en gevierd onder al de gelovigen” (2 Tess. 1,10). 1042 769 670 310 Op het einde der tijden zal het rijk Gods zijn volheid bereiken. Na het algemeen oordeel zullen de rechtvaardigen voor altijd met Christus heersen, verheerlijkt in ziel en lichaam, en het heelal zelf zal vernieuwd worden: Dan zal de kerk “haar voltooiing in de hemelse heerlijkheid bereiken, wanneer samen met het menselijk geslacht ook heel de wereld, die nauw met de mens verbonden is en door hem haar einddoel nadert, in Christus hersteld zal worden. cit. 1043 671 518 280 Deze mysterievolle vernieuwing die de mensheid en de wereld van gedaante zal doen veranderen, noemt de Schrift “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” (vgl. 2 Petr. 3,13). cit. Dit zal de definitieve verwezenlijking zijn van Gods heilsplan “het heelal in Christus onder een hoofd te brengen, alle wezens in de hemelen en alle wezens op aarde”, in Hem (Ef. 1,10). 1044 In dit “nieuwe heelal” (Apok. 21,5), het hemelse Jeruzalem, zal God zijn verblijf hebben onder de mensen. “Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen en de dood zal niet meer zijn; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij” (Apok. 21,4). cit. 229 1045 775 1404 Voor de mens zal deze voltooiing de uiteindelijke verwezenlijking zijn van de eenheid van het menselijk geslacht, die door God vanaf de schepping gewild is en waarvan de pelgrimerende kerk “als het ware het sacrament”cit. was. Zij die met Christus verenigd zullen worden, zullen de gemeenschap van de ver losten zijn, de heilige stad van God (Apok. 21,2), “de bruid van het Lam” (Apok. 21,9). Deze zal niet meer te lijden hebben onder zonde, onreinheidcit. of eigenliefde, die de aardse gemeenschap van mensen verwoesten of verwonden. De gelukzalige aanschouwing waarin God zich op onuitsprekelijke wijze zal openbaren aan de uitverkorenen, zal de eeuwig stromende bron van geluk, vrede en onderlinge gemeenschap zijn. 1046 349 Wat het heelal betreft, bevestigt de openbaring de hechte lotsverbondenheid tussen de materiële wereld en de mens: Ook de schepping verlangt vurig naar de openharing van Gods kinderen (...). Maar zij is niet zonder hoop, want ook de schepping zal verlost worden uit de slavernij der vergankelijkheid (...). Wij weten immers dat de hele natuur kreunt en barensweeën lijdt, altijd door. En niet alleen zij, ook wij zelf, die toch reeds de eerstelingen van de Geest hebben ontvangen, ook wij zuchten over ons eigen lot, zolang wij nog wachten op de verlossing van ons lichaam (Rom. 8,19.23). 1047 Ook het zichtbare heelal is dus ertoe bestemd om van gedaante veranderd te worden, opdat “de wereld zelf, hersteld in haar oorspronkelijke staat, ongehinderd de rechtvaardigen ten dienste [zou] staan” door deel te nemen aan hun verheerlijking in de verrezen Jezus Christus. cit. 1048 673 “De tijd van de voltooiing van de aarde en de mensheid kennen wij niet, en evenmin weten wij, hoe het heelal van gedaante zal veranderen. Weliswaar gaat het door de zonde misvormde aanschijn van deze wereld voorbij, maar er wordt ons geleerd dat God ons een nieuwe woning en een nieuwe aarde bereidt, waarin de gerechtigheid woont en waarvan het geluk alle verlangens naar vrede die in het hart van de mensen opkomen, zal vervullen en overtreffen”.cit. 1049 2820 “Toch mag de verwachting van een nieuwe aarde onze zorg voor het zorgvuldig bebouwen van deze aarde niet verzwakken, maar moet ze deze juist versterken: hier groeit immers dat lichaam van de nieuwe mensenfamilie dat reeds een zekere voorafschaduwing kan geven van de nieuwe wereld. Ofschoon er derhalve zorgvuldig onderscheid gemaakt dient te worden tussen aardse vooruitgang en de groei van koninkrijk in Christus, is die aardse vooruitgang toch van groot belang voor het koninkrijk Gods, in zoverre hij kan bijdragen tot een betere ordening van de menselijke samenleving”.cit. 1050 230 1709 260 “Immers,... alle goede vruchten van onze natuur en onze inzet die wij in de Geest en volgens het gebod van de Heer op aarde verbreid zullen hebben, zullen we later terugvinden, maar dan wel van alle smet gereinigd, verlicht en omgevormd, wanneer Christus aan de Vader het eeuwig en universeel koninkrijk zal teruggeven”.cit. God zal dan “alles in allen” (1 Kor. 15,28) zijn, in het eeuwig leven: Het werkelijke en waarachtige leven is dus de Vader, die door de Zoon in de heilige Geest aan allen, als uit een bron, de hemelse gaven schenkt. Door zijn menslievendheid zijn ook aan ons, mensen, waarachtig de goederen van het eeuwig leven beloofd. cit. 1051 Reeds bij zijn dood ontvangt iedere mens in zijn onsterfelijke ziel zijn eeuwige vergelding in een bijzonder oordeel door Christus, de rechter over levenden en doden. 1052 “Wij geloven dat de zielen van allen die gestorven zijn in de genade van Christus (...), Gods volk vormen na de dood, die geheel overwonnen zal zijn op de dag van de verrijzenis, wanneer deze zielen met hun lichaam verenigd zullen worden”.cit. 1053 “Wij geloven dat de menigte van de zielen die rond Jezus en Maria in het paradijs verzameld worden, de hemelse kerk vormt, waar zij in het eeuwige geluk God zien, zoals Hij is, en waar zij ook in verschillende mate samen met de heilige engelen deel hebben aan het goddelijk bestuur, dat Christus uitoefent in heerlijkheid, door voor ons ten beste te spreken en ons in onze zwakheid te hulp te komen door hun broederlijke zorg”.cit. 1054 Zij die sterven in de genade en de vriendschap van God, maar onvolkomen gelouterd zijn, ondergaan na hun dood, hoewel zij zeker zijn van hun eeuwig heil, een loutering ten einde de heiligheid te verwerven die noodzakelijk is om binnen te gaan in de vreugde van God. 1055 Krachtens de “gemeenschap van de heiligen” beveelt de kerk de overledenen aan Gods barmhartigheid aan en zij bidt voor hen en draagt vooral het heilig eucharistisch offer voor hen op. 1056 Naar het voorbeeld van Christus waarschuwt de kerk de gelovigen voor de “trieste en jammerlijke werkelijkheid van de eeuwige dood”,cit. ook wel “hel” genoemd. 1057 De belangrijkste straf van de hel bestaat in het eeuwig gescheiden zijn van God; alleen in Hem kan de mens het leven en het geluk vinden, waartoe hij geschapen is en waarnaar hij streeft. 1058 231 De kerk bidt dat niemand verloren gaat: “Heer, sta niet toe dat ik ooit van U gescheiden word” . Als het waar is dat niemand zichzelf kan redden, dan is het ook waar dat “God wil dat alle mensen gered worden” (1 Tim. 2,4) en dat voor Hem “alles mogelijk is” (Mt. 19,26). 1059 “De heilige kerk van Rome gelooft en belijdt vast dat op de dag van het oordeel alle mensen met hun lichaam voor de rechterstoel van Christus zullen verschijnen om verantwoording af te leggen over hun eigen daden”.cit. 1060 Op het einde der tijden zal het rijk Gods zijn volheid bereiken. Dan zullen de rechtvaardigen verheerlijkt in ziel en lichaam, samen met Christus voor altijd heersen, en de stoffelijke wereld zelf zal omgevormd worden. God zal dan “alles in allen” (1 Kor. 15,28) zijn in het eeuwig leven. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 1 - DE GELOOFSBELIJDENIS TWEEDE SECTIE - DE BELIJDENIS VAN HET CHRISTELIJK GELOOF - DE GELOOFSBELIJDENISSEN DERDE HOOFDSTUK - Ik geloof in de heilige Geest ARTIKEL 13 - “Amen” 1061 2856 Het Credo eindigt, zoals ook het laatste boek van de heilige Schrift, cit. met het Hebreeuwse woord Amen. Men vindt het herhaaldelijk op het einde van de gebeden in het Nieuwe Testament. De kerk beëindigt haar gebeden eveneens met “Amen”. 1062 214 In het Hebreeuws gaat Amen op dezelfde wortel terug als het woord “geloven”. Deze wortel betekent standvastigheid, betrouwbaarheid en trouw. Zo begrijpt men waarom “Amen” ook gezegd kan worden over de trouw van God ten opzichte van ons en van ons vertrouwen in Hem. 1063 215 156 Bij de profeet Jesaja vindt men de uitdrukking “God van waarheid”, letterlijk staat er “God van het Amen”, d.w.z. God, trouw aan zijn beloften. “Ieder in het land die zegen over zich afroept, zal zich zegenen bij de God van het Amen” (Jes. 65,16). Onze Heer gebruikt vaak het woord “Amen”,cit. soms twee keer achter elkaar, cit. om de betrouwbaarheid van zijn leer, van zijn gezag, dat steunt op de waarheid van God, te onderstrepen. 1064 2101 197 Het “Amen” aan het einde van het Credo herneemt en bevestigt derhalve de eerste twee woorden 232 “Ik geloof”. Geloven is “Amen” zeggen tegen de woorden, de beloften, de geboden van God, het is volkomen vertrouwen op Hem die het “Amen” is van de oneindige liefde en de volmaakte trouw. Het christelijk leven van iedere dag zal dan het “Amen” zijn op het “Ik geloof” van de geloofsbelijdenis van ons doopsel: Laat de geloofsbelijdenis voor u als een spiegel zijn. Bekijk uzelf, of u alles gelooft, wat u belijdt te geloven, en verheug u iedere dag om uw geloof. cit. 1065 Jezus Christus zelf is het “Amen” (Apok. 3,14). Hij is het definitieve “Amen” van de liefde van de Vader voor ons; Hij aanvaardt ons “Amen” aan de Vader en voltooit het: “Want alle beloften van God zijn in Hem waar gemaakt. Daarom spreken wij door Hem ook ons “Amen, Ja, zo is het, God ter ere” (2 Kor. 1,20). Door Hem en met Hem en in Hem zal uw Naam geprezen zijn, Heer onze God, almachtige Vader, in de eenheid van de heilige Geest, hier en nu en tot in eeuwigheid. Amen. DEEL 2 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE DEEL 2 - De viering van het Christusmysterie Waarom liturgie? 1066 50 236 In het symbolum van het geloof belijdt de kerk het mysterie van de heilige Drieëenheid en haar “geheim raadsbesluit” ten aanzien van de hele schepping: de Vader brengt het “raadsbesluit van zijn wil” (Ef. 1,9) tot vervulling, door zijn welbeminde Zoon en zijn heilige Geest te schenken tot heil van de wereld en ter verheerlijking van zijn naam. Dat is het Christusmysterie, cit. dat geopenbaard en verwezenlijkt is in de geschiedenis volgens een plan, een met wijsheid ontworpen “beschikking”, die Paulus “de volvoering van het geheim” (Ef. 3,9) noemt en die de patristische traditie “de economie van het mensgeworden Woord”, de “heilseconomie” of de “heilsgeschiedenis” zal noemen. 1067 571 “Dit werk van de verlossing van de mensen en de volmaakte verheerlijking van God, waarvan de wondere daden van God onder het volk van het Oude Verbond het voorspel waren geweest, heeft Christus de Heer volbracht, vooral in het paasmysterie van zijn zalig lijden, van zijn verrijzenis uit de doden en van zijn glorievolle Hemelvaart. Daarin heeft Hij door te sterven onze dood tenietgedaan en door te verrijzen ons leven hersteld. Want toen Christus was ingeslapen op het 233 kruis, is uit zijn zijde het wonderbare sacrament dat de hele kerk is, voortgekomen.” cit. Daarom viert de kerk in de liturgie hoofdzakelijk het Paasmysterie waardoor Christus het werk van ons heil heeft volbracht. 1068 Juist dit Christusmysterie verkondigt en viert de kerk in haar liturgie, opdat de gelovigen eruit leven en ervan getuigen in de wereld: De liturgie, waardoor - vooral in het goddelijk offer van de eucharistie - “het werk van onze verlossing” wordt voltrokken, draagt in allerhoogste mate ertoe bij dat de gelovigen door hun leven het Christusmysterie en het eigenlijke wezen van de ware kerk tot uitdrukking brengen en het aan anderen tonen.cit. Wat betekent het woord liturgie? 1069 Oorspronkelijk betekent het woord “liturgie” een “publiek werk”, een “dienst uit naam van/ten gunste van het volk”. In de christelijke traditie wil het aangeven dat het Volk van God deelneemt aan het “werk van God”.cit. Christus, onze Verlosser en Hogepriester, zet door de liturgie het werk van onze verlossing in zijn kerk voort, samen met haar en door haar: 1070 783 Het woord “liturgie” wordt in het Nieuwe Testament niet alleen gebruikt om de viering van de goddelijke eredienst aan te duiden. cit. Men duidt er ook de verkondiging van het evangeliecit. en de daadwerkelijke naastenliefdecit. mee aan. In al deze omstandigheden gaat het om een dienst aan God en de mensen. In de viering van de liturgie is de kerk dienstbaar, naar het beeld van haar Heer, de enige “Liturg”,cit. terwijl zij deelneemt aan zijn priesterlijk (eredienst), profetisch (verkondiging) en koninklijk (liefdebetoon) ambt: Terecht wordt de liturgie dus beschouwd als de uitoefening van het priesterlijk ambt van Jezus Christus. De heiliging van de mens wordt er ‘ in waarneembare tekens aangeduid en, op de wijze die aan elk afzonderlijk teken eigen is, tot stand gebracht. De openbare eredienst wordt in zijn geheel voltrokken door het mystieke lichaam van Christus, dat wil zeggen: door hoofd en ledematen. Zo is elke liturgische viering, omdat ze het werk is van Christus, de Priester, en van zijn lichaam, de kerk, een bij uitstek heilige handeling die door geen enkel ander handelen van de kerk op gelijke titel en in gelijke mate in krachtdadigheid wordt geëvenaard.cit. De liturgie als levensbron 1071 1692 Als werk van Christus is de liturgie ook een handeling van zijn kerk. Ze verwezenlijkt en toont de kerk als een zichtbaar teken van de gemeenschap tussen God en de mensen door Christus. Ze betrekt de gelovigen in het nieuwe leven van de gemeenschap. Ze houdt een “bewuste, actieve en vruchtbare” deelname van allen in. cit. 1072 “De liturgie omvat niet het hele handelen van de kerk”:cit. ze moet worden voorafgegaan door de evangelisatie, het geloof en de bekering; dan kan ze haar vruchten voortbrengen in het leven van 234 de gelovigen: het nieuwe leven volgens de heilige Geest, het deelnemen in de zending van de kerk en de dienst aan haar eenheid. Gebed en liturgie 1073 2558 De liturgie is ook een deelname aan het gebed van Christus, dat gericht is tot de Vader in de heilige Geest. In dit gebed van Christus ontspringt en eindigt elk christelijk gebed. Door de liturgie is de innerlijke mens geworteld en gegrondvestcit. in “de grote liefde waarmee Hij [de Vader] ons heeft liefgehad” (Ef. 2,4) in zijn welbeminde Zoon. Het is hetzelfde “goddelijk wonderwerk”dat door elk gebed “ bij elke gelegenheid, in de Geest” (Ef. 6,18) beleefd en verinnerlijkt wordt. Katechese en liturgie 1074 “De liturgie is het hoogtepunt waarnaar het handelen van de kerk streeft en tevens de bron waaruit haar hele kracht voortvloeit”.cit. Ze is dus bij uitstek de plaats voor de catechese van het Volk van God. “De catechese is onlosmakelijk verbonden met elke liturgische en sacramentele handeling, want juist in de sacramenten, en vooral in de eucharistie, handelt Christus Jezus in volheid met het oog op de herschepping van de mensen”.cit. 1075 426 774 De liturgische catechese beoogt in te leiden in het Christusmysterie (ze is “mystagogie”). Hiertoe maakt ze de overgang van het zichtbare naar het onzichtbare, van het teken naar het betekende, van de “sacramenten” naar de “mysteries”. Het verzorgen van een dergelijke catechese behoort tot de taak van de plaatselijke en regionale catechismussen. Deze Catechismus, die bedoeld is voor de hele kerk in de verscheidenheid van haar riten en culturen, cit. zal uiteenzetten wat voor de hele kerk fundamenteel en gemeenschappelijk is, ten eerste met betrekking tot de liturgie als mysterie en als viering (eerste sectie) en daarna met betrekking tot de zeven sacramenten en de sacramentaliën (tweede sectie). EERSTE SECTIE TWEEDE SECTIE - Het sacramentele heilsbestel - De zeven sacramenten van de kerk KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL EERSTE SECTIE - Het sacramentele heilsbestel 1076 739 235 Op de dag van Pinksteren werd de kerk door de uitstorting van de heilige Geest aan de wereld geopenbaard. cit. De gave van de Geest luidt in de “bediening van het mysterie” een nieuw tijdperk in: het tijdperk van de kerk, waarin Christus zijn heilswerk bekend maakt, het tegenwoordig stelt en meedeelt door de liturgie van zijn kerk, “totdat Hij komt” (1 Kor. 11,26). Gedurende dit tijdperk van de kerk leeft en handelt Christus voortaan in en met zijn kerk op een nieuwe wijze, eigen aan dit nieuwe tijdperk. Hij handelt door middel van de sacramenten; dit is wat de gemeenschappelijke traditie van oost en west het “sacramentele heilsbestel” noemt. Dit bestaat in het meedelen van de vruchten van het paasmysterie van Christus door de viering van de “sacramentele” liturgie van de kerk. Daarom is het van belang eerst deze “sacramentele bediening” in het licht te stellen (eerste hoofdstuk). Zodoende zullen de aard en de wezenlijke aspecten van de liturgische viering duidelijker worden (tweede hoofdstuk). EERSTE HOOFDSTUK TWEEDE HOOFDSTUK - Het paasmysterie in het tijdperk van de kerk - De sacramentele viering van het mysterie KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL EERSTE HOOFDSTUK - Het paasmysterie in het tijdperk van de kerk ARTIKEL 1 - De liturgie - werk van de heilige Drieëenheid I - De Vader, bron en einddoel van de liturgie 1077 492 “Gezegend is God, de Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen. In Hem heeft Hij ons uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, om heilig en vlekkeloos te zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons voorbestemd zijn kinderen te worden door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid van zijn genade. Hiermee heeft Hij ons begiftigd in de Geliefde” (Ef. 1,3-6). 1078 2626 Zegenen is een goddelijke handeling die leven schenkt en ontspringt bij de Vader. Zijn zegen is tegelijk woord en gave (bene-dictio, eu-logia). Toegepast op de mens betekent deze term aanbidding van en teruggave aan zijn Schepper onder dankzegging. 1079 Vanaf het begin tot aan het einde van de tijden is het hele werk van God zegening. Vanaf het liturgisch-dichterlijk werk over de eerste schepping tot aan de lofzangen van het hemelse Jeruzalem, verkondigen de geïnspireerd auteurs het heilsplan als een immense goddelijke zegening. 1080 Vanaf het begin zegent God de levende wezens, in het bijzonder de man en de vrouw. Het verbond met Noach en met alle bezielde wezens vernieuwt deze zegen die vruchtbaar maakt, 236 ondanks de zonde van de mens, waardoor de grond “vervloekt” is. Maar pas vanaf Abraham wordt de mensengeschiedenis, die naar de dood leidde, van de goddelijke zegen doordrongen, zodat ze weer kan opstijgen tot het leven, tot haar bron: door het geloof van Abraham, “de vader van de gelovigen” die de zegen ontvangt, wordt de heilsgeschiedenis ingeluid. 1081 De goddelijke zegeningen manifesteren zich in verbazingwekkende en heilzame gebeurtenissen: de geboorte van Isaak, de uittocht uit Egypte (Pasen en Exodus), de gave van het beloofde land, de uitverkiezing van David, de aanwezigheid van God in de tempel, de leuterende ballingschap en de terugkeer van een “kleine Rest”. De wet, de profeten en de psalmen, die de liturgie van het uitverkoren volk vormen, brengen de goddelijke zegeningen niet alleen in herinnering, zij zijn er tevens het antwoord op door lofprijzing en dankzegging. 1082 In de liturgie van de kerk wordt de goddelijke zegening ten volle geopenbaard en meegedeeld: de Vader wordt erkend en aanbeden als bron en einddoel van alle zegeningen van de schepping en van het heil; in zijn Woord, dat voor ons is vlees geworden, gestorven en verrezen is, overstelpt Hij ons met zijn zegeningen; en door Hem stort Hij in onze harten de Gave uit die alle gaven bevat: de heilige Geest. 1083 2627 1360 Men begrijpt nu ook de dubbele dimensie van de christelijke liturgie als een gelovig en liefdevol antwoord op “de geestelijke zegeningen” waarmee de Vader ons begunstigt. Enerzijds zegent de kerk, verenigd met haar Heer en “vervuld van de heilige Geest” (Lc. 10,21), de Vader “voor zijn onuitsprekelijke Gave” (2 Kor. 9,15) door middel van aanbidding, lofprijzing en dankzegging. Anderzijds, en tot aan de voleinding van Gods plan, houdt de kerk niet op de Vader “de offerande van zijn eigen gaven” te schenken en Hem te smeken zijn heilige Geest te zenden over deze offerande, over haarzelf, over de gelovigen en over de hele wereld, opdat door de gemeenschap met de dood en verrijzenis van Christus-Priester en door de kracht van de Geest deze goddelijke zegeningen vruchten ten leven mogen dragen “tot lof van de heerlijkheid van zijn genade” (Ef. 1,6). II - Het werk van Christus in de liturgie De verheerlijkte Christus... 1084 662 1127 “Gezeten aan de rechterhand van de Vader” stort Christus zijn Geest uit in zijn lichaam dat de kerk is. Hij handelt voortaan door de sacramenten, die door Hem werden ingesteld om zijn genade mee te delen. Sacramenten zijn zintuiglijke tekenen (woorden en handelingen), die toegankelijk zijn voor mensen van deze tijd. Zij verwezenlijken op werkzame wijze de genade die zij betekenen krachtens het handelen van Christus en de macht van de heilige Geest. 1085 237 519 1165 In de liturgie van de kerk maakt Christus op de eerste plaats zijn paasmysterie kenbaar en verwezenlijkt Hij het. Tijdens zijn aardse leven kondigde Jezus door zijn onderricht het paasmysterie aan en liep er door zijn daden op vooruit. Wanneer zijn uur gekomen is, cit. beleeft Hij de enige historische gebeurtenis die niet voorbijgaat: Jezus sterft, wordt begraven, verrijst uit de doden en zit aan de rechterhand van de Vader “eens voor al” (Rom. 6,10; Heb. 7,27; 9,12). Het gaat om een reële gebeurtenis die zich voltrokken heeft in onze geschiedenis, maar die uniek is: alle andere gebeurtenissen van de geschiedenis hebben eenmaal plaats en gaan dan voorbij’, opgeslokt door het verleden. Het paasmysterie van Christus daarentegen kan niet slechts een onderdeel zijn van het verleden, omdat Christus door zijn dood de dood vernietigd heeft, en omdat alles wat Christus is en alles wat Hij voor de mensen gedaan en geleden heeft, deel uitmaakt van de goddelijke eeuwigheid en dus alle tijden overkoepelt en in alle tijden tegenwoordig gesteld wordt. De gebeurtenis van het kruis en van de verrijzenis blijft, en trekt alles naar het Leven toe. ... vanaf de kerk der apostelen... 1086 858 “Zoals Christus gezonden is door de Vader, zo heeft ook Hl’ de apostelen gezonden, vervuld van de heilige Geest. Zij moesten het evangelie prediken aan ieder schepsel en verkondigen dat de Zoon van God door zijn dood en verrijzenis ons bevrijd heeft uit de macht van de satan en uit de dood, en ons heeft overgebracht naar het koninkrijk van de Vader. Maar ook moesten zij het heilswerk dat zij verkondigden, voltrekken in het offer en de sacramenten die het middelpunt zijn van heel het liturgisch leven”.cit. 1087 861 1536 Door de heilige Geest te schenken aan zijn apostelen, vertrouwt de verrezen Christus hun dus zijn heiligingsmachtcit. toe: zij worden sacramentele tekenen van Christus. Door de kracht van dezelfde heilige Geest vertrouwen zij deze macht toe aan hun opvolgers. Deze “apostolische opvolging” structureert het hele liturgische leven van de kerk; zij is zelf sacramenteel, doorgegeven door het wijdingssacrament. ... is aanwezig in de aardse liturgie... 1088 776 669 1373 “Om dit zo verheven werk te voltrekken” - de bediening of mededeling van Zijn heilswerk -, “Is Christus altijd bij’ zijn kerk, vooral in de liturgische handelingen. Persoonlijk is Hij aanwezig in het eucharistisch offer, zowel in de persoon van de bedienaar - ‘Dezelfde die eertijds zichzelf op het kruis heeft geofferd, offert nu door de bediening van priesters’ - als heel in het bijzonder onder de eucharistische gedaanten. Persoonlijk is Hij aanwezig door zijn kracht in de sacramenten, zodat, wanneer iemand doopt, Christus zelf doopt. Persoonlijk is Hij aanwezig in 238 zijn woord, want Hij spreekt zelf wanneer de heilige Schrift in de kerk wordt voorgelezen. Tenslotte is Hij persoonlijk aanwezig wanneer de kerk bidt en psalmen zingt, want Hij heeft beloofd: ‘Waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden’ (Mt. 18,20)”. cit. 1089 796 “Bij de uitvoering van dit grote werk waardoor God op volmaakte wijze wordt verheerlijkt en de mensen worden geheiligd, werkt Christus inderdaad altijd samen met de kerk, zijn geliefde bruid, die haar Heer aanroept en door Hem aan de eeuwige Vader haar eredienst brengt”.cit. ... die deel heeft aan de hemelse liturgie 1090 1137 1138 1139 “In de aardse Iiturgie hebben wij bij wijze van voorproef deel aan de hemelse eredienst van de heilige stad Jeruzalem, waarheen wij’ als pelgrims op weg zijn. Daar ‘zetelt Christus aan de rechterhand van God als de bedienaar van het heiligdom en van het ware tabernakel’. Met al de hemelse legerscharen zingen wij er voor de Heer het loflied van zijn heerlijkheid. Wij eren de gedachtenis van de heiligen en hopen op een plaats in hun gezelschap. Wij ‘verwachten de Verlosser, onze Heer Jezus Christus’ totdat Hij ‘die ons leven is, verschijnt en ook wij met Hem zullen verschijnen in heerlijkheid”’. cit. III - De heilige Geest en de kerk in de liturgie 1091 798 1108 In de liturgie is de heilige Geest de pedagoog van het geloof van het Volk Gods, de bewerker van de “meesterwerken van God”, namelijk de sacramenten van het Nieuwe Verbond. Het verlangen en het werk van de Geest in het hart van de kerk bestaat hierin dat wij leven van het leven van de verrezen Christus. Wanneer Hij in ons het geloofsantwoord ontmoet dat Hij opgewekt heeft, komt er een werkelijke samenwerking tot stand. Hierdoor wordt de liturgie het gemeenschappelijke werk van de heilige Geest en de kerk. 1092 737 In deze sacramentele bediening van het Christusmysterie handelt de heilige Geest op dezelfde manier als in de andere tijdperken van de heilsgeschiedenis: Hij bereidt de kerk voor op de ontmoeting met haar Heer; Hij brengt ons Christus in herinnering en maakt Hem kenbaar aan het geloof van de vergaderde gemeenschap van de gelovigen; Hij stelt het Christusmysterie tegenwoordig en actualiseert het door zijn omvormende kracht; tenslotte verenigt de Geest van eenheid de kerk met het leven en de zending van Christus. 239 De heilige Geest bereidt erop voor Christus te ontvangen 1093 762 121 2585 1081 De heilige Geest vervult in de voorafbeeldingen van het Oude Verbond. Omdat de kerk van Christus “in de geschiedenis van het volk van Israël en in het Oude Verbond op wondere wijze voorbereid”cit. was, bewaart de liturgie van de kerk als een integrerend en onvervangbaar bestanddeel elementen van de eredienst van het Oude Verbond door ze zich eigen te maken: om te beginnen de lezing van het Oude Testament; het psalmgebed; en vooral de gedachtenis van de heilzame gebeurtenissen en betekenisvolle feiten die hun vervulling gevonden hebben in het Christusmysterie (de belofte en het verbond, de Exodus en het Pasen, het Koninkrijk en de tempel, de ballingschap en de terugkeer). 1094 128 129 130 De paascatechese van de Heer, cit. vervolgens ook die van de apostelen en de Kerkvaders, baseert zich op deze harmonie tussen de belde Testamenten. cit. Zij onthult wat verborgen bleef onder de letter van het Oude Testament: het Christusmysterie. Deze catechese wordt “typologisch” genoemd, omdat zij de nieuwheid van Christus openbaart vanuit “voorafbeeldingen” (typen) die Hem aankondigden in de feiten, woorden en symbolen van het eerste Verbond. Deze nieuwe lezing in de Geest van waarheid, die bij Christus begint, ontsluiert de voorafbeeldingen. cit. Zo waren de zondvloed en de ark van Noach een voorafbeelding van het heil door het doopsel; cit. de wolk en de doortocht door de Rode Zee eveneens, terwijl het water uit de rots het beeld was voor de geestelijke gaven van Christus; cit. het manna in de woestijn was een voorafbeelding van de eucharistie, “het echte brood uit de hemel” (Joh. 6,32). 1095 281 117 Daarom leest en beleeft de kerk - in het bijzonder tijdens de advent, de veertigdagentijd en vooral in de paasnacht - al deze grote gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis telkens opnieuw in het “heden” van haar liturgie. Dit vereist echter ook dat de catechese de gelovigen helpt zich open te stellen voor dit “geestelijk” verstaan van de heilseconomie, zoals de liturgie van de kerk die ons doet kennen en beleven. 1096 1174 1352 840 Joodse en christelijke liturgie. Een betere kennis van het geloof en het godsdienstige leven van het joodse volk, zoals het nu nog wordt beleden en beleefd, kan helpen om bepaalde aspecten van de christelijke liturgie beter te begrijpen. Zowel voor de joden als voor de christenen is de heilige Schrift een wezenlijk deel van de liturgie: voor de verkondiging van het woord van God, het antwoord op dit woord, de lofprijzing en voorbede voor levenden en overledenen, het beroep op de goddelijke barmhartigheid. De opbouw van de woorddienst zelf vindt haar oorsprong in het joodse gebed. Het getijdengebed en andere liturgische teksten en formulieren vinden er hun parallel, tot en met 240 de formuleringen van onze meest eerbiedwaardige gebeden, waaronder het Onze Vader. Ook de eucharistische gebeden zijn geïnspireerd door modellen uit de joodse traditie. Het verband tussen de joodse en de christelijke liturgie, maar ook hun verschil in inhoud, zijn vooral zichtbaar bij de grote feesten van het liturgisch jaar, zoals het feest van Pasen. Zowel de christenen als de joden vieren Pasen: voor de joden is dit het Pasen van de geschiedenis, gericht op de toekomst; voor de christenen het Pasen dat zijn vervulling gevonden heeft in de dood en verrijzenis van Christus, hoewel ook zij nog altijd de uiteindelijke voltooiing verwachten. 1097 In de liturgie van het Nieuwe Verbond is elke liturgische handeling, in het bijzonder de viering van de eucharistie en de sacramenten, een ontmoeting tussen Christus en de kerk. De liturgische samenkomst van de gelovigen ontvangt haar eenheid van de “gemeenschap in de heilige Geest” die de kinderen Gods verzamelt in het ene lichaam van Christus. Deze gemeenschap overstijgt alle vormen van menselijke, raciale, culturele en sociale verwantschap. 1098 1430 De verzamelde gelovigen moeten er zich op voorbereiden om hun Heer te ontmoeten, zij moeten “een volk met een goede gesteltenis” zijn. Deze voorbereiding van de harten is het gemeenschappelijk werk van de heilige Geest en de vergadering van de gelovigen, in het bijzonder van hun bedienaars. De genade van de heilige Geest tracht het geloof, de bekering van het hart en de instemming met de wil van de Vader op te wekken. Deze gesteltenis wordt voorondersteld bij het ontvangen van de andere genadegaven die in de viering zelf geschonken worden, en bij de vruchten van het nieuwe leven die de viering moet voortbrengen. De heilige Geest brengt het Christusmysterie in herinnering 1099 91 De Geest en de kerk werken samen om Christus en zijn heilswerk in de liturgie zichtbaar te maken. In de eucharistie en op analoge wijze in de andere sacramenten is de liturgie voornamelijk gedachtenis van het heilsmysterie. De heilige Geest is het levende geheugen van de kerk. cit. 1100 1154 103 131 Het woord van God. Allereerst herinnert de heilige Geest de liturgische vergadering van de gelovigen aan de zin van de heilsgebeurtenissen door het woord van God tot leven te brengen. Het wordt immers verkondigd om ontvangen en beleefd te worden: De heilige Schrift is bij de viering van de liturgie van de hoogste betekenis. Hieraan worden immers de teksten ontleend die voorgelezen en in de homilie nader verklaard worden, evenals de psalmen die gezongen worden; uit de inspiratie en de geest van de heilige Schrift zijn de smeekgebeden, de oraties en de liturgische gezangen voortgekomen; daaraan ontlenen handelingen en tekenen hun zin. cit. 1101 117 De heilige Geest geeft aan de lezers en toehoorders, naar de gesteltenis van hun hart, de 241 mogelijkheid om het woord van God geestelijk te verstaan. Door de woorden, handelingen en symbolen heen die het stramien van een viering vormen, brengt Hij de gelovigen en de bedienaars in een levende relatie tot Christus, Woord en Beeld van de Vader, opdat zij in hun leven gestalte kunnen geven aan wat zij in de viering horen, overdenken en doen. 1102 143 “Door de heilsboodschap wordt het geloof ( ... ) in het hart van de gelovigen gevoed. Met dit geloof begint de gemeenschap van de gelovigen en daardoor groeit ze”.cit. De verkondiging van het woord van God beperkt zich niet tot het onderricht: zij roept het geloofsantwoord, als instemming en toewijding, met betrekking tot het verbond tussen God en zijn Volk op. Het is opnieuw de heilige Geest die de genade van het geloof schenkt, die dit geloof versterkt en het doet groeien in de gemeenschap. De liturgische samenkomst is op de eerste plaats gemeenschap in het geloof. 1103 1362 De anamnese. De liturgische viering heeft altijd betrekking op het heilzame ingrijpen van God in de geschiedenis. “De bedeling van de openbaring geschiedt door daden en woorden die innerlijk met elkaar verbonden zijn De woorden verkondigen de werken en stellen het geheim dat daarin vervat ligt in het licht”.cit. In de dienst van het woord “herinnert” de heilige Geest de samengekomen gemeenschap van de gelovigen aan alles wat Christus voor ons gedaan heeft. Volgens de aard van de liturgische handelingen en de rituele tradities van de kerken “gedenkt” een viering de wonderdaden van God in een min of meer ontwikkelde anamnese. Op dat moment zet de ‘ heilige Geest die het geheugen van de Kerk wekt, haar aan tot dankzegging en lofprijzing (doxologie). De heilige Geest actualiseert het Christusmysterie 1104 1085 De christelijke liturgie brengt niet alleen de gebeurtenissen die ons verlost hebben in herinnering, maar actualiseert ze ook, stelt ze tegenwoordig. Het paasmysterie van Christus wordt gevierd, niet herhaald; het zijn de vieringen die herhaald worden; in elk ervan vindt de uitstorting van de heilige Geest plaats, die het ene mysterie actualiseert. 1105 1153 De epiklese (“aanroeping over”) is het gebed waarin de priester de Vader smeekt de heiligmakende Geest te zenden, opdat de offergaven het lichaam en bloed van Christus worden en de gelovigen, door ze te ontvangen, zelf een levende offerande aan God worden. 1106 1375 Samen met de anamnese bevindt de epiklese zich in het hart van elke sacramentele viering, meer in het bijzonder in die van de eucharistie: 242 Gij vraagt hoe het brood lichaam van Christus wordt en hoe de wijn ( ... ) bloed van Christus? Ik zeg u: de heilige Geest komt erbij en volbrengt wat elk woord en elke gedachte overstijgt. (... ) Het moge u volstaan te horen dat het geschiedt door de heilige Geest, zoals het ook uit de heilige Moeder Gods en door de heilige Geest is dat de Heer, door zichzelf en in zichzelf, het vlees aannam.cit. 1107 2816 De omvormende kracht van de heilige Geest in de liturgie verhaast de komst van het Koninkrijk en de voltooiing van het heilsmysterie. Hij doet ons in hoop en verwachting op reële wijze vooruitlopen op de volledige gemeenschap met de heilige Drieëenheid. Gezonden door de Vader die de epiklese van de kerk verhoort, geeft de Geest het leven aan wie Hem ontvangen en voor hen is Hij nu reeds het onderpand van hun erfdeel. cit. De gemeenschap van de heilige Geest 1108 788 1091 775 In elke liturgische handeling is het einddoel van de zending van de heilige Geest gemeenschap te stichten met Christus om zijn lichaam te vormen. De heilige Geest is als het sap van de wijnstok van de Vader, die vrucht draagt in zijn ranken. cit. In de liturgie verwezenlijkt zich de meest innige samenwerking tussen de heilige Geest en de kerk. Hij, de Geest van gemeenschap, verblijft onophoudelijk in de kerk, en daardoor is de kerk het grote sacrament van de goddelijke gemeenschap die de verspreide kinderen Gods verzamelt. De vrucht van de Geest in de liturgie is zowel gemeenschap met de heilige Drieëenheid als gemeenschap met elkaar, als broeders en zusters, twee aspecten die niet te scheiden zijn. cit. 1109 1368 De epiklese is ook het gebed om de volledige ontplooiing van de gemeenschap van de verzamelde gelovigen met het Christusmysterie. “De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de gemeenschap van de heilige Geest” (2 Kor. 13,13) moeten altijd met ons blijven en vrucht dragen, ook na de eucharistieviering. De kerk bidt dus tot de Vader dat Hij de heilige Geest zendt, om het leven van de gelovigen tot een levende offerande aan God te maken. Dit gebeurt door een geestelijke omvorming tot beeld van Christus, de zorg voor de eenheid van de kerk en de deelneming aan zijn zending door het getuigenis en de dienst van de liefde. - IN HET KORT 1110 In de liturgie van de kerk wordt God de Vader gezegend en aanbeden als de bron van alle zegeningen van de schepping en van het heil, waarmee Hij ons begiftigd heeft in zijn Zoon, om ons de Geest van het kindschap Gods te geven. 1111 243 Het werk van Christus in de liturgie is sacramenteel, omdat zijn heilsmysterie tegenwoordig gesteld wordt door de kracht van zijn heilige Geest; omdat zijn lichaam, dat de kerk is, als het ware het sacrament (teken en instrument) is waarin de heilige Geest het heilsmysterie schenkt; omdat de kerk, die onderweg is, al een voorsmaak ontvangt van de hemelse liturgie door middel van haar liturgische handelingen. 1112 De zending van de heilige Geest in de liturgie van de kerk bestaat hierin, dat Hij de verzamelde geloofsgemeenschap voorbereidt op de ontmoeting met Christus; dat Hij Christus in herinnering brengt en kenbaar maakt aan het geloof van de verzamelde geloofsgemeenschap; dat Hij het heilswerk van Christus tegenwoordig stelt en actualiseert door zijn omvormende kracht en dat Hij de gave van gemeenschap z’n de kerk vrucht laat dragen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL EERSTE HOOFDSTUK - Het paasmysterie in het tijdperk van de kerk ARTIKEL 2 - Het paasmysterie in de sacramenten van de kerk ARTIKEL 2 - Het paasmysterie in de sacramenten van de kerk 1113 1210 Het hele liturgische leven van de kerk beweegt zich rond het eucharistisch offer en de sacramenten. cit. In de kerk zijn er zeven sacramenten: het doopsel, het vormsel of de zalving met het chrisma, de eucharistie, de boete, de ziekenzalving, de priesterwijding, het huwelijk. cit. In dit artikel gaat het om wat de zeven sacramenten van de kerk in leerstelling opzicht gemeen hebben. Wat zij uit het oogpunt van de viering gemeen hebben, zal in het tweede hoofdstuk uiteengezet worden, en wat elk afzonderlijk eigen is, zal in de tweede sectie behandeld worden. I II III IV V - De sacramenten van Christus - De sacramenten van de kerk - De sacramenten van het geloof - De sacramenten van het heil - De sacramenten van het eeuwig leven - IN HET KORT I - De sacramenten van Christus 1114 “Instemmend met de leer van de heilige Schrift, de overlevering van de apostelen (... ) en met de eenstemmige opvatting van de Kerkvaders”, belijden wij dat “de sacramenten van de nieuwe Wet ingesteld werden door onze Heer Jezus Christus”.cit. 1115 512 560 244 De woorden en daden van Jezus gedurende zijn verborgen en zijn openbaar leven waren al heilzaam. Zij liepen vooruit op de kracht van zijn paasmysterie. Zij kondigden aan wat Hij aan de kerk zou schenken, wanneer alles volbracht was, en zij bereidden hierop voor. De mysteries van het leven van Christus zijn de fundamenten van wat Christus voortaan door de bedienaars van zijn kerk in zijn sacramenten verleent. Want “wat zichtbaar was in onze Verlosser is overgegaan in zijn sacramenten.” cit. 1116 774 1504 De sacramenten zijn “krachten die uitgaan” van het lichaam van Christuscit. die altijd leeft en leven schenkt. Het zijn handelingen van de heilige Geest die werkzaam is in het lichaam dat de kerk is. Zij zijn “de meesterwerken van God” in het Nieuwe en eeuwige Verbond. II - De sacramenten van de kerk 1117 120 Door de Geest die haar “tot de volle waarheid brengt” (Joh. 16,13), heeft de kerk geleidelijk de schat ontdekt die zij van Christus gekregen heeft. En als trouwe beheerster van de goddelijke mysteries bracht zij de bediening ervan tot een grotere helderheid, zoals zij dit ook gedaan heeft voor de canon van de heilige Schrift en de geloofsleer. cit. Zo is de kerk er in de loop van de eeuwen toe gekomen onder de liturgische vieringen er zeven te onderscheiden die in de eigenlijke zin van het woord sacramenten zijn die door de Heer ingesteld werden. 1118 1396 De sacramenten zijn “van de kerk” in een dubbele zin: zij zijn “door haar” en “voor haar”. Zij zijn “door de kerk” omdat de kerk het sacrament is van het handelen van Christus die in haar werkzaam is dankzij de zending van de heilige Geest. Zij zijn ook “voor de kerk”; zij zijn de “sacramenten die de kerk maken”cit. omdat zij, vooral in de eucharistie, het mysterie van de gemeenschap met God die liefde is, één in drie personen, aan de mensen kenbaar maken en meedelen. 1119 792 Omdat de kerk samen met Christus, haar hoofd, “een enkele mystieke persoon” cit. vormt, handelt zij in de sacramenten als “een priesterlijke gemeen schap”, “organisch uitgebouwd”:cit. door het doopsel en het vormsel wordt het priesterlijke volk in staat gesteld de liturgie te vieren; anderzijds worden bepaalde gelovigen, “die de heilige wijding ontvangen, in Christus’ naam aangesteld om door het woord en de goddelijke genade de kerk te weiden”.cit. 1120 1547 “Het gewijde ambt of het ambtelijk priesterschap”cit. staat ten dienste van het gemeenschappelijk priesterschap dat voortkomt uit het doopsel. Het staat er borg voor dat het in de sacramenten wel 245 degelijk Christus is die door de heilige Geest ten bate van de kerk handelt. De heilszending die door de Vader aan zijn mensgeworden Zoon werd toevertrouwd, wordt nu aan de apostelen en, door hen, aan hun opvolgers toevertrouwd: zij ontvangen de Geest van Jezus om in zijn naam en zijn persoon te handelen. cit. Zodoende is de gewijde bedienaar de sacramentele band die de liturgische handeling verbindt met wat de apostelen gezegd en gedaan hebben, en, door hen, met wat Christus, bron en fundament van de sacramenten, gezegd en gedaan heeft. 1121 1272 1304 1582 Drie sacramenten, het doopsel, het vormsel en het wijdingssacrament, verlenen naast de genade ook een sacramenteel merkteken of “zegel” waardoor de, christen deel heeft aan het priesterschap van Christus en deel uitmaakt van de kerk volgens verschillende levensstaten en functies. Deze gelijkvormigheid met Christus en de kerk, door de Geest bewerkt, is onuitwisbaar: cit. zij blijft voor altijd in de christen bestaan als positieve aanleg voor de genade, als belofte en garantie van de goddelijke bescherming, als roeping tot de goddelijke eredienst en tot de dienst aan de kerk. Deze sacramenten kunnen dus nooit herhaald worden. III - De sacramenten van het geloof 1122 849 1236 Christus heeft zijn apostelen uitgezonden, opdat zij “in zijn naam bekering tot vergiffenis van de zonden prediken onder alle volken” (Lc. 24,47). “Maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest” (Mt. 28,19). De zending om te dopen, de sacramentele zending dus, ligt vervat in de zending om het evangelie te verkondigen, omdat het sacrament voorbereid wordt door het woord van God en door het geloof dat instemt met dit woord: Het Volk van God wordt op de allereerste plaats bijeengebracht door het woord van de levende God. (... ) De verkondiging van het woord is onontbeerlijk met name voor de bediening van de sacramenten, die immers sacramenten zijn van het geloof, dat uit het woord ontstaat en erdoor wordt gevoed. cit. 1123 1154 “De sacramenten hebben tot doel de heiliging van de mensen, de opbouw van het lichaam van Christus en tenslotte de eredienst die wij God moeten brengen; maar als tekenen dienen zij ook voor onderrichting. Niet alleen veronderstellen zij het geloof, maar zij voeden het, versterken het, brengen het tot uitdrukking door woorden en zaken; daarom worden zij dan ook sacramenten van het geloof genoemd”.cit. 1124 166 1327 78 Het geloof van de kerk gaat vooraf aan het geloof van de gelovige, die uitgenodigd wordt ermee in te stemmen. Wanneer de kerk de sacramenten viert, belijdt zij het geloof dat zij van de 246 apostelen ontvangen heeft. Vandaar het oude gezegde: “Lex orandi, lex credendi” (of: “Legem credendi lex statuat supplicandi” volgens Prosper van Aquitaniëcit. [5de eeuw]). De wet van het gebed is de wet van het geloof, de kerk gelooft zoals zij bidt. De liturgie is een constituerend bestanddeel van de heilige en levende Overlevering. cit. 1125 1205 Daarom ook mag geen enkele sacramentele rite naar het goeddunken van de bedienaar of de gemeenschap gewijzigd worden of het voorwerp worden van manipulatie. Zelfs het hoogste gezag in de kerk mag de liturgie niet naar eigen goeddunken veranderen. Zij mag dit slechts doen in geloofsgehoorzaamheid en met religieuze eerbied voor het mysterie van de liturgie. 1126 815 Bovendien is, omdat in de kerk de sacramenten de eenheid van het geloof uitdrukken en ontwikkelen, de lex orandi een van de wezenlijke criteria voor de dialoog die de eenheid van de christenen wil herstellen. cit. IV - De sacramenten van het heil 1127 1084 696 Als de sacramenten op waardige wijze in geloof gevierd worden, verlenen zij de genade die zij aanduiden. cit. Zij zijn werkzaam, omdat het Christus zelf is die erin aan het werk is: Hij is het die doopt, Hij is het die in zijn sacramenten handelt om de genade, door het sacrament aangeduid, mee te delen. De Vader verhoort steeds het gebed van de kerk van zijn Zoon, die in de epiklese van elk sacrament haar geloof in de kracht van de Geest uitdrukt. Zoals het vuur alles wat het aanraakt, in zichzelf omvormt, zo vormt de heilige Geest alles wat aan zijn kracht onderhevig is, om in goddelijk leven. 1128 1584 Dit is dan ook de betekenis van de volgende uitspraak van de kerk: cit. de sacramenten werken ex opere operato (letterlijk: “door het feit zelf dat de handeling verricht is”), dit wil zeggen: krachtens het heilswerk van Christus, dat eens voor altijd volbracht werd. Hieruit volgt dat “het sacrament niet verwezenlijkt wordt door de gerechtigheid van de mens die het toedient of ontvangt, maar door de kracht van God”. cit. Wanneer dus een sacrament in overeenstemming met de intentie van de kerk gevierd wordt, werkt de kracht van Christus en zijn Geest erin en erdoor, onafhankelijk van de persoonlijke heiligheid van de bedienaar. De vruchten van de sacramenten zijn evenwel ook afhankelijk van de gesteltenis van wie ze ontvangt. 1129 1257 2003 460 247 De kerk verklaart dat de sacramenten van het Nieuwe Verbond heilsnoodzakelijk zijn voor de gelovigen. cit. De “sacramentele genade” is de genade van de heilige Geest, geschonken door Christus en eigen aan elk sacrament. De Geest geneest hen die het sacrament ontvangen en vormt hen om door hen gelijkvormig te maken aan de Zoon van God. De vrucht van het sacramentele leven bestaat hierin dat de Geest van het kindschap Gods de gelovigen vergoddelijktcit. door een levensgemeenschap te stichten met de enige Zoon, de Verlosser. V - De sacramenten van het eeuwig leven 1130 2817 950 De kerk viert het mysterie van haar Heer “totdat Hij komt”(1 Kor. 11,26) en “God alles in allen is” (1 Kor. 15,28). Sinds de apostolische tijd wordt de liturgie op haar doel gericht door de verzuchting van de Geest in de kerk: “Marana tha!” (1 Kor. 16,22). Op deze wijze heeft de liturgie deel aan het verlangen van Jezus: “Vurig heb ik verlangd dit paasmaal met u te eten (... ) totdat het zijn vervulling vindt in het rijk Gods” (Lc. 22,15-16). In de sacramenten van Christus ontvangt de kerk reeds het onderpand van haar erfdeel, heeft zij al deel aan het eeuwig leven, terwijl “wij uitzien naar de zalige vervulling van onze hoop, de openbaring van de heerlijkheid van onze grote God en Heiland Jezus Christus” (Tit. 2,13). “De Geest en de bruid zeggen: Kom! Kom, Heer Jezus!” (Apok. 22,17.20). De heilige Thomas vat de verschillende dimensies van het sacramentele teken op de volgende wijze samen: “Het sacrament is het teken dat gedenkt wat voorafgegaan is, te weten het lijden van Christus; het stelt in het licht wat in ons bewerkt wordt door het lijden van Christus, te weten de genade; het voorspelt, ik wil zeggen het kondigt op voorhand de komende heerlijkheid aan”.cit. - IN HET KORT 1131 De sacramenten zijn werkzame tekenen van de genade, ingesteld door Christus en toevertrouwd aan de kerk, waardoor ons het goddelijk leven verleend wordt. De zichtbare riten waarmee de sacramenten gevierd worden, duiden de genade aan die elk sacrament eigen is, en verwezenlijken die. Ze dragen vrucht in wie ze in de vereiste gesteltenis ontvangen. 1132 De kerk viert de sacramenten als priesterlijke gemeenschap, gestructureerd door het gemeenschappelijk priesterschap van de gedoopten en dat van de gewijde bedienaars. 1133 De heilige Geest bereidt ons voor op de sacramenten door het woord van God en door het geloof waarmee wij het woord met een juiste instelling van hart ontvangen. Dan versterken de sacramenten het geloof en drukken het uit. 1134 De vrucht van het sacramentele leven is tegelijk persoonlijk en ekklesiaal. Enerzijds bestaat deze vrucht voor elke gelovige z’n het leven voor God in Jezus Christus; anderzijds bestaat zij voor de kerk in het groeten in de liefde en in haar zending om te getuigen. 248 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramentele viering van het mysterie TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramentele viering van het mysterie 1135 Voor de catechese over de liturgie is allereerst inzicht in nodig (eerste hoofdstuk) . In het licht hiervan openbaart zich de nieuwheid van de viering van de liturgie. Dit hoofdstuk zal dus handelen over de viering van de sacramenten van de kerk. Beschouwd wordt wat aan de viering van de zeven sacramenten, bij alle verscheidenheid van de liturgische tradities, gemeenschappelijk is; wat ieder sacrament eigen is, zal later behandeld worden. Deze fundamentele catechese over de sacramentele vieringen wil een antwoord geven op de voornaamste vragen die de gelovigen zich hierover stellen: Wie viert er? Hoe wordt er gevierd? Wanneer wordt er gevierd? Waar wordt er gevierd? ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 - De liturgie van de kerk vieren - Liturgische verscheidenheid en eenheid van het mysterie KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramentele viering van het mysterie ARTIKEL 1 - De liturgie van de kerk vieren I - Wie viert er? 1136 795 1090 De liturgie is een handelen van “de gehele Christus” (Christus totus) . Allen die haar nu al vieren op een manier die boven de tekens uitstijgt, bevinden zich al in de hemelse liturgie, daar waar het vieren een en al gemeenschap en feest is. De celebranten van de hemelse liturgie 1137 2642 662 De Openbaring van de heilige Johannes, gelezen in de liturgie van de kerk, openbaart ons allereerst “een troon in de hemel, en op de troon is iemand gezeten” (Apok. 4,2): “God de Heer” (Jes. 6,1). cit. Vervolgens het Lam, “staande, als geslacht” (Apok. 5,6):’cit. de gekruisigde en 249 verrezen Christus, de enige hogepriester van het ware heiligdom, cit. dezelfde “die offert en geofferd wordt, die geeft en gegeven wordt”. cit.Tenslotte “de rivier met het water des levens, die ontwelt aan de troon van God en van het Lam” (Apok. 22,1), een der mooiste symbolen van de heilige Geest.’cit. 1138 335 1370 In Christus “onder één hoofd gebracht” nemen deel aan de dienst van Gods lofzang en aan de vervulling van zijn heilsplan: de hemelse machten, cit. de hele schepping (de vier levende wezens), de dienstknechten van het Oude en het Nieuwe Verbond (de vierentwintig oudsten), het nieuwe Volk van God (de honderdvierenveertigduizend), cit. in het bijzonder de martelaren die vermoord werden omwille van het woord van God (Apok. 6,9-11), en de allerheiligste Moeder van God (de Vrouw; cit. de bruid van het Lamcit.), tenslotte “een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle rassen en stammen en volken en talen” (Apok. 7,9). 1139 Aan deze eeuwige liturgie laten de Geest en de kerk ons deel hebben, wanneer wij in de sacramenten het heilsmysterie vieren. De celebranten van de sacramentele liturgie 1140 752 1348 1372 Het is heel de Gemeenschap, het lichaam van Christus in eenheid met zijn Hoofd, dat viert. “Liturgische handelingen zijn geen private handelingen, maar vieringen van de kerk, die ‘het sacrament van de eenheid’ is, dat wil zeggen het heilige volk dat is samengebracht en gerangschikt onder de bisschoppen. Daarom raken zij het gehele lichaam van de kerk; dat manifesteren zij, daarop werken zij in, terwijl toch de afzonderlijke leden van de kerk er op verschillende wijze door worden beïnvloed overeenkomstig de verscheidenheid van rangen, van functies en van actief deelnemen”.cit. Daarom “moet, wanneer de riten overeenkomstig hun eigen aard een gemeenschappelijke viering vragen waarbij de gelovigen in groten getale en actief deelnemen, nadrukkelijk worden aangegeven dat deze zo mogelijk de voorkeur dient te verkrijgen boven de particuliere en quasi-private viering”.cit. 1141 1120 1268 De vierende geloofsgemeenschap is de gemeenschap van de gedoopten die “door de wedergeboorte en de zalving van de heilige Geest tot een geestelijke woonstede en een heilig priesterschap gewijd {zijn}, om door alle werken van de christenmens geestelijke offers op te dragen”.cit. Dit “gemeenschappelijk priesterschap” is dat van Christus, de, enige priester, waaraan alle ledematen deelhebben: cit. Onze moeder de kerk verlangt er vurig naar dat alle gelovigen tot die volledige, bewuste en actieve deelname aan de liturgische vieringen worden gebracht, waar de aard van de liturgie zelf om vraagt en waarop het christenvolk, “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen Volk” (1 Petr. 2,9), cit. krachtens het doopsel recht heeft en waartoe het verplicht is. cit. 250 1142 1549 1561 Maar “zoals het menselijk lichaam vele organen heeft met allerlei verschillende functies” (Rom. 12,4), zo zijn bepaalde leden door God geroepen, in en door de kerk. tot een speciale dienst voor de gemeenschap. Deze bedienaars worden gekozen en geconsacreerd door het sacrament van de priesterwijding, waardoor de heilige Geest hen bekwaam maakt om in de persoon van Christus, het hoofd, te handelen ten dienste van alle leden van de kerk. cit. De gewijde bedienaar is als het ware de “icoon” van Christus-Priester. Aangezien het sacrament van de kerk zich ten volle manifesteert in de eucharistie, wordt het ambt van de bisschop, en in gemeenschap met hem dat van de priesters en diakens, allereerst zichtbaar in het voorgaan tijdens de eucharistie. 1143 903 1672 Ten dienste van de functies van het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen bestaan er ook andere, bijzondere bedieningen, die niet bekrachtigd zijn door het wijdingssacrament en waarvan de functie bepaald wordt door de bisschoppen volgens de liturgische tradities en de pastorale noden. “Ook de acolieten, de lectoren, de commentatoren en de zangers vervullen een echt liturgische bediening”.cit. 1144 In de viering van de sacramenten is dus de hele gemeenschap “liturg”, ieder naar zijn eigen functie, maar in “de eenheid van de Geest” die in ieder mens werkzaam is. “Bij de liturgische vieringen moet iedereen, hetzij bedienaar hetzij gelovige, bij de vervulling van zijn functie uitsluitend en volledig datgene doen wat hem krachtens de aard van de zaak en de liturgische richtlijnen toekomt”.cit. II - Hoe wordt er gevierd? Tekens en symbolen 1145 1333 1340 53 Een sacramentele viering is een weefsel van tekens en symbolen. In overeenstemming met de goddelijke heilspedagogie wortelt hun betekenis in het scheppingswerk en in de menselijke cultuur, wordt ze duidelijker in de gebeurtenissen van het Oude Verbond en openbaart zich ten volle in de persoon en het werk van Christus. 