de exegetische toelichting

advertisement
Toelichting bij het Bijbelverhaal
Onderweg gebeurt het
Lucas 24,13-35
1. Historische achtergrondinformatie bij het verhaal
a. Het evangelie volgens Lucas – een korte inleiding
“Nu heb ook ik besloten alles van voren af aan nauwkeurig na te gaan en voor u, geachte
Theofilus, ordelijk op schrift te stellen”. Met dit ambitieuze programma opent Lucas als derde
in rij zijn evangelieboek. In het boek Handelingen treffen we een gelijkaardig openingsvers
aan. Beide boeken laten zich dan ook lezen als een groots dubbelwerk waarin op gelovige
wijze de geschiedenis van de bevrijding die Jezus Christus bracht in het leven van de groeiende
kerk. Het ontstaan van het evangelieboek situeert men omstreeks het jaar 75-80, ongeveer
gelijktijdig met het ontstaan van het Matteüsevangelie.
Een oude kerkelijke traditie identificeert de auteur van het derde evangelie als Lucas,
de trouwe reisgezel van Paulus en de geliefde arts, afkomstig uit Antiochië in Syrië. Van deze
Lucas is drie keer sprake in het Nieuwe Testament. In de brief aan Filemon brengt Paulus de
groeten over van onder meer Lucas. In zijn brief aan de Kolossenzen spreekt Paulus over
‘Lucas, de geliefde arts’. En ook in 2 Tim 4,11 wordt Lucas vermeld: “Lucas alleen is bij mij”.
Het vermoeden dat Lucas een reisgenoot van Paulus was, wordt gesterkt door de zogenaamde
‘wij-secties’ die men op een aantal plaatsen in het boek Handelingen aantreft (zie Hand 16,1017; 20,5-15; 21,1-18; 27,1-28,16). Op enkele plaatsen schakelt Lucas in zijn vertelstijl opeens
van de derde persoon enkelvoud – wat een beschrijvende vertelstijl is – over naar de eerste
persoon meervoud. Zo geeft Lucas alvast de indruk dat hij deel uitmaakte van het gebeuren
en hij dus een medewerker en reisgezel van Paulus was.
Net zoals we in de toelichting bij de evangelieverhalen van Marcus en Matteüs stelden,
verdedigt het huidig wetenschappelijk onderzoek deze traditionele opvatting niet langer
omdat concreet historisch bewijsmateriaal ontbreekt. Echter, op basis van de tekst kan de
lezer toch een goed beeld krijgen van de persoonlijkheid van de auteur. De mooie schrijfstijl
van het evangelie en het boek Handelingen doen vermoeden dat de auteur een gecultiveerd
man was, goed thuis in de Hellenistische of Grieks-Romeinse leefwereld. Lucas verkiest
Griekse woorden boven Latijnse en Aramese leenwoorden. Bovendien beschikt de auteur over
een zeer goed inzicht in de Griekse vertaling van het Oude Testament (de Septuaginta). Hij
bewijst deze kennis niet alleen door de vele expliciete en impliciete citaten in zijn evangelie,
maar ook door de taal van de Septuaginta na te bootsen. Hij lijkt erg bekommerd te zijn om
ook zijn geschriften een sterke Bijbelse kleur mee te geven.
Lucas presenteert Jezus als dé profeet die de langverwachte oudtestamentische
profetieën tot vervulling komt brengen. Hij is gezonden om “aan armen de blijde boodschap
te brengen, om aan gevangen hun vrijlating te verkondigen, en aan blinden de terugkeer van
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
1
het gezicht, om verdrukten te bevrijden en om een gunstig jaar te verkondigen van de Heer”
(Lc 4,18-19; vgl. Jes 61,1-2). De verkondiging van het koninkrijk van God die Jezus brengt,
strookt niet met de verwachtingen van de joodse leiders. Zijn boodschap betekent bevrijding
voor al wie uit de maatschappij werd verwijderd, zoals zieken, zondaars en tollenaars.
Ondanks de verkondiging van deze blijde boodschap stoot deze profeet op veel weerstand,
niet alleen in Jeruzalem maar evenzeer in zijn eigen dorp Nazareth. Ook Jezus ontsnapt dus
niet aan het lot van de profeten. Het leidt hem tot op het kruis.
