11 Onderzoek op de plaats delict

advertisement
Congresbundel
NVC congres
12 en 13 juni 2014
Kamerlingh Onnes Gebouw (KOG)
Faculteit der Rechtsgeleerdheid
Universiteit Leiden
VOORWOORD
Van de voorzitter
Welkom op het jaarcongres van de Nederlandse Vereniging voor Criminologie
2014. We hebben dit jaar iets te vieren. De vereniging bestaat veertig jaar. Zij
is daarmee waarschijnlijk ouder dan het grootste deel van haar leden.
Voor zover ik heb kunnen nagaan is de laatste keer dat we een jubileum
hebben gevierd in 1999 geweest, toen de NVK vijfentwintig jaar bestond. Het
toenmalige bestuur, onder voorzitterschap van Henk van de Bunt, heeft toen
in zijn wijsheid gemeend dat een jubileum geen aanleiding was om terug te
blikken, maar om vooruit te kijken. Daar waren toen goede redenen voor.
Achteraf bezien kunnen we stellen dat 1999 een keerpunt is geweest in de
ontwikkeling van de Nederlandse criminologie. Na een bloeiend bestaan in
de jaren zeventig, gaf vanaf de tweede helft van de jaren tachtig niemand
meer een cent voor het voortbestaan van de academische criminologie. In
hun inleiding tot het NVK-jubileumboek Vooruitzichten in de criminologie
gaven Gerben Bruinsma, Henk van de Bunt en Ben Rovers in 1999 aan dat de
NVK nooit voorop heeft gelopen in de ontwikkeling van het vakgebied, maar
dat zij eerder een graadmeter was voor de vitaliteit van de criminologie.
“Werd er veel gepubliceerd dan nam het aantal activiteiten, congressen en
themamiddagen toe. Ging het slechter (…) dan leidde ook de NVK een
kwijnend bestaan.”
Een flink aantal van de door Bruinsma, Van de Bunt en Rovers gedane
toekomstvoorspellingen over de ontwikkeling van de criminologie is aardig
uitgekomen, een aantal ook niet. Zo gaat dat met voorspellingen. Het
toenmalige bestuur had de minister van Justitie, Benk Korthals, ook goed
gesouffleerd. Tijdens het NVK-congres van 1999 werd uit zijn naam verteld
dat er grote nieuwe kennisvragen op een nieuwe generatie criminologen
lagen te wachten en dat er ook grote behoefte was aan goede opleidingen
criminologie aan de Nederlandse universiteiten. Een jaar later is aan de
Erasmus Universiteit Rotterdam, de Universiteit Leiden en de Vrije
Universiteit Amsterdam begonnen met een gezamenlijk ontwikkelde
bacheloropleiding criminologie en vanaf die tijd is zowel het aantal
criminologen als de hoeveelheid criminologisch onderzoek exponentieel
toegenomen.
-2-
Doordat er de afgelopen vijftien jaar zoveel is gebeurd en het pallet aan
criminologisch onderzoek zo groot is geworden dat vrijwel niemand meer
overzicht over het geheel heeft, zal het leeuwendeel van de
congresbezoekers wellicht betrekkelijk weinig weten van de geschiedenis van
de Nederlandse criminologie. Omdat de geschiedenis van de criminologische
beroepsvereniging nooit is geschreven heeft het huidige bestuur daarom
gemeend nu wel te moeten terugblikken. Historisch besef is misschien niet
de grootste deugd van de Nederlander, maar zonder de geschiedenis te
kennen is het ook erg moeilijk het heden te duiden.
In de plenaire lezingen wordt de afgelopen veertig jaar op verschillende
wijzen belicht. Als eerste zal René van Swaaningen de geschiedenis van de
Nederlandse Vereniging voor Criminologie plaatsen in de ontwikkeling van
het vakgebied in die periode. Hiertoe is het archief van de vereniging, met
hulp van Samira Valkeman (student-assistente criminologie aan de EUR),
uitgespit, zijn er interviews gehouden met twee oprichters – Jan van Dijk en
Sietse Steenstra – en is er een literatuuronderzoek gedaan, waarbij de
spreker zich nadrukkelijk heeft bezondigd aan zelfplagiaat.
Prof. Dr. Michael Tonry, verbonden aan de University of Minnesota en
belichaming van de criminologische éminence grise, zal op vrijdagochtend
een ‘outsider’s view’ geven op de ontwikkeling van criminologie in Nederland
in de 30 jaar die verstreken zijn na Josine Junger-Tas’ overzicht van de
Nederlandse criminologie (gepubliceerd in 1983 in Crime & Justice). Speciaal
voor dit congres heeft Prof. Tonry ook een overzicht gemaakt van bijdragen
van Nederlandse criminologen in de belangrijkste internationele
vaktijdschriften sinds 2000.
Ten slotte is aan voormalig directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau,
Prof. Dr. Paul Schnabel, gevraagd ons uit te dagen en verder te laten kijken
dan onze directe academische omgeving. Prof. Schnabel zal zijn visie geven
op waar de huidige grote maatschappelijke uitdagingen voor criminologen
liggen en welke maatschappelijke vraagstukken in de toekomst mogelijk nog
belangrijker zullen worden en een antwoord behoeven vanuit onze discipline.
-3-
Ook in onze nieuwsbrief De Criminoloog wordt aandacht besteed aan ons
veertigjarig jubileum. Naast de reeds gememoreerde interviews, wordt hierin
ook verslag gedaan van enkele nieuwsberichten over criminaliteit uit 1974,
waarbij de overeenkomst met hedendaagse berichten soms verbluffend is.