1146 362 2702 1879 Tekens uit de mensenwereld. In het menselijk leven nemen tekens en symbolen een belangrijke 251 plaats in. Aangezien de mens tegelijk een lichamelijk en een geestelijk wezen is, heeft hij materiële tekens en symbolen nodig om de geestelijke werkelijkheid uit te drukken en waar te nemen. Omdat hij een sociaal wezen is, heeft hij tekens en symbolen nodig om met anderen in contact te kunnen treden: met behulp van taal, gebaren en handelingen. Dit geldt ook voor zijn relatie tot God. 1147 299 God spreekt tot de mens door middel van de zichtbare schepping. De materiële kosmos vertoont zich aan het verstand van de mens, opdat hl)’ er de sporen van zijn Schepper in zou ontdekken. cit. Het licht en de nacht, de wind en het vuur, het water en de aarde, de boom en de vruchten, zij spreken over God, zijn tegelijk symbolen van zijn grootheid en zijn nabijheid. 1148 Als schepsels kunnen deze zintuiglijke werkelijkheden de uitdrukking worden van het handelen van God die de mensen heiligt, en van het handelen van de mensen die God eer bewijzen. Dit geldt ook voor de tekens en symbolen van het sociale leven van de mensen: wassen en zalven, het brood breken en de beker delen. Dit alles kan uitdrukking zijn van de heiligende aanwezigheid van God en van de dankbaarheid van de mens jegens zijn Schepper. 1149 843 De grote godsdiensten van de mensheid getuigen vaak op indrukwekkende wijze van deze kosmische en symbolische betekenis van de religieuze riten. De liturgie van de kerk vooronderstelt, integreert en heiligt elementen van de schepping en van de menselijke cultuur door er de waardigheid aan te geven van tekens van genade, van de nieuwe schepping in Jezus Christus. 1150 1334 Tekens van het verbond. Het uitverkoren volk ontvangt van God kenmerkende tekens en symbolen die zijn liturgisch leven markeren: het gaat niet meer enkel om het vieren van een kosmische kringloop en om sociale riten, maar om tekens van het verbond, symbolen van de grote daden van God voor zijn volk. Onder deze liturgische tekens van het Oude Verbond kan men noemen: de besnijdenis, de zalving en wijding van koningen en priesters, de handoplegging, de offers en vooral het paasfeest. De kerk beschouwt deze tekens als voorafbeeldingen van de sacramenten van het Nieuwe Verbond. 1151 1335 Christus maakt deze tekens tot de zijne. De Heer Jezus maakt in zijn prediking, vaak gebruik van de tekens uit de schepping om de mysteries van het rijk Gods bekend te maken. cit. Hij verricht genezingen of onderstreept zijn prediking door materiële tekens of symbolische gebaren. cit. Hij geeft aan de feiten en tekens van het Oude Verbond een nieuwe zin, vooral aan de uittocht en het Pasen. cit. Hij is immers zelf de zin van al deze tekens. 1152 252 Sacramentele tekens. Sinds Pinksteren brengt de heilige Geest zijn werk van heiliging tot stand door middel van sacramentele tekens. De sacramenten van de kerk doen de hele rijkdom aan tekens en symbolen van de kosmos en van het sociale leven niet teniet, maar zuiveren deze en nemen ze in zich op. Bovendien brengen zij de typen en voorafbeeldingen van het Oude Verbond tot vervulling; zij duiden het heil aan, dat door Christus bewerkt werd, en verwezenlijken het; zij kondigen de hemelse heerlijkheid aan en lopen erop vooruit. Woorden en handelingen 1153 53 Een sacramentele viering is een ontmoeting van de kinderen van God met hun Vader, in Christus en de heilige Geest. De uitdrukkingsvorm van deze ontmoeting is de dialoog, bestaande uit handelingen en woorden. De symbolische handelingen zijn weliswaar zelf reeds een taal, maar toch is het nodig dat het woord van God en het geloofsantwoord deze handelingen begeleiden en tot leven brengen, opdat het zaad van het Koninkrijk in goede aarde vrucht mag dragen. De liturgische handelingen duiden aan wat het woord van God uitdrukt, namelijk zowel het belangeloze initiatief van God als het geloofsantwoord van zijn Volk. 1154 1000 103 De dienst van het woord is een integrerend bestanddeel van de sacramentele vieringen. Om het geloof van de gelovigen te voeden, moet men de tekens die het woord van God begeleiden, tot hun recht laten komen: het boek van het woord (lectionarium of evangeliarium), de verering ervan (processie, wierook, licht), de plaats van de verkondiging (ambo); de lezing ervan die goed hoorbaar en verstaanbaar moet zijn; de homilie van de bedienaar die de verkondiging van het woord van God voortzet; het antwoord van de verzamelde gemeenschap (acclamaties, antwoordpsalmen, litanieën, geloofsbelijdenis). 1155 1127 Zoals het woord en de liturgische handeling onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn als tekens en onderrichting, zijn ze dat ook voor zover ze verwezenlijken wat ze aanduiden. De heilige Geest schenkt niet alleen inzicht in het woord van God door het geloof op te wekken; door de sacramenten verwezenlijkt Hij ook de “wonderdaden” van God die door het woord aangekondigd werden: Hij stelt het werk van de Vader, door de veelgeliefde Zoon volbracht, tegenwoordig en deelt het mee. Zang en muziek 1156 “De muzikale traditie van de universele kerk heeft een schat geschapen van ongekende waarde, die de andere uitingen van kunst te boven gaat, met name doordat de gewijde melodieën aan de woorden gebonden zijn en zo een noodzakelijk of integrerend bestanddeel van de plechtige eredienst vormen”.cit. Het dichten en het zingen van de geïnspireerd psalmen, vaak begeleid door 253 muziekinstrumenten, waren al in het Oude Verbond nauw verbonden met de liturgische vieringen. De kerk zet deze traditie voort en ontwikkelt ze verder: “Spreekt elkander toe in psalmen en hymnen en liederen, ingegeven door de Geest. Zingt en speelt voor de Heer van ganser harte” (Ef. 5,19). cit. “Wie zingt, bidt dubbel”.cit. 1157 2502 Zang en muziek vervullen hun tekenfunctie des te meer “naarmate zij nauwer met de liturgische handeling verbonden”cit. zijn, volgens drie wezenlijke maatstaven: de expressieve schoonheid van het gebed, de eenstemmige deelneming van de verzamelde gemeenschap op vastgestelde tijden en het plechtige karakter van de viering. Op deze wijze hebben zij deel aan het doel van de woorden en de liturgische handelingen: de verheerlijking van God en de heiliging van de gelovigen: cit. Wat heb ik geschreid bij uw hymnen en gezangen, diep ontroerd door de aangename klanken in uw kerk! Die stemklanken drongen mijn oren binnen en lieten de waarheid in mijn hart doorsijpelen; een innige aandoening van vroomheid golfde daaruit opwaarts en dan stroomden de tranen en ik voelde mij er wel bij. cit. 1158 1201 1674 De harmonie van de tekens (zang, muziek, woorden en handelingen) is hier des te expressiever en vruchtbaarder naarmate ze zich uitdrukt in de culturele rijkdom die eigen is aan het vierende Volk van God. cit. Daarom ook “moet de religieuze volkszang deskundig worden bevorderd, zodat bij de godvruchtige en godsdienstige oefeningen en bij de liturgische handelingen zelf”, in overeenstemming met de kerkelijke richtlijnen, “de stem van de gelovigen kan weerklinken”.cit. Maar “de teksten die voor de kerkzang bestemd zijn, moeten overeenstemmen met de katholieke leer en zelfs bij voorkeur aan de heilige Schrift en de liturgische bronnen worden ontleend”.cit. De sacrale beeldende kunst 1159 476 477 2129 2130 2131 2132 De sacrale afbeelding, de liturgische icoon, stelt allereerst Christus voor. Zij kan geen voorstelling maken van de onzichtbare en ondoorgrondelijke God; door de menswording van de Zoon van God hebben de afbeeldingen een nieuwe functie in Gods heilsplan gekregen: Eertijds kon God, die noch een lichaam noch een gestalte heeft, geenszins door een afbeelding voorgesteld worden. Nu Hij zich echter in het vlees heeft getoond en Hij onder de mensen heeft geleefd, kan ik een afbeelding maken van wat ik van God gezien heb. (...) Met onverhuld gelaat aanschouwen wij de glorie van de Heer. cit. 1160 De christelijke iconografie geeft de evangelische boodschap weer met een beeld, zoals de heilige Schrift haar doorgeeft via het woord. Beeld en woord verklaren elkaar wederzijds: Om het op bondige wijze te belijden: we blijven trouw aan alle schriftelijke en niet-schriftelijke tradities van de kerk 254 die ons onveranderd overgeleverd werden. Eén ervan is de levendige voorstelling van evangelische scènes door de schilderkunst. Dit komt goed overeen met de prediking van het evangelieverhaal, die het geloof verkondigt in het goddelijk Woord dat waarlijk en niet in schijn mens geworden is. Deze overlevering via beelden is ons even nuttig en voordelig, want de dingen die elkaar wederzijds verhelderen, voeren ongetwijfeld ook over en weer tot een duidelijker begrip. cit. 1161 Alle tekens in de liturgische viering hebben betrekking op Christus: ook de heilige beeltenissen van de Moeder Gods en van de heiligen. Zij duiden inderdaad Christus aan die in hen verheerlijkt is. Zij maken “die menigte getuigen” (Heb. 12,1) zichtbaar die blijven meewerken aan het heil van de wereld en met wie wij verenigd zijn, vooral in de sacramentele viering. Door middel van de iconen wordt de mens, geschapen “naar het beeld van God” en nu omgevormd naar zijn gelijkenis”,cit. aan ons geloof geopenbaard, evenals de engelen, die ook in Christus onder één hoofd zijn gebracht: Volgens de goddelijk geïnspireerd leer van onze heilige vaderen en de overlevering van de katholieke kerk, waarvan we weten dat zij de overlevering is van de heilige Geest die in haar woont, bepalen wij in alle zekerheid en nauwkeurigheid dat, net zoals de afbeelding van het kostbaar en levenschenkend kruis, ook de vererenswaardige en heilige beeltenissen, of ze geschilderd zijn of in mozaïek of op welke passende wijze ook vervaardigd, in de heilige kerken van God aangebracht moeten worden, op de heilige vaten of gewaden, op muren en schilderijen, in de huizen en langs de wegen; zowel het beeld van onze Heer, God en Verlosser, Jezus Christus, als van onze ongerepte en heilige Moeder Gods, van de eerbiedwaardige engelen en van alle heiligen en rechtvaardigen. cit. 1162 2502 “De schoonheid en de kleur van de beelden sporen mij aan tot gebed. Het is een feest voor mijn ogen, zoals ook het aanschouwen van het landschap mijn hart opwekt om God te verheerlijken”.cit. De beschouwing van heilige iconen, samen met de overweging van het woord van God en de zang van de liturgische hymnen, vormt een harmonie met de tekens van de viering. Hierdoor wordt het gevierde mysterie in het geheugen van het hart gegrift en komt het vervolgens tot uitdrukking in het nieuwe leven van de gelovigen. III - Wanneer wordt er gevierd? De liturgische tijd 1163 512 “Onze toegewijde moeder de kerk acht het haar plicht op vastgestelde dagen in de loop van het jaar, het heilswerk van haar goddelijke Bruidegom in een heilige gedachtenis te vieren. Elke week, op de dag die zij ‘de dag des Heren’ heeft genoemd, herdenkt zij de verrijzenis van de Heer, die zij ook eenmaal in het jaar, samen met zijn zalig lijden, luisterrijk viert door de grote paasplechtigheid. Zij ontvouwt het gehele mysterie van Christus door de jaarkring heen. (... ) Door zo de verlossingsmysteries te vieren, ontsluit zij voor de gelovigen de rijke schat van heilsdaden en verdiensten van haar Heer; en wel zo, dat deze mysteries te allen tijde in zekere zin tegenwoordig worden gesteld, opdat de gelovigen ermee in contact komen en van heilsgenade worden vervuld”.cit. 1164 Sinds de wetgeving van Mozes kende het Volk van God vastgestelde feesten, die het paasfeest als uitgangspunt hadden, om de wondere daden van de verlossende God te gedenken, om Hem 255 ervoor te danken, om de herinnering eraan te vereeuwigen en om de komende geslachten te leren ernaar te leven. In het tijdperk van de kerk, dat zich uitstrekt vanaf het Pasen van Christus, eens voor al volbracht, tot aan de voltooiing ervan in het Koninkrijk van God, is de liturgie, die op vastgestelde dagen gevierd wordt, getekend door de nieuwheid van het Christusmysterie. 1165 2659 2836 1085 Wanneer de kerk het Christusmysterie viert, dan komt telkens in haar gebed het woord “heden!” terug, als een echo van het gebed dat de Heer haar geleerd heeftcit. en als antwoord op de oproep van de heilige Geest. cit. Dat “heden” van de levende God is het “uur” van het Pasen van Jezus, dat de hele geschiedenis doorkruist en draagt, en de mens wordt uitgenodigd dat “heden” binnen te treden: Het leven heeft zich tot alle wezens uitgestrekt en alle zijn vervuld van een sterk licht; Hij die de opgaande zon bij uitstek is, overspoelt de hele wereld en Hij die “eerder was dan de morgenster” en de andere hemellichamen, onsterfelijk en onmetelijk, de grote Christus, Hij straalt meer dan de zon over alle wezens. Zodoende ontstaat voor ons die in Hem geloven een dag van licht, langdurig, eeuwig, een dag die geen einde kent: het mystieke Pasen. cit. De dag des Heren 1166 2174 2188 1343 “Krachtens apostolische overlevering, die teruggaat tot op de dag zelf van de verrijzenis van Christus, viert de kerk het paasmysterie op iedere achtste dag, die terecht dag des Heren of zondag wordt genoemd”.cit. De dag van de verrijzenis van de Heer is tegelijk de “eerste dag van de week”, gedachtenis van de eerste dag van de schepping, en de “achtste dag”, waarop Christus, na de “rust” van de grote sabbat, de dag “die de Heer gemaakt heeft”, inluidt, de “dag die geen avond kent”.cit. De “maaltijd van de Heer” is er het centrum van; hier immers ontmoet de hele gelovige gemeenschap de verrezen Heer, die haar aan zijn feestmaal uitnodigt: cit. De dag des Heren, de dag van de verrijzenis, de dag van de christenen, is onze dag. Daarom wordt hij dag des Heren genoemd: die dag is de Heer als overwinnaar naar de Vader opgestegen. Noemen de heidenen hem dag van de zon, dan sluiten wij ons hier graag bij aan: vandaag immers is het licht van de wereld opgegaan, vandaag is de zon der gerechtigheid verschenen, die met haar vleugels genezing brengt. cit. 1167 De zondag is bij uitstek de dag voor de liturgische samenkomst van de gelovigen, de dag waarop de gelovigen bij elkaar komen “om naar het woord van God te luisteren en aan de eucharistie deel te nemen en zo het lijden, de verrijzenis en de heerlijkheid van de Heer Jezus te gedenken en God te danken die hen door de opstanding van Jezus Christus uit de dood deed herboren worden tot een leven van hoop”:cit. Wanneer wij, o Christus, de wonderdaden overwegen die hebben plaatsgevonden op deze zondag van uw verrijzenis, dan zeggen wij: gezegend zij de zondag, want op deze dag voltrok zich het begin van de schepping ( ) het heil van de wereld ( ) de vernieuwing van het mensengeslacht ( ). Op deze dag hebben hemel en aarde zich verheugd, op deze dag werd het heelal met licht vervuld. Gezegend zij de zondag, want op deze dag werden de deuren van het paradijs geopend, opdat Adam en alle bannelingen zonder vrees konden binnenkomen. cit. Het liturgisch jaar 256 1168 2698 Vanuit het Paastriduüm als zijn lichtbron vervult de nieuwe tijd van de verrijzenis het hele liturgisch jaar met zijn helderheid. Vanuit de lichtbron van deze drie dagen wordt het gehele jaar voor en na Pasen gaandeweg omgevormd door de liturgie. Het is werkelijk een “genadejaar van de Heer”.cit. Het heilsbestel is aan het werk binnen het kader van de tijd. Sinds de geschiedenis echter haar voltooiing gevonden heeft in het Pasen van Jezus en de uitstorting van de heilige Geest, wordt op het einde van de geschiedenis vooruitgelopen, “bij wijze van voorproef”, en treedt het rijk Gods in onze tijd binnen. 1169 1330 560 Daarom is Pasen niet zomaar een feest te midden van andere feesten: het is het “Feest der feesten”, het “Hoogfeest der hoogfeesten”, zoals de eucharistie het Sacrament der sacramenten is (het grote sacrament). De heilige Athanasius noemt het paasfeest “de Grote Zondag”,cit. zoals de Goede Week in het oosten de “Grote Week” genoemd wordt. Het mysterie van de verrijzenis, waarin Christus de dood heeft verpletterd, doordringt onze oude tijd met zijn machtige energie, totdat alles aan Hem onderworpen is. 1170 Op het Concilie van Nicea (in 325) zijn alle kerken overeengekomen dat het christelijk paasfeest gevierd zou worden op de zondag die volgt op de volle maan (14 nisan) na de lentenachtevening. Vanwege verschillende methodes van het berekenen van de 14de dag van de maand Nisan, is de datum van Pasen in Westerse en Oosterse kerken niet altijd dezelfde. Daarom zijn deze kerken nu op zoek naar een oplossing om weer op eenzelfde datum de dag van de verrijzenis van de Heer te kunnen vieren. 1171 524 Het liturgisch jaar is de ontplooiing van de verschillende aspecten van het ene paasmysterie. Dit geldt heel in het bijzonder voor de cyclus van feesten rondom het mysterie van de menswording (de Aankondiging, Kerstmis, Openbaring des Heren), die het begin van ons heil gedenken en ons de eerste vruchten van het paasmysterie meedelen. De gedachtenis van de heiligen in het liturgisch jaar 1172 971 2030 “Bij de viering van de jaarlijkse kring van de mysteries van Christus vereert de kerk met een bijzondere liefde de zalige Moeder van God, Maria, die onverbrekelijk met het heilswerk van haar Zoon is verbonden; in haar bewondert en verheerlijkt zij de meest verheven vrucht van de verlossing en beschouwt zij met vreugde, als in een smetteloos beeld, datgene wat zij zelf geheel verlangt en hoopt te zijn”.cit. 257 1173 957 Wanneer de kerk jaarlijks de martelaren en de andere heiligen gedenkt, “verkondigt zij het paasmysterie” in hen “die met Christus hebben geleden en met Hem zijn verheerlijkt. Zij houdt de gelovigen hun voorbeelden voor ogen, waardoor allen door Christus tot de Vader geleid worden, en zij verkrijgt door hun verdiensten de weldaden van God”.cit. Het getijdengebed 1174 2698 Het mysterie van Christus, zijn menswording en zijn Pasen, dat wij in de eucharistie vieren, in het bijzonder in de zondagse samenkomst van de gelovigen, doordringt de tijd van elke dag en geeft hem een ander aanzien door de viering van het getijdengebed, “het goddelijk officie”.cit. Trouw aan de aanbevelingen van de apostelen om “zonder ophouden te bidden” (1 Tess. 5,17; Ef. 6,18), is deze viering “zo ingericht dat heel de loop van dag en nacht door de lofprijzing van God wordt geheiligd”.cit. Zij is “het openbaar gebed van de kerk, cit. waardoor de gelovigen (clerici, kloosterlingen en leken) als gedoopten het koninklijk priesterschap uitoefenen. Wanneer het getijdengebed “op goedgekeurde wijze” door de kerk gevierd wordt, “is dat echt de stem van de bruid zelf die zich tot haar Bruidegom richt, ja zelfs het gebed van Christus samen met zijn lichaam tot de Vader”.cit. 1175 Het getijdengebed is bestemd om het gebed van het hele Volk van God te worden. Hiermee zet Christus zelf “zijn priesterlijk werk voort door zijn kerk”:cit. een ieder neemt er volgens zijn eigen plaats in de kerk en zijn levensomstandigheden aan deel: de priesters als mensen die zich aan hun pastorale taak wijden, omdat zij geroepen zijn om trouw te blijven aan het gebed en de dienst van het woord; cit. de kloosterlingen, krachtens het charisma van hun godgewijd leven; cit. alle gelovigen naar vermogen: “De zielzorgers moeten er zorg voor dragen dat op de zondagen en de feesten de voornaamste uren, vooral de vespers, gemeenschappelijk in de kerk worden gevierd. Het verdient aanbeveling dat ook de leken het goddelijk officie bidden, ofwel samen met de priesters, ofwel onder elkaar, of zelfs ieder voor zich”.cit. 1176 2700 Om het getijdengebed te vieren is niet alleen vereist dat men het gebed van het hart in overeenstemming brengt met de stem, maar ook “dat men zich een rijkere kennis van de liturgie en van de bijbel eigen maakt, vooral van de psalmen”.cit. 1177 2586 De hymnen en litanieën van het getijdengebed voegen het psalmgebed in de tijd van de kerk in, en drukken zo de symboliek van het ogenblik van de dag, van de liturgische tijd of van het gevierde feest uit. Bovendien openbaren de lezing van Gods woord in elk uur van het getijdengebed (met de beurtzang of de trope die erop volgt) en, in bepaalde getijden, de lezing uit de Kerkvaders of geestelijke meesters, op een meer diepgaande wijze de zin van het gevierde mysterie. Deze lezingen dragen ook bij tot een beter begrip van de psalmen en bereiden voor op 258 het stil gebed. De lectio divina, waarbij het woord van God gelezen en overwogen wordt om tot gebed te worden, is op deze wijze geworteld in de liturgische viering. 1178 1378 Het getijdengebed dat als het ware een verlengstuk is van de viering van de eucharistie, sluit de verschillende devoties van het Volk van God, in het bijzonder de aanbidding en verering van het heilig Sacrament, niet uit, maar roept ze aanvullend op. IV - Waar wordt er gevierd? 1179 586 De eredienst “in geest en waarheid” (Joh. 4,24) van het Nieuwe Verbond is niet gebonden aan een bepaalde plaats. Heel de aarde is heilig en ze is toevertrouwd aan de mensenkinderen. Wanneer de gelovigen op een bepaalde plaats samenkomen, dan zijn zij “levende stenen”, verzameld voor “de bouw van de geestelijke tempel” (1 Petr. 2,4-5). Het lichaam van de verrezen Christus is de geestelijke tempel waaruit de bron van levend water opborrelt. “De tempel van de levende God, dat zijn wij’ “ (2 Kor. 6,16), ingelijfd in Christus door de heilige Geest. 1180 2106 Wanneer de uitoefening van de godsdienstvrijheid niet wordt belemmerd, cit. trekken de christenen gebouwen op die bestemd zijn voor de goddelijke eredienst. Deze kerkgebouwen zijn niet enkel verzamelplaatsen, maar verwijzen naar de kerk die op deze plek leeft. Zij maken de verblijfplaats van God onder de mensen die in Christus verzoend en verenigd zijn, zichtbaar. 1181 2691 “Het huis van gebed, waarin de heilige eucharistie wordt gevierd en bewaard, waarin de gelovigen samenkomen en waarin de tegenwoordigheid van de Zoon van God, onze Verlosser, die voor ons op het altaar is geofferd, wordt vereerd tot hulp en troost van de gelovigen, moet er verzorgd uitzien en geschikt zijn voor het gebed en de heilige diensten”.cit. De echtheid en de harmonie van de tekens maken dit “huis van God” tot wat het is. Zij moeten Christus, die in dit oord aanwezig is en handelt, zichtbaar maken: cit. 1182 1383 617 Het altaar van het Nieuwe Verbond is het kruis van de Heer, cit. waaraan de sacramenten van het paasmysterie ontspringen. Op het altaar, dat het centrum van de kerk is, wordt onder sacramentele tekenen het kruisoffer tegenwoordig gesteld. Het is ook de tafel des Heren, waaraan het Volk van God wordt uitgenodigd. cit. In bepaalde oosterse liturgieën is het altaar ook het symbool van het graf (Christus is waarlijk gestorven en waarlijk verrezen). 1183 1379 259 2120 1241 Het tabernakel moet “op een zeer waardige plaats en met de grootste eerbied in de kerken bewaard worden”. cit. De waardigheid, wijze van opstelling en veiligheid van het eucharistisch tabernakelcit. moeten de aanbidding van de Heer, die werkelijk aanwezig is in het heilig Sacrament van het altaar, bevorderen. De zalving met het heilig chrisma (myron) is het sacramentele teken van het zegel van de gave van de heilige Geest. Het chrisma wordt traditiegetrouw bewaard en vereerd op een veilige plaats in het heiligdom. Men kan er de olie voor de geloofsleerlingen en die voor de zieken bij plaatsen. 1184 103 1348 De zetel van de bisschop (cathedra) of die van de priester “moet de functie uitdrukken van degene die de vergadering van de gelovigen voorzit en het gebed leidt”.cit. De ambo: “De waardigheid van het woord van God vereist dat er in de kerk een geschikte plaats is vanwaar dit verkondigd wordt en waarheen de aandacht van de gelovigen tijdens de woorddienst vanzelf uitgaat”. cit. 1185 2717 De verzameling van het Volk van God begint met het doopsel; de kerk moet dus beschikken over een plaats voor de viering van het doopsel (doopkapel) en zij moet de herinnering aan de doopbeloften bevorderen (wijwater). De vernieuwing van het leven, in het doopsel ontvangen, vereist boetedoening. Het kerkgebouw moet dus de mogelijkheid bieden dat men zijn berouw uitdrukt en vergeving ontvangt, wat een geëigende plaats voor de ontvangst van de boetelingen vereist. De kerk moet ook een ruimte zijn die uitnodigt tot ingetogenheid en stil gebed, als verlengstuk en verinnerlijking van het grote gebed dat de eucharistie is. 1186 Tenslotte heeft het kerkgebouw een eschatologische betekenis. Om in het huis van God binnen te treden, moet men over een drempel heen, symbool van de overgang van de wereld die gewond is door de zonde, naar de wereld van het nieuwe leven, waartoe alle mensen geroepen zijn. Het kerkgebouw is het symbool van het vaderlijk huis, waarnaar het Volk van God onderweg is en waar de Vader “alle tranen van hun ogen zal afwassen” (Apok. 21,4). Daarom is de kerk ook het huis van alle kinderen van God, wijd open en gastvrij. - IN HET KORT 1187 De liturgie is het werk van de hele Christus, hoofd en lichaam. Onze Hogepriester viert die zonder ophouden in de hemelse liturgie, samen met de heilige Moeder van God, de apostelen, alle heiligen en de menigte mensen die reeds het Koninkrijk zijn binnengegaan. 1188 In een liturgische viering is heel de verzamelde gemeenschap “liturg”. ieder volgens zijn eigen functie. Het gemeenschappelijk priesterschap krachtens het doopsel is eigen aan heel het lichaam van Christus. Bepaalde gelovigen echter worden door het sacrament van de wijding aangesteld om Christus te vertegenwoordigen als hoofd van het lichaam. 1189 260 De liturgische viering bevat tekens en symbolen die verwijzen naar de schepping licht, water, vuur), naar het menselijk leven (wassen, zalven, het brood breken) en naar de heilsgeschiedenis (de paasriten). Ingevoegd in de wereld van het geloof en vervuld van de kracht van de heilige Geest worden deze kosmische elementen, deze menselijke riten en deze gedachtenisviering aan Gods ingrijpen nu dragers van het verlossend en heiligmakend handelen van Christus. 1190 De liturgie van het woord is een integrerend bestanddeel van de viering. De zin van de viering wordt uitgedrukt door het verkondigde woord van God en door het geloofsantwoord dat er op volgt. 1191 De zang en de muziek zijn nauw verbonden met de liturgische handeling. De criteria voor een goed gebruik ervan zijn: de expressieve schoonheid van het gebed, de eensgezinde deelname van de verzamelde gemeenschap en het gewijde karakter van de viering. 1192 De beeltenissen die zich in onze kerken en huizen bevinden zijn bestemd om ons geloof in het Christusmysterie op te wekken en te voeden. In de icoon van Christus en van zijn heilsdaden aanbidden wij Hemzelf. In de beelden van de heilige Moeder van God, van de engelen en heiligen, vereren wij de personen die ze voorstellen. 1193 De zondag, “dag des Heren”. is de voornaamste dag om de eucharistie te vieren, omdat het de dag van de verrijzenis is. Het is bij uitstek de dag van de liturgische samenkomst, de dag van het christelijk gezin, de dag van de vreugde en van de arbeidsrust. Hij is “de grondslag en de kern van heel het liturgisch jaar”.cit. 1194 De kerk “ontvouwt het hele Christusmysterie door de jaarkring heen, vanaf de menswording en de geboorte tot de Hemelvaart, tot de dag van Pinksteren en tot de verwachting van de gelukzalige hoop en de verschijning van de Heer”.cit. 1195 Door op vastgestelde dagen van het liturgisch jaar de heiligen te gedenken, in de eerste plaats de heilige Moeder van God, vervolgens de apostelen, martelaren en andere heiligen, laat de kerk zien dat zij hier op aarde reeds verenigd is met de hemelse liturgie; zij verheerlijkt Christus omdat Hij zijn heil voltrokken heeft in zijn verheerlijkte ledematen; hun voorbeeld spoort haar aan op haar weg naar de Vader. 1196 De gelovigen die het getijdengebed vieren, verenigen zich met Christus, onze hogepriester, door het psalmgebed, de overweging van het woord van God, door lofzangen en zegeningen, om verbonden te zijn met het onophoudelijk en allesomvattend gebed, waarmee Hij de Vader verheerlijkt en de gave van de heilige Geest over de hele wereld afsmeekt. 1197 261 Christus is de ware tempel van God, “de plaats waar zijn heerlijkheid verblijft”; door Gods genade worden de christenen ook tempels van de heilige Geest, levende stenen waarmee de kerk opgebouwd wordt. 1198 De kerk op aarde heeft plaatsen nodig waar de gemeenschap zich kan verzamelen: onze zichtbare kerkgebouwen, heilige plaatsen, beeld van de heilige stad, het hemelse Jeruzalem waarnaar wij als pelgrims onderweg zijn. 1199 In deze kerkgebouwen viert de kerk haar openbare eredienst tot heerlijkheid van de heilige Drieëenheid; hier beluistert zij het woord van God en zingt zij haar lof, hier doet zij haar gebed opstijgen, draagt zij het offer van Christus op, die op sacramentele wijze te midden van de samengekomen gemeenschap aanwezig is. Deze kerken zijn ook plaatsen van ingetogenheid en persoonlijk gebed. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE EERSTE SECTIE - HET SACRAMENTELE HEILSBESTEL TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramentele viering van het mysterie ARTIKEL 2 - Liturgische verscheidenheid en eenheid van het mysterie ARTIKEL 2 - Liturgische verscheidenheid en eenheid van het mysterie Liturgische tradities en katholiciteit van de kerk 1200 2625 Vanaf de eerste gemeente te Jeruzalem tot aan de parousie, vieren de kerken van God, trouw aan het geloof van de apostelen, overal hetzelfde paasmysterie. Het mysterie dat in de liturgie gevierd wordt is één, maar de viering ervan kan verschillende vormen aannemen. 1201 2663 1158 De rijkdom van het Christusmysterie is zo onpeilbaar dat geen enkele liturgische traditie deze uitputtend kan weergeven. De geschiedenis van het ontstaan en van de ontwikkeling van deze riten laat zien hoe zij elkaar op verbazingwekkende wijze aanvullen. Telkens wanneer de kerken deze liturgische tradities eensgezind in het geloof en in de sacramenten van het geloof beleefden, verrijkten zij elkaar en groeiden zij in trouw aan de Overlevering en aan de gemeenschappelijke zending van heel de kerk. cit. 1202 814 1674 835 1937 262 De verschillende liturgische tradities zijn juist ontstaan uit hoofde van de zending van de kerk. De kerken van eenzelfde geografisch en cultureel gebied zijn het Christusmysterie gaan vieren door middel van specifieke uitdrukkingsvormen, getekend door hun cultuur: deze betreffen de overlevering van de “geloofsschat” (2 Tim. 1,14), de liturgische symboliek, de organisatie van de broederlijke gemeenschap, het theologisch inzicht in de mysteries en de typen van heiligheid. Op deze wijze wordt Christus, licht en heil van alle volken, door het liturgisch leven van een bepaalde kerk geopenbaard aan het volk en aan de cultuur waarnaar deze kerk gezonden is en waarin zij heeft wortel geschoten. De kerk is katholiek: elke echte rijkdom van een cultuur kan zij, na zuivering, opnemen in haar eenheid. cit. 1203 De verschillende liturgische tradities of ritussen die de kerk tegenwoordig kent, zijn de Latijnse ritus voornamelijk de Romeinse ritus, maar ook de ritussen van bepaalde particuliere kerken, zoals de Ambrosiaanse ritus, of die van bepaalde religieuze ordes) en de Byzantijnse, Alexandrijnse of Koptische, Syrische, Armeense, Maronitische en Chaldeeuwse ritus. “In trouw aan de traditie verklaart het heilig concilie dat de heilige moeder de kerk alle wettig erkende riten als gelijkgerechtigd en als even eerbiedwaardig beschouwt en dat zij voor de toekomst wil dat deze behouden en in alle opzichten bevorderd worden’. cit. Liturgie en culturen 1204 2684 854 1232 De viering van de liturgie moet dus beantwoorden aan de aard en cultuur van de verschillende volken. cit. Opdat het Christusmysterie wordt “meegedeeld aan alle heidenvolken om hen te brengen tot de gehoorzaamheid van het geloof” (Rom. 16,26), moet het verkondigd, gevierd en beleefd worden in alle culturen, zodat deze niet vernietigd, maar door dit mysterie verlost en tot voltooiing gebracht worden. cit. Vanuit en door hun eigen menselijke cultuur, opgenomen en omgevormd door Christus, hebben de vele kinderen van God toegang tot de Vader, om Hem te verheerlijken, in één Geest. 1205 1125 “In de liturgie, met name in de liturgie van de sacramenten, is er een onveranderlijk gedeelte dat - omdat het van goddelijke instelling is - aan de kerk ter bewaring is toevertrouwd en zijn er veranderlijke delen die door de kerk kunnen en soms moeten worden aangepast aan de culturen van de pas bekeerde volkeren”. cit. 1206 “Liturgische verscheidenheid kan een bron van verrijking betekenen, maar ook oorzaak worden van geschillen, wederzijds onbegrip en zelfs afscheidingen. Het is duidelijk dat verscheidenheid op dit punt niet ten koste van de eenheid mag gaan en alleen maar tot uitdrukking kan komen in trouw aan het gemeenschappelijk geloof, aan de sacramentele tekens die de kerk van Christus ontvangen heeft, en aan de hiërarchische gemeenschap. Aanpassing aan culturen vereist een bekering van het hart en zo nodig ook een breuk met voorvaderlijke gewoonten die onverenigbaar zijn met het katholieke geloof”. cit. - IN HET KORT 263 1207 Het is passend dat men in de viering van de liturgie streeft naar uitdrukkingsvormen die eigen zijn aan de cultuur van het volk waar de kerk zich bevindt, zonder zich eraan te onderwerpen. Anderzijds werkt de liturgie op haar beurt scheppend en vormend in op culturen. 1208 De verschillende, wettig erkende, liturgische tradities o riten zijn een uitdrukking van de katholiciteit van de kerk, doordat zij hetzelfde Christusmysterie aanduiden en meedelen. 1209 Het criterium dat de eenheid in de verscheidenheid van de liturgische tradities verzekert, is de trouw aan de overlevering van de apostelen, dit wil zeggen: de gemeenschap in het geloof en in de sacramenten, ontvangen van de apostelen; een gemeenschap die wordt aangeduid en verzekerd door de apostolische opvolging. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK TWEEDE SECTIE - De zeven sacramenten van de kerk 1210 1113 De sacramenten van de Nieuwe Wet zijn door Christus ingesteld en ze zijn zeven in getal, te weten het doopsel, het vormsel, de eucharistie, de boete, de ziekenzalving, de priesterwijding en het huwelijk. De zeven sacramenten raken alle fasen en belangrijke momenten in het leven van de christen: zij brengen het geloofsleven van de christen tot ontstaan en groei, verlenen genezing en zending. Er bestaat dus een zekere gelijkenis tussen de fasen van het natuurlijk leven en die van het geestelijk leven. cit. 1211 1374 Op basis van deze analogie worden eerst de drie sacramenten van de christelijke initiatie behandeld (eerste hoofdstuk) , vervolgens de sacramenten van genezing (tweede hoofdstuk) , en tenslotte de sacramenten die ten dienste staan van de geloofsgemeenschap en de zending van de gelovigen (derde hoofdstuk). Weliswaar is deze volgorde niet de enig mogelijke, maar zij laat uitkomen dat de sacramenten een organische eenheid vormen waarin elk afzonderlijk sacrament zijn levensnoodzakelijke plaats inneemt. In deze organische eenheid neemt de eucharistie een unieke plaats in als “sacrament der sacramenten”: “Alle andere sacramenten zijn op dit sacrament gericht als op hun doel”. cit. EERSTE HOOFDSTUK TWEEDE HOOFDSTUK DERDE HOOFDSTUK VIERDE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie - De sacramenten van genezing - De sacramenten die ten dienste van de geloofsgemeenschap staan - De andere liturgische vieringen 264 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK EERSTE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie EERSTE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie 1212 Door de sacramenten van de christelijke initiatie - het doopsel, het vormsel en de eucharistie wordt de grondslag van heel het christelijk leven gelegd. “Het deelgenootschap aan de goddelijke natuur, waarmee de mensen door de genade van Christus verrijkt worden, vertoont een zekere overeenkomst met de oorsprong, de groei en de voeding van het natuurlijk leven. Herboren door het doopsel, worden de gelovigen immers door het sacrament van het vormsel gesterkt en In de eucharistie met het brood van het eeuwige leven gevoed, zodat zij door deze sacramenten van de christelijke initiatie meer en meer de schatten van het goddelijk leven deelachtig worden en vooruitgaan op de weg van de volmaakte liefde”. cit. ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 ARTIKEL 3 - Het sacrament van het doopsel - Het sacrament van het vormsel - Het sacrament van de eucharistie KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK EERSTE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie ARTIKEL 1 - Het sacrament van het doopsel ARTIKEL 1 - Het sacrament van het doopsel 1213 Het heilig doopsel is het fundament van heel het christelijk leven, de toegangspoort tot het leven in de Geest (vitae spiritualis ianua) en de deur die toegang verleent tot de andere sacramenten. Door het doopsel zijn wij van de zonde bevrijd en, herboren tot kinderen van God, worden wij ledematen van Christus, ingelijfd in de kerk en haar zending deelachtig gemaakt: cit. “Het doopsel is het sacrament van de wedergeboorte door het water In het woord”.cit. I II III IV V VI VII - Hoe wordt dit sacrament genoemd? - Het doopsel in het heilsbestel - Hoe wordt het sacrament van het doopsel gevierd? - Wie kan het doopsel ontvangen? - Wie mag dopen? - De noodzaak van het doopsel - De genade van het doopsel - IN HET KORT I - Hoe wordt dit sacrament genoemd? 1214 628 265 In het Latijn wordt dit sacrament baptisma genoemd, naar de centrale rite waardoor het tot stand komt: baptizare (in het Grieks baptizein) betekent “duiken”, “onderdompelen”; de “onderdompeling” in het water is het symbool van de begrafenis van de geloofsleerling in de dood van Christus, waaruit hij door de verrijzenis met Hem weer opstaat, cit. als “nieuwe schepping” (2 Kor. 5,17; Gal. 6,15). 1215 1257 Dit sacrament wordt ook “het bad van wedergeboorte en vernieuwing door de heilige Geest” (Tit. 3,5) genoemd, omdat het de geboorte uit water en geest aanduidt en verwezenlijkt, zonder welke “niemand het rijk Gods kan binnengaan” (Joh. 3,5). 1216 1243 “Dit waterbad wordt ‘verlichting’ genoemd, omdat zij die deze ervaring ondergaan, geestelijk worden verlicht”.cit. De gedoopte heeft in het doopsel het Woord, “het ware licht dat iedere mens verlicht” (Joh. 1,9), ontvangen. “Na het licht ontvangen te hebben” (Heb. 10,32) is hij “kind van het licht” (1 Tess. 5,5) en zelf “licht” (Ef. 5,8) geworden: Deze verlichting is de mooiste en prachtigste van alle gaven Gods (...). Wij noemen het gave, genade, onderdompeling, zalving, verlichting, kleed van onvergankelijkheid, bad van wedergeboorte, zegel en alles wat maar kostbaar is. Gave, omdat het toegediend wordt aan wie niets met zich meebrengen; genade, omdat het zelfs aan schuldigen gegeven wordt; onderdompeling, omdat de zonde in het water begraven wordt; zalving, omdat het heilig en koninklijk is (zoals ook de gezalfden het zijn); verlichting, omdat het een schitterend licht is; kleed, omdat het onze schaamte bedekt; bad, omdat het schoonwast; zegel, omdat het ons behoedt en waarmerkt als bezit van God. cit. II - Het doopsel in het heilsbestel De voorafbeeldingen van het doopsel in het Oude Verbond 1217 Bij de zegening van het doopwater in de liturgie van de paasnacht gedenkt de kerk op plechtige wijze de grote gebeurtenissen uit de heilsgeschiedenis die reeds een voorafbeelding waren van het mysterie van het doopsel: God, met onzichtbare macht bewerkt Gij door de sacramenten wonderbare dingen en op velerlei wijzen hebt Gij het water, uw schepping, toebereid om de genade van het doopsel aan te duiden. cit. 1218 344 694 Sinds het ontstaan van de wereld is het water, dat nederig en wonderlijk schepsel, de bron van leven en vruchtbaarheid. Volgens de heilige Schrift “bebroedt” de Geest van God het als het ware: cit. In het begin van de wereld zweefde uw Geest over de wateren, opdat zij toen reeds kracht zouden ontvangen om te heiligen. cit. 266 1219 701 845 De kerk heeft in de ark van Noach een voorafbeelding van het heil door het doopsel gezien, Door haar bleven inderdaad “slechts enkelen, niet meer dan acht personen, behouden te midden van het water” (1 Petr. 3,20): De zondvloed hebt Gij gemaakt tot beeld van de wedergeboorte, zodat hetzelfde water het einde der zonde en het begin van nieuw leven betekende. cit. 1220 1010 Terwijl bronwater symbool is voor het leven, is zeewater dat voor de dood. Daarom kon het water een beeld zijn van het mysterie van het kruis. Deze symboliek maakt dat het doopsel de gemeenschap met de dood van Christus aanduidt. 1221 Vooral de doortocht door de Rode Zee, de ware bevrijding van Israël uit de Egyptische slavernij, kondigt de bevrijding door het doopsel aan: Gij hebt de kinderen van Abraham droogvoets door de Rode Zee laten trekken, opdat zij die uit de slavernij van Farao waren bevrijd, een voorafbeelding zouden zijn van het volk der gedoopten. cit. 1222 Tenslotte is ook de doortocht door de Jordaan een voorafbeelding van het doopsel. Toen verkreeg het Volk van God het land dat beloofd was aan het nageslacht van Abraham, beeld van het eeuwig leven. De belofte van dit gelukzalig erfdeel wordt vervuld in het Nieuwe Verbond. Het doopsel van Christus 1223 232 Alle voorafbeeldingen van het Oude Verbond worden in Jezus Christus tot vervulling gebracht. Hij begint zijn openbaar leven nadat Hij zich door de heilige Johannes de Doper heeft laten dopen in de Jordaancit. en, na zijn verrijzenis, geeft Hij de volgende zending aan zijn apostelen: “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28,19-20). cit. 1224 536 Onze Heer heeft zich uit vrije wil aan het doopsel van de heilige Johannes, dat bestemd was voor de zondaars, ondergaan om “de gerechtigheid volledig te vervullen” (Mt. 3,15). Deze daad van Jezus is een uiting van zijn zelfontlediging” (Fil. 2,7). De Geest die over de wateren van de eerste schepping zweefde, daalt dan neer over Christus, als voorspel van de nieuwe schepping, en de Vader openbaart Jezus als zijn “veelgeliefde Zoon” (Mt. 3,16-17). 267 1225 766 In zijn Pasen heeft Christus de bronnen van het doopsel voor alle mensen geopend, Hij had inderdaad reeds gesproken over zijn lijden dat Hij te Jeruzalem zou ondergaan, als over een “doopsel” waarmee Hij gedoopt moest worden (Mc. 10,38). cit. Het bloed en het water die uit de doorstoken zijde van de gekruisigde Jezus vloeiden (Joh. 19,34), zijn voorafbeeldingen van het doopsel en de eucharistie, sacramenten van het nieuwe leven.. cit. sindsdien is het mogelijk “geboren te worden uit water en geest” om het rijk Gods binnen te gaan (Joh. 3,5). Kijk waar gij gedoopt zijt. Waar komt het doopsel anders vandaan, dan van het kruis van Christus, van de dood van Christus. Heel het mysterie is hierin gelegen, dat Hij voor u geleden heeft. In Hem zijt gij vrijgekocht, in Hem zijt gij gered.cit. Het doopsel in de kerk 1226 849 De kerk heeft vanaf de dag van Pinksteren het heilig doopsel gevierd en toegediend. De heilige Petrus verklaart inderdaad aan het volk dat diep getroffen was door zijn prediking: “Bekeert u, en ieder van u late zich dopen in de naam van Jezus Christus tot vergeving van zijn zonden. Dan zult gij de gave van de heilige Geest ontvangen” (Hand. 2,38). De apostelen en hun medewerkers dienen het doopsel toe aan al wie in Jezus gelooft: joden, zij die God vrezen, heidenen. cit. Altijd blijkt het doopsel verbonden te zijn met het geloof: “Geloof in de Heer Jezus, dan zult gij en uw huis gered worden”, verklaart de heilige Paulus aan zijn gevangenbewaarder te Filippi. Het verhaal gaat verder: “Terstond daarna werd hij met al de zijnen gedoopt” (Hand. 16,31-33). 1227 790 Volgens de heilige apostel Paulus deelt de gelovige door het doopsel in de dood van Christus; hij wordt met Hem begraven en verrijst met Hem: Gij weet toch dat de doop, waardoor wij één zijn geworden met Christus Jezus, ons heeft doen delen in zijn dood ? Door de doop in zijn dood zijn wij met Hem begraven, opdat ook wij, zoals Christus door de macht van zijn Vader uit de doden is opgewekt, een nieuw leven zouden leiden (Rom. 6,3-4).cit. De gedoopten zijn “met Christus bekleed” (Gal. 3,27). Door toedoen van de heilige Geest is het doopsel een bad dat zuivert, heiligt en rechtvaardigt. cit. 1228 Het doopsel is dus een waterbad waarin “het onvergankelijke zaad” van het woord van God zijn levenwekkende uitwerking heeft. cit. De heilige Augustinus zegt over het doopsel: “Het woord voegt zich bij het element en het wordt een sacrament”.cit. III - Hoe wordt het sacrament van het doopsel gevierd? De christelijke initiatie 1229 268 Vanaf de apostolische tijd wordt men stapsgewijze christen door een initiatie in meerdere fasen. Men kan langer of korter over deze weg doen, maar altijd zullen enkele wezenlijke elementen aanwezig moeten zijn: de verkondiging van het woord, de aanvaarding van het evangelie, die een bekering met zich meebrengt, de belijdenis van het geloof, het doopsel, de uitstorting van de heilige Geest, de toegang tot de eucharistische communie. 1230 1248 Deze initiatie heeft in de loop der eeuwen en naargelang van de omstandigheden verschillende vormen gehad. In de eerste eeuwen van de kerk heeft de christelijke initiatie een grote ontplooiing gekend, met een lange periode voor het catechumenaat en een reeks voorbereidingsriten die liturgisch de weg uitstippelden van de catechumenale voorbereiding en die uitmondden in de viering van de initiatiesacramenten. 1231 13 Waar het doopsel van kinderen de gebruikelijke vorm van de viering van dit sacrament is geworden, vindt hij in één enkele, doorlopende handeling plaats die op zeer verkorte wijze de aan de christelijke initiatie voorafgaande etappes in zich opneemt. De aard van het doopsel van kinderen zelf vereist een catechumenaat na het doopsel. Het gaat niet enkel om de noodzaak van een onderrichting na het doopsel, maar om de noodzakelijke ontplooiing van de doopgenade in de groei van de persoon. Hier heeft de catechese haar geëigende plaats. 1232 1204 Het tweede Vaticaans concilie heeft voor de Latijnse kerk “het catechumenaat voor volwassenen hersteld; het is over een aantal etappes verdeeld”.cit. De riten hiervan vindt men in de Ordo inititationis christianae adultorum (1972). Bovendien heeft het concilie toegestaan dat men in de missiegebieden, “naast de initiatie-elementen die in de christelijke traditie liggen vervat, ook elementen opneemt die bij een bepaald volk in gebruik zijn, voor zover zij aan het christelijk ritueel kunnen worden aangepast”.cit. 1233 1290 Tegenwoordig begint dus in alle Latijnse en oosterse riten de christelijke initiatie van de volwassenen op het ogenblik dat zij het catechumenaat binnentreden, om haar hoogtepunt te bereiken in één enkele viering van de drie sacramenten van het doopsel, het vormsel en de eucharistie. cit. In de oosterse ritussen begint de christelijke initiatie van de kinderen met het doopsel, waarop onmiddellijk het vormsel en de eucharistie volgen, terwijl in de Romeinse ritus de initiatie wordt gevolgd door verschillende jaren van catechese en pas later haar voltooiing vindt in het vormsel en de eucharistie, het hoogtepunt van de christelijke initiatie.cit. De viering als inwijding in het mysterie 1234 De zin en de genade van het sacrament van het doopsel komen duidelijk naar voren in de riten van de viering. Door de handelingen en de woorden van deze viering te volgen en er met aandacht aan deel te nemen, worden de gelovigen ingewijd in de rijkdom die dit sacrament in elke pasgedoopte uitbeeldt en verwezenlijkt. 1235 269 617 2157 Het kruisteken, waarmee de viering begint, drukt het stempel van Christus op degene die Hem zal toebehoren, en duidt de genade van de verlossing aan die Christus door zijn kruis voor ons heeft verworven. 1236 1122 De verkondiging van het woord van God verlicht de kandidaten en de verzamelde gelovigen met de geopenbaarde waarheid en wekt het geloofsantwoord op, onafscheidelijk verbonden met het doopsel. Het doopsel is inderdaad op bijzondere wijze “het sacrament van het geloof”, omdat het de sacramentele toegang is tot het geloofsleven. 1237 1673 189 Aangezien het doopsel de bevrijding betekent van de zonde en van de duivel die ertoe aanzet, spreekt men over de dopeling een (of verschillende) exorcisme(n) uit. Hij wordt gezalfd met de olie van de geloofsleerlingen of de celebrant legt hem de handen op, en hij verzaakt uitdrukkelijk aan de Satan. Na deze voorbereiding kan hij het geloof van de kerk belijden waaraan hij zal worden “toevertrouwd” door het doopsel. cit. 1238 1217 Vervolgens wordt het doopwater gezegend door een epiklesegebed (hetzij op dat moment zelf, hetzij in de paasnacht. De kerk vraagt God dat, door zijn Zoon, de kracht van de heilige Geest over dit water mag neerdalen, opdat zij die erin worden gedoopt, “geboren worden uit water en geest” (Joh. 3,5). 1239 1214 Dan volgt de wezenlijke ritus van het sacrament: het doopsel in de eigenlijke zin van het woord. Het duidt aan en verwezenlijkt de dood aan de zonde en het binnentreden in het leven van de allerheiligste Drieëenheid door de gelijkvormigheid met het paasmysterie van Christus. Het doopsel wordt op de meest sprekende wijze voltrokken door de drievoudige onderdompeling in het doopwater. Maar vanaf de oudheid kan het ook toegediend worden door driemaal water uit te gieten over het hoofd van de dopeling. 1240 In de Latijnse kerk laat de bedienaar driemaal water over het hoofd vloeien, terwijl hij zegt: “N., ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.” In de oosterse liturgieën zegt de priester, terwijl de geloofsleerling naar het oosten gekeerd staat: “De dienaar Gods N. wordt gedoopt in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.” En bij de aanroeping van elke persoon van de allerheiligste Drieëenheid, dompelt hij hem onder in het water en richt hem weer op. 1241 1294 270 1574 783 De zalving met het heilig chrisma, welriekende olie gewijd door de bisschop, duidt de gave van de heilige Geest aan de pasgedoopte aan. Hij is christen geworden, dit wil zeggen “gezalfd” met de heilige Geest, ingelijfd in Christus die tot priester, profeet en koning gezalfd werd. cit. 1242 1291 In de liturgie van de oosterse kerken wordt de zalving na het dopen beschouwd als het sacrament van de zalving met het chrisma (het vormsel). In de Latijnse liturgie kondigt zij een tweede zalving met het heilig chrisma aan, die door de bisschop toegediend zal worden: het sacrament van het vormsel, het sacrament dat als het ware de zalving na het dopen “bevestigt” en voltooit. “Vormsel” komt van het Middelnederlandse “virmen” of “vermen”, dat afkomstig is van het Latijnse “firmare”, wat “bevestigen, verstevigen” betekent. 1243 1216 2769 Het witte doopkleed drukt symbolisch uit dat de gedoopte zich “met Christus bekleed” heeft (Gal. 3,271: hij is met Christus verrezen. De kaars die aan de paaskaars ontstoken wordt, duidt aan dat Christus de pasgedoopte (neofiet) heeft verlicht. In Christus zijn de gedoopten “het licht der wereld” (Mt. 5,14).cit. De pasgedoopte is nu kind van God in de eniggeboren Zoon. Hij kan nu het gebed van de kinderen van God zeggen: het Onze Vader. 1244 1292 De eerste eucharistische communie. Kind van God geworden en met het bruidskleed getooid”, wordt de pasgedoopte toegelaten “tot de bruiloft van het Lam” en ontvangt hij het voedsel van het nieuwe leven, het lichaam en bloed van Christus. Vanuit een levend bewustzijn van de eenheid van de christelijke initiatie wordt in de oosterse kerken de heilige communie gegeven aan allen die pas gedoopt en gevormd zijn, zelfs aan kleine kinderen, het woord van de Heer indachtig: “Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen” (Mc. 10,14). In de Latijnse kerk, waar het deelnemen aan de heilige communie voorbehouden wordt aan hen die de jaren van verstand bereikt hebben, wordt de samenhang tussen doopsel en eucharistie uitgedrukt door het pasgedoopte kind bij het altaar te brengen alwaar het Onze Vader gebeden wordt. 1245 De viering van het doopsel wordt afgesloten met de plechtige zegen. Bij het doopsel van pasgeborenen neemt de zegen van de moeder een bijzondere plaats in. IV - Wie kan het doopsel ontvangen? 1246 “Bekwaam tot het ontvangen van het doopsel is ieder mens die nog niet gedoopt is, en alleen deze”.cit. 271 Het doopsel van volwassenen 1247 Sinds het ontstaan van de kerk is in die streken waar nog niet lang geleden het evangelie verkondigd is, het doopsel van volwassenen de meest voorkomende situatie. Aan het catechumenaat (voorbereiding op het doopsel is dan een belangrijke plaats voorbehouden. Het is een inwijding in het geloof en het christelijk leven en het moet de kandidaten ontvankelijk maken voor de gave Gods in het doopsel, het vormsel en de eucharistie. 1248 1230 Het catechumenaat of de vorming van de geloofsleerlingen heeft tot doel hen, als antwoord op het goddelijk initiatief en in vereniging met een kerkelijke gemeenschap, de mogelijkheid te bieden hun bekering en hun geloof tot rijpheid te laten komen. Het gaat om “een oefenschool voor het algehele christelijke leven waardoor de leerlingen met Christus, hun Leraar, worden verbonden. De geloofsleerlingen moeten daarom op passende wijze worden ingewijd in het heilsmysterie en de beoefening van de evangelische leefwijze en door heilige riten, op achtereenvolgende tijden te vieren, worden ingeleid in het leven van geloof, liturgie en liefde van het Volk van God”.cit. 1249 1259 De geloofsleerlingen “zijn al met de kerk verbonden, zijn reeds huisgenoten van Christus en leiden niet zelden een leven van geloof, hoop en liefde”.cit. “Hun moeder de kerk omringt hen reeds als haar kinderen met liefdevolle zorg”.cit. Het doopsel van kinderen 1250 403 1996 Aangezien kinderen geboren worden met een gevallen natuur en besmet met de erfzonde, hebben ook zij de nieuwe geboorte in het doopsel nodig, cit. om aan de machten van de duisternis ontrukt te worden en overgebracht te worden naar het domein van de vrijheid van de kinderen Gods, cit. waartoe alle mensen geroepen zijn. Het doopsel van kinderen laat heel duidelijk zien dat de genade van het heil louter om niet gegeven wordt. De kerk en de ouders zouden het kind dan ook de onschatbare genade om kind van God te worden ontzeggen, indien zij het niet kort na de geboorte zouden laten dopen. cit. 1251 Christelijke ouders zullen erkennen dat deze praktijk ook overeenstemt met hun rol als verzorgers van het leven, dat God hun heeft toevertrouwd. cit. 1252 272 De doop van kleine kinderen is sinds onheuglijke tijden een traditie in de kerk. Sinds de tweede eeuw wordt er uitdrukkelijk van getuigd. Het is echter goed mogelijk dat reeds vanaf het begin van de apostolische prediking er ook kinderen gedoopt werdencit., toen hele gezinnen het doopsel ontvingen. cit. Geloof en doopsel 1253 1123 168 Het doopsel is het sacrament van het geloof. cit. Om te geloven heeft men echter de gemeenschap van gelovigen nodig. Enkel binnen het geloof van de kerk kan iemand gelovig zijn. Het geloof dat voor het doopsel vereist wordt, is niet een volmaakt en rijp geloof, maar een beginnend geloof dat geroepen is zich te ontwikkelen. Men vraagt aan de geloofsleerling of aan zijn peter: “Wat vraagt u van de kerk van God ?” En hij antwoordt: “Het geloof!” 1254 2101 Bij alle gedoopten, zowel kinderen als volwassenen, moet het geloof na het doopsel groeien. Daarom ook viert de kerk elk jaar in de paasnacht de vernieuwing van de doopbeloften. De voorbereiding op het doopsel voert enkel tot de drempel van het nieuwe leven. Het doopsel is de bron van het nieuwe leven in Christus, waaruit heel het christelijk leven ontspringt. 