Het godsbeeld dat de Lucaanse Jezus verkondigt, is dat van God als ‘barmhartige
vader’. Denk maar aan de parabel van de verloren zoon, waar de vader zijn zoon na alle
omzwervingen met veel liefde weer in zijn armen neemt. God is de vader die weet wat zijn
kinderen nodig hebben (cf. 12,30). De verkondiging van het koninkrijk van God is ten diepste
verbonden met dit godsbeeld. Jezus stelt de gangbare eschatologische verwachting – een
eindtijdelijk koninkrijk door God zelf geleid – bij. Het koninkrijk van God is Gods droom met
de mensen. In zijn eigen optreden komt het koninkrijk onvermoed nabij. Voor de leerlingen
van Jezus is het koninkrijk al ‘midden onder u’ aanwezig en wordt het voltooid op de laatste
dagen (Lc 17,20-37).
Verhalen waarin Jezus te gast is bij mensen thuis en met hen aan tafel gaat, zijn
typerend voor het Lucasevangelie. Lucas houdt ervan Jezus voor te stellen als een eregast die
uitgenodigd wordt – of die zichzelf ook wel durft uitnodigen (bijv. Lc 19,5) – op een maaltijd
waar zich vervolgens, meestal naar aanleiding van een incident, een gesprek of discussie
ontwikkelt. Telkens opnieuw weet Jezus de juiste antwoorden te geven. Wie Jezus uitnodigt
of ontvangt, ervaart bevrijding en zegen. Ook de verrezen Christus blijft zijn leerlingen
bezoeken en blijft op hun gastvrijheid beroep doen, zoals blijkt uit het verhaal van de
Emmaüsgangers.
b. De verrijzenis: het lege graf en de verschijningsverhalen
Na de kruisdood van Jezus presenteren de vier evangelisten hun lezers nog verhalen over de
ontdekking van het lege graf en telkens enkele verschijningsverhalen. Uit deze verhalen blijkt
dat Jezus door God uit de doden werd opgewekt. In de taal van de oerkerk heet dit ‘de
verrijzenis van Jezus’. Vragen als “Is Jezus echt verrezen?”, “Was het graf werkelijk leeg?”,
“Wat gebeurde er eigenlijk tijdens de verschijningen aan Maria Magdalena, Petrus en de
andere leerlingen?” zijn vragen die wellicht vreemd zouden geklonken hebben in de oren van
de evangelisten.
Het christelijke paasgeloof is immers sterk verworteld in het joodse verrijzenisgeloof.
In het Oude Testament klinken verhalen waarin een door lijden en dood vernederde mens
door God wordt ‘verheven’. Denk bijvoorbeeld aan wat de profeet Jesaja ons vertelt over ‘de
lijdende dienaar van God’ die geslagen en doorboord werd, en die uiteindelijk door God
verheven en verhoogd werd (Js 52,13-15). Ook in psalm 110 zingt de psalmist dat de ware
koning van Israël aan Gods rechterhand op de troon mag zetelen. Daarnaast bestaat in het
Oude Testament ook de opvatting dat buitengewone mensen op het einde van hun leven door
God weggenomen worden. Denk maar aan de hemelvaart van Henoch in Gn 5 of aan de
uitvoerig beschreven hemelvaart van de profeet Elia in 2 K 2,1-18. Ten slotte ontstond ook de
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
2
overtuiging dat God de mensen op het einde der tijden weer tot leven zou wekken (bijv. Js
26,19; Da 12,2). Op welke van deze voorstellingswijze heeft de oerkerk haar verrijzenisgeloof
tot uitdrukking gebracht? Ze heeft beleden dat God Jezus aan zijn rechterhand verheven heeft;
ze heeft beleden dat God Jezus ten hemel heeft opgenomen en zij heeft beleden dat God Jezus
uit de doden heeft opgewekt. Het lege grafverhaal behoort wellicht tot de oudste van de drie
voorstellingswijzen.
