Kenmerken en risicofactoren van multiprobleemgezinnen Mariska Zoon www.nji.nl Augustus 2012 Inleiding In de literatuur is bijzonder weinig bekend over specifieke factoren voor het ontstaan en voortbestaan van multiprobleemgezinnen. Wel is bekend dat het complex aan problemen waarmee multiprobleemgezinnen te kampen hebben, van intergenerationele aard zijn. Dat wil zeggen dat deze problemen vaak van de ene generatie op de volgende wordt overgedragen: bepaalde kenmerken van multiprobleemgezinnen zijn risicofactoren voor het ontstaan van problemen bij de volgende generatie, het kind (Bodden & Dekovich, 2010; Hermanns, 2001). Omdat er zo weinig bekend is over het ontstaan van multiprobleemgezinnen en vanwege het beschreven intergenerationele verband wordt in dit document niet zozeer ingegaan op risicofactoren voor het ontstaan van multiprobleemgezinnen, maar wordt gekeken naar de kenmerken van multiprobleemgezinnen. Deze kenmerken gelden als risicofactoren voor het ontstaan van problemen bij de kinderen. In dit document wordt getracht de volgende vraag te beantwoorden: Wat zijn risicofactoren voor gedragsen ontwikkelingsproblemen bij kinderen in multiprobleemgezinnen? Dit document is grotendeels gebaseerd op de resultaten van een verkennende studie naar ‘kwetsbare gezinnen’ van Van den Broek, Kleijnen en Bot (2012). Het verschil tussen multiprobleemgezinnen en kwetsbare gezinnen is het hebben van meervoudige problematiek versus een verhoogde kans lopen op problematiek; kwetsbare gezinnen hoeven niet per se tegen problemen aan te lopen. In de multiprobleemgezinnen is dat (per definitie) wel het geval; zij zijn zodoende een deelpopulatie van de kwetsbare gezinnen (Van den Broek et al., 2012). Risicofactoren Als een kind opgroeit in een gezin dat zich kenmerkt door meerdere en complexe problemen op een aantal terreinen, bestaat er een groter risico dat het kind gedrags- en/of ontwikkelingsproblemen krijgt. De kans op problemen in de ontwikkeling wordt substantieel groter naarmate er meer risicofactoren in het spel zijn (Hermanns, 2001). Deze risicofactoren voor de ontwikkeling van het kind worden onder andere gevormd door de problemen van het gezin. In het rapport van Van den Broek et al. (2012) is te lezen dat het volgens eerder onderzoek nauwelijks van belang is om welke (combinaties van) risicofactoren het gaat, het aantal risicofactoren bepaalt de kans dat er problemen optreden. Meer concreet: de kans op de aanwezigheid van een probleem is substantieel (meer dan 30%) wanneer er sprake is van een cumulatie van ten minste vier risicofactoren bij of in de directe omgeving van het kind. Deze relatie tussen het aantal risicofactoren en ongunstige ontwikkelingsuitkomsten is voor kinderen (0-19 jaar) onder andere aangetoond voor psychische problemen, gedragsproblemen, intelligentieontwikkeling en delinquentie. 1 Een multiprobleemgezin is een gezin van minimaal één ouder en één kind dat langdurig kampt met een combinatie van sociaaleconomische en psychosociale problemen. Deze problemen zijn veelvuldig en complex en kunnen zich voordoen op vijf gebieden: de opvoeding van de kinderen; het individuele welzijn van de gezinsleden; het voeren van een huishouding; het verwerven en onderhouden van een maatschappelijke positie; het vormgeven van de partnerrelatie. Meestal hebben multiprobleemgezinnen op al deze terreinen problemen (Van der Steege, 2009). Kinderen uit een multiprobleemgezin, die invloed van meerdere risicofactoren ondervinden, hebben zodoende per definitie een slechte uitgangspositie en lopen een beduidend grote kans op het ontwikkelen van problemen. Overzicht van risicofactoren Van den Broek et al. (2012) geven uit de literatuur een overzicht van risicofactoren waarvan bekend is dat zij een negatieve invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van kinderen en jongeren: Sociaal economische status (SES): - laag opleidingsniveau van de ouder(s); - armoede; - werkloosheid onder de ouder(s); - ongunstige buurt (op basis van SES van de bewoners). Gezinssamenstelling en opvoeden: - alleenstaand ouderschap; - tienermoederschap; - behoren tot een etnische minderheid (niet-westers); - ongunstig opvoedingsgedrag; - huiselijk geweld. Gezondheid en verslaving van de ouders: - langdurige aandoening of handicap; - emotionele problemen; - verslavingsproblematiek (alcohol-, drugs-, of gokverslaving). Gezondheid en temperament van de kinderen: - langdurige aandoening of handicap; - zwakbegaafdheid; - laag geboortegewicht; - moeilijk temperament. Deze risicofactoren kunnen op verschillende manieren een negatieve invloed hebben op de ontwikkeling van kinderen. Zo geven factoren als een laag inkomen en werkeloosheid een verhoogde kans op opvoed-, emotionele- en leerproblemen. Alleenstaand