1255 1311 Voor de ontplooiing van de doopgenade is de hulp van de ouders belangrijk. Hier ook ligt de rol van de peter of de meter, die overtuigde gelovigen moeten zijn, in staat en bereid om de pasgedoopte, kind of volwassene, te helpen op de weg van het christelijk leven. cit. Hun taak is werkelijk een kerkelijke functie (officium).cit. Heel de kerkelijke gemeenschap draagt een deel van de verantwoordelijkheid voor de ontplooiing en het behoud van de doopgenade. V - Wie mag dopen? 1256 1752 1239 1240 De gewone bedienaars van het doopsel zijn de bisschop en de priester, en in de Latijnse kerk ook de diaken. cit. In geval van nood kan iedereen, zelfs een niet-gedoopte, met de vereiste intentie, dopen cit. onder gebruikmaking van de Trinitaire doopformule. De vereiste intentie bestaat hierin, dat men wil doen wat de kerk doet als ze het doopsel toedient, en dat men de trinitaire doopformule gebruikt. De reden voor deze mogelijkheid ziet de kerk in de universele heilswil van Godcit. en in de noodzaak van het doopsel voor het heil. cit. VI - De noodzaak van het doopsel 273 1257 1129 161 846 De Heer zelf bevestigt dat het doopsel noodzakelijk is voor het heil. cit. Hij heeft dan ook aan zijn leerlingen bevolen het evangelie te verkondigen en alle volkeren te dopen. cit. Het doopsel is heilsnoodzakelijk voor hen aan wie het evangelie verkondigd werd en die de mogelijkheid hebben gehad dit sacrament te vragen. cit. De kerk kent geen ander middel dan het doopsel om de toegang tot de eeuwige gelukzaligheid te verzekeren. Daarom hoedt zij zich ervoor de zending te verwaarlozen die zij van de Heer ontvangen heeft om al wie het doopsel kan ontvangen te doen “herboren worden uit water en geest”. God heeft het heil verbonden met het sacrament van het doopsel; Hijzelf is echter niet aan zijn sacramenten gebonden. 1258 2473 Altijd heeft de kerk de vaste overtuiging gehad dat zij, die omwille van het geloof de dood ondergaan zonder het doopsel ontvangen te hebben, gedoopt worden door hun dood voor en met Christus. Dit doopsel van bloed levert evenals het doopsel van begeerte de vruchten van het doopsel op zonder evenwel sacrament te zijn. 1259 1249 Voor de geloofsleerlingen die sterven voordat zij het doopsel ontvangen hebben, geldt dat hun uitdrukkelijk verlangen om het doopsel te ontvangen, het berouw over hun zonden en hun liefde, hun het heil verzekert dat zij niet door middel van het sacrament hebben kunnen verkrijgen. 1260 848 “Omdat Christus voor allen gestorven is en omdat de mens slechts één uiteindelijke roeping heeft, namelijk een goddelijke, moeten wij eraan vasthouden dat de heilige Geest allen in staat stelt om, op een wijze die God kent, aan het paasmysterie deel te hebben”.cit. Ieder die zonder het evangelie van Christus en zijn kerk te kennen, de waarheid zoekt en de wil van God doet, in de mate waarin deze hem bekend is, kan gered worden. Men mag veronderstellen dat zulke mensen het doopsel uitdrukkelijk verlangd zouden hebben, indien zij er de noodzakelijkheid van hadden gekend. 1261 1250 1257 Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn: die kan de kerk enkel aan de barmhartigheid van God toevertrouwen, zoals zij dit ook doet in de uitvaartliturgie voor hen. De grote barmhartigheid van God die wil dat alle mensen gered worden, cit. en de genegenheid van Jezus voor de kinderen, die blijkt uit zijn woorden: “Laat de kinderen toch bij Mij komen en houdt ze niet tegen” (Mc. 10,14), staan ons toe te hopen dat er voor de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, inderdaad een weg ten heil bestaat. Des te dringender is dan ook de oproep van de kerk om kleine kinderen niet te verhinderen tot Christus te komen en hun het heilig doopsel te geven. 274 VII - De genade van het doopsel 1262 1234 De verschillende vruchten of uitwerkingen van het doopsel worden aangeduid door de zintuiglijke elementen van de sacramentele ritus. De onderdompeling in het water roept de symboliek van de dood en de zuivering op, maar ook van de wedergeboorte en de vernieuwing. De twee voornaamste vruchten zijn dus de zuivering van de zonden en de nieuwe geboorte in de heilige Geest. cit. Ter vergeving van de zonden 1263 977 1425 Door het doopsel worden alle zonden vergeven, de erfzonde en alle persoonlijke zonden, evenals alle zondestraffen. cit. In allen die opnieuw geboren zijn, blijft inderdaad niets over van wat hen zou kunnen verhinderen het rijk Gods binnen te gaan, noch de zonde van Adam, noch de persoonlijke zonde, noch de gevolgen van de zonde, waarvan de scheiding van God het ergste is. 1264 976 2514 1426 405 Wel blijven er in de gedoopte nog enkele tijdelijke gevolgen van de zonde, zoals lijden, ziekte, dood, of de broosheden eigen aan het leven, zoals karakterzwakheden enz., evenals een neiging tot de zonde, door de Overlevering in het Latijn concupiscentia genoemd, of overdrachtelijk “fomes peccati” (zondehaard): “Omdat deze begeerlijkheid in de mens achtergebleven is met het oog op de strijd, is zij niet bij machte mensen te schaden die er niet mee instemmen en er zich moedig tegen verzetten met behulp van de genade van Christus Jezus. Sterker nog, ‘hij die zich in de strijd aan de regels houdt, zal gekroond worden’ (2 Tim. 2,5)”. cit. “Een nieuwe schepping” 1265 505 460 Het doopsel zuivert niet enkel van alle zonden, het maakt van de pas gedoopte ook “een nieuwe schepping” (2 Kor. 5,17), een aangenomen kind van Godcit. die “deel heeft gekregen aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1,4), lidmaat van Christuscit. en erfgenaam tezamen met Hem (Rom. 8,17), tempel van de heilige Geest. 1266 1992 275 1812 1831 1810 De allerheiligste Drieëenheid geeft aan de gedoopte de heiligmakende genade, de genade van de rechtvaardiging die: hem in staat stelt in God te geloven, op Hem te hopen en Hem te beminnen door de theologale deugden; het hem mogelijk maakt te leven onder de leiding van de heilige Geest en te handelen door de gaven van de heilige Geest; hem in staat stelt te groeien in het goede door de morele deugden. Heel het organisme van het bovennatuurlijk leven van de christen heeft dus zijn wortels in het heilig doopsel. Ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus 1267 782 Door het doopsel zijn wij ledematen van het lichaam van Christus geworden. “Daarom (...) zijn wij elkanders ledematen” (Ef. 4,25). Door het doopsel worden wij in de kerk ingelijfd. Uit de doopvont wordt het ene Volk van God van het Nieuwe Verbond geboren, dat alle natuurlijke of menselijke grenzen van de volken, culturen, rassen en geslachten overschrijdt: “Wij zijn immers in de kracht van een en dezelfde Geest door de doop één enkel lichaam geworden” (1 Kor. 12,13). 1268 1141 784 De gedoopten zijn “levende stenen” geworden voor “de bouw van een geestelijke tempel”, voor “een heilig priesterschap” (1 Petr. 2,5). Door het doopsel hebben zij deel aan het priesterschap van Christus, aan zijn profetische en koninklijke zending. Zij zijn “een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, Gods eigen Volk, bestemd om de roemruchte daden te verkondigen van Hem die [hen] uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petr. 2,9). Het doopsel maakt de gedoopte het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen deelachtig. 1269 871 Als lidmaat van de kerk behoort de gedoopte niet meer zichzelf toe (1 Kor. 6,19), cit. maar Hem die voor ons gestorven en verrezen is. cit. Hij is nu geroepen om aan anderen onderdanig te zijn, cit. hen te dienencit. in de gemeenschap van de kerk, “gehoorzaam en volgzaam” te zijn jegens de kerkelijke leiders (Heb, 12,17), cit. hen met eerbied en genegenheid te bejegenen. cit. Zoals uit het doopsel verantwoordelijkheden en plichten voortkomen, zo geniet de gedoopte ook rechten in de kerk: hij heeft het recht de sacramenten te ontvangen, gevoed te worden met het woord van God en steun te ondervinden van de andere geestelijke hulpmiddelen van de kerk. cit. 1270 2472 276 “Tot kinderen Gods herboren, moeten (de gedoopten het geloof dat zij van God door de kerk verkregen hebben tegenover de mensen belijden”cit. en deelnemen aan de apostolische en missionaire activiteit van het Volk van God. cit. De sacramentele band van de eenheid der christenen 1271 818 838 Het doopsel vormt de grondslag voor de eenheid onder alle christenen, ook met hen die nog niet ten volle in gemeenschap met de katholieke kerk leven: “Want zij die in Christus geloven en geldig gedoopt zijn, treden in een zekere, zij het niet volkomen gemeenschap met de katholieke kerk. (...) In het doopsel, gerechtvaardigd door het geloof, worden zij in Christus ingelijfd. Zij voeren daarom met recht de naam van christenen en door de zonen en dochters van de katholieke kerk worden zij terecht als broeders en zusters in de Heer erkend”.cit. “Het doopsel vormt daarom de sacramentele band van de eenheid tussen allen die erdoor zijn wedergeboren”.cit. Een onuitwisbaar geestelijk merkteken 1272 1121 Door het doopsel ingelijfd in Christus, is de gedoopte gelijkvormig geworden met Christus. cit. Het doopsel tekent de christen met het onuitwisbaar geestelijk merkteken (character) van zijn toebehoren aan Christus. Dit merkteken wordt door geen enkele zonde uitgewist, zelfs als de zonde het doopsel verhindert heilzame vruchten te dragen. cit. Het doopsel wordt eens voor altijd gegeven en kan dus niet herhaald worden. 1273 1070 Door het doopsel ingelijfd in de kerk, hebben de gelovigen het sacramentele merkteken gekregen dat hen heiligt voor de christelijke eredienst. cit. Het zegel van het doopsel maakt het de christenen mogelijk en verplicht hen ertoe, God te dienen door van harte aan de heilige liturgie van de kerk deel te nemen en hun gemeenschappelijk priesterschap uit te oefenen door het getuigenis van een heilig leven en daadwerkelijke liefde. cit. 1274 197 2016 Het “zegel van de Heer” (“dominicus character”)cit. is het zegel waarmee de heilige Geest ons getekend heeft “voor de dag der verlossing” (Ef. 4,30). cit. “Het doopsel is inderdaad het zegel van het eeuwige leven”.cit. De gelovige die “het zegel bewaard zal hebben” tot op het einde, dit wil zeggen: die trouw zal zijn gebleven aan de eisen van zijn doopsel, zal heen kunnen gaan “gemerkt met het teken van het geloof”,cit. met het geloof van zijn doopsel, in afwachting van de zalige aanschouwing van God - de voltooiing van het geloof - en in de hoop op de verrijzenis. - IN HET KORT 277 1275 De christelijke initiatie bestaat uit een geheel van drie sacramenten: het doopsel dat het begin is van het nieuwe leven; het vormsel dat er de bevestiging van is; en de eucharistie die de leerling voedt met het lichaam en bloed van Christus met het oog op zijn omvorming in Christus. 1276 “Gaat dus en maakt alle volkeren tot mijn leerlingen en doopt hen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en leert hun te onderhouden alles wat Ik u bevolen heb” (Mt. 28,1920). 1277 Het doopsel is de geboorte tot het nieuwe leven in Christus, Het is naar de wil van de Heer noodzakelijk voor het heil, net zoals de kerk, waarvan het doopsel de poort is. 1278 De wezenlijke rite van het doopsel bestaat in het onderdompelen van de dopeling in het water of in het gieten van water over zijn hoofd, onder aanroeping van de allerheiligste Drieëenheid, dit wil zeggen van de Vader, de Zoon en de heilige Geest. 1279 De vrucht van het doopsel of de doopgenade is een rijke werkelijkheid met als inhoud: de vergeving van de erfzonde en van alle persoonlijke zonden; de geboorte tot het nieuwe leven waardoor de mens een aangenomen kind van de Vader, een lidmaat van Christus, een tempel van de heilige Geest wordt. Door het feit zelf wordt de gedoopte ingelijfd in de kerk, het lichaam van Christus, en wordt hij het priesterschap van Christus deelachtig. 1280 Het doopsel drukt in de ziel een onuitwisbaar geestelijk merkteken, dat de gedoopte heiligt voor de christelijke eredienst. Vanwege het merkteken kan het doopsel niet herhaald worden. cit. 1281 Zij die omwille van het geloof de dood ondergaan, de geloofsleerlingen en alle mensen die, onder stuwkracht van de genade, zonder de kerk te kennen,in alle eerlijkheid God zoeken en er zich op toeleggen zijn wil te doen, kunnen gered worden, zelfs als zij het doopsel niet ontvangen hebben. cit. 1282 Sinds de vroegste tijden wordt het doopsel aan kinderen toegediend, want het is een genade en gave van God die geen menselijke verdiensten veronderstelt; de kinderen worden gedoopt in het geloof van de kerk. Het binnentreden in het christelijk leven geeft toegang tot de ware vrijheid. 1283 Wat betreft de kinderen die zonder doopsel gestorven zijn, nodigt de liturgie van de kerk ons uit te vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid en te bidden voor hun heil. 278 1284 In geval van nood kan iedereen dopen, als hij maar de intentie heeft te doen wat de kerk doet en water giet over het hoofd van de dopeling met de woorden: “Ik doop u in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest.” KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK EERSTE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie ARTIKEL 2 - Het sacrament van het vormsel ARTIKEL 2 - Het sacrament van het vormsel 1285 Samen met het doopsel en de eucharistie vormt het sacrament van het vormsel het geheel van de “sacramenten van de christelijke initiatie”, waarvan de eenheid onaangetast moet blijven. Men moet de gelovigen dus uitleggen dat het voor de volheid van de genade van het doopsel nodig is dit sacrament te ontvangen. cit. Inderdaad, “in het sacrament van het vormsel, dat [de gedoopten] hechter met de kerk verbindt, ontvangen zij een bijzondere kracht van de heilige Geest en zij zijn daarom strenger gehouden om als waarachtige getuigen van Christus door hun werk en hun woord het geloof te verspreiden en te verdedigen”.cit. I II III IV V - Het vormsel in de heilsgeschiedenis - De tekens en de ritus van het vormsel - De vruchten van het vormsel - Wie kan dit sacrament ontvangen? - De bedienaar van het vormsel - IN HET KORT I - Het vormsel in de heilsgeschiedenis 1286 702 716 In het Oude Testament hebben de profeten aangekondigd dat de Geest van de Heer zou rusten op de verwachte Messiascit. met het oog op zijn heilszending. cit. De nederdaling van de heilige Geest over Jezus toen Hij door Johannes gedoopt werd, was het teken dat Hij het was die komen moest, dat Hij de Messias was, de Zoon van God. cit. Heel het leven en heel de zending van Hem die ontvangen is van de heilige Geest, voltrekken zich in een totale eenheid met de heilige Geest die de Vader Hem “mateloos” schenkt (Joh. 3,34). 1287 739 Welnu, deze volheid van de Geest was niet enkel bestemd voor de Messias, zij moest ook meegedeeld worden aan heel het Messiaanse volk.cit. Verschillende malen heeft Christus deze uitstorting van de Geest beloofd, cit. een belofte die Hij allereerst heeft waargemaakt op de dag van Pasen (Joh. 20,22) en vervolgens op een meer luisterrijke wijze op de dag van Pinksteren. cit. 279 Vervuld van de heilige Geest begonnen de apostelen “Gods grote daden” te verkondigen (Hand. 2,11) en verklaarde Petrus dat deze uitstorting van de Geest het teken was van de Messiaanse tijd. cit. Zij die toen geloofden in de prediking van de apostelen en zich hebben laten dopen, hebben op hun beurt de gave van de heilige Geest ontvangen. cit. 1288 699 “Van die tijd af deelden de apostelen, de wil van Christus volbrengend, door de handoplegging aan de pasgedoopten de Geest mee, als een gave die de genade van het doopsel voltooide. cit. Zo komt het dat in de brief aan de Hebreeën onder de elementen van het eerste christelijke onderricht genoemd wordt de leer over het doopsel en de handoplegging. cit. Deze handoplegging wordt volgens de katholieke overlevering terecht erkend als de oorsprong van het sacrament van het vormsel, dat in de kerk als het ware de pinkstergenade bestendigt”. cit. 1289 695 436 1297 Zeer vroeg heeft men aan de handoplegging een zalving met welriekende olie (chrisma) toegevoegd, om beter de gave van de heilige Geest aan te duiden. Deze zalving verduidelijkt de naam van ,, christen”, wat “gezalfde” betekent, en die zijn oorsprong heeft in Christus zelf, Hem die “God gezalfd heeft met de heilige Geest” (Hand. 10,38). Deze zalvingsritus bestaat tot op de dag van vandaag, zowel in het oosten als in het westen. Daarom ook wordt dit sacrament in het oosten chrismatie genoemd, zalving met chrisma of myron, wat “chrisma” betekent. In het westen verwijst het woord vormsel dat dit sacrament een bekrachtiging is van het doopsel en een bevestiging van de doopgenade. Twee tradities: het oosten en het westen 1290 1233 Gedurende de eerste eeuwen maakt in het algemeen het vormsel samen met het doopsel één enkele viering uit. Samen vormen zij, zoals de heilige Cyprianus het uitdrukt, een “dubbel sacrament”. De vermeerdering van de kinderdoopsels het hele jaar door en de vermenigvuldiging van de parochies (op het platteland), waardoor de bisdommen uitgestrekter worden, zijn enkele van de redenen waarom het niet meer mogelijk is dat de bisschop bij alle doopvieringen aanwezig is. Omdat men in het westen de voltooiing van het doopsel aan de bisschop wil voorbehouden, worden beide sacramenten op een van elkaar gescheiden tijdstip toegediend. Het oosten heeft deze scheiding van beide sacramenten niet doorgevoerd, zodat het vormsel door de priester die doopt, toegediend wordt. Dit kan hij echter alleen doen met het “myron” dat door een bisschop gewijd wordt. cit. 1291 1242 Een gewoonte van de kerk van Rome, die bestond in een dubbele zalving met het heilig chrisma na het doopsel, heeft de ontwikkeling van de westerse praktijk bevorderd de zalving die de priester de pasgedoopte toediende na het verlaten van het doopbad, werd voltooid door een tweede zalving van het voorhoofd van elke pasgedoopte, door de bisschop verricht. cit. De eerste zalving met het heilig chrisma, die de priester gaf, is verbonden gebleven met de doopritus; zij duidt aan dat de gedoopte deel heeft aan de profetische, priesterlijke en koninklijke taak van Christus. Bij de doop van een volwassene is er slechts één zalving na het doopsel: die van het vormsel. 280 1292 1244 De praktijk van de oosterse kerken legt meer de nadruk op de eenheid van de christelijke initiatie. Die van de Latijnse kerk drukt sterker de gemeenschap uit van de nieuwe christen met zijn bisschop, die de waarborg en dienaar is van de eenheid van zijn kerk, van haar katholiciteit en haar apostoliciteit, en die als zodanig de band met de apostolische oorsprong van de kerk van Christus is. II - De tekens en de ritus van het vormsel 1293 695 In de ritus van dit sacrament is het goed aandacht te besteden zowel aan het teken van de zalving als aan datgene wat de zalving aanduidt en wat zij als indruk achterlaat, namelijk het geestelijk zegel. In de oudheid en ook in de bijbel heeft de zalving een rijke symboliek: de olie is teken van overvloedcit. en van vreugde, cit. zij zuivert (zalving voor en na het baden) en maakt soepel (de zalving van atleten en vechters); zij is teken van genezing, omdat zij kneuzingen en wonden verzacht, cit. en Zij geeft een glans van schoonheid, gezondheid en kracht. 1294 1152 Al deze betekenissen van de zalving met olie vindt men terug in het sacramentele leven. De zalving vóór het doopsel met de olie van de geloofsleerlingen duidt op zuivering en versterking; de ziekenzalving drukt genezing en troost uit. De zalving met het heilig chrisma na het doopsel, tijdens het vormsel en bij de wijding is het teken van wijding. Door het vormsel krijgen de christenen - dit woord betekent: zij die gezalfd zijn - meer deel aan de zending van Jezus Christus en aan de volheid van de heilige Geest waarvan Hij vervuld is, opdat heel hun leven “het goede reukwerk van Christus”cit. verspreidt. 1295 698 Door deze zalving krijgt de vormeling “het merkteken”, het zegel van de heilige Geest. Het zegel is het symbool van de persoon, cit. het teken van zijn gezag, cit. van zijn eigendomsrecht op een voorwerpcit. - zo werden de soldaten gemerkt met het teken van hun aanvoerder en ook de slaven met dat van hun meester -; het waarmerkt een juridische daadcit. of een documentcit. en maakt er eventueel een geheim document van door het te verzegelen. cit. 1296 1121 Christus zelf verklaart dat Hij gemerkt is met het zegel van zijn Vader. cit. Ook de christen is gemerkt met een zegel: “God zelf is het die ons samen met u in Christus bevestigt en die ons heeft gezalfd. Hij is het die op ons zijn zegel heeft gedrukt en ons de Geest als onderpand heeft gegeven” (2 Kor. 1,22). cit. Dit zegel van de heilige Geest duidt op het feit dat de christen Christus volledig toebehoort en voor altijd in zijn dienst staat, en verwijst ook naar de belofte van de goddelijke bescherming in de grote eschatologische beproeving. cit. 281 De viering van het vormsel 1297 1183 1241 Een belangrijk moment dat aan de viering van het vormsel voorafgaat, maar er in zekere zin ook deel van uitmaakt, is de wijding van het heilig chrisma. Op Witte Donderdag wijdt de bisschop tijdens de chrismamis voor heel zijn bisdom het heilig chrisma. In de kerken van het oosten is deze wijding zelfs aan de patriarch voorbehouden: De liturgie van Antiochië verwoordt de epiklese van de wijding van het heilig chrisma (myron) aldus: “[Vader (...) zend uw heilige Geest uit] over ons en over deze olie hier, en wijd haar, opdat zij voor al wie ermee gezalfd en gemerkt worden, mag zijn: heilig myron, priesterlijk myron, koninklijk myron, vreugdevolle zalving, kleed van het licht, mantel van het heil, geestelijke gave, heiliging van zielen en lichamen, onvergankelijk geluk, onuitwisbaar zegel, schild van het geloof en geduchte helm tegen alle werken van de tegenstander.” 1298 Wanneer het vormsel gescheiden van het doopsel gevierd wordt, zoals dit in de Romeinse ritus het geval is, begint de liturgie van het sacrament met de hernieuwing van de doopbeloften en met de geloofsbelijdenis van de vormelingen, Op deze manier wordt de samenhang tussen doopsel en vormsel duidelijk tot uitdrukking gebracht. cit. Wanneer een volwassene gedoopt wordt, ontvangt hij tegelijk ook het vormsel en neemt hij deel aan de eucharistie. cit. 1299 1831 In de Romeinse ritus strekt de bisschop de handen uit over de vormelingen, een handeling die sinds de tijd der apostelen het teken is van de gave van de heilige Geest. De bisschop smeekt dan de uitstorting van de heilige Geest af: Almachtige God, Vader van onze Heer Jezus Christus, Gij hebt uw dienaren herboren doen worden uit het water en de heilige Geest en bevrijd uit de macht van de zonde Wij bidden U: zend over hen de heilige Geest, de Trooster, schenk hun de geest van wijsheid en verstand, de geest van inzicht en sterkte, de geest van kennis, van ontzag en liefde voor uw naam. Door Christus onze Heer. 1300 699 Hierna volgt de wezenlijke ritus van het sacrament. In de Latijnse ritus geldt: “Het sacrament van het vormsel wordt toegediend door de zalving van het voorhoofd met chrisma, die door handoplegging geschiedt en door de woorden: ‘Accipe signaculum doni Spiritus Sancti’; ‘Ontvang het zegel van de heilige Geest, de gave Gods’”. cit.In de Oosterse kerken van de Byzantijnse ritus wordt na een epiklesegebed de zalving met het myron op de meest sprekende plaatsen van het lichaam toegediend: het voorhoofd, de ogen, de neus, de oren, de lippen, de borst, de rug, de handen en de voeten. Elke zalving gaat vergezeld van de formule (Signaculum doni Spiritus Sancti): “Zegel van de gave van de heilige Geest”. cit. 1301 Met de vredeskus ter afsluiting van de ritus van het sacrament wordt de kerkelijke gemeenschap met de bisschop en alle gelovigen aangeduid en tot uitdrukking gebracht. cit. 282 III - De vruchten van het vormsel 1302 731 Uit de viering blijkt dat de vrucht van het sacrament van het vormsel de speciale uitstorting van de heilige Geest is, zoals weleer, op de dag van Pinksteren, de Geest over de apostelen werd uitgestort. 1303 1262 1274 2044 Hierdoor bewerkt het vormsel een groei en verdieping van de doopgenade: het maakt dat wij dieper wortelen in het goddelijke kindschap dat ons doet zeggen: “Abba, Vader” (Rom. 8,151; het verenigt ons hechter met Christus; het vermeerdert in ons de gaven van de heilige Geest; het vervolmaakt onze band met de kerk; cit. het verleent ons een bijzondere kracht van de heilige Geest om het geloof door woord en daad te verbreiden en te verdedigen als waarachtige getuigen van Christus, om dapper de naam van Christus te belijden en nooit schaamte te gevoelen voor het kruis: cit. Herinner u dan ook dat gij het zegel van de Geest ontvangen hebt: de geest van wijsheid en inzicht, de geest van beleid en sterkte, de geest van kennis en ontzag voor God de Heer, de geest van heilige vrees, en bewaar wat gij ontvangen hebt. God de Vader heeft in u het zegel gedrukt en Christus de Heer heeft u gesterkt en u de Geest als onderpand in uw hart gelegd.cit. 1304 1121 Het vormsel wordt slechts eenmaal toegediend, evenals het doopsel, waarvan het de voltooiing is. Het vormsel drukt inderdaad een onuitwisbaar geestelijk teken in de ziel, het “merkteken”.cit. het duidt aan dat Jezus Christus deze christen met het zegel van zijn Geest gemerkt heeft door hem te bekleden met kracht uit den hoge om zijn getuige te zijn. cit. 1305 1268 Het “merkteken” vervolmaakt het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen dat zij in het doopsel ontvangen hebben en “de vormeling, krijgt de macht om in het openbaar het geloof in Christus te belijden, als het ware krachtens een ambt (quasi ex officio) “.cit. IV - Wie kan dit sacrament ontvangen? 1306 1212 283 Iedere gedoopte die nog niet gevormd is, kan en moet het, sacrament van het vormsel ontvangen. cit. Uit het feit dat het doopsel, het vormsel en de eucharistie een eenheid vormen, volgt dat “de gelovigen gehouden zijn aan de verplichting dit sacrament tijdig te ontvangen”,cit. want zonder het vormsel en de eucharistie is het sacrament van het doopsel wel geldig en werkzaam, maar blijft de christelijke initiatie onvoltooid. 1307 Als richtpunt voor het moment van het vormsel heeft de Latijnse traditie “ sinds eeuwen de gewoonte gehad “de jaren van verstand” te nemen. In stervensgevaar moet men echter de kinderen vormen, zelfs als zij de jaren van verstand nog niet bereikt hebben.cit. 1308 1250 Al spreekt men soms over het vormsel als over het “sacrament van de christelijke rijpheid”, toch mag men niet de volwassen leeftijd van het geloof en die van de natuurlijke groei door elkaar halen. Ook mag men niet vergeten dat de doopgenade een genade op basis van een belangeloze en onverdiende uitverkiezing is die geen “bekrachtiging” nodig heeft om werkzaam te zijn. De heilige Thomas zegt het als volgt: De leeftijd van het lichaam is niet op zichzelf bepalend voor de ziel. Zo kan de mens zelfs als kind de volmaaktheid van de geestelijke leeftijd verkrijgen, waarvan de Wijsheid zegt (4,8): “Het aanzien van de ouderdom berust niet op een lang leven en wordt niet afgemeten naar het aantal jaren”. Zo hebben vele kinderen, dankzij de kracht van de heilige Geest die zij ontvangen hadden, dapper voor Christus gestreden, tot het geven van hun bloed toe. cit. 1309 De voorbereiding op het vormsel moet erop gericht zijn de christen tot een inniger vereniging met Christus te brengen, tot een grotere vertrouwelijkheid met de heilige Geest, zijn werking, zijn gaven en uitnodigingen, om beter de apostolische verantwoordelijkheden van het christelijk leven op zich te kunnen nemen. Zodoende zal men zich in de vormselcatechese erop toeleggen de christen gevoelig te maken voor het feit dat hij toebehoort aan de kerk van Jezus Christus, zowel aan de universele kerk als aan de parochiegemeenschap. Deze laatstgenoemde gemeenschap draagt een bijzondere verantwoordelijkheid voor de voorbereiding van de vormelingen. cit. 1310 2670 Om het vormsel te ontvangen moet men in staat van genade zijn. Het is passend gebruik te maken van het sacrament van de boete om gezuiverd te worden met het oog op de gave van de heilige Geest. Een meer intens gebedsleven moet de christen erop voorbereiden volgzaam en bereidwillig de kracht en de genadegaven van de heilige Geest te ontvangen. cit. 1311 1255 Het is passend dat de kandidaten voor het vormsel de geestelijke steun van een peter of meter zoeken, zoals dit bij het doopsel het geval is. Het is passend als dit dezelfde persoon is als bij het doopsel, om de eenheid van beide sacramenten goed te laten blijken. cit. V - De bedienaar van het vormsel 284 1312 1233 De oorspronkelijke bedienaar van het vormsel is de bisschop. cit. In het oosten is gewoonlijk de priester die doopt tevens degene die onmiddellijk het vormsel toedient in een en dezelfde viering. Hij doet dit echter met het heilig chrisma dat de patriarch of bisschop gewijd heeft. Hierdoor wordt de apostolische eenheid van de kerk tot uitdrukking gebracht, waarvan de banden door het sacrament van het vormsel worden versterkt. In de Latijnse kerk volgt men dezelfde regel bij het doopsel van volwassenen of wanneer een gedoopte van een andere christelijke gemeenschap, die het sacrament van het vormsel niet op een geldige wijze ontvangen heeft, in de volledige gemeenschap van de kerk opgenomen wordt. cit. 1313 1290 1285 In de Latijnse ritus is de gewone bedienaar van het vormsel de bisschop. cit. Indien er de noodzaak is kan de bisschop de bevoegdheid om te vormen aan priesters toekennen, cit. hoewel het toch passend is dat hij het zelf toedient. Men mag niet over het hoofd zien dat juist om deze reden de viering van het vormsel op een later tijdstip plaatsvindt dan het doopsel. De bisschoppen zijn de opvolgers van de apostelen en hebben de volheid van het wijdingssacrament gekregen. Wanneer zij het vormsel toedienen, wordt hiermee duidelijk tot uitdrukking gebracht dat het als vrucht heeft, hen die het ontvangen nauwer te verenigen met de kerk, met haar apostolische oorsprong en met haar zending om van Christus te getuigen. 1314 1307 Wanneer een christen in stervensgevaar verkeert, kan welke priester ook hem het vormsel toedienen. cit. De kerk wil inderdaad dat geen van haar kinderen, hoe klein ook, deze wereld verlaat zonder tot voltooiing gebracht te zijn door de heilige Geest met de gave van de volheid van Christus. - IN HET KORT 1315 “Toen de apostelen in Jeruzalem vernamen dat Samaria het woord van God had aangenomen, vaardigden zij Petrus en Johannes naar hen af, die na hun aankomst een gebed over hen uitspraken, opdat zij de heilige Geest zouden ontvangen. Deze was namelijk nog over niemand van hen neergedaald; ze waren alleen gedoopt in de naam van de Heer Jezus. Zij legden hun dus de handen op en ze ontvingen de heilige Geest” (Hand. 8,14-17) . 1316 Het vormsel vervolmaakt de doopgenade; het is het sacrament dat ons de heilige Geest geeft om ons dieper te doen wortelen in het goddelijk kindschap, ons vaster in te lijven bij Christus, onze band met de kerk te verstevigen, ons nauwer te verbinden met haar zending en ons te helpen door woord en daad getuigenis af te leggen van het christelijk geloof. 1317 285 Evenals het doopsel, drukt ook het vormsel een geestelijk teken of onuitwisbaar merkteken in de ziel van de christen; daarom kan men dit sacrament slechts eenmaal ontvangen. 1318 In het oosten wordt dit sacrament tegelijk met het doopsel toegediend, gevolgd door de deelname aan de eucharistie. Deze traditie brengt de eenheid van de drie initiatiesacramenten tot uitdrukking. In de Latijnse kerk wordt dit sacrament toegediend wanneer de jaren van verstand bereikt zijn, en gewoonlijk is de viering ervan aan de bisschop voorbehouden, waarmee wordt aangeduid dat dit sacrament de band met de kerk versterkt. 1319 Een kandidaat voor het vormsel die de jaren van verstand bereikt heeft, moet zijn geloof belijden, in staat van genade zijn, de intentie hebben het sacrament te ontvangen en voorbereid zijn om de rol op zich te nemen van leerling en getuige van Christus in de kerkelijke gemeenschap en in wereldlijke aangelegenheden. 1320 De wezenlijke ritus van het vormsel is de zalving met het heilig chrisma van het voorhoofd van de gedoopte (in het oosten ook van de zintuigen en andere plaatsen), samen met de handoplegging door de bedienaar en de woorden: “Accipe signaculum doni Spiritus Sancti”; “Ontvang het zegel van de heilige Geest, de gave Gods” in de Romeinse ritus, of: Signaculum doni Spiritus Sanct [Zegel van de gave van de heilige Geest] in de Byzantijnse ritus. 1321 Wanneer het vormsel gescheiden van het doopsel gevierd wordt, wordt de band met het doopsel onder andere uitgedrukt door de hernieuwing van de doopbeloften. De viering van het vormsel tijdens de eucharistie draagt ertoe bij de eenheid van de initiatiesacramenten te onderstrepen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK EERSTE HOOFDSTUK - De sacramenten van de christelijke initiatie ARTIKEL 3 - Het sacrament van de eucharistie ARTIKEL 3 - Het sacrament van de eucharistie 1322 1212 De heilige eucharistie voltooit de christelijke initiatie. Zij die door het doopsel tot de waardigheid van het koninklijk priesterschap verheven zijn en door het vormsel nog meer gelijkvormig zijn geworden aan Christus, hebben door de eucharistie deel aan het offer zelf van de Heer, samen met heel de gemeenschap. 1323 1402 “Tijdens het laatste avondmaal, in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, heeft onze Verlosser 286 het eucharistisch offer van zijn lichaam en bloed ingesteld, om het kruisoffer door de eeuwen heen te bestendigen tot aan zijn wederkomst en zo aan zijn geliefde bruid, de kerk, een gedachtenisviering van zijn dood en verrijzenis toe te vertrouwen: sacrament van goedheid, teken van eenheid, band van liefde, paasmaaltijd, waarbij Christus genuttigd, het hart met genade vervuld en ons een onderpand van de toekomstige heerlijkheid wordt gegeven”.cit. I II III IV V VI VII - De eucharistie - oorsprong en hoogtepunt van het kerkelijk leven - Hoe wordt dit sacrament genoemd? - De eucharistie in de heilsgeschiedenis - De liturgische viering van de eucharistie - Het sacramentele offer: dankzegging, gedachtenis, tegenwoordigheid - Het paasmaal - De eucharistie - “onderpand van de toekomstige heerlijkheid” - IN HET KORT I - De eucharistie - oorsprong en hoogtepunt van het kerkelijk leven 1324 864 De eucharistie is “de oorsprong en het hoogtepunt van heel het christelijk leven”.cit. “De overige sacramenten, evenals alle kerkelijke ambten en apostolaatwerken, hangen samen met de heilige eucharistie en zijn erop gericht. Want in de heilige eucharistie ligt heel het geestelijk goed van de kerk vervat, namelijk Christus zelf, ons paaslam”.cit. 1325 775 “De levensgemeenschap met God en de eenheid van het Volk van God, die de grondslag vormen van de kerk, worden door de eucharistie op passende wijze tot uitdrukking en op wonderbare wijze tot stand gebracht. In haar vinden wij het hoogtepunt, zowel van de handeling waardoor God de wereld in Christus heiligt, als van de eredienst die de mensen aan Christus en door Hem aan de Vader betuigen in de heilige Geest”. cit. 1326 1090 Tenslotte verenigen wij ons door de eucharistieviering nu reeds met de hemelse liturgie en lopen wij vooruit op het eeuwig leven, wanneer God alles in allen zal zijn. cit. 1327 1124 Kortom, de eucharistie is de samenvatting van ons geloof: “Onze manier van denken stemt overeen met de eucharistie, en omgekeerd bevestigt de eucharistie onze manier van denken”.cit. II - Hoe wordt dit sacrament genoemd? 1328 2637 287 1082 1359 De onuitputtelijke rijkdom van dit sacrament vindt zijn uitdrukking in de verschillende namen die eraan gegeven worden. Elk van die namen belicht bepaalde aspecten ervan. Men noemt het: Eucharistie, omdat het een dankzegging is aan God. De woorden eucharistein (Lc. 22,19; 1 Kor. 11,24) en eulogein (Mt. 26,26; Mc. 14,22) doen denken aan de joodse zegeningen die - vooral tijdens de maaltijd - de werken Gods verkondigen: de schepping, de verlossing en de heiliging. 1329 1382 790 1348 Maaltijd des Heren,cit. omdat het gaat om het avondmaal dat de Heer met zijn leerlingen op de avond vóór zijn lijden genuttigd heeft, en om de anticipatie van het bruiloftsmaal van het Lamcit. in het hemelse Jeruzalem. Breken van het brood, omdat deze ritus, die eigen is aan de joodse maaltijd, door Jezus gevolgd werd toen Hij als gastheer het brood zegende en uitdeelde, cit. vooral tijdens het laatste avondmaal. cit. Aan deze handeling zullen de leerlingen Hem herkennen na de verrijzenis, cit. en met deze uitdrukking zullen de eerste christenen hun eucharistische bijeenkomsten aanduiden. cit. Hiermee willen ze aangeven dat al wie het ene gebroken brood, Christus, nuttigt, met Hem verenigd wordt en een lichaam met Hem vormt. cit. Eucharistische bijeenkomst (synaxis), omdat de eucharistie gevierd wordt in de bijeenkomst van de gelovigen, de zichtbare uitdrukking van de kerk. cit. 1330 1341 2643 614 1070 1169 Gedachtenis van het lijden en de verrijzenis van de Heer. Heilig offer, omdat dit sacrament het ene offer van Christus, onze Verlosser, tegenwoordig stelt en de offergave van de kerk insluit; of ook heilig misoffer, “offer van lof” (Heb. 13,15), cit. een geestelijkcit. zuivercit. en heilig offer, aangezien het alle offers van het Oude Verbond voltooit en overstijgt. Heilige en goddelijke liturgie, omdat heel de liturgie van de kerk in de viering van dit sacrament haar centrum en meest verdichte uitdrukking vindt; in dezelfde zin noemt men het ook viering van de heilige mysteriën. Men spreekt ook over allerheiligste sacrament, omdat het het sacrament der sacramenten is. Met deze naam duidt men ook de eucharistische gedaanten aan die in het tabernakel bewaard worden. 1331 950 948 1405 Communie, omdat wij ons door dit sacrament verenigen met Christus, die ons deelachtig maakt aan zijn lichaam en bloed om één enkel lichaam te vormen; cit. of ook de heilige dingen, ta hagia; sanctacit. - dit is de eerste betekenis van de “communio sanctorum” (die zowel “de gemeenschap met de heilige dingen” als “de gemeenschap van de heiligen” is) waarover de apostolische geloofsbelijdenis spreekt - brood van de engelen, brood uit de heel, geneesmiddel dat onsterfelijk maakt, cit. viaticum (reisvoedsel)... 288 1332 849 Heilige mis, omdat de liturgie waarin het heilsmysterie zich voltrokken heeft, eindigt met de uitzending (missio) van de gelovigen, opdat zij de wil van God vervullen in hun dagelijks leven. III - De eucharistie in de heilsgeschiedenis De tekenen van brood en wijn 1333 1350 1147 1148 Tot de kern van de eucharistieviering behoren brood en wijn, die door de woorden van Christus en de aanroeping van de heilige Geest het lichaam en bloed van Christus worden. Trouw aan het gebod van de Heer blijft de kerk, tot aan zijn wederkomst in heerlijkheid, tot zijn gedachtenis doen wat Hij op de avond vóór zijn lijden gedaan heeft: “Hij nam het brood...”; “Hij nam de beker met wijn...”. Terwijl ze op geheimenisvolle wijze het lichaam en bloed van Christus worden, blijven de tekens van brood en wijn ook de goedheid van de schepping aanduiden. Zo brengen wij tijdens de offerande dank aan de Schepper voor het brood en de wijn, cit. “het werk van onze handen”, maar ze waren eerst “de vrucht van de aarde” en “van de wijngaard”, gaven van de Schepper. De kerk ziet in de daad van Melchisedek, koning en priester, die “brood en wijn aanbood” (Gen. 14,18), een voorafbeelding van haar eigen offergave. cit. 1334 1150 1363 In het Oude Verbond worden brood en wijn samen met de eerste vruchten van de aarde uit dankbaarheid aan de Schepper geofferd. Zij krijgen echter ook een nieuwe betekenis in het kader van de uittocht: door het ongedesemde brood dat Israël jaarlijks met Pasen eet, is het zijn haastig vertrek bij de bevrijding uit Egypte indachtig; het manna in de woestijn zal Israël er steeds aan herinneren dat het leeft van het brood van Gods woord. cit. Tenslotte is het dagelijks brood de vrucht van het beloofde land, onderpand voor de trouw van God aan zijn beloften. De “beker der zegening” (1 Kor. 10,16), aan het einde van het joodse paasmaal, voegt aan de feestelijke vreugde van de wijn de eschatologische dimensie toe van de Messiaanse verwachting van het herstel van Jeruzalem. Jezus heeft zijn eucharistie ingesteld door aan de zegening van het brood en de beker een nieuwe en definitieve betekenis te geven. 1335 1151 De wonderbare broodvermenigvuldiging, waarbij de Heer de zegen uitsprak, de broden brak en aan zijn leerlingen gaf als voedsel voor de menigte, is een voorafbeelding van de overvloed van het ene brood van zijn eucharistie. cit. Het teken van het water dat te Kana in wijn veranderd werd, cit. kondigt reeds het uur van de verheerlijking van Jezus aan. Het toont de vervulling van het bruiloftsmaal in het rijk van de Vader, waar de gelovigen de nieuwe wijn zullen drinkencit. die bloed van Christus is geworden. 289 1336 1327 De eerste aankondiging van de eucharistie heeft verdeeldheid gezaaid onder de leerlingen, zoals zij ook aanstoot hadden genomen aan de aankondiging van het lijden: “Deze taal stuit iemand tegen de borst. Wie kan daar naar luisteren?” (Joh. 6,60). De eucharistie en het kruis zijn stenen des aanstoots. Het gaat om hetzelfde mysterie dat niet ophoudt aanleiding te geven tot verdeeldheid. “Wilt ook gij soms weggaan?” (Joh. 6,67): deze vraag van de Heer weerklinkt door alle tijden heen. Het is een uitnodiging van zijn liefde om te ontdekken dat alleen Hij “woorden van eeuwig leven” bezit (Joh. 6,68) en dat wie in geloof de gave van de eucharistie ontvangt, Hemzelf ontvangt. De instelling van de eucharistie 1337 610 611 De Heer, die de zijnen bemind had, gaf hun het bewijs van zijn liefde tot het uiterste toe. Hij die wist dat zijn uur gekomen was om uit deze wereld over te gaan naar zijn Vader, waste hen tijdens een maaltijd de voeten en gaf hun het gebod van de liefde. cit. Om hun een onderpand van deze liefde na te laten, om zich nooit van de zijnen te verwijderen en om ze deelgenoot te maken aan zijn paasmysterie, stelde Hij de eucharistie in als de gedachtenis aan zijn dood en verrijzenis, en Hij beval zijn apostelen deze gedachtenis te vieren totdat Hij zou wederkomen, “waardoor Hij hen toen als priesters van het Nieuwe Verbond aanstelde”.cit. 1338 De drie synoptische evangeliën en de heilige Paulus hebben ons het verhaal van de instelling van de eucharistie overgeleverd; de heilige Johannes van zijn kant verhaalt ons de woorden van Jezus in de synagoge van Kafarnaüm, woorden die de instelling van de eucharistie voorbereiden: Christus duidt zichzelf aan als het levende brood dat uit de hemel is neergedaald.cit. 1339 1169 Jezus koos de tijd van het paasfeest om zoals Hij te Kafarnaüm aangekondigd had, zijn lichaam en bloed aan zijn leerlingen te geven: Toen de dag van het ongedesemde brood gekomen was, waarop men het paaslam moest slachten, stuurde [Jezus] Petrus en Johannes uit met de opdracht: “Gaat voor ons voorbereidselen treffen opdat wij het paasmaal kunnen eten.” (...) Zij vertrokken (...) en maakten het paasmaal gereed. Toen het uur gekomen was, ging Hij met de apostelen aan tafel aanliggen. Hij sprak tot hen: “Vurig heb ik verlangd, eer Ik ga lijden, dit paasmaal met u te eten. Want Ik zeg u: Ik zal het niet meer eten, totdat het zijn vervulling vindt in het rijk Gods.” (...) Daarop nam Hij het brood, sprak een dankgebed uit, brak het en gaf het hun met de woorden: “Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot een gedachtenis aan Mij.” Evenzo gaf Hij de beker, na de maaltijd, terwijl Hij sprak: “Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten” (Lc. 22,7-20).cit. 1340 1151 677 Jezus vierde tijdens het paasmaal met zijn apostelen het laatste avondmaal en zo gaf Hij aan het joodse paasfeest zijn definitieve zin. Door zijn dood en verrijzenis, het nieuwe Pasen, loopt het 290 avondmaal loopt inderdaad vooruit op de overgang van Jezus naar zijn Vader. Dit wordt gevierd in de eucharistie die het joodse paasfeest tot vervulling brengt en vooruitgrijpt op het uiteindelijke paasfeest van de kerk in de heerlijkheid van het Koninkrijk. “Doet dit tot mijn gedachtenis” 1341 611 1363 Het gebod van Jezus om zijn handelingen en woorden te herhalen “totdat Hij komt” is niet enkel een verzoek, zich Jezus opnieuw voor de geest te halen en te denken aan wat Hij gedaan heeft. Het gaat om de liturgische viering -door de apostelen en hun opvolgers van de gedachtenis van Christus, van zij n leven, zijn dood, zijn verrijzenis en zijn voorspraak bij de Vader. 1342 2624 Vanaf het begin is de kerk trouw gebleven aan het gebod van de Heer. Over de kerk van Jeruzalem wordt gezegd: Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan de onderlinge gemeenschap en ijverig in het breken van het brood en in het gebed. (...) Dagelijks bezochten ze trouw en eensgezind de tempel, braken het brood in een of ander huis, genoten samen hun voedsel in blijdschap en eenvoud van hart (Hand. 2,42.46). 1343 1166 2177 Vooral op “de eerste dag van de week”, dit wil zeggen op zondag, de dag van de verrijzenis van Jezus, kwamen de christenen samen “voor het breken van het brood” (Hand. 20,7). Sindsdien is de eucharistie voortdurend gevierd, tot op de dag van vandaag, zodat men haar nu overal in de kerk aantreft, met dezelfde fundamentele structuur. Zij blijft het centrum van het leven van de kerk. 1344 1404 Terwijl het Volk van God op deze wijze, van viering tot viering, het paasmysterie van Jezus verkondigt “totdat Hij komt” (1 Kor. 11,26), is het “langs de smalle weg van het kruis”cit. op tocht naar het hemels gastmaal, waar alle uitverkorenen aan de tafel van het Koninkrijk zullen aanzitten. IV - De liturgische viering van de eucharistie De mis van alle eeuwen 1345 Hoe de eucharistieviering in grote lijnen verloopt, daarover getuigt al in de tweede eeuw de heilige martelaar Justinus. Deze grote lijnen zijn tot op de dag van vandaag voor alle grote 291 liturgische families dezelfde gebleven. Om uit te leggen wat de christen doen, schrijft hij rond 155 het volgende aan de heidense keizer Antonius Pius (138-161): Op de dag die ‘dag van de zon’ genoemd wordt, komen alle bewoners zowel van de steden als van het platteland op eenzelfde plaats bijeen. Er wordt gelezen uit de gedenkschriften van de apostelen of de geschriften van de profeten, voor zover de tijd het toelaat. Wanneer dan de lektor de lezing beëindigd heeft, spreekt hij die voorgaat, een woord van vermaning en aansporing om al dat goede in praktijk te brengen. Vervolgens staan wij allen gezamenlijk op en spreken onze gebeden uit;] voor onszelf (...) en voor allen die elders zijn. Wij bidden dat wij waardig bevonden zullen worden, nu wij de waarheid hebben leren kennen, door onze goede daden te tonen, dat wij goede burgers zijn, die de wetten gehoorzamen en wij zo de eeuwige zaligheid ontvangen. Nadat het gebed beëindigd is, groeten wij elkaar met een kus. Dan wordt aan de celebrant brood en een beker water en wijn gebracht. Nadat hij deze ontvangen heeft, brengt hij lof en eer aan de Vader van het al door de naam van de Zoon en de heilige Geest en hij spreekt een lange dankzegging (gr. eucharistia) uit voor hetgeen wij van Hem mochten ontvangen. Wanneer hij de gebeden en dankzegging heeft beëindigd, zegt heel het aanwezige volk: Amen. (...) En wanneer de celebrant de dankzegging heeft beëindigd en heel het volk heeft ingestemd, dan geven zij die bij ons diakenen worden genoemd, aan ieder die aanwezig is, van het eucharistische brood en de wijn en het water. Zij brengen het ook aan de afwezigen. cit. 1346 103 De liturgie van de eucharistie verloopt volgens een fundamentele structuur die door de eeuwen heen tot op vandaag bewaard gebleven is. Ze ontvouwt zich in twee grote delen die een wezenlijke eenheid vormen: - de samenkomst, de dienst van het woord, met de lezingen, de homilie en de voorbede; - de dienst van de eucharistie, met de aanbieding van brood en wijn, de consecratorische dankzegging en de communie. De dienst van het woord en de dienst van de eucharistie vormen samen “één daad van eredienst”;cit. de tafel die in de eucharistie voor ons wordt aangericht, is inderdaad tegelijk die van het woord van God als die van het lichaam van de Heer. cit. 1347 Is dit trouwens ook niet het verloop van het paasmaal dat de verrezen Jezus met zijn leerlingen nuttigde? Onderweg verklaarde Hij hun de Schriften en toen Hij met hen aanlag “nam Hij brood, sprak de zegen uit, brak het en reikte het hun toe”.cit. Het verloop van de viering 1348 1140 1548 Allen verzamelen zich. De christenen komen op eenzelfde plaats samen voor de eucharistieviering. Aan het hoofd staat Christus zelf die de voornaamste handelende persoon van de eucharistie is. Hij is de hogepriester van het Nieuwe Verbond. Op onzichtbare wijze zit Hij zelf elke eucharistieviering voor. Als diens vertegenwoordiger zit de bisschop of priester (handelend in de persoon van Christus als hoofd) de vergadering van de gelovigen voor, hij neemt het woord na de lezingen, ontvangt de offergaven en zegt het eucharistisch gebed. Allen hebben een actief aandeel in de viering, ieder op zijn manier: de lectoren, zij die de offergaven aandragen, zij die de communie uitreiken, en heel het volk dat Zijn deelname uitzegt in het Amen. 292 1349 1184 De woorddienst bevat “de werken van de profeten”, dit is het Oude Testament, en “de gedenkschriften van de apostelen”, dit zijn hun brieven en de evangelies. Na de homilie, die ertoe aanspoort het woord te aanvaarden als het woord van God, cit. wat het in werkelijkheid is, en het in praktijk te brengen, volgen de voorbeden voor alle mensen volgens het woord van de apostel: “Allereerst vraag ik u gebeden, smekingen, voorbeden en dankzeggingen te verrichten voor alle mensen, voor koningen en alle hooggeplaatsten” (1 Tim. 2,1-2). 1350 1359 614 De aanbieding van de offergaven (de offerande): men brengt dan, soms in processie, het brood en de wijn naar het altaar, die door de priester, in naam van Christus, opgedragen zullen worden in het eucharistisch offer waar zij tot zijn lichaam en bloed zullen worden. Het is dezelfde handeling als die Christus verrichtte tijdens het laatste avondmaal, “waar Hij het brood en de beker nam”. “Alleen de kerk brengt deze offergave aan de Schepper in een zuivere vorm, doordat zij onder dankzegging aanbiedt wat uit Gods schepping voortkomt”.cit. Met het aandragen van de offergaven naar het altaar wordt het gebaar van Melchisedek hernomen; hiermee worden de gaven van de Schepper in de handen van Christus gelegd. Hij is het die in zijn offer alle menselijke pogingen om offers te brengen vervolmaakt. 1351 1397 2186 Van oudsher dragen de christenen, samen met het brood en de wijn voor de eucharistie, ook hun gaven aan, om ze te verdelen onder de behoeftigen, Deze nog steeds gebruikelijke gewoonte van de collectecit. vindt haar inspiratie in het voorbeeld van Christus, die arm is geworden opdat wij rijk zouden worden: cit. Zij die vermogend zijn en zij die het wensen, geven naar believen wat zij willen. Wat ingezameld wordt, wordt neergelegd bij hem die voorgaat. Hij zorgt dan voor de wezen en de weduwen en voor hen die door ziekte of om een andere reden hulpbehoevend zijn, en ook voor hen die in de gevangenis verblijven en voor de gasten die uit den vreemde aangekomen zijn. In één woord: hij zorgt voor allen die in nood zijn.cit. 1352 559 De anafora: met het eucharistisch gebed, een gebed van dankzegging en consecratie, bereiken we het hart en het hoogtepunt van de viering: In de prefatie brengt de kerk door Christus in de heilige Geest dank aan de Vader voor al zijn werken, voor de schepping, de verlossing en de heiliging. Heel de gemeenschap sluit zich vervolgens aan bij de onophoudelijke lofzang die de hemelse kerk, de engelen en alle heiligen, de driewerf heilige God toezingt. 1353 1105 1375 In de epiklese vraagt zij de Vader zijn heilige Geest (of de kracht van zijn zegencit.) te zenden over het brood en de wijn, opdat zij door zijn kracht worden tot lichaam en bloed van Jezus Christus, en opdat zij die aan de eucharistie 293 deelnemen één lichaam en één geest mogen zijn (sommige liturgische tradities plaatsen de epiklese na de anamnese). In het instellingsverhaal stellen de kracht van de woorden en van de handeling van Christus en de kracht van de heilige Geest, zijn lichaam en bloed onder de gedaanten van brood en wijn, zijn offer dat eens voor altijd op het kruis gebracht werd, sacramenteel tegenwoordig. 1354 1103 954 Vervolgens gedenkt de kerk in de anamnese het lijden, de verrijzenis en de glorievolle wederkomst van Christus Jezus; zij draagt aan de Vader het offer van zijn Zoon op, dat ons met Hem verzoent. In de intercessiegebeden brengt de kerk tot uitdrukking dat de eucharistie gevierd wordt in gemeenschap met heel de hemelse en aardse kerk, levenden en doden; in gemeenschap met de herders van de kerk, de paus, de plaatselijke bisschop, zijn priesters en diakens, en alle bisschoppen van de gehele wereld met hun kerken. 1355 1182 1327 Op het Gebed des Heren en het breken van het brood volgt de communie, waarin de gelovigen “het brood uit de hemel” en “de beker van het heil” ontvangen, het lichaam en bloed van Christus die zich heeft overgeleverd “ten bate van het leven der wereld” (Joh. 6,51): Omdat dit brood en deze wijn, volgens de aloude uitdrukking, “tot eucharistie gemaakt” (eucharisteithentos) zijn, “draagt dit voedsel bij ons de naam eucharistie. Niemand anders mag hieraan deelhebben dan hij die gelooft dat onze leer waar is, die gedompeld is in het bad tot vergeving van de zonden en tot wedergeboorte, en die leeft volgens de voorschriften van Christus”.cit. V - Het sacramentele offer: dankzegging, gedachtenis, tegenwoordigheid 1356 Vanaf het allereerste begin vieren de christenen de eucharistie in een vorm die, in de loop der tijden en door de verscheidene liturgieën heen, niet wezenlijk veranderd is. Dit komt doordat wij ons gebonden weten door het gebod dat de Heer ons op de avond vóór zijn lijden gegeven heeft: “Doet dit tot gedachtenis aan Mij” (1 Kor, 11,24-25). 1357 Dit gebod van de Heer onderhouden wij door de gedachtenis van zijn offer te vieren. Hierdoor dragen wij aan de Vader op wat Hijzelf ons gegeven heeft: de gaven van zijn schepping, brood en wijn, die door de macht van de heilige Geest en door de woorden van Christus, lichaam en bloed van Christus geworden zijn: zodoende is Christus werkelijk en op mysterievolle wijze tegenwoordig gesteld. 1358 Men moet dus de eucharistie beschouwen: - als dankzegging aan en lofprijzing van de Vader; als gedachtenis van het offer van Christus en van zijn lichaam, de kerk; - als tegenwoordigheid van Christus door de macht van zijn woord en van zijn Geest. De dankzegging en lofprijzing van de Vader 294 1359 293 De eucharistie, sacrament van ons heil dat Christus op het kruis heeft bewerkt, is ook een offer van lof als dank voor het werk van de schepping. In het eucharistisch offer wordt heel de schepping, die door God bemind wordt, aan de Vader opgedragen door de dood en de verrijzenis van Christus. Door Christus kan de kerk het offer van lofprijzing opdragen als dank voor al het goede, het schone en het rechtvaardige dat God in de schepping en in de mensheid tot stand heeft gebracht. 1360 1083 De eucharistie is een dankoffer aan de Vader, zij is een zegening waardoor de kerk haar erkentelijkheid uitdrukt jegens God voor al zijn weldaden, voor alles wat Hij bewerkt heeft door de schepping, de verlossing en de heiliging. Eucharistie betekent allereerst “dankzegging”. 