Congresbundel NVC congres 12 en 13 juni 2014 Kamerlingh Onnes Gebouw (KOG) Faculteit der Rechtsgeleerdheid Universiteit Leiden VOORWOORD Van de voorzitter Welkom op het jaarcongres van de Nederlandse Vereniging voor Criminologie 2014. We hebben dit jaar iets te vieren. De vereniging bestaat veertig jaar. Zij is daarmee waarschijnlijk ouder dan het grootste deel van haar leden. Voor zover ik heb kunnen nagaan is de laatste keer dat we een jubileum hebben gevierd in 1999 geweest, toen de NVK vijfentwintig jaar bestond. Het toenmalige bestuur, onder voorzitterschap van Henk van de Bunt, heeft toen in zijn wijsheid gemeend dat een jubileum geen aanleiding was om terug te blikken, maar om vooruit te kijken. Daar waren toen goede redenen voor. Achteraf bezien kunnen we stellen dat 1999 een keerpunt is geweest in de ontwikkeling van de Nederlandse criminologie. Na een bloeiend bestaan in de jaren zeventig, gaf vanaf de tweede helft van de jaren tachtig niemand meer een cent voor het voortbestaan van de academische criminologie. In hun inleiding tot het NVK-jubileumboek Vooruitzichten in de criminologie gaven Gerben Bruinsma, Henk van de Bunt en Ben Rovers in 1999 aan dat de NVK nooit voorop heeft gelopen in de ontwikkeling van het vakgebied, maar dat zij eerder een graadmeter was voor de vitaliteit van de criminologie. “Werd er veel gepubliceerd dan nam het aantal activiteiten, congressen en themamiddagen toe. Ging het slechter (…) dan leidde ook de NVK een kwijnend bestaan.” Een flink aantal van de door Bruinsma, Van de Bunt en Rovers gedane toekomstvoorspellingen over de ontwikkeling van de criminologie is aardig uitgekomen, een aantal ook niet. Zo gaat dat met voorspellingen. Het toenmalige bestuur had de minister van Justitie, Benk Korthals, ook goed gesouffleerd. Tijdens het NVK-congres van 1999 werd uit zijn naam verteld dat er grote nieuwe kennisvragen op een nieuwe generatie criminologen lagen te wachten en dat er ook grote behoefte was aan goede opleidingen criminologie aan de Nederlandse universiteiten. Een jaar later is aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit Leiden en de Vrije Universiteit Amsterdam begonnen met een gezamenlijk ontwikkelde bacheloropleiding criminologie en vanaf die tijd is zowel het aantal criminologen als de hoeveelheid criminologisch onderzoek exponentieel toegenomen. -2- Doordat er de afgelopen vijftien jaar zoveel is gebeurd en het pallet aan criminologisch onderzoek zo groot is geworden dat vrijwel niemand meer overzicht over het geheel heeft, zal het leeuwendeel van de congresbezoekers wellicht betrekkelijk weinig weten van de geschiedenis van de Nederlandse criminologie. Omdat de geschiedenis van de criminologische beroepsvereniging nooit is geschreven heeft het huidige bestuur daarom gemeend nu wel te moeten terugblikken. Historisch besef is misschien niet de grootste deugd van de Nederlander, maar zonder de geschiedenis te kennen is het ook erg moeilijk het heden te duiden. In de plenaire lezingen wordt de afgelopen veertig jaar op verschillende wijzen belicht. Als eerste zal René van Swaaningen de geschiedenis van de Nederlandse Vereniging voor Criminologie plaatsen in de ontwikkeling van het vakgebied in die periode. Hiertoe is het archief van de vereniging, met hulp van Samira Valkeman (student-assistente criminologie aan de EUR), uitgespit, zijn er interviews gehouden met twee oprichters – Jan van Dijk en Sietse Steenstra – en is er een literatuuronderzoek gedaan, waarbij de spreker zich nadrukkelijk heeft bezondigd aan zelfplagiaat. Prof. Dr. Michael Tonry, verbonden aan de University of Minnesota en belichaming van de criminologische éminence grise, zal op vrijdagochtend een ‘outsider’s view’ geven op de ontwikkeling van criminologie in Nederland in de 30 jaar die verstreken zijn na Josine Junger-Tas’ overzicht van de Nederlandse criminologie (gepubliceerd in 1983 in Crime & Justice). Speciaal voor dit congres heeft Prof. Tonry ook een overzicht gemaakt van bijdragen van Nederlandse criminologen in de belangrijkste internationele vaktijdschriften sinds 2000. Ten slotte is aan voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, Prof. Dr. Paul Schnabel, gevraagd ons uit te dagen en verder te laten kijken dan onze directe academische omgeving. Prof. Schnabel zal zijn visie geven op waar de huidige grote maatschappelijke uitdagingen voor criminologen liggen en welke maatschappelijke vraagstukken in de toekomst mogelijk nog belangrijker zullen worden en een antwoord behoeven vanuit onze discipline. -3- Ook in onze nieuwsbrief De Criminoloog wordt aandacht besteed aan ons veertigjarig jubileum. Naast de reeds gememoreerde interviews, wordt hierin ook verslag gedaan van enkele nieuwsberichten over criminaliteit uit 1974, waarbij de overeenkomst met hedendaagse berichten soms verbluffend is. Maar de blik wordt ook vooruit geworpen met een kijkje in de criminologische onderzoekskeuken van 2054. Er is nog een kansje dat ik dat zal meemaken, maar voor het komende decennium lijkt het in ieder geval aannemelijk dat cyber crime, internationale misdrijven, voedselveiligheid en big data een grote rol op de onderzoeksagenda zullen spelen. Ook wordt in de De Criminoloog aandacht besteed aan Cyrille Fijnauts nieuwe boek over de geschiedenis van de Noord-Amerikaanse en (continentaal) Europese criminologie. Aan dit boek, dat gezien het congresthema op geen beter moment had kunnen uitkomen, wordt op het congres ook een author-meetscritics- sessie gewijd. Voorts hebben we dit jaar naast de jaarlijkse scriptieprijs ook weer een proefschriftprijs uit te reiken, wordt er een keur aan onderwerpen besproken in maar liefst 35 verschillende panels en kunnen we weer onder het genot van lekker eten en drinken – en hopelijk een zonnetje – informeel met elkaar van gedachten wisselen, dansen en zingen in de Leidse Faculty Club. Ik wens u allen een goed congres. René van Swaaningen Voorzitter NVC -4- INHOUDSOPGAVE VOORWOORD ........................................................................................... 2 INHOUDSOPGAVE ..................................................................................... 5 Kennismaking met de NVC ........................................................................ 6 Plattegrond KOG – begane grond .............................................................. 8 Plattegrond KOG – 1e verdieping ............................................................... 9 Stadsplattegrond Leiden ......................................................................... 10 Overzicht programma NVC congres 2014 ................................................. 11 Zaaloverzicht donderdag ......................................................................... 13 Zaaloverzicht vrijdag ............................................................................... 14 Genomineerden voor de NVC Scriptieprijs 2014 ....................................... 15 ABSTRACTS ............................................................................................. 16 -5- Kennismaking met de NVC Op 17 juni 1974 werd de Nederlandse Vereniging voor Criminologie opgericht. De NVC wil de belangen behartigen van de Nederlandse criminologie en van alle (aankomende) Nederlandse criminologen. Zij richt zich hierbij nadrukkelijk op mensen uit verschillende disciplines, die werkzaam zijn op het terrein van de criminologie. Voor haar leden belegt de NVC regelmatig gratis themabijeenkomsten over actuele onderwerpen. Voorts wordt ieder jaar een congres georganiseerd dat een beeld geeft van recent Nederlands onderzoek op het terrein van de criminologie. NVC leden krijgen korting op de congresprijs. Vier keer per jaar ontvangen de leden het Tijdschrift voor Criminologie. Daarnaast ontvangen zij de nieuwsbrief De Criminoloog, waarin de lezer op de hoogte wordt gehouden van recente ontwikkelingen op het terrein van onderwijs, onderzoek en het werkveld van criminologen. Ook worden hierin signalementen van in het oog springende boeken en master scripties geboden. De nieuwsbrief biedt tevens een discussieplatform over actuele onderwerpen. Voor studenten criminologie die voor hun afstudeeronderzoek data willen verzamelen in het buitenland is er nog altijd het NVC fonds waar een tegemoetkoming in de reis en verblijfkosten kan worden aangevraagd. Nadere gegevens hierover vindt u op de website: http://www.criminologie.nl/nvc/fonds.php De NVC kan deze activiteiten alleen ontplooien wanneer zij voldoende leden heeft. U kunt lid worden door zich aan te melden op de website. -6- Nadere informatie over de NVC is te verkrijgen bij: Dr. Veroni Eichelsheim Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) Postbus 71304 1008 BH Amsterdam Telefoon: 020 59 82862 E-mail: [email protected] Het bestuur van de NVC bestaat uit de volgende personen: René van Swaaningen (voorzitter) Veroni Eichelsheim (secretaris) Johan van Wilsem (penningmeester) Brenda Oude Breuil Jean-Louis van Gelder Barbra van Gestel Nicole Haas Joni Reef Wilma Smeenk Joris van Wijk -7- Plattegrond KOG – begane grond -8- Plattegrond KOG – 1e verdieping -9- Stadsplattegrond Leiden NVC congres Steenschuur 25 Faculty club Rapenburg 73 - 10 - Overzicht programma NVC congres 2014 DONDERDAG 12 juni 2014 9.00 – 9.30 Inschrijving / koffie en thee 9.30 – 11.00 Parallel sessies 1 11.00 – 11.30 Pauze 11.30 – 13.00 Parallel sessies 2 13.00 – 14.00 Lunchpauze inclusief posterpresentatie genomineerden scriptieprijs! 14.00 – 15.15 Keynote: Prof. René van Swaaningen zaal: C131 15.15 – 15.45 Pauze 15.45 – 17.15 Parallel sessies 3 Vanaf 17.15 Borrel / buffet/ feest met - Heerlijk eten - Zomerse drankjes - Muziek Let op: Buffet & feest vinden plaats in de Faculty Club, Rapenburg 73, Leiden. - 11 - VRIJDAG 13 juni 2014 9.00 – 9.30 Nagekomen inschrijving / Koffie en thee 9.30 –11.00 Parallel sessies 4 11.00 –11.30 Pauze 11.30 –12.30 Keynote: Prof. dr. Michael Tonry zaal: A144 12.30 –13.00 Scriptieprijs 13.00 –14.00 Lunchpauze 14.00 –15.00 Keynote: Prof. dr. Paul Schnabel zaal: A144 15.00 –15.15 Nagelprijs 15.15 –15.30 Pauze 15.30 –17.00 Parallel sessies 5 17.00 Afsluitende borrel met hapjes - 12 - Zaaloverzicht donderdag 09:30-11:00 Zaal Blz 1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit B016 30 2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden C020 33 3 Opsporing & vervolging C014 35 4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen B025 38 5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes B014 40 6 Criminele carrières B035 43 7 Sociale en economische ongelijkheid en criminaliteit C004 46 8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit B025 48 9 Cybercrime B032 51 10 Slachtofferschap I B035 54 11 Onderzoek op de plaats delict B014 57 12 Preventie van Criminaliteit C004 60 13 Slachtofferschap II B016 64 14 Internationale misdrijven en misdadigers B030 67 11:30-13:00 14:00-15:15 Keynote: René van Swaaningen C131 15:45-17:15 15 Culturele Criminologie C014 70 16 De terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving B016 73 17 Internationale misdrijven en internationaal strafrecht C020 75 18 Groene Criminologie C004 77 19 Vrouwen & Criminaliteit B014 80 20 Forensisch Psychiatrische Figuren I B035 83 21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving B032 87 - 13 - Zaaloverzicht vrijdag 09:30-11:00 Zaal Blz 22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd met) vrienden C004 90 23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de criminologie B035 94 24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en nakkies B032 97 25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's A014 100 26 Detentie II B014 104 27 Levenslooptransities & criminaliteit C014 106 28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit B016 109 11:30-12:30 Keynote: Prof. dr. Michael Tonry A144 12:30-13.00 Scriptieprijs A144 14:00-15:00 Keynote: Prof. dr. Paul Schnabel A144 15.00-15.15 Nagelprijs A144 15:30-17:00 29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en instituten B032 111 30 Detentie I C014 114 31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek B016 118 32 Terrorisme & Religie B014 118 33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de criminologie A002 121 34 Perspectieven op radicalisering en terroristische dreiging A014 125 35 Forensisch Psychiatrische Figuren II C004 128 - 14 - Genomineerden voor de NVC Scriptieprijs 2014 (in willekeurige volgorde) Naam Titel scriptie Mw. M.S. Meijerink (Mayke) Prostitution in Barcelona . Human trafficking, Clients and Society Industry influence and the coercion of whitecollar criminality in the medical profession A Criminological Analysis of IndustryMedicine Relationships ‘Outsiders amongst outsiders’: A cultural criminological perspective on the sub-subcultural world of women in the yakuza underworld Cultuursensitiviteit bij het rapporteren pro Justitia De invloed van cultuur en etniciteit bij het onderzoek naar de geestesvermogens in het strafrechtelijke kader Rehabilitation from international crimes a theoretical practical and empirical assessment De contacten tussen jongvolwassenen en agenten. Een kwalitatief en kwantitatief onderzoek naar opvattingen, ervaringen en concrete interacties vanuit het perspectief van procedural justice Mw. A. Laskai (Anna) Mw. R. van Alkemade (Rie) Mw. L. van Oploo (Laura) Mw. J. Kelder (Jessica) Dhr. R. Vijverberg (Rogier) - 15 - ABSTRACTS 1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit .............................................. 30 Voorzitter: Wim Huisman ........................................................................... 30 Sanctiebeleving bij het ontbreken van een level playing field ............... 30 Jelle Jaspers, Judith van Erp, Peter Mascini De Psychologie Van Corruptie: Verklaringen in de publieke en de private sector ...................................................................................................... 31 Madelijne Gorsira Een casestudy van de vastgoedfraude ................................................... 31 Henk van de Bunt Karin van Wingerde Risicovol economisch gedrag? Deviant gedrag en fiscale overtredingen van fraudeurs en een controle groep..................................................... 32 J.H.R. (Joost) van Onna 2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden ................................... 33 Voorzitter: Nicole Haas ............................................................................... 33 Notoire ordeverstoorders - kenmerken en achtergronden ................... 33 Tom van Ham, Bo Bremmers Achterstanden in digitaal forensisch onderzoek .................................... 33 Nina van der Knaap Interne en externe legitimiteit bij de politie .......................................... 34 Nicole Haas 3 Opsporing & vervolging ........................................................................ 35 Voorzitter: W. J. Verhoeven ....................................................................... 35 Mediëren verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid van verdachten? ..................................................................................... 35 WJ Verhoeven Technologiegebruik in de opsporing ...................................................... 36 Bas Vergouw, Bart Custers - 16 - Strategisch gebruik van publiek door privaat in private onderzoeken .. 37 Clarissa Meerts 4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen ................................... 38 Voorzitter: F. Geelhoed .............................................................................. 38 "Je moet gewoon naar je eigen land gaan". Geweld als reactie op discriminatie en vernedering ................................................................. 38 Martina Althoff Op 2-0 achterstand. Percepties van belonging en reacties op uitsluiting onder Turks-Nederlandse jongeren. ...................................................... 38 Fiore Geelhoed, Richard Staring Dynamiek van (zelf)uitsluiting onder de Rollin 200 Crips ...................... 39 R.A. Roks 5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes ............................................. 40 Voorzitter: J. Ashwin Rambaran ................................................................. 40 Het effect van vriendschap en morele ontkoppeling op pesten onder jongeren ................................................................................................. 40 J. Ashwin Rambaran, Jelle J. Sijtsema, Simona S.C. Caravita, Gianluca Gini De rol van het Streven naar Dominantie in de Relatie tussen (een Gebrek aan) Empathie en Agressie ........................................................ 41 B. C. M. van Hazebroek, T. Olthof, F. A. Goossens, P. A. C. van Lier Opvoeding, attitude en de rol van morele emoties in de ontwikkeling van delinquent gedrag: een test van Bandura’s sociaal-cognitieve leertheorie.............................................................................................. 42 Andrea Fernandez Posteguillo, Jessica Hill, Arjan Blokland 6 Criminele carrières ............................................................................... 43 Voorzitter: Vere van Koppen ...................................................................... 43 Late starters in de criminaliteit .............................................................. 43 Vere van Koppen De criminele carrières van Nederlandse oorlogsmisdadigers ................ 43 J.A.M. Stuifbergen - 17 - 'Resistance to crime': waarom en hoe 'resisters' geen criminele carrière ontwikkelen ............................................................................................ 44 S.D. (Sheila) Adjiembaks Veranderingen in de criminele carrière rondom de transitie naar werk 45 Victor van der Geest, Torbjørn Skardhamer, Janna Verbruggen 7 Sociale en economische ongelijkheid en criminaliteit ............................ 46 Voorzitter: Gwen van Eijk ........................................................................... 46 Als het gras bij de buren groener is: Leidt lokale ongelijkheid tot criminaliteit? .......................................................................................... 46 G.E.J. Besjes Klassenverschillen in het Nederlandse criminaliteitsbeleid ................... 47 Gwen van Eijk De relatie tussen werk, uitkering en opleiding en recidive voor gedetineerden na arbeidstoeleiding ...................................................... 47 Gijs Weijters, Suzanne Noordhuizen, Suzan Verweij, Bouke Wartna, Bas Vergouw 8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit .................................................. 48 Voorzitter: Marre Lammers ........................................................................ 48 Door schade en schande wijs: De invloed van eerdere delictlocaties op delictlocatie keuze.................................................................................. 48 Marre Lammers, Barbara Menting, Stijn Ruiter, Wim Bernasco Waar breek jij in? ................................................................................... 49 Marlijn Peeters Plaatsen delict in clusters. Een verkenning naar scannen voor geolinkage met cluteranalyse. ..................................................................... 50 Jasper J. van der Kemp 9 Cybercrime .......................................................................................... 51 Voorzitter: Marleen Weulen Kranenbarg ................................................... 51 Cybercriminologie: daderschap van cybercrime en criminologische theorie .................................................................................................... 51 Marleen Weulen Kranenbarg - 18 - Van cybercrime naar cyborg crime: naar een hybride kijk op cybercrime ................................................................................................................ 52 W. van der Wagen Slachtofferschap van cybercrime onder het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf in Nederland ....................................................................... 52 Sander Veenstra, Renske Zuurveen, Jurjen Jansen, Sanneke Kloppenburg, Wouter Stol Criminele strategieën bij malware-gebaseerde fraude met financiële diensten .................................................................................................. 53 Rolf van Wegberg, Samaneh Tajalizadehkhoob, Michel van Eeten 10 Slachtofferschap I ............................................................................... 54 Voorzitter: Rinke de Jong............................................................................ 54 Slachtoffers van delicten in verschillende slachtoffer-dader relaties .... 54 A. ten Boom Geweld tegen werknemers met een publieke taak: De verschillen in risicofactoren tussen beroepsgroepen .................................................. 55 Lisa van Reemst Slachtofferschap van seksueel kindermisbruik en de transitie naar volwassenheid ........................................................................................ 56 Rinke de Jong, Lenneke Alink, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Catrin Finkenauer Wat is het effect van slachtofferschap op criminele attitude? Een test van de General Strain theorie. ............................................................... 57 Mayke ten Bos, Jessica Hill, Arjan Blokland 11 Onderzoek op de plaats delict ............................................................. 57 Voorzitter: Christianne de Poot .................................................................. 57 Fotografie op de PD: de dagelijkse, geënsceneerde en ideale praktijk . 57 Gabry Vanderveen Keuzes op de plaats delict ...................................................................... 58 Claire van den Eeden, Christianne de Poot, Peter van Koppen Een gestandaardiseerd plaats delict onderzoek? .................................. 59 - 19 - Madeleine de Gruijter, Anna Mapes, Christianne J. de Poot, Henk Elffers 12 Preventie van Criminaliteit ................................................................. 60 Voorzitter: B. Bieleman............................................................................... 60 Evaluatie van de aanpak van verkeersveelplegers door politie ............. 60 J. Snippe, R. Mennes, M. Boendermaker, B. Bieleman Onveiligheidsbeleving in 12 gebieden in de 11 Tilburgse achterstandswijken ................................................................................ 61 R. Mennes, J. Snippe, B. Bieleman Onderzoek naar buit van woninginbraak ............................................... 62 J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K Dijkstra Buit van woninginbraak: inbrekers en helers......................................... 63 J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K. Dijkstra 13 Slachtofferschap II .............................................................................. 64 Voorzitter: M. Bal ....................................................................................... 64 Van secundaire victimisatie naar steun voor onschuldige slachtoffers . 64 Michèlle Bal Slachtoffer-dader overlap bij partnergeweld......................................... 64 Karlijn F. Kuijpers Tegemoetkoming in immateriële schade door het Schadefonds Geweldsmisdrijven: Liegen als verklaring voor verschillen in gerapporteerde klachtniveaus tussen slachtoffers die wel en slachtoffers die niet zijn gecompenseerd .............................................. 65 Kunst, M.J.J. Evaluatie van het politieoptreden, legitimiteit en bereidheid tot medewerking: een empirisch onderzoek onder slachtoffers van criminaliteit ............................................................................................ 66 N.N. Koster, K.F. Kuijpers, M.J.J. Kunst, J.P. van der Leun 14 Internationale misdrijven en misdadigers............................................ 67 Voorzitter: J. van Wijk................................................................................. 67 Van risicofactoren naar internationale misdrijven: de rol van de leider 67 - 20 - Maartje Weerdesteijn Rehabilitatie en vervroegde vrijlating van internationale misdadigers: Case study van de ICTY en ICTR .............................................................. 68 Jessica M. Kelder, Barbora Holá, Joris van Wijk Uitlevering van oorlogsmisdadigers: kan het ‘Rwandese model’ een precedent scheppen? ............................................................................. 69 M.P. (Maarten) Bolhuis, J. (Joris) van Wijk, L. (Louis) Middelkoop Conformisime en internationale misdrijven: verschillen tussen daders van internationale misdrijven en daders van commune criminaliteit ... 69 T.G.C. van den Berg, J. van Wijk 15 Culturele Criminologie ........................................................................ 70 Voorzitter: F. van Gemert ........................................................................... 70 Biografie wordt Etnografie ..................................................................... 70 Frank van Gemert "Lou Reed has been a huge influence in my life". Over marginaliteit, identiteit en de consumptie van transgressie ........................................ 71 Thaddeus Muller Een 'Culture of (Mis)Control' in Rotterdam en Antwerpen?! De sociale praktijk van integraal veiligheidsbeleid.................................................. 72 Drs. Tom de Leeuw 16 De terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving ..................... 73 Voorzitter: Henk van de Bunt ..................................................................... 73 Gevangene van het verleden: de terugkeer van zedendelinquenten.... 73 Miranda Boone, Henk van de Bunt, Dina Siegel Voorkomen van recidive van zedendelinquenten met de Verklaring Omtrent het Gedrag ............................................................................... 73 Elina Kurtovic De ontwikkeling van jeugdige zedendelinquenten in de jong volwassenheid ........................................................................................ 74 Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks 17 Internationale misdrijven en internationaal strafrecht ........................ 75 - 21 - Voorzitter: Willem de Haan ........................................................................ 75 Vrijgesproken maar niet vrij ................................................................... 75 Joris van Wijk, Maaike Zeeuw Corporate complicity in human rights violations perpetrated in Argentina in 1976-1983.......................................................................... 76 Magali Bobbio, Willem de Haan Bedrijven en autoritaire regimes ........................................................... 76 Annika van Baar 18 Groene Criminologie........................................................................... 77 Voorzitter: Daan van Uhm .......................................................................... 77 Criminaliteit en Traditionele Chinese Medicijnen .................................. 77 D.P. van Uhm Landjepik (land grabbing) in de Amazone .............................................. 78 Tim Boekhout van Solinge Gevolgen van en lokale perspectieven op stuwdammen in Turkije en Koerdistan/Noord-Irak ........................................................................... 79 Alex Kemman 19 Vrouwen & Criminaliteit ..................................................................... 80 Voorzitter: Elanie Rodermond .................................................................... 80 Internationale misdrijven een mannenzaak? Over vrouwelijke daders van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven ................................................................................................................ 80 Alette Smeulers Vrouwen in detentie: "Age of onset" en de rol van partners ................ 81 Anne-Marie Slotboom, Katharina Joosen Het Verlies van Houvast: De Impact van het Overlijden van Dierbaren op het Risico voor Criminaliteit en Detentie onder Vrouwen ..................... 81 Katharina Joosen, Candace Kruttschnitt, Catrien Bijleveld, AnneMarie Slotboom Vrouwen en detentierecidive: de invloed van huwelijk en kinderen .... 82 - 22 - Elanie Rodermond, Candace Kruttschnitt, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld 20 Forensisch Psychiatrische Figuren I ..................................................... 83 Voorzitter: F. Koenraadt ............................................................................. 83 De vreemde buurman ............................................................................ 83 Judith Karen van Zanten De dolende vagebond ............................................................................ 84 Frans Koenraadt De langblijvende ter beschikking gestelde ............................................. 85 Peter Braun De vrouwelijke dader ............................................................................. 85 Eline Muller De (seksueel) sadistische dader ............................................................. 86 Luc Gijs 21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving .................................... 87 Voorzitter: K. Beijersbergen ....................................................................... 87 De subjectieve zwaarte van detentie en de dynamische detentie omgeving ................................................................................................ 87 Ellen Raaijmakers, Jan de Keijser, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Procedurele rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen van gedetineerden ........................................................................................ 88 K.A. Beijersbergen, A.J.E. Dirkzwager, V.I. Eichelsheim, P.H. van der Laan, P. Nieuwbeerta De relatie tussen meerpersoonscelgebruik, contacten tussen personeel en gedetineerden, en de perceptie van detentiekwaliteit. ................... 89 Toon Molleman, Esther Van Ginneken Van bejegening tot vertrek. Een onderzoek naar de werking van vreemdelingenbewaring ........................................................................ 89 Arjen Leerkes, Toon Molleman 22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd met) vrienden ........... 90 - 23 - Voorzitter: E.M. Hoeben ............................................................................. 90 Korte termijn veranderingen in vriendschappen en delinquent gedrag op een school in Kentucky: gaat het om selectie, socialisatie, of situatie? ................................................................................................................ 90 Frank Weerman, Pamela Wilcox, Christopher Sullivan De Rol van Cohesie in Vriendengroepen voor Delinquentie van Adolescenten.......................................................................................... 91 Kim Pattiselanno, Jan Kornelis Dijkstra, Christian Steglich, Aart Franken, Wilma Vollebergh, René Veenstra Verklaringen voor de relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag: zelfcontrole, attitudes, delinquente vrienden en tijd in criminogene settings ................................................................................................... 92 Heleen J. Janssen, Gerben J.N. Bruinsma, Maja Dekovic, Veroni I. Eichelsheim Woonbuurt, rondhangen met leeftijdsgenoten en jeugdcriminaliteit .. 93 Evelien M. Hoeben 23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de criminologie ........ 94 Voorzitter: Jean-Louis van Gelder .............................................................. 94 De Space-Time Budget Methode ........................................................... 94 Evelien Hoeben, Wim Bernasco, Lieven Pauwels, Frank Weerman Ik doe een gok!? Een discussie van hoe Google Maps en Google Street View kunnen worden toegepast in omgevingscriminologisch onderzoek ................................................................................................................ 94 Christophe Vandeviver Het gebruik van neurobiologische onderzoeksmethoden ten behoeve van criminologische vraagstukken ......................................................... 95 L.J.M. Cornet NVC innovative research methods session: Comparative Legal Research & Single points of contact ..................................................................... 96 Wendy De Bondt 24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en nakkies..................... 97 Voorzitter: Tjaza Appelman ........................................................................ 97 - 24 - Daling jeugdige verdachten Amsterdam. Op zoek naar mogelijke verklaringen............................................................................................ 97 Eric Bervoets, Tjaza Appelman, Bo Bremmers De ‘Maturity Gap’ als verklaring voor risicogedrag onder jongeren ...... 98 J.K. Dijkstra Rolmodellen en problematische jeugdgroepen. Over de preventieve invloed van positieve rolmodellen op risicojeugd met betrekking tot vroegsignalering en recidive. ................................................................. 98 Jan Dirk de Jong "Een nakkie op zijn tijd" Over gecontroleerd cocaïnegebruik onder jongeren in een Brabants dorp .............................................................. 