E-5663/07NL Antwoord van de heer McCreevy namens de Commissie (10.3.2008) 1. Het is de Commissie bekend dat de recente wisselkoersontwikkelingen van invloed zijn op de prijzen van goederen en diensten en dat de gevolgen ervan voor consumenten en producenten van valutagebied tot valutagebied uiteenlopen. Onlangs is de euro zeer sterk gestegen ten opzichte van de Amerikaanse dollar, maar de dollar-eurokoers is niet de enige wisselkoers die van belang is voor producenten en consumenten in het eurogebied. Om een beeld te krijgen van het concurrentievermogen van het eurogebied als geheel, is de reële effectieve wisselkoers van de euro (de voor inflatie gecorrigeerde waarde van de euro ten opzichte van een gewogen mandje van valuta van handelspartners) de beste maatstaf. Daaruit blijkt een stijging van de euro van 3,1% op jaarbasis (november 2007). Wat het toerisme betreft, is de ontwikkeling van de koers van de euro natuurlijk van invloed op de prijs die consumenten uit derde landen moeten betalen voor het Europese toeristische product. De wisselkoers van de euro komt echter vrij tot stand op de buitenlandse valutamarkt en is geen beleidsinstrument. Wel behoeven de gevolgen die de recente stijging van de euro ten opzichte van de dollar voor het toerisme heeft, in dit verband enige nuancering. Schommelingen van de eurowisselkoers zijn slechts voor een zeer gering deel van invloed op toeristenstromen in de EU. Volgens de beschikbare gegevens is in het grensoverschrijdende toerisme in de EU zo´n 70% van de toeristen afkomstig uit een andere lidstaat. Dit beeld is nog gunstiger als het binnenlands toerisme wordt meegerekend. Voorts moet niet alleen worden gekeken naar de euro-dollarkoers. Berekeningen van de effectieve wisselkoers van de euro geven een veel gelijkmatiger beeld te zien. Zo is de euro ten opzichte van de Chinese yuan dit jaar veel minder sterk gestegen. Toch zijn de uitgaven in de EU van toeristen uit China tussen 1995 en 2005 maar liefst vertwaalfvoudigd, terwijl de uitgaven in de EU van de toeristen uit alle derde landen tezamen in deze periode minder dan verdubbeld zijn. 2. De Commissie beschikt niet over vergelijkende prijsgegevens voor bepaalde consumentengoederen in het eurogebied en in de Verenigde Staten en kan de informatie van het geachte Parlementslid over grote prijsverschillen bij een en hetzelfde product niet bevestigen. Zij is onlangs met een mededeling over een scorebord van de consumentenmarkt gekomen. Het is de bedoeling dat meer vergelijkende prijsgegevens worden verzameld. Wel weet de Commissie gezien de ervaring in bepaalde sectoren (en niet specifiek de ervaring met de VS) dat lagere importprijzen in het ene geval sterker doorwerken in consumentenprijzen dan in het andere geval. Zo heeft zij onlangs een studie over textielproducten laten verrichten1, waaruit is gebleken dat het einde van de multilaterale textielquotaregeling een substantieel effect heeft gesorteerd op de import- en producentenprijzen in de EU dat weer doorwerkte in de consumentenprijzen. Gemiddeld zijn de kledingprijzen tussen 1996 en 2004 met 16,2% gedaald in vergelijking met het algemene prijspeil in de periode waarin de quota werden afgebouwd. De Europese consument heeft dus duidelijk ervan geprofiteerd. De studie heeft echter ook aangetoond dat de voordelen van de mondialisering doorgaans aan de EU-consument zijn doorgegeven, maar dat de mate waarin gewijzigde importprijzen in de consumentenprijzen zijn doorberekend en de consument daadwerkelijk heeft geprofiteerd van de liberalisering, geografisch sterk uiteenloopt. 3. Uit de bovengenoemde, in opdracht van de Commissie verrichte studie over de textielsector is het de Commissie gebleken dat er diverse redenen zijn waarom lagere importprijzen in het ene geval minder sterk doorwerken in de consumentenprijzen dan in het andere geval. Bij de mededeling van de Commissie "Een interne markt voor het Europa van de 21e eeuw" is een 1 http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2007/june/tradoc_134778.pdf. stuk gevoegd over de uitvoering van de methodiek om productmarkten en sectoren te volgen, met daarin de resultaten van een eerste sectoronderzoek. Daarin is de detailhandel een van de sectoren gebleken die niet goed werken. 