1361 294 De eucharistie is ook het offer van lofprijzing, waardoor de kerk in naam van heel de schepping Gods heerlijkheid bezingt. Dit offer van lofprijzing is slechts mogelijk door Christus: Hij verenigt de gelovigen met zijn persoon, met zijn lofprijzing en zijn smeekgebed, zodat het offer van lofprijzing aan de Vader wordt opgedragen door Hem en met Hem om in Hem aangenomen te worden. De gedachtenis van het offer van Christus en van zijn lichaam, de kerk 1362 1103 De eucharistie is de gedachtenis van het Pasen van Christus, waarin het ene offer van Christus tegenwoordig gesteld wordt en op sacramentele wijze wordt opgedragen in de liturgie van de kerk die zijn lichaam is. In alle eucharistische gebeden vinden we na de instellingswoorden een gebed dat anamnese of gedachtenis genoemd wordt. 1363 1099 De heilige Schrift vat gedachtenis niet alleen op als de herinnering aan de gebeurtenissen uit het verleden, maar ook als de verkondiging van de wonderdaden die God voor de mensen verricht heeft. cit. In de liturgische viering worden deze gebeurtenissen in zekere zin tegenwoordig gesteld en geactualiseerd. Aldus verstaat Israël zijn bevrijding uit Egypte: telkens wanneer het paasfeest gevierd wordt, worden de gelovigen weer aan de gebeurtenissen van de uittocht herinnerd, opdat zij ernaar gaan leven. 1364 611 1085 295 De gedachtenis krijgt in het Nieuwe Testament een nieuwe betekenis. Wanneer de kerk de eucharistie viert, gedenkt zij het Pasen van Christus dat tegenwoordig gesteld wordt: het offer dat Christus eens en voor altijd op het kruis gebracht heeft, blijft een altijd levende werkelijkheid: cit. “Telkens wanneer wij het kruisoffer, waardoor ons paaslam Christus is geslacht, op het altaar vieren, wordt het werk van onze verlossing voltrokken”.cit. 1365 2100 1846 Omdat zij de gedachtenis is van het paasmysterie van Christus, is de eucharistie ook een offer. Het offerkarakter van de eucharistie komt in de instellingswoorden zelf tot uiting: “Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt” en “Deze beker is het Nieuwe Verbond in mijn bloed, dat voor u wordt vergoten” (Lc. 22,19-20). In de eucharistie geeft Christus hetzelfde lichaam dat Hij voor ons op het kruis gegeven heeft, hetzelfde bloed dat “voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” (Mt. 26,28). 1366 613 De eucharistie is dus een offer, omdat zij het kruisoffer tegenwoordig stelt, omdat zij er de gedachtenis van is en er de vruchten van toepast: (Christus), onze God en Heer, heeft zich eens voor altijd aan God de Vader opgedragen door voor ons te sterven op het altaar van het kruis, om voor hen [de mensen] eeuwige verlossing te bewerken. Daar echter zijn dood niet het einde van zijn priesterschap mocht betekenen (Heb. 7,24.27), wilde Hij tijdens het laatste avondmaal, “in de nacht waarin Hij werd overgeleverd” (1 Kor. 11,23), aan de kerk, zijn geliefde bruid, een zichtbaar (zoals de menselijke natuur het vereist) offer nalaten. Hierdoor wordt het bloedige offer, dat Hij eens en voor goed op het kruis moest brengen, tegenwoordig gesteld, blijft de gedachtenis ervan tot aan het einde van de tijden bewaard en wordt de heilzame werking ervan toegepast op de vergeving van de zonden, die wij dagelijks begaan. cit. 1367 1545 Het offer van Christus vormt met het offer van de eucharistie één enkel offer: “De offergave is een en dezelfde: door het priesterlijk dienstwerk offert nu dezelfde die eertijds aan het kruis zichzelf ten offer opdroeg; alleen de wijze van offeren is verschillend”: “In dit goddelijk offer dat tijdens de mis voltrokken wordt, is dezelfde Christus, die zichzelf eenmaal op het altaar van het kruis op bloedige wijze offerde, aanwezig en wordt Hij op onbloedige wijze geofferd”.cit. 1368 618 2031 1109 De eucharistie is ook het offer van de kerk. De kerk is het lichaam van Christus en heeft deel aan de offerande van haar hoofd. Met Hem wordt zijzelf geheel geofferd. Zij verenigt zich met zijn voorbede bij de Vader voor alle mensen. In de eucharistie wordt het offer van Christus ook het offer van de ledematen van zijn lichaam. Het leven van de gelovigen, hun lofprijzing, hun lijden, hun gebed, hun werk, worden verenigd met die van Christus en met zijn totale offerande. Zij krijgen op deze wijze een nieuwe waarde. Het offer van Christus, tegenwoordig gesteld op het altaar, geeft aan alle generaties van christenen de mogelijkheid zich met zijn offerande te verenigen. In de catacomben wordt de kerk vaak voorgesteld als een biddende vrouw, de armen wijd uitgestrekt in de 296 grondhouding. Zoals Christus die zijn armen op het kruis heeft uitgestrekt, offert zij zich door Hem, met Hem en in Hem en spreekt zij voor alle mensen ten beste. 1369 834 882 1561 1566 Heel de kerk is verenigd met de offerande en de voorbede van Christus. De paus, belast met het ambt van Petrus in de kerk, is betrokken bij elke eucharistieviering, waarin hij genoemd wordt als teken en dienaar van de eenheid van de universele kerk. De plaatselijke bisschop is altijd verantwoordelijk voor de eucharistie, zelfs wanneer een priester erin voorgaat; zijn naam wordt erin uitgesproken om aan te duiden dat hij het hoofd is van de particuliere kerk, te midden van de priesters en met de steun van de diakens. De gemeenschap spreekt ook ten beste voor alle bedienaars die voor en met haar het eucharistisch offer opdragen: Enkel die eucharistie moet als wettig beschouwd worden, die gevierd wordt met als voorganger de bisschop of degene die hij met deze taak belast heeft. cit. Door de bediening van de priesters wordt het geestelijk offer van de gelovigen tot voltooiing gebracht in vereniging met het offer van Christus, de enige middelaar, dat door handen van de priesters, in naam van heel de kerk, in de eucharistie op onbloedige en sacramentele wijze wordt opgedragen, totdat de Heer zelf wederkomt. cit. 1370 956 969 Met de offerande van Christus verenigen zich niet enkel de leden die nog hier beneden zijn, maar ook zij die reeds in de heerlijkheid van de hemel verblijven: in gemeenschap met de allerheiligste Maagd Maria en tot gedachtenis aan haar en aan alle heiligen draagt de kerk het eucharistisch offer op. In de eucharistie staat de kerk met Maria als het ware aan de voet van het kruis, verenigd met de offerande en de voorbede van Christus. 1371 958 1689 1032 Het eucharistisch offer wordt ook opgedragen voor alle overleden gelovigen “die in Christus gestorven en nog niet geheel gezuiverd zijn”,cit. opdat zij het licht en de vrede van Christus kunnen binnentreden: Begraaft gij dit lichaam waar het u uitkomt; laat de zorg daarover u niet hinderen. Eén ding vraag ik u slechts: dat gij aan het altaar van de Heer mij gedachtig zijt, waar gij ook zijn zult. cit. Dan bidden wij [in de anafora] ook voor onze overleden heilige vaders en bisschoppen en voor allen zonder onderscheid die ons zijn voorgegaan in de dood, in het vertrouwen dat de zielen voor wie deze bede wordt opgedragen, terwijl daar het heilige en ontzagwekkende offer voor ons ligt, er in hoge mate baat bij mogen vinden. (...) Terwijl wij God bidden voor de overledenen, ook al waren zij zondaars, (..,) bieden wij Christus aan, die voor onze zonden is geslacht. En zo verzoenen wij de goede God met hen en met onszelf. cit. 1372 1140 Op schitterende wijze heeft de heilige Augustinus deze leer samengevat, die ons aanspoort tot een steeds vollediger deelname aan het offer van onze Verlosser, dat wij in de eucharistie vieren: 297 De gehele vrijgekochte stad, dat wil zeggen de verzamelde gemeenschap van de heiligen, wordt aan God als een alomvattend offer aangeboden door de hogepriester die ook zichzelf voor ons heeft geofferd in zijn lijden, waardoor wij het lichaam konden zijn van een zo verheven hoofd. (.,.) Dit is het offer van de christenen: “Zij vormen allen tezamen in Christus één lichaam” (Rom. 12,5). Dat viert de kerk ook steeds weer in het aan de gelovigen welbekende sacrament van het altaar: daar wordt haar getoond dat zijzelf wordt geofferd in datgene wat zij offert. cit. De aanwezigheid van Christus door de kracht van zijn woord en van de heilige Geest 1373 1088 “Christus Jezus, die gestorven is, die is opgewekt en die, gezeten aan Gods rechterhand, onze zaak bepleit” (Rom. 8,34), is op verscheidene wijzen bij zijn kerk aanwezig: cit. in zijn woord, in het gebed van zijn kerk, “daar waar er twee of drie verenigd zijn in mijn naam” (Mt. 18,20), in de armen, de zieken, de gevangenen (Mt. 25,31-46), in de sacramenten waarvan Hij de bewerker is, in het misoffer en in de persoon van de bedienaar. Hij is echter “heel bijzonder” aanwezig “onder de eucharistische gedaanten”.cit. 1374 1211 De wijze waarop Christus onder de eucharistische gedaanten aanwezig is, is uniek. Hierdoor wordt de eucharistie boven alle sacramenten uitgetild en wordt zij “als het ware de voltooiing van het geestelijk leven en het doel waarop alle sacramenten gericht zijn”.cit. In het allerheiligste sacrament van de eucharistie zijn “het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus samen met zijn ziel en zijn godheid, en bijgevolg de gehele Christus, waarachtig, werkelijk en wezenlijk tegenwoordig”.cit. “Deze tegenwoordigheid wordt ‘werkelijk’ genoemd, niet bij wijze van uitsluiting, alsof de andere vormen van tegenwoordigheid niet ‘werkelijk’ waren, maar bij wijze van uitnemendheid, omdat zij wezenlijk is, en omdat door haar de gehele Christus, God en mens, tegenwoordig gesteld wordt”.cit. 1375 1105 1128 298 Het is door de verandering van het brood en de wijn in het lichaam en bloed van Christus dat Christus tegenwoordig gesteld wordt in dit sacrament. De Kerkvaders hebben het geloof van de kerk in de doeltreffendheid van het woord van Christus en van de werkzaamheid van de heilige Geest om deze verandering te voltrekken met klem bevestigd. Zo verklaart de heilige Johannes Chrysostomus: Niet de mens is het die de offergaven tot lichaam en bloed van Christus maakt, maar de Heer zelf, Hij die voor ons gekruisigd is. De priester, vertegenwoordiger van Christus, spreekt de woorden uit, maar hun genadevolle kracht komt van God. Dit is mijn lichaam, zegt Hij. Dit woord transformeert de offergaven.cit. En de heilige Ambrosius zegt over deze verandering: Laten we er toch van overtuigd zijn dat dit niet is wat de natuur heeft gevormd, maar wat de zegening heeft geconsacreerd, en dat de kracht van de zegening sterker is dan de kracht van de natuur, want door de zegening is de natuur zelf veranderd (...). Zou dan het woord van Christus dat uit het niets kon maken wat niet bestond, ook niet bij machte zijn dat wat bestaat, te veranderen in wat het niet was? Het is toch geen kleinere zaak geheel nieuwe dingen tot bestaan te brengen dan de natuur van bestaande dingen te veranderen!cit. 1376 298 Het concilie van Trente geeft de volgende samenvatting van het katholieke geloof: “Omdat onze verlosser Christus gezegd heeft dat hetgeen Hij onder de gedaante van brood opdroeg werkelijk zijn lichaam was, is dit ook altijd de overtuiging geweest van de kerk van God, en daarom verklaart dit heilig concilie het ook nu weer: door de consecratie van brood en wijn komt de verandering tot stand van de gehele substantie van het brood in de substantie van het lichaam van Christus onze Heer, en van de gehele substantie van de wijn in de substantie van zijn bloed. Deze verandering nu is door de katholieke kerk gepast en treffend wezensverandering (transsubstantiatie) genoemd”.cit. 1377 De eucharistische tegenwoordigheid van Christus begint op het ogenblik van de consecratie en duurt zolang de eucharistische gedaanten blijven bestaan. Christus is geheel aanwezig in elk van beide gedaanten en geheel in elk deel ervan, zodat door het breken van het brood Christus niet opgedeeld wordt. cit. 1378 1178 103 2628 De verering van de eucharistie. In de misliturgie drukken wij ons geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van brood en wijn onder andere uit door te knielen of door een diepe buiging te maken als teken van aanbidding. “De katholieke kerk kent deze eredienst van aanbidding toe aan het sacrament van de eucharistie, niet alleen gedurende de mis, maar ook buiten deze viering. Met de grootste zorg bewaart zij de geconsacreerde hosties, biedt zij ze de christengelovigen ter plechtige verering aan en draagt zij ze in processie rond”.cit. 1379 1183 2691 De heilige reserve (het tabernakel) was eerst bedoeld om op waardige wijze de eucharistie te bewaren opdat zij, buiten de mis, gebracht zou kunnen worden naar de zieken en afwezigen. Door de verdieping van het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in zijn eucharistie heeft de kerk de zin ontdekt van de stilzwijgende aanbidding van de Heer, aanwezig onder de eucharistische gedaanten. Daarom moet het tabernakel een bijzonder waardige plaats krijgen in het kerkgebouw; het moet zodanig gemaakt zijn dat het de waarheid van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in het heilig sacrament onderstreept en zichtbaar maakt. 1380 669 478 2715 Het is uitermate passend dat Christus op deze unieke wijze aanwezig wilde blijven voor zijn kerk. Omdat Christus in zichtbare gestalte de zijnen zou verlaten, wilde Hij ons zijn sacramentele tegenwoordigheid geven; daar Hij zichzelf zou opofferen aan het kruis om ons te redden, wilde Hij ons de gedachtenis toevertrouwen van zijn liefde, waarmee Hij ons heeft bemind “tot het uiterste toe” (Joh. 13,1), tot het geven van zijn leven. In zijn eucharistische aanwezigheid blijft Hij inderdaad op mysterievolle wijze onder ons als Degene die ons bemind heeft en zich voor ons heeft overgeleverd, cit. en Hij blijft het onder de tekenen welke deze liefde uitdrukken en meedelen: De kerk en de wereld hebben de verering van de eucharistie hard nodig. Jezus wacht op ons in dit sacrament van de 299 liefde. Laten wij niet zuinig zijn met onze tijd als het erom gaat bij Hem samen te komen in aanbidding, in een beschouwend gebed vol geloof en erop gericht de zware schulden en misdaden van de wereld goed te maken. Dat onze aanbidding toch nooit ophoude. cit. 1381 156 215 “Dat in dit sacrament het echte lichaam en het echte bloed van Christus tegenwoordig zijn, ‘kan men niet te weten komen met de zintuigen’, zegt de heilige Thomas, ‘maar alleen door het geloof dat steunt op het gezag van God’. En daarom zegt de heilige Cyrillus in zijn commentaar op Lucas 22,19: ‘Dit is mijn lichaam dat voor u gegeven wordt’: ‘Vraag u niet af of dit wel waar is, maar neem liever gelovig de woorden van de Verlosser aan; want omdat Hij de waarheid is, liegt Hij niet”’. cit. U bid ik aan in overgave, godheid ongezien die waarachtig onder deze tekenen schuilt; u geeft zich mijn harte over heel en al, immers u aanschouwend schiet het al te kort. Zien, smaken en tasten falen hier bij u, veilig brengt hier enkel ‘t horen tot geloof. ik geloof in al wat Gods zoon heeft gezegd: niets is meer waarachtig dan der waarheid woord. VI - Het paasmaal 1382 950 De mis is tegelijk en onafscheidelijk de gedachtenis van het offer, waarin het kruisoffer vereeuwigd wordt, en van het heilig gastmaal dat bestaat in de gemeenschap met het lichaam en bloed van de Heer. De viering van het eucharistisch offer is echter volledig gericht op de intieme vereniging van de gelovigen met Christus door de communie. Door te communiceren ontvangt men Christus zelf die zich voor ons geofferd heeft. 1383 1182 Het altaar waaromheen de kerk bij de viering van de eucharistie verzameld wordt, vertegenwoordigt de twee aspecten van een zelfde mysterie: het offeraltaar en de tafel van de Heer; te meer omdat het christelijk altaar het symbool is van Christus zelf te midden van de vergadering van de gelovigen, tegelijk aanwezig als slachtoffer dat opgedragen wordt voor onze verzoening, en als hemels voedsel dat ons gegeven wordt. “Wat is immers het altaar van Christus anders dan het beeld van het lichaam van Christus?” zegt de heilige Ambrosius; cit. en elders: “Het altaar stelt het lichaam [van Christus] voor, en het lichaam van Christus bevindt zich op het altaar”.cit. De liturgie drukt deze eenheid van het offer en de communie in tal van gebeden uit. Zo bidt de kerk van Rome in haar anafora: Zend dan uw engel, machtige God, om deze gaven en gebeden op te dragen naar het altaar van uw heerlijkheid wij bidden U, dat wij die gemeenschap vieren van deze tafel en delen in het Lichaam van uw Zoon en in zijn Bloed, van U gezegend zullen zijn vol van genade. cit. 300 “Neemt en eet hiervan, gij allen”: de communie 1384 2835 De Heer nodigt ons dringend uit om Hem in het sacrament van de eucharistie te ontvangen: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, als gij het vlees van de Mensenzoon niet eet en zijn bloed niet drinkt, hebt gij het leven niet in u” (Joh. 6,53). 1385 1457 Willen wij op deze uitnodiging ingaan, dan moeten wij ons voorbereiden op dit groots en heilig moment. De heilige Paulus spoort ons aan tot een gewetensonderzoek: “Wie op onwaardige wijze het brood eet of de beker van de Heer drinkt, bezondigt zich aan het lichaam en bloed des Heren. Wij moeten onszelf onderzoeken, voor we van het brood eten en uit de beker drinken. Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis” (1 Kor. 11,27-29). Hij die zich van een zware zonde bewust is, moet het sacrament van de verzoening ontvangen voordat hij te communie gaat. 1386 732 Voor de verhevenheid van dit sacrament kan de gelovige slechts nederig en met een vurig geloof de woorden van de honderdman tot de zijne maken: cit. “Domine, non sum dignus, ut intres sub tectum meum, sed tantum dic verbum, et sanabitur anima mea” (“Heer, ik ben niet waardig, dat Gij tot mij komt, maar spréék en ik zal gezond worden”). En in de goddelijke liturgie van de heilige Johannes Chrysostomus bidden de gelovigen in dezelfde geest: Laat mij vandaag, o Zoon van God, communiceren aan uw mystiek avondmaal. Ik zal immers het geheim niet aan uw vijanden vertellen, noch zal ik U de judaskus geven. Als de goede moordenaar roep ik U echter toe: Denk aan mij, Heer, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt. 1387 2043 Om zich op passende wijze voor te bereiden op het ontvangen van dit sacrament, dienen de gelovigen de voorgeschreven onthouding (nuchterheid) van hun kerk in acht te nemen. cit. Hun lichaamshouding (bewegingen, kleding) drukt de eerbied, de plechtigheid en de vreugde uit die past bij het ogenblik waarop Christus onze gast wordt. 1388 Het ligt in de bedoeling van de eucharistie dat de gelovigen, wanneer zij de vereiste gesteltenis hebben, telkens communiceren, wanneer zij aan de mis deelnemencit.: “De meer volmaakte deelneming aan de mis die hierin bestaat, dat de gelovigen na de communie van de priester het lichaam des Heren uit hetzelfde offer ontvangen, wordt bijzonder aanbevolen”.cit. 1389 2042 2837 301 De kerk verplicht de gelovigen ertoe op “zon- en feestdagen de goddelijke liturgie mee te vieren”cit. en ten minste eenmaal per jaar, indien mogelijk in de paastijd, de eucharistie te ontvangen, cit. na zich door het sacrament van de verzoening te hebben voorbereid. De kerk beveelt echter de gelovigen ook ten zeerste aan op alle zon- en feestdagen de heilige eucharistie te ontvangen, of nog vaker, zelfs iedere dag. 1390 De sacramentele tegenwoordigheid van Christus onder elk van beide gedaanten maakt het mogelijk dat men door de communie onder de gedaante van het brood alleen heel de vrucht van de genade van de eucharistie ontvangt. Om pastorale redenen is deze manier van communiceren in de Latijnse ritus op rechtmatige wijze de meest gewone geworden. “Omwille van haar tekenwaarde is de communie onder beide gedaanten een volmaaktere vorm van communiceren. Door deze vorm immers komt het teken van de eucharistische maaltijd vollediger tot uitdrukking”.cit. Dit is de gebruikelijke wijze van communiceren in de oosterse ritussen. De vruchten van de communie 1391 460 521 De communie doet onze vereniging met Christus groeien. De voornaamste vrucht van het ontvangen van de eucharistie in de communie is de intieme vereniging met Christus Jezus. De Heer zegt inderdaad: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6,56). Het leven in Christus heeft zijn grondslag in het eucharistisch gastmaal: “Zoals Ik door de Vader die leeft, gezonden ben en leef door de Vader, zo zal ook hij die Mij eet, leven door Mij” (Joh. 6,57): Wanneer de gelovigen tijdens de feesten van de Heer het lichaam van de Zoon ontvangen, verkondigen zij aan elkaar het goede nieuws dat het onderpand van het leven werd gegeven, zoals toen de engel tot Maria Magdalena zei: “Christus is verrezen!” Ook nu worden het leven en de verrijzenis gegeven aan wie Christus ontvangt. cit. 1392 1212 1524 Wat het materiële voedsel voor ons lichamelijk leven betekent, verwezenlijkt de communie op wonderbare wijze in ons geestelijk leven. Het deelgenootschap aan het vlees van de verrezen Christus, “dat in de heilige Geest tot leven is gebracht en tot leven wekt”,cit. bewaart het genadeleven dat in het doopsel ontvangen werd, doet het groeien en vernieuwt het. Deze groei van het christelijk leven moet gevoed worden door de eucharistische communie, brood voor onze pelgrimstocht, tot op het ogenblik van onze dood, wanneer zij ons als viaticum (teerspijze of reisvoedsel) gegeven zal worden. 1393 613 De communie verwijdert ons van de zonde. Het lichaam van Christus dat wij in de communie ontvangen, werd “voor ons overgeleverd”, en het bloed dat wij drinken, werd “vergoten voor velen tot vergeving van de zonden”. Daarom kan de eucharistie ons niet met Christus verenigen zonder ons tegelijk ook te zuiveren van bedreven zonden en ons te behoeden voor toekomstige 302 zonden: “Telkens wanneer wij Hem ontvangen, verkondigen wij de dood van de Heer” (1 Kor. 11,26). Wanneer wij de dood van de Heer verkondigen, verkondigen wij ook de vergeving van de zonden. Wanneer zijn bloed, telkens als het vergoten wordt, vergoten wordt voor de vergeving van de zonden, dan moet ik het altijd ontvangen, opdat mijn zonden altijd vergeven worden. Daar ik altijd zondig, moet ik altijd een redmiddel hebben.cit. 1394 1863 1436 Zoals het lichamelijk voedsel de verloren krachten herstelt, zo versterkt de eucharistie de liefde die in het dagelijks leven de neiging heeft te verzwakken; deze tot leven gewekte liefde bevrijdt ons van dagelijkse zonden.cit. Door zich aan ons te geven brengt Christus onze liefde tot nieuw leven en stelt Hij ons in staat te breken met onze ongeordende gehechtheden aan de geschapen wereld, om ons aan Hem te hechten: Christus is uit liefde voor ons gestorven. Daarom vragen wij, telkens als we zijn dood gedenken in het offer, dat Hij ons zijn liefde schenkt door de komst van de heilige Geest. Met aandrang bidden wij dat door de liefde waarmee Christus zich voor ons heeft laten kruisigen, en door de genade van de heilige Geest, wij de wereld als gekruisigd mogen beschouwen voor ons, en onszelf laten kruisigen voor de wereld. (...) ‘Zo moeten ook wij een nieuw leven leiden’ en, nu wij de genade van de liefde ontvangen hebben, sterven voor de zonde en leven voor God.cit. 1395 1855 1446 Door dezelfde liefde die zij in ons ontsteekt, behoedt de eucharistie ons voor doodzonden in de toekomst. Hoe meer wij deel hebben aan het leven van Christus en voortgang maken in onze vriendschap met Hem, hoe moeilijker het ons valt met Hem te breken door de doodzonde. De eucharistie is er niet op gericht doodzonden te vergeven. Dit is eigen aan het sacrament van de verzoening. Het is eigen aan de eucharistie het sacrament te zijn van hen die zich in volledige gemeenschap met de kerk bevinden. 1396 1118 1267 790 1064 De eenheid van het mystieke lichaam: de eucharistie brengt de kerk tot stand. Zij die de eucharistie ontvangen, worden nauwer met Christus verbonden. Hierdoor worden zij door Christus met alle gelovigen verenigd tot één enkel lichaam: de kerk. De communie vernieuwt, versterkt en verdiept deze inlijving in de kerk, reeds door het doopsel verwezenlijkt. In het doopsel werden wij geroepen één enkel lichaam te worden. cit. De eucharistie verwezenlijkt deze oproep: “Geeft niet de beker der zegening die wij zegenen, gemeenschap met het bloed van Christus? Geeft niet het brood dat wij breken, gemeenschap met het lichaam van Christus? Omdat het brood één is, vormen wij allen tezamen één lichaam, want allen hebben wij deel aan het ene brood” (1 Kor. 10,16-17): Als gij het lichaam en de ledematen van Christus zijt, is het uw sacrament dat op de tafel van de Heer ligt: gij ontvangt uw sacrament. Gij antwoordt “Amen” (“Ja, het is zo!”) op wat gij ontvangt, en door te antwoorden onderschrijft gij het. Gij hoort het woord: “Lichaam van Christus” en antwoordt: “Amen”. Weest dus een lidmaat van Christus opdat uw Amen waarachtig zij.cit. 303 1397 2449 De eucharistie stelt ons voor verplichtingen tegenover de armen: Om in waarheid het lichaam en bloed van Christus te ontvangen, dat voor ons werd overgeleverd, moeten wij Christus herkennen in de armen, zijn broeders en zusters: cit. Gij hebt geproefd van het bloed van de Heer en gij herkent niet eens uw broeder. Gij onteert deze tafel wanneer gij het u onwaardig acht uw voedsel te delen met wie waardig geacht werd aan deze tafel aan te zitten. God heeft u van al uw zonden bevrijd en heeft u uitgenodigd. En zelfs dan zijt gij niet barmhartiger geworden. cit. 1398 817 De eucharistie en de eenheid van de christenen. De verhevenheid van dit sacrament doet de heilige Augustinus uitroepen: “O sacrament van goedheid! O teken van eenheid! O band van liefde”!cit. Hoe pijnlijker we de kerkelijke verdeeldheid voelen, waardoor de gemeenschap aan de tafel van de Heer verbroken wordt, des te vuriger klinkt tot de Heer het gebed, dat de dagen van volledige eenheid onder allen die in Hem geloven, mogen terugkeren. 1399 838 De oosterse kerken die niet in volledige gemeenschap zijn met de katholieke kerk, vieren de eucharistie met grote liefde. “Deze kerken hebben ondanks de scheiding ware sacramenten, vooral echter, op grond van de apostolische opvolging, het priesterschap en de eucharistie, waardoor zij met ons nog steeds in zeer nauwe verbinding staan.” cit. Een zekere gemeenschap in sacris, in de eucharistie dus, “is daarom in geschikte omstandigheden en met toestemming van het kerkelijk gezag niet alleen mogelijk, maar wordt zelfs aangeraden”. cit. 1400 1536 De kerkelijke gemeenschappen uit de hervorming die van de katholieke kerk afgescheiden zijn, hebben “vooral door het ontbreken van het wijdingssacrament, niet het oorspronkelijke en gehele wezen van het eucharistisch mysterie bewaard”.cit. Daarom is voor de katholieke kerk een eucharistische intercommunie met deze gemeenschappen niet mogelijk. Wanneer echter deze kerkelijke gemeenschappen “bij het heilig avondmaal de dood en verrijzenis van onze Heer gedenken, belijden zij, dat het leven bestaat in de gemeenschap met Christus en verwachten zij zijn glorievolle wederkomst”.cit. 1401 1483 1385 Wanneer naar het oordeel van de ordinaris een ernstige nood ertoe dwingt, kunnen katholieke bedienaars de sacramenten (eucharistie, boete, ziekenzalving) toedienen aan andere christenen die niet in volledige gemeenschap met de katholieke kerk leven, als zij er uit eigen beweging om vragen: zij moeten het katholieke geloof betreffende deze sacramenten beamen en de juiste gesteltenis bezitten. cit. VII - De eucharistie - “onderpand van de toekomstige heerlijkheid” 1402 304 1323 1130 Een oud gebed bezingt het mysterie van de eucharistie als volgt: “O heilig gastmaal, waar Christus ons voedsel is, waar de herinnering aan zijn lijden wordt opgewekt, waar de genade onze ziel vervult, waar ons het onderpand van het toekomstige leven gegeven wordt”. Als de eucharistie de gedachtenis van het paasmysterie van de Heer is, als wij door onze communie aan het altaar “met hemelse zegen en genade verzadigd worden, cit. dan is de eucharistie ook een vooruitlopen op de hemelse heerlijkheid. 1403 671 Tijdens het laatste avondmaal heeft de Heer zelf de aandacht van de leerlingen gericht op de voltooiing van het paasmysterie in het rijk Gods: “Ik zeg u: van nu af zal Ik niet meer drinken van wat de wijnstok voortbrengt tot op de dag waarop Ik het met u, nieuw, zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader” (Mt. 26,29). cit. Telkens wanneer de kerk de eucharistie viert, herinnert zij zich deze belofte en keert zij haar blik naar “Hem die komt” (Apok. 1,4). In haar gebed vraagt zij om zijn komst: “Marana tha” (1 Kor. 16,22), “Kom, Heer Jezus” (Apok. 22,20), “moge de genade komen en deze wereld voorbijgaan”!cit. 1404 1041 1028 De kerk weet dat de Heer nu reeds tot ons komt in de eucharistie en dat Hij daar is, midden onder ons. Deze aanwezigheid is echter versluierd. Daarom vieren wij de eucharistie “hoopvol wachtend op de komst van Jezus, Messias”cit. en bidden wij: “Ook wijzelf hopen daar [in uw rijk] eens te mogen zijn, om met hen [de overledenen] samen voor altijd te mogen genieten van uw heerlijkheid. Dan wist Gij alle tranen uit onze ogen: wij zullen U zien, God van ons, zoals Gij zijt; voor eeuwig op U gelijkend, zullen wij eindeloos U prijzen, door Christus onze Heer”.cit. 1405 1042 1000 Van deze grote verwachting van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid zal wonen, cit. hebben we geen betrouwbaarder onderpand, geen duidelijker teken dan de eucharistie. Telkens wanneer dit mysterie wordt gevierd, wordt inderdaad “het werk van onze verlossing voltrokken”cit. en “breken wij het ene brood, middel dat onsterfelijk maakt, tegengif om niet te sterven, maar om voor altijd te leven in Christus”.cit. - IN HET KORT 1406 Jezus zegt: “Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald. Als iemand van dit brood eet, zal hij leven in eeuwigheid (...). Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven (...), hij blijft in Mij en Ik in hem” (Joh. 6,51.54.56). 1407 De eucharistie is het hart en het hoogtepunt van het leven van de kerk, want in haar doet 305 Christus zijn kerk en al haar ledematen delen in zijn offer van lofprijzing en dankzegging dat Hij eens en voor altijd op het kruis aan zijn Vader heeft opgedragen; door dit offer stort Hij zijn heilsgaven uit over zijn lichaam dat de kerk is. 1408 De eucharistieviering bestaat steeds uit: de verkondiging van het woord van God, de dankzegging aan God de Vader voor al zijn weldaden, vooral voor de gave van zijn Zoon, de consecratie van het brood en de wijn en de deelname aan het liturgisch gastmaal door het ontvangen van het lichaam en het bloed van de Heer. Deze elementen vormen één en dezelfde daad van eredienst. 1409 De eucharistie is de gedachtenis van het Pasen van Christus: dit wil zeggen van het heilswerk dat voltrokken werd door het leven, de dood en de verrijzenis van Christus, een werk dat tegenwoordig gesteld wordt door de liturgische handeling. 1410 Het is Christus zelf, eeuwige hogepriester van het Nieuwe Verbond, die door het dienstwerk van de priesters het eucharistisch offer opdraagt. En het is ook dezelfde Christus die de offergave is van het eucharistisch offer, werkelijk tegenwoordig onder de gedaanten van brood en wijn. 1411 Slechts de priesters die geldig gewijd zijn, kunnen de eucharistie voorzitten en het brood en de wijn consacreren, opdat deze het lichaam en bloed van de Heer worden. 1412 De wezenlijke tekenen van het sacrament van de eucharistie zijn brood van tarwemeel en druivenwijn, waarover de zegen van de heilige Geest wordt afgeroepen en waarover de priester de woorden van de consecratie uitspreekt die Jezus sprak tijdens het laatste avondmaal: “Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. (...) Dit is de beker van mijn Bloed...” 1413 Door de consecratie geschiedt de transsubstantiatie van het brood en de wijn in het lichaam en het bloed van Christus. Onder de geconsacreerde gedaanten van brood en wijn is de levende en verheerlijkte Christus zelf aanwezig op waarachtige, werkelijke en wezenlijke wijze, zijn lichaam en zijn bloed, met zijn ziel en zijn godheid.cit. 1414 De eucharistie als offer wordt ook opgedragen als eerherstel voor de zonden van de levenden en de doden, en om van God geestelijke of tijdelijke gunsten te verkrijgen. 1415 Wie in de eucharistische communie Christus wil ontvangen, moet in staat van genade zijn. Wie zich van een doodzonde bewust is, mag niet tot de eucharistie naderen zonder eerst de absolutie ontvangen te hebben in het sacrament van de boete. 1416 306 De heilige communie van Christus’ lichaam en bloed verenigt degene die de heilige communie ontvangt nauwer met de Heer, ontslaat hem van dagelijkse zonden en behoedt hem voor zware zonden. Omdat de banden van liefde tussen degene die heeft gecommuniceerd en Christus versterkt worden, versterkt het ontvangen van dit sacrament de eenheid van de kerk, het mystiek lichaam van Christus. 1417 De kerk beveelt de gelovigen ten zeerste aan, telkens wanneer zij deelnemen aan de eucharistieviering, de heilige communie te ontvangen; minstens eenmaal per jaar zijn zij ertoe verplicht. 1418 Omdat Christus zelf in het sacrament van het altaar aanwezig is, moeten wij Hem met een eredienst van aanbidding eren. “Het bezoek aan het allerheiligste sacrament is een bewijs van dankbaarheid, een teken van liefde en een plicht van aanbidding jegens Christus onze Heer”.cit. 1419 Nu Christus van deze wereld is overgegaan naar de Vader, geeft Hij ons in de eucharistie het onderpand van de heerlijkheid die wij bij Hem zullen genieten: de deelname aan het heilig offer vereenzelvigt ons met zijn hart, ondersteunt onze krachten op onze aardse pelgrimstocht, doet ons verlangen naar het eeuwig leven en verenigt ons nu reeds met de kerk in de hemel, met de heilige Maagd Maria en met alle heiligen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramenten van genezing TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramenten van genezing 1420 Door de sacramenten van de christelijke initiatie ontvangen wij het nieuwe leven van Christus. Dit leven nu dragen wij “in aarden potten” (2 Kor. 4,7). Het is nog “met Christus verborgen in God” (Kol. 3,3). Wij zijn in “onze aardse woning” (2 Kor. 5,1) nog onderworpen aan lijden, ziekte en dood. Dit nieuwe leven als kind van God kan door de zonde verzwakt worden en zelfs verloren gaan. 1421 Onze Heer Jezus Christus, geneesheer van onze ziel en ons lichaam, die de lamme zijn zonden vergeven heeft en hem zijn lichamelijke gezondheid heeft teruggegeven,cit. wilde dat zijn kerk, in de kracht van de heilige Geest, zijn werk van genezing en heil zou voortzetten, zelfs jegens haar eigen leden. Dit is het doel van de twee sacramenten van genezing: het boetesacrament en de ziekenzalving. ARTIKEL 4 ARTIKEL 5 - Het sacrament van boete en verzoening - De ziekenzalving 307 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramenten van genezing ARTIKEL 4 - Het sacrament van boete en verzoening ARTIKEL 4 - Het sacrament van boete en verzoening 1422 980 “Zij die naderen tot het boetesacrament, verkrijgen van Gods barmhartigheid de vergiffenis van de Hem aangedane belediging en tezelfdertijd de verzoening met de kerk, die zij door hun zonde geschonden hebben en die zich door haar liefde, voorbeeld en gebed voor hun bekering inspant”.cit. I II III IV V VI VII VIII IX X XI - Hoe wordt dit sacrament genoemd? - Waarom na het doopsel nog een sacrament van de verzoening? - De bekering van de gedoopten - De inwendige boetevaardigheid - De veelvuldige vormen van boetedoening in het christelijk leven - Het sacrament van boete en verzoening - De akten van de boeteling - De bedienaar van het sacrament - De vruchten van het sacrament - De aflaten - De viering van het boetesacrament - IN HET KORT I - Hoe wordt dit sacrament genoemd? 1423 1989 1440 Het wordt sacrament van bekering genoemd, omdat het op sacramentele wijze Jezus’ oproep tot bekeringcit. verwezenlijkt, de stap om naar de Vader terug te keren,cit. van wie men zich door de zonde had verwijderd. Het wordt boetesacrament genoemd, omdat het een persoonlijke en kerkelijke weg van de zondige christen tot bekering, berouw en voldoening heiligt. 1424 1456 1449 1442 Het wordt sacrament van de biecht genoemd, omdat de bekentenis, het biechten of belijden van de zonden ten overstaan van een priester, een wezenlijk element van het sacrament is. Dit sacrament is ook een “belijdenis” in de diepe zin van het woord, namelijk erkenning en lofprijzing van Gods heiligheid en van zijn barmhartigheid jegens de zondige mens. Het wordt sacrament van de vergeving genoemd, omdat God door de sacramentele absolutie van de priester aan de boeteling “vrijspraak en vrede”cit. verleent. 308 Het wordt sacrament van verzoening genoemd, omdat het aan de zondaar Gods verzoenende liefde schenkt: “Laat u met God verzoenen” (2 Kor. 5,20). Hij die vanuit Gods barmhartige liefde leeft, is bereid om gehoor te geven aan de oproep van de Heer: “Ga u eerst met uw broeder verzoenen” (Mt. 5,24). II - Waarom na het doopsel nog een sacrament van de verzoening? 1425 1263 2838 “Nu zijt gij rein gewassen, gij zijt geheiligd, gij zijt gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God” (1 Kor. 6,11). Men moet zich bewust zijn van de verhevenheid van de gave Gods die ons in de sacramenten van de christelijke initiatie geschonken wordt, om te begrijpen in welke mate de zonde uitgesloten is voor wie “met Christus is bekleed” (Gal. 3,27). De apostel Johannes zegt echter ook: “Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij’ onszelf en woont de waarheid niet in ons” (1 Joh. 1,8). En de Heer zelf leerde ons te bidden: “Vergeef ons onze schulden” (Lc. 11,4). Daarbij verbond Hij de vergeving die we elkaar schenken voor onze schulden, aan de vergeving die God verleent voor onze schulden. 1426 405 978 1264 Door de bekering tot Christus, de nieuwe geboorte van het doopsel, de gave van de heilige Geest en door het lichaam en bloed van Christus dat we als voedsel ontvangen hebben, zijn wij “heilig en vlekkeloos geworden voor zijn aangezicht” (Ef. 1,4), zoals ook de kerk zelf, bruid van Christus. “heilig en onbesmet” (Ef. 5,27) is. Het nieuwe leven, ontvangen in de christelijke initiatie, heeft niet de broosheid en de zwakheid van de menselijke natuur uit de weg geruimd, noch de neiging tot zonde; de traditie noemt dit de begeerlijkheid en die blijft in de gedoopten aanwezig, opdat zij met de genade van Christus de proef zouden doorstaan in de strijd van het christelijk leven.cit. Dit is de strijd die eigen is aan de bekering, met het oog op de heiligheid en het eeuwig leven, waartoe de Heer ons onophoudelijk oproept.cit. III - De bekering van de gedoopten 1427 541 1226 Jezus roept op tot bekering. Deze oproep is een wezenlijk onderdeel van de aankondiging van het rijk Gods: “De tijd is vervuld en het rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de blijde boodschap” (Mc. 1,15). In de prediking van de kerk wordt deze oproep allereerst gericht tot hen die Christus en zijn evangelie nog niet kennen. Het doopsel is dan ook het voornaamste moment van de eerste en de fundamentele bekering. Door het geloof in de blijde boodschap en door het doopselcit. verzaakt men aan het kwaad en verwerft men het heil, dit wil zeggen de vergeving van alle zonden en de gave van het nieuwe leven. 1428 1036 309 853 1996 Christus’ oproep tot bekering blijft evenwel weerklinken in het leven van de christenen. Deze tweede bekering is een ononderbroken opgave voor heel de kerk die “in haar eigen schoot zondaars omvat” en die zich dus, “tezelfdertijd heilig en altijd tot zuivering geroepen, onophoudelijk toelegt op boetvaardigheid en levensvernieuwing”.cit. Dit streven naar bekering is niet zonder meer mensenwerk, maar een ontroering van “het vermorzelde hart” (Ps. 51,19) dat aangetrokken en bewogen wordt door de genadecit. om te beantwoorden aan de barmhartige liefde van God, die ons het eerst heeft liefgehad.cit. 1429 Hiervan vinden we een getuigenis in de bekering van de heilige Petrus, nadat deze zijn Meester driemaal had verloochend. Jezus eindeloos barmhartige blik wekt bij Petrus tranen van berouw op (Lc. 22,61) en, na de verrijzenis van de Heer, de drievoudige bevestiging van zijn liefde voor Jezus.cit. De tweede bekering heeft ook een dimensie die de gemeenschap raakt. Dit komt tot uiting in de oproep die de Heer tot een hele kerk richt: “Bekeer u!” (Apok. 2,5.16). In verband met de twee bekeringen zegt de heilige Ambrosius dat men in de kerk “het water en de tranen aantreft: het water van het doopsel en de tranen van de boete”.cit. IV - De inwendige boetevaardigheid 1430 1098 Zoals dit reeds bij de profeten het geval was, beoogt Jezus’ oproep tot bekering en boete niet op de eerste plaats uiterlijke werken -”zak en as”, vasten en verstervingen- maar de bekering van het hart, de innerlijke boetvaardigheid. Zonder deze innerlijke bekering blijven de werken van boetvaardigheid vruchteloos en leugenachtig; de innerlijke bekering daarentegen zet ertoe aan deze houding uit te drukken in zichtbare tekens, gebaren en werken van boetvaardigheid.cit. 1431 1451 368 De innerlijke boetvaardigheid houdt een grondige heroriëntering van heel het leven in, een terugkeer, een, bekering van ganser harte tot God, een afzien van de zonde, een afkeer van het kwaad, met daarbij een weerzin tegen de slechte daden die bedreven werden. Tegelijkertijd wekt zij in ons het verlangen en het besluit ons leven te veranderen, met daarbij de hoop op de goddelijke barmhartigheid en in het vertrouwen op de hulp van zijn genade. Deze bekering van het hart gaat vergezeld van een heilzame smart en droefheid, die de Kerkvaders animi cruciatus (zielskwelling) of compunctio cordis (rouwmoedigheid van het hart) hebben genoemd.cit. 1432 729 692 1848 Het hart van de mens is traag en hard. God moet de mens een nieuw hart geven.cit. Bekering is allereerst een werk van Gods genade die onze harten weer tot Hem keert: “Heer, breng ons weer bij U terug, maak ons leven opnieuw zoals vroeger” (Klaagl. 5,21). God geeft ons de kracht om 310 opnieuw te beginnen. Pas als ons hart de verhevenheid van Gods liefde ontdekt, wordt het ontsteld door de verschrikking en de last van de zonde en begint het te vrezen God door de zonde te beledigen en van Hem gescheiden te worden. Het menselijk hart bekeert zich door op te kijken naar Hem die onze zonden hebben doorstoken :cit. Laten wij met aandacht het bloed van Christus beschouwen, en beseffen hoe kostbaar dit is voor God, zijn Vader. Dit bloed is immers vergoten voor ons heil, en bracht aan heel de wereld de genade van de inkeer.cit. 1433 729 692 1848 Sinds Pasen is het de heilige Geest die “de wereld het overtuigend bewijs levert van wat zonde is” (joh. 16,8-9), namelijk dat de wereld niet heeft geloofd in Hem die de Vader gezonden heeft. Dezelfde Geest echter die de zonde openbaart, is ook de Vertroostercit. die aan het hart van de mens de genade van het berouw en van de bekering schenkt.cit. V - De veelvuldige vormen van boetedoening in het christelijk leven 1434 1969 De innerlijke boetvaardigheid van de christen kan zich op uiteenlopende wijzen uiten. De Schrift en de Kerkvaders leggen vooral op drie vormen de nadruk: het vasten, het gebed en de aalmoes;cit. het zijn uitdrukkingen van onze bekering in onze relatie tot onszelf, tot God en tot de anderen. Naast de grondige zuivering die het doopsel of het martelaarschap bewerken, noemen zij als middel om vergiffenis van de zonden te verkrijgen: de inspanning om zich met zijn naaste te verzoenen, de tranen van boete, de zorg voor het heil van de naaste, cit. de voorspraak van de heiligen en de naastenliefde “die tal van zonden bedekt” (1 Petr. 4,8). 1435 De bekering wordt in het dagelijks leven verwezenlijkt door daden van verzoening, de zorg voor de armen, het betrachten en verdedigen van de rechtvaardigheid en het recht,cit. door schuld te bekennen aan zijn broeders en zusters, de broederlijke vermaning, de verbetering van zijn leven, het gewetensonderzoek, de geestelijke begeleiding, het aanvaarden van het lijden en het verduren van de vervolging omwille van de gerechtigheid. Elke dag zijn kruis opnemen en Jezus volgen is de zekerste weg van boetvaardigheid.cit. 1436 1394 1395 Eucharistie en boete. De dagelijkse bekering en boetvaardigheid vinden hun bron en hun voedsel in de eucharistie, omdat het offer van Christus immers, dat ons met God heeft verzoend, tegenwoordig wordt gesteld; ze voedt en sterkt hen die door het leven van Christus worden bezield; “ze is het tegengif dat ons verlost van onze dagelijkse zonden en ons behoedt voor doodzonden”.cit. 1437 Het lezen van de heilige Schrift, het bidden van het getijdengebed en het Onze Vader, elke oprechte daad van eredienst of godsvrucht verlevendigen in ons de geest van bekering en boetvaardigheid en dragen bij tot vergiffenis van onze zonden. 1438 311 540 2043 Boetetijden en boetedagen tijdens het liturgisch jaar (de vastentijd, elke vrijdag ter gedachtenis van de dood van de Heer) zijn voor de kerk gelegenheden bij uitstek om boete te doen. cit. Deze tijden zijn uitermate geschikt voor retraites, boetevieringen, bedevaarten als teken van boete, dingen die men zich vrijwillig ontzegt, zoals vasten en aalmoezen geven en broederlijk delen (liefde- en missiewerken). 1439 545 478 Het proces van de bekering en de boetvaardigheid werd door Jezus op indrukwekkende wijze beschreven in de zogenaamde parabel “van de verloren zoon” waarin “de barmhartige vader” centraal staat (Lc. 15,11-24): de betovering van een denkbeeldige vrijheid, het verlaten van het vaderlijk huis; de uiterste ellende waarin de zoon geraakt, nadat hij zijn geld verkwist heeft; de diepe vernedering varkens te moeten hoeden en, erger nog, verlangen zich te voeden met de schillen die de varkens voorgeworpen kregen; de gedachte aan wat hij verloren had; het berouw en het voornemen schuld te bekennen jegens zijn vader; de weg terug; de liefdevolle opname door de vader en de vreugde van de vader. Het zijn allemaal fasen die het bekeringsproces kenmerken. In het fraaie kleed, de ring en het feestmaal verschijnen de symbolen van het nieuwe, zuivere, waardige en vreugdevolle leven, een leven van iemand die tot God en zijn huisgezin, de kerk, terugkeert. Enkel het hart van Jezus, dat de diepten va n de liefde van zijn Vader kent, kon ons op een zo eenvoudige en tegelijk schitterende wijze openbaren hoe onpeilbaar diep de barmhartigheid van de Vader is. VI - Het sacrament van boete en verzoening 1440 1850 De zonde is allereerst een belediging van God, het verbreken van de gemeenschap met Hem. Zonde tast bovendien de gemeenschap met de kerk aan. Daarom leidt bekering zowel tot Gods vergeving als tot verzoening met de kerk, wat door het sacrament van de boete en verzoening liturgisch uitgedrukt en verwezenlijkt wordt.cit. God alleen vergeeft de zonde 1441 270 431 589 God alleen vergeeft zonden.cit. Aangezien Jezus de Zoon van God is, zegt Hij over zichzelf: “De Mensenzoon heeft de macht op aarde zonden te vergeven” (Mc. 2,10) en Hij oefent deze macht ook uit: “Uw zonden zijn u vergeven!” (Mc. 2,5; Lc. 7,48). Zelfs nog meer: krachtens zijn goddelijk gezag geeft Hij deze macht aan de mensen,cit. opdat zij die uitoefenen in zijn naam. 1442 983 Christus wilde dat heel zijn kerk, in haar gebed, haar leven en haar handelen, teken en instrument zou zijn van de vergeving en de verzoening, die Hij voor ons met de prijs van zijn bloed verworven heeft. Hij heeft echter de uitoefening van de macht om te vergeven aan het apostolisch ambt toevertrouwd. Dit ambt is belast met “de dienst van de verzoening” (2 Kor. 5,18). De apostel wordt gezonden “in naam van Christus”, en “het is God zelf” die door middel van hem 312 oproept en smeekt: “Laat u met God verzoenen” (2Kor. 5,20). Verzoening met de kerk 1443 545 Tijdens zijn openbaar leven heeft Jezus niet alleen de zonden vergeven, Hij heeft ook de vrucht van deze vergeving laten zien: Hij heeft de verzoende zondaars weer opgenomen in de gemeenschap van het Volk van God, waaruit de zonde hen verwijderd en zelfs uitgesloten had. Het feit dat Jezus zondaars bij zich aan tafel toelaat en, duidelijker nog, dat Hij zich bij hen aan tafel aansluit, is een schitterend teken daarvan. Op indrukwekkende wijze brengt Hij hiermee zowel Gods vergevingcit. als hun terugkeer in de kring van het Volk van Godcit. tot uitdrukking. 1444 981 Wanneer de Heer de apostelen laat delen in zijn macht zonden te vergeven, geeft Hij hun ook het gezag de zondaars met de kerk te verzoenen. Deze kerkelijke dimensie van hun taak wordt met name uitgedrukt door de plechtige woorden die Christus tot Simon Petrus richt: “Ik zal u de sleutels geven van het rijk der hemelen en wat gij zult binden op aarde, zal ook in de hemel gebonden zijn en wat gij zult ontbinden op aarde, zal ook in de hemel ontbonden zijn” (Mt. 16,19). “Het staat vast dat de macht om te binden en te ontbinden, die aan Petrus geschonken werd, ook is gegeven aan het college van de apostelen, dat met zijn hoofd verenigd is (Mt. 18,18; 28,16-20)”.cit. 1445 553 De woorden binden en ontbinden betekenen: wie gij uit uw gemeenschap uitsluit, zal ook uit de gemeenschap met God uitgesloten worden; wie gij opnieuw in uw gemeenschap opneemt, zal ook God weer bij zich opnemen. De verzoening met de kerk is niet te scheiden van de verzoening met God. Het sacrament van de vergeving 1446 979 1856 1990 Christus heeft het boetesacrament ingesteld ten behoeve van alle zondige leden van zijn kerk, allereerst voor hen die na het doopsel zwaar gezondigd hebben en die zo de doopgenade verloren en de kerkelijke gemeenschap geschaad hebben. Het boetesacrament biedt hun een nieuwe gelegenheid om zich te bekeren en de genade van de rechtvaardiging terug te vinden. De Kerkvaders stellen dit sacrament voor als “de tweede redplank [van het heil] na de schipbreuk, het verlies van de genade”.cit. 1447 In de loop der eeuwen heeft de concrete vorm waarin de kerk deze macht, ontvangen van de Heer, heeft uitgeoefend 313 veel variaties gekend. Gedurende de eerste eeuwen was de verzoening van de christenen die na hun doopsel bijzonder zware zonden bedreven hadden (bijvoorbeeld afgoderij’, moord of overspel), aan een zeer strenge tucht gebonden. De boetelingen moesten vaak jarenlang in het openbaar boete doen voor hun zonden alvorens verzoend te worden. Tot deze “orde der boetelingen” (die slechts bepaalde zware zonden betrof werd iemand slechts zelden toegelaten, in bepaalde streken slechts eenmaal in zijn hele leven. Gedurende de zevende eeuw brachten de Ierse missionarissen, geïnspireerd door de monastieke traditie uit het oosten, de “privé”-praktijk van de boete naar het vasteland van Europa mee. Er werd niet meer geëist, publiek en langdurig boete te doen alvorens met de kerk verzoend te worden. Het sacrament vindt voortaan op een meer besloten wijze plaats tussen de boeteling en de priester. Deze nieuwe praktijk, voorzag in de mogelijkheid dat het sacrament herhaald werd en opende zo de weg voor een regelmatig ontvangen ervan. De mogelijkheid ontstond dat in één enkele sacramentele viering zowel de zware als de dagelijkse zonden vergeven werden. Dit is in grote lijnen de vorm van boete die de kerk tot op de dag van vandaag kent. 1448 Bij alle veranderingen die de kerkorde en de viering van dit sacrament in de loop der eeuwen gekend hebben, onderscheidt men dezelfde fundamentele structuur. Zij bevat twee even wezenlijke elementen: enerzijds wat de mens doet die zich bekeert onder invloed van de heilige Geest, namelijk het berouw, de belijdenis en de voldoening; anderzijds wat God doet door tussenkomst van de kerk. De kerk die door de bisschop en zijn priesters in naam van Jezus Christus de vergeving van de zonden schenkt en de wijze van voldoening vastlegt, bidt ook voor de zondaar en doet samen met hem boete. Zo wordt de zondaar genezen en weer opgenomen in de kerkelijke gemeenschap. 1449 1481 234 De absolutieformule die in de Latijnse kerk gebruikt wordt, brengt de wezenlijke elementen van dit sacrament tot uitdrukking: de barmhartige Vader is de bron van alle vergeving. Hij verwezenlijkt de verzoening van de zondaars door het paasmysterie van zijn Zoon en de gave van zijn Geest door middel van het gebed en het dienstwerk van de kerk: God, de barmhartige Vader, heeft de wereld met zich verzoend door de dood en de verrijzenis van zijn Zoon en de heilige Geest uitgestort tot vergeving van de zonden; Hij schenke u door het dienstwerk van de kerk vrijspraak en vrede. En ik ontsla u van uw zonden in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest. VII - De akten van de boeteling 1450 “Het boetesacrament verplicht de zondaar alles graag te aanvaarden: het berouw in zijn hart; de belijdenis in zijn mond; algehele nederigheid en een vruchtbare voldoening in zijn doen en laten”.cit. Het berouw 1451 1431 Onder de akten van de boeteling komt het berouw op de eerste plaats. Dit is “de zielensmart vanwege de zonde die men bedreven heeft en de afschuw ervan, vergezeld van het voornemen voortaan niet meer te zondigen”.cit. 314 1452 1822 Dit berouw wordt “volmaakt” genoemd, wanneer het voortkomt uit liefde tot God die bovenal bemind wordt (“contritie” ofwel “berouw uit liefde”). Door zulk een berouw worden de dagelijkse zonden vergeven; ook schenkt het vergiffenis van doodzonden als het vergezeld wordt van het vaste voornemen zo spoedig mogelijk tot de sacramentele biecht te naderen.cit. 1453 Het berouw dat “onvolmaakt” genoemd wordt (ofwel “attritie”), is eveneens een gave van God, een impuls van de heilige Geest. Het komt voort uit het besef hoe afschuwwekkend de zonde is of uit angst voor de eeuwige verwerping en andere straffen waarmee de zondaar bedreigd Wordt (berouw uit vrees). Een dergelijke verontrusting van het geweten kan een innerlijke ontwikkeling op gang brengen die onder inwerking van de genade door de sacramentele absolutie vervolmaakt zal worden. Uit zichzelf bewerkt het onvolmaakte berouw echter niet de vergeving van zware zonden. Het bevordert de ontvankelijkheid voor deze vergeving die verkregen wordt in het boetesacrament.cit. 1454 Het is passend zich op het ontvangen van dit sacrament voor te bereiden door een gewetensonderzoek in het licht van het woord van God. De meest passende teksten hiervoor vindt men in de Tien Geboden, de catechese over het zedelijk handelen dat in de evangelies en de brieven van de apostelen vervat ligt: de bergrede, de onderrichting van de apostelen. cit. De belijdenis van de zonden 1455 1424 1734 De belijdenis van de zonden (de bekentenis) heeft, zelfs louter menselijk gesproken, een bevrijdende uitwerking en vergemakkelijkt onze verzoening met de anderen. Door de belijdenis erkent de mens de zonden die hij bedreven heeft; hij aanvaardt de verantwoordelijkheid ervoor en stelt zich zodoende opnieuw open voor God en de gemeenschap met de kerk, waardoor een nieuwe toekomst mogelijk wordt.. 