De paasverhalen tonen ons de moeizame worsteling naar het paasgeloof toe. Ze zijn
niet bedoeld als het verslag van een aantal gebeurtenissen op een lineaire chronologische
tijdsbalk. De leerlingen blijven bang en teleurgesteld achter na Jezus’ kruisdood. Ze kunnen
niet begrijpen dat de Romeinse en de joodse overheden zijn boodschap niet hebben
aangenomen. Hun vraag is er wellicht één naar wat Jezus betekend heeft. Was Jezus nu een
authentieke martelaar of een zelfverklaarde en mislukte profeet? Wellicht stond bij dit alles
hun joodse verrijzenisgeloof niet onder druk, maar wel de positie en de betekenis van Jezus.
In de paasverhalen tonen de evangelisten hoe deze eerste volgingen van Jezus een mentale
groei doormaakten. De gekruisigde en gestorven Jezus wordt voor hen weer een levende
realiteit in het licht van wat de Schriften reeds lang aankondigden en onder het breken van
het brood. Tegen deze achtergrond groeit het besef dat God daadwerkelijk werkzaam was in
het leven van Jezus en zijn verkondiging van het koninkrijk van God. Wiel Logister stelt dat “de
inhoud van hun paasgeloof niet in de eerste plaats is dat er leven na de dood is, maar dat de
gekruisigde Jezus de spilfiguur van hun verdere leven is. Niet als een man van weleer of als
een dode, maar als een levende”.
De auteurs van het Nieuwe Testament leveren met hun paasverhalen geen
positivistisch bewijs aan voor het bestaan van leven na de dood, ook al zouden we dit graag
in handen hebben. De evangelieverhalen willen lezers het verschil leren zien tussen een leven
met God en zonder God. In hfst. 20 van het Johannesevangelie is de verrijzenis geen
constatering, maar wel een interpretatie van tekens zoals de keurig opgerolde zweetdoek.
“Niet het harde zien, maar ‘het begrijpen van wat geschreven staat’ (20,9), het horen van het
woord van de Heer (Maria Magdalena) en het verstaan van de wonden (Thomas) scheppen
het geloof dat Jezus niet in de klauwen van de dood is gevallen”, aldus Logister.
2. Inhoudelijke toelichting bij het verhaal
a. Beschrijving van de inhoud vanuit de eigen klemtonen van de auteur/tekst
In het verhaal van de Emmaüsgangers kan je op eenvoudige wijze drie onderdelen aanduiden.
In het eerste deel van het verhaal zijn twee volgelingen van Jezus op weg naar Emmaüs en
ontmoeten ze tijdens hun reis de verrezen Christus, die ze niet herkennen (in verzen 13-27).
In het tweede deel verblijven de twee met de verrezen Christus in Emmaüs (in verzen 28-32).
In het derde en laatste deel keren ze terug naar Jeruzalem (in verzen 33-35).
Het feit dat beide volgelingen onderweg zijn, op weg zijn, is belangrijk voor een goed
begrip van dit verhaal. Maar liefst zeven keer benadrukt Lucas dat de leerlingen op reis zijn of
‘op weg’ zijn (vv. 13.15.17.28.32.35). Door deze vermeldingen wordt een verband gelegd met
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
3
het reisverhaal in het evangelie (Lc 9,51-19,27). Dit reisverhaal vormt het centrum van het
evangelie. In dit onderdeel van het evangelie wordt duidelijk gemaakt waarom het verhaal
over Jezus wordt verteld en hoe dit verhaal moet geïnterpreteerd worden. Ditzelfde proces
voltrekt zich nu ook op weg naar Emmaüs. De ontmoeting met hun niet herkende reisgenoot
stelt de leerlingen in staat om tot een nieuwe interpretatie te komen van de onthutsende
gebeurtenissen in Jeruzalem. Deze nieuwe interpretatie zet hen aan tot verkondiging.
Eerste sectie (vv. 13-27)
Lucas vertelt hoe twee leerlingen Jeruzalem verlaten en zich op weg begeven naar Emmaüs.
Met de vermelding “twee van hen” zouden we kunnen veronderstellen dat de twee leerlingen
deel uitmaken van de elf apostelen. Toch blijkt uit het slot van het verhaal dat Lucas hier niet
verwijst naar twee van de elf leerlingen. Op het einde van het verhaal wordt er immers
melding gemaakt dat de twee reizigers getuigen aan de elf leerlingen.