99 Thaddeus Muller, Erik de Jong 25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's .......................................... 100 Voorzitter: Dina Siegel .............................................................................. 100 Onderzoek binnen een heimelijke wereld: de handel in en het gebruik van lifestyle medicijnen........................................................................ 100 Rosa Koenraadt Ethische vraagstukken in etnografisch onderzoek naar de seksindustrie .............................................................................................................. 101 R. de Wildt Etnografie bij de achterdeur; Onderzoek naar de coping mechanismen van Roma migranten in London ........................................................... 102 Veronika Nagy Etnografisch onderzoek naar kinderbeschermingsmaatregelen in eenoudergezinnen: ethiek tijdens gesitueerd veldwerk...................... 103 Tessa Verhallen 26 Detentie II ......................................................................................... 104 Voorzitter: Sanne van der Stelt ................................................................ 104 Detentie Dag Equivalent: Een ernstmaat voor misdrijven gebaseerd op gerechtelijke afdoeningen.................................................................... 104 Marinus GCJ Beerthuizen, Bouke SJ Wartna - 25 - Verbaal en non-verbaal geweld tijdens detentie bij gedetineerden met psychische problemen.......................................................................... 105 Sanne van der Stelt, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Waarom straftoemetingsonderzoek zich niet tot gevangenisstraf moet beperken .............................................................................................. 105 Sigrid van Wingerden, Johan van Wilsem 27 Levenslooptransities & criminaliteit ................................................... 106 Voorzitter: Joris Beijers ............................................................................. 106 Timing of change in criminal offending around entrance into parenthood: gender and cross country comparisons for high-risk individuals ............................................................................................ 106 Mioara Zoutewelle-Terovan, Torbjorn Skardhamar Echtscheiding en de criminele carrière: het effect van timing, kinderen en criminele partners ........................................................................... 107 Joris Beijers, Catrien Bijleveld, Steve van de Weijer Levensloop transities en crimineel gedrag: de invloed van trouwen, kinderen krijgen en werk op delinquentie bij hoogrisisco daders ....... 107 Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Mioara Zoutwelle-Terovan Gedetineerden en hun partnerrelaties voorafgaand aan detentie. Een vergelijkende studie tussen gedetineerden en de algemene bevolking. .............................................................................................................. 108 Marieke van Schellen, Tanja van der Lippe, Paul Nieuwbeerta 28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit ............................. 109 Voorzitter: E. Kolthoff ............................................................................... 109 ‘Taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ binnen de (Nederlandse) politie ................................................................................................... 109 R.C. van Halderen De bescherming van kritische infrastructuren: een bijna onmogelijke taak ....................................................................................................... 110 Veerle Pashley Psychopathie en organisatiecriminaliteit ............................................. 110 - 26 - Emile Kolthoff 29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en instituten ............ 111 Voorzitter: M. Luijks ................................................................................. 111 De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële jeugdinrichting ..................................................................................... 111 Marie-José Geenen Antisociale adolescenten en jongvolwassenen behandeld in forensisch psychiatrische kliniek de Waag: sekseverschillen in risicofactoren of niet?...................................................................................................... 112 Samora Day-Meijerink, Anne-Marie Slotboom, Jan Hendriks Intrinsieke aspecten van geweld bij jeugddelinquenten ..................... 113 Evi Verdonck De (Erasmus)brug tussen wetenschap en praktijk: H.E.T. onderzoek naar 500 multiproblem jongvolwassenen in Rotterdam ............................. 113 Marie-Jolette Luijks, Laura van Duin, Floor Bevaart 30 Detentie I .......................................................................................... 114 Voorzitter: Jennifer Doekhie..................................................................... 114 Selectieprocessen bij verwijzingen naar behandelprogramma’s in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen ............................................... 114 Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta Woonsituaties van Nederlandse ex-gedetineerden ............................ 115 Maaike Wensveen, Anke Ramakers, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Detentiefasering in Nederland: Selectieprocessen die detentieduur en detentieomstandigheden beïnvloeden. ............................................... 116 Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta ‘Het rechte pad’: Toekomstverwachtingen van langgestrafte gedetineerden in Nederland. ............................................................... 117 Jennifer Doekhie, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta 31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek ............................................................................ 118 - 27 - Voorzitter: Rene van Swaaningen en Marc Schuilenburg ........................ 118 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek .......................................................................... 118 Cyrille Fijnaut, Marc Schuilenburg, René van Swaaningen 32 Terrorisme & Religie .......................................................................... 118 Voorzitter: Bart Schuurman ...................................................................... 118 Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg. ................................................... 118 Manon Hardeman, Tjaza Appelman Trends in terrorisme. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de Global Terrorism Database .................................................................. 119 Anton Weenink, Shuki Cohen De Hofstadgroep herzien: een kritische blik op een ‘archetypisch’ jihadistisch netwerk ............................................................................. 120 Bart Schuurman 33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de criminologie ......... 121 Voorzitter: Lucres Nauta ........................................................................... 121 De rol van genetische netwerken in de etiologie van antisociaal gedrag. .............................................................................................................. 121 Jorim Tielbeek, Arne Popma, Danielle Posthuma, Tinca Polderman, Sarah Medland Executieve functies bij gedetineerden, review en eerste Resultaten .. 122 Jesse Meijers, Joke Harte, Roel Meder, Erik Scherder, Gerben Meynen Neuropsychologisch functioneren binnen een gedetineerden onderzoekspopulatie............................................................................ 123 Liza Cornet, Katy de Kogel, Henk Nijman, Peter van der Laan De ontwikkeling van agressief en delinquent gedrag bij jongeren: neurobiologische mechanismen en interventie................................... 123 LMC Nauta-Jansen 34 Perspectieven op radicalisering en terroristische dreiging................... 125 - 28 - Voorzitter: Christianne de Poot ................................................................ 125 Islamitische Foreign Fighters uit Nederland op reis naar conflictgebieden .............................................................................................................. 125 J.L. de Bie Evaluatie wet opsporing terroristische misdrijven .............................. 126 Barbra van Gestel, Christianne de Poot Turks-Nederlandse jongeren en de angst voor radicalisering ............. 126 R.Staring, F.Geelhoed Over Syriegangers en het weigeren van een paspoort ........................ 127 Hanneke Nummerdor, Richard Staring, Joke de Wit 35 Forensisch Psychiatrische Figuren II ................................................... 128 Voorzitter: M. Kempes.............................................................................. 128 De gestoorde brandstichter ................................................................. 128 Lydia Dalhuisen De zich verantwoordende behandelaar ............................................... 129 Vincent de Weerd De weigerende observandus ................................................................ 130 Jos van Mulbregt Normale versus abnormale agressie .................................................... 130 Maaike Kempes - 29 - 1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit donderdag 09:30-11:00, Zaal: B016 Voorzitter: Wim Huisman Sanctiebeleving bij het ontbreken van een level playing field Jelle Jaspers, Judith van Erp, Peter Mascini Achtergrond In onderzoek naar de vraag waarom bedrijven regels al dan niet naleven, is veel aandacht uitgegaan naar de rol van sancties. Onderzoek naar hoe bedrijven reageren op het uitblijven van sancties voor regelovertredingen die andere bedrijven begaan, is echter nog niet eerder verricht. Doel Inzicht krijgen in de reactie van ondernemingen op het uitblijven van sancties voor regelovertredingen van andere bedrijven. Methode Interviews en survey-onderzoek naar naleving van belastingregelgeving onder twee groepen tuinders die variëren in mate van sociale cohesie. Resultaten In dit onderzoek toetsen wij verschillende verwachtingen. In de eerste plaats is de verwachting dat de bereidheid tot naleving toeneemt naarmate een sector door ondernemers wordt ervaren als een level playing field, waarbij een redelijke kans bestaat op bestraffing van overtreders, terwijl het zichtbaar uitblijven van sancties tegen overtreders, de bereidheid tot naleving zal verminderen. Tegelijkertijd is de verwachting dat de informatie-uitwisseling en sociale cohesie tussen ondernemers in een sector de perceptie van een level playing field zal beinvloeden. In homogene sectoren zal informatie over (het onbestraft blijven van) overtredingen enerzijds sneller worden gedeeld, maar anderzijds leidt de sociale cohesie er mogelijk toe dat nalevende ondernemingen zichzelf als lid van de ‘ingroup’ beschouwen en zich weinig gelegen laten liggen aan het gedrag van overtreders die zij tot de ‘out-group’ rekenen. Conclusies Resultaten en conclusies zullen worden gepresenteerd tijdens het NVC congres. - 30 - De Psychologie Van Corruptie: Verklaringen in de publieke en de private sector Madelijne Gorsira Achtergrond Corruptie is een bijzonder schadelijke schending van de integriteit die niet alleen leidt tot oneerlijke concurrentie en hogere prijzen, maar die ook het vertrouwen in de overheid en het bedrijfsleven ernstig kan schaden. Ondanks de aandacht die de wetenschap, de politiek en de media aan dit thema besteden is er echter nog weinig bekend over welke mensen gevoelig zijn voor corruptie en waarom. Doel Het centrale doel van dit onderzoek was om zicht te krijgen op waarden, motieven en persoonskenmerken die corruptiegevoeligheid van ambtenaren en mensen uit het bedrijfsleven kunnen verklaren. Methode In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van self-reports om corruptie te meten. 200 ambtenaren en evenveel personen uit het bedrijfsleven vulden een vragenlijst in. Resultaten Voor zowel ambtenaren als mensen uit het bedrijfsleven geldt dat sociaal psychologische motieven verreweg de beste verklaringen vormen voor het al dan niet plegen van corruptie. Zo bleek onder meer dat de inschatting van wat collega’s vinden en doen sterk gerelateerd is aan eigen (neigingen tot) corrupt gedrag. Conclusies De gekozen methode van self-reports lijkt bruikbaar te zijn voor onderzoek naar corruptie. De resultaten laten zien dat hoewel het aannemelijk lijkt te veronderstellen dat economische motieven een rol spelen bij een delict als corruptie andere factoren een grotere rol lijken te spelen. Een casestudy van de vastgoedfraude Henk van de Bunt Karin van Wingerde Achtergrond Enkele jaren geleden werd een omvangrijk crimineel samenwerkingsverband ontdekt in het commercieel vastgoed. Werknemers van diverse bedrijven, waaronder het Bouwfonds en het Philips Pensioenfonds, werkten samen om zichzelf privé te kunnen verrijken met geld afkomstig uit vastgoedtransacties. De spil in dit samenwerkingsverband was Van Vlijmen, beleggingsdirecteur Bouwfonds. - 31 - Methoden In 2012 schreven wij een ‘bestuurlijke rapportage’ over de zaak voor het Functioneel Parket, die grotendeels gebaseerd is op de opsporingsdossiers die ons ter beschikking werden gesteld. Doel, resultaten en Conclusies In deze presentatie wordt ingegaan op enkele theoretische bevindingen over de rationaliteit van de daders en de faciliterende maatschappelijke context, die inzichtelijk maken waarom deze daders jarenlang doorgingen en konden doorgaan met het plegen van de misdrijven. Ten slotte wordt bepleit dat criminologen bij het bestuderen van organisatiecriminaliteit intensiever gebruik zouden moeten maken van de schat aan informatie die in opsporingsdossiers, parlementaire enquêterapporten, rapportages van toezichthouders, etc. ligt opgeslagen. Er bestaan veel mogelijkheden van empirisch onderzoek in de gesloten wereld van het vastgoed en andere sectoren. Risicovol economisch gedrag? Deviant gedrag en fiscale overtredingen van fraudeurs en een controle groep J.H.R. (Joost) van Onna Achtergrond Levenslooponderzoek laat zien dat fraudeurs in Nederland onderling sterk verschillen qua criminele ontwikkeling en sociaaldemografisch profiel. Verschillende ontwikkelingspaden lijken erop te wijzen dat factoren op individueel niveau, zoals een neiging tot risicovol (economisch) gedrag, een belangrijkere rol spelen bij het plegen van fraude dan vaak is verondersteld in de wittenboordencriminologie. Doel Het eerste doel van het onderzoek is het verkennen van de samenhang tussen crimineel gedrag en risicovol (economisch) gedrag (fiscale overtredingen en deviant gedrag) bij de verschillende typen fraudeurs die in eerder onderzoek zijn geïdentificeerd. Het tweede doel is het onderzoeken of en hoe verschillende typen fraudeurs verschillen van een controle groep qua risicovol (economisch) gedrag. Methode De sample bestaat uit 644 vervolgde fraudeurs en een controle groep (n=1931). Risicovol (economisch) gedrag wordt in kaart gebracht via verkeersovertredingen, (fiscale) non-compliance en fiscale boetes voor inkomensbelasting. Deze gegevens zijn verkregen van Ministerie van Veiligheid en Justitie, Belastingdienst en Centraal Justitieel Incasso Bureau. Resultaten en Conclusies De eerste analyses laten zien dat de verschillende typen fraudeurs sterk verschillen wat betreft risicovol (economisch) gedrag. Aanvullende analyses worden op congres gepresenteerd. - 32 - 2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden donderdag 09:30-11:00, Zaal: C020 Voorzitter: Nicole Haas Notoire ordeverstoorders - kenmerken en achtergronden Tom van Ham, Bo Bremmers Achtergrond Hoe vaak hoor je niet dat niet dat ‘enkelen het voor de rest verpesten’. Dit geldt ook binnen het voetbal, waar vanwege de aanwezigheid van hooligans tal van veiligheidsmaatregelen genomen worden. Situationele en contextuele factoren die bijdragen aan groepsgeweld staan tot op heden centraal binnen de onderzoekswereld en niet de plegers van groepsgeweld zelf. In deze presentatie wordt een profiel geschetst van de personen die structureel bij groepsgeweld rondom het voetbal betrokken zijn c.q. notoire ordeverstoorders (zie methode). Doel Het onderzoek beoogt om op basis van dossierstudie een profiel op te teken van de notoire ordeverstoorders. Daarop aansluitend heeft het onderzoek tot doel om op basis van dit profiel concrete suggesties voor de aanpak te doen. Methode De landelijke databank notoire ordeverstoorders is het startpunt van het onderzoek. Alle politie- en Justitiedocumentatie over de 228 in deze databank geregistreerde personen en informatie van de Reclassering, de Raad voor de Kinderbescherming en het NIFP is in het onderzoek betrokken en systematisch verwerkt en geanalyseerd. Resultaten en conclusie Het onderzoek is op dit moment nog niet openbaar. Tijdens de presentatie worden het probleemgedrag en persoonlijkheidskenmerken van notoire ordeverstoorders geduid. Op basis daarvan worden enkele stellingen in relatie tot de aanpak aan de aanwezigen voorgelegd. Achterstanden in digitaal forensisch onderzoek Nina van der Knaap Achtergrond In andere vormen van forensisch onderzoek hebben achterstanden een belangrijke rol gespeeld. Zo gaat DNA onderzoek al langere tijd gebukt onder achterstanden waardoor dat type onderzoek alleen wordt verricht voor bepaalde ernstigere misdrijven. Dit heeft aanleiding gegeven tot het ontwikkelen van nieuwe methoden en andere werkwijzen. - 33 - Digitaal forensisch onderzoek heeft met dezelfde achterstanden te kampen momenteel en die achterstanden dreigen alleen nog maar groter te worden door tekort aan specialistische onderzoekers, groeiende hoeveelheid digitaal materiaal en lastige onderzoeksmethoden. Doel & Methode Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de achterstanden wereldwijd en de implicaties hiervan proberen te doorgronden. Om inzicht te krijgen in de achterstanden in digitaal forensisch onderzoek is er een enquête uitgezet onder experts in digitaal forensisch onderzoek en rechercheurs en onderzoekers van zowel opsporingsdiensten als private onderzoeksbureaus. Deze enquête is uitgezet op verschillende social media, in groepen die zich bezighouden met deze vorm van forensisch onderzoek of in het algemeen met opsporing. Resultaten & Conclusies Uit deze enquête blijkt dat achterstanden bij een groot deel van de respondenten nog steeds voorkomen in 2013, al hoewel de achterstanden wel afnemen ten opzichte van de vijf jaar daarvoor. De overgrote meerderheid van de respondenten met een achterstand zijn afkomstig van opsporingsdiensten. Hoewel dat te verwachten is, bedrijven nemen geen klussen aan waar zij geen tijd voor hebben, ligt daar ook gelijk het grootste probleem. Een achterstand kan er namelijk voor zorgen dat een crimineel niet gepakt wordt of dat een onschuldig persoon langdurig verdacht wordt van een strafbaar feit. Interne en externe legitimiteit bij de politie Nicole Haas Achtergrond Procedurele rechtvaardigheid wordt meestal gebruikt om een beter inzicht te krijgen in waarom burgers zich aan de wet houden (zie Tyler, 1990). Maar hoe zit dat met politieagenten? In hoeverre kan procedurele rechtvaardigheid binnen de politieorganisatie ertoe leiden dat agenten zich aan de regels houden, en bijvoorbeeld geen overmatig geweld gebruiken tegen burgers? Doel Onderzoeken of de manier waarop agenten door hun meerderen worden behandeld van invloed is op hoe zij zelf met burgers omgaan. Methode Het onderzoek is tussen februari en april 2013 uitgevoerd bij de Metropolitana: een nieuwe politiemacht die sinds december 2010 actief is in Buenos Aires. Aan de vragenlijst hebben 536 agenten deelgenomen. De vragenlijst werd op de computer afgenomen op het opleidingscentrum van de politie, tijdens de jaarlijkse herscholing. - 34 - Resultaten Hoe meer procedurele rechtvaardigheid agenten ervaren in de relatie met hun meerderen, hoe meer compliance met regels zij uiten, en hoe minder tolerant zij zijn ten opzichte van het gebruik van geweld tegen burgers. Conclusies Om relaties tussen agenten en burgers te kunnen verklaren, is het van groot belang om onderzoek te doen naar percepties van agenten zelf. Uit ons onderzoek blijkt dat eerlijke processen binnen de politieorganisatie kunnen leiden tot meer toewijding van agenten wat betreft het eerlijk behandelen van burgers. 3 Opsporing & vervolging donderdag 09:30-11:00, Zaal: C014 Voorzitter: W. J. Verhoeven Mediëren verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid van verdachten? WJ Verhoeven Achtergrond De verklaring van de verdachte vormt in strafzaken een van de belangrijkste bewijsstukken. Er bestaat in Nederland echter weinig wetenschappelijke literatuur over hoe die verklaring tot stand komt. Doel Deze studie tracht meer inzicht te verschaffen in de mate waarin opsporingsambtenaren met verhoortechnieken de verklaringsbereidheid proberen te beïnvloeden. Methode Hiertoe worden data betreffende 166 geobserveerde verhoren geanalyseerd die het gehele verdachtenverhoor bestrijken. Op basis van deze longitudinale data kan SEM worden gebruikt om na te gaan in welke mate verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid tussen het begin en het einde van het verhoor mediëren. Resultaten Opsporingsambtenaren gebruiken vaker beïnvloedende technieken wanneer verdachten aan het begin van het verhoor zwijgen dan wanneer zij verklaren en vaker beschuldigende technieken als verdachten verklaren over het delict dan wanneer zij verklaren over algemene zaken. Verdachten die aan het begin van het verhoor verklaren veranderen vaker hun verklaringsbereidheid dan verdachten die zwijgen. Verdachten die aan het begin van het verhoor verklaren over het delict zijn minder geneigd hun verklaringsbereidheid aan het einde van het verhoor te veranderen dan - 35 - verdachten die verklaren over algemene zaken. Alleen het gebruik van beschuldigende verhoortechnieken gaat samen met veranderingen in de verklaringsbereidheid van verdachten. De resultaten betreffende de mediërende werking van verhoortechnieken op de verandering in verklaringsbereidheid zijn niet doorslaggevend. Conclusie Uit deze studie komt naar voren dat met name verdachten die aan het begin van het verhoor verklaren over persoonlijke zaken hun verklaringsbereidheid veranderen. Opsporingsambtenaren lijken daar met beïnvloedende en beschuldigende verhoortechnieken echter weinig invloed op te hebben. Technologiegebruik in de opsporing Bas Vergouw, Bart Custers Achtergrond Bij het WODC wordt onderzoek gedaan naar het gebruik van technologie bij de politie om zodoende manieren te vinden waarop dit gebruik geoptimaliseerd kan worden en waarmee mogelijke obstakels in kaart kunnen worden gebracht. In eerder onderzoek is de Nederlandse situatie in kaart gebracht. In dit onderzoek ligt de focus op de situatie in het buitenland, met name in de EU-lidstaten. Doel Met dit onderzoek willen we een overzicht krijgen van de technologische middelen die in de praktijk door de politie in de EU-lidstaten voor opsporingsdoeleinden worden gebruikt. Daarnaast willen wij de ervaringen en obstakels met deze technologieën in kaart brengen. Tevens willen we meer informatie krijgen over de behoeften van de politie op het gebied van technologieën. Bij technologieën valt te denken aan ANPR, tappen, cameratoezicht, maar ook aan data recovery, het gebruik van social media en het inzetten van onbemande vliegtuigjes. Methode Met behulp van het ENLETS (European Network of Law Enforcement Technology Services) zijn leden uit de verschillende EU-lidstaten benaderd met een vragenlijst bestaande uit 10 vragen. Zo wordt er gevraagd welke technologieën bij de betreffende organisatie worden gebruikt, hoe tevreden men hierover is, welke technologieën men zou willen gebruiken, en wordt er een aantal vragen over ondervonden obstakels bij technologiegebruik gesteld. Tenslotte wordt er gevraagd naar concrete succesverhalen met betrekking tot het gebruik van technologie in de opsporing. - 36 - Resultaten en Conclusies Ten tijde van het schrijven van deze abstract, waren de onderzoeksresultaten nog niet beschikbaar. Tijdens het NVCcongres worden de resultaten en conclusies wel gepresenteerd. Strategisch gebruik van publiek door privaat in private onderzoeken Clarissa Meerts Achtergrond Wanneer het in de criminologie over opsporing en afdoening van criminaliteit gaat, ligt de nadruk veelal op strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en bestuurlijke methoden. Private vormen van ‘opsporing’ en afdoening blijven vaak onderbelicht. Wanneer de rol van de private sector wel wordt behandeld wordt er vaak gesproken in termen van ondergeschiktheid van privaat aan publiek (bijvoorbeeld in het geval van compliance). Er wordt met andere woorden verondersteld dat de publieke sector domineert en het voortouw neemt. In deze presentatie wordt deze veronderstelling onderzocht aan de hand van empirisch onderzoek naar corporate security. Doel Het doel van het promotieonderzoek waar deze presentatie uit voortvloeit is tweeledig. Ten eerste wil het inzicht bieden in de wijze waarop privaat onderzoek naar en private afdoening van ongewenst gedrag binnen ondernemingen in zijn werk gaat. Ten tweede wordt er gekeken hoe we deze praktijk dan (theoretisch) moeten duiden. Methode Het onderzoek steunt voornamelijk op interviews onder corporate security, haar klanten en politie en justitie (in progress - 20 afgerond). Daarnaast worden er enkele (participerende) observaties van een aantal maanden bij corporate security verleners uitgevoerd (momenteel één afgerond). Resultaten Voorlopige resultaten van het onderzoek zullen worden besproken, o.a. over de strategische inzet in privaat onderzoek van de mogelijkheden die door de bredere publiek- en dan met name strafrechtelijke omgeving worden geboden. Conclusies Het veldwerk maakt duidelijk dat het beeld van een vragende overheid tegenover een reagerende private sector kritisch tegen het licht moeten worden gehouden. - 37 - 4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen donderdag 09:30-11:00, Zaal: B025 Voorzitter: F. Geelhoed "Je moet gewoon naar je eigen land gaan". Geweld als reactie op discriminatie en vernedering Martina Althoff Achtergrond Geweldpleging door Antilliaanse meisjes en vrouwen wordt doorgaans verklaard met een beroep op cultuur en etnische achtergrond. De zwakke sociale positie wordt nauwelijks in de analyse betrokken. Wat ook voorkomt, is dat geweld niet als geweld gelabeld wordt en de betrokkenen niet als daders worden beschouwd. Achterliggende gedachte is dan dat deze vrouwen pas gewelddadig worden, nadat ze slachtoffer zijn geworden van seksueel misbruik of huiselijk geweld. Doel Die hier voorgestelde kwalitatieve studie zoekt naar verklaringen voor criminaliteit die in verband staan met de sociale identiteit van de betrokkenen en hun sociale positie in de samenleving. Methode In het kwalitatieve onderzoek zijn strafdossiers van Antilliaanse vrouwen en meisjes onderzocht en geanalyseerd met de volgende vragen: (1) Wat zijn de persoonlijke, sociale en economische omstandigheden van de betrokkenen; (2) wat zijn de persoonlijke verklaringen van de betrokkenen en wat vertellen zij zelf over het specifieke delict. Resultaten en conclusie Uit de analyse van strafdossiers komt naar voren dat geweld voor meisjes een middel kan zijn in situaties van discriminatie in verband met de etnische identiteit. Geweld is hier een optie om macht te demonstreren en de eigen ondergeschikte sociale positie te verbeteren. Het onderzoek laat zien dat voor de betrokkenen fysiek geweld een normale optie in hun leven is om zich te kunnen handhaven in situaties die zij als vernederend ervaren. Op 2-0 achterstand. Percepties van belonging en reacties op uitsluiting onder Turks-Nederlandse jongeren. Fiore Geelhoed, Richard Staring Achtergrond Turks-Nederlandse jongeren hebben de afgelopen jaren meermalen in de publieke belangstelling gestaan. Onder deze jongeren zouden er, mede vanwege een grote gerichtheid op de eigen etnische groep, - 38 - integratieproblemen spelen die betrokkenheid bij criminaliteit en radicalisering zouden bevorderen. Doel Het doel van deze studie was om te achterhalen hoe de sociaaleconomische en sociaal-culturele positie van Turkse jongeren zich de afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld en hoe deze ontwikkelingen gerelateerd zijn aan risico’s op criminaliteit en radicalisering. Methode Om dit verband te onderzoeken is een literatuurstudie verricht en zijn kwalitatieve interviews afgenomen met Turks-Nederlandse jongeren en experts. Resultaten Het onderzoek laat zien dat Turkse Nederlanders de afgelopen tien jaar een stevige inhaalslag maken op sociaaleconomisch terrein en dat met name Turks-Nederlandse jongeren zich in toenemende mate op de Nederlandse samenleving oriënteren, waarbij een deel van hen zich daarmee identificeert. Tegelijkertijd blijft er sprake van achterstanden, zijn ervaringen met uitsluiting onder deze jongeren wijdverbreid, hebben zij mede daardoor het gevoel deel uit te maken van twee werelden en trekt een aantal van hen zich als reactie (deels) terug binnen de eigen etnische groep en het geloof. Conclusies Reacties op uitsluiting onder Turks-Nederlandse jongeren zijn zeer divers, maar wijzen over het algemeen enerzijds op doorzettingsvermogen en inspanningen om zichzelf te bewijzen op de terreinen van arbeid en onderwijs en anderzijds op terugtrekking binnen de eigen - als warm bad ervaren - gemeenschap en de islam. Al met al lijken Turkse-Nederlandse jongeren meer op hun autochtone leeftijdsgenoten dan zij zelf en de Nederlandse samenleving zich realiseren. Dynamiek van (zelf)uitsluiting onder de Rollin 200 Crips R.A. Roks Achtergrond De achtergrond van mijn presentatie vormt mijn promotieonderzoek naar de inbedding van criminaliteit in een Haagse, kleine multiculturele wijk. Sinds eind jaren negentig vormt deze wijk de thuisbasis voor de Rollin 200 Crips, een Nederlandse ‘gang’ die zich in stijl en voorkomen sterk heeft laten beïnvloeden door beelden over Amerikaanse gangs. Doel Een deel van mijn onderzoek is gelegen in het bezien in hoeverre de bredere (Surinaamse en Antilliaanse) migrantengroepen omgegaan en kijken naar de activiteiten van de Rollin 200 Crips. In mijn presentatie zal de dynamiek van uitsluiting onder leden van de Rollin 200 Crips centraal staan. Methode Etnografisch onderzoek in de periode tussen januari 2011 en 2014 - 39 - Resultaten en Conclusie Tijdens mijn veldwerk kreeg ik zicht op een complexe dynamiek van in- en (zelf)uitsluiting. Een deel van mijn respondenten voelt zich aangesproken tot de Rollin 200 Crips vanwege ervaren uitsluiting door de bredere samenleving. Tijdens hun (langdurige) contact met de Crips laat het merendeel (zichtbare) tatoeages zetten om hun loyaliteit aan de gang te tonen. Daarnaast komt een deel van hen door criminele activiteiten van de Rollin 200 Crips in aanraking met politie en justitie. Ook binnen hun eigen etnische gemeenschappen, familie- en verwantschapsnetwerken wordt een deel van de leden van de Rollin 200 Crips geconfronteerd met uitsluiting in de vorm van schaamte en afkeuring als gevolg van hun criminele betrokkenheid en deviante levensstijl. 5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes donderdag 09:30-11:00, Zaal: B014 Voorzitter: J. Ashwin Rambaran Het effect van vriendschap en morele ontkoppeling op pesten onder jongeren J. Ashwin Rambaran, Jelle J. Sijtsema, Simona S.C. Caravita, Gianluca Gini Achtergrond Pesten op school is een belangrijke risicofactor voor ander probleemgedrag en hangt samen met deviant gedrag op latere leeftijd (Farrington & Ttofi, 2011). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat vrienden een belangrijke rol spelen bij pestgedrag onder jongeren (Huitsing & Veenstra, 2012; Salmivalli et al., 1996). Echter, jongeren worden niet in gelijke mate beïnvloed door hun vrienden. We verwachten dat dit mede afhankelijk is van de mate waarin jongeren moreel ontkoppeld zijn. Doel Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de processen die een rol spelen bij de ontwikkeling van pesten onder jongeren. Methode Voor deze studie is gebruikt gemaakt van een steekproef van 133 basisschoolleerlingen en 236 middelbare schoolleerlingen uit Italië. Vriendschapsnetwerken werden verzameld door middel van peer nominaties op twee meetmomenten. Pesten werd gemeten met de Participant Role Questionnaire. Morele ontkoppeling werd gemeten via zelf-rapportages (Caprara et al., 1995). Met behulp van longitudinale sociale netwerk analyse is onderzocht of gelijkheid op basis van pesten onder vrienden het resultaat was van vriendschapsselectie of vriendschapsinvloed. - 40 - Resultaten De resultaten lieten zien dat middelbare schoolleerlingen hun eigen pestgedrag aanpasten aan het pestgedrag van hun vrienden. Dit effect werd beïnvloed door zowel de morele ontkoppeling van jongeren zelf als via de morele ontkoppeling van vrienden met een sterkere neiging voor meisjes dan voor jongens. Conclusies We concluderen dat pestgedrag onder jongeren mede wordt veroorzaakt door vriendschapsinvloed en morele ontkoppeling. De effecten zijn het duidelijkst zichtbaar voor middelbare schoolleerlingen en voor meisjes, en bieden mogelijke aanknopingspunten voor beleid. De rol van het Streven naar Dominantie in de Relatie tussen (een Gebrek aan) Empathie en Agressie B. C. M. van Hazebroek, T. Olthof, F. A. Goossens, P. A. C. van Lier Achtergrond Uit onderzoek naar de relatie tussen empathie en proactieve (zelf geïnitieerde) en reactieve (door anderen uitgelokte) agressie komen tegenstrijdige resultaten naar voren. Daarnaast wijst onderzoek uit dat een (gebrek aan empathie) verband houdt met het streven naar dominantie in sociale relaties. Het streven naar dominantie hangt samen met proactieve en niet met reactie - agressie. Doel Het doel van deze studie is het achterhalen van de onderlinge relaties tussen (een gebrek aan) empathie, het streven naar dominantie en proactief en reactief agressief gedrag. Methode Zelfrapportage vragenlijsten omtrent empathie, sociale doelen en agressie zijn afgenomen bij 550 jongeren uit brugklassen van middelbare scholen uit de omgeving van Amsterdam. Resultaten De relatie tussen een gebrek aan empathie en proactieve agressie werd gedeeltelijk gemedieerd door het streven naar dominantie. Daarentegen werd de relatie tussen een gebrek aan empatisch vermogen en reactieve agressie niet gemedieerd door het streven naar dominantie. Conclusie De bevindingen ondersteunen een model waarin een gebrek aan empathie leidt tot het streven naar dominantie, wat leidt tot proactieve (en niet tot reactieve) agressie. - 41 - Opvoeding, attitude en de rol van morele emoties in de ontwikkeling van delinquent gedrag: een test van Bandura’s sociaal-cognitieve leertheorie. Andrea Fernandez Posteguillo, Jessica Hill, Arjan Blokland Achtergrond Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat een verwaarlozende opvoedingsstijl, gekarakteriseerd door laag ouderlijk toezicht en weinig responsiviteit, negatieve consequenties heeft voor het gedrag van een kind. Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura, 1986) leidt een consequente opvoeding tot de ontwikkeling van interne sancties die het dagelijkse gedrag beïnvloeden. Interne sancties verwijzen naar de morele emoties, schuld en schaamte, die iemand ervaart wanneer hij/zij een morele regel overtreedt. Schuld wordt als een beschermende factor gezien, terwijl schaamte juist delinquent gedrag in de hand zou werken. Eerder onderzoek liet zien dat een verwaarlozende opvoeding de ontwikkeling van schaamtegevoelens bevordert en schuldgevoelens belemmert. Doel De huidige studie analyseert de samenhang tussen ouderlijk toezicht en responsiviteit, criminele attitudes en delinquent gedrag. Daarnaast wordt nagegaan in hoeverre schaamte en schuld een rol spelen in de samenhang tussen opvoeding en criminele attitudes. Methode Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit het TransAM project, een longitudinale zelf-rapportage studie onder jongvolwassenen tussen de 17 en 23 jaar. Multiple mediatie analyses werden uitgevoerd met behulp van de SPSS-macro PROCESS (Hayes, 2014). Resultaten Het effect van opvoeding op deliquent gedrag wordt gemedieerd door criminele attitudes. Het effect van opvoeding op attitudes wordt gedeeltelijk gemedieerd door schaamte en schuld. Conclusies Minder ouderlijke toezicht en responsiviteit leidt tot het ontwikkelen van criminele attitudes, wat weer leidt tot meer delinquent gedrag. Minder ouderlijk toezicht leidt tot minder schuld- en schaamtegevoelens bij het overtreden van morele regels. Deze effecten verklaren een deel van de relatie tussen opvoeding en attitude. - 42 - 6 Criminele carrières donderdag 09:30-11:00, Zaal: B035 Voorzitter: Vere van Koppen Late starters in de criminaliteit Vere van Koppen Achtergrond Driekwart van de verdachten in Nederland was nooit betrokken bij criminaliteit voordat zij volwassen waren. Toch is het algemeen heersende idee dat daders vroeg beginnen met het plegen van criminaliteit en dat criminaliteit in de volwassenheid enkel volgt op criminaliteit tijdens de jeugd. Jong geleerd is immers oud gedaan. Als gevolg van deze eenzijdige focus weten we momenteel het minst over de grootste groep daders. We weten niet exact hoe groot de groep daders is die pas op volwassen leeftijd start met crimineel gedrag, we weten enkel dat het een substantiële groep is. We weten niet hoe volwassen starters zich gedragen en hoe hun criminele levenspaden verlopen. We weten niet waarom zij op volwassen leeftijd het criminele pad kiezen en of verklaringen voor hun gedrag afwijken van verklaringen voor het vroeg ontstaan van crimineel gedrag. Doel Deze studie benadrukt het belang van het bestuderen van daders met een volwassen start. Hiermee kan inzicht worden geboden in de reikwijdte van theorieën die crimineel gedrag onder jongeren en jongvolwassenen verklaren. Methode en Resultaten In veel levensloopstudies wordt de omvang van de groep volwassen starters onderschat. Een systematische analyse laat zien dat een substantieel deel van de daders pas op volwassen leeftijd start met een criminele carrière. Conclusies De groep volwassen starters is groter dan op dit moment wordt verondersteld. Meer onderzoek is nodig naar de verklaringen voor een late start in de criminaliteit. De criminele carrières van Nederlandse oorlogsmisdadigers J.A.M. Stuifbergen Achtergrond De Tweede Wereldoorlog is een veelvuldig besproken en geanalyseerd hoofdstuk uit de Nederlandse geschiedenis. Des te opmerkelijker is het dat er tot op heden vanuit de criminologie weinig oog is geweest voor Nederlandse oorlogsmisdadigers/daders die in deze periode - 43 - actief zijn geweest. Dit onderzoek brengt hier verandering in door de klassieke criminologische vragen naar omvang en aard van de gepleegde delicten en de levensloop van de daders te analyseren Doel Op basis van uniek historisch (gesloten) archiefmateriaal worden de criminele carrières van de mannen en vrouwen die als ‘Politiek delinquenten’ na afloop van de oorlog middels de Bijzondere Rechtspleging zijn veroordeeld voor het plegen van misdaden die we heden ten dage zouden aanmerken als oorlogsmisdrijven. Dit type misdrijf was in de Bijzondere Rechtspleging strafbaar gesteld in de artikelen 26, 27 en 27a (BBS). Met dit onderzoek wordt de levensloop in kaart gebracht van deze Nederlandse oorlogsmisdadigers. Specifieker gesteld wordt de criminele carrière voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de Tweede wereldoorlog (en na het uitzitten van de opgelegde straf) in kaart gebracht, om zo vanuit criminologische oogpunt een bijdrage te kunnen leveren aan de analyse van dit type dader. Methode Dossieronderzoek in het Centraal archief bijzondere rechtspleging. Resultaten De eerste resultaten zijn medio juni beschikbaar en zullen worden besproken. Hierbij is aandacht voor verschillen tussen mannen en vrouwen, strafblad, geografische spreiding, risicofactoren, psychisch welbevinden etc. Conclusies Nog niet bekend, i.v.m. lopend onderzoek. Tijdens de presentaties worden voorzichtige tussenconclusies besproken. 'Resistance to crime': waarom en hoe 'resisters' geen criminele carrière ontwikkelen S.D. (Sheila) Adjiembaks Achtergrond Criminologisch onderzoek focust zich van oudsher op delinquent gedrag. Waarom mensen geen criminaliteit plegen is daarentegen relatief onderbelicht. Meer in het bijzonder als het gaat om mensen die geen criminele carrière ontwikkelen terwijl dat wel in de lijn der verwachtingen ligt (zogeheten ‘resisters’). Jack Katz verwoordde het eind jaren tachtig al: “Many persons within the so called causal categories do not commit crimes.” (Katz, 1988:3). Dat is opmerkelijk. Waarom ontwikkelen zij geen criminele carrière? Hoe weerstaan zij verleidingen of druk van criminaliteit (‘resistance to crime’)? Doelstelling & Methode In dit kader is een pilotstudie gehouden met zeven ‘resisters’. Doelstelling hiervan was het ontrafelen van betekenisvolle thema’s ten aanzien van het relatief onontgonnen ‘resistance to crime’ leerstuk. Hiertoe zijn levensverhalen van ‘resisters’ open en thematisch - 44 - gecodeerd en geanalyseerd middels een tweedimensionale verhaallijnanalyse (mede gebaseerd op het pentad van Burke). Tevens is een ‘resilience’ vragenlijst (RS-NL test) afgenomen. Resultaten & Conclusies De pilot wijst uit dat ‘resisters’ veerkrachtig (‘resilient’) zijn. Opvallend is dat met name een ‘redemptive’ dramalijn hun levensverhalen domineert. Vijf thema’s lijken vervolgens te relateren aan de wijze waarop ‘resistance to crime’ wordt geboden: (1) het fysiek wegtrekken uit een criminogene context, (2) het hebben van persoonlijke, lange termijn doelstellingen, (3) ontdekking en erkenning van talenten en/of reeds behaalde successen, (4) verantwoordelijkheid voelen ten aanzien van anderen en (5) verdieping in religie/ spiritualiteit. Hiermee zijn raakvlakken met het ‘desistance’ leerstuk geconstateerd en blijken concepten als actorschap, identiteit en emotie betekenisvol ten aanzien van ‘resistance to crime’. Veranderingen in de criminele carrière rondom de transitie naar werk Victor van der Geest, Torbjørn Skardhamer, Janna Verbruggen Achtergrond Het hebben van werk wordt vaak genoemd als verklaring voor het stoppen met criminaliteit. Toch is er beperkte empirische ondersteuning voor een causale relatie, waarbij stoppen het gevolg is van werk. Sommige onderzoekers stellen dat de transitie naar werk - net als de afname in criminaliteit - juist een gevolg is van onderliggende mechanismen, zoals bijvoorbeeld een verandering in motivatie. Andere onderzoekers stellen dat de afname in criminaliteit niet zozeer voortkomt uit werk, maar wel door werk wordt versterkt. Doel In het huidige onderzoek volgen we een groep jongvolwassenen met beperkte arbeidskansen en een verhoogd risico op criminaliteit. Op basis van de criminele carrière vijf jaar voor tot vijf jaar na het verkrijgen van een ‘stabiele’ baan wordt gekeken in hoeverre er ondersteuning is voor de verschillende mechanismen. Methode Er wordt gebruik gemaakt van officiële data voor werk en criminaliteit. Door middel van fixed effects logistische regressie en een trajectory model wordt het risico op criminaliteit in de jaren vóór en na de transitie naar werk geschat. Resultaten De resultaten laten een substantiële afname in criminaliteit zien voorafgaand aan de transitie naar werk. Het verloop verschilt voor verschillende dadergroepen. - 45 - Conclusie Hoewel de afname in criminaliteit voorafgaat aan werk, suggereert dit niet dat werk geen effect heeft op criminaliteit. De resultaten lijken te suggereren dat werk het effect op criminaliteit verder versterkt. 7 Sociale en economische ongelijkheid en criminaliteit donderdag 09:30-11:00, Zaal: C004 Voorzitter: Gwen van Eijk Als het gras bij de buren groener is: Leidt lokale ongelijkheid tot criminaliteit? G.E.J. Besjes Het verband tussen armoede (absolute deprivatie) en criminaliteit is al vaak bevestigd. Ook wordt vaak een verband verondersteld tussen economische ongelijkheid (relatieve deprivatie) en criminaliteit. Hoewel armoede en ongelijkheid termen zijn die regelmatig door elkaar worden gebruikt, is dit vaak ten onrechte; zo vinden we in Nederland de grootste ongelijkheid in gemeentes als Wassenaar en Bloemendaal, plaatsen die men niet meteen met armoede associeert. Onderzoeken waarin in het verband tussen economische ongelijkheid en criminaliteit empirisch worden getoetst zijn beperkt gedocumenteerd en voornamelijk op een hoog aggregatieniveau uitgevoerd, bijvoorbeeld het vergelijken van landen onderling. In de literatuur wordt echter gepleit om dit op een lager aggregatieniveau uit te voeren omdat er voorbij wordt gegaan aan de plaatselijke ongelijkheid en verschillen in demografische, juridische en culturele factoren tussen de onderlinge landen. Daarom toetsen we in dit onderzoek de hypothese of economische ongelijkheid op lokaal niveau de kans vergroot om een misdrijf te plegen. Met lokaal bedoelen we op gemeenteniveau of indien nodig een nog lager aggregatieniveau. Wat verder uniek is aan dit onderzoek is dat het zal plaatsvinden op individueel niveau voor de gehele Nederlandse bevolking (registerdata) met het jaar 2010 als peilmoment. - 46 - Klassenverschillen in het Nederlandse criminaliteitsbeleid Gwen van Eijk Achtergrond Sociale ongelijkheid in criminaliteitsbeleid is het meest evident wanneer zich selectiviteit voordoet: sociale klassen worden in ongelijke mate vervolgd, veroordeeld of gestraft. Klassenverschillen kunnen echter ook meer subtiel een rol spelen, bijvoorbeeld in de criminalisering van gedrag en in veronderstellingen die ten grondslag liggen aan gedragsinterventies. De expliciete en subtiele rol van klassenverschillen kunnen leiden tot tegengestelde trends en daarmee de rol van klasse (nog meer) verbergen: enerzijds minder selectiviteit in de strafrechtsketen omdat witteboordencriminaliteit in toenemend mate wordt gecriminaliseerd; anderzijds een grotere rol van klassenverschillen omdat ook het sociaal beleid, dat zich met name richt op gemarginaliseerde groepen, wordt ingezet om criminaliteit tegen te gaan. Doel Dit artikel onderzoekt in hoeverre de twee tegengestelde trends zich voordoen in het criminaliteitsbeleid in Nederland en doet een eerste aanzet tot een theoretisch perspectief op de rol van klasse in criminaliteitsbeleid. Methode Dit artikel is gebaseerd op een analyse van recent beleid en sociaalpolitieke debatten op het gebied van criminaliteitsbeleid. Resultaten/conclusie Klassenverschillen kunnen zich manifesteren in de onderliggende beleidstheorieën: enerzijds ‘criminologies of the other’ (Garland): interventies beogen transformatie van het individu; anderzijds ‘criminologies of the self’: interventies normaliseren het individu en leggen de nadruk op gelegenheidsstructuren. Klassenverschillen kunnen zich voorts manifesteren in de mate waarin en de manier waarop criminalisering en interventies worden gerelateerd aan werk en opleiding (bijvoorbeeld in risicotaxatie), individuele verantwoordelijkheid (het nieuwe penitentiaire regime), sociale stijging (preventief en sociaal beleid) en economische inbedding (financieel-economische criminaliteit, risicovol gedrag van organisaties). De relatie tussen werk, uitkering en opleiding en recidive voor gedetineerden na arbeidstoeleiding Gijs Weijters, Suzanne Noordhuizen, Suzan Verweij, Bouke Wartna, Bas Vergouw Achtergrond Met dit onderzoek wordt een beeld geschetst van de recidive die na arbeidstoeleiding onder gedetineerden is opgetreden. Daarnaast wordt een beeld gegeven van de sociaaleconomische positie na detentie van - 47 - deze gedetineerden en wordt de invloed hiervan getoetst op de strafrechtelijke recidive. Wat betreft de sociaaleconomische status gaat het dan om het hebben van werk, het ontvangen van een uitkering of het volgen van een opleiding. Hierbij kijken we naar de situatie voor het verblijf in detentie en naar de situatie op een aantal momenten na ontslag uit detentie. Methode Voor dit onderzoek zijn gegevens uit verschillende bronnen aan elkaar gekoppeld. Zo wordt gebruikgemaakt van de uitstroomgegevens uit detentie van DJI. Verder zijn gegevens van het CBS gebruikt voor het beschrijven van de sociaaleconomische status (werk, uitkering of scholing) van (ex-)gedetineerden. Voor het beschrijven van de strafrechtelijke recidive wordt gebruikgemaakt van gegevens afkomstig uit de Onderzoeks- en Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD). Resultaten - Een maand na detentie heeft ruim een kwart van de ex-gedetineerden die tijdens detentie een arbeidstoeleidingtraject volgde een baan of volgde een opleiding. Dit is iets lager dan de situatie een maand voor detentie; op dat moment had zo’n 30% een baan of volgde een opleiding. - Deelname aan arbeidstoeleiding vergroot de kans voor exgedetineerden om na detentie werk te hebben of een opleiding te volgen, hetgeen op zijn beurt de kans verkleint om te recidiveren. 8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit donderdag 11:30-13:00, Zaal: B025 Voorzitter: Marre Lammers Door schade en schande wijs: De invloed van eerdere delictlocaties op delictlocatie keuze Marre Lammers, Barbara Menting, Stijn Ruiter, Wim Bernasco Achtergrond Vaak is dezelfde persoon verantwoordelijk voor meerdere delicten die kort na elkaar en dichtbij elkaar worden gepleegd. Deze bevinding suggereert dat de keuze voor een delictlocatie deels afhangt van eerdere delictlocaties, misschien omdat het eerdere delict de dader iets geleerd heeft wat van pas komt bij de latere delicten. Een dader zal waarschijnlijk niet altijd delicten op dezelfde locatie blijven plegen, maar op een bepaald moment toch voor een andere locatie kiezen. - 48 - Doel De huidige studie onderzoekt herhaalde delictlocatie keuzes, waarbij de hypothese is dat het waarschijnlijker is dat een dader een delict pleegt in een gebied waar hij eerder een delict heeft gepleegd dan in een vergelijkbaar gebied waar dat niet het geval is. Aanvullende hypotheses zijn dat het effect van eerdere delictlocaties op de keuze voor de huidige delictlocatie afhankelijk is van de nabijheid, de recentheid, de frequentie en het type van de eerdere delicten. Methode Dit onderzoek maakt gebruik van data van de politie Haaglanden over alle opgehelderde delicten van 10.000 daders die zijn gepleegd tussen januari 2003 en december 2009. De ruimtelijke eenheid van analyse is een 6positie postcodegebied. Discrete spatial choice models worden gebruikt om de hypotheses te toetsen. Deze modellen stellen ons in staat om te controleren voor andere variabelen die de keuze voor een delictlocatie mogelijk beïnvloeden, zoals de nabijheid van het huidige woonadres en van voormalige woonadressen van de dader. Conclusie De resultaten laten zien dat de delictlocatie keuze wordt beïnvloed door kenmerken van zowel de locatie als van de dader. Waar breek jij in? Marlijn Peeters Achtergrond In Gent is een grootschalig observatieonderzoek van woningen en hun omgeving uitgevoerd, om te kunnen bepalen wat de invloed is van de omgeving op doelwitselectie van inbrekers. Het is namelijk niet enkel de woning die van invloed is op de selectie van de inbreker, maar ook de omgeving rondom de woning, zoals de straat en de buurt. Doel Het doel van dit onderzoek is om te bepalen welke omgevingsfactoren op buurt, straat en huis niveau van belang zijn bij de doelwitselectie van inbrekers. Methode In dit onderzoek zijn ruim 1500 woningobservaties in politiedistrict Gent uitgevoerd. Daarnaast zijn de straten en de wijken waar de woningen inliggen geobserveerd. Deze data wordt geanalyseerd middels SPSS om te bepalen welke factoren van belang zijn bij doelwitselectie. Resultaten en conclusie In deze presentatie geef ik inzicht in de invloed van woning en straatkenmerken op doelwitselectie van inbrekers. - 49 - Plaatsen delict in clusters. Een verkenning naar scannen voor geolinkage met cluteranalyse. Jasper J. van der Kemp Achtergrond Voor het opsporen van seriematige daders is het behulpzaam vast te stellen welke delicten tot zijn serie delicten behoren. Het koppelen van zaken, ook wel linkage genoemd, kan op basis van forensische sporen, gedrag van de dader en kenmerken van het delict zoals de locatie. Zodra een serie misdrijven aan een dader is gekoppeld, kunnen opsporingsmethoden als geografische daderprofilering worden ingezet om een ankerpunt van de dader te voorspellen. De mate waarin delicten gekoppeld kunnen worden varieert afhankelijk van het type delict en de beschikbare informatie. Zo kunnen ernstige zedendelicten in redelijk mate worden gekoppeld, maar is dit ingewikkelder voor delicten als inbraak. Doel In deze studie worden de mogelijkheden verkend om met ruimtelijke clusteranalysemethoden potentiële series van woninginbraak te identificeren. Methode Op basis van woninginbrakendata van ruim 8000 (onopgeloste) zaken worden verschillende methoden als near repeat- en hot spotanalyse vergeleken op de mogelijkheid om potentiële series te identificeren. Resultaten De verschillende ruimtelijke clusteranalysemethoden leiden tot verschillende selecties van woninginbraken, maar geven geen uitsluitend resultaat welke delicten voor nader onderzoek in aanmerking zouden moeten komen. Conclusies Clustermethoden bieden de mogelijkheid verschillende clusters te identificeren van delicten die tot een serie kunnen behoren maar zijn daar het, vooralsnog, ontbreken van empirische onderbouwde parameters nog niet praktisch toepasbaar. Dit paper zal dan ook een overzicht van de stand van zaken geven van de problemen bij het identificeren van series van woninginbraken. - 50 - 9 Cybercrime donderdag 11:30-13:00, Zaal: B032 Voorzitter: Marleen Weulen Kranenbarg Cybercriminologie: daderschap van cybercrime en criminologische theorie Marleen Weulen Kranenbarg Achtergrond Er gaat geen dag voorbij zonder nieuws op het gebied van cybercrime. Mogelijkheden en technieken om cybercrime te plegen nemen toe met het aantal devices dat online komt. Cybercrime verandert continu, waardoor preventieve beveiliging van de cybersecurityindustrie slechts voor korte tijd effectief is. Daar waar de cybersecurityindustrie steevast een stapje achterloopt op cybercriminelen, kan de criminologie een belangrijke rol spelen bij het voorkómen van dit type criminaliteit. Bestaande theorieën over ‘traditionele’ criminelen, zijn wellicht ook toepasbaar op cybercriminelen. Deze theorieën en de daarop gebaseerde interventies, zouden dan ook het probleem van cybercrime bij de bron kunnen aanpakken. Het is echter ook te verwachten dat niet alle theorieën even goed toepasbaar zijn op cybercrimedaders als op ‘traditionele’ criminelen. Men kan zich bijvoorbeeld voorstellen dat iemand die in een computer inbreekt veel meer technische kennis nodig heeft dan iemand die in een huis inbreekt en dus ook over meer zelfcontrole moet beschikken om het te leren. In hoeverre is de zelfcontroletheorie dan nog toepasbaar op cybercriminelen? Doel Deze presentatie beoogt de toepasbaarheid van een aantal criminologische theorieën op de daders van cybercrime te bespreken. Methode Literatuurstudie naar theoretische en empirische literatuur over de toepassing van criminologische theorieën op cybercriminelen. Resultaten Naast verschillende overeenkomsten tussen cybercriminelen en ‘traditionele’ criminelen, zijn er ook fundamentele verschillen. Hierdoor zijn sommige theorieën slechter toepasbaar op cybercriminelen dan andere. Conclusie Criminologische theorieën gebaseerd op ‘traditionele’ criminelen kunnen een goede basis vormen voor cybercriminologie, hierbij is het echter wel van belang om deze theorieën te ‘updaten’ naar cyberspace. - 51 - Van cybercrime naar cyborg crime: naar een hybride kijk op cybercrime W. van der Wagen Achtergrond In studies naar (georganiseerde) cybercrime ligt de nadruk doorgaans op de wijze waarop daders samenwerken, opereren en communiceren binnen criminele netwerken. ICT krijgt daarbij de rol toebedeeld als omgeving waarbinnen of waartegen - of instrument waarmee - delicten worden gepleegd. De vraag is of dergelijke conceptualisering van ICT voldoende toereikend is om (complexe) vormen van cybercrime in ‘enge zin’ zoals botnets te duiden. Deze vormen van criminaliteit hebben een gedistribueerd karakter, zijn technologisch zeer complex en worden gekenmerkt door een grote mate van automatisering. Technologie lijkt daarmee niet (langer) een passieve rol te spelen in het criminele proces, maar een actieve participant of zelfs partner in crime te zijn. Doel In dit onderzoek wordt getracht het criminologische blikveld te verruimen door het concept daderschap of actorschap uit te breiden met een technologische component. Hierbij wordt de Actor-Netwerk Theorie (ANT) aangehaald, een benadering die er vanuit gaat dat mensen niet alleen met andere mensen relaties aangaan, maar ook met tal van niet-mensen. Criminele netwerken worden volgens deze benadering niet als sociale netwerken beschouwd, maar gezien als hybride netwerken (actornetwerken) van mensen en technologie die voortdurend transformeren, stabiliseren en zich hergroeperen. Methode en resultaten Op basis van een analyse van een grote botnetzaak uit 2010 wordt naar voren gebracht dat technologische en menselijke processen niet los van elkaar gezien kunnen worden en dat cyborg crime wellicht een passendere term lijkt te zijn voor deze delicten dan cybercrime. Slachtofferschap van cybercrime onder het Nederlandse Midden- en Kleinbedrijf in Nederland Sander Veenstra, Renske Zuurveen, Jurjen Jansen, Sanneke Kloppenburg, Wouter Stol Achtergrond Er bestaat gebrek aan inzicht in de mate waarin het Midden- en Kleinbedrijf (MKB) slachtoffer wordt van cybercrime. Doel De studie biedt inzicht in slachtofferschap van cybercrime onder het MKB in Nederland. Methode Er is gebruik gemaakt van literatuurstudie, interviews en een online vragenlijst. Voor het vragenlijstonderzoek werd uit het handelsregister van - 52 - de Kamer van Koophandel een steekproef van 8.000 MKB bedrijven getrokken. 1.203 van de benaderde bedrijven hebben de vragenlijst volledig ingevuld. De literatuurstudie en interviews hebben bijgedragen aan zowel de vragenlijstontwikkeling als de interpretatie van de onderzoeksresultaten. Resultaten 29 procent van het Nederlandse MKB is in het onderzochte jaar slachtoffer geworden van een of meer vormen van cybercrime. Malware, phishing, hacken en e-fraude zijn de meest voorkomende cybercrimevormen. Cybercrime komt onder bedrijven in nagenoeg dezelfde mate voor als klassieke criminaliteit. Er is bij de MKB-bedrijven weinig bekend over de wijze waarop cybercrimes worden gepleegd. Wel rapporteert ruim de helft van de slachtoffers schade. Tijdverlies en financiële schade komen het meest voor. Bedrijven die slachtoffer worden van cybercrime tonen zich zelfredzaam: als zij actie ondernemen, dan is die actie meestal gericht op het zelf oplossen van de ontstane problemen. De politie wordt zelden ingeschakeld. Conclusies Cybercrime raakt het MKB qua prevalentie serieus en in vergelijkbare mate als traditionele criminaliteit. Door het hoge dark number heeft de politie echter slecht zicht op cybercrime onder het MKB. Dat bemoeilijkt de politiële bestrijding van gedigitaliseerde criminaliteit onder bedrijven. Criminele strategieën bij malware-gebaseerde fraude met financiële diensten Rolf van Wegberg, Samaneh Tajalizadehkhoob, Michel van Eeten Over het integreren van criminologische theorieën en digitale technieken in de preventie en opsporing van malware-gebaseerde fraude. Achtergrond De bancaire sector biedt steeds meer online betaaldiensten aan klanten. Deze systemen zijn aantrekkelijke doelwitten gebleken voor cyberaanvallen door criminelen. Aanvallen die de computers van de klanten besmetten met malware leidden jaarlijks tot miljoenen euro’s fraude - en een veelvoud daarvan aan frauduleuze transacties die tijdig onderschept kunnen worden. Betaaldiensten zijn niet allemaal even populair bij criminelen. Er is bijzonder weinig internationaal vergelijkend onderzoek over de factoren die bepalen waarom bepaalde diensten en banken vaker het doelwit zijn van een aanval dan andere. De relatie tussen deze vormen digitale criminaliteit en de kwetsbaarheid van betaaldiensten van banken is tot op heden niet systematisch onderzocht. Ook ontbreekt het aan kennis over de factoren die - 53 - bepalen waar criminelen de ondersteunende infrastructuur positioneren die ze nodig hebben voor malware-aanvallen. Doel Het blootleggen van (eerste) patronen in de selectie van doelwitten en ondersteunende infrastructuur door criminelen. Deze patronen verbinden we met de risicoprofielen van banken en andere factoren. Methode De combinatie van een criminologisch perspectief met economische technieken en nieuwe grootschalige databestanden rondom doelwitinstructies voor bots en de locatie van criminele infrastructuur in de internationale hostingmarkt. Resultaten Bepaalde domeinen worden significant vaker, zowel in tijd als in frequentie, aangevallen dan andere domeinen. We kunnen dan ook spreken van (bewuste) doelwitselectie door cybercriminelen. Conclusie De tot nu achterhaalde, verklarende factoren zijn vooral economische/sociale factoren. Grootschaliger onderzoek is noodzakelijk om (andere) patronen te achterhalen én onderliggende verklaringen te abstraheren (bijvoorbeeld mate van beveiliging van financiële diensten). Dan kunnen we naar een risk-based mitigatie van dit type fraude door banken en politie. 10 Slachtofferschap I donderdag 11:30-13:00, Zaal: B035 Voorzitter: Rinke de Jong Slachtoffers van delicten in verschillende slachtoffer-dader relaties A. ten Boom Achtergrond Nagegaan wordt op welke manier de ervaringen van slachtoffers van criminaliteit die op verschillende relationele afstand van de dader staan verschillen en welke gevolgen deze verschillen hebben voor hun behoefte aan een rechtsreactie. In veel onderzoek worden slachtoffers van bekende daders vergeleken met slachtoffers van vreemden. In dit onderzoek wordt gewerkt met een driedeling van relationele afstand: klein (dader is intimus), gemiddeld (dader is niet-intieme bekende) of groot (dader is vreemde). Doel Met name slachtoffers van intieme daders (ex-partners, partners en andere familieleden) vormen een relatief nieuwe groep voor justitie. Hun aangiftebereidheid is de laatste decennia gegroeid als gevolg van een omslag - 54 - in het denken over geweld in huiselijke kring. Dit onderzoek beoogt de kennis te vergroten over de doelen en ervaringen m.b.t. justitie van deze slachtoffergroep en van de groep slachtoffers van niet-intieme bekende daders (zoals bijv. buurtgenoten en andere kennissen). Methode Op basis van sociologische en psychologische literatuur zijn hypothesen opgesteld m.b.t. de gewenste rechtsreactie van slachtoffers op verschillende relationele afstand tot de dader. Deze hypothesen worden empirisch getoetst d.m.v. een secundaire analyse van data die zijn verzameld in het kader van de V&J Slachtoffermonitor. Resultaten Hypothesen betreffen de stijl van de rechtsreactie (straffend, verzoenend, compenserend) die door verschillende groepen wordt gewenst, maar ook het belang dat door hen aan elementen van procedurele rechtvaardigheid (bejegening, participatie, informatie) wordt gehecht. Conclusies De hypothesen en de eerste conclusies van de empirische toetsing worden op het NVC gepresenteerd. Geweld tegen werknemers met een publieke taak: De verschillen in risicofactoren tussen beroepsgroepen Lisa van Reemst Achtergrond Werknemers met een publieke taak werken in risicoberoepen en komen regelmatig in aanraking met geweld. Veel werkkenmerken, zoals of werknemers ’s nachts werken en de mate van contact met burgers, zijn gebleken samen te hangen met het risico op geweldservaringen onder mensen met een publieke taak. In deze presentatie zal worden ingegaan op in hoeverre de samenhang tussen werkkenmerken en geweldservaringen verschillen tussen beroepsgroepen. Doel Het doel is om inzicht te verschaffen in de mate waarin de samenhang tussen werkkenmerken en slachtofferschap onder mensen met een publieke taak afhankelijk is van de beroepsgroep. Methoden In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data die beschikbaar is gesteld door het ministerie van BZK, namelijk de 2011 Veilige Publieke Taak monitor. Deze data is verzameld door middel van vragenlijsten over geweldservaringen en werkkenmerken, onder diverse beroepsgroepen. In de huidige studie zijn gevangenispersoneel, politiemensen, ambulancemedewerkers en NS-medewerkers onderzocht. Resultaten Gevangenispersoneel ervaart het meeste risico op fysiek geweld, waarna NS-medewerkers, politiemensen en ambulancemedewerkers. Naast de beroepsgroep, blijkt bijvoorbeeld de mate van contact met burgers en de - 55 - vorm van het contact gerelateerd aan slachtofferschap. Veel van de verbanden blijken niet beroepsgroep afhankelijk, maar algemeen geldend te zijn. Het verband tussen ’s nachts werken en slachtofferschap blijkt wel te verschillen tussen beroepsgroepen: zo is dit wel een risicofactor voor slachtofferschap onder politiemensen, maar niet onder andere beroepsgroepen. Conclusie De samenhang tussen werkkenmerken en beroepsgroepen blijken in grote mate overeen te komen tussen de onderzochte beroepsgroepen. Toch zijn er ook verschillen in risicofactoren onder beroepsgroepen. Slachtofferschap van seksueel kindermisbruik en de transitie naar volwassenheid Rinke de Jong, Lenneke Alink, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Catrin Finkenauer Achtergrond De gevolgen van seksueel kindermisbruik kunnen ingrijpend en langdurig zijn. Het meeste onderzoek richt zich op psychologische gevolgen. Hieruit blijkt dat slachtoffers van seksueel kindermisbruik later meer last krijgen van depressies, PTSD, een lager zelfbeeld, etc. Relatief onderbelicht zijn echter de gevolgen van seksueel misbruik op de transitie naar volwassenheid. Heeft het misbruik ook nog gevolgen voor kansen of keuzes op latere leeftijd? Heeft het bijvoorbeeld invloed op het vinden van werk of een goede relatie? Doel Deze studie zal de bestaande kennis in kaart brengen die inzicht geeft in de gevolgen van seksueel kindermisbruik op de latere transitie naar volwassenheid. Methode Door middel van een systematische literatuur review worden bestaande onderzoeken beschreven die betrekking hebben op het effect van seksueel kindermisbruik op opleiding, werk, romantische relaties, het krijgen van kinderen, en het plegen van delicten. Resultaten Slachtoffers van seksueel kindermisbruik lijken vooral te verschillen van controlegroepen in de kwaliteit van hun transities naar de volwassenheid. De gevolgen worden ingrijpender naar mate er sprake is geweest van ernstiger misbruik. Conclusies Mechanismen die tot deze resultaten leiden zijn onbekend. Bovendien schieten de huidige onderzoeken op een aantal methodologische gebieden tekort. - 56 - Wat is het effect van slachtofferschap op criminele attitude? Een test van de General Strain theorie. Mayke ten Bos, Jessica Hill, Arjan Blokland Achtergrond Veel eerder onderzoek naar de gevolgen van slachtofferschap richt zich op het effect van slachtofferschap op welzijn (lager), de angst voor criminaliteit (hoger), of op de houding jegens de politie of het strafrechtelijk systeem (negatiever). General Strain theorie (Agnew, 1992) voorspelt echter dat slachtofferschap van criminaliteit ook leidt tot een verhoogde kans om zelf dader te worden. Delinquent gedrag wordt binnen de General Strain theorie namelijk gezien als mogelijke coping-strategie voor de negatieve emoties die slachtofferschap teweeg brengt. Doel Dit onderzoek test de General Strain theorie en gaat na in hoeverre slachtofferschap een positief effect heeft op iemands houding ten opzichte van criminaliteit. Methode Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van data uit het TransAM project, een longitudinale zelf-rapportage studie onder jongvolwassenen (17-23 jaar) woonachtig in Amsterdam. Om de effecten van slachtofferschap op attitudes te schatten wordt gebruik gemaakt van zowel veranderingsscore modellen als dynamische regressie modellen. Resultaten De eerste resultaten laten zien dat slachtofferschap leidt tot een negatievere houding ten aanzien van criminaliteit, ook wanneer rekening wordt gehouden met reeds bestaande verschillen in houding ten opzichte van criminaliteit. Conclusies De eerste resultaten lijken niet in overeenstemming met de General Strain theorie, op basis waarvan juist een positievere houding ten opzichte van criminaliteit werd verwacht na eigen slachtofferschap. 