1456 1855 1505 De belijdenis ten overstaan van een priester is een wezenlijk onderdeel van het boetesacrament: “De boetelingen moeten in de biecht alle doodzonden opsommen waarvan zij zich na een zorgvuldig gewetensonderzoek bewust zijn, zelfs wanneer deze zeer verborgen zijn en slechts ingaan tegen de laatste twee van de Tien Geboden,cit. want soms brengen deze zonden de ziel een zwaardere wonde toe en zijn ze gevaarlijker dan zonden die openlijk bedreven werden”:cit. Wanneer de gelovigen zich erop toeleggen alle zonden die zij zich herinneren te belijden, onderwerpen zij deze ongetwijfeld aan Gods vergevingsgezinde barmhartigheid. Zij’ echter die anders handelen en bewust enkele zonden verzwijgen, leggen aan Gods goedheid niets voor wat deze door tussenkomst van de priester zou kunnen vergeven. “Als de zieke zich ervoor schaamt zijn wonde aan de dokter te laten zien, kan de geneeskunde niet verzorgen wat zij niet kent”.cit. 315 1457 2042 1385 Volgens het gebod van de kerk is “Iedere gelovige, wanneer hij tot de jaren van het verstand gekomen is, verplicht minstens eenmaal per jaar zijn zware zonden oprecht te belijden”. cit. Hij die zich ervan bewust is een doodzonde bedreven te hebben, kan de heilige communie niet ontvangen zonder eerst de sacramentele absolutie verkregen te hebben,cit. zelfs wanneer hij diep berouw heeft, tenzij hij’ een ernstige reden heeft om te communiceren en het hem niet mogelijk is zich tot een biechtvader te richten.cit. Kinderen moeten tot het boetesacrament naderen, voordat zij de eerste heilige communie ontvangen.cit. 1458 1783 2428 Hoewel het niet strikt noodzakelijk is, beveelt de kerk het toch ten zeerste aan, ook de dagelijkse zonden te beladen.cit. De regelmatige belijdenis van onze dagelijkse zonden helpt ons ook werkelijk ons geweten te vormen, te strijden tegen onze slechte neigingen, ons te laten helen door Christus en voortgang te boeken in het geestelijk leven. Door vaker in dit sacrament de barmhartigheid van de Vader te ervaren, worden wij ertoe aangezet zelf, zoals Hij, barmhartig te zijn:cit. Wie zijn zonden belijdt, werkt reeds met God samen. God klaagt uw zonden aan; als ook gij die aanklaagt, sluit gij u bij God aan. De mens en de zondaar zijn als het ware twee dingen. Wat gij onder mens verstaat, heeft God gemaakt; de zondaar is door de mens zelf gemaakt. Vernietig wat gij hebt gemaakt, opdat God kan redden wat Hij gemaakt heeft (... ). Uw goede daden nemen een aanvang wanneer uw eigen maaksel u begint te mishagen, omdat gij dan uw slechte daden aanklaagt. Het begin van de goede daden is de belijdenis van de slechte daden. Dan doet gij de waarheid en komt gij tot het licht.cit. De voldoening 1459 2412 2487 1473 Vele zonden berokkenen aan de naaste schade. Men moet al het mogelijke doen om deze schade te herstellen (bijvoorbeeld door gestolen goed terug te geven, de goede naam te herstellen van iemand die het slachtoffer is van laster, verwondingen goed te maken). De rechtvaardigheid alleen al vereist dit. Maar de zonde kwetst en verzwakt bovendien de zondaar zelf, evenals zijn relatie tot God en de naaste. De absolutie neemt de zonde weg, maar maakt de wanorde die door de zonde veroorzaakt werd niet geheel ongedaan.cit. Uit de zonde opgestaan moet de zondaar nog de volledige geestelijke gezondheid herwinnen. Hij moet dus nog iets meer doen om zijn zonden goed te maken: hij moet op geëigende wijze “voldoening schenken” of zijn zonden “uitboeten”. Deze voldoening wordt ook “penitentie” genoemd. 1460 2447 618 2011 De voldoening (penitentie) die de biechtvader oplegt, moet rekening houden met de persoonlijke situatie van de boeteling en gericht zijn op diens geestelijk welzijn. Zij moet zo goed mogelijk in verhouding staan tot de zwaarte en de aard van de bedreven zonden. Ze kan bestaan uit gebed, een gift, werken van barmhartigheid, dienst aan de naaste, vrijwillige verstervingen, offers en 316 vooral uit het geduldig, aanvaarden van het kruis dat ons te dragen wordt gegeven. Dergelijke boetedoeningen helpen ons gelijkvormig te worden aan Christus, die als enige eens voor altijd onze zonden heeft uitgeboet.cit. Boetedoeningen staan ons toe mede-erfgenamen van de verrezen Christus te worden, “daar wij delen in zijn lijden” (Rom. 8,17):cit. Maar de voldoening die wij voor onze zonden brengen, wordt slechts door Christus Jezus bewerkt, want uit onszelf kunnen wij niets. Maar met de hulp “van Hem die ons kracht geeft, vermogen wij alles” (Fil. 4,13). De mens heeft dus niets om op te roemen, tenzij Christus (...) in wie wij’ voldoening schenken door “vruchten voort te brengen die passen bij bekering” (Lc. 3,8); vruchten die uit Hem hun kracht krijgen, door Hem aan de Vader opgedragen en dankzij Hem door de Vader aanvaard worden.cit. VIII - De bedienaar van het sacrament 1461 981 Aangezien Christus het dienstwerk van de verzoening aan zijn apostelen heeft toevertrouwd,cit. zetten hun opvolgers, de bisschoppen en de presbyters als medewerkers van de bisschoppen, de uitoefening van dit dienstwerk voort. Het zijn in feite de bisschoppen en de presbyters die krachtens het wijdingssacrament de macht hebben alle zonden te vergeven “in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest”. 1462 886 1567 De vergeving van de zonden bewerkt verzoening met God, maar ook met de kerk. De bisschop, zichtbaar hoofd van de particuliere kerk, wordt van oudsher dan ook terecht beschouwd als de persoon aan wie in eerste instantie de macht en het dienstwerk van de verzoening toekomen: hij regelt de bediening van het boetesacrament.cit. De presbyters, zijn medewerkers, oefenen dit dienstwerk uit in de mate dat zij volgens het kerkelijk recht deze taak hetzij van hun bisschop (of religieus overste), hetzij van de paus ontvangen hebben.cit. 1463 982 Bepaalde bijzonder zware zonden gaan gepaard met excommunicatie, de strengste kerkelijke straf, die het ontvangen van de sacramenten en de uitoefening van bepaalde kerkelijke handelingen belet. Bijgevolg kunnen hiervan volgens het kerkelijk recht enkel de paus, de plaatselijke bisschop of door hen gevolmachtigde priesters ontslaan. cit. In stervensgevaar kan iedere priester, zelfs al heeft hij geen bevoegdheid om biecht te horen, van elke zondecit. en excommunicatie ontslaan. 1464 Priesters moeten de gelovigen ertoe aansporen tot het boetesacrament te naderen en moeten zich bereid tonen dit sacrament te vieren, telkens wanneer de christenen er redelijkerwijze om vragen.cit. 1465 983 Bij het vieren van het boetesacrament vervult de priester het dienstwerk van de goede herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, ook dat van de barmhartige Samaritaan die de wonden 317 verbindt, dat van de vader die uitkijkt naar de verloren zoon en hem bij zijn terugkeer ontvangt, het dienstwerk van de rechtvaardige rechter die zonder aanzien des persoons oordeelt en wiens oordeel tegelijk rechtvaardig en barmhartig is. Kortom, de priester is het teken en het instrument van Gods barmhartige liefde voor de zondaar. 1466 1551 2690 De biechtvader is geen meester maar dienaar van Gods vergeving. De bedienaar van dit sacrament moet zich verenigen met de bedoeling en de liefde van Christus.cit. Hij moet beschikken over een beproefde kennis van de christelijke,-levenswijze, over ervaring in menselijke aangelegenheden, over eerbied en fijngevoeligheid voor wie gevallen is; hij moet de waarheid liefhebben, trouw zijn aan het kerkelijk leergezag en de boeteling geduldig leiden naar genezing en volwassenheid. Hij moet voor hem bidden en boete doen, terwijl hij hem toevertrouwt aan de barmhartigheid van de Heer. 1467 2490 Gezien het delicate karakter en de verhevenheid van dit dienstwerk en de eerbied die men aan personen verschuldigd is, verklaart de kerk dat elke priester die biecht hoort, onder zeer strenge straffencit. verplicht is tot absolute geheimhouding van de zonden die zijn boetelingen hem beleden hebben. Hij mag ook geen gebruik maken van wat hij door de biecht over het leven van de boetelingen te weten is gekomen. Deze geheimhouding, die geen uitzonderingen duldt, wordt het “biechtgeheim of sacramentele zegel” genoemd, want wat de boeteling aan de priester kenbaar heeft gemaakt, blijft door het sacrament “verzegeld”. IX - De vruchten van het sacrament 1468 2305 “De hele kracht van het boetesacrament bestaat daarin dat het ons opnieuw in de genade van God herstelt en ons met Hem in innigste vriendschap verbindt”.cit. Het doel en de vrucht van dit sacrament bestaan dus in de verzoening met God. Zij die met een berouwvol hart en in een gelovige gezindheid het boetesacrament ontvangen, “verwerven gewoonlijk vrede en rust voor het geweten met intense geestelijke vertroosting”.cit. Het sacrament van de verzoening met God brengt een echte “geestelijke verrijzenis” met zich mee, een herstel van de waardigheid en van de goederen die behoren tot het leven van de kinderen Gods, waarvan het kostbaarste de vriendschap met God is (Lc. 15,32). 1469 953 949 Dit sacrament verzoent ons met de kerk. De zonde beschadigt of verbreekt de broederlijke gemeenschap. Het boetesacrament herstelt of vernieuwt die. Dit betekent dat dit sacrament niet alleen de mens geneest die weer in de kerkelijke gemeenschap hersteld is, maar ook een stimulerende uitwerking heeft op het leven van de kerk die geleden heeft onder de zonde van één van haar leden.cit. Doordat de zondaar weer hersteld of bevestigd is in de gemeenschap van de heiligen, wordt hij gesterkt door de uitwisseling van de geestelijke goederen tussen alle levende 318 ledematen van het lichaam van Christus, hetzij ze nog op aarde pelgrimeren. hetzij ze al in het hemelse vaderland zijn:cit. Men moet hieraan toevoegen dat deze verzoening met God als het ware andere verzoeningen tot gevolg heeft, die weer andere breuken helen welke door de zonde waren veroorzaakt. De boeteling aan wie vergeving geschonken wordt, verzoent zich met zichzelf in het allerdiepste van zijn wezen waar hij zijn innerlijke waarheid terugwint. Hij wordt ook verzoend met zijn broeders en zusters, die op een of andere wijze door hem beledigd en gekwetst waren. Hij’ wordt verzoend met de kerk. Hij wordt verzoend met heel de schepping. cit. 1470 678 1039 Door zich in dit sacrament toe te vertrouwen aan het barmhartig oordeel van God, loopt de zondaar in zekere zin vooruit op het oordeel waaraan hij op het einde van dit aardse leven onderworpen zal worden. Nu, ‘n dit leven, wordt ons immers de keuze geboden tussen het leven en de dood, en slechts langs de weg van de bekering kunnen wij het Koninkrijk binnengaan, waar zware zonden ons van buitensluiten.cit. Wanneer de zondaar zich door boete en geloof tot Christus bekeert, gaat hij over van de dood naar het leven” en is hij aan geen oordeel onderworpen” (joh. 5,25). X - De aflaten Wat is een aflaat? 1471 De leer en de praktijk van de aflaten in de kerk zijn nauw verbonden niet de vruchten van het boetesacrament. “De aflaat is de kwijtschelding ten overstaan van God van tijdelijke straffen voor zonden die, wat de schuld betreft, reeds vergeven werden; de goed ingestelde gelovige kan deze kwijtschelding onder bepaalde welomschreven voorwaarden verwerven door toedoen van de kerk die als beheerster van de verlossing met gezag de schat der voldoeningen van Christus en de heiligen uitdeelt en toepast.” “De aflaat is gedeeltelijk of vol, naargelang hij iemand geheel of gedeeltelijk verlost van de tijdelijke straffen die voor de zonde verschuldigd zijn.” Elke gelovige kan de aflaten voor zichzelf verdienen of toepassen op overledenen. cit. De zondestraffen 1472 1861 1031 Om de leer over de aflaten en de praktijk ervan te begrijpen, moet men inzien dat de zonde een dubbel gevolg heeft. Enerzijds leidt de zware zonde tot verbreking van de gemeenschap met God. Daardoor maakt ze ons onbekwaam voor eeuwig leven. Het gemis van het eeuwig leven wordt “eeuwige zondestraf” genoemd. Anderzijds brengt elke zonde, ook een dagelijkse, een ongezonde gehechtheid aan de schepselen met zich mee. Deze gehechtheid heeft een loutering nodig, hetzij hier op aarde, hetzij na de dood in de toestand die vagevuur genoemd wordt. Deze loutering bevrijdt van wat men de “tijdelijke zondestraf” noemt. Deze beide straffen moeten niet beschouwd worden als een soort wraakneming die God van buitenaf oplegt, maar als iets wat uit de aard van de zonde zelf voortvloeit. Een bekering die voortkomt uit een vurige liefde kan een volkomen loutering van de zondaar bewerken, zodat er in feite geen enkele straf meer overblijft.cit. 1473 2447 319 Met de vergeving van de zonden en het herstel van de gemeenschap met God is de kwijtschelding van de eeuwige zondestraffen verbonden. Er blijven echter nol, tijdelijke zondestraffen over. De christen moet zich inspannen deze tijdelijke zondestraffen als een genade te aanvaarden door het lijden en allerlei beproevingen geduldig te verdragen en de dood sereen tegemoet te gaan, als de tijd daarvoor gekomen is; hij moet er zich op toeleggen de “oude mens” geheel af te leggen en zich te bekleden met de “nieuwe mens”cit. door werken van barmhartigheid en liefde, maar ook door gebed en verschillende boetepraktijken. In de gemeenschap van de heiligen 1474 946 959 795 De christen die zich van zijn zonde wil zuiveren en zich met de hulp van Gods genade wil heiligen, staat niet alleen. “Het leven van elk van de kinderen Gods is in en door Christus op wondere wijze verbonden met het leven van alle andere christenbroeders in de bovennatuurlijke eenheid van het mystieke lichaam van Christus, als in één mystieke persoon”. cit. 1475 In de gemeenschap van de heiligen “bestaat er tussen de gelovigen, die ofwel het hemels vaderhuis bereikt hebben,.ofwel tot het vagevuur toegelaten werden om boete te doen, ofwel op aarde nog onderweg zijn, inderdaad een bestendige liefdesband en een overvloedige uitwisseling van allerlei goederen”. cit. In deze wonderlijke uitwisseling komt dus de heiligheid van de één ten goede aan de anderen, ver boven de schade die de zonde van de één heeft kunnen berokkenen aan anderen. Zo kan de rouwmoedige zondaar, door beroep te doen op de gemeenschap van de heiligen, eerder en doeltreffender van zondestraffen gezuiverd worden. 1476 617 Deze geestelijke goederen van de gemeenschap van de heiligen worden ook de genadeschat van de kerk genoemd. “Dit is niet een geheel van goederen, die zich als materiële rijkdommen in de loop der eeuwen opgestapeld hebben. Ze bestaat veeleer in de oneindige en onuitputtelijke waarde die de uitboeting en de verdiensten van Christus onze Heer, opgedragen om heel de mensheid van de zonde te verlossen en haar te brengen tot gemeenschap met de Vader, voor God vertegenwoordigen. De schat van de kerk is Christus zelf, onze Verlosser, in wie de genoegdoening en de verdiensten van zijn verlossingswerk voortduren en waarde hebben”. cit. 1477 969 “Bovendien behoort tot deze schat ook de werkelijk onmetelijke, onuitputtelijke en steeds nieuwe waarde die de gebeden en goede werken van de heiige Maagd Maria en van alle heiligen voor God vertegenwoordigen. Door de genade van de Heer zelf zijn zij zijn voetspoor gevolgd, hebben zij zich geheiligd en het werk volbracht dat door de Vader aanvaard werd. Door aan hun eigen heil te werken, hebben zij ook bijgedragen tot het heil van hun broeders in de eenheid van het mystieke lichaam”. cit. Het verkrijgen van de aflaat van God door de kerk 1478 981 De aflaat wordt verkregen door toedoen van de kerk krachtens haar macht om te binden en te ontbinden, een macht die haar door Christus Jezus verleend werd. Zij spreekt voor een bepaalde christen ten beste en opent voor hem de schat van de verdiensten van Christus en van de heiligen om van de barmhartige Vader kwijtschelding van de tijdelijke zondestraffen te verkrijgen. Daarbij wil de kerk deze christen niet alleen te hulp komen, maar hem ook 320 aansporen tot werken van godsvrucht, boete en liefde.cit. 1479 1032 Aangezien ook de overleden gelovigen, die zich in de louteringstoestand bevinden, leden zijn van de ene gemeenschap der heiligen, kunnen wij ze, onder andere door voor hen aflaten te verkrijgen, helpen bij het uitboeten van de tijdelijke zondestraffen. XI - De viering van het boetesacrament 1480 Het boetesacrament is, zoals alle sacramenten, een liturgische handeling. Gewoonlijk bevat de viering de volgende elementen: de priester begroet en zegent de boeteling, hij leest het woord van God om het geweten te verlichten en het berouw op te wekken en spoort hem aan tot berouw; de boeteling erkent en belijdt zijn zonden ten overstaan van de priester; de priester legt de penitentie op die door de boeteling ook wordt aanvaard; de priester geeft de absolutie en tenslotte volgen de lofprijzing, dankzegging en de wegzending met de zegen van de priester. 1481 1449 De Byzantijnse liturgie kent verschillende absolutieformules in de vorm van een afsmeking, die het mysterie van de vergeving uitstekend verwoorden: “Moge God, die aan David, nadat deze zijn zonden had beleden, vergiffenis schonk door de profeet Natan, evenals aan Petrus, toen deze bitter geweend had, en aan de zondares, toen zij met haar tranen zijn voeten had nat gemaakt, en aan de tollenaar en aan de verloren zoon, moge deze God u door mij, zondaar, in dit leven en in het andere vergiffenis schenken; Hij’ moge u voor zijn geduchte rechterstoel laten verschijnen zonder u te veroordelen, Hij die gezegend is in de eeuwen der eeuwen. Amen.” 1482 1140 Het boetesacrament kan ook plaatsvinden in het kader van een gemeenschappelijke viering, waarin men zich samen voorbereidt op de biecht en samen dank zegt voor de verkregen vergiffenis. In dit geval wordt de persoonlijke belijdenis en de individuele absolutie ingebed in een woorddienst, met lezingen en homilie, een gezamenlijk gewetensonderzoek, een gemeenschappelijke vraag om vergeving, het bidden van het Onze Vader en een gezamenlijke dankzegging. Deze viering in gemeenschap brengt het kerkelijk karakter van het boetesacrament duidelijker tot uitdrukking. Hoe men het boetesacrament echter ook viert, naar zijn eigen aard is het altijd een liturgische handeling, dus kerkelijk en openbaar.cit. 1483 1401 In gevallen van ernstige noodzaak kan men zijn toevlucht nemen tot een gemeenschappelijke viering van de verzoening met algemene belijdenis en absolutie. Zo’n ernstige noodzaak kan zich voordoen in geval van stervensgevaar zonder dat er genoeg tijd beschikbaar is voor de priester(s) om van elke boeteling de biecht te horen. Ernstige noodzaak kan ook bestaan wanneer met het oog op het aantal boetelingen niet genoeg biechtvaders beschikbaar zijn om binnen redelijke tijd en op passende wijze ieders persoonlijke biecht te kunnen horen, zodat deze boetelingen buiten hun schuld lange tijd verstoken zouden blijven van de genade van dit sacrament of van de heilige communie. In dit geval is het voor de geldigheid van de absolutie nodig dat de gelovigen het voornemen maken op de gepaste tijd hun ernstige zonden individueel te belijden. cit. Het komt aan de plaatselijke bisschop toe te oordelen of de vereiste voorwaarden voor de algemene absolutie bestaan.cit. Van een dergelijke ernstige noodzaak is geen sprake bij een grote toeloop van gelovigen bij een groot feest of een bedevaart. cit. 321 1484 878 “De persoonlijke en volledige belijdenis en absolutie blijven de enige gewone manier waarop de gelovigen zich met God en de kerk verzoenen, tenzij deze vorm fysiek of moreel onmogelijk is”.cit. Voor deze regel bestaan grondige redenen. Christus is in elk sacrament handelend aanwezig. Hij richt zich persoonlijk tot elk van de zondaars: “Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven” (Mc. 2,5); Hij is de geneesheer die zich buigt over elke zieke die Hem nodig heeftcit. om te genezen; Hij doet allen weer opstaan en neemt hen weer op in de broederlijke gemeenschap. De persoonlijke biecht is dus de meest betekenisvolle vorm van de verzoening met God en de kerk. - IN HET KORT 1485 Op paasavond verscheen Jezus aan zijn apostelen en zei tot hen: “Ontvangt de heilige Geest. Aan wie ge de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, en aan wie ge ze niet vergeeft, zijn ze niet vergeven” (Joh. 20,22-23). 1486 De vergeving van de zonden die na het doopsel bedreven werden, wordt verleend door een eigen sacrament, dat sacrament van de beke7ing, van de biech4 van de boete of van de verzoening wordt genoemd. 1487 Wie zondigt, krenkt Gods eer en zijn liefde, zijn eigen waardigheid als mens, geroepen om kind van God te zijn, en het geestelijk welzijn van de kerk, waarvan elke christen een levende steen hoort te zijn. 1488 Vanuit het geloof beschouwd, bestaat er geen groter kwaad dan de zonde en niets heeft ernstiger gevolgen voor de zondaars zelf, voor de kerk en voor de gehele wereld. 1489 Terugkomen tot de gemeenschap met God nadat men haar door de zonde verloren had, is een beweging die haar oorsprong heeft in de genade van God, die vol barmhartigheid is en bezorgd om het heil van de mensen. Men moet deze kostbare gave voor zichzelf en voor de anderen vragen. 1490 De beweging van terugkeer tot God -bekering en berouw genoemd- houdt spijt en afkeer in ten aanzien van de bedreven zonden, en het vaste voornemen voortaan niet meer te zondigen. Bekering heeft dus zowel met het verleden als met de toekomst te maken; ze wordt gevoed door de hoop op de goddelijke barmhartigheid. 1491 322 Het boetesacrament bestaat uit een geheel van drie akten die de boeteling verricht, en de absolutie van de priester. De akten van de boeteling zijn: het berouw, de belijdenis of bekentenis ten overstaan van de priester en het voornemen het aangedane kwaad ook daadwerkelijk te herstellen. 1492 Spijt of berouw moet ingegeven worden door motieven die uit het geloof voortkomen. Als het berouw voortvloeit uit liefde tot God, wordt het “volmaakt” genoemd; als het gegrond is op andere motieven, noemt men het “onvolmaakt”. 1493 Hij die zich met God en de kerk wil verzoenen, moet ten overstaan van een priester alle zonden belijden die hij nog niet beleden heeft en waarvan hij zich na een zorgvuldig gewetensonderzoek bewust is. De belijdenis van dagelijkse zonden wordt door de kerk ten zeerste aanbevolen, al is die op zich niet noodzakelijk. 1494 De biechtvader legt aan de boeteling op bepaalde daden van “voldoening” of,,penitentie” te volbrengen, om de schade te herstellen die door de zonde aangericht werd en om opnieuw bevestigd te worden in de levenshouding die eigen is aan een leerling van Christus. 1495 Enkel priesters die van het kerkelijk gezag de bevoegdheid daartoe hebben gekregen, kunnen in naam van Christus zonden vergeven. 1496 De geestelijke uitwerkingen van het boetesacrament zijn: de verzoening met God waardoor de boeteling de genade terugkrijgt; de verzoening met de kerk; de kwijtschelding van de eeuwige straffen opgelopen door doodzonden; de kwijtschelding, minstens gedeeltelijk, van de tijdelijke zondestraffen; vrede en rust van het geweten en geestelijke troost; groei van de geestelijke krachten voor de christelijke strijd. 1497 De individuele en volledige biecht van de zware zonden, gevolgd door de absolutie, blijft het enige gewone middel om zich met God en de kerk te verzoenen. 1498 Door aflaten kunnen de gelovigen voor zichzelf en voor de zielen in het vagevuur vergeving van de tijdelijke zondestraffen verkrijgen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK TWEEDE HOOFDSTUK - De sacramenten van genezing 323 - De ziekenzalving ARTIKEL 5 ARTIKEL 5 - De ziekenzalving 1499 “Door de heilige ziekenzalving en het gebed van de priesters legt de gehele kerk de zieken in handen van de lijdende en verheerlijkte Heer, opdat Hij hen zou opbeuren en behouden. Meer nog, zij spoort hen aan zich vrijwillig bij het lijden en sterven van Christus aan te sluiten en aldus het hunne tot het welzijn van het Volk van God bij te dragen”.cit. I II III IV V - Haar grondslagen in de heilsgeschiedenis - Voor wie is dit sacrament bestemd en wie dient het toe? - Hoe wordt dit sacrament gevierd? - De vruchten van de viering van dit sacrament - Het viaticum, laatste sacrament van de christen - IN HET KORT I - Haar grondslagen in de heilsgeschiedenis Ziekte in het menselijk leven 1500 1006 Ziekte en lijden behoren van oudsher tot de ernstigste problemen waardoor het menselijk leven beproefd wordt. In de ziekte ervaart de mens zijn onmacht, beperktheid en eindigheid. Elke ziekte is een voorbode van de dood. 1501 Ziekte kan leiden tot angst, tot terugval op zichzelf, soms zelfs tot wanhoop of opstandigheid tegenover God. Ze kan iemand ook tot een grotere rijpheid brengen, hem helpen te onderscheiden wat in zijn leven niet wezenlijk is, om zich te keren tot datgene wat dat wel is. Heel vaak leidt ziekte ertoe God te zoeken en naar Hem terug te keren. De zieke ten overstaan van God 1502 164 376 De oudtestamentische mens beleeft ziekte voor Gods aanschijn. Hij stort zijn klachten over zijn ziekte voor God uitcit. en bidt Hem, de Meester over leven en dood, om genezing.cit. Ziekte wordt een weg van bekering,cit. en de vergeving van God leidt de genezing in.cit. Israël ervaart dat ziekte op mysterieuze wijze met zonde en kwaad te maken heeft en dat trouw aan Gods wet het leven schenkt: “Want Ik, de Heer, ben uw geneesheer” (Ex. 15,26). De profeet voelt aan dat lijden ook voor de zonden van anderen verlossend kan zijn.cit. Tenslotte kondigt Jesaja aan dat er voor Sion een tijd zal komen dat God elke fout zal vergeven en elke ziekte zal genezen.cit. 324 Christus als geneesheer 1503 549 1421 2288 Het medelijden van Christus voor de zieken en de talrijke genezingen van allerlei gebrekkigencit. zijn een schitterend teken van het feit dat “God genadig heeft neergezien op zijn volk” (Lc. 7,16) en dat het rijk Gods heel nabij is. Christus heeft niet enkel de macht om te genezen, maar ook die om zonden te vergeven:cit. Hij is gekomen om de gehele mens naar ziel en lichaam te genezen; Hij is de geneesheer die de zieken nodig hebben.cit. Zijn medelijden met al wie lijden, gaat zo ver dat Hij zich met hen vereenzelvigt: “Ik was ziek en gij hebt mij bezocht” (Mt. 25,36). Zijn voorliefde voor alle noodlijdenden heeft in de loop der eeuwen zonder ophouden de bijzondere aandacht van de christenen gewekt voor allen die lichamelijk en geestelijk lijden. Zij staat aan de oorsprong van de onvermoeibare inspanningen om hen op te beuren. 1504 695 1116 Vaak vraagt Jezus van de zieken dat zij geloven.cit. Om te genezen maakt Hij gebruik van tekens: speeksel en handoplegging,cit. slijk en afwassing.cit. De zieken willen Hem aanraken,cit. “want er ging van Hem een kracht uit die allen genas” (Lc. 6,19). In de sacramenten houdt Christus niet op ons “aan te raken” om ons te genezen. 1505 440 307 Ontroerd door zoveel lijden laat Christus niet alleen toe dat de zieken Hem aanraken, Hij maakt hun ellende tot de zijne: “Hij heeft onze zwakheden weggenomen en onze ziekten heeft Hij gedragen” (Mt. 8,17).cit. Hij heeft niet alle zieken genezen. Zijn genezingen waren tekens van de komst van het rijk Gods. Zij kondigen een diepere genezing aan: de overwinning op zonde en dood door zijn Pasen. Op het kruis heeft Christus heel het gewicht van het kwaad op zich genomencit. en de “zonde van de wereld” weggenomen (joh. 1,29), waarvan de ziekte slechts een gevolg is. Door zijn lijden en dood op het kruis heeft Christus aan het lijden een nieuwe zin gegeven: het geeft ons voortaan de mogelijkheid met Hem gelijkvormig te worden en ons met zijn verlossend lijden te verenigen. “Geneest de zieken...” 1506 859 Christus nodigt zijn leerlingen uit Hem te volgen door op hun beurt hun kruis op te nemen.cit. Door Hem te volgen, verwerven zij een nieuw zicht op ziekte en op zieken. Jezus verbindt hen met zijn leven van onthechting en dienstbaarheid. Hij laat hen delen in zijn dienstwerk van medelijden en genezing: “Zij’ vertrokken om te prediken dat men zich moest bekeren. Zij dreven veel duivels uit, zalfden zieken met olie en genazen hen” (Mc. 6,12-13). 325 1507 430 De verrezen Heer vernieuwt deze opdracht (“In mijn naam [...] zullen zij aan zieken de handen opleggen en dezen zullen genezen zijn”: Mc. 16,17-18) en bevestigt die door de tekens die de kerk verricht onder aanroeping van zijn naam.cit. Deze tekens laten op bijzondere wijze zien dat Jezus waarlijk “God is die redt”.cit. 1508 798 618 Aan sommigen geeft de heilige Geest een speciale gave om ziekten te genezen,cit. waarmee de kracht van de genade van de Verrezene getoond wordt. Niet altijd echter verkrijgt het gebed, hoe intens ook, genezing van ziekten. Zo krijgt de heilige Paulus van de Heer te horen: “je hebt genoeg aan mijn genade. Kracht wordt juist in zwakheid volkomen” (2 Kor. 12,9). Het lijden dat ik te verduren krijg, kan als zin hebben “dat ik in mijn lichaam mag aanvullen wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van de Christus ten bate van zijn lichaam dat de kerk is” (Kol. 1,24), zo leert ons de heilige Schrift. 1509 1405 “Geneest zieken!” (Mt. 10,8). Dit is de taak die de kerk van de Heer heeft ontvangen en zij tracht die zowel door haar zorg voor de zieken als door haar voorbede, waarmee zij hen bijstaat, te verwezenlijken. Zij gelooft in de levenwekkende aanwezigheid van Christus, geneesheer van ziel en lichaam. Deze aanwezigheid is bijzonder werkzaam door de sacramenten, en heel speciaal door de eucharistie, brood dat eeuwig leven geeftcit. en waarvan de heilige Paulus aangeeft dat het in verband staat met de lichamelijke gezondheid.cit. 1510 1117 De apostolische kerk kent echter een specifieke ritus ten gunste van de zieken, waarover de heilige Jakobus getuigt: “Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de zieke redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak. 5,14-15). De Overlevering heeft in deze ritus één van de zeven sacramenten van de kerk erkend.cit. Een sacrament voor zieken 1511 De kerk gelooft en belijdt dat één van de zeven sacramenten in het bijzonder bestemd is om hen te sterken die door ziekte beproefd worden: de ziekenzalving: De heilige ziekenzalving werd door Christus onze Heer ingesteld als een sacrament van het Nieuwe Verbond, een sacrament in de waarachtige en eigenlijke zin van het woord; door Marcus cit. werd het bedekt aangeduid, maar door de apostel Jakobus, de broeder des Heren, is het aan de gelovigen aanbevolen en uitdrukkelijk verkondigd. cit. 1512 326 Zowel in het oosten als in het westen bestaan er van oudsher in de liturgische traditie getuigenissen over zalvingen van zieken met gezegende olie. In de loop der eeuwen werd de ziekenzalving steeds meer slechts toegediend aan hen die op het punt stonden te sterven. Vandaar dat men was gaan spreken van het “laatste oliesel”. Ondanks deze ontwikkeling heeft de liturgie nooit nagelaten de Heer te bidden de zieke gezond te maken, indien dit hem tot heil strekt.cit. 1513 In navolging van het tweede Vaticaans conciliecit. heeft de Apostolische constitutie “Sacram unctionem infirmorum” van 30 november 1972 voor de Romeinse ritus het volgende vastgesteld: Het sacrament van de ziekenzalving wordt toegediend aan zieken die in gevaar verkeren; zij worden op het voorhoofd en op de handen gezalfd met speciaal hiervoor gezegende olijfolie of, naargelang van de omstandigheden, met andere speciaal hiervoor gezegende olie, van plantaardige afkomst, waarbij slechts eenmaal deze woorden worden uitgesproken: “Moge onze Heer Jezus Christus door deze heilige zalving en door zijn liefdevolle barmhartigheid u bijstaan met de genade van zijn heilige Geest. Moge Hij u van zonden bevrijden, u heil brengen en verlichting geven”.cit. II - Voor wie is dit sacrament bestemd en wie dient het toe? In geval iemand ernstig ziek is... 1514 De ziekenzalving “is niet uitsluitend het sacrament van wie in het uiterste levensgevaar verkeren. De geschikte tijd om het te ontvangen is ook reeds dan aanwezig, wanneer een gelovige tengevolge van ziekte of ouderdom in levensgevaar geraakt”.cit. 1515 Wanneer de zieke na de zalving weer beter wordt, kan hij in geval van een nieuwe ernstige ziekte het sacrament opnieuw ontvangen. Tijdens dezelfde ziekte kan dit sacrament herhaald worden, wanneer de toestand verergert. Het is gepast de ziekenzalving te ontvangen, voordat men een zware operatie ondergaat. Dit geldt ook voor oudere mensen, wanneer zij duidelijk zwakker worden. “... Laat hij de presbyters van de gemeente roepen” 1516 Enkel de bisschoppen en presbyters zijn de bedienaars van de ziekenzalving.cit. De zielzorgers hebben tot taak de gelovigen in te lichten over de weldadige werking van dit sacrament. Gelovigen moeten zieken aansporen beroep te doen op een priester om dit sacrament te ontvangen. Zieken dienen zich er in een goede gesteldheid op voor te bereiden, geholpen door hun zielzorgers en door heel de kerkelijke gemeenschap, die uitgenodigd wordt de zieken op bijzondere wijze met haar gebed en broederlijke aandacht te omringen. III - Hoe wordt dit sacrament gevierd? 1517 1140 1524 327 Zoals alle sacramenten is de ziekenzalving een liturgische gemeenschapsviering,cit. of zij nu in familieverband, in een ziekenhuis of in een kerk, voor een enkele zieke of voor een groep gehouden wordt. Het is heel passend dat zij plaatsvindt tijdens een eucharistieviering, die de gedachtenis van het Pasen van de Heer is. Indien de omstandigheden er aanleiding toe geven, kan de viering van het sacrament voorafgegaan worden door het boetesacrament en gevolgd worden door het sacrament van de eucharistie. Als sacrament van het Pasen van Christus zou de eucharistie altijd het laatste sacrament van de aardse pelgrimstocht moeten zijn in de vorm van het “viaticum” (reisvoedsel) voor de “overgang” naar het eeuwig leven. 1518 Woord en sacrament vormen een ondeelbaar geheel. De viering wordt geopend met een woorddienst, voorafgegaan door de schuldbelijdenis. De woorden van Christus en het getuigenis van de apostelen wekken het geloof van de zieke en van de gemeenschap op om de Heer de kracht van zijn Geest te vragen. 1519 De viering van het sacrament behelst voornamelijk de volgende elementen: “de presbyters van de gemeente” (Jak. 5,14) leggen de zieken in stilte de handen op; zij spreken in het geloof van de kerk een gebed over de zieken uit;cit. dit is de epiklese die eigen is aan dit sacrament; vervolgens geven ze de zalving met de olie die, zo mogelijk, door de bisschop gezegend is. Deze liturgische handelingen geven aan, welke genade dit sacrament aan de zieken verleent. IV - De vruchten van de viering van dit sacrament 1520 733 Een bijzondere gave van de heilige Geest. De eerste genade van dit sacrament is een genade van troost, van vrede en bemoediging om de moeilijkheden te overwinnen die eigen zijn aan een toestand van ernstige ziekte of aan de broosheid van de ouderdom. Deze genade is een gave van de heilige Geest die het vertrouwen en het geloof in God vernieuwt en wapent tegen de bekoringen van de duivel, een bekoring van ontmoediging en angst voor de dood.cit. Deze bijstand van de Heer door de kracht van zijn Geest wil de zieke leiden tot de genezing van zijn ziel, maar ook van zijn lichaam, indien dit de wil van God is.cit. Bovendien, “als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak. 5,15).cit. 1521 1535 1499 De vereniging met het lijden van Christus. Door de genade van dit sacrament ontvangt de zieke de kracht en de gave om zich inniger te verenigen met het lijden van Christus: hij wordt in zekere zin geconsacreerd om vrucht te dragen door de gelijkvormigheid met het verlossend lijden van de Heer. Het lijden, gevolg van de erfzonde, ontvangt een nieuwe zin: het wordt deelname aan het verlossingswerk van Jezus. 1522 953 Een kerkelijke genade. De zieken die dit sacrament ontvangen, “dragen bij tot het welzijn van het 328 Volk van God” door “zich vrijwillig aan te sluiten bij het lijden en sterven van Christus”.cit. Door de viering van dit sacrament spreekt de kerk in de gemeenschap van de heiligen voor de zieke ten beste. Door de genade van dit sacrament draagt de zieke op zijn beurt bij tot de heiliging van de kerk en het welzijn van alle mensen, voor wie de kerk lijdt en zichzelf aan God de Vader opdraagt door Christus. 1523 1020 1294 1020 Een voorbereiding op de laatste overgang. Wordt het sacrament van de ziekenzalving toegediend aan allen die aan ernstige ziekten of gebreken lijden, in sterkere mate is zij bestemd voor wie op het punt staan dit leven te verlaten. cit. Zodat men het ook sacramentum exeuntium (sacrament van de stervenden) heeft genoemd. cit. De ziekenzalving voltooit wat met het doopsel was begonnen: de gelijkvormigheid met de dood en verrijzenis van Christus. Zij voltooit de heilige zalvingen die als bakens heel het christelijk leven markeren. Die van het doopsel had in ons het nieuwe leven bezegeld; die van het vormsel had ons gesterkt voor de strijd van het leven. Deze laatste zalving omgeeft het einde van ons aardse leven met een stevig schild met het oog op de laatste strijd, voordat we het huis van de Vader binnentreden. cit. V - Het viaticum, laatste sacrament van de christen 1524 1392 Aan hen die dit leven gaan verlaten, geeft de kerk naast de ziekenzalving ook de eucharistie als viaticum. De gemeenschap met het lichaam en bloed van Christus, ontvangen op het ogenblik van de overgang naar de Vader, heeft een bijzondere betekenis en een bijzonder belang. Zij is zaad van eeuwig leven en de kracht tot verrijzenis, naar de woorden van de Heer: “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem doen opstaan op de laatste dag” (Joh. 6,54). Als sacrament van de gestorven en verrezen Christus is de eucharistie hier sacrament van de overgang van de dood naar het leven, van deze wereld naar de Vader.cit. 1525 1680 2299 Zoals de sacramenten van het doopsel, het vormsel en de eucharistie een eenheid vormen als “sacramenten van de christelijke initiatie”, zo kan men zeggen dat de biecht, de ziekenzalving en de eucharistie als viaticum op het einde van het christelijk leven “de sacramenten zijn die voorbereiden op het vaderland” of de sacramenten die de pelgrimstocht voltooien. - IN HET KORT 1526 “Is iemand onder u ziek? Laat hij de presbyters van de gemeente roepen; zij moeten een gebed over hem uitspreken en hem met olie zalven in de naam des Heren. En het gelovige gebed zal de zieke redden en de Heer zal hem oprichten. En als hij zonden heeft begaan, zal het hem vergeven worden” (Jak. 5,14-15). 329 1527 Het sacrament van de ziekenzalving heeft als doel een bijzondere genade te verlenen aan de christen die te kampen heeft met de moeilijkheden die verbonden zijn met een ernstige ziekte of met ouderdom. 1528 Wanneer de gelovige ten gevolge van ziekte of ouderdom in levensgevaar begint te verkeren, is dit zeker het moment dat hij de heilige ziekenzalving ontvangt. 1529 Wanneer een christen zwaar ziek is, kan hij de ziekenzalving ontvangen, en daarna telkens wanneer, na het ontvangen ervan, zijn toestand verergert. 1530 Alleen de priesters, dit wil zeggen presbyters en bisschoppen, kunnen het sacrament van de ziekenzalving toedienen; hiervoor gebruikt hij olie die gezegend werd door de bisschop of, indien nodig, door de presbyter zelf die het sacrament toedient. 1531 Het wezen van de viering van dit sacrament bestaat in de zalving op het voorhoofd en de handen van de zieke (in de Romeinse ritus) of op nog andere lichaamsdelen (in het oosten), een zalving die gepaard gaat met het liturgisch gebed van de celebrant, waarin hij bidt om de bijzondere genade van dit sacrament. 1532 De bijzondere genade van het sacrament van de ziekenzalving heeft als vruchten: de vereniging van de zieke met het lijden van Christus, tot zijn eigen welzijn en dat van heel de kerk; troost, vrede en bemoediging om op christelijke wijze het lijden van de ziekte of de ouderdom te verdragen; de vergeving van de zonden, indien de zieke die niet door het boetesacrament heeft kunnen verkrijgen; het herstel van de gezondheid, indien dit aan het geestelijk heil ten goede komt; de voorbereiding op de overgang naar het eeuwig leven. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK DERDE HOOFDSTUK - De sacramenten die ten dienste van de geloofsgemeenschap staan DERDE HOOFDSTUK - De sacramenten die ten dienste van de geloofsgemeenschap staan 1533 1212 330 Het doopsel, het vormsel en de eucharistie zijn de sacramenten van de christelijke initiatie. Zij vormen de grondslag voor de roeping die alle leerlingen van Christus gemeenschappelijk bezitten, dit wil zeggen een roeping tot heiligheid en de opdracht om de wereld de blijde boodschap te verkondigen. Deze sacramenten verlenen de genadegaven die nodig zijn voor een leven naar de Geest op deze pelgrimstocht naar het vaderland. 1534 Twee andere sacramenten, het wijdingssacrament en het huwelijk, zijn gericht op het heil van de ander. Zij dragen weliswaar ook bij tot het persoonlijke heil, maar bewerkstelligen dit door de dienst aan de ander. Deze sacramenten verlenen een bijzondere zending in de kerk en zijn bedoeld voor de opbouw van het volk van God. 1535 784 Zij die reeds door het doopsel en het vormsel gewijd werdencit. tot het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen, kunnen in deze sacramenten bijzondere wijdingen ontvangen. Zij die het wijdingssacrament ontvangen, worden gewijd om in de naam van Christus “door het woord en de goddelijke genade de kerk te weiden”.cit. Van hun kant “worden de christelijke echtgenoten door een bijzonder sacrament gesterkt en als het ware gewijd met het oog op de plichten en de waardigheid van hun levensstaat”.cit. ARTIKEL 6 ARTIKEL 7 - Het wijdingssacrament - Het sacrament van het huwelijk KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK DERDE HOOFDSTUK - De sacramenten die ten dienste van de geloofsgemeenschap staan ARTIKEL 6 - Het wijdingssacrament ARTIKEL 6 - Het wijdingssacrament 1536 860 874 896 Dank zij het wijdingssacrament wordt de zending, die Christus aan zijn apostelen heeft toevertrouwd, in de kerk voortgezet tot aan het einde der tijden: het is dus het sacrament van het apostolisch ambt. Het omvat drie graden: het episcopaat, het presbyteraat en het diaconaat. (Over de instelling en de zending van tree apostolisch ambt door Christus, zie nr. 871-896. Hier is slechts sprake van de sacramentele weg waarlangs dit ambt wordt overgedragen.) I II III IV V VI VII - Waarom spreekt men in het latijn over sacramentum ordinis? - Het wijdingssacrament in de heilsgeschiedenis - De drie graden van het wijdingssacrament - De viering van dit sacrament - Wie kan dit sacrament toedienen - Wie kan het doopsel ontvangen? - De vruchten van het wijdingssacrament 331 - IN HET KORT I - Waarom spreekt men in het latijn over sacramentum ordinis? 1537 923 1631 922 Met het woord ordo werd in de Romeinse oudheid een college in burgerlijke zin aangeduid, met name het college van bestuurders. Ordinatio duidt op de opname in een ordo. In de kerk zijn er colleges die de Overlevering, niet zonder grondslag in de heilige Schrift,cit. van oudsher met de naam taxeis (in het Grieks) of ordines aanduidt: zo spreekt de liturgie over de ordo episcoporum, de ordo presbyterorum, de ordo diaconorum. Er zijn ook andere groepen die de naam ordo krijgen: de geloofsleerlingen, de maagden, de echtparen, de weduwen... 1538 875 699 De opname in een van deze colleges van de kerk geschiedde door een ritus die ordinatio genoemd werd, een godsdienstige en liturgische handeling die een wijding, een zegening of een sacrament was. Tegenwoordig wordt het woord ordinatio voorbehouden aan de sacramentele handeling waardoor iemand in de orde der bisschoppen, presbyters of diakens opgenomen wordt. Deze handeling stijgt uit boven een gewone verkiezing, aanwijzing of aanstelling door de gemeenschap, daar ze een gave van de heilige Geest verleent, die het mogelijk maakt een “gewijde macht” (sacra potestascit.) uit te oefenen die slechts van Christus zelf kan komen via zijn kerk. De wijding wordt ook consecratio genoemd, want ze houdt een afzondering in en een bekleding met het ambt door Christus zelf, ten bate van zijn kerk. De handoplegging door de bisschop, samen met het wijdingsgebed, is het zichtbare teken van deze wijding. II - Het wijdingssacrament in de heilsgeschiedenis Het priesterschap in het Oude Verbond 1539 Het uitverkoren volk werd door God tot “een koninkrijk van priesters en een heilig volk” gemaakt (Ex. 19,6).cit. Maar uit het volk Israël kiest God één van de twaalf stammen uit, de stem van Levi, die voor de liturgische dienst afgezonderd wordt;cit. God zelf is zijn erfdeel.cit. Een eigen ritus heeft de oorsprong van het priesterschap van het Oude Verbond geheiligd.cit. De priesters worden er “aangesteld voor de mensen, om hen te vertegenwoordigen bij God en om gaven en offers op te dragen voor hun zonden”.cit. 1540 2099 Ingesteld om het woord van God te verkondigencit. en om door offers en gebed de gemeenschap met God te herstellen, is dit priesterschap toch niet bij machte het heil te bewerken. Bij dit priesterschap moeten deze offers steeds weer worden herhaald, zonder dat dit leidt tot een definitieve heiliging,cit. die enkel door het offer van Christus bewerkt zal worden. 332 1541 Toch ziet de kerk in het priesterschap van Aäron en de dienst van de levieten, evenals in de aanstelling van de zeventig “oudsten”,cit. voorafbeeldingen van het gewijde ambt van het nieuwe verbond. Zo bidt de kerk, volgens de Latijnse ritus, in het wijdingsgebed van de bisschopswijding: God, Vader van onze Heer Jezus Christus, (...) Gij leidt uw kerk door uw genadevol woord. Vanaf het begin hebt Gij alles vastgesteld: Gij hebt Abraham tot het geloof geroepen; en over de velen die na hem geloofd hebben, hebt Gij [leiders en priesters aangesteld; nooit liet Gij uw heiligdom zonder bediening (...). 1542 Bij de wijding van priesters bidt de kerk: Heer, heilige Vader, (...) reeds in het Oude Verbond ontstonden bepaalde ambten als voorafbeelding van de sacramenten: nadat Gij Mozes en Aäron aan het hoofd van uw volk had gesteld om het te leiden en te heiligen, hebt Gij ook naar rang en waardigheid mannen uitgekozen om hen in hun werk bij te staan. Tijdens het verblijf van het joodse volk in de woestijn hebt Gij zeventig wijze mannen bezield met de geest van Mozes en door hun hulp was het hem mogelijk uw talrijk volk te besturen. Aärons zonen hebt Gij laten delen in het priesterschap van hun vader. 1543 En in het wijdingsgebed voor diakens belijdt de kerk: Almachtige God (...), uw kerk bouwt Gij tot uw temper en daarin roept Gij uw dienaars tot het drieledig ambt om de dienst te verzorgen van uw naam. Reeds in het Oude Verbond hebt Gij de dienst in uw heiligdom aan de zonen van Levi toevertrouwd. Het ene priesterschap van Christus 1544 874 Alle voorafbeeldingen van het priesterschap in het Oude Verbond vinden hun vervulling in Christus Jezus, “de ene middelaar tussen God en de mensen” (1 Tim. 2,5). In Melchisedek, “priester van God de Allerhoogste” (Gen. 14,18), ziet de christelijke Overlevering de voorafbeelding van het priesterschap van Christus; Hij is de enige “hogepriester op de wijze van Melchisedek” (Heb. 5,10; 6,20), “heilig, schuldeloos, onbesmet” (Heb. 7,26), die “door één offer voor altijd hen die zich laten heiligen tot heiligheid heeft gebracht” (Heb. 10,14). Hiermee wordt het ene offer van zijn kruis bedoeld. 1545 1367 662 Het verlossend offer van Christus is uniek en werd eens voor altijd opgedragen. Desondanks wordt het in het eucharistisch offer van de kerk tegenwoordig gesteld. Dit is ook het geval voor het ene priesterschap van Christus: het wordt tegenwoordig gesteld door het ambtelijke priesterschap zonder dat het unieke karakter van het priesterschap van Christus wordt aangetast: “Christus is dus de enige echte priester, de anderen zijn slechts zijn dienaars”.cit. Twee wijzen van deelname aan het ene priesterschap van Christus 333 1546 1268 Christus, hogepriester en enige middelaar, heeft de kerk gemaakt “tot een koninklijk geslacht van priesters voor zijn God en Vader” (Apok. 1,6).cit. Heel de gemeenschap van de gelovigen als zodanig is priesterlijk. De gelovigen oefenen het priesterschap dat hun door het doopsel verleend is, uit door middel van hun deelname, ieder volgens zijn eigen roeping, aan de zending van Christus, priester, profeet en koning. De gelovigen worden “gewijd tot een heilig priesterschap”cit. door de sacramenten van het doopsel en het vormsel. 1547 1142 1120 Hoewel het ambtelijk of hiërarchisch priesterschap van bisschoppen en priesters en het gemeenschappelijk priesterschap van alle gelovigen beide “op hun eigen bijzondere wijze deelhebben aan het ene priesterschap van Christus”,cit. verschillen zij toch wezenlijk van elkaar, terwijl zij tevens “op elkaar aangewezen zijn”.cit. In welke zin? Terwijl het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen zich verwezenlijkt door de ontplooiing van de doopgenade in een leven van geloof, hoop en liefde, een leven volgens de Geest, staat het ambtelijk priesterschap ten dienste van het gemeenschappelijk priesterschap en heeft het betrekking op de ontplooiing van de doopgenade van alle christenen. Het is één van de middelen waardoor Christus onophoudelijk zijn kerk opbouwt en bestuurt. Daarom ook wordt het overgedragen door een eigen sacrament, het wijdingssacrament. In de persoon van Christus als hoofd... 1548 875 792 In het kerkelijk dienstwerk van de gewijde bedienaar is Christus zelf bij zijn kerk, als hoofd van zijn lichaam, herder van zijn kudde, hogepriester van het verlossend offer, meester van de waarheid. Dit bedoelt de kerk wanneer zij zegt dat de priester krachtens het wijdingssacrament in persona Christi capitiscit. handelt: (Bij het kruisoffer en in het misoffer) gaat het om dezelfde priester: Christus Jezus, wiens heilige persoon vertegenwoordigd wordt door zijn bedienaar. Vanwege de priesterwijding die de bedienaar ontvangen heeft, wordt hij aan deze Hogepriester gelijk gemaakt en bezit hij ook de macht om in de kracht en in de persoon van Christus zelf te handelen (virtute ac persona ipsius Christi). cit. Christus is de bron van elk priesterschap, want de priester van het Oude Verbond was de voorafbeelding van Christus en die van het Nieuwe Verbond handelt in de persoon van Christus. cit. 1549 1142 Door de gewijde bedienaars, in het bijzonder de bisschoppen en de priesters, wordt de aanwezigheid van Christus als hoofd van de kerk zichtbaar gemaakt in de gemeenschap van de gelovigen.cit. De bisschop is, naar de mooie uitdrukking van de heilige Ignatius van Antiochië, typos tou Patros, het levende beeld van God de Vader.cit. 334 1550 896 1128 1584 Deze aanwezigheid van Christus in de bedienaar mag niet tot het misverstand 896 leiden dat deze bedienaar nu niet onderhevig zou zijn aan menselijke zwakheid, heerszucht, dwalingen, of zelfs zonde. De kracht van de heilige Geest is niet op dezelfde wijze waarborg voor alle handelingen van de bedienaars. In de sacramenten is deze waarborg gegeven, zodat zelfs de zonde van de bedienaar geen belemmering is voor de vrucht van de genade. Er bestaan echter vele andere handelingen die het menselijk stempel van de bedienaar dragen. De sporen daarvan zijn niet altijd teken van trouw aan het evangelie en kunnen bijgevolg schadelijk zijn voor de apostolische vruchtbaarheid van de kerk. 1551 876 1538 608 Het priesterschap is een dienstwerk. “Dit ambt, dat de Heer aan de herders van zijn volk heeft toevertrouwd, is een waarachtige dienst”.cit. Het is geheel en al betrokken op Christus en op de mensen. Van Christus en zijn uniek priesterschap is het helemaal afhankelijk en het werd ingesteld ten gunste van de mensen en de gemeenschap van de kerk. Het wijdingssacrament verleent “een gewijde macht” die geen andere is den die van Christus. De uitoefening van dit gezag moet dus afgestemd worden op het voorbeeld van Christus, Hij die uit liefde de laatste is geworden en dienaar van allen.cit. “De Heer heeft duidelijk gezegd dat de zorg voor zijn kudde een bewijs is van liefde voor Hem”.cit. ...”In naam van heel de kerk” 1552 De taak van het ambtelijk priesterschap beperkt zich niet tot het vertegenwoordigen van Christus -hoofd van de kerk- ten overstaan van de vergadering van de gelovigen. De priester handelt tevens in naam van heel de kerk, wanneer hij God het gebed van de kerk aanbiedtcit. en vooral wanneer hij het eucharistisch offer opdraagt.cit. 1553 795 “In naam van heel de kerk”: deze uitdrukking betekent niet dat de priesters de afgevaardigden van de gemeenschap zouden zijn. Het gebed en het offer van de kerk zijn niet te scheiden van het gebed en het offer van Christus, haar hoofd. Het gaat altijd om de eredienst van Christus, in en door zijn kerk. Het is heel de kerk, lichaam van Christus, die bidt en zichzelf aan God de Vader opdraagt, “door Hem en met Hem en in Hem”, in de eenheid van de heilige Geest. Heel het lichaam, caput et membra, bidt en draagt zichzelf op, en daarom worden zij die in het lichaam op bijzondere wijze de bedienaars ervan zijn, niet alleen dienaars van Christus, maar ook bedienaren van de kerk genoemd. Het ambtelijk priesterschap kan de kerk vertegenwoordigen, omdat het Christus vertegenwoordigt. III - De drie graden van het wijdingssacrament 335 1554 1536 1538 “Het kerkelijk ambt, door God ingesteld, wordt in verschillende wijdingsorden uitgeoefend door hen die reeds van oudsher bisschoppen, priesters en diakens genoemd worden”.cit. De katholieke leer, zoals die tot uitdrukking komt in de liturgie, het kerkelijk leergezag en het bestendige gebruik van de kerk, kent twee graden in de ambtelijke deelname aan het priesterschap van Christus: het episcopaat en het presbyteraat. Het diaconaat is bedoeld om het episcopaat en het presbyteraat te ondersteunen en te dienen. Daarom worden met het Latijnse woord sacerdos (‘priester’ of ‘hogepriester’) volgens het huidige taalgebruik de bisschoppen en de priesters, maar niet de diakens aangeduid. Toch houdt de katholieke leer in, dat de graden van de priesterlijke deelname (episcopaat en presbyteraat) en de graad van de dienst (diaconaat) alle drie verleend worden door een sacramentele handeling die “wijding (ordinatio)” genoemd wordt, dit is het wijdingssacrament: Allen moeten voor de diakens eerbied hebben als voor Jezus Christus, zoals ook voor de bisschop als het beeld van de Vader, en voor de presbyters als de raad van God en de vergadering van de apostelen: zonder hen is er geen sprake van kerk. cit. De bisschopswijding - volheid van het wijdingssacrament 1555 861 “Onder de verschillende ambten die vanaf het begin in de kerk worden uitgeoefend. komt, naar het getuigenis van de Overlevering, op de voornaamste plaats het ambt van hen die, in het episcopaat opgenomen, dank zij een opvolging vanaf het begin, de ranken dragen van de apostolische wortel”.cit. 1556 862 Om hun verheven zending te vervullen “zijn de apostelen door Christus bedeeld met een bijzondere uitstorting van de heilige Geest die over hen neerdaalde; op hun beurt hebben zij aan hun medewerkers door de handoplegging de geestelijke gave meegedeeld, die tot in onze tijd in de bisschopswijding is overgedragen”.cit. 1557 Het tweede Vaticaans concilie “leert dat door de bisschopswijding de volheid van het wijdingssacrament verleend wordt, een volheid die met name in de liturgische traditie van de kerk en bij monde van de heilige Kerkvaders het hogepriesterschap en de samenvatting (summa) van het gewijde ambt wordt genoemd”.cit. 1558 895 1121 “De bisschopswijding geeft, samen met de heiligingstaak, ook de taak om te onderrichten en te besturen. ( ... ) Inderdaad, ( ... ) de handoplegging en de wijdingswoorden verlenen de genade van de heilige Geest en drukken een heilig merkteken in, en wel zo dat de bisschoppen op eminente 336 en zichtbare wijze de rol van Christus zelf, als leraar, herder en hogepriester, vervullen en in zijn persoon optreden (in Eius persona agant)”.cit. “Daarom zijn de bisschoppen door de heilige Geest die hun geschonken is, ware en authentieke leraren van het geloof, priesters en herders”.cit. 1559 877 882 “Tot lid van het bisschoppencollege wordt iemand aangesteld krachtens de sacramentele wijding en door de hiërarchische gemeenschap met het hoofd en de leden van het college”.cit. Het karakter en de collegiale aard van de orde der bisschoppen komt onder andere tot uitdrukking in het aloude kerkelijke gebruik om meerdere bisschoppen te laten deelnemen aan de wijding van een nieuwe bisschop.cit. Voor een wettige bisschopswijding is heden een bijzondere tussenkomst van de bisschop van Rome vereist, aangezien hij de hoogste zichtbare band is van de gemeenschap van de particuliere kerken in de ene kerk en de waarborg voor hun vrijheid. 