Lucas geeft ons een goed beeld van het verdriet en de ontmoediging van deze twee
leerlingen. Met ‘sombere gezichten’ blijven ze staan wanneer de Verrezen Christus zich bij hen
voegt en hen vraagt waarover ze met elkaar spreken. Het antwoord van Kleopas in vers 18 is
een wedervraag, die de verwondering uitdrukt dat de onbekende reisgezel niet op de hoogte
is van de recente gebeurtenissen in Jeruzalem. De twee leerlingen zien Jezus als een
onwetende paroikeis, als een vreemdeling die al enige tijd in de stad verbleef maar van niets
op de hoogte blijkt te zijn. In de oren van de lezer klinkt de vraag van Kleopas natuurlijk wat
ironisch. Uiteindelijk zal blijken dat net hij en zijn reisgezel onwetend zijn en zij zelf niet inzien
dat de verrezen Heer met hen mee op weg gaat.
Voor de lezer is het misschien opmerkelijk dat de leerlingen Jezus niet meteen
herkennen. Door de bijkomende informatie die Lucas aan hem of haar meegeeft, weet hij of
zij immers al meteen wie de vreemdeling is. De leerlingen beschikken niet over deze
informatie en staan nog aan het begin van het geloofsproces. Maar is dit wel echt zo vreemd?
Als wij ons diep in gedachten verzonken op straat begeven, gebeurt het ook weleens dat we
iemand voorbij lopen die we kennen, maar niet hebben herkend.
In het Grieks leest vers 16 als een passieve zinsconstructie die in het Nederlands
vertaald werd met: “Hun ogen waren niet bij machte Hem te herkennen” (Willibrordvertaling
‘95). Indien we dichter aansluiten bij de oorspronkelijke Griekse tekst klinkt de vertaling zo:
“Hun ogen werden weerhouden Hem te herkennen”. Ook vers 31, waarin Lucas vertelt dat
hun de ogen geopend werden, is een passieve zinsconstructie. Op deze manier wil Lucas
beklemtonen dat wanneer de leerlingen Jezus eindelijk herkennen, het niet was omdat ze het
gehele gebeuren nu eindelijk begrepen, maar wel omdat het zich aan hen openbaarde. Het
beeld dat zo wordt geschetst, namelijk dat Jezus zich toevoegt aan het gesprek, beschouwt
Lucas als vergelijkbaar met de wijze waarop God zich aan de mens openbaart. Geruisloos en
onherkenbaar voegt Hij zich toe aan het gesprek tussen mensen.
De verzen negentien tot en met eenentwintig geven weer hoe de leerlingen Jezus’
leven omschrijven. Ze beschrijven hem als een “profeet, machtig in woord en daad in de ogen
van God en heel het volk”. Deze leerlingen geven een adequaat antwoord op de centrale vraag
in het evangelie: ‘Wie zeggen jullie dat ik ben?’ (cf. 9,20). De hoop dat Jezus Israël eindelijk
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
4
zou verlossen werd stuk geslagen door de kruisiging van Jezus. En nu zijn ze al drie dagen
verder. Het is deze gewelddadige terdoodveroordeling die de twee leerlingen de betekenis
van Jezus’ leven en zijn verkondiging radicaal in vraag doet stellen. Wie was hij eigenlijk? De
dood van Jezus vormt een onoverkoombare struikelblok op de weg naar het verstaan.
Door te vertellen wie Jezus was, geven de reizigers ook hun eigen verhaal mee.
Impliciet tonen ze immers hoe ze zichzelf beschouwen. Hun grootste verlangens, hun hele
leven, waren gericht op het navolgen van Jezus. Het getuigenis dat de reizigers vertellen gaat
dan ook niet enkel over de dood van Jezus, maar ook over de dood van hun relatie met Hem.
Het feit dat de reizigers er somber bij lopen, toont aan dat ze op zoek zijn naar ‘zin’, naar
betekenis, maar ook naar een nieuwe relatie.
De verzen tweeëntwintig tot en met vierentwintig hebben een duidelijke link met de
Paasboodschap. De leerlingen vertellen aan Jezus hoe enkele vrouwen hen versteld hebben
doen staan. Hun getuigenis is al uit vierde hand. Eerst vertelt (1) Lucas ons dat (2) Kleopas
gehoord heeft van (3) enkele vrouwen die verschijningen van (4) engelen hebben gehad aan
het lege graf en die hen meedeelden dat Jezus leeft. De twee leerlingen waren dus wel degelijk
op de hoogte van de buitengewone gebeurtenissen ’s morgensvroeg aan het graf van Jezus.