11 Onderzoek op de plaats delict donderdag 11:30-13:00, Zaal: B014 Voorzitter: Christianne de Poot Fotografie op de PD: de dagelijkse, geënsceneerde en ideale praktijk Gabry Vanderveen Achtergrond Op de plaats delict (PD) moet de forensische opsporing (FO) veel keuzes maken, bijvoorbeeld over wat te fotograferen en wat niet. Hier is nog weinig over bekend, terwijl die keuzes invloed hebben op de kwaliteit en - 57 - bruikbaarheid van het fotografisch materiaal in de opsporing en verdere strafrechtsketen. Vanderveen & Roosma (2013) brachten daarom het wat, hoe en waarvoor van de fotografiekeuzes in kaart, waar deze presentatie op voortborduurt. Doel Doel van deze presentatie is een vergelijkend overzicht te geven van PDfotografie in de ideale, geënsceneerde en dagelijkse praktijk en verschillen te contextualiseren. Methode In totaal 27 forensisch medewerkers en 20 forensisch rechercheurs hebben een geënsceneerde PD van respectievelijk een inbraak en een kapitaal delict onderzocht en fotografisch vastgelegd, als ware het de dagelijkse praktijk. Vier soorten data zijn verzameld en geanalyseerd: observaties, foto’s, processen-verbaal en interviews. Bevindingen zijn daarna doorgesproken met sleutelfiguren en voorgelegd aan diverse medewerkers van FO. Resultaten Hoe het idealiter hoort en hoe daar door een FO’er zelf invulling aan wordt gegeven in de dagelijkse èn geënsceneerde praktijk correspondeert niet altijd: er zijn overeenkomsten en verschillen tussen de ideale praktijk (richtlijnen, exameneisen), de dagelijkse praktijk volgens eigen zeggen en het feitelijk gedrag op de geënsceneerde PD. Conclusies Sleutelfiguren en medewerkers FO herkennen de verschillen tussen de ideale en dagelijkse praktijk. Dit spanningsveld koppelen zij aan gebrek aan feedback, verschillende opleidingen en de kloof tussen werkvloer en (op)leiding. Draagvlak op de werkvloer is voor compliance cruciaal. Keuzes op de plaats delict Claire van den Eeden, Christianne de Poot, Peter van Koppen Achtergrond Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van verwachtingseffecten op besluitvorming in diverse disciplines. Tot op heden is de invloed van deze verwachtingseffecten op waarneming en besluitvorming bij plaats delict onderzoek nog niet onderzocht. Doel In dit experiment is de invloed van voorinformatie op de waarneming en interpretatie van een ambigue plaats delict onderzocht. Er werd verwacht dat proefpersonen andere sporen zouden veiligstellen, afhankelijk van de aan hen gegeven voorinformatie. Methode Ervaren medewerkers van de forensische opsporing in Nederland hebben een geënsceneerde plaats delict onderzocht. Ze kregen de instructie - 58 - om te reconstrueren wat er was gebeurd en om de sporen die zij relevant achtten veilig te stellen. De proefpersonen kregen een panoramafoto van een ambigue geënsceneerde plaats delict te zien. Het slachtoffer dat in de woning hing kon zelfmoord hebben gepleegd of vermoord zijn. Het experiment bestond uit drie condities. Proefpersonen kregen voorinformatie die duidde op een zelfdoding, voorinformatie die duidde op een misdrijf of voorinformatie die geen specifieke details bevatte. Aan de proefpersonen werd gevraagd wat zij dachten dat er gebeurd was en welke sporen ze veilig wilden stellen met welk doel. Verder moesten de proefpersonen een selectie maken van een klein aantal sporen dat geanalyseerd mocht worden voor vervolgonderzoek. Resultaten en conclusie Op het congres zullen de eerste resultaten van het experiment gepresenteerd worden. Een gestandaardiseerd plaats delict onderzoek? Madeleine de Gruijter, Anna Mapes, Christianne J. de Poot, Henk Elffers Achtergrond Is een gestandaardiseerde zoektocht naar delict-gerelateerde sporen op de plaats delict een reële mogelijkheid of slechts een illusie? De discussie over standaardisering is ontstaan als reactie op het EU-raamwerk betreffende de accreditatieverplichtingen binnen forensisch onderzoek. Het standaardiseren van het zoekproces zou tot een geaccrediteerd onderzoek leiden met de bedoeling de kwaliteit van forensisch rechercheurs te verzekeren. Doel Zonder onderzoek naar best practices is het echter lastig te bepalen welke onderdelen van dit proces gestandaardiseerd kunnen en moeten worden. Het begrijpen van zoekprocessen wordt nog belangrijker met de ontwikkeling van snelle identificatietechnieken. Het gebruik van dergelijke technieken op de plaats delict kan grote invloed hebben op de manier waarop een onderzoek wordt uitgevoerd. Een belangrijke taak van de forensisch rechercheur is het herkennen van delict-gerelateerde sporen. Als belangrijke sporen over het hoofd worden gezien of onjuist worden geïnterpreteerd, kunnen zelfs de meest moderne technieken het onderzoek niet redden. Methode Dertig rechercheurs onderzochten een gewelddadige overval op een geënsceneerde plaats delict. We analyseerden de basis van het onderzoek, de oriëntatie fase. - 59 - Resultaten Het totaal aantal delict-gerelateerde sporen dat werd genoemd door de respondenten varieerde van zes tot dertien sporen. Geen van de respondenten vond alle delict-gerelateerde sporen (15) tijdens de oriëntatiefase. Het gebruik van snelle identificatietechnieken had geen invloed op de manier waarop de oriëntatiefase werd uitgevoerd. Conclusie De rechercheurs benaderden de plaats delict op verschillende manieren, ze verschilden in de tijd die ze uittrokken en de gebruikte zoekstijlen en in de hoeveelheid informatie die zij verzamelden. 12 Preventie van Criminaliteit donderdag 11:30-13:00, Zaal: C004 Voorzitter: B. Bieleman Evaluatie van de aanpak van verkeersveelplegers door politie J. Snippe, R. Mennes, M. Boendermaker, B. Bieleman Achtergrond en Doel In het landelijk verkeersveiligheids-beleid wordt specifiek aandacht besteed aan een groep stelselmatige verkeers-overtreders, die met een hoge frequentie bekeuringen ontvangen voor ergerlijk en/of asociaal verkeersgedrag. De politiekorpsen Flevoland en Gooi en Vechtstreek hebben een aanpak uitgevoerd specifiek gericht op deze verkeersveelplegers. Het doel van de aanpak is een gedragsverandering te bewerkstelligen bij deze stelselmatige verkeersovertreders. Onderzoeksbureau Intraval heeft in opdracht van Politie & Wetenschap een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de aanpak van verkeerveelplegers in beide regio’s. Verkeersveelplegers hebben een brief van de politie ontvangen waarin stond dat zij geregistreerd staan als verkeersveelpleger. Bij een aantal van deze verkeersveelplegers is daarnaast ook een huisbezoek afgelegd. Door de vorm van de aanpak worden verkeersveelplegers uit de anonimiteit gehaald en ervaren zij dat hun normafwijkende gedrag niet langer wordt getolereerd. Methode De aanpak is geëvalueerd door registratiegegevens (HKS en CJIB) van 1346 verkeersveelplegers te analyseren. Hiervan hadden 88 verkeersveelplegers een brief en/of huisbezoek ontvangen. Zij behoorden daarmee tot de experimentele groep. De overige 1258 verkeersveelplegers vormden de controlegroep. Door ook HKS gegevens te analyseren is nagegaan in hoeverre verkeersveelplegers naast voor veel boetes ook voor veel misdrijven geregistreerd staan. Vervolgens zijn 60 telefonische - 60 - interviews gehouden met verkeersveelplegers die een brief en/of huisbezoek hebben ontvangen. Op basis van deze telefonische interviews is een typologie van verkeersveelplegers opgesteld. Resultaten en Conclusies Op basis van registratiegegevens constateren we dat in twee van de drie plaatsen waar de aanpak is uitgevoerd voor de experimentele groep een sterkere daling plaatsvindt van het aantal boetes dan voor de controlegroep. Er is ook een samenhang tussen het aantal asociale overtredingen en het plegen van vermogensdelicten met geweld. Daarnaast komen we tot een typologie van verkeersveelplegers waarin vier verschillende typen worden onderscheiden op basis van sanctiegevoeligheid en rijgedrag, die elk op hun eigen wijze op de aanpak reageren. Onveiligheidsbeleving in 12 gebieden in de 11 Tilburgse achterstandswijken R. Mennes, J. Snippe, B. Bieleman Achtergrond en Doel In opdracht van de gemeente Tilburg heeft onderzoeksen adviesbureau intraval onderzoek gedaan naar de oorzaken en achtergronden van de (on)veiligheidsbeleving in de 11 aandachtswijken. Het doel van dit onderzoek is het verkrijgen van nieuwe en betere inzichten in de oorzaken en achtergronden van de veiligheidsbeleving in deze wijken. Daarnaast wil de gemeente weten welke factoren de mate van onveiligheidsgevoelens verklaren. Deze inzichten dienen te leiden tot aanbevelingen van beleidskaders waarbinnen de onveiligheidsbeleving kan worden verbeterd. Methode Op basis van gesprekken met sleutelinformanten zijn 12 gebieden geselecteerd die bekend staan om uiteenlopende veiligheidsproblemen, zoals criminaliteit, vormen van overlast en sociaal-maatschappelijke problematiek. In deze 12 gebieden zijn bijna duizend bewoners geënquêteerd. De vragenlijst werd telefonisch afgenomen en bevatte zowel open als gesloten vragen. De vragen gingen voornamelijk over mogelijk ervaren overlast, onveiligheidsgevoelens en de aanpak van criminaliteit en overlast in de buurt. Vervolgens is met 50 bewoners een verdiepend interview gehouden. Resultaten en Conclusies Naast criminaliteit blijkt vooral sociale overlast van ongewenste personen een belangrijke rol te spelen in de onveiligheidsbeleving van bewoners. Ook is het vertrouwen in politie, gemeente en woningcorporatie in de aandachtswijken over het algemeen laag. Uit ons onderzoek kan worden afgeleid dat dit vertrouwen in instanties mogelijk een voorwaarde is voor een ‘weerbare’ buurt waar bewoners elkaar - 61 - kennen en samen problemen oplossen. Een belangrijke aanbeveling is daarom het starten met een intensieve aanpak in helder afgebakende gebieden waar de problematiek is geconcentreerd, waardoor het vertrouwen kan worden teruggewonnen. Onderzoek naar buit van woninginbraak J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K Dijkstra Achtergrond en Doel Heling is een wijdverbreid fenomeen, waar consumenten onbewust mee te maken krijgen doordat gestolen goederen uiteindelijk ook de reguliere markt bereiken. Er is niet of nauwelijks zicht op de helingmarkt. Tevens is er vrijwel geen wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de goederenstroom van de buit van woninginbraak. In samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen verricht bureau Intraval sociaal wetenschappelijk onderzoek naar heling. Het doel van het onderzoek is om inzicht te krijgen in de afzetkanalen voor de buit van woninginbraken. Met het onderzoek wordt een bijdrage geleverd aan de vermeerdering van kennis over heling. Binnen dit onderzoek staat de buit van woninginbraak (en dus niet de inbreker of heler) centraal en wordt in kaart gebracht waar gestolen goederen worden afgezet. Om de logistiek van heling in kaart te brengen wordt onder meer gebruik gemaakt van sociale netwerkanalyse. Met het onderzoek wordt onder meer antwoord gegeven op de volgende vragen: wat gebeurt er met de buit van woninginbraken? Welke relaties gebruiken helers bij de afzet van goederen? Is er een verschil naar soort goederen en waar bevinden de klanten van helers zich, is dat in de regio of daar (ver) buiten? Methode In het onderzoek zijn meerdere methoden en technieken toegepast, waaronder literatuurstudie, analyse van registratiegegevens van inbrekers en helers in Noord-Nederland en interviews met sleutelinformanten. Daarnaast zijn interviews afgenomen met daders en helers. Om met deze doelgroep in contact te komen is veldwerk gedaan, is de sneeuwbalmethode toegepast en is geworven in arrestantencomplexen van de politie en diverse maatschappelijke voorzieningen. Tijdens het veldwerk zijn contacten gelegd met zogenoemde personen die bekend zijn met het inbrekers- en helingcircuit. Via hen is getracht in contact te komen met inbrekers en helers. Daarnaast is met gegevens van de politie over geregistreerde verdachten van woninginbraak en heling inbrekers een netwerkanalyse uitgevoerd. Getracht is hierdoor meer inzicht te krijgen in netwerken van inbrekers en in de rol van helers. - 62 - Resultaten en Conclusies In de presentatie wordt onder andere aandacht besteed aan de resultaten van de interviews met inbrekers en helers en sleutelinformanten en gegevens uit politieregistraties. Hierbij wordt ingegaan op achtergrondkenmerken van geregistreerde inbrekers en helers, hun werkwijze, de soorten buit van woninginbraak, hun afzetlocaties en de (gepercipieerde) pakkans van inbrekers en helers. Daarnaast wordt ingegaan op de resultaten van de sociale netwerkanalyse. Deze sociale netwerkanalyse geeft meer inzicht in de inbrekers- en helersnetwerken. Buit van woninginbraak: inbrekers en helers J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K. Dijkstra Achtergrond en Doel In samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen verricht bureau Intraval sociaal wetenschappelijk onderzoek naar heling om inzicht te krijgen in de afzetkanalen voor de buit van woninginbraken. De buit van woninginbraak (en dus niet de inbreker of heler) staat centraal waarbij in kaart wordt gebracht waar gestolen goederen worden afgezet. Onderzoeksvragen zijn: wat gebeurt er met de buit van woninginbraken? Welke relaties gebruiken helers bij de afzet van goederen? Is er een verschil naar soort goederen en waar bevinden de klanten van helers zich, is dat in de regio of daar (ver) buiten? Methoden In het onderzoek zijn meerdere methoden en technieken toegepast, waaronder literatuurstudie en interviews met sleutelinformanten. Daarnaast zijn interviews afgenomen met daders en helers. Om met deze doelgroepen in contact te komen is uitgebreid veldwerk gedaan, is de sneeuwbalmethode toegepast en is geworven in arrestantencomplexen van de politie en diverse maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is met registratiegegevens van de politie een sociale netwerkanalyse uitgevoerd om zo meer inzicht te verkrijgen in netwerken van inbrekers en in de rol van helers. Resultaten en Conclusies In de presentatie wordt onder andere aandacht besteed aan de resultaten van de interviews met inbrekers en helers en sleutelinformanten en gegevens uit politieregistraties. Hierbij wordt ingegaan op achtergrondkenmerken van geregistreerde inbrekers en helers, hun werkwijze, de soorten buit van woninginbraak, hun afzetlocaties en de (gepercipieerde) pakkans van inbrekers en helers. Daarnaast wordt ingegaan op de resultaten van de sociale netwerkanalyse, waardoor meer inzicht in de inbrekers- en helersnetwerken wordt gegeven. - 63 - 13 Slachtofferschap II donderdag 11:30-13:00, Zaal: B016 Voorzitter: M. Bal Van secundaire victimisatie naar steun voor onschuldige slachtoffers Michèlle Bal Achtergrond Ondanks de toenemende aandacht voor slachtofferrechten in het strafproces en daarbuiten, krijgen slachtoffers nog steeds vaak te maken met negatieve reacties (“Had je maar niet…”) binnen de justitiële keten en uit hun sociale omgeving. Hoewel just-world theorie een verklaring biedt voor deze negatieve reacties, is weinig bekend over de processen, die eraan ten grondslag liggen en wanneer mensen een slachtoffer negatief bejegenen of juist zullen steunen. Doel In het huidige onderzoek proberen we de negatieve reacties richting slachtoffers te verklaren en wordt onderzocht hoe negatieve reacties omgezet kunnen worden in positieve steunende reacties. Methode Aan de hand van een aantal experimenten, waarin participanten werden geconfronteerd met een onschuldig slachtoffer, is gekeken hoe basale psychologische factoren van toenaderings- vs. vermijdingsmotivatie van invloed zijn op secundaire victimisatie versus steun en hulp voor het slachtoffer. Resultaten De studies laten zien dat mensen bij een confrontatie met een onschuldig slachtoffer vooral op zichzelf gericht zijn (“Wat betekent dit voor mij?”) en dat zij slachtoffers spontaan willen mijden. Dit resulteert in negatieve reacties richting slachtoffers. Belangrijk is dat positieve reacties, zoals steun of hulp, mogelijk zijn, wanneer mensen meer naar buiten op anderen gericht zijn, wat leidt tot het toenaderen van een slachtoffer. Conclusie Dit onderzoek biedt inzicht in de psychologische processen, die ten grondslag liggen aan de uiteenlopende reacties richting onschuldige slachtoffers. Hoe deze kennis waardevol kan zijn voor de juridische praktijk en hulpverlening zal worden besproken. Slachtoffer-dader overlap bij partnergeweld Karlijn F. Kuijpers Achtergrond Onderzoek naar daderschap en slachtofferschap van criminaliteit laat zien dat daders en slachtoffers niet altijd twee gescheiden - 64 - groepen zijn. Hoewel er voor diverse delicten, zoals diefstal, beroving en vandalisme, empirisch bewijs is voor een slachtoffer-dader overlap, is onderzoek naar de slachtoffer-dader overlap in geval van partnergeweld schaars. De enkele studies die hiernaar zijn uitgevoerd hebben zich gericht op slachtoffers en daders van partnergeweld bekend bij de politie, en binnen een bredere bevolkingssteekproef. Het zou echter interessant zijn om specifiek te kijken naar daderschap onder een groep slachtoffers van partnergeweld bekend bij hulpverleningsinstanties, omdat dit personen zijn die hulp zoeken voor hun problemen, en waar interventies ter preventie van een toekomstige pleger en / of slachtofferrol op gericht kunnen worden. Doel Deze studie onderzoekt de aanwezigheid van en (slachtoffergerelateerde) risicofactoren voor een slachtoffer-dader overlap onder slachtoffers van partnergeweld bekend bij Nederlandse hulpverleningsinstanties. Methode Onder meer dan 160 slachtoffers van partnergeweld bij Nederlandse hulpverleningsinstanties zijn op drie verschillende meetmomenten (bij aanvang, 2 maanden en 6 maanden later) vragenlijsten afgenomen. Hierin werd gevraagd naar een groot aantal (slachtoffer)kenmerken, slachtofferschap en daderschap van partnergeweld. Resultaten en Conclusies Resultaten laten een duidelijke slachtoffer-dader overlap zien onder de slachtoffers van partnergeweld in deze studie. Dit geldt met name voor vormen van psychisch partnergeweld, en in mindere mate voor fysiek partnergeweld. Daarnaast zal besproken worden in hoeverre (slachtoffer)kenmerken het risico op een slachtoffer-daderoverlap bij partnergeweld verhogen en welke dit zijn. Tegemoetkoming in immateriële schade door het Schadefonds Geweldsmisdrijven: Liegen als verklaring voor verschillen in gerapporteerde klachtniveaus tussen slachtoffers die wel en slachtoffers die niet zijn gecompenseerd Kunst, M.J.J. Achtergrond In de wetenschappelijke literatuur wordt vaak betoogd dat het onthouden van schadevergoeding aan slachtoffers van schokkende gebeurtenissen de emotionele verwerking van de gebeurtenis kan verstoren. Beslissingen over schadevergoeding worden echter meestal pas genomen wanneer slachtoffers hun verwerkingsproces al hebben afgerond. Indien slachtoffers die geen schadevergoeding toegekend hebben gekregen meer klachten rapporteren dan slachtoffers die wel schadevergoeding hebben - 65 - ontvangen, kan daarom niet worden uitgesloten dat zij liegen over hun klachten. Doel De onderhavige studie had tot doel te onderzoeken of verschillen in klachtniveaus tussen slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven die geen tegemoetkoming in immateriële schade van het Schadefonds Geweldsmisdrijven hebben ontvangen moeten worden toegeschreven aan verschillen in liegen. Methode Honderdvijfentwintig slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven die een aanvraag tot uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven hadden ingediend kregen na afloop van de aanvraagprocedure een vragenlijst voorgelegd over symptomen van posttraumatische stressstoornis (PTSS) ten gevolge van het misdrijf alsmede een vragenlijst waarmee hun bereidheid tot het rapporteren van bizarre en onwaarschijnlijke symptomen een indicator van liegen - kon worden gemeten. Resultaten Slachtoffers aan wie geen tegemoetkoming in immateriële schadevergoeding was toegekend rapporteerden meer psychische klachten dan slachtoffers die wel zo’n tegemoetkoming hadden ontvangen, maar dit gold vooral voor slachtoffers die waarschijnlijk logen over hun klachten. Conclusies In onderzoek naar de impact van schadevergoeding op de emotionele verwerking van schokkende gebeurtenissen moet rekening gehouden met de mogelijkheid dat respondenten liegen over hun klachten. Evaluatie van het politieoptreden, legitimiteit en bereidheid tot medewerking: een empirisch onderzoek onder slachtoffers van criminaliteit N.N. Koster, K.F. Kuijpers, M.J.J. Kunst, J.P. van der Leun Achtergrond Het streven naar legitimiteit is een belangrijk doel voor de politie, omdat dit een voorspeller zou zijn voor de mate waarin mensen bereid zijn om hun medewerking te verlenen aan de politie. Een positieve evaluatie van interacties met politieagenten zou bijdragen aan de legitimiteit van de politie als instituut. Hoewel hiervoor empirische steun is gevonden in onderzoeken onder burgers in het algemeen, is de relatie tussen het geëvalueerd politieoptreden, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de bereidheid om medewerking te verlenen aan de politie niet eerder binnen één studie onderzocht onder slachtoffers. Doel In het huidige onderzoek wordt nagegaan of en in hoeverre er sprake is van samenhang tussen het geëvalueerd politieoptreden in de eigen zaak en bereidheid tot medewerking met de politie in de toekomst onder slachtoffers - 66 - van criminaliteit en of deze samenhang verklaard kan worden door de gepercipieerde legitimiteit van de politie. Methode Telefonische interviews met slachtoffers van ernstige vormen van vermogenscriminaliteit en geweldsmisdrijven die daarvan aangifte hebben gedaan bij de politie zijn afgenomen op drie meetmomenten (binnen 4 weken na aangifte, 1 maand en 3 maanden later). Hierbij is ingegaan op de evaluatie van het politieoptreden in hun zaak, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en de bereidheid om medewerking te verlenen aan de politie in geval van toekomstige ervaringen als slachtoffer of getuige van een misdrijf. Resultaten en Conclusies De voorlopige resultaten zullen begin juni beschikbaar zijn en tijdens de presentatie worden besproken. Daarnaast zullen aanbevelingen worden gedaan voor toekomstig onderzoek en de politiepraktijk. 14 Internationale misdrijven en misdadigers donderdag 11:30-13:00, Zaal: B030 Voorzitter: J. van Wijk Van risicofactoren naar internationale misdrijven: de rol van de leider Maartje Weerdesteijn Achtergrond Er zijn in de literatuur veel factoren geïdentificeerd die kunnen leiden tot de uitbraak van internationale misdrijven. Deze variëren van de mate van democratie, tot een recente geschiedenis van geweld en verschillende crisissen. Wetenschappers hebben echter moeite om uit te leggen waarom in sommige landen met deze factoren geweld wel uit breekt, en in andere landen niet. Doel Dit onderzoek wil dit verschil tussen landen verklaren door in te zoomen op de rol van de leider en zijn invloed op deze factoren. Methode Dit zal onderzocht worden door middel van een vergelijkende casus waarin twee landen onder de loep genomen worden met vergelijkbare risico factoren, Zambia en Zimbabwe. Waar in Zimbabwe, wel grootschalige internationale misdrijven hebben plaatsgevonden, daar waren deze grotendeels afwezig in Zambia. Resultaten Het wordt hier beargumenteerd dat de leider cruciaal is gebleken in het proces wat er voor zorgt dat risicofactoren worden omgezet in situaties waarin internationale misdrijven worden gepleegd. Kenneth Kaunda - 67 - de eerste president van Zambia regeerde zijn land aan de hand van zijn zelf ontwikkelde concept “humanism”. Hierin stond de gelijkwaardigheid van de mens centraal. Mugabe aan de andere kant begon wel met verzoenend taalgebruik maar dit werd al snel antagonistisch. Conclusies Waar Mugabe actief aanstuurde op geweld in zijn samenleving, was Kaunda een mitigerende factor die de risicofactoren juist compenseerde met een verbroederende retoriek. Uit dit onderzoek is dan ook gebleken dat de leider bepalend is voor de totstandkoming van internationale misdrijven. Rehabilitatie en vervroegde vrijlating van internationale misdadigers: Case study van de ICTY en ICTR Jessica M. Kelder, Barbora Holá, Joris van Wijk Achtergrond Rehabilitatie is een erkend doel van straffen in vele hedendaagse samenlevingen en wordt dan ook als één van de kerndoelen genoemd door de internationale tribunalen voor voormalig Joegoslavië en Rwanda. Beide tribunalen beoordelen daarnaast de mate van rehabilitatie van een door hen veroordeelde bij de overweging tot diens vervroegde vrijlating. Er is echter nergens vastgelegd wat bedoeld wordt met rehabilitatie en hoe dit gerealiseerd en getoetst kan worden. Doordat internationale misdadigers en hun misdaden op belangrijke aspecten verschillen van ‘gewone’ misdadigers, is rehabilitatie in deze context echter niet vanzelfsprekend. Doel Er bestaat binnen de academische wereld nauwelijks aandacht voor deze kwestie. Mijn onderzoek vult deze niche door empirisch onderzoek te doen naar hoe de tribunalen rehabilitatie conceptualiseren en toetsen. Methode Alle vervroegde vrijlatingsbesluiten van de beide tribunalen tot juli 2013 zijn geanalyseerd. Hierin bepalen de tribunalen de mate van rehabilitatie. Daarnaast zijn er interviews gehouden met gevangenisambtenaren om een beeld te krijgen van hoe het rehabilitatieproces er in de praktijk aan toe gaat. Resultaten Uit het onderzoek is gebleken dat de tribunalen (i) geen consistent gebruik maken van vaststaande criteria om de mate van rehabilitatie te bepalen, (ii) een traditionele conceptualisering van rehabilitatie bezigen, (iii) zich baseren op gebrekkige informatie. Conclusies De huidige rehabilitatiepraktijk van het Joegoslavië- en Rwandatribunaal laat weinig ruimte voor de specifieke kenmerken van internationale misdadigers en hun misdaden. Dit brengt nadelige gevolgen met zich mee voor de maatschappijen waar deze misdadigers in zullen - 68 - terugkeren: maatschappijen die vaak nog altijd gebukt gaan onder een conflictverleden. Uitlevering van oorlogsmisdadigers: kan het ‘Rwandese model’ een precedent scheppen? M.P. (Maarten) Bolhuis, J. (Joris) van Wijk, L. (Louis) Middelkoop Achtergrond Asielzoekers die in verband worden gebracht met genocide of oorlogsmisdrijven en op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag worden uitgesloten van vluchtelingenbescherming, kunnen niet altijd terug naar hun land van herkomst. Strafrechtelijk vervolgen in Nederland blijkt in de praktijk zeer problematisch: tot nu toe zijn slechts 4 ‘1F-ers’ veroordeeld. Voor uitlevering - met het oog op vervolging in het land van herkomst - gold lange tijd dat dit juridisch en praktisch ook moeilijk was. In december 2013 is voor het eerst de uitlevering van een 1F-er aan een nietEuropees land toelaatbaar verklaard: de Haagse rechter besliste dat JeanClaude I. mag worden uitgeleverd aan Rwanda. Daarmee treedt Nederland in de voetsporen van andere landen en het Rwanda-tribunaal. Eerder werden uitleveringsverzoeken van Rwanda echter altijd geweigerd. Deze trendbreuk moet worden begrepen vanuit een aantal gelijktijdige ontwikkelingen, waarin ook de Nederlandse regering een actieve rol speelde. Het mogelijk maken van uitlevering aan Rwanda wordt nu zelfs gepresenteerd als een ‘model’ dat ook breder toepasbaar is. Doel Beschouwen of uitlevering naar het land van herkomst een (gedeeltelijke) oplossing kan bieden voor het probleem dat mogelijk criminele asielzoekers hun straf ontlopen doordat zij in Nederland verblijven. Methode Schets van de 1F-populatie in Nederland op basis van systematische analyse van een unieke dataset van alle IND dossiers van 1Fers tussen 2000 en 2010, analyse jurisprudentie Conclusies Om uiteenlopende redenen (praktische, politieke en juridische) is het niet erg waarschijnlijk dat uitlevering zoals mogelijk gemaakt in het geval van Rwanda het geschetste probleem in de nabije toekomst gaat oplossen. Conformisime en internationale misdrijven: verschillen tussen daders van internationale misdrijven en daders van commune criminaliteit T.G.C. van den Berg, J. van Wijk Achtergrond Daders van internationale misdaden, zoals genocide, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden worden in de criminologie vaak getypeerd als ‘gewone’ mensen die in extreem ‘ongewone’ omstandigheden - 69 - tot criminaliteit zijn vervallen. Deze daders plegen hun misdaden namelijk veelal in een context waarin het geweld wordt gelegitimeerd door de autoriteit van de staat, aan wiens normen zij zich conformeren. Vanuit deze typering wordt de internationale misdadiger als een ander soort misdadiger gepresenteerd dan de ‘gewone’ commune misdadiger die juist wordt gekenmerkt door deviantie. Dit zou leiden tot een kwalitatief verschil tussen deze twee soorten daders en, zo wordt soms betoogd, dit zou duidelijker tot uitdrukking moeten komen in de manier waarop de (internationale) gemeenschap daders van internationale misdaden beoordeelt. Doel Het doel is om deze redenering te analyseren en te onderzoeken of op grond hiervan er werkelijk gesproken kan worden van twee kwalitatief verschillende soorten daders. Methode Analyse en evaluatie van het hierboven geformuleerde argument. Resultaten Een conceptuele analyse van het concept ‘deviantie’ aan de hand van Becker leidt tot het besef dat deze kwalificatie slechts een relatieve en geen absolute is. Cruciaal voor het argument is daarom dat ‘gewone’ misdadigers zich conformeren aan een niet-statelijke autoriteit in plaats van aan een statelijke autoriteit. De actor ‘staat’ blijkt echter als gedragsdeterminant moeilijk te onderscheiden van andere autoriteiten. Conclusies Het argument dat stelt dat de internationale misdadiger een kwalitatief ander soort dader is is moeilijk houdbaar. 