1560 833 886 Elke bisschop heeft als plaatsvervanger van Christus de pastorale zorg voor de particuliere kerk die hem is toevertrouwd. Tegelijkertijd draagt hij echter op collegiale wijze, samen met al zijn broeders in het bisschopsambt, de zorg voor alle kerken: “Maar al is iedere bisschop slechts de geestelijke herder van dat deel van de kudde dat aan hem is toevertrouwd, toch staat hij, als wettige opvolger van de apostelen, krachtens de instelling en het bevel van God, samen met de andere bisschoppen borg voor de apostolische zending van de kerk”. cit. 1561 1369 Wat tot hiertoe gezegd werd, toont aan waarom de eucharistie die door de bisschop gevierd wordt een heel bijzondere betekenis heeft: zij is de uitdrukking van de kerk die verenigd is rond het altaar onder het voorzitterschap van hem die Christus, de goede herder en het hoofd van zijn kerk, zichtbaar tegenwoordig stelt.cit. De wijding van presbyters - medewerkers van de bisschoppen 1562 “Christus, die de Vader heeft geheiligd en naar de wereld heeft gezonden, maakte via zijn apostelen hun opvolgers - namelijk de bisschoppen - zijn wijding en zending deelachtig. De bisschoppen nu hebben hun diensttaak in verschillende graden aan verschillende personen in de kerk op wettige wijze doorgegeven”.cit. “Hun diensttaak is in ondergeschikte graad overgedragen aan de priesters, opdat dezen in de rang van het presbyteraat opgenomen, medewerkers van de bisschop zouden zijn, om op een juiste wijze de door Christus toevertrouwde apostolische zending ten uitvoer te brengen”.cit. 1563 1121 “Omdat het priesterlijk ambt in verbinding staat met het bisschopsambt, deelt het ook in het gezag waarmee Christus zelf zijn lichaam opbouwt, heiligt en bestuurt. Daarom vooronderstelt 337 het priesterschap van de priesters weliswaar de sacramenten van de christelijke initiatie, maar wordt het toch overgedragen door dat speciale sacrament dat de priesters door de zalving van de heilige Geest tekent met een bijzonder merkteken. Aldus worden zij aan Christus Priester gelijkvormig gemaakt, zodat zij in de persoon van Christus-Hoofd kunnen optreden”.cit. 1564 611 “De priesters zijn, hoewel zij het hogepriesterschap niet bezitten en in de uitoefening van hun macht van de bisschoppen afhankelijk zijn, niettemin met hen verenigd in de priesterlijke waardigheid. Door het wijdingssacrament gelijkvormig gemaakt aan het beeld van Christus, de hoogste en eeuwige priester,cit. worden zij gewijd om het evangelie te preken, de herders van hun gelovigen te zijn en de goddelijke eredienst te vieren als waarachtige priesters van het Nieuwe Verbond”.cit. 1565 849 Krachtens het wijdingssacrament hebben de priesters deel aan de universele dimensies van de zending die Christus aan de apostelen toevertrouwde. “De geestelijke gave die zij in de wijding ontvangen hebben, rust hen niet toe voor een begrensde en beperkte zending, maar voor een zeer ruime en universele heilszending ‘tot aan het uiteinde der aarde”’.cit. Zij zijn “van harte bereid om het evangelie overal te verkondigen”.cit. 1566 1369 611 “Hun gewijde taak vervullen zij vooral in de eucharistische dienst of synaxis, waarbij zij in de persoon van Christus handelend optreden, zijn mysterie verkondigen en de smeekbeden van de gelovigen verbinden met het offer van hun hoofd. Inderdaad. het unieke offer van het Nieuwe Verbond, namelijk dat van Christus, die zich eens voor altijd als onbevlekt offerlam aan de Vader opdroeg, stellen zij tegenwoordig en passen zij toe in het offer van de mis, tot aan de komst van de Heer”.cit. Uit dit ene offer put heel hun priesterlijk dienstwerk zijn kracht.cit. 1567 1462 2179 “De priesters, zorgzame medewerkers van de orde der bisschoppen, waarvan zij de hulp en het instrument zijn, geroepen om het Volk van God te dienen, vormen met hun bisschop één enkel presbyterium, dat met verschillende functies belast is. Overal waar zich een gemeenschap van gelovigen bevindt, vertegenwoordigen zij in zekere zin de bisschop, met wie zij in vertrouwen en grootmoedigheid verbonden zijn. Zij nemen voor hun deel zijn taken en zorgen over, om ze in de dagelijkse dienst uit te voeren”.cit. De priesters mogen hun ambt slechts uitoefenen in afhankelijkheid van hun bisschop en in gemeenschap met hem. De belofte van gehoorzaamheid die zij tijdens de wijding voor de bisschop afleggen en de vredeskus van de bisschop op het einde van de wijdingsplechtigheid duiden aan, dat de bisschop hen als zijn medewerkers, zijn zonen, zijn broeders en vrienden beschouwt en dat zij hem van hun kant liefde en gehoorzaamheid verschuldigd zijn. 338 1568 1537 “Alle priesters die door de wijding in de rang van het presbyteraat zijn opgenomen, zijn in sacramentele broederschap nauw met elkaar verbonden. Vooral echter in het bisdom, waar zij voor de uitoefening van hun dienstwerk onder een eigen bisschop zijn aangesteld, vormen zij één presbyterium”.cit. Wanneer tijdens de wijdingsritus na de bisschop de presbyters op hun beurt de wijdeling de handen opleggen, dan wordt hiermee op liturgische wijze de eenheid van het presbyterium uitgedrukt. De diakenwijding - “voor het dienstbetoon” 1569 “Op een lagere hiërarchische rang staan de diakens, wie de handen worden opgelegd ‘niet voor het priesterschap, maar voor het dienstbetoon”’.cit. Voor de wijding tot het diaconaat legt enkel de bisschop de handen op, waarmee hij aanduidt dat de diaken op bijzondere wijze met de bisschop verbonden is in de taken van zijn “diakonia”.cit. 1570 1121 De diakens hebben op een bijzondere wijze deel aan de zending en de genade van Christus.cit. Het wijdingssacrament tekent hen met een merkteken (“character”) dat niemand kan uitwissen en dat hen gelijkvormig maakt aan Christus, die de “diaken”, dit is de dienaar, van allen geworden is.cit. Het komt aan de diakens toe om onder andere de bisschop en de priesters bij te staan in de viering van de heilige mysteriën, vooral de eucharistie, de communie uit te reiken, te assisteren bij een huwelijk en het in te zegenen, het evangelie te verkondigen en te preken, kerkelijke uitvaarten te leiden en zich te wijden aan liefdewerken van allerlei aard.cit. 1571 1579 Sinds het tweede Vaticaans concilie heeft de Latijnse kerk het diaconaat “als een eigen en blijvende hiërarchische rang”cit. hersteld, terwijl de oosterse kerken het steeds gehandhaafd hadden. Dit permanente diaconaat, dat ook aan gehuwde mannen verleend kan worden, is een belangrijke verrijking ten dienste van de zending van de kerk. Het is inderdaad gepast en nuttig dat mannen, die in de kerk een echt diaconale bediening uitoefenen -hetzij in het liturgische en pastorale leven, hetzij in sociale en caritatieve werken- “door de handoplegging, die vanaf de apostelen is overgeleverd, versterkt en nauwer aan het altaar gebonden worden, opdat zij hun bediening door de sacramentele genade van het diaconaat doeltreffender vervullen”.cit. IV - De viering van dit sacrament 1572 Vanwege het belang voor het leven van de particuliere kerk vereist de viering van de wijding van een bisschop, van priesters of diakens een zo groot mogelijke aanwezigheid van gelovigen. De wijding zal bij voorkeur plaatshebben op een zondag en in de kathedrale kerk, vergezeld van de daarbij passende plechtigheid. De drie wijdingen, van de bisschop, de priester en de diaken, hebben dezelfde structuur. Zij vinden plaats binnen de eucharistieviering. 339 1573 699 1585 De wezenlijke ritus van het wijdingssacrament bestaat voor de drie graden uit de handoplegging door de bisschop op het hoofd van de wijdeling en het specifieke wijdingsgebed, waarin God gevraagd wordt om de uitstorting van de heilige Geest en de gaven die eigen zijn aan het ambt waartoe de kandidaat gewijd wordt. cit. 1574 1294 796 Zoals dit voor alle sacramenten het geval is, zo wordt ook deze viering omringd door verklarende riten. Terwijl ze in de verschillende liturgische tradities onderling sterk van elkaar afwijken, hebben ze met elkaar gemeen dat ze de veelvoudige aspecten van de sacramentele genade tot uitdrukking brengen. Zo laten de inleidingriten in de Latijnse ritus -de voordracht en uitverkiezing van de wijdeling, de toespraak van de bisschop, de ondervraging van de wijdeling, de litanie van de heiligen- zien dat de keuze van de kandidaat is geschied overeenkomstig het gebruik van de kerk en bereiden zij de plechtige handeling van de wijding voor. Na de wijding volgen verschillende riten die op symbolische wijze het voltrokken mysterie uitdrukken en voltooien: de bisschop of de priester wordt gezalfd met het heilig chrisma, als teken van de bijzondere zalving van de heilige Geest die hun dienstwerk vruchtbaar maakt; aan de bisschop wordt het evangelieboek, de ring, de mijter en de staf overhandigd; het zijn tekens van zijn apostolische zending om het woord van God te verkondigen, van zijn trouw aan de kerk, bruid van Christus, en van zijn herderstaak over de kudde van de Heer; aan de priester wordt de pateen en de kelk overhandigd, “de offergave van het heilig volk”, die hij aan God dient op te dragen; aan de diaken, die zojuist de zending heeft ontvangen om het evangelie van Christus te verkondigen, wordt het evangelieboek overhandigd. V - Wie kan dit sacrament toedienen 1575 857 Christus heeft de apostelen uitgekozen en hen laten delen in zijn zending en zijn gezag. Verheven aan de rechterhand van de Vader, laat hij zijn kudde niet in de steek, maar hij blijft haar zonder onderbreking beschermen door zijn apostelen en leidt haar nu nog door middel van de herders die tegenwoordig zijn werk voortzetten.cit. Sommigen “maakte” Christus tot apostelen, anderen tot herders.cit. Hij blijft handelen door middel van de bisschoppen.cit. 1576 1536 Aangezien het wijdingssacrament het sacrament van het apostolisch ambt is, komt het de bisschoppen toe, als opvolgers van de apostelen, de “geestelijke gave”,cit. het “apostolische zaad”cit. over te dragen. De bisschoppen die geldig gewijd zijn, dit wil zeggen die zich in de lijn van de apostolische opvolging bevinden, dienen op geldige wijze de drie graden van het wijdingssacrament toe.cit. VI - Wie kan het doopsel ontvangen? 1577 551 340 861 862 “Alleen een gedoopte man ontvangt geldig de heilige wijding”.cit. De Heer Jezus heeft mannen uitgekozen om het college van de twaalf apostelen te vormen,cit. en de apostelen hebben op dezelfde wijze gehandeld, toen ze medewerkers uitkozencit. die hen in hun taak zouden opvolgen.cit. Het college van bisschoppen, met wie de priesters in hun priesterschap verenigd zijn, stelt tot de wederkomst van Christus het college van de twaalf tegenwoordig en actualiseert het. De kerk erkent dat zij gebonden is door de keuze van de Heer zelf. Daarom is de wijding van vrouwen niet mogelijk. cit. 1578 2121 Niemand kan rechten laten gelden om het wijdingssacrament te ontvangen. Niemand kan zich inderdaad deze taak aanmatigen. Men wordt ertoe geroepen door God.cit. Hij die meent de tekenen van een roeping door God tot het gewijde ambt te onderkennen, moet in alle nederigheid zijn verlangen voorleggen aan het gezag van de kerk, waaraan de verantwoordelijkheid en het recht toekomt iemand te roepen de wijding te ontvangen. Zoals elke genadegave kan ook dit sacrament slechts als een onverdiende gave ontvangen worden. 1579 1618 2233 Behalve de permanente diakens worden alle gewijde bedienaars van de Latijnse kerk gewoonlijk gekozen onder gelovige mannen die celibatair leven en de wil hebben het celibaat te onderhouden “omwille van het rijk der hemelen” (Mt. 19,12). Geroepen om zich onverdeeld te wijden aan de Heer en aan “zijn zaak”,cit. geven zij zich geheel aan God en de mensen. Het celibaat is een teken van dit nieuwe leven waaraan de bedienaar van de kerk zich wijdt; met een blij hart aanvaard, straalt het de boodschap van het rijk Gods uit.cit. 1580 Sinds eeuwen is in de oosterse kerken een andere discipline van kracht: terwijl bisschoppen enkel onder celibatairen gekozen worden, kunnen daar gehuwde mannen wel tot diaken of priester gewijd worden. Deze praktijk wordt sinds lang als wettig beschouwd; deze priesters oefenen een vruchtbaar dienstwerk uit in hun gemeenschappen.cit. Het priestercelibaat wordt overigens in de oosterse kerken hoog in ere gehouden en de priesters die er vrij voor gekozen hebben omwille van het rijk der hemelen, zijn talrijk. Zowel in het oosten als in het westen mag hij die het wijdingssacrament ontvangen heeft, niet meer trouwen. VII - De vruchten van het wijdingssacrament Het onuitwisbaar merkteken 1581 1548 Dit sacrament maakt de wijdeling door een bijzondere genadegave van de heilige Geest gelijkvormig aan Christus, om zo als instrument van Christus ten dienste van de kerk te staan. Door de wijding wordt men bevoegd om te handelen als vertegenwoordiger van Christus, het 341 hoofd van de kerk, in zijn drieledige taak van priester, profeet en koning. 1582 1121 Deze deelname aan de taak van Christus wordt, zoals in het doopsel en het vormsel, eens voor altijd gegeven. Ook het wijdingssacrament verleent een onuitwisbaar geestelijk merkteken en kan noch herhaald noch tijdelijk verleend worden.cit. 1583 Iemand die geldig gewijd is, kan weliswaar om zwaarwegende redenen ontslagen worden van de verplichtingen en functies die hij bij de wijding op zich genomen heeft of het verbod krijgen ze uit te oefenen, cit. maar hij kan niet meer in de eigenlijke betekenis van het woord leek worden;cit. het merkteken dat hij bij de wijding ontvangen heeft, is immers onuitwisbaar. De roeping en zending die hij op de dag van zijn wijding ontvangen heeft, tekenen hem blijvend. 1584 1128 1550 Omdat het uiteindelijk Christus zelf is die door de gewijde bedienaar handelt en heil schenkt, belet de onwaardigheid van de bedienaar Christus niet te handelen.cit. De heilige Augustinus zegt het met kracht: De trotse bedienaar staat aan de kant van de duivel. Toch wordt de gave van Christus niet door hem vertroebeld: deze stroomt helder door hem heen, deze gaat zuiver door hem heen en komt terecht op de vruchtbare aarde. (... ) De geestelijke kracht van het sacrament is immers als een licht: door hen die verlicht moeten worden, wordt het zuiver ontvangen, en het wordt niet verontreinigd, ook al gaat het door onreinen heen. cit. De genade van de heilige Geest 1585 De genade van de heilige Geest die eigen is aan dit sacrament, maakt de wijdeling gelijkvormig aan Christus, de priester, leraar en herder, van wie hij de bedienaar wordt. 1586 2448 1559 Voor de bisschop is dit allereerst een genade van kracht (“de Geest van leiderschap”: wijdingsgebed voor een bisschop in de Latijnse ritus): de genade om zijn kerk met kracht en wijsheid te leiden en te verdedigen, als een vader en herder, met onbaatzuchtige liefde voor allen en een voorliefde voor armen, zieken en noodlijdenden.cit. Deze genade zet hem aan, het evangelie te verkondigen aan allen, het voorbeeld te zijn voor zijn kudde, haar voor te gaan op de weg naar de heiligheid door zich in de eucharistie te vereenzelvigen met Christus, priester en slachtoffer, zonder te vrezen dat hij zijn leven moet geven voor zijn schapen: Verleen, Vader die de harten kent, aan uw dienaar die Gij tot het bisschopsambt hebt uitverkoren, dat hij uw heilige kudde weidt en dat hij onberispelijk uw hoogste priesterschap uitoefent en U dient dag en nacht; dat hij voortdurend uw aanschijn mild mag stemmen en U de gaven offert van uw heilige kerk. Geef hem de macht, uit kracht van de Geest van het hogepriesterschap de zonden te vergeven overeenkomstig uw opdracht, ambten te verlenen naar uw bedoeling en ook alle banden te ontbinden krachtens de macht die Gij aan uw apostelen gegeven hebt. Moge hij U welgevallig zijn door zijn zachtmoedigheid en zijn zuiver hart, wanneer hij U het aangenaam reukoffer opdraagt 342 door uw Zoon Jezus Christus...cit. 1587 1564 De geestelijke gave die door de priesterwijding wordt verleend, wordt uitgedrukt in het volgende gebed dat eigen is aan de Byzantijnse ritus. Tijdens de handoplegging zegt de bisschop: Heer, vervul hem die Gij U gewaardigd hebt tot de rang van het priesterschap te verheffen, met de gave van de heilige Geest, opdat hij waardig bevonden mag worden onberispelijk voor uw altaar te staan, het evangelie van uw rijk te verkondigen, de dienst van uw woord van waarheid te vervullen, U geestelijke gaven en offers op te dragen, uw volk nieuw te maken door het bad van de wedergeboorte; zodat ook hijzelf onze grote God en Heiland Jezus Christus, uw enige Zoon, tegemoet mag gaan op de dag van diens tweede komst, en dat hij van uw oneindige goedheid de beloning voor een trouwe vervulling van zijn ambt mag ontvangen.cit. 1588 1569 Wat de diakens betreft, “zij staan, gesterkt door de sacramentele genade, in dienst van het Volk van God door de ‘diaconie’ van de liturgie, van het woord en van de liefdewerken, in gemeenschap met de bisschop en zijn presbyterium.” cit. 1589 460 1551 Door de verhevenheid van de priesterlijke genade en taak voelden de heilige leermeesters zich dringend tot bekering opgeroepen, opdat heel hun leven zou beantwoorden aan Hem, wiens dienaars zij werden door het sacrament. Toen hij nog een jong priester was, riep bijvoorbeeld de heilige Gregorius van Nazianze uit: Men moet eerst gereinigd zijn, voordat men anderen reinigt; men moet onderricht zijn, om anderen te kunnen onderrichten; men moet licht worden, om te verlichten; tot God naderen, om anderen tot Hem te doen naderen; geheiligd zijn, om te heiligen, om hen bij de hand te nemen en te leiden en een verstandige raadsman voor hen te zijn.cit. Ik weet van wie wij dienaar zijn, op welk niveau wij ons bevinden en wie Hij is tot wie wij de mensen geleiden. Ik ken de verhevenheid van God en de zwakheid van de mens, maar ook zijn kracht. cit. [Wie is dus de priester? Hij is] de verdediger van de waarheid, hij neemt plaats tussen de engelen, hij spreekt de lofzang uit samen met de aartsengelen, hij doet de offers opstijgen naar het altaar in den hoge, hij deelt in het priesterschap van Christus, hij geeft het schepsel een nieuwe vorm, hij herstelt [in het schepsel] het beeld [van God], hij herschept het voor de wereld van boven, en, om het allergrootste te noemen, hij is vergoddelijkt en vergoddelijkt op zijn beurt.cit. En de heilige pastoor van Ars: “De priester zet het verlossingswerk op aarde voort...” “Als men enig begrip had van wat de priester op aarde betekent, dan zou men sterven, niet van vrees, maar van liefde......” “Het priesterschap, dat is de liefde van het hart van Jezus”.cit. - IN HET KORT 1590 De heilige Paulus zei tot zijn leerling Timóteüs: “Vergeet niet het vuur aan te wakkeren van Gods genade die in u is door de oplegging van mijn handen “ (2 Tm. 1, 6) en “streeft iemand naar het bisschopsambt, dan begeert hij een voortreffelijke taak” (i Tm. 3,1). Tot Titus zet’ hij: “Ik heb u op Kreta achtergelaten met de bedoeling dat gij de resterende zaken zoudt regelen door in elke stad presbyters, aan te stellen volgens de richtlijnen die ik u heb gegeven” (Tit. 1,5). 1591 343 Heel de kerk is een priesterlijk volk. Dankzij het doopsel hebben alle gelovigen deel aan het priesterschap van Christus. Deze deelname noemt men “het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen”. Op basis en ten dienste hiervan bestaat er een andere deelname aan de zending van Christus: die van het ambt dat door het wijdingssacrament wordt verleend. Deze taak bestaat uit het dienstwerk in naam en in de persoon van Christus als hoofd, te midden van de gemeenschap. 1592 Het ambtelijk priesterschap verschilt wezenlijk van het gemeenschappelijk priesterschap van de gelovigen, omdat het een gewijde macht verleent ten dienste van de gelovigen. De gewijde bedienaars oefenen hun dienstwerk ten aanzien van het Volk van God uit door het onderricht (munus docendi), de goddelijke eredienst (munus liturgicum) en het pastoraal bestuur (munus regendi). 1593 Vanaf het begin werd het gewijde ambt in drie graden verleend en uitgeoefend: die van de bisschoppen, de presbyters en de diakens. De ambten die door de wijding worden verleend, zijn onvervangbaar voor de organische structuur van de kerk: zonder bisschop, presbyters en diakens kan men niet van kerk spreken. cit. 1594 De bisschop ontvangt de volheid van het wijdingssacrament, dat hem invoegt in het bisschoppencollege en dat hem maakt tot zichtbaar hoofd van de particuliere kerk die hem werd toevertrouwd. Aangezien de bisschoppen opvolgers van de apostelen en leden van het college zijn, hebben zij deel aan de apostolische verantwoordelijkheid en de zending van heel de kerk, onder het gezag van de paus, opvolger van de heilige Petrus. 1595 De presbyters zijn in hun priesterlijke waardigheid met de bisschoppen verenigd en zijn tegelijkertijd in hun pastorale functies van hen afhankelijk; zij zijn geroepen om de zorgzame medewerkers van de bisschoppen te zijn; zij vormen rondom de bisschop het presbyterium dat, samen met hem, de verantwoordelijkheid draagt voor de particuliere kerk. Zij worden door de bisschop met een parochiegemeenschap of met een welomschreven kerkelijke functie belast. 1596 De diakens zijn bedienaars die gewijd zijn om in de kerk taken van dienstbetoon te verrichten; zij ontvangen niet het ambtelijk priesterschap, maar de wijding verleent hun belangrijke functies in de bediening van het woord, de goddelijke eredienst, het pastorale bestuur en de liefdadigheid, taken die z onder het pastoraal gezag van hun bisschop moeten vervullen. 1597 Het wijdingssacrament wordt toegediend door de handoplegging gevolgd door een plechtig wijdingsgebed waarin aan God voor de wijdeling de genadegaven van de heilige Geest gevraagd worden, gaven die voor zijn ambt vereist zijn. De wijding drukt een onuitwisbaar sacramenteel merkteken in. 1598 De kerk dient het wijdingssacrament enkel toe aan mannen, van wie grondig werd nagegaan of 344 ze bekwaam zijn het ambt uit te oefenen. Aan het kerkelijk gezag komt de verantwoordelijkheid en het recht toe iemand te roepen tot het ontvangen van de wijdingen. 1599 In de Latijnse kerk wordt voor het priesterschap het wijdingssacrament gewoonlijk slechts toegediend aan kandidaten die bereid zijn in vrijheid het celibaat te aanvaarden en die publiek te kennen geven het te willen onderhouden uit liefde voor het rijk Gods en ten dienste van de mensen. 1600 Het komt de bisschoppen toe het wijdingssacrament in zijn drie graden toe te dienen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK DERDE HOOFDSTUK - De sacramenten die ten dienste van de geloofsgemeenschap staan ARTIKEL 7 - Het sacrament van het huwelijk ARTIKEL 7 - Het sacrament van het huwelijk 1601 “Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een algehele levensgemeenschap vormen die uit haar natuurlijke aard gericht is op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen, is door Christus onze Heer tussen gedoopten verheven tot de waardigheid van sacrament”.cit. I II III IV V VI - Het huwelijk in Gods heilsplan - De viering van het huwelijk - De huwelijksinstemming (consensus) - De vruchten van het sacrament van het huwelijk - Het goed en de eisen van de huwelijksliefde - De huiskerk - IN HET KORT I - Het huwelijk in Gods heilsplan 1602 369 796 De heilige Schrift begint met de schepping van man en vrouw naar Gods beeld en gelijkenis,cit. en eindigt met het visioen van de “bruiloft van het Lam” (Apok. 19,7.9). Van het begin tot het einde spreekt de Schrift over het huwelijk en zijn “mysterie”, over zijn instelling en de zin die God eraan gegeven heeft, over zijn oorsprong en doel, over de verschillende verwezenlijkingen ervan in de loop van de heilsgeschiedenis, over de problemen die voortkomen uit de zonde en over de vernieuwing van het huwelijk “in de Heer” (1 Kor. 7,39), in het Nieuwe Verbond van Christus en de kerk.cit. 345 Het huwelijk in de scheppingsorde 1603 371 2331 “De intieme levens- en liefdesgemeenschap die in het gehuwde paar gestalte krijgt, is door de Schepper ingesteld en verrijkt met haar eigen wetten. (...) God zelf is de stichter van het huwelijk”.cit. De roeping tot het huwelijk is gegrift in de natuur zelf van man en vrouw, zoals zij voortgekomen zijn uit de hand van de Schepper. Het huwelijk is geen louter menselijke instelling, ondanks de veelvuldige variaties die het in de loop der eeuwen gekend heeft in de verschillende culturen, sociale structuren en geesteshoudingen. Men mag bij deze verscheidenheid de gemeenschappelijke en blijvende kenmerken niet uit het oog verliezen. Hoewel niet overal de waardigheid van deze instelling met dezelfde helderheid aan het licht treedt,cit. bestaat er toch in alle culturen een zeker gevoel voor de verhevenheid van de huwelijksband. “Want het welzijn van de persoon en van de menselijke en christelijke gemeenschap hangt nauw samen met een gezond huwelijks- en gezinsleven”.cit. 1604 355 God die de mens uit liefde in het bestaan heeft geroepen, heeft hem ook geroepen tot de liefde een fundamentele roeping die iedere mens is aangeboren. De mens is immers geschapen naar Gods beeld en gelijkeniscit. en God is zelf liefde.cit. Omdat God de mens als man en vrouw geschapen heeft, wordt hun wederzijdse liefde een afbeelding van de absolute en onvergankelijke liefde van God voor ieder mens. De mens is goed, heel goed, in de ogen van de Schepper.cit. En deze liefde waar Gods zegen op rust, is bestemd om vruchtbaar te zijn en zich te verwezenlijken in de gemeenschappelijke opdracht om de schepping in stand te houden: “God zegende hen en God sprak tot hen: ‘Weest vruchtbaar en wordt talrijk; bevolkt de aarde en onderwerpt haar”’ (Gen, 1,28). 1605 372 1614 De heilige Schrift bevestigt dat man en vrouw voor elkaar geschapen Zijn: “Het is niet goed dat de mens alleen blijft”. De vrouw, “vlees van zijn vlees”, zijn gelijke die hem heel nabij is, wordt door God aan de man gegeven als een “hulp”, zodat zij “God van wie onze hulp zal komen”,cit. tegenwoordig stelt. “Zo komt het dat een man zijn vader en moeder verlaat en zich zo aan zijn vrouw hecht, dat zij één vlees worden” (Gen. 2,18-25). Dat hiermee een onvergankelijke eenheid van beider leven bedoeld wordt, brengt de Heer ons in herinnering door te zeggen dat dit “in het begin” het plan van de Schepper was: “Zij zijn dus niet langer twee, één vlees als zij geworden zijn” (Mt. 19,6). Het huwelijk onder de heerschappij van de zonde 1606 Ieder mens ervaart het kwade, om zich heen en in zichzelf. Deze ervaring kenmerkt ook de verhouding tussen man en vrouw. Te allen tijde werd hun band bedreigd door tweedracht, heerszucht, ontrouw, jaloersheid en botsingen die kunnen leiden tot haat en breuk. Deze wanorde kan, afhankelijk van de culturen, tijden of individuen, meer of minder scherp tot uitdrukking 346 komen en wordt al dan niet overwonnen; toch blijkt het om een algemeen gegeven te gaan. 1607 1849 400 Vanuit het geloof beschouwd, komt deze wanorde -die wij met droefheid vaststellen- niet voort uit de aard zelf van man en vrouw, noch uit de aard van hun verhouding, maar uit de zonde. De eerste zonde was een breuk met God, het eerste gevolg ervan was de breuk in de oorspronkelijke gemeenschap van man en vrouw. Hun verhouding raakt verwrongen door wederzijdse verwijten;cit. de wederzijdse aantrekking, die een gave van de Schepper is,cit. verandert in een verhouding van heerschappij en begeerte;cit. de mooie roeping van man en vrouw om vruchtbaar te zijn, zich te vermenigvuldigen en de aarde te onderwerpen,cit. wordt belast met de pijn van het baren en de moeite van de kostwinning.cit. 1608 55 De scheppingsorde blijft echter bestaan, al is zij ernstig verstoord. Om van de wonden van de zonde te genezen, hebben man en vrouw de hulp nodig van de genade, die God hun in zijn oneindige barmhartigheid nooit geweigerd heeft.cit. Zonder deze hulp kunnen man en vrouw er niet toe komen, de levenseenheid te verwezenlijken waartoe God hen “in het begin” geschapen heeft. Het huwelijk onder de pedagogie van de Wet 1609 410 God heeft in zijn barmhartigheid de zondige mens niet aan zijn lot overgelaten. De straffen die op de zonde volgen, “de lasten van de zwangerschap” (Gen. 3,16), de arbeid “in het zweet des aanschijns” (Gen. 3,19), zijn ook een geneesmiddel dat de gevolgen van de zonde beperkt. Het huwelijk is na de zonde een hulp geworden om te verhinderen dat men zich in zichzelf keert, om het egoïsme en de genotzucht te overwinnen en zich open te stellen voor de ander, voor onderlinge steun, voor zelfgave. 1610 1963 2387 Het zedelijk besef omtrent de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk heeft onder de pedagogie van de oude Wet een ontwikkeling gekend. De polygamie van de aartsvaders en koningen wordt nog niet uitdrukkelijk verworpen. Toch streeft de Wet van Mozes ernaar de vrouw tegen de willekeurige heerszucht van de man te beschermen, al draagt ook deze Wet, naar het woord van de Heer, de sporen van “de hardheid van het hart” van de mens. Daarom laat Mozes ook toe dat men zijn vrouw wegzendt.cit. 1611 219 2380 2361 347 De profeten zien de exclusieve en trouwe huwelijksliefde als een beeld van het verbond van God met Israëlcit. en hebben hiermee het geweten van het uitverkoren volk voorbereid op een verdiept inzicht van de eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk.cit. De boeken Ruth en Tobit bevatten ontroerende getuigenissen over de verheven zin van het huwelijk, over trouw en genegenheid van echtgenoten. De Overlevering heeft het Hooglied steeds beschouwd als een onvergelijkelijke uitdrukking van menselijke liefde, voor zover het een weerspiegeling is van de liefde van God, een liefde die “sterk is als de dood”, die “geen stortvloed van water kan blussen” (Hoogl. 8,6-7). Het huwelijk in de Heer 1612 521 Het huwelijksverbond tussen God en zijn volk Israël was een voorbereiding op het Nieuwe en eeuwige Verbond. Hierin. heeft de Zoon van God, door mens te worden en zijn leven te geven, zich in zekere zin verenigd met heel de mensheid die door Hem verlost . iscit. en zodoende bereidt Hij de “bruiloft van het Lam” voor (Apok. 19,7.9). 1613 In het begin van zijn openbaar leven verrichtte Jezus, op verzoek van zijn Moeder, zijn eerste teken tijdens een bruiloftsfeest.cit. De kerk kent een groot belang toe aan de aanwezigheid van Jezus op de bruiloft van Kana. Zij beschouwt dit als een bevestiging van de goedheid van het huwelijk; hiermee wordt aangekondigd dat het huwelijk voortaan een werkzaam teken zal zijn van de aanwezigheid van Christus. 1614 2336 2382 In zijn prediking onderrichtte Jezus ondubbelzinnig de oorspronkelijke betekenis van de vereniging van man en vrouw, zoals de Schepper het in het begin gewild had: de toestemming van Mozes om een vrouw weg te zenden, was een toegeven aan de hardheid van het hart;cit. de huwelijksband tussen man en vrouw is onontbindbaar: God zelf heeft die gesloten: “Wat God heeft verbonden, mag een mens niet scheiden” (Mt. 19,6). 1615 2364 1642 Deze ondubbelzinnige nadruk op de onontbindbaarheid van de huwelijksband heeft menigeen onthutst en kan overkomen als een eis die niet te verwezenlijken is.cit. Toch heeft Jezus de gehuwden niet beladen met een ondraaglijke last,cit. die zwaarder zou zijn dan de Wet van Mozes. Wanneer Hij de oorspronkelijke scheppingsorde die door de zonde verstoord was, komt herstellen, geeft Hij ook zelf de kracht en de genade om het huwelijk in deze nieuwe dimensie van het rijk Gods te beleven. Door Christus te volgen, zichzelf te verloochenen, hun kruis op te nemen,cit. zullen de gehuwden de oorspronkelijke betekenis van het huwelijk kunnen “begrijpen”cit. en er met de hulp van Christus naar kunnen leven. Deze genade van het christelijk huwelijk is een vrucht van het kruis van Christus, bron van elk christelijk leven. 1616 348 De apostel Paulus maakt dit duidelijk wanneer hij zegt: “Mannen, hebt uw vrouw lief, zoals Christus de kerk heeft liefgehad: Hij heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen” (Ef. 5,25-26), en er meteen aan toevoegt: “‘Daarom zal de man vader en moeder verlaten om zich te hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen een vlees zijn’. Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de kerk” (Ef. 5,31-32). 1617 796 Heel het christelijk leven draagt het merkteken van de huwelijksliefde tussen Christus en de kerk. Reeds het doopsel, intrede in het Volk van God, is een bruidsmysterie: het is als het ware het waterbad voor het huwelijkcit. dat aan het bruiloftsmaal, de eucharistie, voorafgaat. Het christelijk huwelijk wordt op zijn beurt werkzaam teken, sacrament, van het verbond tussen Christus en de kerk. Het huwelijk tussen gedoopten is waarlijk een sacrament van het Nieuwe Verbond, omdat het de genade ervan aanduidt en meedeelt.cit. De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen 1618 2232 1579 Christus is het centrum van elk christelijk leven. De band met Hem heeft voorrang boven alle andere relaties van familiale of sociale aard.cit. Vanaf het ontstaan van de kerk zijn er mannen en vrouwen geweest die afstand hebben gedaan van het grote goed dat het huwelijk is, om het Lam te volgen waar het ook gaat,cit. om enkel zorg te hebben voor de zaak van de Heer, hoe zij de Heer kunnen behagen,cit. om de naderende Bruidegom tegemoet te trekken.cit. Christus zelf heeft sommigen uitgenodigd Hem in deze levenswijze, waarvan Hij het voorbeeld is, na te volgen: Er zijn onhuwbaren die zo uit de moederschoot zijn voortgekomen; en er zijn onhuwbaren die door de mensen zo gemaakt zijn; maar ook zijn er onhuwbaren die zichzelf onhuwbaar hebben gemaakt omwille van het rijk der hemelen. Wie bij machte is dit te begrijpen hij begrijpe het (Mt. 19,12). 1619 922 923 924 De maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelen is een ontplooiing van de doopgenade, een machtig teken dat de voorrang van de band met Christus en de vurige verwachting van zijn wederkomst uitdrukt, een teken ook dat eraan herinnert dat het huwelijk iets is van dit tijdperk dat voorbijgaat.cit. 1620 2349 Zowel het sacrament van het huwelijk als de maagdelijkheid omwille van het rijk Gods komen allebei van de Heer zelf. Hij zelf geeft aan deze levensstaten hun zin en schenkt de onontbeerlijke genade om ze volgens zijn wil te beleven.cit. De waardering voor de maagdelijkheid omwille van het rijk der hemelencit. en de christelijke betekenis van het huwelijk zijn niet te scheiden en begunstigen elkaar wederzijds: 349 Wie het huwelijk geringschat, haalt ook de eer van de maagdelijkheid naar beneden; wie daarentegen het huwelijk prijst verhoogt de bewondering en de schittering die aan de maagdelijkheid toekomen. (...) Datgene wat slechts goed schijnt in vergelijking met een kwaads is per slot van rekening geen groot goed; maar wat beter is dan datgene wat allen als goed erkennen is zeker goed in overtreffende mate. cit. II - De viering van het huwelijk 1621 1323 1368 In de Latijnse ritus heeft de viering van het huwelijk tussen twee katholieke gelovigen gewoonlijk plaats tijdens de heilige Mis, wegens de band van alle sacramenten met het paasmysterie van Christus.cit. In de eucharistie komt de gedachtenis van het Nieuwe Verbond tot stand, waarin Christus zich voor altijd heeft verenigd met de kerk, zijn geliefde bruid, voor wie Hij zich heeft overgeleverd.cit. Het is dus passend dat echtgenoten hun instemming om zich door de offerande van hun leven aan elkaar te geven, bezegelen zowel door hun offerande . te verenigen met die van Christus voor zijn kerk -offerande die in het eucharistisch offer tegenwoordig gesteld wordt-, als door de eucharistie te ontvangen. Want door te communiceren aan hetzelfde lichaam en bloed van Christus “vormen zij nog slechts een lichaam in Christus.cit. 1622 1422 “Aangezien de liturgische viering van het huwelijk een sacramentele daad van heiliging is, moet zij (...) uit zichzelf geldig, waardig en vruchtbaar zijn”.cit. Het is dus passend dat toekomstige echtgenoten zich door het ontvangen van het boetesacrament op de viering van hun huwelijk voorbereiden. 1623 In de Latijnse kerk overheerst de opvatting dat de echtgenoten als bedienaars van de genade van Christus elkaar het sacrament van het huwelijk toedienen door voor de kerk hun jawoord uit te spreken. In de traditie van de Oosterse kerken, zijn priesters (bisschoppen of presbiters) getuigen van het wederzijdse jawoord van de echtgenoten cit., maar voor de geldigheid van het sacrament is hun zegen ook noodzakelijk. cit. Nadat hij het wederzijdse jawoord van de echtgenoten ontvangen heeft, kroont hij achtereenvolgens dan ook de bruidegom en de bruid, als teken van het huwelijksverbond. 1624 736 In de verschillende liturgische tradities zijn zegening- en epiklesegebeden rijkelijk voorhanden. Zij smeken Gods genade en zegen af over het nieuwe echtpaar, in het bijzonder over de bruid. In de epiklese van dit sacrament ontvangen de echtgenoten de heilige Geest als liefdesgemeenschap tussen Christus en de kerk.cit. Hij is het zegel van hun verbond, de altijdstromende bron van hun liefde, de kracht waardoor hun trouw wordt vernieuwd. III - De huwelijksinstemming (consensus) 350 1625 1734 De hoofdpersonen van het huwelijksverbond zijn een gedoopte man en een gedoopte vrouw, vrij om het huwelijk te sluiten, die in vrijheid hun instemming geven. “Vrij zijn” betekent: - niet onder dwang handelen; - niet belet zijn door een wet van de natuur of van de kerk. 1626 2201 De kerk beschouwt de instemming (consensus) die de echtgenoten uitwisselen als het onontbeerlijk element “ waardoor het huwelijk tot stand komt”.cit. Zonder instemming is er geen huwelijk. 1627 1735 De instemming bestaat uit een “menselijke daad waardoor de echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen”:cit. “Ik aanvaard je als mijn vrouw. Ik aanvaard je als mijn man”.cit. Deze instemming die beide echtgenoten met elkaar verbindt, komt tot voltooiing doordat beiden “één vlees worden”.cit. 1628 De instemming moet een daad van de wil van elk van beide partijen zijn, vrij van dwang of ernstige vrees van buitenaf.cit. Door geen enkele menselijke macht kan deze instemming vervangen worden.cit. Als deze vrijheid ontbreekt, is het huwelijk ongeldig. 1629 Om deze reden (of om andere redenen die het huwelijk nietig maken cit.) kan de kerk nadat de situatie door een bevoegde kerkelijke rechtbank onderzocht is “het huwelijk nietig verklaren” dit wil zeggen: vaststellen dat het huwelijk nooit heeft bestaan. In deze gevallen zijn beide partijen vrij om te huwen al moeten ze zich houden aan natuurlijke verplichtingen die voortvloeien uit een eventuele voorafgaande verbintenis.cit. 1630 De priester (of de diaken) die bij de huwelijkssluiting assisteert, aanvaardt de instemming van de echtgenoten in naam van de kerk en spreekt er de zegen van de kerk over uit. De aanwezigheid van de kerkelijke bedienaar (en ook van de getuigen) drukt op zichtbare wijze uit dat het huwelijk een kerkelijke dimensie heeft. 1631 1069 1537 2365 Daarom vraagt de kerk in de regel aan de gelovigen de kerkelijke vorm van de huwelijkssluiting te eerbiedigen.cit. Er zijn verschillende redenen voor deze bepaling: het sacramentele huwelijk is een liturgische handeling. Het is daarom passend het in de openbare liturgie van de kerk te vieren; door het huwelijk wordt men ingevoegd in een kerkelijke ordo, waardoor binnen de kerk tussen 351 de gehuwden onderling en tegenover de kinderen rechten en plichten ontstaan; aangezien het huwelijk een levensstaat in de kerk is, moet er zekerheid bestaan over het huwelijk (vandaar de verplichting getuigen te hebben); het publieke karakter van de instemming beschermt het eenmaal gegeven jawoord en is een hulp om er trouw aan te blijven. 1632 2206 2350 Opdat het jawoord van de echtgenoten een vrije en verantwoordelijke daad is, en het huwelijksverbond, zowel vanuit menselijk als vanuit christelijk oogpunt, een stevige en duurzame grondslag heeft, is een voorbereiding op het huwelijk van allerhoogst belang: Het voorbeeld en het onderricht van de ouders en de familie blijven de bevoorrechte weg voor deze voorbereiding. De zielzorgers en de christelijke gemeenschap spelen als “huisgenoten van God” een onontbeerlijke rol in de overdracht van de menselijke en christelijke waarden van het huwelijk en het gezin. cit. Vooral in onze tijd is dit belangrijks gezien het feit dat vele jongeren komen uit gebroken gezinnen die niet meer voldoende borg kunnen staan voor deze initiatie: Jongeren moeten op aangepaste wijze en tijdig worden voorgelicht - bij voorkeur in de schoot van het gezin zelfover de waardigheid van de huwelijksliefdes de functie en uitoefening ervan opdat zij gevormd tot een kuis leven na een eerbare verloving te gepaster tijd kunnen trouwen. cit. De gemengde huwelijken en het verschil in eredienst 1633 In vele landen komen gemengde huwelijken (tussen een katholiek en een gedoopte niet katholiek) vrij vaak voor. Zij vragen bijzondere aandacht van de echtgenoten en zielzorgers; de huwelijken waar sprake is van een verschil in eredienst (tussen een katholiek en een niet-gedoopte) verlangen een nog grotere omzichtigheid. 1634 817 Het verschil in confessie tussen de echtgenoten is geen onoverkomelijke hindernis voor het huwelijks mits beiden met elkaar weten te delen wat elk in zijn eigen gemeenschap heeft ontvangen en zij van elkaar leren hoe zij hun trouw aan Christus beleven. Men moet echter de moeilijkheden bij gemengde huwelijken niet onderschatten. Die komen voort uit het feit dat de verdeeldheid onder de christenen nog niet overwonnen is. De echtgenoten lopen het gevaar de weerslag van het drama van de verdeeldheid onder de christenen in hun eigen gezin te ondervinden. Het verschil in eredienst kan de moeilijkheden nog vergroten. Verschil van mening over het geloof, verschil in opvattingen over het huwelijk zelf, maar ook het verschil in godsdienstige mentaliteit kunnen in het huwelijk een bron van spanningen zijn voornamelijk bij de opvoeding van kinderen. Men kan dan verleid worden tot godsdienstige onverschilligheid. 1635 Voor een geoorloofd gemengd huwelijk is volgens het recht dat in de Latijnse kerk van kracht is de uitdrukkelijke toestemming van het kerkelijk gezag nodig.cit. In geval van verschil in eredienst is voor de geldigheid van het huwelijk een uitdrukkelijke dispensatie in het beletsel vereist.cit. Deze toestemming of dispensatie veronderstelt dat beide partijen de doeleinden en wezenlijke eigenschappen van het huwelijk kennen en niet uitsluiten, en verder dat de katholieke partij de verplichtingen bevestigt, welke bekend zijn gemaakt aan de niet-katholieke partij, zodat zij ze kent, namelijk dat zijn of haar geloof bewaard blijft en dat het doopsel en de opvoeding van de kinderen binnen de katholieke kerk zeker gesteld wordt. cit. 1636 821 352 Dank zij de oecumenische dialoog hebben in vele streken de betreffende christelijke gemeenschappen een gemeenschappelijke pastorale benadering voor gemengde huwelijken opgezet. Ze heeft tot taak voor deze echtparen een hu]p te zijn om hun bijzondere situatie in het licht van het geloof te beleven. Ze moet hen ook helpen de spanningen te overwinnen die kunnen ontstaan vanwege de verplichtingen die de echtgenoten tegenover elkaar en tegenover hun kerkelijke gemeenschappen hebben. Ze moet de ontplooiing van wat de echtgenoten in het geloof gemeenschappelijk hebben en het respect voor wat hen van elkaar scheidt aanmoedigen. 1637 Bij huwelijken met verschil in eredienst heeft de katholieke partij een bijzondere taak; want “met de vrouw is de niet-gelovige man geheiligd en met de man de niet-gelovige vrouw” (1 Kor. 7,14). Het is een grote vreugde voor de christelijke partij en voor de kerk wanneer deze “heiliging” leidt tot een vrijwillige bekering van de andere partij tot het christelijk geloof.cit. Oprechte huwelijksliefde, de nederige en geduldige beleving van de familiale deugden en het volhardend gebed kunnen de niet-gelovige partner erop voorbereiden de genade van de bekering te ontvangen. IV - De vruchten van het sacrament van het huwelijk 1638 “Uit een geldig huwelijk ontstaat tussen de echtgenoten een band, die van nature blijvend en exclusief is; bovendien worden in een christelijk huwelijk de echtgenoten door een bijzonder sacrament voor de plichten en de waardigheid van hun staat gesterkt en als het ware gewijd”.cit. De huwelijksband 1639 Het jawoord waardoor beide echtgenoten zich wederzijds geven en ontvangen, wordt door God zelf bezegeld.cit. Uit hun verbond “ontstaat een instelling die naar Gods ordening blijvend is, ook ten overstaan van de maatschappij”.cit. Het verbond van de echtgenoten voegt zich in het verbond van God met de mensen: “De echte huwelijksliefde wordt opgenomen in de goddelijke liefde”.cit. 1640 2365 De huwelijksband wordt dus door God zelf tot stand gebracht, zodat het huwelijk dat tussen gedoopten aangegaan en voltrokken is, nooit ontbonden kan worden. Deze band is het resultaat van een vrije menselijke daad van de echtgenoten en van de voltrekking van het huwelijk. Hij is een realiteit die voortaan onherroepelijk is en die de oorsprong is van een verbond waarvoor de trouw van God borg staat. De kerk is niet bij machte zich tegen deze beschikking van de goddelijke wijsheid uit te spreken.cit. De genade van het sacrament van het huwelijk 1641 “In hun levensstaat en orde hebben [de christelijke echtgenoten] binnen het Volk van God hun eigen gave”.cit. De genade die eigen is aan het sacrament van het huwelijk is bestemd om de liefde van de echtgenoten te vervolmaken en hun onverbrekelijke eenheid te versterken. Door deze genade “helpen zij elkaar tot heiliging in het echtelijk leven en in het aanvaarden en opvoeden van hun kinderen.cit. 353 1642 1615 796 Christus is de bron van deze genade. “Zoals God eertijds zijn volk tegemoet is gegaan in een verbond van liefde en trouw, zo komt nu de Verlosser van de mensen en de Bruidegom van de kerk de christelijke echtgenoten tegemoet in het sacrament van het huwelijk”.cit. Hij blijft hun nabij, geeft hun de kracht Hem te volgen door hun kruis op te nemen, weer op te staan wanneer zij struikelen, elkaar te vergeven, elkaars lasten te dragen,cit. “elkaar onderdanig te zijn uit ontzag voor Christus” (Ef. 5,21) en elkaar te beminnen met een bovennatuurlijke, fijngevoelige en vruchtbare liefde. In de vreugde van hun liefde en gezinsleven geeft Hij hun reeds hier op aarde een voorsmaak van het bruiloftsmaal van het Lam: Waar zal ik de kracht vinden om het geluk van het huwelijk te beschrijven dat door de kerk gesloten wordt dat door het [eucharistisch] offer bevestigd en door de zegen bezegeld wordt dat de engelen aankondigen en de Vader bekrachtigt ? (...) Welk een mooi paar vormen die twee gelovigen, die één hoop, één wens, eenzelfde levenswijze hebben, die dezelfde Heer dienen. Zij zijn beiden kinderen van dezelfde vaders zij zijn beiden dienaars van dezelfde Heer; noch naar de geest noch naar het vlees is er ook maar de minste verdeeldheids zij zijn in de volle zin van het woord twee in één vlees. Maar waar één vlees is daar is ook één geest.cit. V - Het goed en de eisen van de huwelijksliefde 1643 2361 “Het totale karakter van de echtelijke liefde omvat alle componenten van de persoon: appèl van het lichaam en van het instinct, kracht van het gevoel en van de affectiviteit, aspiratie van de geest en van de wil. Deze liefde streeft naar een diep persoonlijke eenheid die, boven de vereniging in een vlees uit, een van hart en ziel maakt; zij vereist de onontbindbaarheid en de trouw aan de wederzijdse definitieve overgave en stelt zich open voor de vruchtbaarheid. Kortom, het gaat om de normale kenmerken van iedere natuurlijke huwelijksliefde, maar met een nieuwe zin; kenmerken die de christelijke huwelijksliefde niet alleen zuivert en bevestigt, maar zodanig verheft dat ze uitdrukking worden van echt christelijke waarden”.cit. De eenheid en onontbindbaarheid van het huwelijk 1644 Krachtens haar aard zelf eist de liefde van de echtgenoten eenheid en onontbindbaarheid van hun personengemeenschap, die alle terreinen van hun leven omvat: “Zij zijn dus niet langer twee, een vlees als zij geworden zijn” (Mt. 19,6).cit. “Zij zijn geroepen om voortdurend te groeien in eenheid door de trouw waarmee zij zich dagelijks houden aan hun huwelijksbelofte zich totaal aan elkaar te geven”.cit. Deze menselijke gemeenschap wordt bevestigd, gelouterd en voltooid door de gemeenschap in Jezus Christus, die geschonken wordt door het sacrament van het huwelijk. Ze wordt verdiept door een gemeenschappelijk geloofsleven en een gezamenlijk ontvangen van de eucharistie. 1645 369 “De gelijke persoonswaarde van vrouw en man, die haar uitdrukking behoort te vinden in een wederzijdse onvoorwaardelijke liefde, is een duidelijk teken van de door God gewilde eenheid 354 van het huwelijk”.cit. Polygamie is tegengesteld aan deze gelijkwaardigheid en aan de huwelijksliefde die uniek en exclusief is.cit. De trouw in de huwelijksliefde 1646 2364 2365 Krachtens haar aard zelf eist de huwelijksliefde van de echtgenoten een onschendbare trouw. Dis volgt uit het feit dat de echtgenoten zich wederzijds aan elkaar geven. Liefde wil definitief zijn. Ze kan niet “tot nader order” zijn. “Juist als wederzijdse overgave van twee personen verplichten deze intieme vereniging, alsook het welzijn van de kinderen, de echtgenoten tot algehele trouw. , zij eisen hun onverbrekelijke eenheid”.cit. 1647 Het diepste motief vindt men in de trouw van God aan zijn verbond, van Christus aan zijn kerk. Het sacrament van het huwelijk maakt de echtgenoten bekwaam deze trouw tegenwoordig te stellen en ervan te getuigen. Door het sacrament ontvangt de onontbindbaarheid van het huwelijk een nieuwe en diepere zin. 1648 Het kan moeilijk of zelfs onmogelijk lijken zich voor het leven aan een mens te binden. Daarom is het ook zo belangrijk de blijde boodschap te verkondigen dat God ons bemint met een definitieve en onherroepelijke liefde, dat de echtgenoten aan deze liefde deelhebben dat zij erdoor gedragen en gesteund worden, en dat zij door hun trouw getuigen mogen zijn van Gods trouwe liefde. Echtgenoten die met de genade van God vaak in moeilijke omstandigheden dit getuigenis afleggen, verdienen de dankbaarheid en de steun van de kerkelijke gemeenschap.cit. 1649 2384 Er bestaan echter situaties waarin het echtelijk samenleven om uiteenlopende redenen praktisch onmogelijk wordt. In zulke gevallen staat de kerk een fysieke scheiding van de echtgenoten en beëindiging van het echtelijk samenleven toe. Voor God blijven ze echter elkaars man en vrouw; het staat hun niet vrij om een nieuwe verbintenis aan te gaan. Indien mogelijk is in deze moeilijke situatie verzoening de beste oplossing. De christelijke gemeenschap wordt ertoe geroepen deze personen te helpen hun situatie op christelijke wijze te beleven in trouw aan hun huwelijksband die onontbindbaar blijft.cit. 1650 2384 In vele landen komt het tegenwoordig vaak voor dat katholieken hun toevlucht nemen tot burgerlijke echtscheiding en een nieuwe burgerlijke verbintenis aangaan. Uit trouw aan het woord van Jezus Christus (“Wie zijn vrouw wegzendt en een andere huwt maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk. En wanneer zij haar man wegzendt en een andere huwt begaat zij echtbreuk”: Mc. 10,11-12) houdt de kerk eraan vast dat zij een nieuwe verbintenis niet als geldig kan erkennen indien de eerste verbintenis het ook was. Indien de gescheiden echtgenoten burgerlijk hertrouwd zijn bevinden zij zich in een situatie die objectief ingaat tegen de Wet van God. Daarom kunnen zij zolang deze situatie duurt de eucharistische communie niet ontvangen. Om dezelfde reden kunnen zij bepaalde kerkelijke functies niet waarnemen. De verzoening door het boetesacrament kan enkel verleend worden aan hen die er spijt over hebben het teken van het verbond en de trouw aan Christus geschonden te hebben en zich voornemen in volledige onthouding te leven. 355 1651 De priesters en heel de gemeenschap moeten jegens christenen die in een dergelijke situatie leven, en die vaak het geloof behouden hebben en hun kinderen christelijk willen opvoeden blijk geven van zorg en aandacht opdat zij niet gaan denken dat zij buiten de kerk staan. Als gedoopten kunnen en moeten zij immers deelnemen aan het kerkelijk leven: Men zal hen uitnodigen naar het woord van God te luisteren, het misoffer bij te wonen, te volharden in het gebed, hun bijdrage te leveren aan caritatieve werken en aan initiatieven van de gemeenschap voor een rechtvaardige samenleving, de kinderen op te voeden in het geloof, zich toe te leggen op de geest en de werken van boetvaardigheid, om dag in dag uit de genade van de Heer af te smeken.cit. Openstaan voor de vruchtbaarheid 1652 2366 2367 372 “Krachtens hun aard zelf zijn de instelling van het huwelijk en de huwelijksliefde geordend op voortplanting en opvoeding, en zij vinden daarin als het ware hun bekroning”:cit. De kinderen zijn het mooiste geschenk van het huwelijk en zij dragen in hoge mate bij tot het welzijn van de ouders zelf. Gods die gezegd heeft: “Het is niet goed voor de mens dat hij alleen blijft” (Gen. 2,18) en die “in het begin de mens als man en vrouw geschapen heeft” (Mt. 19,4), wilde de mens op een bijzondere wijze laten deelnemen aan zijn eigen scheppingswerk en heeft daarom man en vrouw gezegend met de woorden: “Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u” (Gen. 1,28). Daarom is de echte cultuur van de huwelijksliefde evenals het hele patroon van het gezinsleven dat daaruit groeit, zonder af te doen aan de overige doeleinden van het huwelijk, erop gericht dat echtgenoten van harte bereid zijn mee te werken met de liefde van de Schepper en Verlosser, die door hen voortdurend zijn gezin uitbreidt en verrijkt.cit. 1653 2221 De vruchtbaarheid van de huwelijksliefde strekt zich ook uit tot de vruchten van het zedelijk, geestelijk en bovennatuurlijk leven, dat de ouders door de opvoeding aan hun kinderen overdragen. De ouders zijn de eerste en voornaamste opvoeders van hun kinderen.cit. In deze zin is de dienstbaarheid aan het leven de meest wezenlijke taak van het huwelijk en het gezin.cit. 1654 De echtgenoten aan wie God niet gegeven heeft kinderen te hebben, kunnen menselijk en christelijk gesproken toch een zinvol huwelijksleven leiden. Hun huwelijk kan een vruchtbaarheid uitstralen, die zich uit in de liefdadigheid, gastvrijheid en opoffering. VI - De huiskerk 1655 759 Christus wilde geboren worden en opgroeien in het heilig huisgezin van Jozef en Maria. De kerk is niets anders dan “hes huisgezin van God”. Vanaf het begin bestond de kern van de kerk vaak uit hen die “met heel hun huis” het geloof aangenomen hadden.cit. Wanneer zij zich bekeerden, verlangden zij ook dat “heel hun huis” gered zou worden.cit. Tot het geloof gekomen, waren deze 356 gezinnen eilandjes van christelijk leven in een wereld van ongeloof. 1656 2204 Heden ten dage zijn gelovige gezinnen, als haarden van levend en stralend geloof in een wereld die vaak vreemd of zelfs vijandig staat tegenover het geloof, van het allerhoogste belang. Daarom noemt het tweede Vaticaans concilie het gezin volgens een oude uitdrukking ecclesia domestica.cit. In het gezin zijn “de ouders door woord en voorbeeld voor hun kinderen de eerste geloofsverkondigers en zij dienen de eigen roeping van elk onder hen, heel bijzonder wanneer het om een gewijde roeping gaat, met zorg te bevorderen”.cit. 1657 1268 2214 2231 2685 Dit is de bevoorrechte plaats waar het in de doop verleende priesterschap van de huisvader, de moeder, de kinderen en van alle leden van het gezin, uitgeoefend kan worden “in het ontvangen van de sacramenten, in het gebed en de dankzegging, in het getuigenis van een heilig leven, in de onthechting en de daadwerkelijke liefde.”cit. De huiselijke haard is bijgevolg de eerste school voor het christelijk leven en “een school voor een rijkere menselijkheid”.cit. Hier leert men de volharding en de vreugde in het werk, de broederliefde, de edelmoedige, zelfs herhaalde vergeving en vooral de goddelijke eredienst door het gebed en de opoffering van zijn leven. 