Maar in hun hoofd kunnen ze deze gebeurtenissen nog niet rijmen met de gewelddadige dood
van Jezus. Ze zijn heel dichtbij, maar toch nog zo veraf. Hem zien ze nog niet, net zoals de
vrouwen ’s ochtends aan het graf.
De vrouwen spelen een belangrijke rol in het Lucasevangelie. Dit heeft vooral te maken
met de tijdsgeest van Lucas, waar vrouwen een belangrijke rol speelden voor de kerk, en het
verwijst ook sterk naar Jezus’ omgang met vrouwen. Op basis van Lc 24,23-24 kunnen we
afleiden dat de twee Emmaüsgangers het getuigenis van de vrouwen betrouwbaar vinden,
maar dat zij nog niet kunnen geloven dat Jezus leeft.
De verrezen Heer spreekt de leerlingen in vers 25 erg verwijtend aan: “Wat zijn jullie
toch onverstandig en traag van begrip”. Opmerkelijk is dat Jezus de Schrift nogmaals uitlegt
en niet de gebeurtenissen van de afgelopen drie dagen, zoals de kruisdood en de
gebeurtenissen aan de lege graf. Jezus verwijst ook niet naar concrete schriftpassages. Lucas
wil de aandacht in dit slothoofdstuk van het evangelie blijkbaar richten op het hermeneutisch
principe, veeleer dan achtergrondteksten op te lijsten die de dood en de opstanding van Jezus
voorafspiegelen en verhelderen. Wat door Mozes en de Profeten werd aangekondigd, heeft
betrekking op Jezus. De hermeneutiek werkt ook andersom. Omdat Jezus hier zelf deze uitleg
geeft, mag men ook veronderstellen dat wat er met Jezus gebeurd is Mozes en de Profeten
verhelderen. Het geeft een nieuwe en vollediger betekenis aan de Schrift.
Tweede Sectie (vv. 28-32)
De tweede sectie van het verhaal speelt zich af in Emmaüs. De vreemdeling dringt niet aan om
bij de reizigers te blijven, integendeel zelfs, hij ‘doet alsof’ hij wil verder gaan om zo een ruimte
voor opening te creëren. Jezus geeft aan de reizigers de mogelijkheid om Hem al dan niet uit
te nodigen. De keuze is nu aan hen: of ze nodigen hem uit om mee aan tafel te gaan of ze laten
hem gewoon verdergaan. Jezus heeft hen zonet nog de Schrift opnieuw uitgelegd, nu is het
aan hen. Willen zij met hem verder gaan of niet? Ze ontvingen reeds een uitnodiging van Jezus
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
5
om met hem mee te gaan, nu wacht Jezus op een uitnodiging van hen. Zo subtiel laat God zich
aan de mens kennen. God nodigt de mens uit, en op zijn beurt nodigt de mens God uit.
Aan tafel wordt Jezus die als een gast werd uitgenodigd, nu de gastheer. De gastvrijheid
toont zich in het Lucasevangelie vooral als een uitdrukking van dankbaarheid aan diegene die
het Woord van God toelicht. Vandaar dat het niet abnormaal was dat de reizigers Jezus
uitnodigden om bij hen te blijven. Zoals hierboven reeds werd gezegd, wordt die gastvrijheid
in het Lucasevangelie vooral geuit aan tafel. Aan tafel stelt Jezus een viervoudige handeling:
hij neemt het brood, spreekt een zegen uit, breekt het en geeft het aan de leerlingen. Deze
handeling herinnert ons natuurlijk aan het Laatste Avondmaal in hfst 22. Na de uitvoerige
uitleg over de Schrift en het breken van het brood vertelt de evangelist dat de ogen van de
leerlingen werden geopend. Schrift en Tafel zijn al vanouds de twee pijlers van de liturgie.