15 Culturele Criminologie donderdag 15:45-17:15, Zaal: C014 Voorzitter: F. van Gemert Biografie wordt Etnografie Frank van Gemert Achtergrond Biografie is in de criminologie lange tijd veronachtzaamd. Er zijn veel autobiografieën van boeven en eveneens veel ongeautoriseerde biografieën die werden geschreven door journalisten, maar criminologen leverden nog nauwelijks een bijdrage. Doel Dit paper wijst op de toevoeging die biografie als bron van kennis kan betekenen binnen de criminologische discipline. Dat kan door te wijzen op specifieke theoretische invalshoeken, maar in dit paper gebeurt dat in het bijzonder door stil te staan bij de te hanteren methode. - 70 - Methode Het schrijven van een biografie is van oudsher gebaseerd op het voorbije leven van een persoon. Als regel is de persoon dood en kijkt men terug. De biografie is een reconstructie op basis van wat is achtergebleven; in het bijzonder historici gebruiken deze insteek. Het werken aan een biografie, samen met een nog levende hoofdpersoon, wijkt hiervan af. Interviews vormen het belangrijkste bestanddeel van de data, maar, naast geschreven bronnen, kan ook participerende observatie een rol gaan spelen. Biografie wordt dan etnografie. Resultaten Op basis van afgesloten en lopend onderzoek komt naar voren dat een dergelijke werkwijze een zeer compleet beeld kan geven, omdat niet alleen wordt teruggekeken, maar het leven van de hoofdpersoon in het hier en nu een belangrijke aanvulling biedt op de data. Conclusies De ogenschijnlijk simpele opzet van de biografie als een case study met de enkele hoofdpersoon biedt veel meer aanknopingspunten en uitdagingen voor de criminoloog dan aanvankelijk werd gedacht. "Lou Reed has been a huge influence in my life". Over marginaliteit, identiteit en de consumptie van transgressie Thaddeus Muller Achtergrond Sinds Presdee’s studie ‘Cultural Criminology and the Carnival of Crime’ (2000) is binnen de culturele criminologie meer aandacht besteed aan transgressie en de consumptie ervan via literatuur, muziek en film. Transgressie heeft betrekking op extreem gedrag waarmee grenzen en normen worden overschreden. Ik ga hier nader in op hoe fans van Lou Reed betekenis hebben gegeven aan zijn songs en levenswijze, die gekenmerkt werden door transgressie. Doel Welke betekenissen heeft het consumeren van transgressieve cultuuruitingen, in het bijzonder de songs van Lou Reed. Methode De gehanteerde methode betreft een analyse van ruim 500 onlinereacties op een artikel over Lou Reed naar aanleiding van zijn overlijden. Deze variëren van statements over bijvoorbeeld zij meest bekende song “ Walk on the Wild Side” tot korte emotionele biografische verhalen over marginaliteit en identiteit. Resultaten Uit het onderzoek komt een centraal thema naar voren dat betrekking heeft op de begrippen non-conformiteit, identiteit en authenticiteit. In de emotionele biografische verhalen wordt het belang van Lou Reed duidelijk voor de identiteit van personen die zichzelf als outsiders - 71 - definiëren: “Lou taught me that I could be exactly who I was, with no apology”. Conclusie Uit het onderzoek komt naar voren dat Lou Reed vooral voor outsiders van grote betekenis was voor hun hun identiteit. Lou Reed werd door zijn transgressieve songs, optredens en levenswijze een’ rol model’, waardoor zij zichzelf konden accepteren. Een 'Culture of (Mis)Control' in Rotterdam en Antwerpen?! De sociale praktijk van integraal veiligheidsbeleid Drs. Tom de Leeuw Achtergrond Door sociale, economische en culturele transformaties raakten grote steden steeds meer bemiddelde bewoners kwijt en kregen daar sociaaleconomisch kwetsbaardere bewoners voor terug. In de jaren zeventig diende de stadsvernieuwing als een beleidsantwoord op deze ontwikkelingen. Midden jaren tachtig investeerde de landelijke politiek de aanpak van ‘kleine criminaliteit’ en in de jaren negentig was er aandacht voor ‘sociale vernieuwing’. Deze losstaande ingrepen vormden midden jaren negentig de basis voor een ‘integraal veiligheidsbeleid’, waarin bestuurders, ambtenaren, welzijnswerkers, handhavers intensiever behoorden te gaan samenwerken. Doel Grote steden voeren dit ‘integraal veiligheidsbeleid’ inmiddels al enkele jaren om problemen rond overlast, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens onder controle te krijgen. In dit onderzoek in twee centraal gelegen ‘achterstandswijken’ in havensteden met een politiek-bestuurlijk ‘veiligheidsklimaat’ ligt de focus op perspectieven van actoren op deze beleidspraktijk. Hoe denken zij over veiligheid, het beleid en hun ‘partners’ en op wat voor manieren gaan ze om met het ‘integraal werken’? Methode In dit internationaal vergelijkend etnografisch onderzoek is gebruik gemaakt van informele gesprekken, open interviews, participerende observaties en documentanalyse. Resultaten Drie jaar veldwerk heeft geresulteerd in contacten met verschillende actoren in beide steden die zijn vertaald in de vorm van ‘rijk’ interviewmateriaal met 112 respondenten en 900 pagina’s aan verslagen van informele gesprekken, ‘kijkjes achter de schermen’ bij professionals en betrokkenheid bij bewonersprojecten en activiteiten in de wijk. Conclusies De internationale vergelijking laat zien dat bovenlokale contexten een belangrijke rol spelen in de effecten en effectiviteit van lokaal - 72 - veiligheidsbeleid en de perspectieven die actoren hebben op veiligheidsproblemen en de aanpak hiervan. 16 De terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving donderdag 15:45-17:15, Zaal: B016 Voorzitter: Henk van de Bunt Gevangene van het verleden: de terugkeer van zedendelinquenten Miranda Boone, Henk van de Bunt, Dina Siegel Achtergrond Wat gebeurt er als zedendelinquenten na het uitzitten van hun straf weer terugkeren in de samenleving? Wat zijn de gevolgen van de 'ontmaskering', als de nieuwe buurman een zedenverleden blijkt te hebben? Doel Wij onderzochten 9 crisissituaties die zich in de afgelopen jaren hebben voorgedaan, en reconstrueerden aan de hand van interviews met betrokkenen hoe deze morele paniek ontstond, verliep en afliep. Methode Er zijn interviews gehouden met ex-zedendelinquenten, buurtbewoners, wijkagenten, reclasseringswerkers en burgemeesters waarin aan de orde kwam hoe zij op de crisis hebben gereageerd en welke activiteiten zij hebben ondernomen om de crisis te bezweren. Resultaten In de presentatie zal veel aandacht worden besteed aan de betekenis van twee fasen in de ontwikkeling van de crisis, de fase waarin bij de meeste betrokkenen het zedenverleden nog niet bekend is en de wel geïnformeerde actoren pogen de geheimhouding te bewaren, en het moment waarop de 'ware' identiteit van de (nieuwe) bewoner bekend raakt. Conclusie De vraag is of grotere transparantie leidt tot een betere afloop. Door een open houding kunnen daders steun mobiliseren, bijvoorbeeld van buurtbewoners. Hetzes en negatieve labeling kunnen daarentegen leiden tot een verdergaand sociaal isolement, wat de kans op recidive mogelijk eerder vergroot dan vermindert. Voorkomen van recidive van zedendelinquenten met de Verklaring Omtrent het Gedrag Elina Kurtovic Achtergrond Op welke wijze kan de resocialisatie van zedendelinquenten in het gedrang komen vanwege het niet kunnen verkrijgen van een Verklaring - 73 - Omtrent het Gedrag, op grond waarvan zij worden uitgesloten van bepaalde functies in de maatschappij? Wat zijn de gevolgen hiervan en hoe heeft het beleid zich in de afgelopen 10 jaar ontwikkeld met het oog op het voorkomen van recidive van zedendelinquenten binnen de werksfeer? Doel Kritische reflectie op het beleid dat zich richt op het voorkomen van recidive van zedendelinquenten door hen uit te sluiten van bepaalde functies. Methode Analyse van de ontwikkeling van het beleid en casestudies aan de hand van jurisprudentie en praktijkvoorbeelden. Resultaten De beleidsregels rondom de Verklaring Omtrent het Gedrag zijn in de afgelopen 10 jaar (na incidenten) flink aangescherpt. Bij vele functies kan iemand die eenmaal is veroordeeld voor bijvoorbeeld het bezit van kinderporno 20 jaar lang in principe niet in aanmerking komen voor een VOG. Tegelijkertijd laten de uitspraken van de Raad van State een tegengestelde trend zien, waarin de afgelopen jaren de afwijzingen van VOG’s voor zedendelinquenten steeds kritischer worden getoetst. Conclusie/discussie Het aangescherpte toetsingskader voor VOG-aanvragen van (ex-)zedendelinquenten lijkt totale (risico)uitsluiting te beogen terwijl onderzoek aantoont dat juist het hebben van werk voor bijvoorbeeld jonge zedendaders het herhalingsrisico verkleind. De ontwikkeling van jeugdige zedendelinquenten in de jong volwassenheid Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks Achtergrond Uit recente onderzoeken naar het effect van levensloop transities als huwelijk, kinderen krijgen en werk bleek dat voor hoog risico daders (met problematische achtergronden) een verlagend effect gevonden wordt op delinquentie. Jeugdige zedendelinquenten worden gekenmerkt door psychologische en persoonlijke ‘negatieve’ kenmerken en vormen in die zin dan ook een groep hoog risico daders. Voor deze groep is echter niet onderzocht hoe zij zich ontwikkelen in de jong volwassenheid op het gebied van levenslooptransities en of het protectieve effect hiervan hetzelfde is als voor andere hoog risico daders. Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in het effect van de levenslooptransities op delinquentie voor jeugdige zedendelinquenten. Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data verzameld van 18 tot en met 28 jaar zullen de longitudinale gegevens van een grote groep jeugdige zedendelinquenten worden bestudeerd. De gebruikte - 74 - statistische modellen zullen de levenslooptransities beschrijven en vervolgens zullen de effecten van deze transities op delinquentie worden geschat door te kijken naar veranderingen binnen personen. Resultaten en conclusies Wij laten allereerst zien dat de transities beperkt zijn. Het hebben van werk zorgt echter wel voor een afname in delinquentie in tegenstelling tot trouwen of het krijgen van kinderen. 17 Internationale misdrijven en internationaal strafrecht donderdag 15:45-17:15, Zaal: C020 Voorzitter: Willem de Haan Vrijgesproken maar niet vrij Joris van Wijk, Maaike Zeeuw Achtergrond Het Rwanda Tribunaal heeft de afgelopen jaren een aantal prominente verdachten van de genocide van 1994 vrijgesproken. Tot nu toe nog geen van teruggekeerd naar Rwanda. Zij vrezen daar alsnog door nationale rechtbanken vervolgd worden. Een aantal personen heeft onderdak kunnen vinden in Europese landen, terwijl een veel groter gedeelte geen enkel land bereid kan vinden om hun op te nemen. Zij verblijven - soms al jaren - in een door de internationale gemeenschap gefinancierd safe house in Tanzania, waar het Rwanda Tribunaal haar standplaats heeft. Doel In deze presentatie wordt besproken waarom de vrijgesproken Rwandezen niet gedeporteerd worden naar hun land van herkomst, waarom derde landen hen geen verblijfsvergunning verschaffen, onder welke omstandigheden zijn hun tijd in het safe house slijten en in hoeverre verwacht kan worden dat soortgelijke problemen zich in de toekomst voordoen bij het Internationaal Strafhof. Methode Gebaseerd op een review van literatuur, beleidsdocumenten en interviews met vrijgesproken in het safe house verblijvende Rwandezen en medewerkers van het Rwanda Tribunaal. Resultaten Er wordt besproken dat er twijfels zijn over de kwaliteit van het juridisch systeem in Rwanda, dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag hervestiging soms moeilijk maakt en dat het leven in het safe house in zekere zin vergeleken kan worden met een ‘gouden kooi’. Het internationaal - 75 - strafhof heeft nog niet in een oplossing voorzien om soortgelijke problemen te voorkomen. Conclusie De internationale gemeenschap zal zich meer moeite moeten getroosten om personen die middels internationaal strafrecht worden vrijgesproken te kunnen hervestigen. Corporate complicity in human rights violations perpetrated in Argentina in 1976-1983 Magali Bobbio, Willem de Haan Background Corporate complicity to human rights violations (Huisman 2010) may refer to different categories of corporate complicity (from initiating to facilitating), each requiring the fulfillment of specific conditions. Goal To answer the question how and why did corporations become involved in international crimes committed in Argentina during the dictatorship 19761983? Method In this research, we have gathered and analyzed data of corporate complicity in human rights violations in Argentina perpetrated by the military junta 1976-1983 (Bohoslavsky and Opgenhaffen 2010). We have focused on cases of well-known companies in Argentina which the Secretary of Human Rights in Argentina - as a plaintiff - is preparing for trial. Results More specifically, we have analyzed the specific forms of corporate complicity these companies are accused of, how these may have resulted from the specific conditions in which they operated, in which ways the forms of complicity are being prosecuted under national law in Argentina, and how they might have been prosecuted if they would have been brought before the International Criminal Court. Conclusion Analysis of three cases - in terms of their involvement, opportunity, (lack of) control - seems to confirm the ‘business as usual’ hypothesis that the most probable answer to the criminological question of why corporations get involved in international crimes is: ‘due to the exceptional circumstances’. Hague: Eleven International Publishing. Bedrijven en autoritaire regimes Annika van Baar Achtergrond Betrokkenheid van bedrijven bij genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden en andere grove mensenrechtenschendingen zijn een onderbelichte vorm van - 76 - organisatiecriminaliteit en een vaak vergeten actor in onderzoek naar internationale misdrijven. Kijkend naar misdrijven gepleegd door autoritaire regimes wordt het duidelijk dat ondernemingen vele verschillende soorten bijdragen leveren aan onderdrukking, foltering, vervolging en (massa) moord. Doel Het doel van dit paper is om een beeld te schetsen van wat deze bijdragen zijn en wat kan worden geconcludeerd uit overeenkomsten en verschillen bij het vergelijken van een aantal verschillende cases. Methode: Er wordt gekeken naar betrokkenheid van bedrijven bij nazimisdrijven, tijdens Apartheid en tijdens het militaire regime in Argentinië en er wordt gebruik gemaakt van historische studies, interviews en openbaar beschikbare bronnen. Resultaten Het reguleren en controleren van de economische sector is een integraal onderdeel van het beleid van autoritaire regimes en binnen bepaalde sectoren is de kans op betrokkenheid bij misdrijven groter dan bij andere. Hiernaast zijn de verschijningsvormen veelzijdig, speelt de relatie tussen het bedrijf, het totalitair regime en de staat van herkomst van het bedrijf een belangrijke rol en wijzen onderlinge verschillen tussen bedrijven op een diversiteit aan relevante verklaringen. 18 Groene Criminologie donderdag 15:45-17:15, Zaal: C004 Voorzitter: Daan van Uhm Criminaliteit en Traditionele Chinese Medicijnen D.P. van Uhm Achtergrond Tijgerbotten tegen reuma, neushoornhoorn tegen griep en zeepaardjes tegen nieraandoeningen? Hoewel duizenden dier- en plantsoorten legaal worden gebruikt in Traditionele Chinese Medicijnen, bevatten sommige medicijnen dierlijke of plantaardige (illegale) ingrediënten van beschermde soorten. Dit onderzoek gaat in op de verschillende aspecten die een rol spelen in deze illegale medicijnenhandel, zoals de criminalisering, het cultureel gebruik van bepaalde producten en de smokkelmethoden. Doel Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van illegale handel in Traditionele Chinese Medicijnen met beschermde soorten naar en via de Europese Unie. - 77 - Methode Op basis van cijfers van inbeslagnemingen tussen 2001-2010 binnen de EU is de ‘zichtbare’ illegale handel geïnventariseerd. Vervolgens zijn semigestructureerde interviews met handelaren, consumenten en experts afgenomen in China en Nederland. Resultaten Het gebruik van Traditionele Chinese Medicijnen ligt diepgeworteld in de Chinese cultuur. De criminalisering van bepaalde dier- en plantsoorten in de medicijnen heeft de laatste decennia plaatsgevonden en geresulteerd in een ondergrondse markt van Traditionele Chinese Medicijnen in China, maar eveneens in Europa. De grondstoffen voor de medicijnen worden veelal illegaal geïmporteerd en vervolgens verwerkt en gedistribueerd in China of geëxporteerd naar het buitenland. Hoewel de handelsnetwerken vaak zijn gebaseerd op traditionele familiebanden, lijkt deze markt steeds aantrekkelijker te worden voor georganiseerde criminaliteit. Landjepik (land grabbing) in de Amazone Tim Boekhout van Solinge Achtergrond Het mondiale vraagstuk van tropische ontbossing, zoals in de Amazone, kan goed vanuit de (groene) criminologie worden bestudeerd. De meeste van deze ontbossing is namelijk simpelweg illegaal. Bij handhavingsinstanties staan vraagstukken rond de illegale exploitatie en handel van natuur en milieu ook op de agenda. Een goed voorbeeld hiervan is de Green Desk van Interpol, dat zich richt op Environmental Crime. De nadruk ligt echter vaak nog op illegaal hout, terwijl houtkap, d.w.z. ontbossing voor hout, niet de belangrijkste reden is van ontbossing. Landconversie voor landbouw (het omzetten van bosland in landbouwgrond) is namelijk een veel belangrijker oorzaak van ontbossing zoals in de Amazone. Methode De presentatie is gebaseerd op literatuurstudie, observaties en interviews ter plaatste (in de Braziliaanse Amazone) en beschikbare satellietbeelden. Vraagstelling Wat zijn de methoden van landjepik (landgrabbing) in de Braziliaanse Amazone? Deelvragen: a) welke spelers zijn betrokken bij dit proces of welke drijvende krachten zijn te onderscheiden? , b) wat is het overheidsbeleid, inclusief de handhaving?; c) welke legale en illegale methoden van landjepik zijn te onderscheiden in de Amazone; en d) hoe kan dit vraagstuk van landjepik theoretisch worden benaderd (met name in het licht van de criminologische - 78 - discussie rond handhaving versus regulering als het gaat om witteboordencriminaliteit) Resultaten Duidelijk zal worden gemaakt dat er zowel legale als illegale vormen van landverwerving bestaan in de Braziliaanse Amazone. Er zijn vooral private actoren bij betrokken, waarmee het een voorbeeld is van witteboordencriminaliteit. De beschreven vormen van landverwerving zijn zowel legaal als illegaal. In de Amazone gebeurt dit vaak illegaal. Daarnaast betreft het ook een vaak gewelddadige activiteit. Er wordt geregeld geweld gebruikt tegen mensen die zich verzetten tegen deze vorm van landjepik of landgrabbing: bosbewoners en beschermers van natuur en milieu. Ter voorkoming en beperking van dit mondiale probleem wordt vaka ingexzet op regulering (afspraken maken met het bedrijfsleven), in plaats van (strikt) te handhaven, maar het is maar de vraga of dat voldoende en effectief is. Conclusie Om dit probleem aan te pakken zou er meer handhaving moeten zijn; regulering waar nu vooral voor wordt gekozen biedt onvoldoende garanties om landjepik, alsmede het geweld dat er bij komt kijken, te voorkomen. Gevolgen van en lokale perspectieven op stuwdammen in Turkije en Koerdistan/Noord-Irak Alex Kemman Mijn onderzoek benadert stuwdammen vanuit groene/kritische criminologie. Hiervoor heb ik 3 maanden kwalitatief veldwerk in Turkije en Noord Irak gedaan (Koerdistan). Daar wilde ik zowel de gevolgen van dammen als de lokale perspectieven hierop beschrijven, alsook wie benadeeld wordt en wie bevoordeeld wordt. De Grote Zab rivier - een hoofdarm van de Tigris rivier- was mijn casestudy, en laat de grotere context en mechanismen van dammen - zowel lokaal als globaal - zien. Deze gevolgen zijn problematisch, vooral als de benedenstroomse consequenties worden meegenomen, aangezien het zuiden van Irak met droogte en zoute grond heeft te kampen. Ook vanuit conventionele criminologie bezien zijn de lokale dammen ook problematisch, aangezien de nationale wetgeving omtrent EIAs (Environmental Impact Assessment) nauwelijks wordt gevolgd. Daarnaast lijken etniciteit en nationalisme een rol in de ideeen op de - 79 - dammen spelen. Vaak worden buitenlandse dammen als problematisch ervaren terwijl lokale dammen (door eigen politieke leiders) wel oke worden gevonden. Deze etnische framing gaat voorbij een de socio economische factoren die het slachtofferschap bepalen; arme rurale bevolking is meestal de dupe terwijl transnationale en lokale politieke en economische elites de vruchten plukken. Staten en bedrijven profiteren van de dammen onder het mom van ontwikkeling, terwijl dit in de praktijk zeer discutabel is. 19 Vrouwen & Criminaliteit donderdag 15:45-17:15, Zaal: B014 Voorzitter: Elanie Rodermond Internationale misdrijven een mannenzaak? Over vrouwelijke daders van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven Alette Smeulers Achtergrond Onder de ruim 280 personen die door een internationaal straftribunaal of hof zijn berecht, bevinden zich slechts twee vrouwen - dat is minder dan 1%. Dit werpt de vraag op of internationale misdrijven vrijwel uitsluitend door mannen begaan worden en vrouwen niet tot dergelijke wreedheden in staat zijn of dat er andere verklaringen zijn waarom slechts zo weinig vrouwen door dergelijke tribunalen berecht zijn. Doel Om een inventarisatie te maken van de betrokkenheid van vrouwen bij internationale misdrijven in conflicten; een overzicht te maken van hun rol en de motieven die hen tot hun daden dreven. Daarnaast zal nagegaan worden in hoeverre rollen en motieven van vrouwen verschillen van die van mannen. Methode Literatuur studie en jurisprudentieonderzoek. Resultaten Vrouwen blijken in veel conflicten wel degelijk bij allerlei internationale misdrijven betrokken te zijn geweest en in allerlei verschillende rollen, zoals administratief en ondersteunend personeel, kampbewaakster, zedendelinquent en politiek leidinggevende. Conclusies Er blijken inderdaad minder vrouwen dan mannen bij internationale misdrijven betrokken te zijn om de simpele reden dat er minder vrouwen deel uit maken van gemilitariseerde eenheden dan mannen en daar de grootste groep daders te vinden is. Toch zijn er grote aantallen - 80 - vrouwen in allerlei verschillende rollen betrokken bij internationale misdrijven en blijken vrouwen ook niet minder wreed dan mannen. Integendeel soms blijken vrouwen juist omdat ze zichzelf willen bewijzen wreder dan hun mannelijke collega’s. Vrouwen in detentie: "Age of onset" en de rol van partners Anne-Marie Slotboom, Katharina Joosen Achtergrond Verschillende studies laten zien dat een late start in de criminaliteit niet ongebruikelijk is voor vrouwen (e.g., Blokland & van Os, 2010; Eggleston & Laub 2002; Fontaine et al, 2009; Wong et al., 2010). Verklaringen voor deze late start worden echter nog weinig gegeven. Er zijn aanwijzingen dat juist bij vrouwen intieme relaties samenhangen met deze late start. Doel We onderzoeken in een steekproef gedetineerde vrouwen of relaties van vrouwen met deviante partners samenhangen met een late start in de criminaliteit. Methode Het onderzoek is uitgevoerd bij ongeveer 400 gedetineerde vrouwen, waarbij zowel kwantitatief (survey en life history calender) als kwalitatief (diepte interviews) de rol van intieme relaties in het leven van gedetineerde vrouwen is onderzocht. Naast gegevens over intieme relaties zijn er gegevens gebruikt over onder andere victimizatie, gezinsproblemen voor 16e jaar en verslaving. Voorlopige Resultaten Vooralsnog zijn er aanwijzingen dat vrouwen die vroeger beginnen dan 25e levensjaar meer problemen hebben in hun voorgeschiedenis dan vrouwen die na het 25e beginnen. Vrouwen die later beginnen met de criminaliteit hebben na hun 25e vaker een antisociale partner (gewelddadig, crimineel) dan vrouwen die eerder beginnen. Het Verlies van Houvast: De Impact van het Overlijden van Dierbaren op het Risico voor Criminaliteit en Detentie onder Vrouwen Katharina Joosen, Candace Kruttschnitt, Catrien Bijleveld, Anne-Marie Slotboom Achtergrond Bestaand onderzoek naar levenspaden die bij vrouwen leiden tot criminaliteit en detentie is vooral gericht op de impact van factoren als economische marginalisatie, victimizatie, romantische partners, en psychische- en/of verslavingsproblematiek. Er is echter nog beduidend minder aandacht geweest voor de impact van specifieke stressvolle levensgebeurtenissen - zoals het overlijden van dierbaren - op het risico voor - 81 - criminaliteit en detentie. Binnen de gehechtheidsleer wordt het verlies van een dierbare gezien als een levensgebeurtenis, die door het verbreken van een gehechtheidsrelatie vooral psychische stress oplevert. Hiernaast kan er bij het overlijden van bijvoorbeeld een ouder of partner sprake zijn van het wegvallen van financiële, praktische en/of sociale steun. Vanuit het evolutionair oogpunt van de tend-and-befriend hypothese maken met name vrouwen gebruik van sociale steun om efficiënt te reageren in stressvolle situaties. Dus deze psychologische stress in reactie op een overlijden gecombineerd met het wegvallen van sociale steun om met deze psychische stress om te gaan, zou mede kunnen verklaren waarom een dergelijke stressvolle gebeurtenis voor vrouwen een negatief turning point zou kunnen zijn naar criminaliteit en detentie. Doel Onderzoeken wat de relatieve impact is van verschillende verlieservaringen op het risico voor criminaliteit en detentie onder vrouwen. Methode Voor deze presentatie zullen de levensloopkalenders van 397 gedetineerde vrouwen worden geanalyseerd met betrekking tot de relatie tussen verschillende verlieservaringen en zelf gerapporteerde criminaliteit en detentie. Resultaten In deze presentatie zullen de eerste resultaten worden gepresenteerd. Conclusie: Resultaten worden geïnterpreteerd vanuit de theoretische kaders van de gehechtheidsleer en de evolutionaire tend-and-befriend hypothese. Vrouwen en detentierecidive: de invloed van huwelijk en kinderen Elanie Rodermond, Candace Kruttschnitt, Anne-Marie Slotboom, Catrien Bijleveld Achtergrond Steeds meer studies richten zich op het proces van desistance. Echter, veel van deze studies zijn gebaseerd op steekproeven van mannen, terwijl bepaalde levensgebeurtenissen zoals trouwen en kinderen krijgen mogelijk een andere invloed op vrouwen hebben, met name na een periode van detentie. Doel Deze studie onderzoekt in hoeverre bepaalde life events kunnen voorspellen of vrouwen die gedetineerd zijn geweest later nogmaals in detentie komen. Methode De sample bestaat uit vrouwen die in 2007 zijn uitgestroomd (N = 2839). Gegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn gekoppeld aan gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie. Eerst wordt bekeken hoeveel vrouwen opnieuw in detentie komen en hoe snel. Vervolgens wordt - 82 - onderzocht welke factoren samenhangen met het risico op/de timing van detentierecidive. Resultaten Veertig procent van de vrouwen komt opnieuw in detentie. In de jaren dat vrouwen getrouwd zijn, hebben ze een lager risico op detentierecidive. Dit effect wordt niet gevonden voor het hebben van kinderen. Wel hangt de leeftijd van de moeder ten tijde van het krijgen van het eerste kind negatief samen met het risico op detentierecidive. Conclusie Dat huwelijk wel verband houdt met (het uitblijven van) detentierecidive maar het hebben van kinderen niet, is tegengesteld aan de literatuur. Mogelijk speelt het specifieke karakter van deze groep vrouwen een rol, alsmede de moeilijkheden die zij ondervinden na een detentieperiode. Verder onderzoek moet uitwijzen of bepaalde combinaties van factoren samenhangen met detentierecidive. 20 Forensisch Psychiatrische Figuren I donderdag 15:45-17:15, Zaal: B035 Voorzitter: F. Koenraadt De vreemde buurman Judith Karen van Zanten Achtergrond Veel psychiatrisch patiënten wonen thuis; het hebben van een psychisch gestoorde buur is dan ook niet ongewoon. In burenrelaties kunnen escalerende conflicten ontstaan. Met name de psychotische buurman lijkt onvoorspelbaar te zijn. Onderzoek naar burenconflicten en geweld tussen buren is schaars, zeker betreffende de psychisch gestoorde buur. Doel Deze studie betreft psychotische daders, die een delict gericht op een buur plegen. Wat is kenmerkend voor deze vreemde buurman? Wat onderscheidt hem van andere daders van ‘buren-delicten’? De focus ligt op de burenrelatie, eventuele burenconflicten en de rol van psychotische kenmerken. Methoden Er wordt gebruik gemaakt van gedragskundige rapportages pro Justitia over verdachten van (pogingen tot) levensdelicten gericht op een buur en strafdossiers inzake van delicten tussen buren. Deze dossiers worden kwantitatief en kwalitatief geanalyseerd. Hieruit volgen demografische kenmerken en een ordening op basis van het delict, motief en burenrelatie. - 83 - Resultaten De vreemde psychotische buurman pleegt gewelddadige delicten. De niet psychotische buurman pleegt tevens lichtere delicten. Er zijn twee varianten van de vreemde buurman: in de eerste variant spelen psychotische kenmerken een rol in de burenrelatie en de totstandkoming van een conflict. In de tweede variant is geen conflict; de dader is zijn realiteitsbesef kwijt en het delict is niet op de specifieke buur gericht. Conclusies De vreemde buurman kan een gevaar zijn voor omwonenden. Wanneer een conflict aanwezig is, kan een delict van de psychotische buurman lijken op dat van een niet psychotische buurman. Wanneer geen conflict aanwezig is, hebben psychotische symptomen de overhand bij de totstandkoming van het delict. De dolende vagebond Frans Koenraadt Achtergrond Zwerven (landlopen), bedelen en openbare dronkenschap vormen een drietal soort gedragingen dat in de loop der eeuwen als hinderlijk en soms zelfs als gevaarlijk werd gezien. In de afgelopen eeuwen komt dit trio in de beeldende kunst met ruime regelmaat voor. Het gaat om een wijze van deviantie die allengs is gaan alterneren tussen delinquentie en psychische afwijking en als gevolg daarvan zijn de personen op wie het van toepassing is, gaan caramboleren tussen opneming in een gevangenis dan wel een krankzinnigengesticht. Doel Onderzoek naar de verschuivingen in de loop der tijd in deviantie die balanceert tussen criminaliteit en psychische stoornis. Methode Onderzoek in criminologische, forensisch gedragskundige en (kunst)historische bronnen, mede aan de hand van beeldmateriaal. Resultaten In de loop der tijd tekent zich een kentering af: waar de armen, bedelaars en landlopers in de Middeleeuwse samenleving nog aanvaard werden, ontwikkelen zich nadien een vroegmoderne afkeuring en uitsluiting die hen tot marginalen degradeert. De marginalisering leidde aanvankelijk tot een grootschalige opsluiting (grand renfermement) later tot een differentiatie in afzonderlijke instellingen, zoals landloperskolonies. Zwervers zijn eeuwenlang te onderscheiden in een ruraal type, zoals de landloper, en een urbaan type, zoals de clochard. Conclusie Deze bijdrage wordt enerzijds geïnspireerd door westeuropese auteurs op criminologisch en forensisch gedragkundig gebied. Anderzijds is materiaal vanuit de beeldende kunst geëigend om het beeld van vagebonden - 84 - en de ontwikkeling van patronen daarin in de loop der tijd manifest te maken en in sommige gevallen deze zelfs tot icoon uit te roepen. De langblijvende ter beschikking gestelde Peter Braun Achtergrond De gemiddelde behandelduur in de TBS is ongeveer 10 jaar. Sommigen blijven veel langer in de TBS. Een klein deel krijgt een longstayindicatie. Onbehandelbaarheid wordt verondersteld. Specialisten bepaalden dat de kans op verbetering dusdanig klein is dat vervolgstappen niet te verwachten zijn. Verbazingwekkend is dat 10% - 15 % van deze groep eigenlijk onverwacht alsnog positief reageert en weer terug de behandeling (TBS of GGZ) in kan. Een goede verklaring moet nog getoetst worden. Doel Onderzoek naar responsiviteit. Wat werkt en waarom? Welke factoren hebben er voor gezorgd dat reeksen onsuccesvolle behandelingen gedurende vele jaren niet voldoende succesvol waren en onverwachte benaderingen wel? Fundamenteel onderzoek naar onbehandelbaarheid en practice based ervaringen moeten leiden tot invalshoeken voor theorievorming. Methoden Longitudinaal onderzoek onder alle ter beschikking gestelden met een Longstay-indicatie waarbij een serie karakteristieken worden vastgelegd. Na een aantal jaren kan er mogelijk onderscheid worden gemaakt tussen de ter beschikking gestelden die weer uit de longstay zijn gekomen en zij die er nog zijn. Kwalitatief onderzoek naar alle ex-longstay ter beschikking gestelden met de vraag wat hen heeft geholpen om alsnog in beweging te komen via diepte-interviews. Resultaten Op basis van resultaten van de twee benaderingen en vergelijking met gegevens van andere Europese instellingen met langdurig verblijvende forensisch psychiatrische patiënten, kunnen nieuwe invalshoeken worden bepaald voor de aanpak van langverblijvers die niet op de reguliere behandelmethodieken reageren. Conclusies De langverblijvende forensisch psychiatrische patiënt kan mogelijk geholpen worden door succesvolle verlaters van het systeem te onderzoeken op succesfactoren. De vrouwelijke dader Eline Muller Achtergrond Er is een groeiend bewustzijn dat de uitvoerige kennis die beschikbaar is over mannelijke geweldplegers wellicht niet geheel toepasbaar is op vrouwen. - 85 - Methode In het Pieter Baan Centrum werd dossieronderzoek gedaan naar 140 vrouwelijke geweldplegers. De studie richtte zich op psychische stoornissen, psychologische factoren en delictgerelateerde variabelen en de verschillen op deze factoren tussen de vrouwelijke onderzoeksgroep en een mannelijke controlegroep. Resultaten De uitkomsten van dit onderzoek wijzen op een verschil tussen mannelijke en vrouwelijke geweldplegers: meer specifiek zijn vrouwen vaker depressief, vertonen vaker zelfdestructief gedrag bijvoorbeeld in de vorm van automutilatie, hebben een laag zelfbeeld en kennen nog vaker dan de mannelijke populatie een voorgeschiedenis met ernstige emotionele, fysieke en seksuele mishandeling. Vrouwen plegen vaker een delict binnen een relationele context en wanneer vrouwen binnen deze relationele context tot geweld overgaan leidt dit vaker tot de dood van het slachtoffer. Conclusie De onderzoeksresultaten komen sterk overeen met wat in internationaal en ander Nederlands onderzoek wordt gevonden. In deze bijeenkomst wordt ter illustratie van de verhalen achter de onderzoeksresultaten een casus gepresenteerd. De (seksueel) sadistische dader Luc Gijs Achtergrond (Seksueel) sadisme spreekt sterk tot de verbeelding. Het wordt bovendien vaak geassocieerd met gevaarlijkheid, ernstige psychopathologie en lust. Wat is echter bekend over (seksueel) sadisme? Doel Aan de hand van een casus, zal een overzicht gegeven worden van wat bekend is over (seksueel) sadisme, hoe het te diagnosticeren en te behandelen. Methode Literatuurreview Resultaten Op basis van een literatuurreview wordt vastgesteld dat (seksueel) sadisme geen homogene categorie vormt, maar dat er verschillende vormen van (seksueel) sadisme zijn. De meest belangrijke vormen zijn (seksueel) sadisme met instemming en “severe (sexual) sadism. Beide vormen zijn diagnostisch te onderscheiden en vragen om andere therapeutische benaderingen. Vooralsnog is er weinig empirische evidentie om vast te stellen of en zo ja in welke mate onze therapeutische bemoeienissen effectief zijn. Conclusie (Seksueel) sadisme is geen eenvormig fenomeen, maar verwijst naar uiteenlopende fenomenen. Om zowel binnen als buiten een forensische - 86 - context valide te diagnosticeren en effectief te behandelen, is het nodig deze veelvormigheid van (seksueel) sadisme te (h)erkennen. 