1658 2231 2233 We moeten nog melding maken van sommige personen die wegens feitelijke - vaak ongewilde levensomstandigheden Jezus bijzonder na aan het hart liggen en daarom de genegenheid en de toegewijde aandacht van de kerk en vooral van de zielzorgers verdienen: het grote aantal ongehuwden. Velen onder hen hebben geen menselijk huisgezin, vaak vanwege armoede. Sommigen beleven hun situatie in de geest van de zaligsprekingen en dienen God en hun naaste op voorbeeldige wijze. Voor hen allen moeten de deuren van de gezinnen, de “huiskerken”, geopend worden, evenals de deuren van het grote gezin dat de kerk is. “Niemand is zonder gezin in deze wereld: de kerk is tehuis en gezin voor allen, vooral voor hen die ‘vermoeid en belast’ (Mt. 11,28) zijn”.cit. - IN HET KORT 1659 De heilige Paulus zegt.. “Mannen’ hebt uw vrouw lief, zoals Christus de kerk heeft liefgehad. (...) Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de kerk” (Ef. 5,25.32). 1660 Het huwelijksverbond, waardoor man en vrouw met elkaar een innige gemeenschap van leven en liefde vormen, werd door de Schepper gesticht en van eigen wetten voorzien. Het is van nature gericht op het welzijn van de echtgenoten en op het voortbrengen en opvoeden van kinderen. Het is door Christus onze Heer tussen gedoopten tot de waardigheid van sacrament verheven. cit. 357 1661 Het sacrament van het huwelijk duidt de vereniging van Christus met de kerk aan. Het geeft aan de echtgenoten de genade elkaar te beminnen met de liefde waarmee Christus zijn kerk bemint; de genade van het sacrament vervolmaakt aldus de menselijke liefde van de echtgenoten, versterkt hun onverbrekelijke eenheid en heiligt hen op de weg naar het eeuwig leven.cit. 1662 Het huwelijk is gegrondvest op het instemming van beide partijen, dit wil zeggen op de wil zich wederzijds en definitief aan elkaar te schenken met de bedoeling een trouw en vruchtbaar liefdesverbond te leven. 1663 Aangezien het huwelijk de echtgenoten in een openbare levensstaat binnen de kerk stelt, is het passend dat het ook openbaar gevierd wordt, in het kader van een liturgische plechtigheid, ten overstaan van een priester (of de bevoegde getuige van de kerk), de getuigen en de vergadering van de gelovigen. 1664 De eenheid, de onontbindbaarheid en de openheid voor de vruchtbaarheid zijn wezenlijke elementen van het huwelijk. Polygamie is onverenigbaar met de eenheid van het huwelijk; echtscheiding verbreekt wat God verenigd heeft; weigering van de vruchtbaarheid houdt het huwelijksleven af van zijn “mooiste gave”, het kind. cit. 1665 Het hertrouwen van gescheiden mensen, terwijl de wettige echtgenoot nog leeft, gaat in tegen het plan en de Wet van God, die Christus ons geleerd heeft. Deze mensen staan niet buiten de kerk, maar kunnen niet naderen tot de eucharistische communie. Zij zullen een christelijk leven leiden, met name door hun kinderen in het geloof op te voeden. 1666 Het christelijk gezin is de plaats waar de kinderen het eerste geloofsonderricht ontvangen. Daarom ook wordt het huisgezin terecht “huiskerk”genoemd, een gemeenschap van genade en gebed, een school voor de menselijke deugden en de christelijke liefde. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK VIERDE HOOFDSTUK - De andere liturgische vieringen ARTIKEL 1 - De sacramentalia ARTIKEL 1 - De sacramentalia “Onze heilige moeder de kerk heeft sacramentalia ingesteld. Dit zijn heilige tekenen, waardoor, enigszins in navolging van de sacramenten, vooral vruchten van geestelijke aard aangeduid en uit kracht van het smeekgebed van de kerk verkregen worden. Door deze sacramentalia worden de mensen in de juiste gesteltenis gebracht om de eigenlijke vrucht van de sacramenten te ontvangen en worden allerlei levensomstandigheden geheiligd”.cit. 358 De kenmerken van de sacramentalia 1668 699 2157 Zij zijn door de kerk ingesteld om bepaalde kerkelijke ambten, levensstaten, allerlei omstandigheden van het christelijk leven te heiligen, evenals het gebruik van voorwerpen die van nut zijn voor de mens. Zij kunnen ook, naar de pastorale besluiten van de bisschoppen, beantwoorden aan de noden, de cultuur en de geschiedenis die eigen zijn aan het christenvolk van een bepaalde streek of tijd. Zij bevatten steeds een gebed, vaak vergezeld van en welomschreven teken, zoals de handoplegging, het kruisteken, de besprenkeling met wijwater (ter herinnering aan het doopsel). 1669 784 2626 Zij vallen onder het priesterschap zoals dit door het doopsel verleend wordt: elke gedoopte wordt geroepen een “zegen”cit. te zijn en te zegenen.cit. Daarom kunnen leken bepaalde zegeningen verrichten;cit. hoe meer een zegening het kerkelijke en sacramentele leven betreft, hoe meer het voorgaan in een viering aan de gewijde bedienaar (bisschoppen, priesters of diakenscit.) voorbehouden zal zijn. 1670 1128 2001 De sacramentalia verlenen de genade van de heilige Geest niet op sacramentele wijze, maar door het gebed van de kerk maken zij ons ontvankelijk voor de genade en gereed tot medewerking. “Bijna elke gebeurtenis in het leven van de gelovigen verkrijgt, als ze goed ingesteld zijn, een heiliging door de goddelijke genade die voortvloeit uit het paasmysterie van het lijden, de dood en de verrijzenis van Christus, waaraan alle sacramenten en sacramentalia hun kracht ontlenen, en vrijwel elk eerzaam gebruik van de stoffelijke dingen kan gericht worden op dit doel: de heiliging van de mens en de verheerlijking van God”.cit. De verschillende vormen van sacramentalia 1671 1078 Tot de sacramentalia behoren allereerst de zegeningen (van personen, maaltijden, voorwerpen, plaatsen). Elke zegening bestaat uit een lofprijzing van God en een gebed om zijn gaven te verkrijgen. In Christus zijn de christenen door God de Vader “gezegend met elke geestelijke zegen” (Ef. 1,3). De kerk geeft daarom de zegen onder aanroeping van de naam van Jezus, hetgeen gewoonlijk gepaard gaat met het heilig teken van het kruis van Christus. 1672 923 925 903 359 Bepaalde zegeningen hebben een werking van blijvende aard: zij wijden personen aan God toe of bestemmen voorwerpen of plaatsen voor het liturgisch gebruik. Onder de zegeningen die voor personen bestemd zijn -niet te verwarren met de sacramentele wijding- behoren de zegening van de abt of abdis van een klooster, de wijding van maagden en weduwen, de ritus van de religieuze geloften en de aanstelling tot bepaalde ambten in de kerk (lectoren, acolieten, catechisten, enz.). Als zegening van zaken is de wijding van een kerk of een altaar, de zegening van de heilige oliën, de zegening van liturgisch vaatwerk of gewaden, klokken, enz. te noemen. 1673 550 395 1237 Men spreekt van exorcisme, wanneer de kerk publiek en gezagvol in naam van Jezus Christus vraagt dat een persoon of een voorwerp beschermd mag worden tegen de greep van de Boze en aan zijn macht onttrokken zal zijn. Jezus zelf heeft het toegepast.cit. Ook de macht en de taak van de kerk om exorcisme toe te passen, komen van Jezus zelf. cit. In eenvoudige vorm wordt het exorcisme toegepast bij de viering van het doopsel. Het plechtige, zogenaamde “grote exorcisme” mag alleen door een priester en met verlof van de bisschop worden uitgeoefend. Men moet hier met voorzichtigheid te werk gaan door de regels die door de kerk vastgelegd zijn, strikt te onderhouden. Het exorcisme is bedoeld om duivels uit te drijven of om iemand te bevrijden van demonische overheersing, uit kracht van het geestelijk gezag dat Jezus aan zijn kerk heeft toevertrouwd. De situatie ligt heel anders wanneer er sprake is van een ziekte, vooral een psychische ziekte. De behandeling daarvan valt onder de medische wetenschap. Voordat men een exorcisme uitspreekt, is het dus belangrijk na te gaan of het wel om een aanwezigheid van de duivel en niet om een ziekte gaat.cit. De volksvroomheid 1674 2668 2669 2678 Afgezien van de sacramentele liturgie en de sacramentalia moet de catechese ook rekening houden met de uitingen van volksdevotie en volksreligiositeit. In alle tijden heeft de godsdienstzin van het christenvolk haar uitdrukking gevonden in allerlei godvruchtige praktijken die het sacramentele leven van de kerk begeleiden, zoals de verering van relieken, het bezoek aan heiligdommen, bedevaarten, processies, de kruisweg, religieuze dansen, de rozenkrans, medailles,cit. enz. 1675 Deze praktijken liggen in het verlengde van het liturgisch leven van de kerk, maar ze zijn er geen vervanging van: “Men moet rekening houden met de liturgische tijden en deze oefeningen zo inrichten dat zij in harmonie zijn met de heilige liturgie, in zekere zin uit de liturgie voortkomen en het volk de weg wijzen naar de liturgie, die immers door haar aard hoog boven deze oefeningen uitsteekt”.cit. 1676 426 Pastoraal onderscheidingsvermogen is nodig om de volksreligiositeit te begeleiden en te ondersteunen en, zo nodig, de godsdienstzin die aan deze devoties ten grondslag ligt uitzuiveren en bijsturen, zodat voortgang wordt geboekt in de kennis van het Christusmysterie. De praktijk van de volksvroomheid is onderworpen aan de zorg en het oordeel van de bisschoppen en aan de algemene normen van de kerk. cit. De volksreligiositeit is in de kern een geheel van waarden dat, vanuit een christelijke wijsheid, antwoord geeft op de grote vragen van het bestaan.Het gezond verstand van het katholieke volk heeft een aangeboren talent tot het maken van een synthese van het menselijk bestaan. Zo bewerkt het op creatieve wijze een verbinding tussen het goddelijke en het menselijke, Christus en Maria, geest en lichaam, de kerk als gemeenschap en de kerk als instelling, tussen persoon en gemeenschap, geloof en vaderland, verstand en gevoel. Deze wijsheid is een christelijk humanisme dat radicaal de waardigheid van elk wezen als kind 360 van God bevestigt, dat een fundamentele broederlijkheid sticht, dat met de natuur leert om te gaan en inzicht geeft in de arbeid, dat alle reden geeft om zelfs te midden van de harde kanten van het bestaan met vreugde en goed humeur te leven. Deze wijsheid geeft het volk ook een onderscheidingsvermogen, een evangelisch instinct waardoor het spontaan aanvoelt wanneer in de kerk het evangelie op de eerste plaats komt, of wanneer de inhoud ervan door andere belangen wordt uitgehold en verstikt.cit. - IN HET KORT 1677 Sacramentalia zijn heilige tekens die door de kerk zijn ingesteld. Hun doel is de mensen erop voor te bereiden de vruchten van de sacramenten te ontvangen en de verschillende levenssituaties te heiligen. 1678 Onder de sacramentalia nemen de zegeningen een belangrijke plaats in. Zij zijn zowel een lofprijzing van God voor zijn werken en zijn gaven, als een voorbede van de kerk, opdat de mensen volgens de geest van het evangelie van Gods gaven gebruik mogen maken. 1679 Het christelijk leven wordt niet alleen door de liturgie gevoed, maar ook door allerlei vormen van volksvroomheid, die geworteld zijn in de verschillende culturen. De kerk is erop bedacht er het licht van het geloof over te laten schijnen en begunstigt de vormen van volksvroomheid die een evangelisch instinct en een menselijke wijsheid uitdrukken en die het christelijk leven verrijken. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 2 - DE VIERING VAN HET CHRISTUSMYSTERIE TWEEDE SECTIE - DE ZEVEN SACRAMENTEN VAN DE KERK VIERDE HOOFDSTUK - De andere liturgische vieringen ARTIKEL 2 - De christelijke uitvaart ARTIKEL 2 - De christelijke uitvaart 1680 1525 Alle sacramenten, maar vooral die van de christelijke initiatie, hadden het laatste Pasen van het kind van God als einddoel, het Pasen dat hem door de dood het leven van het Koninkrijk doet binnentreden. Dan wordt vervuld wat hij in geloof en hoop beleed: “Ik verwacht de opstanding van de doden en het leven van het komend rijk”.cit. I II - Het laatste Pasen van de christen - De viering van de uitvaart I - Het laatste Pasen van de christen 1681 361 1010 1014 De christelijke zin van de dood wordt geopenbaard in het licht van het paasmysterie van de dood en de verrijzenis van Christus, in wie onze enige hoop is gelegen. De christen die in Christus Jezus sterft, “verhuist uit dit lichaam om zijn intrek te nemen bij de Heer” (2 Kor. 5,8). 1682 Op de dag van zijn sterven begint voor de christen aan het einde van zijn sacramenteel leven de voltooiing van zijn nieuwe geboorte, die met het doopsel een aanvang nam. Op die dag begint de definitieve “gelijkvormigheid” naar “het beeld van zijn Zoon”, die werd meegedeeld door de zalving met de Heilige Geest. Zelfs al moet een christen nog een laatste loutering ondergaan, alvorens hij met het bruiloftskleed getooid kan worden, op die dag begint de deelname aan het gastmaal van het koninkrijk, waarvan de eucharistie het onderpand vormde. 1683 1020 627 De kerk, die als een moeder op sacramentele wijze de christen tijdens zijn aardse pelgrimstocht in haar schoot heeft gedrag en, begeleidt hem op het einde van zijn tocht, om hem “in de handen van de Vader” toe te vertrouwen. In Christus draagt zij het kind van haar genade op aan de Vader, en de kiem van het lichaam dat in heerlijkheid zal verrijzen,cit. vertrouwt zij hoopvol aan de aarde toe. Deze offerande wordt ten volle gevierd door het offer van de eucharistie; de zegeningen die aan de eucharistie voorafgaan en die erop volgen zijn sacramentalia. II - De viering van de uitvaart 1684 De christelijke begrafenis is een liturgische viering van de Kerk. Het dienstwerk van de Kerk wil hier de vruchtbare communio met de overledene tot uitdrukking brengen en tegelijk met de gemeenschap, die voor de uitvaart verzameld is, bij deze “communio” betrekken en haar het eeuwig leven verkondigen. 1685 De verschillende uitvaartriten drukken het paaskarakter van het christelijk sterven uit en beantwoorden aan de situaties en tradities van de verscheidene streken, zelfs wat betreft de liturgische kleur. cit. 1686 De Ordo exsequiarum (OEx; uitvaartliturgie) van de Romeinse liturgie stelt drie vieringstypen van uitvaarten voor, die overeenkomen met de drie plaatsen waar ze gehouden worden (in het huis van de overledene, in de kerk, op het kerkhof) en die men kan aanpassen aan het belang dat de familie, de plaatselijke gewoonten, de cultuur en de volksvroomheid eraan hechten. Het verloop is trouwens in alle liturgische tradities hetzelfde en heeft vier kernmomenten: 1687 De begroeting van de gemeenschap. De viering wordt geopend met een geloofsgroet. De verwanten van de overledene worden ontvangen met een woord van “troost” (in nieuwtestamentische zin: de kracht van de heilige Geest in de hoopcit.). Ook de biddende gemeenschap die zich verzameld heeft, verwacht “woorden van eeuwig leven”. De dood van een lid van de gemeenschap (of de herdenking op de verjaardag, de zevende of dertigste dag) is een gebeurtenis waarbij de perspectieven van “deze wereld” overstegen moeten worden en die de gelovigen moet plaatsen binnen de echte perspectieven van het geloof in de verrezen Christus. 362 1688 De woorddienst tijdens uitvaarten moet met aandacht voorbereid worden, te meer omdat onder de aanwezigen ook gelovigen kunnen zijn die niet zo vaak liturgie vieren, of vrienden van de overledene die niet christen zijn. Met name de homilie “mag geen lijkrede zijn”,cit. en moet het mysterie van het christelijk sterven beschouwen in het licht van de verrezen Christus. 1689 1371 958 Het eucharistisch offer. Wanneer de viering in de kerk plaats vindt, is de eucharistie het hart van het paasmysterie dat in het sterven van een christen gestalte krijgt.cit. Daar drukt de kerk haar feitelijke gemeenschap met de overledene uit: wanneer zij’ in de heilige Geest het offer van de dood en de verrijzenis van Christus aan de Vader aanbiedt, vraagt zij dat haar kind gereinigd mag worden van zijn zonden en de gevolgen ervan, en dat hij deel mag hebben aan de volheid van het paasgebeuren door aan te zitten aan de tafel van het Koninkrijk. cit. Wanneer de eucharistie op deze wijze gevierd wordt, leert de geloofsgemeenschap, in het bijzonder de familie van de overledene, zich te verenigen met degene die “in de Heer ontslapen is”. Zij doet dit door deel te nemen aan het lichaam van Christus, waarvan de overledene een levend lidmaat is, en door voor en met de overledene te bidden. 1690 2300 Het afscheid van de overledene is zijn aanbeveling bij God door de kerk. Het is “een laatste vaarwel door de christengemeenschap aan de overledene, voordat diens lichaam wordt uitgedragen en begraven”.cit. In de Byzantijnse traditie wordt dit uitgedrukt door de overledene een afscheidskus te geven: Door deze laatste groet “zingt men omwille van zijn vertrek uit dit leven en zijn afscheid, maar ook omdat er een gemeenschap en een hereniging is.Door de dood worden wij inderdaad niet van elkaar gescheiden, want we gaan allen dezelfde weg en we zullen elkaar op dezelfde plaats terugvinden. Nooit zullen wij gescheiden worden, want wij leven voor Christus, en nu zijn wij verenigd in Christus; wanneer wij naar Christus toegaan (... ) zullen we allen te samen in Hem zijn”.cit. DEEL 3 KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS DEEL 3 - Het leven in Christus 1691 “Christen, erken uw waardigheid. Aangezien u nu deel hebt aan de goddelijke natuur, onteer u niet door terug te keren naar de aftakeling van uw vroeger leven. Roep u in herinnering tot welk Hoofd u behoort en van welk Lichaam u lid bent. Herinner u dat u ontrukt bent aan de macht van de duisternis om te worden overgebracht naar het licht en het Koninkrijk van God”.cit. 1692 Het Symbolum van het geloof heeft de grootheid beleden van de weldaden van God voor de mens in het werk van zijn schepping en meer nog door de verlossing en heiligmaking. Wat het geloof belijdt, verlenen de sacramenten: door “de sacramenten waardoor zij zijn wedergeboren” zijn de christenen tot “kinderen van God” (Joh. 1,12; 1 Joh. 3,1) geworden en “krijgen zij deel aan Gods eigen wezen” (2 Petr. 1,4). Doordat zij gelovig hun nieuwe waardigheid erkennen, zijn de christenen geroepen voortaan een “leven te leiden dat het evangelie van Christus waardig is” 363 (Fil. 1,27). Door de sacramenten en het gebed ontvangen zij de genade van Christus en de gaven van zijn Geest, die hen hiertoe in staat stellen. 1693 Christus Jezus heeft altijd gedaan wat de Vader behaagde. cit. Hij heeft steeds geleefd in volmaakte gemeenschap met Hem. Ook zijn leerlingen worden uitgenodigd om te leven onder het oog van de Vader “die in het verborgene ziet”,cit. om volmaakt te worden, zoals de “Vader in de hemel volmaakt is” (Mt. 5,47). 1694 Aangezien de christenen bij Christus Zijn ingelijfd door het doopsel, cit. zijn zij “dood voor de zonde en levend voor God in Christus Jezus” (Rom. 6,11). Op deze wijze nemen zij deel aan het leven van de Verrezene. cit. In navolging van Christus en in vereniging met Hem, cit. kunnen de christenen “navolgers van God” zijn “zoals geliefde kinderen past” en “een leven van liefde leiden” (Ef. 5,1), door hun gedachten, woorden en werken in overeenstemming te brengen met “de gezindheid die ook Christus Jezus bezielde” (Fil. 2,5) en door zijn voorbeeld na te volgen. cit. 1695 “Gerechtvaardigd in de naam van de Heer Jezus Christus en door de Geest van onze God” (1 Kor. 6,11) en “geheiligd in Christus Jezus, tot een heilig leven bestemd” (1 Kor. 1,2), zijn de christenen “een tempel van de heilige Geest “ geworden. cit. Deze “Geest van de Zoon” leert hun te bidden tot de Vadercit. en, doordat Hij hun leven geworden is, laat Hij hen ook leven volgens de Geestcit. om “de vrucht van de Geest” (Gal. 5,22) voort te brengen door een werkdadige liefde. De heilige Geest geneest de wonden van de zonde en vernieuwt ons innerlijk door een geestelijke herschepping (vgl. Ef. 4,23), Hij verlicht en versterkt ons om te leven als “kinderen van het licht” (Ef. 5,8) door “goedheid, gerechtigheid en waarheid” in alles (Ef. 5,9). 1696 De weg van Christus “leidt tot het leven”, een weg die daarmee in strijd is “voert tot de ondergang” (Mt. 7,13). cit. De parabel uit het Evangelie over de twee wegen blijft voortdurend aanwezig in de catechese van de kerk. Hij duidt op het belang van de zedelijke beslissingen voor ons heil. “Twee wegen zijn er, een tot het leven en een tot de dood, maar er is veel verschil tussen de beide wegen”.cit. 1697 737 1987 1716 1846 1803 1812 2067 946 Het is van belang in de catechese , in volle helderheid, de vreugde en de vereisten van de weg van Christus te doen kennen. cit. De catechese van het “nieuwe leven” (Rom. 6,4) in Hem zal omvatten: een catechese over de heilige Geest , innerlijke Leermeester van het leven naar Christus’ voorbeeld, aangename gast en vriend die het nieuwe leven inspireert, leidt, zuivert en versterkt; een catechese over de genade , want juist door de genade worden wij gered en door de genade kunnen onze werken ook vrucht dragen voor het eeuwig leven; 364 een catechese over de zaligsprekingen , want de weg van Christus is samengevat in de zaligsprekingen, de enige weg naar de eeuwige gelukzaligheid waarnaar het hart van de mens verlangt; een catechese over zonde en vergeving , want zonder zichzelf zondaar te weten, kan de mens de waarheid over zichzelf niet kennen, wat een voorwaarde is voor een juiste handelwijze. En zonder het aanbod van de vergeving zou hij deze waarheid niet kunnen verdragen; een catechese over de menselijke deugden , die de schoonheid en aantrekkelijkheid van de juiste gesteldheid voor het goede laat inzien; een catechese over de christelijke deugden van geloof, hoop en liefde, die zich op grootmoedige wijze laat bezielen door het voorbeeld van de heiligen; een catechese over het dubbele gebod van de liefde , dat ontvouwd wordt in de Tien Geboden; een catechese over de kerk , want in de veelzijdige uitwisseling van “geestelijke goederen” in de “gemeenschap van de heiligen” kan het christelijk leven groeien, zich ontplooien en doorgegeven worden. 1698 426 Het eerste en het laatste oriëntatiepunt van deze catechese zal altijd Jezus Christus zelf zijn, die “de weg, de waarheid en het leven” (Joh. 14,6) is. Door in geloof naar Hem te kijken kunnen zij die in Christus geloven, hopen dat Hijzelf in hen zijn beloften tot vervulling brengt en dat zij door Hem te beminnen met de liefde waarmee Hij hen heeft liefgehad, in staat zijn de werken te volbrengen die overeenstemmen met hun waardigheid: Ik vraag u te bedenken dat onze Heer Jezus Christus waarlijk uw hoofd is en dat u een van zijn ledematen bent. Hij is voor u wat het hoofd is voor de ledematen: alles wat van Hem is, is van u: zijn geest, zijn hart, zijn lichaam, de ziel en alle vermogens. U dient ze te gebruiken alsof ze van uzelf zijn, opdat u door Hem te dienen, Hem looft, bemint en verheerlijkt. U bent echter ook voor Hem wat het lidmaat voor het hoofd is; daarom verlangt Hij vurig van al uw vermogens gebruik te maken alsof ze van Hem zijn, om de Vader te dienen en te verheerlijken. cit. Voor mij is leven Christus (Fil. 1,21). EERSTE SECTIE TWEEDE SECTIE - De roeping van de mens: het leven in de Geest - De Tien geboden KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE SECTIE - De roeping van de mens: het leven in de Geest 1699 Het leven in de heilige Geest voltooit de roeping van de mens (hoofdstuk 1). Het is gebouwd op goddelijke liefde en menselijke solidariteit (hoofdstuk 2). Het wordt ons genadig geschonken als heil (hoofdstuk 3). EERSTE HOOFDSTUK TWEEDE HOOFDSTUK DERDE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon - De menselijke gemeenschap - Het heil van God: Wet en genade KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST 365 EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon 1700 356 1439 De waardigheid van de menselijke persoon wortelt in zijn geschapen zijn als beeld en gelijkenis van God (artikel 1) ; ze wordt voltooid in zijn roeping tot de goddelijke zaligheid (artikel 2). Het menselijk wezen moet zich in vrijheid richten op deze voltooiing (artikel 3). Door zijn weloverwogen daden (artikel 4) schikt de menselijke persoon zich al dan niet naar het goede, door God beloofd en bevestigd door het morele geweten (artikel 5). De menselijke wezens bouwen zichzelf op en groeien van binnenuit: ze maken van heel hun affectief en geestelijk leven bouwstof voor hun groei (artikel 6). Met de hulp van de genade groeien ze in de deugd (artikel 7), vermijden ze de zonde, en als ze een zonde bedreven hebben dan doen ze, zoals de verloren zoon, cit. een beroep op de barmhartigheid van onze Vader in de hemel (artikel 8). Zo hebben zij toegang tot de volmaaktheid van de liefde. ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 ARTIKEL 3 ARTIKEL 4 ARTIKEL 5 ARTIKEL 6 ARTIKEL 7 ARTIKEL 8 - De mens beeld van God - Onze roeping tot de zaligheid - De vrijheid van de mens - De moraliteit van de menselijke daden - De moraliteiten van de hartstochten - Het morele geweten - De deugden - De zonde KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 1 - De mens beeld van God ARTIKEL 1 - De mens beeld van God 1701 359 “Christus maakt door de openbaring van het mysterie van de Vader en diens liefde de mens voor zichzelf duidelijk en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”.cit. In Christus, “beeld van de onzichtbare God” (Kol. 1,15) cit. is de mens geschapen als “beeld en gelijkenis” van de Schepper. In Christus, Verlosser en Heiland, is het beeld van God, dat geschonden was in de mens door de eerste zonde, in zijn oorspronkelijke schoonheid hersteld en verrijkt met goddelijke genade. cit. 1702 1878 Het beeld van God is aanwezig in elke mens. Het licht op in de gemeenschap van de mensen, als een gelijkenis met de eenheid van de goddelijke personen onder elkaar (zie hoofdstuk 2). 366 1703 363 2258 Begiftigd met een “geestelijke en onsterfelijke” ziel, cit. is de menselijke persoon “het enige schepsel op aarde dat God om zichzelf heeft gewild”.cit. Vanaf zijn conceptie is hij bestemd voor de eeuwige zaligheid. 1704 339 30 De menselijke persoon heeft deel aan het licht en de kracht van de goddelijke Geest. Door de rede is hij in staat om de ordening der dingen, die door de Schepper is vastgesteld, te kennen. Door zijn wil is hij in staat zich uit zichzelf op zijn werkelijk goed te richten. Hij vindt zijn vervolmaking in het “zoeken naar en het beminnen van het ware en het goede”.cit. 1705 1730 Omwille van zijn ziel en van zijn geestelijke vermogens van verstand en wil is de mens begiftigd met vrijheid, “teken bij uitnemendheid van Gods beeld in de mens”.cit. 1706 1776 Door zijn rede kent de mens de stem van God die hem aanzet “het goede te doen en het kwade te mijden”.cit. Iedereen is ertoe gehouden deze wet te volgen die weerklinkt in het geweten en die haar vervulling vindt in de liefde tot God en tot de naaste. Het beoefenen van het morele leven bevestigt de waardigheid van de persoon. 1707 397 “De mens heeft, verleid door de Boze, reeds vanaf het begin van de geschiedenis zijn vrijheid misbruikt”.cit. Hij is bezweken voor de bekoring en heeft het kwade gedaan. Hij behoudt het verlangen naar het goede, maar zijn natuur is gekwetst door de erfzonde. Hij is geneigd geraakt tot het kwaad en onderworpen aan de dwaling: De mens is dus in zichzelf verdeeld. Daarom vertoont het hele individuele en collectieve leven van de mens zich als een echt dramatische strijd tussen goed en kwaad, tussen licht en duisternis. cit. 1708 617 Door zijn lijden heeft Christus ons bevrijd van de Satan en de zonde. Hij heeft voor ons het nieuwe leven in de heilige Geest verdiend. Zijn genade herstelt wat de zonde in ons bedorven had. 1709 1265 1050 367 Wie in Christus gelooft, wordt kind van God. Deze aanneming als kind vormt hem om door hem het voorbeeld van Christus te laten volgen. Ze maakt het hem mogelijk rechtschapen te leven en het goede te doen. In eenheid met zijn Verlosser bereikt de leerling de volmaaktheid van de liefde, de heiligheid. Gerijpt in de genade, ontplooit het morele leven zich tot eeuwig leven, in de heerlijkheid van de hemel. - IN HET KORT 1710 “Christus openbaart de mens aan zichzelf en geeft hem inzicht in zijn zeer hoge roeping”.cit. 1711 Begiftigd met een geestelijke ziel, met verstand en wil, is de menselijke persoon vanaf zijn conceptie gericht op God en bestemd voor de eeuwige zaligheid. De persoon zet zijn vervolmaking voort in “het zoeken naar en het beminnen van het ware en het goede.” cit. 1712 De echte vrijheid is in de mens “het teken bij uitnemendheid van het beeld van God.” cit. 1713 De mens is verplicht de morele wet te volgen, die hem aanzet “het goede te doen en het kwade te mijden”.cit. Deze wet weerklinkt in zijn geweten. 1714 De mens, die door de erfzonde in zijn natuur gewond is, is bij het uitoefenen van zijn vrijheid onderworpen aan dwaling en geneigd tot het kwaad. 1715 Wie in Christus gelooft, heeft het nieuwe leven in de heilige Geest. Het morele leven, gegroeid en gerijpt door de genade, moet zijn voltooiing vinden in de heerlijkheid van de hemel. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 2 - Onze roeping tot de zaligheid I - De zaligsprekingen 1716 2546 De zaligsprekingen staan in het hart van de prediking van Jezus. Hun boodschap herneemt de beloften die sinds Abraham aan het uitverkoren volk gedaan werden. Ze voltooit die door ze niet alleen maar te richten op het bezit van een land maar op het genot van het rijk der hemelen: 368 Zalig de armen van geest. want aan hen behoort het rijk der hemelen. Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten. Zalig die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, want zij zullen verzadigd worden. Zalig de barmhartigen. want zij zullen barmhartigheid ondervinden. Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien. Zalig die vrede brengen, want zij zullen kinderen van God genoemd worden. Zalig die vervolgd worden om de gerechtigheid, want hun behoort het rijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer men u beschimpt, vervolgt en lasterlijk van allerlei kwaad beticht om mijnentwil: verheugt u en juicht, want groot is uw loon in de hemel. (Mt. 5,3-12). 1717 459 1820 De zaligsprekingen tonen het gelaat van Jezus Christus en ze beschrijven de liefde ervan; ze drukken de roeping uit van de gelovigen die verbonden zijn met de heerlijkheid van zijn lijden en van Zijn verrijzenis; ze verduidelijken de daden en houdingen die kenmerkend zijn voor het christelijk leven; ze zijn de paradoxale beloften die de hoop ondersteunen in de beproevingen; ze kondigen de zegeningen en de beloningen aan die reeds onzichtbaar verworven zijn voor de leerlingen; ze zijn begonnen in het leven van de maagd Maria en van alle heiligen. II - Het verlangen naar geluk 1718 27 1024 2541 De zaligsprekingen beantwoorden aan het natuurlijk verlangen naar geluk. Dit verlangen is van goddelijke oorsprong; God heeft het in het hart van de mens gelegd om het mensenhart naar Zich te trekken, want Hij is de enige, die in staat is om het te vervullen: Wij willen zeker allen gelukkig leven, en in het mensengeslacht is er niemand die niet zou instemmen met deze stelling, zelfs niet voordat ze helemaal uitgesproken is. cit. Op welke wijze zoek ik dus naar u, Heer ? Want wanneer ik naar u, mijn God, zoek dan zoek ik het gelukkige leven. Ik wil U zoeken om te maken dat mijn ziel leeft; want mijn lichaam leeft van mijn ziel, mijn ziel van u. cit. Alleen God verzadigt. cit. 1719 1950 De zaligsprekingen leggen het doel van het menselijk bestaan bloot, het uiteindelijk doel van de menselijke daden: God roept ons tot zijn eigen zaligheid. Die roeping richt zich tot elk persoonlijk, maar ook tot de gehele kerk, het nieuwe volk van hen die de belofte hebben aanvaard en erin leven in geloof. III - De christelijke zaligheid 1720 1027 369 Het Nieuwe Testament gebruikt verschillende uitdrukkingen om de zaligheid te beschrijven waartoe God de mens roept: de komst van het Koninkrijk Gods; cit. het zien van God: “zalig de zuiveren van hart want zij zullen God zien” (Mt. 5,8) cit.; de intrede in de vreugde van de Heer; cit. de intrede in de rust van de Heer (Heb. 4,7-11): Daar zullen wij rusten en zien, zullen wij zien en liefhebben, zullen wij liefhebben en lofprijzen. Dat is wat er op het einde zonder einde zal zijn. Want welk ander einde is er voor ons dan het bereiken van dat Koninkrijk dat nooit een einde vindt? cit. 1721 260 Want God heeft ons ter wereld gebracht om Hem te kennen, te dienen en te beminnen, en zo in het paradijs te komen. De zaligheid doet ons deel hebben aan de goddelijke natuur (2 Petr. 1,4) en aan het eeuwig levencit.. Met haar treedt de mens binnen in de heerlijkheid van Christuscit. en in de vreugde van het trinitaire leven. 1722 1028 Zulk een zaligheid overstijgt het verstand en de louter menselijke krachten. Ze is het resultaat van een vrij geschonken gave van God. Daarom wordt ze bovennatuurlijk genoemd, evenals de genade, die de mens geschikt maakt om binnen te gaan in de goddelijke vreugde. “Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien” (Mt. 5,8). Weliswaar “zal nooit iemand God in zijn grootheid en onuitsprekelijke heerlijkheid zien en in leven blijven” (Ex. 33,20), want de Vader is niet te vatten. Maar in zijn liefde en menslievendheid, en omdat Hij alles kan, heeft Hij ook dit aan de mensen die Hem beminnen geschonken: God te zien (...); want “wat onmogelijk is voor de mensen is mogelijk voor God” (Lc. 18,27). cit. 1723 2519 227 De beloofde zaligheid stelt ons voor beslissende morele keuzen. Ze nodigt ons uit ons hart te zuiveren van zijn slechte instincten en boven alles de liefde tot God te zoeken. Ze leert ons dat het ware geluk niet ligt in rijkdom of welzijn, noch in menselijke eer en macht, noch in welk menselijk werk dan ook, hoe nuttig dit ook moge zijn, zoals wetenschap, techniek en kunst, noch in enig schepsel, maar in God alleen, bron van alle goed en alle liefde: Rijkdom is datgene, waaraan de massa der mensen instinctmatig hulde brengt. Zij meten het geluk af naar de rijkdom, en naar de rijkdom meten zij hun achting af. (...) Het is een hulde die voortkomt uit een diep geloof in de rijkdom, uit het innig gevoel van hun hart, dat (...) men met rijkdom alles vermag. Rijkdom is de ene afgod van de dag, en vermaardheid is een tweede. (...) En daarom is men vermaardheid, of het maken van gerucht in de wereld, gaan beschouwen als een groot goed in zichzelf, en een motief van verering. cit. 1724 De Tien Geboden, de bergrede en de apostolische catechese beschrijven ons de wegen die leiden naar het rijk der hemelen. Wij begeven ons op weg, stap voor stap, door dagelijkse daden, gesteund door de genade van de heilige Geest. Vruchtbaar gemaakt door het woord van Christus, brengen wij langzaam vruchten voort in de kerk ter ere van God. - IN HET KORT 1725 370 De zaligsprekingen hernemen en vervullen de beloften die God vanaf Abraham gedaan heeft, door ze te richten op het koninkrijk der hemelen. Ze beantwoorden aan het verlangen naar geluk dat God in het hart van de mens gelegd heeft. 1726 De zaligsprekingen leren ons het uiteindelijk doel waartoe God ons roept: het koninkrijk, het aanschouwen van God, de deelname aan de goddelijke natuur, het eeuwig leven, het kindschap, de rust in God. 1727 De zaligheid van het eeuwig leven is een vrij geschonken gave van God; ze is bovennatuurlijk evenals de genade die ernaar leidt. 1728 De zaligsprekingen plaatsen ons voor beslissende keuzen met betrekking tot de aardse goederen; ze zuiveren ons hart om ons te leren God boven alles te beminnen. 1729 De hemelse zaligheid bepaalt de criteria die men moet aanleggen bij het gebruik van de aardse goederen in overeenstemming met de wet van God. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 3 - De vrijheid van de mens ARTIKEL 3 - De vrijheid van de mens 1730 30 God heeft de mens geschapen als een redelijk wezen door hem de waardigheid te geven van een persoon, begaafd met initiatief en meesterschap over zijn daden. “God heeft ‘de mens aan zijn eigen beslissingen onderworpen’ (Sir. 15,14), opdat hij uit zichzelf zijn Schepper zou kunnen zoeken en door Hem aan te hangen in vrijheid, tot volmaaktheid en geluk zou geraken”.cit. De mens is redelijk, en daardoor gelijkend op God, geschapen als vrije mens en meester over zijn daden. cit. I II - Vrijheid en verantwoordelijkheid - De menselijke vrijheid in de heilseconomie - IN HET KORT I - Vrijheid en verantwoordelijkheid 1731 1721 371 Vrijheid is de macht, geworteld in de rede en de wil, om te handelen of niet te handelen, om dit of dat te doen, om zo uit zichzelf weloverwogen daden te stellen. Door de vrije wil beschikt iedereen over zichzelf. De vrijheid is in de mens een kracht om te groeien en te rijpen in waarheid en goedheid. De vrijheid bereikt haar volmaaktheid wanneer ze gericht is op God, onze zaligheid. 1732 396 1849 Zolang de vrijheid niet definitief gevestigd is in haar uiteindelijk goed dat God is, impliceert zij de keuzemogelijkheid tussen goed en kwaad , dus de mogelijkheid om te groeien in volmaaktheid of te bezwijken en te zondigen. Zij karakteriseert de eigenlijk menselijke daden. Ze wordt bron van lof of blaam, van verdienste of tekortkoming. 1733 1803 Hoe meer men het goede doet, des te meer wordt men vrij. Er is geen echte vrijheid mogelijk tenzij in dienst van het goede en de gerechtigheid. De keuze voor ongehoorzaamheid en voor het kwaad is een misbruik van de vrijheid en leidt tot de “slavernij van de zonde”.cit. 1734 1036 1804 De vrijheid maakt de mens verantwoordelijk voor zijn daden in de mate waarin ze vrijwillig zijn. De vooruitgang in de deugd, in de kennis van het goede en in de ascese maakt dat de wil de daden meer beheerst. 1735 597 De toerekenbaarheid van en de verantwoordelijkheid voor een daad kunnen verminderd of zelfs opgeheven worden door onwetendheid, onoplettendheid, geweld, vrees, gewoonten, onmatige verlangens en andere fysieke of sociale factoren. 1736 2568 Elke daad die rechtstreeks gewild is, kan degene die haar stelt toegerekend worden. Zo vraagt de Heer aan de vrouw na de zonde in de tuin: “Wat hebt gij daar gedaan?” (Gen. 3,13). Hij vraagt dit eveneens aan Kaïn. cit. Zo ook vraagt de profeet Nathan het aan koning David na het overspel met de vrouw van Uria, en de moord op hem. cit. Een daad kan onrechtstreeks vrijwillig zijn wanneer die voortspruit uit het nalatig niet kennen van wat men had moeten weten of het verzuimen van wat men had moeten doen, bijvoorbeeld een ongeval dat het gevolg is van het niet kennen van de verkeersregels. 1737 2263 372 Een gevolg kan geduld worden zonder dat het gewild wordt door de handelende persoon, bijvoorbeeld de uitputting van een moeder bij het ziekbed van haar ziek kind. Een slecht gevolg is niet toerekenbaar wanneer het niet gewild is als doel of middel tot de handeling, zoals de dood bij het verlenen van hulp aan een persoon in nood. Om toerekenbaar te zijn moet het kwade gevolg te voorzien zijn, en moet degene die handelt in staat zijn het te vermijden, zoals bijvoorbeeld in het geval van een dodelijk ongeluk begaan door een dronken chauffeur. 1738 2106 2108 Vrijheid wordt uitgeoefend in de intermenselijk betrekkingen. Elke mens, geschapen naar het beeld van God, heeft het natuurrecht erkend te worden als een vrij en verantwoordelijk wezen. Iedereen is gehouden tot die plicht van eerbied voor de ander. Het recht om de vrijheid uit te oefenen is een eis die onlosmakelijk verbonden is met de waardigheid van de menselijke persoon, met name inzake morele en religieuze kwesties. cit. Dit recht moet burgerlijk erkend en beschermd worden binnen de grenzen van het algemeen welzijn en de publieke orde. cit. II - De menselijke vrijheid in de heilseconomie 1739 387 401 Vrijheid en zonde . De menselijke vrijheid is eindig en feilbaar. De mens heeft werkelijk gefaald. Vrijwillig heeft hij gezondigd. Door het liefdesplan van God te weigeren, heeft hij zichzelf bedrogen; hij is slaaf geworden van de zonde. Deze eerste vervreemding heeft een menigte andere doen ontstaan. De geschiedenis van de mensheid getuigt vanaf haar oorsprong van de kwalen en de verdrukkingen, die voortgekomen zijn uit het hart van de mens, als gevolg van een slecht gebruik van zijn vrijheid. 1740 2108 1887 Bedreigingen voor de vrijheid. Vrijheid uitoefenen betekent niet het recht om alles te zeggen en alles te doen. Het is onjuist te verklaren dat “de mens, onderwerp van vrijheid, zichzelf voldoende is, met als doel de bevrediging van zijn eigenbelang in het genieten van de dingen van deze aarde”. cit. Bovendien worden de voorwaarden van economische, sociale, politieke en culturele aard, die nodig zijn voor een juiste uitoefening van de vrijheid, dikwijls miskend en verkracht. Die toestanden van verblinding en onrecht belasten het morele leven en brengen zowel de sterken als de zwakken in de verleiding om te zondigen tegen de liefde. Door zich af te keren van de morele wet tast de mens zijn eigen vrijheid aan, hij ketent zich aan zichzelf vast, verbreekt de solidariteit met zijn naaste en komt in opstand tegen de goddelijke waarheid. 1741 782 Bevrijding en heil. Door zijn glorierijk kruis heeft Christus het heil verkregen voor alle mensen. Hij heeft hen vrijgekocht van de zonde die hen in slavernij gevangen hield. “Voor de vrijheid heeft Christus ons vrijgemaakt” (Gal. 5,1). In Hem delen wij in “de waarheid die ons vrij maakt” (Joh. 8,32). De heilige Geest is ons geschonken en, zoals de apostel leert, “waar de Geest is, daar 373 is de vrijheid” (2 Kor. 3,17). Vanaf nu roemen wij op de “vrijheid van de kinderen Gods” (Rom. 8,21). 1742 2002 1784 Vrijheid en genade. De genade van Christus concurreert niet met onze vrijheid, wanneer deze overeenstemt met de zin voor het ware en het goede dat God in het hart van de mens gelegd heeft. Integendeel, de christelijke ervaring getuigt ervan, met name in het gebed: hoe meer wij de impulsen van de genade volgen, des te meer groeien onze innerlijke vrijheid en onze standvastigheid, zowel in de beproevingen als tegenover de druk en de dwang van de omringende wereld. Door het werk van de genade voedt de heilige Geest ons op tot geestelijke vrijheid, om ons tot vrije medewerkers te maken van zijn werk in de kerk en in de wereld: Almachtige en barmhartige God, wend in uw goedheid alle onheil van ons af en laat ons, vrij naar lichaam en geest, onbelemmerd uw wil volbrengen. cit. - IN HET KORT 1743 “God heeft de mens aan zijn eigen beslissingen onderworpen” (Sir. 15,14) opdat hij zich vrij aan zijn Schepper zou kunnen hechten en zo de gelukzalige volmaaktheid bereiken. cit. 1744 De vrijheid is de mogelijkheid om te handelen of niet te handelen, en zo uit zichzelf vrije daden te stellen. Ze bereikt haar volmaaktheid wanneer ze gericht is op God, het opperste goed. 1745 Vrijheid kenmerkt de eigenlijke menselijke daden. Ze maakt de mens verantwoordelijk voor de daden die hij vrijwillig stelt. Zijn weloverwogen handelen komt hem toe als iets dat hem eigen is. 1746 De toerekeningsvatbaarheid of de verantwoordelijkheid voor een daad kan verminderd of opgeheven worden door onwetendheid, geweld, vrees en andere psychische of sociale factoren. 1747 Het recht van zijn vrijheid gebruik te maken, is een eis die onlosmakelijk verbonden is met de menselijke waardigheid, vooral in religieuze of morele kwesties. Het gebruiken van de vrijheid impliceert echter niet het vermeende recht om alles te zeggen of alles te doen. 1748 “Voor de vrijheid heeft Christus ons vrij gemaakt” (Gal. 5,1). KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST 374 EERSTE HOOFDSTUK ARTIKEL 4 ARTIKEL 4 - De waardigheid van de menselijke persoon - De moraliteit van de menselijke daden - De moraliteit van de menselijke daden 1749 1732 De vrijheid maakt van de mens een moreel subject. Wanneer een mens weloverwogen handelt is hij om zo te zeggen de vader van zijn daden . De menselijke daden, d.w.z. vrij gekozen als gevolg van een gewetensoordeel, zijn moreel kwalificeerbaar. Ze zijn goed of slecht. I II - De bronnen van de moraliteit - Goede daden en slechte daden - IN HET KORT I - De bronnen van de moraliteit 1750 De moraliteit van de menselijke daden hangt af: - van het gekozen object; - van het beoogde doel of de intentie; - van de omstandigheden van de daad. Object, intentie en omstandigheden zijn de “bronnen” of constituerende elementen van de moraliteit der menselijke daden. 1751 1794 Het gekozen object is een goed waarop de wil zich bewust richt. Het is de grondstof van een menselijke daad. Het gekozen object bepaalt het zedelijk karakter van een wilsdaad, al naargelang de rede het gekozen object al dan niet herkent en beoordeelt als iets dat overeenstemt met het werkelijk goede. De objectieve regels van de moraliteit drukken de redelijke orde uit van het goed en het kwaad, bevestigd door het geweten. 1752 2520 1731 Tegenover het object staat er aan de kant van het handelend subject de intentie . Omdat de intentie wortelt in de vrijwilligheid en zij het handelen bepaalt vanuit het doel, is de intentie een essentieel element in de morele beoordeling van de daad. Het doel is de eerste eindterm van de intentie en omschrijft de doelstelling die door de daad wordt nagestreefd. De intentie is een beweging van de wil naar het doel; ze heeft te maken met de eindterm van het handelen. Ze is het streefdoel van het goede dat verwacht wordt van de ondernomen handeling. De intentie is niet beperkt tot het leiden van onze afzonderlijke daden, maar kan veelvuldige handelingen ordenen op eenzelfde doel; ze kan het hele leven leiden naar het uiteindelijk doel. Bijvoorbeeld, een bewezen dienst heeft tot doel de naaste te helpen, maar kan tevens geïnspireerd worden door de liefde tot God als uiteindelijk doel van al onze handelingen. Een zelfde handeling kan ook ingegeven worden door diverse intenties, zoals een dienst bewijzen om een gunst te verkrijgen of om er zich op te beroemen. 375 1753 2479 596 Een goede bedoeling (bijvoorbeeld de naaste helpen) maakt een gedrag dat in zichzelf ongeordend is (zoals leugen en kwaadsprekerij) niet goed of rechtvaardig. Het doel wettigt de middelen niet. Zo kan men de veroordeling van een onschuldige niet rechtvaardigen als een wettig middel om het volk te redden. Daarentegen maakt een toegevoegde slechte intentie (zoals ijdele roem) een daad slecht die in zichzelf goed kan zijn (zoals de aalmoes). cit. 1754 1735 De omstandigheden , met inbegrip van de gevolgen, zijn secundaire elementen van een zedelijke daad. Ze dragen ertoe bij, de morele goedheid of slechtheid van de menselijke daden te verzwaren of te verminderen (zoals het bedrag bij een diefstal). Ze kunnen ook de verantwoordelijkheid van de handelende persoon verzachten of verzwaren (zoals handelen uit vrees voor de dood). De omstandigheden kunnen uit zichzelf de morele kwaliteit van de daden niet veranderen; ze kunnen een daad die in zichzelf slecht is, niet goed of rechtvaardig maken. II - Goede daden en slechte daden 1755 De moreel goede daad veronderstelt tegelijkertijd de goedheid van het object, van het doel en van de omstandigheden. Een slecht doel bederft de daad, zelfs indien het object in zichzelf goed is (zoals bidden en vasten “om door de mensen gezien te worden”). 1756 1789 Het is dus verkeerd te oordelen over de moraliteit van de menselijke daden door alleen te kijken naar de bedoeling die hen drijft, of naar de omstandigheden (milieu, sociale druk, dwang of noodzaak om te handelen, enz.) die er het kader van vormen. Er zijn daden die door en in zichzelf, onafhankelijk van de omstandigheden en de bedoelingen, altijd zwaar ontoelaatbaar zijn vanwege hun object; zoals godslastering, meineed, doodslag en overspel. Het is niet toegelaten kwaad te doen opdat er een goed uit voort zou komen. - IN HET KORT 1757 Object, intentie en omstandigheden zijn de drie “bronnen” van de moraliteit van het menselijk handelen. 1758 Het gekozen object bepaalt het zedelijk karakter van de wilsdaad naargelang de rede het als goed of kwaad herkent en beoordeelt. 376 1759 “Men kan een slechte daad met een goede intentie niet rechtvaardigen”.cit. Het doel wettigt de middelen niet. 1759 De zedelijk goede daad veronderstelt tegelijkertijd de goedheid van het object, van het doel en van de omstandigheden. 1761 Er zijn concrete gedragingen die altijd een verkeerde keuze zijn, omdat deze keuze een wanorde van de wil inhoudt, dit wil zeggen een moreel kwaad. Het is niet geoorloofd het kwade te doen, opdat er iets goeds uit voort zou komen. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 5 - De moraliteiten van de hartstochten ARTIKEL 5 - De moraliteiten van de hartstochten 1762 De menselijke persoon richt zich op de zaligheid door zijn welbewuste daden: de hartstochten of gevoelens die hij ervaart, kunnen hem op die zaligheid voorbereiden en ertoe bijdragen. I II - De hartstochten - Hartstochten en moreel leven - IN HET KORT I - De hartstochten 1763 De term “hartstocht” behoort tot het christelijk erfgoed. De gevoelens of hartstochten duiden de emoties of bewegingen van het gevoelsvermogen aan, die ertoe leiden te handelen of niet te handelen met het oog op wat gevoeld of voorgesteld wordt als goed of als kwaad. 1764 368 De hartstochten zijn natuurlijke componenten van de menselijke psyche, ze vormen de plaats waar het gevoelsleven en het leven van de geest in elkaar overgaan en verzekeren de band tussen beide. Onze Heer duidt het menselijk hart aan als de bron waaruit de stroom van de hartstochten opborrelt. cit. 1765 De hartstochten zijn talrijk. De meest fundamentele hartstocht is de liefde die veroorzaakt wordt 377 door de aantrekkelijkheid van het goede. De liefde veroorzaakt het verlangen naar het afwezige goed en de hoop het te verkrijgen. Deze beweging wordt voltooid in de vreugde om het bezit van het goede. De vrees voor het kwade veroorzaakt haat, afwijzing en vrees voor het komende kwaad. Deze beweging wordt voltooid in de droefheid om het aanwezige kwaad of in de woede die zich er tegen verzet. 1766 1704 “Liefde is het goede willen voor iemand”.cit. Alle andere gemoedsaandoeningen hebben hun bron in die oorspronkelijke beweging van het menselijk hart naar het goede. Alleen het goede moet bemind worden. cit. “De gevoelens zijn slecht als de liefde slecht is, goed als de liefde goed is”.cit. II - Hartstochten en moreel leven 1767 1860 In zichzelf zijn hartstochten noch goed, noch slecht. Ze krijgen slechts een morele kwalificatie in de mate waarin ze uitgaan van de rede en van de wil. De hartstochten worden vrijwillig genoemd “ofwel omdat ze bevolen worden door de wil ofwel omdat de wil er zich niet tegen verzet”.cit. Het behoort tot de volmaaktheid van het moreel of menselijk goed dat de hartstochten worden geregeld door de rede. cit. 1768 2005 1803 1865 De sterke gevoelens zeggen niets over de moraliteit of de heiligheid van de personen; ze zijn de onuitputtelijke bron van beelden en genegenheden waarin het morele leven zich uitdrukt. De hartstochten zijn moreel goed, wanneer ze bijdragen tot een goede daad, en slecht in het tegenovergestelde geval. De goede wil richt de gevoelsbewegingen die hij opvangt naar het goede en naar de zaligheid; de slechte wil bezwijkt onder de ongeordende hartstochten en maakt ze erger. De emoties en de gevoelens kunnen geïntegreerd worden in de deugden of tot ontaarding komen in de ondeugden . 1769 In het christelijk leven voltooit de heilige Geest zelf zijn werk door de hele persoon in beweging te brengen, met inbegrip van zijn lijden, angsten en droefheden, zoals blijkt uit de doodstrijd en het lijden van de Heer. In Christus kunnen de menselijke gevoelens hun voltooiing vinden in de goddelijke liefde en zaligheid. 1770 30 De morele volmaaktheid bestaat hierin dat de mens naar het goede toe wordt bewogen niet alleen door zijn wil maar ook door zijn zinnelijk streefvermogen, volgens het woord van de psalm: “Mijn hart en heel mijn wezen gaan juichend uit naar U, de God die leeft” (Ps 84,3). 378 - IN HET KORT 1771 De term “hartstochten” duidt op de gemoedsaandoeningen of gevoelens. Door zijn emoties voorvoelt de mens het goede en vermoedt hij het kwade. 1772 De voornaamste hartstochten zijn liefde en haat, verlangen en vrees, vreugde, droefheid en woede. 1773 De hartstochten als gevoelsbewegingen zijn moreel noch goed noch slecht. Maar naargelang zij al dan niet onder de rede en de wil staan, worden ze moreel goed of kwaad. 1774 De gemoedsbewegingen en gevoelens kunnen geïntegreerd worden in de deugden of tot ontaarding komen in de ondeugden. 1775 De morele volmaaktheid bestaat erin dat de mens niet alleen door zijn wil, maar ook door zijn “hart” tot het goede bewogen wordt. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 6 - Het morele geweten ARTIKEL 6 - Het morele geweten 1776 1954 “In het diepste van zijn geweten ontdekt de mens een wet, die hij zichzelf niet stelt, maar waaraan hij moet gehoorzamen, en waarvan de stem, die hem steeds weer oproept om het goede te beminnen en het kwade te vermijden, op het juiste moment doorklinkt in de oren van zijn hart. (...) Want de mens heeft de door God geschreven wet in zijn hart. Het geweten is de meest verborgen kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem in hem weerklinkt”.cit. I II III IV - Het gewetensoordeel - De vorming van het geweten - Kiezen volgens zijn geweten - Het dwalend oordeel - IN HET KORT I - Het gewetensoordeel 379 1777 1766 2071 Aanwezig in het hart van de persoon, legt het morele gewetencit. hem op het juiste moment op, het goede te doen en het kwade te mijden. Het beoordeelt ook de concrete keuzen, door de goede te prijzen en de kwade aan te klagen. cit. Het getuigt van het gezag van de waarheid met verwijzing naar het hoogste goed waardoor de menselijke persoon wordt aangetrokken en waarvan hij de geboden ontvangt. Wanneer de voorzichtige mens naar het morele geweten luistert, kan hij God horen spreken. 1778 1749 Het morele geweten is een oordeel van de rede, waardoor de menselijke persoon de morele kwaliteit erkent van een concrete daad die hij gaat stellen of bezig is te stellen of gesteld heeft. In al wat hij zegt of doet, moet de mens trouw datgene volgen, waarvan hij weet dat het billijk en recht is. Door zijn gewetensoordeel ziet en erkent de mens de voorschriften van de goddelijke wet. Het geweten is een wet van onze geest, maar die onze geest overtreft, die ons bevelen geeft, die verantwoordelijkheid en plicht betekent, vrees en hoop. (...) Het is de boodschapper van Hem die, zowel in de wereld van de natuur als in die van de genade, ons versluierd toespreekt, ons onderricht en ons regeert. Het geweten is de eerste van alle plaatsbekleders van Christus. cit. 1779 1886 Iedereen moet thuis zijn bij zichzelf, zodat hij de stem van zijn geweten verstaat en volgt. Deze eis tot innerlijkheid is des te noodzakelijker, aangezien het leven ons dikwijls in een situatie plaatst die ons onttrekt aan reflectie, zelfonderzoek of inkeer: Keer u naar uw geweten, ondervraag het. (...) Keert terug, broeders, naar de innerlijkheid en richt uw blik in al wat gij doet op de Getuige, op God. cit. 1780 1806 De waardigheid van de menselijke persoon impliceert en eist de onkreukbaarheid van het morele geweten . Het morele geweten omvat de waarneming van de beginselen van het morele geweten (synderesis), de toepassing ervan in de gegeven omstandigheden door een praktische onderscheiding van de redenen en de goederen, en tenslotte het oordeel over nog te stellen of reeds gestelde concrete daden. De waarheid over het morele goed, verduidelijkt in de wet van de rede, wordt praktisch en concreet erkend door het voorzichtig oordeel van het geweten. Men noemt die mens voorzichtig, die kiest volgens dat oordeel. 