Deze ervaring blijkt een ‘hartverwarmende ervaring’ te zijn of zoals in de Nieuwe
Bijbelvertaling werd vertaald, deze ervaring zette hun hart ‘in brand’. Hartverwarmend
verwijst hier naar de kracht van God. Het gestelde teken, woord en daad, is zo krachtig dat
het in staat is om ons hart te raken in positieve zin. Dit vers staat symboliek voor een radicale
ommekeer, niet alleen cognitief beseffen dat Jezus leeft, maar ook in hart en ziel, met het hele
lichaam geraakt worden door de openbaring en herkenning van Jezus als levende Heer. In
plaats van sombere gevoelens worden ze nu geleid door een brandend hart.
Derde sectie (vv. 33-35)
Zonder aarzelen vatten beide leerlingen de terugweg naar Jeruzalem aan. Het is opvallend dat
de tocht naar Emmaüs en de terugtocht naar Jeruzalem onder dezelfde omstandigheden
gebeurt, namelijk zonder Jezus. Dit is identiek aan het verhaal van de vrouwen aan het lege
graf, want beide verhalen hebben geen lichamelijk en zichtbaar bewijs van Jezus, maar hebben
hem wel gezien en getuigen dit daarna aan de leerlingen aan wie Jezus ondertussen ook
verschenen was. In het getuigenis van de Emmaüsgangers en dat van de leerlingen wordt
duidelijk dat het geloof in de verrijzenis niet alleen betrekking heeft op wat er aan Jezus is
gebeurd, maar dat het ook een veranderingsproces van de leerling zelf veronderstelt.
b. Personages
-
Kleopas en ‘de andere’
Lucas vermeldt slechts de naam van één van beide leerlingen: Kleopas. Het feit dat de naam
van de tweede persoon niet wordt vermeld, kan gezien worden als een uitnodiging om zelf
mee te stappen in het verhaal. Enerzijds worden ook wij tot op vandaag geconfronteerd met
verlies. Het beeld van de twee reizigers komt ons helemaal niet onbekend voor, want hun
rouwende en verdrietige houding is iets waar wij allemaal wel al eens mee zijn geconfronteerd
of ooit wel eens mee te maken zullen krijgen. Anderzijds is het een uitnodiging om jezelf te
verplaatsen in de tweede reiziger en zelf mee op stap te gaan. Het is een wandelverhaal,
waarbij we stap voor stap dichter komen bij het verwerken van ons verdriet, maar ook bij het
herkennen van een geliefd persoon doorheen het onverwachte.
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
6
c. Tijd en Plaats
-
Tijd: ‘Op de derde dag’
Het verhaal speelt zich af op ‘de derde dag’. Dit is een typische formulering om de Paasdag,
de dag waarop Jezus uit de dood werd opgewekt, aan te duiden.
-
Plaats: Emmaüs
De leerlingen zijn op weg naar Emmaüs. Lucas vermeldt erbij dat dit dorpje op ‘zestig stadiën’
van Jeruzalem lag. Zestig stadiën is ongeveer 12 kilometer. Het dorpje Emmaüs kunnen we
vandaag niet meer exact localiseren. Op basis van het aantal vermelde kilometers
veronderstelt men dat Emmaüs kan verwijzen naar ‘El-Qubeibeh’ of naar de militaire kolonie
van Vespasianus die ook wel ‘Ammaus’ werd genoemd. Exegeten verwijzen ook wel eens naar
Nicopolis (nu Amwas), maar dit ligt te ver van Jeruzalem.
Bibliografie
LITWAK, K.D., Echoes of Scripture in Luke-Acts. Telling the History of God’s People Intertextually,
Londen & New York, T&T Clark International, 2005.
LOGISTER, W., Na de dood? De harde noten van het verijzenisgeloof, Averbode – Baarn,
Averbode – Gooi en Sticht, 1997, pp. 148-157.
LOHFINK, G., Jezus van Nazaret. Wat wou hij? Wie was hij?, Gent, Carmelitana, 2014, pp. 501534.
MCBRIDE, D., Emmaus. The Gracious Visit of God According to Luke, Dublin, Dominican
Publications, 2003.
THOMPSON, G.H.P., The Gospel According to Luke in the Revised Standard Version, Oxford,
Clarendon Press, 1979.
Welzen, H., Lucas (Toelichting van het Bijbelboek), ‘s-Hertogenbosch – Leuven, Katholieke
Bijbelstichting – Vlaamse Bijbelstichting, 2011.
ToBiAS Toelichting bij het Bijbelverhaal – Onderweg gebeurt het
7
Download