21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving donderdag 15:45-17:15, Zaal: B032 Voorzitter: K. Beijersbergen De subjectieve zwaarte van detentie en de dynamische detentie omgeving Ellen Raaijmakers, Jan de Keijser, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Achtergrond In theorie en praktijk van het straffen, wordt er van uitgegaan dat het afschrikwekkend effect van detentie en de mate van afkeuring die hiermee wordt uitgedrukt een (lineaire) functie zijn van de objectieve strafzwaarte, de straflengte. Deze studie onderzoekt in hoeverre de strafzwaarte zoals ervaren door gedetineerden zelf, de subjectief ervaren zwaarte van detentie, eveneens lineair afhankelijk is van zijn lengte. Bovendien suggereren inzichten uit de literatuur over aanpassing aan detentie dat subjectief ervaren strafleed verandert gedurende een detentie als gevolg van veranderingen in de detentieomstandigheden. Doel Deze studie beschrijft veranderingen in de subjectieve zwaarte van detentie en relateert deze aan veranderingen in de detentieomstandigheden. Methode Er is gebruik gemaakt van longitudinale data van het Prison Project, een grootschalig onderzoek onder Nederlandse gedetineerden, waarbij gedurende 1,5 jaar in detentie, op vier meetmomenten data is verzameld over verschillende deprivaties waaraan gedetineerden gedurende hun detentie worden blootgesteld, alsmede hun subjectief ervaren zwaarte van detentie. Resultaten Multilevel analyses laten zien dat de subjectieve zwaarte van detentie verandert gedurende een periode in detentie. Naarmate de detentie langer duurt, neemt de ervaring van extra toegevoegd leed af. Deze veranderingen hangen samen met veranderingen in de dagbesteding, veiligheid, contact met piw’ers en autonomie van de gedetineerde. Conclusies Deze studie laat zien dat een detentie na drie maanden minder efficiënt wordt in het toevoegen van leed. Implicaties voor straftheorie en beleid worden besproken. - 87 - Procedurele rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen van gedetineerden K.A. Beijersbergen, A.J.E. Dirkzwager, V.I. Eichelsheim, P.H. van der Laan, P. Nieuwbeerta Achtergrond Geweld en andere vormen van misdragingen vormen wereldwijd een probleem in penitentiaire inrichtingen (PI). In 2011 zijn in Nederlandse PI’s alleen al 1500 geweldsincidenten geregistreerd. Voor de beheersbaarheid en veiligheid in PI’s is het belangrijk dat het aantal misdragingen verminderd. De procedurele rechtvaardigheidstheorie veronderstelt dat gedetineerden zich minder misdragen als zij rechtvaardig en respectvol worden bejegend in PI’s. Emoties zoals boosheid spelen hierbij mogelijk een mediërende rol. Doel De huidige studie onderzoekt de relatie tussen procedurele rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen in detentie. Het doel was tweeledig: 1) het onderzoeken van de longitudinale relatie tussen procedurele rechtvaardigheid percepties van gedetineerden en hun misdragingen, 2) het onderzoeken van de mediërende rol van boosheid in deze relatie. Methode Er is gebruik gemaakt van de gegevens van het Prison Project, een longitudinale studie onder Nederlandse gedetineerden. Gedetineerden zijn drie weken (T1) en drie maanden (T2) na binnenkomst in één van de Nederlandse huizen van bewaring bevraagd over de wijze waarop zij zich bejegend voelen in detentie en hun misdragingen. Daarnaast zijn disciplinaire rapporten geanalyseerd om gegevens te verzamelen over de geregistreerde misdragingen van gedetineerden. Resultaten Structural equation modellen laten zien dat gedetineerden die zich procedureel rechtvaardig behandeld voelen op T1, minder vaak rapporteren dat ze zich hebben misdragen op T2 en minder vaak een disciplinair rapport hebben ontvangen op T2. Boosheid medieert volledig het effect van procedurele rechtvaardigheid op misdragingen door gedetineerden. Conclusies De resultaten van dit onderzoek laten zien dat gevangenisautoriteiten misdragingen kunnen beperken door gedetineerden rechtvaardig en humaan te bejegenen. - 88 - De relatie tussen meerpersoonscelgebruik, contacten tussen personeel en gedetineerden, en de perceptie van detentiekwaliteit. Toon Molleman, Esther Van Ginneken Achtergrond Wereldwijd opereren gevangenissen onder overbevolkte omstandigheden en worden gedetineerden in meerpersoonscellen opgesloten. Doel Weinig studies hebben de relatie onderzocht tussen het delen van een cel en de kwaliteit van het leven in detentie in Europa. Dit gebrek aan kennis is aanleiding om met multilevel analyse te kijken hoe het verband is tussen het delen van een cel en de kwaliteit van het leven in detentie. Methode: Er is gebruik gemaakt van een Nederlandse survey onder gedetineerden. Resultaten De bevindingen laten zien dat het gebruik van meermanscellen is geassocieerd met negatievere percepties van detentiekwaliteit, hetgeen deels gemedieerd wordt door verminderde kwaliteit van de contacten tussen personeel en gedetineerden. Conclusies Het gebruik van meerpersoonscellen ondermijnt daarmee de Nederlandse penologische filosofie die de contacten tussen gedetineerden en personeel centraal stelt bij de benadering en resocialisatie van gedetineerden. Aanbevolen wordt terughoudend te zijn met de inzet van meerpersoonscellen en compenserende maatregelen in te voeren. Van bejegening tot vertrek. Een onderzoek naar de werking van vreemdelingenbewaring Arjen Leerkes, Toon Molleman Achtergrond Jaarlijks worden enkele duizenden niet-Nederlanders in de vreemdelingenbewaring geplaatst. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) beoogt om de bewaring op een humane wijze te laten verlopen en hoopt een bijdrage te leveren aan de voorbereiding van het vertrek van migranten die geacht worden om Nederland te verlaten. Doel In dit onderzoek is op verzoek van DJI gekeken naar twee vraagstukken die nauw aansluiten bij deze tweeledige missie. Ten eerste is nagegaan wat de bijdrage kan zijn van personeel aan hoe migranten de detentieomstandigheden beoordelen en waarderen. Ten tweede is onderzocht of, en zo ja hoe, de detentie-ervaring van invloed is op de bereidheid van migranten om medewerking te verlenen aan het vertrek uit Nederland. In deze presentatie ligt de nadruk op de tweede onderzoeksvraag. - 89 - Methode Analyses van survey-gegevens onder personeel (N=1018) en gedetineerde migranten (N=460) werden gecombineerd met interviews met gedetineerde migranten (N=12) en personeel (N=12) van een detentiecentrum. Resultaten Circa een kwart van de getineerde migranten geeft aan dat de bereidheid om Nederland te verlaten sinds de detentie is toegenomen. Conclusies Veranderingen in de bereidheid om Nederland te verlaten lijken in beperkte mate het gevolg te zijn van afschrikking. Belangrijker zijn de gepercipieerde legitimiteit van de detentie en de waargenomen ondersteuning bij terugkeer. 22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd met) vrienden vrijdag 09:30-11:00, Zaal: C004 Voorzitter: E.M. Hoeben Korte termijn veranderingen in vriendschappen en delinquent gedrag op een school in Kentucky: gaat het om selectie, socialisatie, of situatie? Frank Weerman, Pamela Wilcox, Christopher Sullivan Achtergrond In de literatuur over vrienden en jeugdcriminaliteit worden drie processen onderscheiden: selectie van gelijksoortige vrienden, socialisatie door aanpassing aan vrienden, en situationele invloeden wanneer tijd met vrienden wordt doorgebracht. Onduidelijk is welke van deze processen het belangrijkst is, mede doordat gegevens over vrienden en delinquentie gewoonlijk worden verzameld met lange tussenperioden (bijvoorbeeld jaarlijks). Doel Het doel van dit onderzoek is om de korte termijn dynamiek van vriendennetwerken, activiteiten met vrienden, en delinquent gedrag te analyseren en na te gaan in hoeverre er ondersteuning is voor processen van selectie, socialisatie en situatie. Methode In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens die zijn verzameld met tussenperioden van twee weken, tijdens vijf onderzoeksronden van de TEENS-studie onder 155 leerlingen van een school in Kentucky. Iedere keer is aan dezelfde jongeren gevraagd met wie zij op school bevriend zijn, hun activiteiten gedurende de twee voorafgaande - 90 - weken, en eventueel delinquent gedrag in die periode. Om selectie, socialisatie en situationele processen te onderscheiden is gebruik gemaakt van longitudinale sociale netwerk analyse (SIENA). Resultaten De resultaten suggereren dat op deze korte termijn situationele effecten aanwezig zijn, terwijl voor socialisatie geen ondersteuning wordt gevonden. Selectie lijkt niet zozeer op basis van delinquent gedrag plaats te vinden maar wel op basis van delinquente attitudes, naast andere criteria en netwerk-mechanismen. Conclusies De dynamiek van vrienden en delinquentie op korte termijn lijkt een andere dan die op lange termijn. Daarom is het van belang om in toekomstig criminologisch onderzoek data te verzamelen met zowel lange als korte tussenperioden. De Rol van Cohesie in Vriendengroepen voor Delinquentie van Adolescenten Kim Pattiselanno, Jan Kornelis Dijkstra, Christian Steglich, Aart Franken, Wilma Vollebergh, René Veenstra Achtergrond Het hebben van delinquente vrienden voorspelt in sterke mate delinquent gedrag van adolescenten. De vraag is onder welke omstandigheden beïnvloeding door vrienden meer of minder sterk is. Een mogelijk belangrijke factor is cohesie binnen vriendengroepen wat de overdracht van normen en verwachtingen over gedrag kan versterken, waardoor beïnvloeding in hechte vriendengroepen sterker is dan in minder hechte vriendengroepen. Doel In deze studie onderzoeken we in hoeverre beïnvloeding door vrienden afhankelijk is van de cohesie binnen vriendengroepen. Methode De hypothese wordt getoetst onder 344 adolescenten (Mleeftijd = 12.91) met behulp van longitudinale sociale netwerk analyse (SIENA). Vriendschapsnetwerken bestaan uit ongelimiteerde vriendschapsnominaties op schoolniveau. Vriendengroepen werden gedefinieerd als de ‘cognitieve groep’ van een individu (vanuit het perspectief van het individu). Cohesie werd berekend als de mate waarin groepsgenoten elkaar nomineren als groepsleden (lokale dichtheid van de cognitieve groep) op een schaal van 0 (niet hecht) tot 1 (hecht). Delinquentie is gebaseerd op zelfrapportages, waarbij 11 items werden gecategoriseerd in nee (0) en ja (1) en opgeteld, resulterend in een maat van betrokkenheid bij delinquentie. - 91 - Resultaten Hoewel vrienden inderdaad van invloed zijn op delinquentie van jongeren, is dit effect niet afhankelijk van de mate van cohesie in vriendengroepen. Conclusies De resultaten duiden erop dat andere factoren dan cohesie een rol spelen in het proces van beïnvloeding. Groepsgrootte lijkt het cohesie effect in het model te onderdrukken en de manier waarop delinquentie is geoperationaliseerd is mogelijk niet optimaal. Omdat adolescenten elkaar beïnvloeden in specifieke vormen van delinquentie, kunnen we gedrag beter bestuderen als netwerk, niet als latente trek. Verklaringen voor de relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag: zelfcontrole, attitudes, delinquente vrienden en tijd in criminogene settings Heleen J. Janssen, Gerben J.N. Bruinsma, Maja Dekovic, Veroni I. Eichelsheim Achtergrond De relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag in de adolescentie is veelvuldig empirisch bevestigd. In deze studie onderzoeken we in hoeverre concepten uit criminologische theorieën zoals de zelfcontroletheorie, differentiële associatie theorie en gelegenheidstheorieën de relatie tussen opvoeding en delinquentie kunnen verklaren. De verschillende theoretische benaderingen lijken concurrerend, maar vullen elkaar mogelijk aan in het verklaren van de relaties tussen opvoeding en delinquent gedrag. Doel Het doel van deze studie is te onderzoeken in hoeverre zelfcontrole, delinquente attitudes, het hebben van delinquente vrienden en de tijd die door adolescenten wordt doorgebracht in criminogene settings een unieke bijdrage leveren aan het verklaren van de relaties tussen opvoeding en delinquent gedrag. Methode Er wordt gebruik gemaakt van longitudinale data (twee meetmomenten) van de Study of Peers, Activities and Neighborhoods onder 603 adolescenten. Door middel van longitudinale multilevel padmodellen hebben we naar zowel verschillen tussen personen als veranderingen over tijd gekeken. Resultaten Alle mediatoren leveren een unieke bijdrage aan het verklaren van (veranderingen in) delinquent gedrag. Echter, de verbanden tussen opvoeding en delinquent gedrag lijken alleen volledig gemedieerd te worden wanneer alle mediatoren tegelijkertijd in de analyse worden opgenomen. Dit betekent dat alle concepten uit de verschillende theorieën een unieke - 92 - bijdrage leveren aan het verklaren van de verbanden tussen opvoeding en delinquent gedrag. Conclusies Hoewel de verschillende theorieën vaak gezien worden als concurrerend, laten de resultaten van deze studie zien dat ze elkaar aanvullen. We zien dat individuele én contextuele factoren een meer uitgebreide verklaring bieden voor de relatie tussen opvoeding en delinquentie. Woonbuurt, rondhangen met leeftijdsgenoten en jeugdcriminaliteit Evelien M. Hoeben Achtergrond Buurtkenmerken worden vaak in verband gebracht met criminaliteit, maar hoe buurten delinquent gedrag van jongeren beïnvloeden is vooralsnog onduidelijk. Zo is nog weinig onderzocht wat de rol is van ‘rondhangen met leeftijdsgenoten zonder toezicht van volwassenen’, een factor die recent in toenemende mate in verband wordt gebracht met delinquent gedrag. Doel Deze studie onderzoekt of de mate waarin jongeren rondhangen met leeftijdsgenoten, de relatie tussen buurtkenmerken en individuele delinquentie medieert en modereert. De studie kijkt niet alleen naar kenmerken van woonbuurten van deze jongeren, maar ook naar de kenmerken van buurten (buiten de woonbuurt) waar jongeren rondhangen. Methode Het onderzoek gebruikt data van de Study of Peers, Activities and Neighborhoods (SPAN). Bij 843 jongeren (11 tot 17 jaar) zijn space-time budget interviews afgenomen, waarmee in kaart is gebracht hoe, waar en met wie ze hun tijd doorbrengen. Informatie over locaties waar jongeren hun tijd doorbrengen is gekoppeld aan CBS informatie over residentiële mobiliteit, sociaal-economische status en etnische heterogeniteit binnen buurten, aan data uit een buurtsurvey over sociale controle en sociale cohesie, en aan informatie over geobserveerde fysieke wanorde. Resultaten Voorlopige resultaten laten zien dat jongeren meestal rondhangen buiten hun directe woonomgeving, dat een deel van de variantie in de mate waarin jongeren rondhangen wordt verklaard op woonbuurtniveau, en dat de mate waarin jongeren rondhangen is gerelateerd aan hun delinquentie. Conclusies Omdat jongeren veel tijd buiten hun directe woonomgeving doorbrengen is het belangrijk om te kijken in hoeverre de blootstelling aan andere buurten dan de woonbuurt hun delinquente gedrag beïnvloedt. - 93 - 23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de criminologie vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B035 Voorzitter: Jean-Louis van Gelder De Space-Time Budget Methode Evelien Hoeben, Wim Bernasco, Lieven Pauwels, Frank Weerman Achtergrond De space-time budget methode bestaat uit een dataverzamelingsinstrument met een interview protocol. Doel Het door Wikström ontwikkelde instrument is bedoeld om retrospectief, van uur tot uur gedurende vier recente dagen, de verblijfslocaties en activiteiten van respondenten vast te leggen. Methode: Anders dan andere instrumenten voor het meten van tijdsbesteding bevat dit instrument specifieke criminologisch relevante vragen over middelengebruik, spijbelen, wapens, risicosituaties en daderschap en slachtofferschap van misdrijven. De space-time budget methode komt voort uit onderzoek naar sociologisch en sociaal-geografisch onderzoek naar tijdsbesteding. Resultaten Een criminologische toepassing laat zien hoe 104 ‘journeys-tocrime’ gereconstrueerd kunnen worden op basis van in het space-time budget instrument vastgelegde door de respondenten gepleegde misdrijven. Conclusies We bespreken de voordelen en beperkingen van de methode, en gaan in op toekomstige ontwikkelingen, zoals de mogelijkheid om met behulp van smartphones space-time budget gegevens te verzamelen. Ik doe een gok!? Een discussie van hoe Google Maps en Google Street View kunnen worden toegepast in omgevingscriminologisch onderzoek Christophe Vandeviver Achtergrond Online mapping applicaties en technologieën zoals Google Maps en Google Street View zijn de afgelopen tijd in toenemende mate beschikbaar geworden. Dergelijke applicaties kennen verschillende toepassingen die ons dagelijks leven gemakkelijker en aangenamer kunnen maken, maar lokken ook bezorgdheid uit bij wetshandhavingsdiensten die menen dat criminelen er hun profijt uit kunnen halen en ertoe kunnen leiden dat bestaande criminele patronen en gewoonten wijzigen. Zie bieden - 94 - omgevingscriminologen echter ook nieuwe perspectieven om aan onderzoek te doen. Doel In deze presentatie worden drie mogelijke toepassingen van Google Maps en Google Street View in omgevingscriminologisch onderzoek verkend en bediscussieerd. Methode Aan de hand van enerzijds onderzoeksresultaten van voorgaande studies uit diverse disciplines die gebruik maakten van Google Maps en Google Street View en anderzijds persoonlijke onderzoekservaring met het toepassen van deze online-applicaties in omgevingscriminologisch onderzoek, worden drie mogelijke toepassingen van Google Maps en Google Street View in de omgevingscriminologie geïllustreerd en bediscussieerd. Resultaten Google Maps en Google Street View kunnen worden aangewend bij het onderzoeken van het doelwitselectieproces van woninginbrekers, en de awareness space en journey to crime van criminelen. Daarenboven houden deze online-applicaties het potentieel in om efficiënte en tijdsbesparende hulpmiddelen te zijn bij het gestructureerd verzamelen van omgevingskenmerken. Conclusies Deze online-applicaties bieden perspectieven om zinvol toegepast te worden in criminologisch onderzoek. Zij laten omgevingscriminologen in het bijzonder toe om bestaande theorieën vanuit een nieuwe invalshoek te bestuderen en openen mogelijkheden voor een vlotte dataverzameling in comparatief, internationaal onderzoek. Het gebruik van neurobiologische onderzoeksmethoden ten behoeve van criminologische vraagstukken L.J.M. Cornet Achtergrond Het gebruik van neurobiologische onderzoeksinstrumenten, zoals hartslagmeters, hormoonmetingen en MRI scans, is op zichzelf niet innovatief. Echter, binnen de criminologie is het gebruik van dit soort neurobiologische instrumenten nog zeer beperkt. Doel Doel van deze presentatie is een overzicht geven van neurobiologische instrumenten die op dit moment gebruikt worden voor wetenschappelijke vraagstukken vergelijkbaar met die in de criminologie. Vervolgens zal dieper worden ingegaan op welke manier deze neurobiologische instrumenten gebruikt kunnen worden bij een aantal criminologische vraagstukken. Ook is er aandacht voor de praktische implementatie van de instrumenten binnen criminologisch onderzoek. Tenslotte zal er aandacht zijn voor de ethische kanten van het gebruik van neurobiologische instrumenten. - 95 - Methode Verschillende studies, zowel op literatuur gebaseerd als empirisch, zullen aangehaald worden om aan te tonen op welke manier neurobiologische onderzoeksinstrumenten gebruikt kunnen worden binnen criminologisch onderzoek. Resultaten In de afgelopen jaren is het aantal ‘neurocriminologische’ onderzoeken sterk toegenomen. Deze onderzoeken hebben meer inzicht gegeven in crimineel gedrag op neurobiologisch niveau. Daarnaast blijkt dat verschillende neurobiologische kenmerken van individuen met antisociaal gedrag, zoals een verminderd functioneren van de voorste hersengebieden en een lage hartslag tijdens stress, de kans op recidive kunnen voorspellen (o.a. De Vries-Bouw e.a., 2012; Aharoni, e.a. 2013). Conclusies Al met al is het gebruik van neurobiologische factoren steeds populairder geworden in criminologisch onderzoek. Aandacht voor praktische en ethische kwesties zal de bruikbaarheid van neurobiologische onderzoeksinstrumenten binnen criminologisch onderzoek kunnen vergroten. NVC innovative research methods session: Comparative Legal Research & Single points of contact Wendy De Bondt The presentation will go into innovative ways of conducting comparative legal research and using a single point of contact to gather information. Especially when wanting to conduct comparative legal research including all EU-28 member states, limited availability of (up-to-date) information and language barriers are difficult to overcome. Even when up-to-date information is available and there are no language barriers, still the correct interpretation of legal provisions often requires an in-depth knowledge of each of the national criminal justice systems. Besides acquiring up-to-date information in a language the researcher understands, this is an often underestimated risk to conducting reliable comparative legal research. Relying on national experts (single points of contact) to provide accurate information can be a good solution provided that a number of caveats are taken into account. An overview of the existing research in this field and personal experiences with conducting comparative legal research using single points of contact will be used as a basis to present a best practice. - 96 - 24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en nakkies vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B032 Voorzitter: Tjaza Appelman Daling jeugdige verdachten Amsterdam. Op zoek naar mogelijke verklaringen. Eric Bervoets, Tjaza Appelman, Bo Bremmers Achtergrond en Doel Het aantal jeugdige verdachten in Amsterdam lijkt volgens politiecijfers vanaf 2007 af te nemen. Om te analyseren in hoeverre gesproken kan worden van een daling en welke verklaringen hiervoor kunnen worden gegeven, hebben de gemeente en politie Amsterdam LokaleZaken en Bureau Beke gevraagd dit te onderzoeken. Hierbij was de uitdaging verder te kijken dan de ‘standaard’ verklaringen. Methoden Om de kennelijke daling en mogelijke verklaringen te onderzoeken zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Dit betreft een analyse van landelijke en Amsterdamse criminaliteits- en bevolkingscijfers, landelijke en lokale beleidsdocumenten en literatuur. Daarnaast zijn we in gesprek gegaan met Amsterdamse frontlijnwerkers, burgers, jongeren en wetenschappers. Resultaten Het onderzoek leert dat we voorzichtig moeten zijn met het interpreteren van de daling. Die daling lijkt er vanaf 2007 in zowel Amsterdam als in Nederland te zijn, maar er is in de afgelopen decennia vaker sprake geweest van pieken en dalen. Bovendien herkent slechts een klein deel van de geraadpleegde personen de daling. Cijfers en diverse onderzoeken onderbouwen de daling wel. Conclusies Bij verklaringen wordt een onderscheid gemaakt tussen overkomen (want autonome) en met beleid bevochten verklaringen. Een overkomen verklaring is dat in Nederland sprake is van een crimedrop, een daling van de (jeugd)criminaliteit. Mogelijke bevochten verklaringen zijn de vroegsignalering van risicojongeren en - gezinnen (Prokid), ketensamenwerking (Veiligheidshuis), gelegenheidsbeperkende maatregelen en technopreventie (cameratoezicht) en een focus in de aanpak (dader en gebiedsgerichte aanpak). Daarnaast is een meer out-of-the-box verklaring de toename van smartphonegebruik onder jongeren. - 97 - De ‘Maturity Gap’ als verklaring voor risicogedrag onder jongeren J.K. Dijkstra Achtergrond Tijdens de adolescentie raken jongeren in toenemende mate betrokken bij risicogedrag, zoals delinquentie en alcoholgebruik. De vraag is wat motiveert jongeren om dit gedrag te vertonen? Eén verklaring is dat jongeren geconfronteerd worden met een maturity gap; een discrepantie tussen biologische en sociale volwassenheid. Deze discrepantie zorgt voor stress en frustratie, waarbij risicogedrag voor jongeren een alternatieve manier is om de ontluikende volwassenheid te benadrukken (Moffitt, 1993). Hoewel regelmatig naar deze verklaring wordt verwezen, zijn er maar weinig studies die ook daadwerkelijk (aspecten van) de maturity gap hebben getoetst. Doel Dit onderzoek beoogd te voorzien in deze lacune door te kijken in hoeverre discrepantie tussen biologische volwassenheid en autonomie bij het maken van beslissingen (sociale volwassenheid) (T1) gerelateerd is risicogedrag van jongeren (T3) via conflicten met ouders (stress en frustratie) (T2) als onderliggend mechanisme. Methode Data zijn afkomst van SNARE (Social Network Analyses of Risk behaviors in Early adolescence); een longitudinaal onderzoek naar de ontwikkeling van risicogedrag en sociale netwerken. Er is gebruik gemaakt van drie meetmomenten in één schooljaar (lft. 13) (N=1535). Gebruikte constructen zijn (inter)nationaal gevalideerde schalen. Hypotheses zijn getoetst met behulp van moderated mediation models (Preacher, Rucker, & Hayes, 2007), waarbij gecontroleerd is voor leeftijd, opleidingsniveau en risicogedrag op eerder tijdstip. Resultaten/conclusie Voor meiden gold inderdaad dat een discrepantie tussen biologische en sociale volwassenheid leidde tot conflicten met ouders wat de kans op betrokkenheid bij risicogedrag vergrootte. Voor jongens was biologische volwassenheid direct gerelateerd aan conflict met ouders wat weer samenhing met risicogedrag. Rolmodellen en problematische jeugdgroepen. Over de preventieve invloed van positieve rolmodellen op risicojeugd met betrekking tot vroegsignalering en recidive. Jan Dirk de Jong Achtergrond Ondanks dalende jeugdcriminaliteitscijfers in Nederland bestaan grote zorgen over ‘verharding’ van jeugdcriminaliteit (op steeds jongere leeftijd ernstige delicten plegen). Ook hoge recidivecijfers binnen de - 98 - populatie van jonge stelselmatige daders - vaak met een allochtone achtergrond - is een terugkerend probleem. Recente succeservaringen omtrent ‘informele netwerken’ en ‘informeel gezag’ hebben geleid tot hernieuwde aandacht voor ‘positieve’ rolmodellen uit de eigen gemeenschap van jonge daders. Een beleidsmatige en wetenschappelijke focus op verbetering van nazorg en het belang van vroegsignalering, sluiten hierop aan. Doel Een voorlopige scan van criminologische literatuur laat zien dat het begrip ‘rolmodel’ onvoldoende is uitgewerkt om te spreken van geldige onderzoeksbevindingen ten aanzien van deze potentiële beschermende factor. Gezien voortschrijdende inzichten en praktijkervaringen is dit wellicht ten onrechte. Het doel van dit verkennende onderzoek naar ‘rolmodellen’ is deze onderbelichte factor van informeel gezag binnen informele netwerken te belichten vanuit de onderzoeksvraag: wat is precies een positief rolmodel voor delinquente jongeren uit Nederlandse achterstandswijken en wat zou diens preventieve functie kunnen zijn? Methode De veronderstelling dat risicojongeren zich verhouden tot positieve rolmodellen die een functie kunnen vervullen in het voorkomen van criminaliteit en recidive, is kwalitatief onderzocht met 3 jaar veldwerk in diverse Nederlandse achterstandswijken. Resultaten De resultaten wijzen in de richting van een veelbelovende en aanvullende beschermende factor als tegenhanger van de ‘aantrekkingskracht van de straat’ met nog twee positieve inverdieneffecten. Conclusie De conclusie is echter dat de inzet en implementatie van deze rolmodellen naast nieuwe kansen voor effectieve en duurzame preventie, vooral nog vele knelpunten kent. "Een nakkie op zijn tijd" Over gecontroleerd cocaïnegebruik onder jongeren in een Brabants dorp Thaddeus Muller, Erik de Jong Achtergrond Gebruik van harddrugs zoals xtc, speed en cocaïne is onder jongeren de afgelopen jaren toegenomen. Dit geldt niet alleen voor jongeren in een stedelijke omgevin,g maar ook voor jongeren in kleine gemeenschappen. Over de laatste groep is weinig bekend. In deze studie gaan we in op een West-Brabants dorp en bezien het cocaïnegebruik door de ogen van de jongeren zelf. Doel Het beschrijven van gecontroleerd cocaïnegebruik onder jongeren vanuit het perspectief van de gebruikers zelf. De centrale vraag die wij hier - 99 - beantwoorden is hoe het gebruik een gecontroleerd karakter krijgt, waardoor het geen negatieve (ontregelende) invloed heeft op het dagelijkse leven van de jongeren. Methode Voor dit onderzoek zijn twee methoden gebruikt: semigestructureerde interviews en participerende observatie. Resultaten Uit het onderzoek komt naar voren dat cocaïne gebruik een genormaliseerd onderdeel is van het uitgaansleven van een belangrijk deel van de jongeren (18-25 jaar) in de onderzochte gemeenschap. Deze drug is eenvoudig te verkrijgen via lokale dealers. Conclusie Het cocaïne gebruik krijgt een gecontroleerd karakter omdat het gebruik ervan beperkt wordt door twee controlemechanismen. Het eerste mechanisme heeft te maken met het gegeven dat cocaïne gebruik geaccepteerd is in een bepaalde setting, dat wil zeggen onder vrienden en tijdens uitgaan in het weekend. Het tweede mechanisme heeft betrekking op de reactie van vrienden: bij structureel overmatig gebruik wordt een persoon aangesproken op zijn gedrag. 