1781 1731 Het geweten maakt het mogelijk de verantwoordelijkheid voor de gestelde daden op zich te nemen. Wanneer de mens kwaad doet, kan het juiste oordeel van het geweten in hem getuige blijven van de universele waarheid van het goede, evenals van de boosheid van zijn bepaalde 380 keuze. De uitspraak van het gewetensoordeel blijft een onderpand van hoop en barmhartigheid. Door de begane fout bewust te maken, herinnert het gewetensoordeel aan de vergiffenis die moet gevraagd worden, aan het goede dat nog gedaan en de deugd die onophoudelijk beoefend moet worden, met de genade van God: Dan mogen wij ook voor zijn aanschijn ons geweten geruststellen, ook als het ons veroordeelt, want God is groter dan ons hart en Hij weet alles (1 Joh. 3,19-20). 1782 2106 De mens heeft het recht te handelen volgens zijn geweten en in vrijheid, ten einde persoonlijk morele beslissingen te nemen. “De mens mag niet gedwongen worden om tegen Zijn geweten in te handelen. Maar men mag hem ook niet beletten om volgens zijn geweten te handelen, vooral niet in godsdienstige aangelegenheden”.cit. II - De vorming van het geweten 1783 2039 Het geweten moet geïnformeerd en het morele oordeel verhelderd worden. Een goed gevormd geweten is juist en geloofwaardig. Het verwoordt zijn oordelen volgens de rede, in overeenstemming met het werkelijke goed, dat gewild wordt door de wijsheid van de Schepper. De opvoeding van het geweten is onmisbaar voor menselijke wezens die onderhevig zijn aan negatieve invloeden en bekoord worden door de zonde om de voorkeur te geven aan hun eigen oordeel en de gezagvolle onderrichtingen af te wijzen. 1784 1742 De opvoeding van het geweten is een opdracht voor heel het leven. Vanaf de prille jeugd wordt het kind gevoelig gemaakt voor de kennis en de praktijk van de innerlijke wet die erkend wordt door het morele geweten. Een wijze opvoeding leert de deugd aan; ze voorkomt of geneest de vrees, het egoïsme en de hoogmoed, de valse schuldgevoelens en de zelfvoldaanheid, die voortspruiten uit menselijke zwakheden en fouten. De opvoeding van het geweten verzekert de vrijheid en verwekt de vrede van het hart. 1785 890 In de vorming van het geweten is het Woord Gods het licht op onze weg; wij moeten het ons eigen maken in geloof en gebed en het in praktijk brengen. Wij moeten ook ons geweten onderzoeken met de blik op het kruis van de Heer. Wij worden gesteund door de gaven van de heilige Geest, geholpen door het getuigenis of de raadgevingen van anderen en geleid door het gezagvolle onderricht van de kerk. cit. III - Kiezen volgens zijn geweten 1786 381 Geplaatst voor een morele keuze, kan het geweten zich ofwel een juist oordeel vormen, dat overeenstemt met de rede en de goddelijke wet, ofwel integendeel een verkeerd oordeel, dat de mens ervan verwijdert. 1787 1955 De mens wordt soms geconfronteerd met situaties die het moreel oordeel minder zeker en de beslissing moeilijk maken. Maar hij moet altijd zoeken naar wat juist en goed is en de wil van God onderkennen die uitgedrukt wordt in de goddelijke wet. 1788 1806 Hiertoe spant de mens zich in, de gegevens van de ervaring en de tekenen van de tijd uit te leggen met behulp van de deugd van voorzichtigheid, de raadgevingen van bezonnen personen en dankzij de hulp van de heilige Geest en zijn gaven. 1789 1756 1970 1827 1 Enkele regels kunnen in alle gevallen toegepast worden: - Nooit mag men kwaad doen, opdat er een goed uit volgt. - De “gulden regel”: “Alles wat gij wilt dat de mensen voor u doen, doet dat ook voor hen” (Mt. 7,12). cit. - Liefde heeft altijd te maken met eerbied voor de naaste en zijn geweten: “Door te zondigen tegen de broeders en hun angstvallig geweten te kwetsen (...) zondigt gij tegen Christus” (1 Kor. 8,12). “Het is goed zich te onthouden (...) wanneer uw broeder daardoor geërgerd wordt” (Rom. 14,21). IV - Het dwalend oordeel 1790 De mens moet altijd gehoorzamen aan het zekere oordeel van zijn geweten. Zou hij welbewust tegen dit gewetensoordeel in handelen, dan zou hij zichzelf veroordelen. Maar het kan gebeuren dat het morele geweten onwetend is en een verkeerd oordeel velt over nog te stellen of reeds gestelde daden. 1791 1704 Dikwijls is men voor deze onwetendheid persoonlijk verantwoordelijk. Zo is het “wanneer de mens zich weinig zorgen maakt over het zoeken naar het ware en goede, en het geweten door de gewoonte tot zondigen langzamerhand praktisch blind wordt”.cit. In deze gevallen is de persoon schuldig aan het begane kwaad. 382 1792 133 Aan de oorsprong van de afwijkingen van het oordeel in het moreel handelen kunnen liggen: onwetendheid aangaande Christus en zijn evangelie, het slecht voorbeeld van anderen, de slavernij van de driften, het beroep op een verkeerd begrepen autonomie van het geweten, het ontkennen van het gezag van de kerk en haar onderricht, het gebrek aan bekering en liefde. 1793 1860 Wanneer daarentegen de onwetendheid onoverkomelijk is, of als het oordeel dwalend is zonder verantwoordelijkheid van het moreel subject, dan kan het kwaad dat door de persoon bedreven wordt, hem niet aangerekend worden. Dit neemt niet weg dat het een kwaad blijft, een gemis, een wanorde. Men moet dus werken om het moreel geweten te zuiveren van zijn dwalingen. 1794 1751 Een goed en zuiver geweten wordt verlicht door het waarachtig geloof. Want de liefde komt tegelijkertijd voort “uit een rein hart, een goed geweten en een ongeveinsd geloof” (1 Tim. 1,5). cit. Hoe meer een juist geweten de overhand heeft, des te meer verwijderen personen en groepen zich van de blinde willekeur en leggen zij er zich op toe zich te conformeren aan de objectieve normen van de moraliteit. cit. - IN HET KORT 1795 “Het geweten is de meest innerlijke kern en het heiligdom van de mens, waarin hij alleen is met God, wiens stem binnen in hem weerklinkt”.cit. 1796 Het morele geweten is een oordeel van de rede waardoor de menselijke persoon de morele kwaliteit van een bepaalde daad erkent. 1797 Voor de mens die kwaad gedaan heeft, blijft de uitspraak van zijn geweten een onderpand van bekering en hoop. 1798 Een goed gevormd geweten is juist en waarachtig. Het formuleert zijn oordelen volgens de rede, in overeenstemming met het werkelijke goed dat gewild wordt door de wijsheid van de Schepper. Iedereen moet de middelen tot gewetensvorming gebruiken. 1799 Staande voor een morele keuze kan het geweten of een juist oordeel vellen, dat overeenstemt met 383 de rede en de goddelijke wet, of integendeel een verkeerd oordeel dat zich ervan verwijdert. 1800 De mens moet altijd het zekere oordeel van zijn geweten volgen. 1801 Het morele geweten kan onwetend zijn of verkeerde oordelen vellen. Die onwetendheid en die dwalingen zijn niet altijd vrij van schuld. 1802 Het woord van God is een licht voor onze voeten. Wij moeten het ons eigen maken in geloof en gebed en het in praktijk brengen. Zo wordt het morele geweten gevormd. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 7 - De deugden ARTIKEL 7 - De deugden 1803 1733 1768 “Houdt uw aandacht gevestigd op al wat waar is, al wat edel is, wat rechtvaardig is en rein, beminnelijk en aantrekkelijk, op al wat deugd heet en lof verdient” (Fil. 4,8). De deugd is een levenshouding, een vaste gesteltenis, om het goede te doen. Ze maakt het de mens mogelijk, niet alleen goede daden te stellen maar ook het beste van zichzelf te geven. De deugdzame mens streeft naar het goede met al zijn zintuiglijke en geestelijke krachten. Hij streeft het na en kiest ervoor in concrete daden. Het doel van een deugdzaam leven bestaat erin gelijkvormig te worden aan God. cit. I II III - De menselijke deugden - De goddelijke deugden - De gaven en vruchten van de heilige Geest - IN HET KORT I - De menselijke deugden 1804 2500 1827 De menselijke deugden zijn standvastige houdingen, stabiele gesteltenissen, vervolmakingen van het verstand en wil, die tot levenshoudingen worden, onze daden regelen, onze hartstochten ordenen en ons gedrag leiden volgens de rede en het geloof. Ze verschaffen gemak, beheersing en vreugde om een moreel goed leven te leiden. De deugdzame mens is hij die in vrijheid het goede doet. 384 De zedelijke deugden zijn menselijke verworvenheden. Ze zijn vrucht en zaad van zedelijk goede daden; ze maken alle menselijke krachten bereid om deel te hebben aan de goddelijke liefde. Onderscheid van de kardinale deugden 1805 Vier deugden vervullen een scharnierfunctie. Daarom worden ze “kardinaal” genoemd; alle andere deugden vinden hun plaats rond deze vier. Het zijn de voorzichtigheid, de rechtvaardigheid, de sterkte en de matigheid. “En als iemand de gerechtigheid liefheeft, de vruchten van de wijsheid zijn de deugden; matigheid leert zij en voorzichtigheid, rechtvaardigheid en sterkte” (Wijsh. 8,7). Onder andere benamingen worden deze deugden in tal van passages van de Schrift geprezen. 1806 1788 1780 De voorzichtigheid is de deugd die de praktische rede in staat stelt in alle omstandigheden het werkelijk goede te ontwaren en de juiste middelen te kiezen om het tot stand te brengen. “De schrandere kijkt uit waar hij gaat” (Spr. 14,15). “Weest dus bezonnen en nuchter opdat gij kunt bidden” (1 Petr. 4,7). De voorzichtigheid is de “juiste regel tot handelen” schrijft de heilige Thomascit. in navolging van Aristoteles. Ze mag niet verward worden met schuchterheid of vrees, en ook niet met dubbelhartigheid of veinzerij. Ze wordt auriga virtutum (leidsvrouw van de deugden) genoemd: ze leidt de andere deugden door hun te wijzen op regel en maat. Het is de voorzichtigheid die onmiddellijk bet gewetensoordeel leidt. De voorzichtige mens bepaalt en ordent zijn gedrag volgens dit oordeel. Dankzij deze deugd kunnen wij zonder dwalen de morele principes toepassen op de concrete gevallen en overwinnen wij de twijfels omtrent bet goede dat gedaan en het kwade dat vermeden moet worden. 1807 2095 2401 De rechtvaardigheid is de morele deugd die bestaat in de voortdurende en vaste wil om aan God en de naaste te geven waar ze recht op hebben. Rechtvaardigheid tegenover God wordt “deugd van godsvrucht” genoemd. Rechtvaardigheid ten opzichte van de mensen leidt ertoe de rechten van ieder te eerbiedigen en in de menselijke verhoudingen de harmonie tot stand te brengen die de rechtschapenheid bevordert ten opzichte van de personen en het algemeen welzijn. De rechtvaardige mens, die zo dikwijls vermeld wordt in de heilige boeken, onderscheidt zich door de tot houding geworden rechtschapenheid van gedachten en gedrag jegens zijn naaste. “Wees niet partijdig bij het rechtspreken: begunstig de arme niet en zie de rijke niet naar de ogen; spreek rechtvaardig recht over uw volksgenoten” (Lev. 19,15). “Meesters, betracht jegens uw slaven recht en billijkheid in het besef dat ook gij een meester hebt in de hemel” (Kol. 4,1). 1808 2848 2473 De sterkte is de morele deugd die in moeilijkheden standvastigheid en volharding verzekert in het streven naar het goede. Ze bevestigt het besluit aan de bekoringen te weerstaan en de struikelblokken in het morele leven te overwinnen. De deugd van sterkte maakt het mogelijk de angst te overwinnen, zelfs voor de dood en de beproeving en de vervolgingen te trotseren. Ze 385 stelt in staat om zó ver te gaan dat men zichzelf verloochent en het offer van zijn leven brengt om een rechtvaardige zaak te verdedigen. “Mijn kracht is de Heer en mijn lofzang: Hij heeft mij redding gebracht” (Ps. 118,14). “Weliswaar leeft gij in de wereld in verdrukking, maar hebt goede moed: Ik heb de wereld overwonnen” (Joh. 16,33). 1809 2341 2517 De matigheid is de morele deugd die de aantrekkingskracht van de genoegens tempert en evenwicht brengt in het gebruik van de geschapen goederen. Ze verzekert de beheersing van de wil over de instincten en houdt de verlangens binnen de grenzen van de betamelijkheid. De matige persoon richt de strevingen van zijn zinnen op het goede, behoudt een gezonde bescheidenheid en “laat zich niet meeslepen door eigen zin en kracht om te wandelen naar de begeerten van zijn hart” (Sir. 5,2). cit. De matigheid wordt dikwijls geprezen in het Oude Testament: “Loop niet achter uw begeerten aan en houd u ver van uw lusten” (Sir. 18,30). In het Nieuwe Testament wordt ze “bezonnenheid” of” soberheid” genoemd. Wij moeten “bezonnen, rechtvaardig en vroom leven in deze tijd” (Tit. 2,12). Goed leven is niets anders dan God beminnen met heel zijn hart, met heel zijn ziel en met al zijn krachten. Men behoudt voor Hem heel zijn liefde (door de matigheid) die door geen ongeluk aan het wankelen wordt gebracht (wat bij de sterkte hoort), die slechts Hem alleen gehoorzaamt (en dat is de rechtvaardigheid), die waakt om alle dingen te onderscheiden uit vrees verrast te worden door list of leugen (dit is de voorzichtigheid). cit. De deugden en de genade 1810 1266 De menselijke deugden worden verworven door opvoeding, door weloverwogen daden en door een telkens vernieuwde volharding. Ze worden gezuiverd en verheven door de goddelijke genade. Met de hulp van God smeden zij het karakter en schenken gemak bij het doen van het goede. De deugdzame mens is blij ze in praktijk te brengen. 1811 2015 Voor de mens die gewond is door de zonde is het niet gemakkelijk het moreel evenwicht te bewaren. De gave van het heil door Christus schenkt ons de nodige genade om te volharden in het zoeken naar de deugden. Iedereen moet steeds deze genade van licht en kracht vragen, tot de sacramenten naderen, meewerken met de heilige Geest, zijn oproepen volgen om het goede te beminnen en zich te hoeden voor het kwaad. II - De goddelijke deugden 1812 2086 2656 1266 De menselijke deugden hebben hun wortels in de goddelijke deugden die de menselijke vermogens geschikt maken voor de deelname aan de goddelijke natuur. cit. Want de goddelijke 386 deugden verwijzen rechtstreeks naar God. Ze stellen de christenen in staat om in verbondenheid met de heilige Drieëenheid te leven. Ze hebben de ene en drieëne God als oorsprong, motief en einddoel. 1813 2008 De goddelijke deugden funderen, bezielen en kenmerken het morele handelen van de christen. Ze vervolmaken alle morele deugden en brengen die tot leven. Ze zijn door God ingestort in de ziel van de gelovigen om hen in staat te stellen te handelen als zijn kinderen en het eeuwig leven te verdienen. Ze zijn het onderpand van de tegenwoordigheid en het handelen van de heilige Geest in de menselijke vermogens. Er zijn drie goddelijke deugden: het geloof, de hoop en de liefde. cit. Het geloof 1814 142 506 Het geloof is de goddelijke deugd waardoor we in God geloven en in alles wat Hij ons gezegd en geopenbaard heeft, en dat de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven, omdat Hij de waarheid zelf is. Door het geloof “vertrouwt de mens zich in vrijheid geheel aan God toe”.cit. Daarom probeert de gelovige de wil van God te kennen en te volbrengen. “Die gerechtvaardigd is door het geloof zal leven” (Rom. 1,17). Het levende geloof “handelt door de liefde” (Gal. 5,6). 1815 De gave van het geloof blijft in wie niet tegen haar heeft gezondigd. cit. Maar “het geloof is dood zonder de daad” (Jak. 2,26): zonder hoop en liefde verbindt het geloof de gelovige niet ten volle met Christus en maakt het de mens niet tot een levend lidmaat van Christus’ lichaam. 1816 2471 De volgeling van Christus moet niet alleen het geloof bewaren en ernaar leven, hij moet het ook belijden, ervan getuigen vanuit een diepe zekerheid, en het verspreiden: “Allen moeten bereid zijn om Christus tegenover de mensen te belijden en Hem te midden van vervolgingen die de kerk nooit bespaard zullen worden, op zijn kruisweg te volgen”.cit. De dienst en het getuigenis van het geloof zijn vereist voor het heil: “Ieder die Mij bij de mensen belijdt, hem zal ook Ik als de mijne erkennen bij mijn Vader die in de hemel is. Maar ieder die Mij zal verloochenen tegenover de mensen, hem zal ook Ik verloochenen tegenover mijn Vader die in de hemel is” (Mt. 10,32-33). De hoop 1817 1024 De hoop is de goddelijke deugd waardoor wij naar het rijk der hemelen en het eeuwig leven verlangen als naar ons geluk, door ons vertrouwen te stellen in de beloften van Christus, hierbij niet steunend op onze krachten maar op de hulp van de genade van de heilige Geest. “Laten wij 387 onwrikbaar vasthouden aan de belijdenis van onze hoop, want Hij die de beloften deed is betrouwbaar” (Heb. 10,23). “Want Hij heeft de heilige Geest overvloedig over ons uitgestort door Jezus Christus onze Heiland. Zo zijn wij door zijn genade gerechtvaardigd en erfgenamen geworden van het eeuwige leven waar onze hoop op gericht is” (Tit. 3,6-7). 1818 27 De deugd van hoop beantwoordt aan het verlangen naar geluk dat God in elk mensenhart gelegd heeft; ze neemt in zich op alle hoop die het menselijk handelen bezielt; ze zuivert die om ze te richten op het rijk der hemelen; ze behoedt voor ontmoediging; ze is een steun bij verlatenheid; ze brengt vreugde in het hart in de verwachting van de gelukzalige eeuwigheid. Het vuur van de hoop beschermt tegen egoïsme en leidt naar het geluk van de liefde. 1819 146 De christelijke hoop herneemt en vervult de hoop van het uitverkoren volk. Deze hoop heeft haar oorsprong en voorbeeld in de hoop van Abraham die in Isaak de beloften van God vervuld zag en die gezuiverd werd door de beproeving van het offer. cit. “Tegen alle hoop in heeft hij gehoopt, en geloofd dat hij vader zou worden van vele volkeren” (Rom. 4,18). 1820 1716 2772 De christelijke hoop wordt vanaf het begin van Jezus’ prediking ontvouwd in de verkondiging van de zaligsprekingen. De zaligsprekingen tillen onze hoop omhoog naar de hemel als naar het nieuwe beloofde land; ze bakenen er de weg van af door de beproevingen heen, die de volgelingen van Jezus te wachten staan. Maar door de verdiensten van Jezus Christus en zijn lijden bewaart God ons in “de hoop die niet teleurgesteld wordt” (Rom. 5,5). De hoop is het “anker voor de ziel”, veilig en sterk, “zij dringt door binnen het heiligdom waar Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan” (Heb. 6,19-20). Ze is ook een wapen dat ons beschermt in de strijd om het heil: “toegerust met het pantser van geloof en liefde en met de helm der heilsverwachting” (1 Tess. 5,8). Ze brengt ons vreugde zelfs in de beproeving: “Laat de hoop u blij maken, houdt stand in de verdrukking” (Rom. 12,12). Ze drukt zich uit en voedt zich met het gebed, in het bijzonder met het Onze Vader, samenvatting van al wat de hoop ons doet verlangen. 1821 2016 1037 Wij mogen dus op de hemelse heerlijkheid hopen die God beloofd heeft aan wie hem liefhebbencit. en zijn wil volbrengen. cit. In alle omstandigheden moet ieder hopen, met Gods genade, te “volharden tot het einde”cit. en de vreugde van de hemel te verwerven als eeuwige beloning van God voor alle goede daden gesteld met de genade van Christus. In de hoop bidt de kerk dat “alle mensen gered mogen worden” (1 Tim. 2,4). Ze verlangt ernaar in de hemelse heerlijkheid verenigd te worden met Christus, haar bruidegom: Hoop mijn ziel, hoop. Ge kent de dag en het uur niet, Waak zorgvuldig, alles gaat snel voorbij, hoewel uw ongeduld twijfelachtig maakt wat zeker is, en lang maakt een zeer korte tijd. Bedenk dat ge, hoe meer ge strijdt, des te meer de liefde bewijst die ge God toedraagt en dat ge u eens des te meer zult verheugen met uw Welbeminde, in een geluk en een verrukking die nooit een einde kennen. cit. 388 De liefde 1822 1723 De liefde is de goddelijke deugd waardoor wij God beminnen boven alles en omwille van Hemzelf, en onze naaste als onszelf ter liefde Gods. 1823 1970 Jezus maakt van de liefde het nieuwe gebod . cit. Door de zijnen te beminnen “tot het uiterste” (Joh. 13,1) openbaart Hij de liefde van de Vader die Hij ontvangt. Door elkaar te beminnen volgen de leerlingen de liefde van Jezus na, die ze ook in zich ontvangen. Daarom zegt Jezus: “Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb ook Ik u liefgehad. Blijft in mijn liefde” (Joh. 15,9). En ook nog: “Dit is mijn gebod dat gij elkaar liefhebt, zoals Ik u heb liefgehad” (Joh. 15,12). 1824 735 De liefde, vrucht van de Geest en vervulling van de wet, onderhoudt de geboden van God en zijn Gezalfde: “Blijft in mijn liefde. Als gij mijn geboden onderhoudt, zult gij in mijn liefde blijven” (Joh. 15,9-10). cit. 1825 604 Christus is uit liefde voor ons gestorven, toen wij nog “vijanden” (Rom. 5,10) waren. De Heer vraagt ons om, zoals Hij, zelfs onze vijanden (vgl. Mt. 5,44) te beminnen, om onszelf te maken tot de naaste van degene die het verstcit. van ons afstaat, de kinderencit. en de armencit. lief te hebben, zoals Hijzelf dit doet. De apostel Paulus heeft een weergaloos beeld van de liefde geschetst: “De liefde is lankmoedig en goedertieren; de liefde is niet afgunstig, zij praalt niet, zij beeldt zich niets in. Zij geeft niet om de schone schijn, zij zoekt zichzelf niet, zij laat zich niet kwaad maken en rekent het kwade niet aan. Zij verheugt zich niet over onrecht, maar vindt haar vreugde in de waarheid. Alles verdraagt zij, alles gelooft zij, alles hoopt zij, alles duldt zij” (1 Kor, 13,4-7). 1826 “Als ik de liefde niet heb”, zegt de apostel nog, “ben ik niets...” En al wat voorrecht is, dienst, zelfs deugd... “als ik de liefde niet heb, baat het mij niets” (1 Kor. 13,1-4). De liefde staat boven alle deugden. Ze is de eerste van de goddelijke deugden: “Nu echter blijven geloof, hoop en liefde, de grote drie; maar de liefde is de grootste “ (1 Kor.13,13). 1827 815 826 De beoefening van alle deugden wordt gevoed en geïnspireerd door de liefde. Deze is de “band der volmaaktheid” (Kol. 3,14); ze is de vorm van de deugden ; ze articuleert en ordent ze onderling; ze is bron en einddoel van hun christelijke praktijk. De liefde bevestigt en zuivert ons menselijk vermogen om te beminnen. Ze verheft het tot de bovennatuurlijke volmaaktheid van de 389 goddelijke liefde. 1828 1972 De praktijk van het morele leven, bezield door de liefde, geeft aan de christen de geestelijke vrijheid van de kinderen Gods. De christen staat niet meer voor God als een slaaf, met slaafse vrees, of als een huurling die zijn loon komt vragen, maar als een zoon die de liefde beantwoordt van Hem die “ons het eerst heeft liefgehad” (1 Joh. 4,19). Ofwel keren wij ons af van het kwaad uit vrees voor de straf, en dan zijn we in de situatie van een slaaf, Ofwel laten wij ons aantrekken door de beloning, en dan gelijken wij op huurlingen. Ofwel is het omwille van het goede zelf en uit liefde voor Hem die ons beveelt te gehoorzamen (,..) en dan zijn we in de gesteltenis van kinderen. cit. 1829 2540 De vruchten van de liefde zijn vreugde, vrede en barmhartigheid; de liefde eist de weldadigheid en de broederlijke vermaning; ze is welwillendheid; ze wekt wederkerigheid op, blijft belangeloos en verdraagzaam; ze is vriendschap en gemeenschap: De voltooiing van al onze werken is de liefde. Daar is het doel waarvoor wij hard lopen en we snellen op dit eindpunt toe. Daar aangekomen zullen we in haar rust vinden. cit. III - De gaven en vruchten van de heilige Geest 1830 Het morele leven van de christenen wordt ondersteund door de gaven van de heilige Geest. Dit zijn permanente gesteltenissen die de mens gehoorzaam maken om de ingevingen van de heilige Geest te volgen. 1831 1266 1299 De zeven gaven van de Geest zijn: wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God. In hun volheid behoren ze toe aan Christus, de Zoon van David. cit. Ze voltooien de deugden van hen die ze ontvangen en brengen die tot volmaaktheid. Ze maken de gelovigen volgzaam om onverwijld te gehoorzamen aan de goddelijke ingevingen. Uw geest, die goedertieren is, geleide mij op effen paden (Ps. 143,10). Allen die zich laten leiden door de Geest van God, zijn kinderen van God (...). Maar als wij kinderen zijn, dan ook erfgenamen, en wel erfgenamen van God, tezamen met Christus (Rom, 8,14.17), 1832 736 De vruchten van de Geest zijn volmaaktheden die de heilige Geest in ons bewerkt als eerstelingen van de eeuwige heerlijkheid. De kerkelijke traditie noemt er twaalf: “liefde, vreugde, vrede, geduld, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtheid, ingetogenheid, bescheidenheid, matigheid, kuisheid” (Gal. 5,22-23 vulg.). 390 - IN HET KORT 1833 De deugd is een habituele en standvastige gesteltenis om het goede te doen. 1834 De menselijke deugden zijn stabiele gesteltenissen van het verstand en de wil die onze daden regelen, onze hartstochten ordenen en ons gedrag leiden volgens rede en geloof. Ze kunnen gegroepeerd worden rond vier kardinale deugden: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. 1835 De voorzichtigheid maakt het de praktische rede mogelijk om in alle omstandigheden het werkelijk goede te ontwaren en om de juiste middelen te kiezen om dit te realiseren. 1836 De rechtvaardigheid bestaat in de constante en vaste wil om aan God en de naaste te geven wat hun toekomt. 1837 De sterkte maakt het mogelijk om in moeilijkheden de standvastigheid en de volharding op te brengen in het streven naar het goede. 1838 De matigheid tempert de aantrekkelijkheid van het zingenot en schenkt evenwicht in het gebruik van de geschapen goederen. 1839 De zedelijke deugden groeien door opvoeding, door weloverwogen daden en door volharding in de inspanning. De goddelijke genade zuivert en verheft ze. 1840 De goddelijke deugden stellen de christenen in staat in verbondenheid met de heiligs Drieëenheid te leven. Ze hebben God als oorsprong, motief en einddoel, God gekend door het geloof, verhoopt en bemind om Zichzelf. 1841 Er zijn drie goddelijke deugden: het geloof, de hoop en de liefde. cit. Ze vormen alle morele deugden en wekken die tot leven. 1842 Door het geloof geloven wij in God en geloven wij alles wat Hij ons geopenbaard heeft en dat de heilige Kerk ons voorhoudt te geloven. 391 1843 Door de hoop verlangen en verwachten wij van God in een vast vertrouwen het eeuwig leven en de genade om het te verdienen. 1844 Door de liefde beminnen wij God boven alles, en onze naaste als onszelf omwille van de liefde van God. Zij is de “band van volmaaktheid” (Kol. 3,14) en de vorm van alle deugden. 1845 De zeven gaven van de heilige Geest, die aan de christenen worden verleend, zijn: wijsheid, inzicht, raad, sterkte, kennis, vroomheid en ontzag voor God. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST EERSTE HOOFDSTUK - De waardigheid van de menselijke persoon ARTIKEL 8 - De zonde I - De barmhartigheid en de zonde 1846 430 1365 Het evangelie is de openbaring, in Jezus Christus, van de barmhartigheid van God voor de zondaars. cit. De engel kondigt het Jozef aan: “Gij moet Hem Jezus noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden” (Mt. 1,21). Zo is het ook met de eucharistie, het sacrament van de verlossing: “Dit is mijn Bloed van het Verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden” (Mt. 26,28). 1847 387 1455 “God heeft ons geschapen zonder ons, Hij heeft ons niet willen redden zonder ons”.cit. Het ontvangen van zijn barmhartigheid vraagt van ons de bekentenis van onze fouten. “Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en woont de waarheid niet in ons. Als wij onze zonden belijden, is Hij zo getrouw en genadig, dat Hij onze zonden vergeeft en ons reinigt van alle kwaad” (1 Joh. 1,8-9). 1848 385 1433 De heilige Paulus bevestigt: “Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos”. Maar om haar werk te doen moet de genade de zonde blootleggen om ons hart te bekeren en om te “heersen door de gerechtigheid, en [te] leiden tot eeuwig leven, dank zij Jezus Christus onze Heer” (Rom. 5,20-21). Zoals een geneesheer een wonde onderzoekt alvorens haar te verzorgen, zo werpt God een helder licht op de zonde door zijn Woord en zijn Geest: 392 De bekering vraagt om het in het licht stellen van de zonde , ze bevat in zichzelf een inwendig oordeel van het geweten. Men kan er het bewijs in zien van het handelen van de Geest der waarheid in het binnenste van de mens, en dat wordt tegelijkertijd het begin van een nieuwe gave van de genade en de liefde: “Ontvang de heilige Geest.” Zo ontdekken we in het “in het licht stellen van de zonde” een dubbele gave : de gave van de juistheid van het geweten en de gave van zekerheid van de verlossing. De Geest van de waarheid is de Vertrooster. cit. II - De definitie van de zonde 1849 311 De zonde is een vergrijp tegen de rede, de waarheid en het juiste geweten; ze is een tekort aan echte liefde tot God en tot de mensen, omwille van een ontaarde gehechtheid aan bepaalde goederen. Ze kwetst de natuur van de mens en tast de menselijke solidariteit aan. Ze is omschreven als “een woord, een daad of een verlangen in tegenspraak met de eeuwige wet”.cit. 1850 1440 397 615 De zonde is een belediging jegens God: “Jegens U alleen heb ik gezondigd, wat U tegenstaat heb ik gedaan” (Ps. 51,6). De zonde keert zich tegen de liefde van God voor ons en wendt onze harten van Hem af. Zoals de eerste zonde is ze een ongehoorzaamheid, een opstand tegen God, door te willen worden “als goden”, door het goede en het kwade te kennen en te bepalen (Gen. 3,5). De zonde is ook “eigenliefde die zo ver gaat dat men God veracht”.cit. Door deze hoogmoedige verheerlijking van zichzelf is de zonde diametraal tegengesteld aan de gehoorzaamheid van Jezus die het heil voltrekt. cit. 1851 598 2746 616 Juist in het lijden, waarin Christus’ barmhartigheid haar gaat overwinnen, toont de zonde zich het duidelijkst door geweld en veelvuldigheid: ongeloof, moorddadige haat, verwerping en bespotting vanwege de leiders en het volk, de lafheid van Pilatus en de wreedheid van de soldaten, het voor Jezus zo pijnlijke verraad van Judas, de verloochening van Petrus en de vlucht van de leerlingen. Toch wordt juist op het moment van de duisternis en van de vorst dezer wereld, cit. het offer van Christus de geheimzinnige bron waaruit onuitputtelijk de vergeving van onze zonden opborrelt. III - De verscheidenheid der zonden 1852 De verscheidenheid van de zonden is groot. De Schrift geeft hiervan verschillende lijsten. De brief aan de Galaten stelt de werken van het vlees tegenover de vruchten van de Geest: “De uitingen van de zelfzucht zijn bekend, zoals ontucht, onreinheid, losbandigheid; afgodendienst, toverij; vijandschap, twist, afgunst, uitbarstingen van woede, intriges, ruzies, partijschappen, jaloersheden; drinkgelagen, orgieën en dergelijke. Ik waarschuw u zoals ik u al eerder 393 gewaarschuwd heb: wie zich zo misdragen zullen het koninkrijk van God niet erven” (Gal. 5,1921). cit. 1853 1751 2067 368 Zoals alle menselijke daden, kan men de zonden onderscheiden volgens hun object, of volgens de deugden waaraan zij door overdaad of gebrek tegengesteld zijn, of volgens de geboden waar zij zich tegen keren. Men kan ze ook ordenen naargelang ze te maken hebben met God, de naaste of zichzelf; men kan ze verdelen in geestelijke en vleselijke zonden, of nog, in zonden door gedachten, woorden, daden of verzuim. De wortel van de zonde ligt in het hart van de mens, in zijn vrije wil, volgens het onderricht van de Heer: “Uit het hart komen voort boze gedachten, moord, echtbreuk, ontucht, diefstal, vals getuigenis en godslastering. Die dingen zijn het die de mens bezoedelen” (Mt. 15,19-20). In het hart woont ook de liefde die het beginsel is van de goede en zuivere daden, maar die gewond wordt door de zonde. IV - De zwaarte van de zonde: doodzonde en dagelijkse zonde 1854 Men moet de zonden beoordelen naar hun zwaarte. Het onderscheid tussen doodzonde en dagelijkse zonde, dat reeds aangetroffen wordt in de Schrift, cit. is tot stand gekomen in de Overlevering van de Kerk. De ervaring van de mensen bevestigt dit. 1855 1395 De doodzonde vernietigt de liefde in het hart van de mens door een zware inbreuk op Gods Wet; ze wendt de mens van God af, die zijn uiteindelijk doel en zijn zaligheid is, door aan een minder goed de voorkeur te geven boven Hem. De dagelijkse zonde laat de liefde bestaan, ook al beledigt en kwetst ze die. 1856 1446 De doodzonde valt in ons het levensprincipe aan dat de liefde is. Dit maakt een nieuw initiatief van Gods barmhartigheid noodzakelijk evenals een bekering van het hart, die normaal tot stand komt in het kader van het sacrament van boete en verzoening: Wanneer de wil zich richt op iets dat uit zichzelf tegengesteld is aan de liefde, waardoor de mens op zijn einddoel gericht wordt, dan is die zonde op grond van haar object zelf doodzonde (...) of het nu gaat om een zonde tegen de liefde van God, zoals godslastering, meineed enz. (...) of tegen de liefde tot de naaste, zoals doodslag, overspel enz. (...). Soms echter richt de wil van de zondaar zich op iets dat in zichzelf weliswaar enige ongeordenheid bevat, maar toch niet tegengesteld is aan de liefde tot God en de naaste, zoals nutteloos gepraat of overbodig gelach enz. En dit zijn dan dagelijkse zonden. cit. 1857 Om van een doodzonde te kunnen spreken, moeten drie voorwaarden tegelijk vervuld zijn: “Elke zonde die een zwaarwegende materie tot object heeft en die begaan wordt met volle kennis en weloverwogen toestemming, is een doodzonde”.cit. 1858 394 2072 2214 Wat een zwaarwegende materie is, dat wordt verduidelijkt in de Tien Geboden, naar het woord van Jezus tot de rijke jongeling: “Gij zult niet doden, gij zult geen echtbreuk plegen, gij zult niet stelen, gij zult niet vals getuigen, gij zult niemand tekort doen, eer uw vader en uw moeder” (Mc. 10,19). De zwaarte van de zonden is meer of minder groot: moord is erger dan diefstal. De hoedanigheid van de benadeelde personen telt ook mee: geweld gebruiken tegen de ouders is op zich erger dan tegen een vreemde. 1859 1734 Doodzonde vereist: volle kennis en volledige instemming . Ze veronderstelt de kennis van het zondig karakter van de daad, van zijn strijdigheid met de wet van God. Ze veronderstelt ook een voldoende vrije instemming om een persoonlijke keuze te zijn. Voorgewende onwetendheid en verharding van het hartcit. verminderen het vrijwillig karakter van de zonde niet, maar vergroten dit. 1860 1735 1767 Onvrijwillige onwetendheid kan de toerekenbaarheid van een zware fout verminderen of zelfs wegnemen. Maar iedereen wordt verondersteld de principes van de morele wet te kennen, die geschreven staan in het geweten van elke mens. Emotionele impulsen, hartstochten kunnen het vrijwillig en bewuste karakter van de fout verminderen, zoals ook druk van buitenaf of pathologische stoornissen. Een zonde uit slechtheid, door een bewuste keuze voor het kwaad, is de zwaarste zonde. 1861 1472 1033 De doodzonde is een radicale mogelijkheid van de menselijke vrijheid zoals de liefde zelf. Ze brengt het verlies mee van de liefde en van de heiligmakende genade, dit wil zeggen van de staat van genade. Wanneer ze niet vrijgekocht wordt door het berouw en de vergiffenis van God, dan veroorzaakt de doodzonde de uitsluiting uit het koninkrijk van Christus en de eeuwige dood van de hel, want onze vrijheid heeft de macht keuzen te maken voor altijd, onomkeerbare keuzen. Ook al kunnen wij oordelen dat een daad op zichzelf een zware fout is, het oordeel over personen moeten wij overlaten aan de rechtvaardigheid en de barmhartigheid van God. 1862 Men begaat een dagelijkse zonde wanneer men in een lichte materie een voorschrift van de morele wet overtreedt, ofwel wanneer men ongehoorzaam is aan de morele wet in een zwaarwegende materie, maar zonder volle kennis of volledige instemming. 1863 1394 1472 De dagelijkse zonde verzwakt de liefde; ze geeft blijk van een ongeordende begeerte naar 395 geschapen dingen; ze belet de vooruitgang van de ziel in de beoefening van de deugden en de praktijk van het zedelijk goede; ze verdient tijdelijke straffen. De vrijwillige dagelijkse zonde die zonder berouw blijft, brengt ons stilaan ertoe een doodzonde te bedrijven. Toch breekt de dagelijkse zonde het verbond met God niet. Ze is menselijk herstelbaar met Gods genade. “Ze berooft niet van de heiligmakende genade en van de liefde, en dus ook niet van de eeuwige zaligheid”.cit. Zolang de mens in dit vlees leeft, kan hij onmogelijk zonder zonde zijn, tenminste niet zonder lichte zonden. Maar deze zonden die wij licht noemen, houde men niet voor onschuldig: wanneer gij ze voor onschuldig houdt als gij ze weegt, beef wanneer ge ze telt. Vele lichte voorwerpen maken een grote massa; vele druppels vullen een stroom, vele korrels vormen een stapel. Wat is dan onze hoop? Allereerst, de biecht... cit. 1864 2097 1037 “Daarom zeg Ik u: Iedere zonde en godslastering zal de mensen vergeven worden, maar lastering van de Geest zal niet vergeven worden.”(Mt. 12,31) cit. Er zijn geen grenzen aan Gods barmhartigheid, maar wie weloverwogen weigert om door het berouw de barmhartigheid van God te ontvangen, verwerpt de vergeving van zijn zonden en het heil dat aangeboden wordt door de heilige Geest. cit. Zo’n verharding kan leiden tot een volkomen verstoktheid en tot de eeuwige verwerping. V - De verspreiding van de zonde 1865 401 1768 De zonde schept een drang naar de zonde; ze veroorzaakt de ondeugd door het herhalen van dezelfde daden. Hieruit vloeien verkeerde neigingen voort die het geweten verduisteren en de concrete beoordeling van goed en kwaad aantasten. Zo streeft de zonde ernaar zichzelf te herhalen en te versterken, maar ze kan niet de morele zin tot in de wortel uitroeien. 1866 2539 De ondeugden kunnen gerangschikt worden volgens de deugden waarmee ze strijdig zijn, of ze kunnen verbonden worden met de hoofdzonden die de christengemeenschap heeft onderscheiden in navolging van de heilige Johannes . Cassianus en de heilige Gregorius de Grote. cit. Ze worden hoofdzonden genoemd omdat ze andere zonden, andere ondeugden, voortbrengen. Het zijn de hoogmoed, de gierigheid, de nijd, de gramschap, de onkuisheid, de gulzigheid, de traagheid of de lauwheid. 1867 2268 De catechetische traditie herinnert er ook aan dat er “zonden zijn die ten hemel schreien “. Het zijn: het bloed van Abel, cit. de zonde van de Sodomieten, cit. de klacht van het verdrukte volk in Egypte, cit. de klacht van de vreemdeling, de weduwe en de wees, cit. het onrecht tegenover de dagloner. cit. 396 1868 1736 De zonde is een persoonlijke daad. Bovendien zijn wij mede verantwoordelijk voor zonden die door anderen begaan worden als wij eraan meewerken : - door rechtstreeks en vrijwillig mee te werken; - door ze te bevelen, aan te raden, te loven of goed te keuren; - door ze niet bekend te maken of te verhinderen dat ze bekend worden, wanneer men ertoe gehouden is; - door hen die kwaad doen, te beschermen. 1869 408 1887 Zo maakt de zonde de mensen tot medeplichtigen van elkaar, ze laat onder hen begeerlijkheid, geweld en onrecht heersen. De zonden veroorzaken sociale toestanden en roepen instellingen in het leven, die indruisen tegen de goddelijke goedheid. De “structuren van de zonde” zijn de uitdrukking en het gevolg van persoonlijke zonden. Ze brengen hun slachtoffers ertoe, op hun beurt kwaad te doen. In analoge zin zijn ze een “sociale zonde”.cit. - IN HET KORT 1870 “God heeft allen in ongehoorzaamheid opgesloten om allen in te sluiten in zijn ontferming” (Rom. 11,32). 1871 De zonde is “een woord, een daad of een verlangen in tegenspraak met de eeuwige wet”.cit. Ze is een belediging van God. Ze stelt zich op tegen God in een ongehoorzaamheid die tegengesteld is aan de gehoorzaamheid van Christus. 1872 De zonde is een daad tegen de rede. Ze verwondt de natuur van de mens en ze tast de menselijke solidariteit aan. 1873 De wortel van alle zonden ligt in het hart van de mens. Hun soorten en zwaarte worden vooral bepaald volgens hun object. 1874 Het weloverwogen, dat wil zeggen willens en wetens, kiezen voor iets dat ernstig indruist tegen de goddelijke wet en de uiteindelijke bestemming van de mens, dat is doodzonde. Deze vernietigt in ons de liefde, en zonder de liefde is de eeuwige zaligheid niet mogelijk. Zonder berouw leidt ze tot de eeuwige dood. 1875 397 Een dagelijkse zonde is een morele ongeordenheid, die te herstellen is door de liefde die in ons blijft bestaan. 1876 De herhaling van zonden, zelfs van dagelijkse zonden, veroorzaakt ondeugden, waaronder de hoofdzonden. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST TWEEDE HOOFDSTUK - De menselijke gemeenschap TWEEDE HOOFDSTUK - De menselijke gemeenschap 1877 355 De roeping van de mensheid bestaat erin het beeld van God zichtbaar te maken en zich om te vormen tot het beeld van de ééngeboren Zoon van God. Dit is een persoonlijke roeping, omdat iedereen geroepen is om binnen te gaan in de goddelijke zaligheid; deze roeping betreft eveneens de gehele menselijke gemeenschap. ARTIKEL 1 ARTIKEL 2 ARTIKEL 3 - De persoon en de samenleving - De deelname aan het sociale leven - De sociale rechtvaardigheid KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST TWEEDE HOOFDSTUK - De menselijke gemeenschap ARTIKEL 1 - De persoon en de samenleving I - Het gemeenschapskarakter van de menselijke roeping 1878 1702 Alle mensen zijn geroepen tot hetzelfde doel: God zelf. Er bestaat een zekere gelijkenis tussen de eenheid van de goddelijke personen en de broederlijkheid die de mensen onder elkaar moeten stichten, in waarheid en in liefde. cit. De liefde tot de naaste is niet te scheiden van de liefde tot God. 1879 1936 De menselijke persoon heeft sociaal leven nodig. Dit komt er niet van buitenaf bij, maar het is een eis van zijn natuur. De mens ontplooit zijn mogelijkheden door uit te wisselen met elkaar, door over en weer dienst te bewijzen en door te dialogeren met zijn broeders en zusters; zo beantwoordt de mens aan zijn roeping. cit. 398 1880 771 Een gemeenschap is een groep personen die op organische wijze met elkaar ver bonden zijn door een eenheidsprincipe dat elk van hen overstijgt. Een dergelijke gemeenschap, die zowel zichtbaar als geestelijk is, duurt voort in de tijd: ze neemt het verleden op en bereidt de toekomst voor. Door haar wordt elke mens “erfgenaam”, ontvangt hij “talenten” die zijn identiteit verrijken en waarvan hij de vruchten moet laten gedijen. cit. Terecht is iedereen verplicht zich in te zetten voor de gemeenschap waarvan hij deel uitmaakt, en tevens moet hij de gezagdragers respecteren die verantwoordelijk zijn voor het gemeenschappelijk welzijn. 1881 1929 Elke gemeenschap wordt bepaald door haar doel. Ze gehoorzaamt dus aan specifieke regels, maar “de menselijke persoon is en moet het uitgangspunt, het subject en het doel zijn van alle sociale instellingen”.cit. 1882 1913 Sommige gemeenschappen, zoals het gezin en de staat, beantwoorden directer aan de menselijke natuur. Deze heeft zulke gemeenschappen nodig. Om de deelname van zoveel mogelijk mensen aan het sociale leven mogelijk te maken, moet de oprichting aangemoedigd worden van verenigingen en instellingen “ten dienste van economische, culturele, sociale, sportieve, recreatieve, beroepsmatige en politieke doelstellingen, zowel binnen de nationaal-politieke gemeenschappen als op wereldvlak”.cit. Deze “socialisatie” is eveneens de uitdrukking van de natuurlijke neiging die de mensen aanzet zich te verenigen om samen de doelstellingen te verwezenlijken die zij, steunend op hun individuele capaciteiten niet kunnen realiseren. Zij ontwikkelt de persoonlijke kwaliteiten, in het bijzonder de zin voor initiatief en verantwoordelijkheid. Ze helpt de rechten van de persoon te waarborgen. cit. 1883 2431 Deze socialisatie houdt ook gevaren in. Een al te grote inmenging van de staat kan de persoonlijke vrijheid en het persoonlijke initiatief bedreigen. De leer van de kerk heeft het subsidiariteitsbeginsel uitgewerkt. Dit houdt in dat “een hogere instantie niet tussenbeide mag komen in het interne leven van een lagere instantie door haar bevoegdheden te ontzeggen. Ze moet haar integendeel zo nodig steunen en helpen haar optreden te coördineren met andere elementen die de samenleving vormen, ten dienste van het algemeen welzijn.” cit. 1884 307 302 God heeft de uitoefening van heel zijn volmacht niet voor zich alleen willen behouden. Hij laat elk schepsel de functies uitoefenen die het volgens zijn eigen natuurlijke begaafdheden aankan. Deze wijze van besturen moet navolging vinden in het sociaal leven. Gods gedrag bij het besturen van de wereld getuigt van zijn grote eerbied voor de menselijke vrijheid. Dit zou de wijsheid van hen die de menselijke gemeenschappen besturen, moeten inspireren. Bestuurders moeten zich gedragen als dienaren van de goddelijke voorzienigheid. 399 1885 Het subsidiariteitsbeginsel verzet zich tegen elke vorm van collectivisme. Het bakent de grenzen van inmenging door de staat af. Het heeft tot doel de betrekkingen tussen individuen en gemeenschappen te harmoniseren. Het streeft naar het tot stand brengen van een echte internationale orde. II - De bekering en de gemeenschap 1886 1779 2500 De gemeenschap is onmisbaar voor de verwerkelijking van de menselijke roeping. Om dit doel te bereiken moet de juiste hiërarchie van waarden geëerbiedigd worden die “de fysieke en instinctieve dimensies ondergeschikt maakt aan de inwendige en geestelijke dimensies”.cit. Het leven in gemeenschap moet allereerst gezien worden als een geestelijke realiteit. Het omvat immers de uitwisseling van inzichten in het licht van de waarheid, de uitoefening van rechten en de vervulling van plichten, de wedijver in het zoeken naar het morele goed, de deelname aan het edele genieten van het schone in al zijn rechtmatige uitingen, de standvastige wil om aan anderen het beste van zichzelf te schenken en het gemeenschappelijk verlangen naar bestendige geestelijke verrijking. Dit alles zijn waarden die het culturele leven, het economisch bestel, de sociale ordening, het politieke stelsel en bestuur, de wetgeving en alle andere uitingen van sociaal leven in zijn bestendige ontwikkeling moeten bevorderen en sturen. cit. 1887 909 1869 De verwisseling van de middelen en de doelen, cit. die ertoe leidt dat men ofwel tot doel stelt wat slechts middel is om het te bereiken ofwel dat personen gezien worden als middel om een doel te verwezenlijken, doet onrechtvaardige structuren ontstaan die “een christelijk gedrag volgens de geboden van de goddelijke wetgever moeilijk en praktisch onuitvoerbaar maken”.cit. 1888 407 1430 Men moet dan een beroep doen op de geestelijke en morele vermogens van de persoon en op de voortdurende eis tot innerlijke bekering , om de sociale veranderingen te bereiken die de mens werkelijk ten dienste staan. De voorrang die toegekend wordt aan de bekering van het hart neemt niet weg, m aar gebiedt juist dat men verplicht is de instellingen en levensomstandigheden, wanneer deze tot zonde leiden, zo te veranderen dat ze overeenstemmen met de eisen van de rechtvaardigheid en het goede bevorderen in plaats van het te verhinderen. cit. 1889 1825 Zonder hulp van de genade zouden mensen “de vaak smalle weg tussen de lafheid die toegeeft aan het kwaad en het geweld dat dit kwaad wil bestrijden doch het verergert”cit. niet vinden. Het is de weg van de caritas, dat wil zeggen de liefde tot God en tot de naaste. De caritas is het grootste sociale gebod; ze eerbiedigt de ander en zijn rechten. Ze eist de praktijk van de 400 rechtvaardigheid en zij alleen stelt ons daartoe in staat. Ze inspireert tot een leven van zelfgave: “Wie zijn leven tracht te redden, zal het verliezen en wie het verliest, zal het behouden” (Lc 17,33). - IN HET KORT 1890 Er is een zekere overeenkomst tussen de eenheid van de goddelijke personen en de broederlijkheid die de mensen onder elkaar moeten stichten. 1891 Om zich te ontwikkelen volgens zijn natuur heeft de menselijke persoon sociaal leven nodig. Sommige gemeenschappen, zoals het gezin en de staat, beantwoorden directer aan de menselijke natuur. 1892 “De menselijke persoon is het principe, het subject en het doel van alle sociale instellingen en moet dit ook zijn”.cit. 1893 Een brede deelname aan verenigingen en instellingen moet aangemoedigd worden. 1894 Volgens het subsidiariteitsbeginsel mag noch de staat, noch enig andere, grotere gemeenschap het initiatief en de verantwoordelijkheid van de personen en de gemeenschappen van het maatschappelijk middenveld willen vervangen. 1895 De gemeenschap moet de beleving van de deugden bevorderen en ze niets in de weg leggen. Een juiste hiërarchie van waarden moet haar bezielen. 1896 Waar zonde het sociaal klimaat bederft, moet men een beroep doen op de bekering van het hart en de genade van God. Liefde spoort aan tot rechtvaardige hervormingen. De sociale kwestie kan niet opgelost worden los van het evangelie . cit. KATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK DEEL 3 - HET LEVEN IN CHRISTUS EERSTE SECTIE - DE ROEPING VAN DE MENS: HET LEVEN IN DE GEEST TWEEDE HOOFDSTUK - De menselijke gemeenschap ARTIKEL 2 - De deelname aan het sociale leven I - Het gezag 401 1897 2234 “Leven in gemeenschap zou orde en vruchtbaarheid missen zonder de aanwezigheid van mensen met gezag bekleed, die het behoud van de instellingen waarborgen en die in voldoende mate zorgen voor het algemeen welzijn”.cit. “Gezag” betekent die kwaliteit waardoor personen of instellingen wetten uitvaardigen en opdrachten geven aan mensen, van wie zij gehoorzaamheid verwachten. 1898 Elke menselijke gemeenschap heeft een gezag nodig dat haar bestuurt. cit. Het is geworteld in de menselijke natuur. Het is noodzakelijk voor de eenheid van “de staat”. De rol van het gezag bestaat erin zoveel mogelijk het algemeen welzijn van de gemeenschap te verzekeren. 1899 2235 Het gezag dat door de morele orde vereist wordt, komt van God. “Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagdragers die boven hem staan. Want er is geen ander gezag dan dat van God. Ook het bestaande gezag is door God ingesteld. Wie zich dus verzet tegen het gezag, verzet zich tegen Gods verordening, en wie dit doen, roepen een vonnis over zich af” (Rom. 13,1-2). cit. 1900 2238 2240 De plicht van gehoorzaamheid draagt allen op de verschuldigde eer te betuigen aan het gezag en de personen die het uitoefenen, te omringen met respect en - al naargelang hun verdienste - met dankbaarheid en welwillendheid. Van de hand van de heilige paus Clemens van Rome is de oudste gebedstekst van de kerk voor de politieke leiders bekend: cit. “Heer, geef hun gezondheid, vrede, eendracht en rust, opdat ze de door U gegeven macht onberispelijk uitvoeren. Heer, Gij, de hemelse koning der eeuwen, geef de mensenkinderen luister, eer en macht over al wat op aarde bestaat; Gij, Heer, leid hun plannen naar wat schoon en welgevallig is voor U, opdat ze in vrede en nederigheid de door U gegeven macht toegewijd uitoefenen en zo uw genade deelachtig worden”. cit. 1901 2242 Terwijl het gezag als zodanig een verwijzing inhoudt naar een door God vastgestelde orde, “moet toch de nadere bepaling van de bestuursvorm en het aanwijzen van de bestuurders aan de vrije wil van de burgers overgelaten worden”.cit. Verscheidenheid van politieke bestuursvormen is moreel toelaatbaar, voorzover zij het algemeen welzijn van de gemeenschap dienen. Bestuursvormen die indruisen tegen de natuurwet, de openbare orde en de fundamentele mensenrechten, kunnen niet het algemeen welzijn dienen van die volkeren waaraan ze zich opgedrongen hebben. 1902 1930 1951 402 Het gezag ontleent zijn morele wettigheid niet aan zichzelf. Het mag zich niet op een heerszuchtige manier gedragen, maar moet voor het algemeen welzij n werken als “een morele kracht, die steunt op vrijheid en op het bewustzijn van de plicht en van de last die het op zich genomen heeft”.cit. Een menselijke wet beantwoordt slechts aan het begrip van een wet, voorzover ze in overeenstemming is met de juiste rede; hieruit blijkt dat ze afgeleid is van de eeuwige wet. In zover ze echter afwijkt van de rede, moet ze een ongerechte wet genoemd worden; en in dat geval beantwoordt ze niet aan het begrip van een wet, maar eerder aan dat van een of ander geweld. cit. 1903 2242 Gezag wordt slechts wettig uitgeoefend, indien het streeft naar het algemeen welzijn van de betreffende groep en indien het hierbij middelen aanwendt die moreel toelaatbaar zijn. Zouden de leiders onrechtvaardige wetten uitvaardigen of maatregelen treffen die indruisen tegen de morele orde, dan kunnen deze beschikkingen het geweten niet verplichten. “In dat geval stort het gezag zelf geheel in elkaar: het ontaardt in onderdrukking”.cit. 1904 “Het is wenselijk dat elk gezag in evenwicht wordt gehouden door andere machten en bevoegdheden, die het binnen de juiste perken houden. Dit is het principe van de ‘Rechtsstaat’, waarin het hoogste gezag toekomt aan de wet en niet aan menselijke willekeur”.cit. II - Het algemeen welzijn 1905 801 1881 Uit de sociale natuur van de mens volgt dat ieders afzonderlijk welzijn noodzakelijkerwijs in verband staat met het algemeen welzijn. Dit algemeen welzijn kan slechts bepaald worden door verwijzing naar de menselijke persoon: U moet niet eenzaam voor uzelf gaan leven alsof u al gerechtvaardigd bent, maar kom bij elkaar en zoekt naar wat voor de gemeenschap nuttig is”.cit. 1906 Onder het algemeen welzijn moet worden verstaan: “het totaal van die sociale voorwaarden, waardoor zowel groepen als individuen hun eigen volmaaktheid vollediger en sneller kunnen bereiken”.cit. Het algemeen welzijn raakt ieders leven. Het vraagt voorzichtigheid van de kant van elk individu en meer nog van de kant van de gezagdragers. Het omvat drie essentiële elementen: 1907 1929 2106 Het veronderstelt allereerst eerbied voor de persoon als zodanig. In naam van het algemeen welzijn moet de openbare macht de fundamentele en onvervreemdbare rechten van de menselijke persoon eerbiedigen. De samenleving moet aan ieder lid de mogelijkheid bieden om de eigen roeping te verwerkelijken. In het bijzonder is het algemeen welzijn gelegen in de mogelijkheid de natuurlijke vrijheden uit te oefenen, die nodig zijn voor de ontplooiing van de menselijke 403 roeping: “Het recht om te handelen volgens de juiste norm van zijn geweten, het recht op bescherming van zijn privé-leven en op een juiste vrijheid, ook op godsdienstig vlak”.cit. 1908 2441 Ten tweede vraagt het algemeen welzijn het sociaal welzijn en de ontwikkeling van de groep zelf . Ontwikkeling is de samenvatting van alle sociale plichten. Het komt aan het gezag toe in naam van het algemeen welzijn geschillen te beslechten bij uiteenlopende particuliere belangen. Het gezag moet echter aan iedereen toegang verschaffen tot al wat nodig is om een werkelijk menselijk leven te leiden: voedsel, kleding, gezondheidszorg, arbeid, onderwijs en cultuur, de nodige informatie, het recht om een gezin te stichten, enz. cit. 1909 2304 2310 Algemeen welzijn impliceert tenslotte vrede, d.w.z. de duurzaamheid en de veiligheid van een rechtvaardige orde. Dit veronderstelt dat de overheid met eerlijke middelen de veiligheid waarborgt van de gemeenschap en haar leden. Daarin ligt de grondslag voor het recht op wettige zelfverdediging van de enkeling en de gemeenschap. 1910 2244 Hoewel elke menselijke gemeenschap een algemeen welzijn bezit, dat haar in staat stelt zichzelf als zodanig te herkennen, toch is de politieke gemeenschap hiervan de meest volmaakte verwerkelijking. Het komt toe aan de staat, het algemeen welzijn van de burgerlijke gemeenschap, van de burgers en de gemeenschappen van het maatschappelijke middenveld, te verdedigen en te bevorderen. 1911 2438 De menselijke afhankelijkheid wordt steeds sterker. Inmiddels omvat ze de hele wereld. De eenheid van de menselijke