ouderschap bijvoorbeeld, kan opvoedproblemen als gevolg hebben (Van den Broek et al., 2012). De verklaring hiervoor is dat als ouders de zorg en opvoeding niet kunnen delen met een partner en in financiële nood verkeren, dat kan leiden tot spanningen en stress, wat weer een wissel kan trekken op de kwaliteit van de opvoeding. Ouders in dergelijke kwetsbare omstandigheden maken minder vaak gebruik van effectieve opvoeding strategieën dan andere ouders, volgens Roos en Bucx (2011). Deze ouders straffen en negeren hun kind vaker, stimuleren de autonomie van het kind minder vaak en zijn minder consistent en voorspelbaar in hun gedrag tegenover hun kind dan andere ouders (Roos & 2 Bucx, 2011). Een ander voorbeeld zijn kinderen en jongeren die te maken hebben met een langdurig lichamelijk of psychisch zieke, gehandicapte of verslaafde ouder. Zij hebben vaak taken en verantwoordelijkheden die niet bij hun leeftijd en ontwikkelingsfase passen. Als gevolg van overbelasting door de zorgsituatie kunnen er zowel op korte als op lange termijn problemen ontstaan van fysieke, psychosociale en emotionele aard. Daarnaast vergroot bijvoorbeeld het hebben van een langdurige aandoening of handicap de kans op verminderde schoolprestaties (Van den Broek et al., 2012). Sociale positie Naast deze risicofactoren is de sociale positie van multiprobleemgezinnen van belang. Gezinnen functioneren in een bredere sociale en informele context, zoals de buurt waarin ze wonen en de sociale netwerken waarvan ze deel uitmaken. De buurt kan ouders tot steun zijn: buurtgenoten kunnen een oogje in het zeil houden en kinderen corrigeren wanneer ze asociaal of ander ongewenst gedrag vertonen (Roos & Bucx, 2011). De gezinsleden van een multiprobleemgezin hebben echter geen of weinig contact buiten het gezin of de familie. Vrijwel hun hele leven richt zich op het (grote) gezin, waarin ze bij voorkeur geen anderen toelaten, ook wel te kenmerken als een sociaal isolement. Het ontbreken van contact of een negatieve of sceptische houding van de omgeving kan tot sociaal isolement leiden (Steketee & Vandenbroucke, 2010). Ook de bereikbaarheid en toegankelijkheid van voorzieningen in de buurt kan een mogelijke beschermende factor zijn (Steketee & Vandenbroucke, 2010). Het is bekend dat kwetsbare gezinnen meer moeite hebben om informele ondersteuning vanuit hun sociale netwerk aan te boren en minder goed hun weg weten te vinden naar hulpverlening en basisvoorzieningen als peuterspeelzaal of leerkrachten (Van den Broek et al. 2012). Daarnaast hebben multiprobleemgezinnen een moeizame relatie met hulpverleners. Meestal hebben deze gezinnen een lange hulpverleningsgeschiedenis en een ruime ervaring met hulpverleners, al dan niet over verschillende generaties heen. Deze ervaringen zijn niet altijd even positief, vaak leverde al die jarenlange hulpverlening niet het gewenste resultaat. De gezinsleden zijn daardoor teleurgesteld, hebben het idee gekregen dat alle investeringen voor niets waren en ontwikkelden een diepgaand wantrouwen richting hulpverleners (Van der Steege, 2009). Elke hulpverleningsinterventie wordt door het gezin ervaren als een vijandige actie van de buitenwereld. Het gezin zal zich daarbij snel bedreigd voelen en vaak terecht het gevoel hebben ten opzichte van de hulpverlener te falen (Steketee & Vandenbroucke, 2010). Uit voorgaande tekst is gebleken dat het hebben van een sociaal netwerk, de steun ervaren van familie en de buurt, en toegang tot voorzieningen en hulpverlening als beschermfactoren kunnen gelden. Deze beschermfactoren kunnen een tegenwicht geven aan de risicofactoren. Helaas ontbreekt het bij multiprobleemgezinnen aan deze beschermfactoren. Bronnen Bodden, D. H. M., & Dekovic, M. (2010). Multiprobleemgezinnen ontrafeld. Tijdschrift voor Orthopedagogiek, 49, 259-271. Broek, A. van den, Kleijnen, E., & Bot, S. (2012). Kwetsbare gezinnen in Nederland. In Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2012), Ontzorgen en normaliseren: Naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. 3 Hermanns, J. (2001). Kijken naar opvoeding: Opstellen over jeugd, jeugdbeleid en jeugdzorg. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Roos, S. de, & Bucx, F. (2011). Merendeel ouders voelt zich competent als opvoeder: SCP-onderzoek naar opvoeding, sociaal netwerk, buurt en ontwikkeling van kinderen. Jeugd en Co Kennis, 5(3), 816. Steketee, M., & Vandenbroucke, M. (2010). Typologie voor een strategische aanpak van multiprobleemgezinnen in Rotterdam: Een studie in het kader van Klein maar Fijn - CEPHIR. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Steege, M. van der (2009). Multiprobleemgezinnen. In: Handboek kinderen & adolescenten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. 4