25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's vrijdag 09:30-11:00, Zaal: A014 Voorzitter: Dina Siegel Onderzoek binnen een heimelijke wereld: de handel in en het gebruik van lifestyle medicijnen Rosa Koenraadt Achtergrond In westerse landen lijkt vooral de handel in lifestyle medicijnen, zoals erectiemiddelen en afslankproducten steeds groter te worden. Via internet, vrienden, dealers of familie worden medicijnen verhandeld en verkregen buiten de officiële distributieketen om. Doel Onderzoek naar de handel in medicijnen staat nog in de kinderschoenen. Tot op heden is er weinig inzicht in de manier waarop de medicijnhandel georganiseerd is, wie de handelaren en de gebruikers van deze lifestyle medicijnen zijn en welke factoren van invloed zijn op deze markt. Met dit onderzoek wordt antwoord gezocht op dergelijke vragen. Methode Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden zoals een - 100 - internetanalyse, interviews met gebruikers en verkopers en een dossieranalyse. Resultaten Er bestaat veel schaamte rondom het gebruik van verschillende lifestyle medicijnen. Als onderzoeker binnen deze populatie kan de heimelijke en schaamtevolle sfeer rondom het gebruik van deze medicijnen, problemen met zich meebrengen bij verkrijgen van toegang om respondenten te interviewen of bij het uitvoeren van een internetanalyse. In het doen van onderzoek naar de medicijnhandel komen verschillende ethische kwesties aan de orde die betrekking hebben op de zowel de onderzoeker als de respondenten. Conclusies Binnen het onderzoek naar de medicijnhandel is het van belang stil te staan bij de gevoeligheden en mogelijke schaamte van respondenten. In deze presentatie wordt besproken welke problemen er ontstaan bij het doen van online onderzoek naar de gebruikers en handelaren van medicijnen, welke obstakels er ontstaan tijdens de interviews en hoe om te gaan met gevoelige onderwerpen en gender issues. Ethische vraagstukken in etnografisch onderzoek naar de seksindustrie R. de Wildt Achtergrond Mijn telefoon rinkelt en stopt. Een gemiste oproep van Rea. Rea is een jonge Albanese vrouw die werkt in een bordeel in Kosovo. Tijdens onze eerdere ontmoetingen vertelde Rea hoe haar vader verschillende reizen naar West- Europa voor haar had geregeld, waar ze in de prostitutie werd gedwongen. Ik bel Rea terug. Ze heeft nieuws: “Ik heb de eigenaar verteld dat ik weg ga. Hij was geïrriteerd maar ik heb hem gezegd dat er een ander leven voor me is. Ik ga. Kun jij me helpen?” Methode De vraag van Rea laat de ethische complexiteit van onderzoek naar de seksindustrie zien. Etnografische onderzoeksmethoden zijn gericht op het begrijpen van de subjectieve ervaringen van mensen door langere tijd op een plek te verblijven, open interviews te houden en (participerend) te observeren. Deze kwalitatieve methoden kunnen leiden tot betrokkenheid tussen onderzoeker en respondent. Doel Tijdens onderzoek in Kosovo leidde deze betrokkenheid ertoe dat Rea mij om hulp vroeg. In de WHO Ethical and Safety Recommendations for Interviewing Trafficked Women, stellen Zimmerman en Watts (2003: 24 - 25) dat het bieden van hulp een ethische en morele verplichting is maar weloverwogen geboden moet worden. - 101 - Deze presentatie bespreekt de ethische dilemma’s die naar voren komen tijdens onderzoek naar de seksindustrie. Het onderzoek in Kosovo dient als casestudie. Resultaten en Conclusies Er wordt bediscussieerd of het überhaupt ethisch is om onderzoek te doen naar vrouwen die potentiele slachtoffers van mensenhandel zijn. Argumenterend dat een studie naar de seksindustrie de daadwerkelijk betrokken vrouwen niet uit kan sluiten, wordt vervolgd met een bespreking van ethische overwegingen om de integriteit van zowel respondent als onderzoeker te waarborgen. Etnografie bij de achterdeur; Onderzoek naar de coping mechanismen van Roma migranten in London Veronika Nagy Achtergrond Na de vijfde uitbreiding van de EU in 2007, is intra-Europese mobiliteit een bijzondere uitdaging geworden voor veel westerse regeringen. Als volwaardige EU-burgers hebben grote aantallen Roma migranten gebruik gemaakt van de vrijheid van beweging in Europa. De al lang bestaande vooroordelen over Roma, en de verschillende mediaberichten over ‘benefittoerisme’ hebben tot verschillende controle maatregelen geleid om de veiligheid te garanderen en om Roma migranten te isoleren van het nationale belang. Doel Terwijl westerse ontwikkelingen in het migratiebeleid en criminaliteitscontrole uitvoerig zijn onderzocht, zijn de empirische studies naar de effecten van deze maatregelen en over de manier waarop migranten op deze maatregelen reageren schaars. Methode Multi-sited etnografisch onderzoek wordt uitgevoerd met verschillende Roma-gemeenschappen ter verduidelijking van hun coping strategieën met controlemaatregelen, zoals verzet-, manipulatietechnieken, verplaatsing, en hoe ze toegang proberen krijgen tot sociale voorzieningen. Resultaten Roma migranten worden vaak gezien als ongeschoolde en traditionele gezinnen die regelmatig betrokken zijn bij illegale activiteiten. Door participerende observatie bij verschillende families in London en in verschillende herkomstlanden, kunnen we een beter inzicht krijgen in de dagelijkse praktijken van individuen waarmee ze zich kunnen vestigen in een nieuw land. Als onderzoeker en `advocacy worker` bij Roma Support Group worden verschillende rollen van een etnograaf toegepast, die vaak in conflict met elkaar zijn, of het onderzoekresultaat kunnen beïnvloeden. Dergelijke - 102 - conflicterende rollen manifesteren zich in ethische dilemma’s en veiligheidsproblemen in het dagelijkse veldwerk. Conclusies Tijdens langdurig onderzoek met participanten kunnen verschillende afhankelijkheidsrelaties ontstaan door de verwachtingen van participanten en de rol van een onderzoeker. Vanwege de verschillende sociale rollen die etnografen kunnen aannemen in het veld voor onderzoeksdoeleinden, de sociale afstand tussen henzelf en de ander verschuift voortdurend. In deze presentatie wordt besproken welke etnografische rolconflicten kunnen leiden tot ethische dilemma’s door betrokkenheid bij de overlevingsstrategieën van nieuwe migranten. Etnografisch onderzoek naar kinderbeschermingsmaatregelen in eenoudergezinnen: ethiek tijdens gesitueerd veldwerk. Tessa Verhallen Achtergrond Het aantal kinderbeschermingsmaatregelen per jaar is in Nederland in de periode van 2002 tot 2011 met 151% toegenomen. Het aantal ondertoezichtstellingen in het jaar 2011 bedroeg 51.326 (Bureau Jeugdzorg 2011, CBS 2011). Deze ondertoezichtstellingen vonden met name plaats bij zogeheten ‘kwetsbare gezinnen’ zoals eenoudergezinnen (van allochtone afkomst) (Van Nijnatten 2007). Methode De onderzoekster verrichtte 30 maanden etnografisch veldwerk bij 17 Nederlandse en Nederlands Curaçaose eenoudergezinnen (moeder) waarbinnen (vrijwillig dan wel gedwongen) kinderbeschermingsmaatregelen werden uitgevoerd door een gezinsvoogd. Omdat het werk van de gezinsvoogd hoofdzakelijk communicatief is - gesprekken tussen moeder en gezinsvoogd- (Hall et al. 2003, 2014) heb ik critical discourse analysis (Fairclough 1992) geïntegreerd in mijn etnografische studie. Ik heb met behulp van een voicerecorder gesprekken opgenomen en deze vervolgens kritisch geanalyseerd om de wijze waarop interventies worden gepleegd bloot te kunnen leggen. Deze methode leverde een schat aan informatie op, maar zorgde ook voor ethische dilemma’s. Doel Deze presentatie belicht de rol van de onderzoekster en de wijze waarop de studie is uitgevoerd door duidelijk te maken hoe de data is verkregen en geanalyseerd. Hiermee beoogt het een bijdrage te leveren aan een reflexive en een accountable etnografie. Resultaten en conclusie Ik stel enkele ethische dilemma’s ter discussie die ik gedurende mijn veldwerkperiode tegenkwam, de ‘grijze zone’ (de Laine 1996) - 103 - van informed consent, de voor- en nadelen en een paradox (validiteit versus volledige informed consent) van dit (type) onderzoek. 26 Detentie II vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B014 Voorzitter: Sanne van der Stelt Detentie Dag Equivalent: Een ernstmaat voor misdrijven gebaseerd op gerechtelijke afdoeningen Marinus GCJ Beerthuizen, Bouke SJ Wartna Achtergrond en Doel Het valideren van de Detentie Dag Equivalent (DDE): een ernstmaat voor misdrijven op strafzaakniveau. Deze ernstmaat gaat uit van het principe dat de hoogte van gerechtelijke afdoeningen de ernst van het gepleegde misdrijf zouden moeten weergeven. Methode Van 962.921 strafzaken die hebben plaatsgevonden tussen 2000 en 2009 is de DDE berekend (i.e., één DDE = €25 euro boete = twee uur taakstraf = één dag gevangenisstraf) en gerelateerd aan vier convergente criminele ernstmaten (o.a., gebaseerd op juridische richtlijnen en strafsoort) en aan daderkenmerken (o.a., geslacht en geboorteland). Resultaten De DDE ernstmaat vertoonde middelsterke tot sterke positieve correlaties (r/? = {+0.24;+0.65}, p < .001) met alle convergente criminele ernstmaten, terwijl geen relevante relaties (ß < |0.10|) gevonden werden met daderkenmerken in een multipele regressie analyse. Conclusies De resultaten suggereren dat de DDE ernstmaat voornamelijk een representatie is van de ernst van misdrijven binnen een rechtszaak. Daarnaast lijkt de DDE een ernstmaat te zijn die beter onderscheid maakt tussen verschillende type misdrijven en binnen type misdrijven, en daarmee geaggregeerde ernstmaten (zoals maximale strafdreiging) overstijgt. Bovendien suggereert het huidig onderzoek dat bepaalde aspecten van opgelegde straffen zich niet (of nauwelijks) laten beïnvloeden door kenmerken of achtergronden van de dader; een observatie dat vorig onderzoek deels weerspreekt. Verder onderzoek is gewenst om praktische toepassingen van de DDE te inventariseren, bijvoorbeeld binnen onderzoek naar strafrechtelijke recidive of criminele carrières. Ook is er vervolgonderzoek nodig om de DDE te relateren aan meer (micro)convergente maten van criminele ernst, zoals strafdossierinformatie. - 104 - Verbaal en non-verbaal geweld tijdens detentie bij gedetineerden met psychische problemen Sanne van der Stelt, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Achtergrond Uit internationaal onderzoek blijkt dat gedetineerden met psychische problemen vaker gewelddadig gedrag vertonen tijdens detentie dan gedetineerden zonder psychische problemen. Daarnaast lijkt het van belang te zijn om wat voor psychische problemen het gaat. Gedetineerden met bijvoorbeeld schizofrenie of gedragsstoornissen plegen vaker geweld in detentie dan gedetineerden met andere psychische problemen. In Nederland is hier echter nog geen onderzoek naar gedaan. Doel Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de relatie tussen verschillende psychische problemen en geweld in detentie in Nederland. Hierbij zal onderscheid worden gemaakt tussen verbaal en fysiek geweld. Methode Er wordt gebruik gemaakt van data over Nederlandse gedetineerden die verzameld is binnen het Prison Project. Gedetineerden hebben op vier momenten vragenlijsten ingevuld waarin onder andere gevraagd werd naar psychische problemen en het plegen van geweld tijdens detentie. Er zal een prospectief design worden gebruikt waarbij de invloed van psychische problemen op een bepaald meetmoment op misdragingen op het volgende meetmoment zal worden bekeken. Resultaten en Conclusies De analyses zullen in april en mei 2014 worden uitgevoerd. De verwachting is dat gedetineerden met psychische problemen zich vaker misdragen in de gevangenis. Verder wordt verwacht dat gedetineerden die hoog scoren op psychoticisme of hostiliteit vaker gewelddadig gedrag vertonen dan gedetineerden die hoog scoren op depressie of angst. Tot slot is de verwachting dat zowel psychische problemen als geweld afnemen naarmate gedetineerden langer in detentie zitten. Waarom straftoemetingsonderzoek zich niet tot gevangenisstraf moet beperken Sigrid van Wingerden, Johan van Wilsem Straftoemetingsonderzoek richt zich vaak alleen op de onvoorwaardelijke gevangenisstraf en doet daarmee onvoldoende recht aan de straftoemetingspraktijk, waarin vele sanctietypen juist ook gecombineerd worden opgelegd. Om te onderzoeken in hoeverre de bevindingen ter toetsing van de focal concerns theory door deze gevangenisstraf-bias vertekend kunnen zijn, vergelijken we de effecten van daderkenmerken voor - 105 - gevangenisstraf met die voor andere sanctietypen en met een model dat ook combinaties van sancties omvat. De resultaten tonen aan dat de effecten van daderkenmerken verschillen per sanctietype. Als ook combinaties van sancties in het onderzoek worden betrokken, blijken sommige factoren niet langer strafverlichtend of -verzwarend te zijn, of slaat de richting van het effect zelfs om. Toekomstig straftoemetingsonderzoek dient zich daarom te richten op het gehele sanctiepakket. 27 Levenslooptransities & criminaliteit vrijdag 09:30-11:00, Zaal: C014 Voorzitter: Joris Beijers Timing of change in criminal offending around entrance into parenthood: gender and cross country comparisons for high-risk individuals Mioara Zoutewelle-Terovan, Torbjorn Skardhamar Achtergrond Verschillende criminologische theorieën veronderstellen dat de criminele carrière over tijd beïnvloed kan worden door ouderschap. Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in de transitie naar ouderschap voor zowel mannen als vrouwen op de criminele carrière. De mechanismen verondersteld door vier criminologische theorieën (sociale controle, routine activiteiten, strain en cognitieve transformatie) zullen worden getoetst. Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data zullen een Nederlandse en een Noorse steekproef bestaande uit 'hoog-risico' mannen en vrouwen worden bestudeerd en vergeleken. De maandelijkse veranderingen in het aantal delicten voor en na de transitie naar ouderschap zullen worden bekeken door middel van ‘smoothing splines’. Resultaten Gevonden is dat delinquentie afneemt in de periode voor de geboorte van een kind, dit komt overeen met de cognitieve transformatie theorie. Voor de periode na de transitie wordt voor mannen ondersteuning gevonden voor de hypothese dat delinquentie toeneemt tijdens vaderschap. Conclusies Algemeen wordt gevonden dat de veranderingen in de criminele carrière rondom de geboorte van een kind een vergelijkbaar patroon volgen, overeenkomstig de veronderstelde theoretische mechanismen. Echter blijkt - 106 - dat er toch enkele verschillen in timing zijn voor zowel geslacht als sample (Noorwegen of Nederland). Echtscheiding en de criminele carrière: het effect van timing, kinderen en criminele partners Joris Beijers, Catrien Bijleveld, Steve van de Weijer Achtergrond Over gevolgen van echtscheidingen is veel geschreven, maar verrassend weinig studies richten zich op de invloed van scheiden op delinquentie van individuen zelf. Voor zover dit is onderzocht, blijkt er een positief verband tussen scheiden en delinquentie. Onbekend is of het precieze moment van scheiden daadwerkelijk samengaat met een toename in delinquentie. Doel Het doel is het onderzoeken van het effect van scheiden op delinquentie bij mannen en vrouwen. Er is gekeken naar de timing hiervan, maar ook naar de rol van contextfactoren, zoals het hebben van kinderen en een criminele partner. Methode Er is gebruik gemaakt van de ‘Transfive-dataset’, een intergenerationele dataset met als startpunt 198 jongens die begin 20e eeuw in een tuchtschool zaten. Alle gescheiden kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen van die jongens zijn meegenomen in het onderzoek. De scheidingen vonden plaats tussen 1944 en 2007 (het laatste meetmoment). Er zijn met name fixed-effects-analyses uitgevoerd, om het effect van scheiden op delinquentie binnen personen te onderzoeken. Resultaten Scheiden verhoogde het risico op delinquentie bij mannen, maar nog sterker bij vrouwen. Deze risicoverhoging trad gemiddeld al 1-2 jaar voor de scheiding in. Het risico op het plegen van delicten was na een scheiding niet verhoogd voor individuen zonder kinderen . Conclusies Scheiden gaat gepaard met een verhoogd risico op delinquentie, maar het effect start al vóór de scheiding. Mogelijk is dit grotendeels te wijten aan het feit dat de daadwerkelijke scheiding aan de ‘papieren werkelijkheid’ voorafgaat. Levensloop transities en crimineel gedrag: de invloed van trouwen, kinderen krijgen en werk op delinquentie bij hoogrisisco daders Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Mioara ZoutwelleTerovan Achtergrond Uit recent onderzoek naar het effect van levensloop transities als huwelijk, kinderen krijgen en werk bleek dat voor hoogrisico daders (met - 107 - problematische achtergronden) een verlagend effect gevonden wordt op delinquentie. Echter is ook bekend dat er verschillende factoren zijn die dit effect beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld leeftijd. Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in het effect van de levensloop transities op delinquentie voor een groep hoogrisico daders. Daarnaast zal ook gekeken worden naar het modererende effect van leeftijd. Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data verzameld van 18 tot en met 28 jaar zullen de longitudinale gegevens van een grote groep hoogrisico daders worden bestudeerd. De gebruikte statistische modellen schatten de effecten van levenslooptransities op delinquentie door te kijken naar veranderingen binnen personen. Resultaten en Conclusies Wij laten allereerst zien dat de transities beperkt zijn. Het hebben van werk zorgt echter wel voor een afname in delinquentie in tegenstelling tot trouwen of het krijgen van kinderen. Gedetineerden en hun partnerrelaties voorafgaand aan detentie. Een vergelijkende studie tussen gedetineerden en de algemene bevolking. Marieke van Schellen, Tanja van der Lippe, Paul Nieuwbeerta Achtergrond Eerdere studies laten zien dat ex-gedetineerden een kleinere kans hebben om te trouwen en een grotere kans om te scheiden. Er is echter nauwelijks aandacht besteed aan de periode voor detentie. Dit maakt het lastig om van effecten van gevangenisstraf te spreken. Het zou bijvoorbeeld goed kunnen dat de partnerrelaties van gedetineerden al voor detentie problematisch zijn. Doel en Methode In tegenstelling tot eerdere studies, richt dit onderzoek zich op het in kaart brengen van de partnerrelaties van gedetineerden in de periode voor detentie. Er zal een uitgebreide beschrijving worden gegeven van de partnerrelaties van gedetineerden, waarbij tevens een vergelijking wordt gemaakt met de algemene Nederlandse bevolking. We gaan niet alleen in op de huidige relatiestatus, maar ook op de relatiegeschiedenis en verschillende kenmerken van de inhoud van de huidige partnerrelatie (kwaliteit, steun, conflicten en partnergeweld). Er zal gebruik worden gemaakt van twee grootschalige longitudinale databestanden: het Prison Project en de NKPS. Beide datasets bevatten unieke gegevens over de partnerrelaties van respectievelijk mannelijke gedetineerden in voorlopige hechtenis (N = 1909) en de algemene populatie (N = 2718). Resultaten en Conclusies Door de rijke gegevens kan meer inzicht worden verkregen in de mechanismen die aan de relatie tussen crimineel gedrag en - 108 - partnerrelaties ten grondslag liggen. Ook krijgen we meer inzicht in de impact van een crimineel verleden, door binnen de groep gedetineerden verschillende dadertypes te onderscheiden. De resultaten van de studie en de implicaties voor theorievorming, vervolgonderzoek en justitieel beleid zullen worden besproken. 28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit vrijdag 9:30-11:00, Zaal: B016 Voorzitter: E. Kolthoff ‘Taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ binnen de (Nederlandse) politie R.C. van Halderen Achtergrond Net als medewerkers uit andere organisaties overtreden ook Nederlandse politieagenten formele wetten en regels. Een deel van deze overtredingen wordt begaan in het kader van de taakuitvoering. Agenten kunnen er makkelijker, sneller of gerichter door optreden. Het zijn overtredingen met gunstige effecten voor de organisatie of de samenleving. In politiestudies wordt deze categorie handelingen vaak aangeduid met de term ‘noble cause corruption’, het bewust overtreden van regels bij het nastreven van de ‘goede zaak’. De term schiet echter op meerdere aspecten tekort. De meest opvallende is dat het oorzaken uitsluit die anders zijn dan de bewuste intentie het goede te doen. Met de introductie van het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ worden de tekortkomingen weggenomen. Doel Introduceren van het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’; het inventariseren van aanverwante concepten uit verschillende wetenschappelijke disciplines; en het duiden van de verhoudingen tussen de concepten en het ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’. Methode Literatuurstudie Resultaten Een ordeningskader voor de concepten die verbonden zijn met het ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’, een aangescherpte begripsomschrijving en verduidelijkte positionering van het onderzoeksthema. Conclusie Diverse concepten uit een veelvoud aan wetenschappelijke disciplines zijn verwant aan het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd - 109 - handelen’. Het geïntroduceerde begrip raakt vooral aan concepten die verbonden zijn met ‘ethiek’, ‘witteboordencriminaliteit’ en ‘corruptie’. Het is een verfijning van de term ‘noble cause corruption’. De bescherming van kritische infrastructuren: een bijna onmogelijke taak Veerle Pashley Achtergrond Deze paper is tot stand gekomen naar aanleiding van de recente ontwikkelingen die Europa genomen heeft om zogenaamde kritische infrastructuren beter te beschermen. Binnen de criminologie wordt weinig aandacht besteed aan dit fenomeen. Nochtans hebben we er alle belang bij om onderzoek hiernaar te steunen aangezien samenlevingen afhankelijk zijn van het goede voortbestaan van deze infrastructuren. Doel Het doel van deze paper is een kritische analyse over de recente Europese ontwikkelingen inzake ‘critical infrastructure protection (CIP)’. Methode Deze paper is tot stand gekomen aan de hand van een literatuurstudie en een documentenanalyse. Zo hebben we een comparatieve analyse gemaakt van de huidige Europese ‘resilience’-strategie en deze vergeleken met de vroegere ‘protection’-strategie. Resultaten Vooreerst hebben we een gedegen conceptualisering voorzien. Om een goed idee te hebben van wat CIP net betekent is het noodzakelijk om drie concepten nader onder de loep nemen, met name ‘kritisch’, ‘infrastructuur’ en ‘bescherming’. Ten tweede hebben we de Europese zienswijze nader bestudeerd. Recente ontwikkelingen spreken van een belangrijke strategische shift. De focus komt steeds minder te liggen op ‘bescherming’. In plaats daarvan moeten infrastructuren meer gericht zijn op ‘resilience’. Wat deze shift precies betekent wordt nader besproken. Conclusies De shift van ‘protection’ naar ‘resilience’ heeft te maken met de ‘onmogelijkheid’ om infrastructuren gedegen te beschermen. Door de focus te leggen op weerstand hoopt men fragiliteit van infrasrructuren in te perken. Of dit daadwerkelijk zo is wordt nader besproken. Psychopathie en organisatiecriminaliteit Emile Kolthoff Achtergrond Traditioneel wordt psychopathie - ook in de criminologie - vaak in verband gebracht met het verklaren van gewelddadige en gruwelijke delicten als seriemoorden en gewelddadige overvallen en seksuele misdrijven. Dit is ook het beeld dat Hollywood films ons voorschotelen, - 110 - waarbij de dader vaak karikaturale gestoorde trekjes vertoond. Psychopaten worden vaak vereenzelvigd met de populatie van Tbs-klinieken Het leidt echter geen twijfel dat iedereen zelf wel eens in contact is geweest met en mogelijk misleid is door iemand met een psychotische persoonlijkheid. In feite ligt het in de aard van een psychopaat om aanvankelijk over te komen als sympathiek of zelfs aantrekkelijk. Het verband tussen psychopathie en organisatiecriminaliteit is pas meer recent op de agenda geplaatst, toch wel in het bijzonder door het populaire boek “Snakes in Suits” van Paul Babiak en Robert Hare (2006). Moderne organisaties bieden vaak een goed onderkomen voor bestuurders en managers met psychopathische karaktertrekken. Het is bijvoorbeeld makkelijker een sanering in een organisatie uit te voeren als je wat minder last hebt van je geweten. Het blijkt echter dat psychopaten moeilijk te herkennen zijn en dat zij desastreuze gevolgen voor hun organisatie en medewerkers kunnen veroorzaken. Doel/methode/Resultaten In dit paper wordt de relatie tussen psychopathie en organisatiecriminaliteit verkend aan de hand van een literatuurstudie. Er wordt een overzicht gegeven van beschikbare literatuur en aangegeven hoe de daarin verwoorde inzichten kunnen bijdragen om de leemtes in verklaringen voor organisatiecriminaliteit aan te vullen. 29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en instituten vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B032 Voorzitter: M. Luijks De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële jeugdinrichting Marie-José Geenen Achtergrond De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële jeugdinrichting bepaalt mede het succes van de behandeling. Over de werkzame elementen in die relatie is nog weinig bekend. Doel Inzicht verwerven in de werkzame elementen van de relatie tussen groepsleiders en jongens in een JJI en in hoe deze elementen de aard en de ontwikkeling van de relatie bepalen. - 111 - Methoden Aan de hand van de ‘herziene theorie van de therapeutische alliantie’ van Ross, Polaschek, and Ward (2008) is de relatie tussen groepsleiders en jongens in een JJI bestudeerd. Door middel van veldonderzoek is verkend welke rol de interactie tussen groepsleiders en jongens speelt in de aard en de ontwikkeling van relatie en op welke wijze externe factoren deze ontwikkeling beïnvloeden. Door middel van een Qstudie is onderzocht welke behoeften jongens hebben in de relatie met groepsleiders. Deze resultaten zijn vervolgens besproken in focusgroepen met groepsleiders. Tot slot zijn groepsleiders geïnterviewd volgens de methode van Appreciative Inquiry om meer zicht te verkrijgen in hun behoeften in de relatie en hun ervaringen in de interactie met jongens. Resultaten/Conclusies Het onderzoek heeft inzicht opgeleverd in de wijze waarop verschillende elementen, waaronder de interactie tussen groepsleiders en jongens, kenmerken van beide groepen en externe factoren, een rol spelen in de aard en de ontwikkeling van de relatie tussen groepsleiders en jongens. Antisociale adolescenten en jongvolwassenen behandeld in forensisch psychiatrische kliniek de Waag: sekseverschillen in risicofactoren of niet? Samora Day-Meijerink, Anne-Marie Slotboom, Jan Hendriks Achtergrond Er worden in Nederland jaarlijks vele jongeren in Justitiële jeugd Inrichtingen geplaatst. Deze jongeren kampen vaak met ernstige problematiek en hebben vaak (meerdere) al dan niet geregistreerde delicten gepleegd. In de afgelopen jaren is er al behoorlijk wat onderzoek naar dit soort hoog risico groepen jongeren gedaan. Hierbij wordt gekeken naar bv recidive na behandeling, werk en in combinatie met achtergrondgegevens naar de transities van deze jongeren naar volwassenheid. Er is echter nog maar weinig onderzoek gedaan naar de groep jongeren die juist niet residentieel maar ambulant behandeld wordt worden maar daar tegen aan zitten. Het is belangrijk zicht te krijgen op deze groep die mogelijk steeds groter wordt, omdat steeds meer JJI’s gesloten zijn en jongeren meer in de thuisomgeving behandeld worden. Doel Doel is meer inzicht te krijgen in de achtergrond en risico factoren van ambulant behandelde jongeren. Daarnaast wordt bekeken wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen jongens en meisjes op deze kenmerken. Methode De onderzoeksgroep bestaat uit 450 ambulant behandelde jongeren tussen de 12 en 26 jaar oud. Variabelen rondom delict, persoon, - 112 - stoornissen, middelengebruik, werk, gezin en leefsituatie en behandeling zijn gescoord. Intrinsieke aspecten van geweld bij jeugddelinquenten Evi Verdonck Achtergrond Om jeugdgeweld te verklaren wordt bijna altijd gekeken naar risicofacto­ren die per definitie ‘buiten’ het geweld zelf liggen. Hoe geweld gepercipieerd wordt door jongeren en wat hun houding er tegenover is, blijft grotendeels onaangeraakt. Geweld is evenwel een fenomeen dat jongeren intrinsiek fascineert en aantrekt om het geweld zelf. Dit intrinsieke karakter verlaat de traditionele paden in het etiologische onderzoek; geweld wordt niet meer beschouwd als louter instrumenteel, maar men heeft ook aandacht voor emotionele en expressieve aspecten. Doel De idee dat jongeren geweld plegen voor de ‘kick’ komt in het criminologische discours weinig aan bod. Het doel is om de rol te verkennen van deze intrinsieke aspecten in de betekenis en verklaring van jeugdgeweld. Methode Om geweld vanuit actorperspectief te benaderen, is gebruikgemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Data werd verzameld aan de hand van diepte-interviews met (jeugd)delinquenten in gemeenschapsinstellingen en een federaal centrum (Vlaanderen). Resultaten Jongeren voelen zich in bepaalde situaties aangetrokken door het geweld. Zij voelen de opwinding en sensatie in afwachting van het geweld en de macht die men dan ervaart. Ook de handelingen zelf kunnen als intrinsiek bevredigend beschouwd worden. Tot slot kan ook de reactie van slachtoffers een soort voldoening geven. Conclusies Intrinsieke aspecten hebben een meerwaarde - naast de extrinsieke risicofactoren van geweld - bij het verklaren en begrijpen van geweld. Verder onderzoek is aanbevolen om de interactie tussen extrinsieke factoren en intrinsieke aspecten te bestuderen, en emoties een meer fundamentele plaats te geven in de studie van geweld. De (Erasmus)brug tussen wetenschap en praktijk: H.E.T. onderzoek naar 500 multiproblem jongvolwassenen in Rotterdam Marie-Jolette Luijks, Laura van Duin, Floor Bevaart Achtergrond De Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans (AW-DNK) is een structureel samenwerkingsverband tussen het forensisch dagbehandelingscentrum De Nieuwe Kans (DNK) in Rotterdam en de afdeling Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het VU medisch centrum in Amsterdam. De - 113 - Nieuwe Kans biedt een multimodaal dagbehandelingsprogramma aan jongvolwassenen (18 -27 jaar) met multiproblematiek, zoals psychische problematiek, delinquentie, werkloosheid, schulden en problemen met huisvesting. Doel Het doel van een Academische Werkplaats is het bewerkstelligen van een wisselwerking tussen praktijk, onderzoek, beleid en opleidingen. AWDNK volgt 500 multiproblematische jongvolwassenen gedurende 2 jaar met als doel het verkrijgen van meer inzicht in de kenmerken van deze doelgroep alsmede in de effectiviteit van voor hen beschikbare interventies. Methoden H.E.T. onderzoek van AW-DNK bestaat uit Hersenonderzoek (neurobiologisch onderzoek), Effectonderzoek en Trajectonderzoek. Bij AWDNK worden verschillende onderzoeksmethoden gecombineerd: vragenlijstonderzoek, fMRI-, EEG- en hartslagonderzoek, dossieronderzoek en kwalitatief onderzoek. AW-DNK werkt samen met diverse praktijkinstellingen (o.a. GGZ en Reclassering), de gemeente, universiteiten en hogescholen. (Toekomstige) Resultaten De resultaten voor de (forensische) praktijk en wetenschap betreffen toepasbare kennis en evidence-based werken en voor de beleidsmakers inzicht in (kosten)effectiviteit van interventies. Aan (toekomstige) professionals en studenten wordt kennis over behandeling en begeleiding van multiproblem jongvolwassenen aangeboden. Het onderzoek leidt tot een directe implementatie van de resultaten en slaat derhalve een brug tussen wetenschap en praktijk. 30 Detentie I vrijdag 15:30-17:00, Zaal: C014 Voorzitter: Jennifer Doekhie Selectieprocessen bij verwijzingen naar behandelprogramma’s in Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta Achtergrond Om de hoge recidivecijfers van ex-gedetineerden terug te brengen, is in Nederland het programma Terugdringen Recidive ontwikkeld. Dit programma is bedoeld voor gedetineerden met een gevangenisstraf van vier maanden of langer. Het screenen op criminogene behoeften, en het toepassen van behandelprogramma’s die daarop aansluiten zijn de belangrijkste pijlers van het programma. - 114 - Doel Op dit moment is onbekend in hoeverre gedetineerden een behandelprogramma volgen dat past bij hun criminogene behoeften, en is niet bekend is welke mate selectieprocessen - die in de strafrechtsketen op meerdere onderdelen voor blijken te komen - deze verwijzing naar intramurale behandeling beïnvloeden. Dit onderzoek heeft dat in kaart gebracht. Methode Het onderzoek is onderdeel van het Prison Project, een grootschalig onderzoek naar de effecten van detentie. In het kader van deze studie worden (registratie-)gegevens van bijna 3.000 gedetineerden gebruikt, waaronder afgenomen risico-taxatie instrumenten en gegevens uit registratiesystemen van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Resultaten Uit de resultaten komt naar voren dat verwijzingen naar programma’s niet altijd aansluiten bij het criminogene profiel van gedetineerden. Daarnaast blijken organisatorische factoren (waaronder de PI waar de gedetineerde verblijft) deze verwijzingen te beïnvloeden. Conclusie Over het algemeen sluit de verwijzing van gedetineerden naar behandelprogramma’s redelijk goed aan aansluiting bij het risico op herhaling. Er wordt bij verwijzingen echter niet altijd aangesloten bij het type risico (zoals een drugs- of alcoholverslaving). Vooral gedetineerden met ernstigere problematiek komen niet terecht bij de juiste programma’s. Het lijkt erop dat organisatorische processen hier een verklaring voor kunnen vormen. Woonsituaties van Nederlandse ex-gedetineerden Maaike Wensveen, Anke Ramakers, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager Achtergrond Het merendeel van de gedetineerden die elk jaar uitstromen uit detentie heeft bij vrijlating problemen op één of meer leefgebieden, waaronder huisvesting. Vaak wordt verondersteld dat de huisvestingssituatie van ex-gedetineerden slechter is dan voorafgaand aan detentie. Het is echter niet altijd duidelijk of de slechte huisvestingssituatie van veel exgedetineerden het gevolg is van detentie of dat deze voorafgaand hieraan al slecht was. Doel Om te onderzoeken of de woonsituatie tijdens detentie daadwerkelijk verslechtert of dat deze daarvoor al slecht was, richt dit artikel zich op de woonsituaties van Nederlandse gedetineerden, voor en na vrijlating. Methode. Er wordt gebruik gemaakt van data uit het Prison Project, een grootschalig, longitudinaal onderzoek onder 1908 gedetineerden. De respondenten zijn tijdens detentie geïnterviewd over hun leven voorafgaand - 115 - aan detentie en zes maanden na vrijlating opnieuw over hun leven na detentie (N=845). Hiermee wordt voortgebouwd op eerder Nederlands onderzoek. In tegenstelling tot het maken van een schatting tijdens detentie over de woonsituatie na vrijlating, meet het Prison Project na detentie hoe de woonsituatie daadwerkelijk is geweest het afgelopen half jaar. Resultaten Uit de eerste resultaten blijkt dat het aandeel respondenten met een instabiele woonsituatie na detentie is verdubbeld tot meer dan twintig procent. Conclusie Het lijkt dat vooral ex-gedetineerden die voor detentie nog bij hun ouders of samen met hun partner woonden, hier na detentie niet terug kunnen en dan geen vaste huisvesting meer hebben. Een periode in detentie kan de onderlinge relatie zodanig verslechteren dat terugkeer naar dezelfde woning niet mogelijk is. Detentiefasering in Nederland: Selectieprocessen die detentieduur en detentieomstandigheden beïnvloeden. Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta Achtergrond Wanneer veroordeelde gedetineerden twee-derde van hun gevangenisstraf hebben uitgezeten, kwamen zij tot op heden in aanmerking voor detentiefasering: Het stapsgewijs toekennen van meer vrijheden aan gedetineerden, tot aan het moment van invrijheidstelling. Detentiefasering een systeem dat door het huidige kabinet vervangen zal worden door elektronische detentie - beïnvloedt daarmee de tijd die gedetineerden opgesloten zitten, maar ook hun detentie-omstandigheden. Doel Op dit moment is onbekend welke processen het systeem van detentiefasering beïnvloeden. Worden verwijzingen naar beperkter beveiligde regimes en penitentiaire programma’s gebaseerd op persoons- en delict kenmerken? Of spelen andere factoren - zoals organisatorische kenmerken - daarbij een rol? Deze studie heeft dit in kaart gebracht. Methode Het onderzoek is onderdeel van het Prison Project, een grootschalig onderzoek naar de effecten van detentie. In het kader van deze studie worden (registratie-)gegevens van bijna 3.000 gedetineerden gebruikt, waaronder gegevens uit registratiesystemen van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Resultaten Uit de resultaten zal allereerst duidelijk worden in hoeverre detentiefasering in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Daarnaast wordt in kaart gebracht welke persoonlijke en organisatorische factoren de mogelijkheden tot detentiefasering hebben beïnvloedt. - 116 - Conclusie Naar aanleiding van deze studie zal geconcludeerd worden in welke mate detenties gefaseerd afgesloten worden, en wordt duidelijk welke selectieprocessen de mogelijkheden tot fasering beïnvloeden. Deze informatie is allereerst belangrijk omdat de duur inhoud van detentie een verklaring kan bieden voor de effecten van detentie. Daarnaast kan kennis over detentiefasering belangrijk zijn voor het nieuw in te voeren systeem van elektronische detentie. ‘Het rechte pad’: Toekomstverwachtingen van langgestrafte gedetineerden in Nederland. Jennifer Doekhie, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta Achtergrond Jaarlijks verlaten zo’n 40.000 mensen de gevangenis. Een belangrijk doel van het opleggen van gevangenisstraffen is het voorkomen van recidive. Toch gaat 50% van de ex-gedetineerden binnen twee jaar opnieuw de fout in. Mogelijk hangt de duur van een detentie samen met de kans op recidive. Een langere detentie betekent bijvoorbeeld meer tijd om probleemgedrag van gedetineerden te veranderen. Aan de andere kant, kan een langere gevangenisstraf meer ontwrichtende gevolgen hebben voor bijvoorbeeld hun werk- en woonsituatie. Een belangrijke vraag blijft waarom en wanneer mensen met criminaliteit stoppen. Doel Dit artikel exploreert het toekomstbeeld van langgestrafte gedetineerden aan het eind van hun straf, waarbij onder andere wordt ingegaan op hun verwachtingen over het al dan niet stoppen met criminaliteit. Methode: Als onderdeel van het Prison Project, zijn 10-15 semigestructureerde diepte-interviews met langgestrafte gedetineerden (d.w.z. minimaal drie jaar in detentie) in de eindfase van hun straf gehouden. In de interviews zijn o.a. vragen gesteld over hun wensen voor het leven na detentie, hun motivatie om te stoppen met criminaliteit en over factoren die hiermee kunnen samenhangen (bijvoorbeeld sociale steun, identiteitsverandering en ‘self-efficacy’). Resultaten Naast de bekende drie W’s - werk, woning en wederhelft - spelen factoren als hoop, geloof in zichzelf en in eigen kunnen een belangrijke rol bij de plannen en verwachtingen die ze voor de toekomst hebben. Conclusie: Gedetineerden creëren in meer of mindere mate een ‘script for desistance’; een scenario voor wat er gaat gebeuren na hun detentie en in hoeverre ze willen stoppen met criminaliteit. - 117 - 31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B016 Voorzitter: Rene van Swaaningen en Marc Schuilenburg Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek Cyrille Fijnaut, Marc Schuilenburg, René van Swaaningen In maart van dit jaar publiceerde Cyrille Fijnaut zijn lang verwachte boek: Criminologie en strafrechtsbedeling: een historische en transatlantische inleiding (Intersentia, Antwerpen, en Boom, Amsterdam). In deze rijk geïllustreerde inleiding staat de geschiedenis van de criminologie centraal zoals die zich vanaf de zestiende eeuw tot op de dag van vandaag in wisselwerking met de strafrechtsbedeling en misdaadbestrijding heeft ontplooid. Nieuw is ook dat de evolutie van deze multidisciplinaire wetenschap in deze inleiding niet alleen stelselmatig wordt behandeld voor West-Europa (België, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië) maar ook in relatie tot de receptie en de doorontwikkeling van de Europese criminologie in de Verenigde Staten. Bijzonder zijn bovendien de hoofdstukken over de rol van congressen, verenigingen en organisaties in de internationalisering van de criminologie en over de ideologisering van de criminologie in de Sovjet-Unie en het Derde Rijk. 32 Terrorisme & Religie vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B014 Voorzitter: Bart Schuurman Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg. Manon Hardeman, Tjaza Appelman Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg. Achtergrond en Doel Hoewel het onderwerp sekten regelmatig in het nieuws verschijnt, dateert het laatste wetenschappelijke onderzoek in Nederland uit - 118 - 1980. Een uitzending van Undercover in Nederland over de sekte Miracle of Love doet in 2011 veel stof opwaaien en na deze uitzending besluit de minister van V&J om een onderzoek te laten uitvoeren naar misstanden in sekten en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg in Nederland. Methoden Hiervoor zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Het betreft een literatuurstudie, vragenlijsten en interviews onder (ex)sekteleden en familieleden van sekteleden, analyse van politieregistraties, rechtspraak, LexisNexis berichten, internetfora en meldingen aan Meld Misdaad Anoniem. Resultaten In totaal zijn er 84 sekten gevonden waar blijkens de geraadpleegde bronnen misstanden hebben plaatsgevonden. Vrijwel alle sekten waarover misstanden zijn gerapporteerd, worden geassocieerd met psychologische misstanden. In acht sekten zijn alleen criminologische misstanden gemeld. Wat er in sekten gebeurt, is grotendeels te begrijpen door de werking van sociaalpsychologische processen, zoals groepsdruk, wijzijdenken en conformeren aan wat de leider zegt. Conclusies Sekten vormen geen direct gevaar voor de rechtsorde of volksgezondheid. Op macroniveau zijn de gevonden misstanden van bescheiden omvang. Op individueel niveau kan er wel degelijk sprake zijn van heftige, schrijnende situaties. Deskundigen, voormalige sekteleden en familieleden zijn het erover eens dat er behoefte is aan een neutraal instituut dat moet voorzien in informatieverstrekking, meldings- en doorverwijzingsmogelijkheden en bovenal een luisterend oor. Trends in terrorisme. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de Global Terrorism Database Anton Weenink, Shuki Cohen Achtergrond In mijn paper onderzoek ik de betrouwbaarheid van de Global Terrorism Database (GTD), teneinde na te gaan of deze bruikbaar is voor trendanalyse op het gebied van terrorisme en extremisme. Was terrorismeonderzoek tot voor kort overwegend kwalitatief, met de groeiende omvang en toegankelijkheid van grote datasets met gegevens over terroristische incidenten is kwantitatief terrorismeonderzoek in opmars. De GTD, gebouwd door de denktank START van de Universiteit van Maryland, is de bekendste en omvangrijkste terrorismedatabase. De data komt overwegend uit internationale nieuwsmedia. Een eerste controle riep bij de - 119 - auteur vragen op over de betrouwbaarheid van de GTD en daarmee zijn bruikbaarheid in strategisch onderzoek. Doel Achterhalen of de Global Terrorism Database voldoende betrouwbaar is voor gebruik in strategisch terrorismeonderzoek. Methode Het confronteren van GTD-data over terrorisme op dadergroepsen landenniveau met gegevens uit andere bronnen dan de GTD hanteert, namelijk claimsites, social media, locale media en politiedata. Resultaten De GTD zoals die thans is, is te onbetrouwbaar om ongekwalificeerd te worden gebruikt bij de analyse van trends in terrorisme en extremisme. Conclusies Sommige terrorismeonderzoekers en beleidsmakers zijn onvoldoende kritisch geweest: de kwantiteit van de data in de GTD leek hen blind te maken voor de kwaliteit. Een database als de GTD kan niettemin bruikbaar zijn, indien bij de bronnenselectie een meer open benadering wordt gehanteerd en indien de kwantitatieve analyse wordt ingebed in een kwalitatieve. De Hofstadgroep herzien: een kritische blik op een ‘archetypisch’ jihadistisch netwerk Bart Schuurman Achtergrond Sinds de moord op Theo van Gogh in november 2004 is de Hofstadgroep in de wetenschappelijke literatuur uitgegroeid tot één van de meest vooraanstaande voorbeelden van ‘homegrown’ SalafistischJihadistisch terrorisme. Op basis van toegang tot uniek primair bronnenmateriaal bepleit de auteur echter dat deze status als archetypisch voorbeeld onterecht is en juist exemplarisch is voor het ontoereikende gebruik van primaire bronnen binnen het vakgebied terrorismestudies. Voor het grootste deel van het bestaan van deze groepering, die actief was tussen 2002 en 2005 gaat de classificatie terroristische organisatie of terroristisch netwerk niet op. Doel Een kritische blik op de status van de Hofstadgroep als ‘archetypisch’ jihadistisch netwerk om a) tot een beter begrip van deze zaak te komen, b) te pleiten voor een meer empirische benadering van terrorisme onderzoek en c) om aan te tonen wat de negatieve gevolgen van incorrecte typeringen als die van de Hofstadgroep kunnen zijn voor terrorismestudies als geheel. Methode De presentatie is gebaseerd op promotieonderzoek naar de opkomst en ontwikkeling van de Hofstadgroep. Het onderzoek is kwalitatief van aard en past theorieën over de oorzaken van terrorisme op structureel, - 120 - organisatorisch en individueel niveau toe op primaire bronnen in de vorm van politiedossiers en interviews met betrokkenen, waaronder voormalige deelnemers aan de Hofstadgroep. Resultaten De Hofstadgroep begon pas in 2005 de contouren van een terroristisch netwerk aan te nemen. Conclusies De status van de Hofstadgroep als ‘archetypisch’ is onverdiend, een belemmering voor kennisvorming op dit thema en illustratief voor het gebrekkige bronnengebruik binnen het vakgebied. 33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de criminologie vrijdag 15:30-17:00, Zaal: A002 Voorzitter: Lucres Nauta De rol van genetische netwerken in de etiologie van antisociaal gedrag. Jorim Tielbeek, Arne Popma, Danielle Posthuma, Tinca Polderman, Sarah Medland Meer inzicht in de etiologie van antisociaal gedrag is onontbeerlijk om een effectieve behandeling en adequate preventie te kunnen bieden. De laatste paar decennia zijn er baanbrekende ontdekkingen gedaan op het gebied van de genetica waardoor de biologische aanleg voor psychiatrische aandoeningen beter in kaart kan worden gebracht. Inmiddels weten we dat veel aandoeningen en gedragsvormen een verhoogde genetische predispositie kennen. Dit geldt tevens voor antisociaal gedrag: tweeling en adoptiestudies laten zien dat ongeveer de helft van de individuele verschillen in antisociaal gedrag verklaard kan worden uit genetische factoren. Gelet op het polygenetische karakter (veel genen van invloed, elk met een klein effect) van antisociaal gedrag is het noodzakelijk om op grote schaal genetisch onderzoek te verrichten teneinde voldoende onderscheidend vermogen (statistische power) te realiseren om ook die kleine effecten te detecteren. Om die reden zijn wij, in nauwe samenwerking met professor Nick Martin van het QIMR Berghofer Medical Research Institute te Brisbane, een consortium gestart dat antisociale data verzameld binnen een uitgebreid internationaal netwerk van onderzoekers. Het Broad Antisocial Behavior Consortium bestaat thans uit acht onderzoeksgroepen met in totaal 20.000 individuen met zowel gedragsdata (antisociale vragenlijsten) als genetische data (aan de - 121 - hand van DNA). De eerste fase van het consortium richt zich daarbij primair op het in kaart brengen van de genetische netwerken die een rol spelen bij neurobiologische ontregelingen in de antisociale populatie. Op het moment van schrijven zijn we gestart met de meta-analyse en we zullen de eerste resultaten presenteren op het NVC congres in juni. Executieve functies bij gedetineerden, review en eerste Resultaten Jesse Meijers, Joke Harte, Roel Meder, Erik Scherder, Gerben Meynen Achtergrond Het neuropsychologisch functioneren van mensen die antisociaal gedrag vertonen is goed onderzocht en samengevat in enkele meta-analyses. Robuuste associaties werden gevonden tussen antisociaal gedrag en verminderd executief functioneren. In deze meta-analyses zijn reguliere gedetineerden echter samengevoegd met andere populaties die antisociaal en crimineel gedrag vertonen; het betreft een zeer heterogene populatie. Een overzicht van studies naar de executieve functies van reguliere gedetineerden is nog niet gepubliceerd. Doel Een review van studies naar executieve functies bij reguliere gedetineerden. Methode We hebben in verschillende databases gezocht naar studies die voldeden aan de volgende drie criteria: reguliere gedetineerden (d.w.z. geen gedetineerden in bv. forensische ziekenhuizen of PPC's), één of meer tests voor het executief functioneren en een niet-criminele/niet-gedetineerde controlegroep. Resultaten Slechts zeven studies voldeden aan de criteria. Desalniettemin blijkt er sprake van verminderd executief functioneren bij gedetineerden. In algemene populaties werden stoornissen gevonden in aandacht en cognitieve flexibiliteit. Bij geweldplegers was sprake van verstoorde cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen, terwijl bij geweldloze delictplegers sprake was van verstoorde inhibitie, werkgeheugen en probleemoplossend vermogen. Conclusies De impact van deze populatie op de maatschappij is groot. Des te meer is het opvallend dat er zo weinig gecontroleerde studies uitgevoerd zijn bij reguliere gedetineerden. Verminderd executief functioneren kan de kans op recidive verhogen. Het verder in kaart brengen van het executief functioneren van deze populatie kan daarom van belang zijn voor bijvoorbeeld gevangenisbeleid. - 122 - Neuropsychologisch functioneren binnen een gedetineerden onderzoekspopulatie Liza Cornet, Katy de Kogel, Henk Nijman, Peter van der Laan Achtergrond De relatie tussen crimineel gedrag en minder goed ontwikkelde neuropsychologische vaardigheden (o.a. zelfcontrole, planning, empathie) is in verschillende meta-analyses aangetoond. Echter, de aanwezigheid van neuropsychologische tekorten is niet uniek gerelateerd aan antisociaal gedrag. Ook bepaalde psychiatrische aandoeningen, zoals depressie en angst, of persoonlijkheidsstoornissen worden in verband gebracht met verminderde neuropsychologische vaardigheden. Doel Eén van de doelstelling van dit onderzoek is in kaart brengen welke neuropsychologische tekorten met name aanwezig zijn in een groep gedetineerden. Daarnaast tonen verschillende studies aan dat de mate van neuropsychologische problemen sterk varieert in een groep gedetineerden wanneer rekening wordt gehouden met mate van psychopathie, type agressie en psychiatrische aandoeningen. In dit onderzoek zal dan ook verder worden ingegaan op de samenhang tussen neuropsychologische tekorten en de aanwezigheid van agressie vormen, psychopathie en jeugdtrauma. Methode Om het niveau van neuropsychologisch functioneren te bepalen werd aan 176 gedetineerden uit verschillende Nederlandse gevangenissen een batterij van zes verschillende neuropsychologische testen voorgelegd. Het ging hierbij om vaardigheden zoals werkgeheugen, inhibitie en aandacht. Daarnaast vulden gedetineerden drie vragenlijsten in over mate en vorm van agressief gedrag (RPQ), mate van psychopathische trekken (TriPM) en jeugdtrauma (CTQ). Resultaten / conclusie De prestaties van gedetineerden op de neuropsychologische testen zal worden besproken en correlaties tussen de neuropsychologische testen en de vragenlijsten zal worden getoond. De resultaten van dit onderzoek tonen mogelijk aan welke gedetineerden meer problemen in neuropsychologisch functioneren ervaren en geven mogelijk inzicht welke gedetineerden meer behoefte hebben aan behandeling en wat voor soort behandeling dat zou moeten zijn. De ontwikkeling van agressief en delinquent gedrag bij jongeren: neurobiologische mechanismen en interventie LMC Nauta-Jansen Achtergrond Onderzoek naar determinanten van agressief en delinquent gedrag heeft zich in het verleden voornamelijk gericht op psychosociale en - 123 - omgevingsfactoren. De afgelopen decennia is echter steeds duidelijker geworden dat ook neurobiologische factoren een belangrijke rol spelen. Agressief en delinquent gedrag wordt tegenwoordig gezien als het resultaat van een complexe interactie tussen omgeving en biologie. Daardoor heeft het neurobiologisch onderzoek op dit gebied een vlucht genomen. Resultaten van cross-sectioneel onderzoek laten zien dat antisociaal gedrag gerelateerd is aan een verlaagde activiteit van de systemen die gerelateerd zijn aan arousal en de reactie op negatieve of stressvolle situaties, maar de rol van deze factoren in de ontwikkeling en persistentie van antisociaal gedrag is nog weinig onderzocht. Doel Het onderzoeken van stressgrelateerde neurobiologische factoren in relatie tot de ontwikkeling en persistentie van agressief en delinquent gedrag bij adolescenten. Methode Twee longitudinale studies werden uitgevoerd: een studie naar de relatie tussen neurobiologie en de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij 500 adolescenten uit de normale die drie jaar gevold werden en een studie naar de voorspellende waarde van neurobiologische maten voor de persistentie van delinquentie in een sample van 114 delinquente adolescenten van bureau Halt die 5 jaar gevolgd werden. Resultaten Een verlaagde arousal, zoals gemeten aan hartslag en cortisol waardes, bleek zowel gerelateerd aan de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij normale jongeren, als aan de persistentie van delinquentie bij Haltjongeren Conclusie Neurobiologische maten blijken voorspellend voor (persistent) antisociaal gedrag. Mogelijke praktische toepassing kan liggen in het beter voorspellen en/of monitoren van effecten van interventies. - 124 - 34 Perspectieven op radicalisering en terroristische dreiging vrijdag 15:30-17:00, Zaal: A014 Voorzitter: Christianne de Poot Islamitische Foreign Fighters uit Nederland op reis naar conflictgebieden J.L. de Bie Achtergrond Sinds de uitbarsting van de Arabische lente is de politieke en journalistieke aandacht voor radicale islamitische uitreizigers (of Foreign Fighters) geleidelijk aan toegenomen. De NCTv zag er zelfs aanleiding toe om het nationale dreigingsniveau terrorisme te verhogen naar substantieel. Daarnaast zijn in 2013 de eerste uitreizigers zelfs strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld. Het fenomeen foreign fighters is echter verre van nieuw en ook Nederland kent een historie van uitreizigers. Doel Dit paper tracht de ontwikkeling van het foreign fighters fenomeen in Nederland tussen 2001 en 2013 in kaart te brengen. Het probeert verschillen in modus operandi en motivatie waar te nemen en te verklaren. Methode Om bovenstaand doel te bewerkstelligen baseert dit paper zich ten eerste op 30 afgesloten politiedossiers uit de periode 2001-2013. Deze dossiers betreffen opsporingsonderzoeken naar jihadistisch terrorisme in Nederland, waaronder uitreis zaken. Tevens zijn er interviews afgenomen met betrokken teamleiders van de Nationale Recherche en Officieren van Justitie. Resultaten & Conclusie In de periode 2001-2013 vindt er een ontwikkeling plaats die is weer te geven in drie fases. Het onderscheid tussen deze fases bestaat hoofdzakelijk uit de volgende verschuivingen: van internationale naar homegrown netwerken; van top-down instructies naar zelfvoorzienende uitreis pogingen; en van wisselende training- en gevechtsdoeleinden. Deze verschillen zijn enerzijds te verklaren door een wisselwerking tussen internationale ontwikkelingen en beleidsmaatregelen, maar anderzijds spelen gelegenheidsstructuren en een flexibele invulling van de jihadistische ideologie een grote rol. - 125 - Evaluatie wet opsporing terroristische misdrijven Barbra van Gestel, Christianne de Poot Achtergrond Eén van de wetten die na 9/11 in Nederland is ingevoerd om terrorisme beter te kunnen bestrijden, is de 'Wet ter verruiming van de mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven'. Deze wet uit 2007 is erop gericht opsporingsonderzoeken naar terroristische misdrijven in een vroege fase mogelijk te maken en langer te laten voortduren, om zodoende terroristische misdrijven te kunnen voorkómen. De wet zorgt voor vijf verruimde bevoegdheden, waaronder de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen op grond van ‘aanwijzingen’ van (de voorbereiding van) een terroristisch misdrijf . Doel Onderzoeken hoe de wet in de praktijk wordt gebruikt en of deze bijdraagt aan een effectieve opsporing van terroristische misdrijven. Methode Voor de periode 2007- 2011 is het gebruik van de wet jaarlijks gemonitord (dmv interviews en documentenanalyse). Resultaten Tussen 2007 en 2011 zijn in Nederland 106 terrorismegerelateerde opsporingsonderzoeken verricht. In 18 opsporingsonderzoeken is gebruik gemaakt van de nieuwe wet, in 15 daarvan zijn opsporingsbevoegdheden ingezet op grond van het criterium ‘aanwijzingen’. Bijna alle opsporingsonderzoeken waarbij de wet is toegepast, zijn vroeg of laat gestopt wegens gebrek aan voldoende strafrechtelijk bewijs tegen personen die centraal stonden in de opsporingsonderzoeken. Verder blijkt dat politie en justitie bij ‘aanwijzingen’ van een terroristisch misdrijf meestal gebruik maken van methoden en bevoegdheden die al langer bestaan en waar zij bekend mee zijn. Conclusie Er is weinig gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdheden uit de wet. De wet heeft tot nu toe niet bijgedragen aan een effectieve opsporing van terroristische misdrijven. Turks-Nederlandse jongeren en de angst voor radicalisering R.Staring, F.Geelhoed Achtergrond Turks-Nederlandse jongeren hebben de afgelopen jaren meermalen in de publieke belangstelling gestaan. Onder deze jongeren zouden er, mede vanwege een grote gerichtheid op de eigen etnische groep, integratieproblemen spelen die betrokkenheid bij criminaliteit en radicalisering zouden bevorderen. - 126 - Doel Het doel van deze studie was om te achterhalen hoe de sociaaleconomische en sociaal-culturele positie van Turkse jongeren zich de afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld en hoe deze ontwikkelingen gerelateerd zijn aan risico’s op criminaliteit en radicalisering. Methode Om dit verband te onderzoeken is een uitgebreide literatuurstudie verricht en zijn daarnaast kwalitatieve interviews afgenomen met 73 TurksNederlandse jongeren en 27 experts. Resultaten We beschrijven verschillende Turkse bewegingen in Nederland die de overheid in verband brengt met radicalisme en extremisme en gaan in op factoren die met radicalisering in de Turkse diaspora in verband worden gebracht. De interviews laten Turks-Nederlandse jongeren zien die zich distantiëren en verre houden van verregaande radicalisering. Een klein deel van de jongeren sympathiseert weliswaar met één van deze bewegingen, maar voor het merendeel van de respondenten hebben deze geen betekenis of fungeren zij als een referentiekader van waaruit zij zich positioneren ten opzichte van anderen. Conclusies Ondanks de aanwezigheid van tal van ingrediënten die in de literatuur verbonden worden aan radicalisering, lijkt er onder TurksNederlandse jongeren geen sprake van verregaande radicalisering. De seculiere islam en kenmerken van de Turkse gemeenschap spelen hierbij een belangrijke rol. Over Syriegangers en het weigeren van een paspoort Hanneke Nummerdor, Richard Staring, Joke de Wit Achtergrond In de media is aandacht besteed aan het weigeren/vervallen verklaren van een paspoort van personen die (waarschijnlijk) naar Syrië wilden reizen om daar een bijdrage te leveren aan de gewapende opstand. Deze maatregel is volgens de Minister van Veiligheid en Justitie nodig om te voorkomen dat deze personen in Syrië deelnemen aan de jihad en vervolgens geradicaliseerd terugkomen en in Nederland geweld zullen gaan gebruiken. Doel Vanuit een gecombineerd criminologisch en juridisch perspectief zal antwoord worden gegeven op de vraag of de angst voor radicalisering van Syriëgangers een legitieme reden is om een paspoort te weigeren/vervallen te verklaren. Methode: een combinatie van literatuurstudie en jurisprudentieanalyse. Resultaten Nog niet beschikbaar. Vanuit criminologisch perspectief beschrijven we de argumenten die worden aangevoerd om de angst voor radicalisering van Syriëgangers te onderbouwen. Dit brengen we in verband - 127 - met empirische literatuur en theoretische verklaringen van radicalisering. Vervolgens beschrijven we vanuit juridisch perspectief welke juridische grondslag wordt aangevoerd voor het weigeren/vervallen verklaren van een paspoort van Syriëgangers. We onderzoeken in hoeverre dit houdbaar is in het licht van nationale en internationale regelgeving. Daarbij besteden we allereerst aandacht aan het grondrecht van vrijheid van beweging. Daarna zullen we ingaan op de vraag in hoeverre is voldaan aan de criteria voor het weigeren/vervallen verklaren van een paspoort. Conclusies Voorlopige conclusies zullen tijdens de themasessie worden gepresenteerd. 35 Forensisch Psychiatrische Figuren II vrijdag 15:30-17:00, Zaal: C004 Voorzitter: M. Kempes De gestoorde brandstichter Lydia Dalhuisen Achtergrond Brandstichting is een delict dat vragen oproept over de mentale gezondheid van de brandstichter en vaak is bij brandstichters sprake van psychische problematiek. Een diagnose gerelateerd aan het stichten van brand is pyromanie. In de DSM-V is pyromanie geclassificeerd als een stoornis in de impulscontrole. Hoewel in zaken van brandstichting zelden sprake is van pyromanie, blijkt uit deze classificatie dat brandstichting gezien wordt als een impulsief delict. Het blijkt echter uit onderzoek dat brandstichters veel overeenkomsten vertonen met verslaafden, en het lijkt dat brandstichting eerder een compulsief delict is. Doel Aan de hand van verschillende bronnen wordt onderzocht of brandstichting beschouwd moet worden als een impulsief of een compulsief delict. Methode Naast literatuuronderzoek wordt gebruik gemaakt van een onderzoekspopulatie van ruim 600 brandstichters die pro Justitia gedragskundig zijn onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De pro Justitia rapportages van deze brandstichters zijn geanalyseerd aan de hand van een aandachtspuntenlijst. Met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve analyses worden verschillende daad- en daderkarakteristieken die gerelateerd kunnen worden aan impulsief respectievelijk compulsief handelen onder de loep genomen. - 128 - Resultaten Sommige onderzoeken wijzen op de parallellen met verslavingen en beschouwen brandstichting als een compulsief gedrag. Andere onderzoeken tonen aan dat men vooral impulsief te werk gaat. De voorlopige resultaten van de statistische analyses geven geen eenduidig beeld. Conclusies Op basis van literatuur en empirische bevindingen wordt een genuanceerd antwoord gegeven op de vraag of brandstichting gezien moet worden als een impulsief of compulsief gedrag en wordt kort ingegaan op de implicaties van dit onderscheid. De zich verantwoordende behandelaar Vincent de Weerd Achtergrond In het strafproces kunnen gedragsdeskundigen een belangrijke rol innemen, zowel voorafgaand aan als na oplegging van een straf/maatregel. Deskundigheid dient op enig moment te worden getoetst en door middel van nieuwe wetgeving zou een dergelijke toets in alle gevallen moeten plaatsvinden. Er is weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van de wetgeving uit 2010, in het bijzonder gericht op gedragsdeskundigen. Doel Dit onderzoek gaat over verschillende hoedanigheden van gedragsdeskundigen in het strafproces, gehouden in het licht van de (achtergronden en doelstellingen van de) Wet deskundige in strafzaken. Methoden Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van parlementaire stukken, jurisprudentie en wetenschappelijke bronnen. Daarnaast heeft een kleinschalig empirisch onderzoek plaatsgevonden om vergelijkingen te trekken tussen het theoretische gedeelte en de huidige praktijk. Resultaten Gedragsdeskundigen in het strafrecht kennen twee hoedanigheden: pro justitia rapporteur en behandelaar. In de Wet deskundige in strafzaken wordt slechts uitgegaan van het bestaan van de pro justitia-rapporteur, terwijl de behandelaar in het strafproces eveneens een zeer belangrijke taak heeft. Deskundigheid dient van alle gedragsdeskundigen te worden vastgesteld, maar het ingevoerde deskundigenregister geldt slechts voor pro justitia-rapporteurs. Heeft de wetgever dit bewust op deze manier geregeld, of is sprake van een lacune in de wet? Conclusies Het verdient aanbeveling om bij de komende wetsevaluatie de praktijk rond behandelaars in het strafproces te onderzoeken. Het huidige stelsel voldoet immers niet geheel aan de doelstellingen van de Wet deskundige in strafzaken. - 129 - De weigerende observandus Jos van Mulbregt Achtergrond Het toenemend aantal verdachten dat zijn of haar medewerking aan een pro justitia-onderzoek weigert, vormt gedragskundig en juridisch een actueel aandachtspunt. Ingegaan wordt op de achtergronden van deze ontwikkeling en op de wijze waarop het fenomeen van de weigerende observandus bij de forensische rapportage en in de jurispru-dentie wordt benaderd. Doel Onderzoek naar ontwikkelingen rondom de medewerking van verdachten aan pro justitia-rapportage en naar de wijze waarop gedragsdeskundigen en juristen het fenomeen van de weigerende observandus tegemoet treden. Methode Onderzoek op basis van empirisch materiaal vanuit het Pieter Baan Centrum, alsmede op basis van juridische en historische bronnen. Resultaten Waar de weigering van een persoonsonderzoek binnen het strafrecht lange tijd werd benaderd vanuit het grondrecht van een verdachte om niet te hoeven bijdragen aan zijn eigen veroordeling, wordt deze invalshoek in het afgelopen decennium in toenemende mate geproblematiseerd. De toege-nomen aandacht voor de maatschappelijke veiligheid heeft er toe geleid dat door verdachten steeds strategischer wordt gekeken naar de vraag of medewerking aan een gedagskundig onderzoek past binnen hun procespositie. Daarnaast valt een trend waar te nemen waarin zowel gedragskundig als juridisch de professionele grenzen nader worden gemarkeerd. Conclusie Een eenzijdig accent op het uitsluiten van maatschappelijke risico’s kan gedragskundig bij het pro justitia-onderzoek slechts in beperkte mate worden gefaciliteerd, en vormt daarmee een risico voor diezelfde maatschappelijke veiligheid. Motivatie van de onderzochte, het bieden van perspectief en het verantwoord incalculeren van risico’s vormen kernelementen binnen het forensisch-gedragskundig werkveld. Normale versus abnormale agressie Maaike Kempes Achtergrond De manier waarop we meer zicht proberen te krijgen op agressie is continu in beweging. Voorheen was de idee dat agressie vooral negatief was en aangeleerd. Ondertussen is veel onderzoek gedaan dat een beter beeld geeft van de oorzaken van agressie en de geëscaleerde versie daarvan: geweld. - 130 - Doel In deze lezing wordt dieper ingegaan op de vraag wanneer agressief gedrag normaal is en wanneer het abnormaal wordt. Methode Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden onderzoekresultaten ten aanzien van oorzaken en gevolgen van agressie uit verschillende wetenschappelijke disciplines, zoals de genetica, neurobiologie, antropologie en gedragsbiologie besproken. Resultaten De onderzoeksresultaten uit deze disciplines laten zien dat agressie een belangrijk onderdeel is van de sociale communicatie in elke samenleving, vooral in het duidelijk aangeven van grenzen. Hoewel agressie ook negatieve gevolgen heeft, zijn er allerlei mechanismen (van genen tot gedrag) die zorgen dat deze negatieve gevolgen beperkt blijven. Als er echter problemen ontstaan in deze mechanismen kan agressie escaleren en uitmonden in geweld. Conclusie Door onderzoek naar de mechanismen die agressief gedrag reguleren wordt meer inzicht verkregen over het fenomeen abnormale agressie. Een multidisciplinaire benadering waarbij resultaten uit verschillende wetenschappelijk disciplines worden betrokken is daarbij van essentieel belang. - 131 -