4. Volgens het huidige stelsel van communautaire uitputting in de EU kunnen handelsmerkrechten niet als argument worden gebruikt om het vrij verkeer van goederen in de EU te beperken, maar ze kunnen wel worden gebruikt om het binnenkomen van dergelijke goederen in de EU te belemmeren. Het is dus zeker juist dat bedrijven die in de EU handelsmerkrechten houden, de invoer in de EU van merkproducten uit bijvoorbeeld de VS mogen tegenhouden, als de rechthebbenden vooraf niet akkoord gaan met deze invoer. 5. De Gemeenschapsinstrumenten op het gebied van intellectuele en industriële eigendom voorzien alle in een stelsel van regionale (d.w.z. EER-brede) uitputting van het recht om zeggenschap te houden over de wederverkoop van een beschermd product. De Commissie heeft een werkdocument gepubliceerd getiteld "Mogelijk misbruik van handelsmerkrechten in de EU in verband met communautaire uitputting van rechten"2. Daarin wordt uitvoerig ingegaan op de ervaringen van betrokken partijen, waaronder consumentengroepen, met de uitputting van handelsmerkrechten in de EU. Er zijn toen geen gevallen van misbruik van handelsmerken geconstateerd. De Commissie sluit echter niet uit dat de uitputtingsregeling die momenteel van toepassing is op handelsmerken in de EU, opnieuw tegen het licht wordt gehouden als daarvoor een gegronde reden is. 6. Uitputting van handelsmerkrechten is slechts een van de vele aspecten die van invloed zijn op consumentenprijzen. Op Gemeenschapsniveau is de "uitputtingskwestie" in de jaren negentig en in de beginjaren van deze eeuw herhaaldelijk besproken, onder meer in het Europees Parlement en op een seminar van de ministers voor de interne markt en consumentenzaken in Lund in april 2001. In mei 2000 is de Commissie op basis van een uitgebreide studie tot de conclusie gekomen dat een wijziging van communautaire in internationale uitputting van handelsmerkrechten niet zou leiden tot een duidelijke daling van de consumentenprijzen, tenminste niet op korte termijn. 7. Volgens de Commissie moeten houders van intellectuele-eigendomsrechten in elk geval op dergelijke rechten kunnen vertrouwen. Zoals zij in haar mededeling van 13 september 2006 "Kennis in de praktijk brengen: een omvattende innovatiestrategie voor de EU" stelt, is de bescherming van de intellectuele eigendom immers een "volstrekt noodzakelijke voorwaarde voor innovatie". Lagere importprijzen moeten zich echter normaal gesproken vertalen in lagere consumentenprijzen. In haar mededeling van 20 november 2007 "Een interne markt voor het Europa van de 21ste eeuw" 3 heeft de Commissie erop gewezen dat de interne markt primair tot doel heeft ervoor te zorgen dat de voordelen van open markten worden doorgegeven aan EU-consument en maatschappij in de vorm van lagere prijzen en een ruimer aanbod. Met name moet de interne markt voorkomen dat de voordelen van lagere importprijzen in rook opgaan in de distributieketen. Daarom heeft de Commissie besloten tot de ontwikkeling van nieuwe instrumenten om de invoer en de ontwikkeling van de consumentenprijzen na de openstelling van een bepaalde markt te volgen. Momenteel breidt zij haar textielonderzoek uit naar andere consumentenproducten. Zij zal periodiek vergelijkende gegevens publiceren over de ontwikkeling van de import- en de consumentenprijzen van losse producten. Ook heeft de Commissie duidelijk gemaakt dat zij wanneer de voordelen van openstelling niet worden doorgegeven aan de consument, zal bekijken of op nationaal dan wel EUniveau actie nodig is, hetzij in het kader van het mededingingsrecht hetzij in de vorm van flankerende maatregelen om regelgevingsbeperkingen weg te nemen, marktmechanismen te verbeteren of te zorgen voor een concurrerend klimaat. 2 3 SEC(2003) 575. COM(2007) 724 definitief