Maar de blik wordt ook vooruit geworpen met een kijkje in de
criminologische onderzoekskeuken van 2054. Er is nog een kansje dat ik dat
zal meemaken, maar voor het komende decennium lijkt het in ieder geval
aannemelijk dat cyber crime, internationale misdrijven, voedselveiligheid en
big data een grote rol op de onderzoeksagenda zullen spelen. Ook wordt in
de De Criminoloog aandacht besteed aan Cyrille Fijnauts nieuwe boek over de
geschiedenis van de Noord-Amerikaanse en (continentaal) Europese
criminologie. Aan dit boek, dat gezien het congresthema op geen beter
moment had kunnen uitkomen, wordt op het congres ook een author-meetscritics- sessie gewijd.
Voorts hebben we dit jaar naast de jaarlijkse scriptieprijs ook weer een
proefschriftprijs uit te reiken, wordt er een keur aan onderwerpen besproken
in maar liefst 35 verschillende panels en kunnen we weer onder het genot
van lekker eten en drinken – en hopelijk een zonnetje – informeel met elkaar
van gedachten wisselen, dansen en zingen in de Leidse Faculty Club.
Ik wens u allen een goed congres.
René van Swaaningen
Voorzitter NVC
-4-
INHOUDSOPGAVE
VOORWOORD ........................................................................................... 2
INHOUDSOPGAVE ..................................................................................... 5
Kennismaking met de NVC ........................................................................ 6
Plattegrond KOG – begane grond .............................................................. 8
Plattegrond KOG – 1e verdieping ............................................................... 9
Stadsplattegrond Leiden ......................................................................... 10
Overzicht programma NVC congres 2014 ................................................. 11
Zaaloverzicht donderdag ......................................................................... 13
Zaaloverzicht vrijdag ............................................................................... 14
Genomineerden voor de NVC Scriptieprijs 2014 ....................................... 15
ABSTRACTS ............................................................................................. 16
-5-
Kennismaking met de NVC
Op 17 juni 1974 werd de Nederlandse Vereniging voor Criminologie
opgericht. De NVC wil de belangen behartigen van de Nederlandse
criminologie en van alle (aankomende) Nederlandse criminologen. Zij richt
zich hierbij nadrukkelijk op mensen uit verschillende disciplines, die
werkzaam zijn op het terrein van de criminologie.
Voor haar leden belegt de NVC regelmatig gratis themabijeenkomsten over
actuele onderwerpen. Voorts wordt ieder jaar een congres georganiseerd dat
een beeld geeft van recent Nederlands onderzoek op het terrein van de
criminologie. NVC leden krijgen korting op de congresprijs.
Vier keer per jaar ontvangen de leden het Tijdschrift voor Criminologie.
Daarnaast ontvangen zij de nieuwsbrief De Criminoloog, waarin de lezer op
de hoogte wordt gehouden van recente ontwikkelingen op het terrein van
onderwijs, onderzoek en het werkveld van criminologen. Ook worden hierin
signalementen van in het oog springende boeken en master scripties
geboden. De nieuwsbrief biedt tevens een discussieplatform over actuele
onderwerpen.
Voor studenten criminologie die voor hun afstudeeronderzoek data willen
verzamelen in het buitenland is er nog altijd het NVC fonds waar een
tegemoetkoming in de reis en verblijfkosten kan worden aangevraagd.
Nadere gegevens hierover vindt u op de website:
http://www.criminologie.nl/nvc/fonds.php
De NVC kan deze activiteiten alleen ontplooien wanneer zij voldoende leden
heeft. U kunt lid worden door zich aan te melden op de website.
-6-
Nadere informatie over de NVC is te verkrijgen bij:
Dr. Veroni Eichelsheim
Nederlands Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR)
Postbus 71304
1008 BH Amsterdam
Telefoon: 020 59 82862
E-mail: [email protected]
Het bestuur van de NVC bestaat uit de volgende personen:
René van Swaaningen (voorzitter)
Veroni Eichelsheim (secretaris)
Johan van Wilsem (penningmeester)
Brenda Oude Breuil
Jean-Louis van Gelder
Barbra van Gestel
Nicole Haas
Joni Reef
Wilma Smeenk
Joris van Wijk
-7-
Plattegrond KOG – begane grond
-8-
Plattegrond KOG – 1e verdieping
-9-
Stadsplattegrond Leiden
NVC congres
Steenschuur 25
Faculty club
Rapenburg 73
- 10 -
Overzicht programma NVC congres 2014
DONDERDAG 12 juni 2014
9.00 – 9.30
Inschrijving / koffie en thee
9.30 – 11.00
Parallel sessies 1
11.00 – 11.30
Pauze
11.30 – 13.00
Parallel sessies 2
13.00 – 14.00
Lunchpauze inclusief posterpresentatie genomineerden
scriptieprijs!
14.00 – 15.15
Keynote: Prof. René van Swaaningen zaal: C131
15.15 – 15.45
Pauze
15.45 – 17.15
Parallel sessies 3
Vanaf 17.15
Borrel / buffet/ feest met
- Heerlijk eten
-
Zomerse drankjes
-
Muziek
Let op: Buffet & feest vinden plaats in de Faculty Club,
Rapenburg 73, Leiden.
- 11 -
VRIJDAG 13 juni 2014
9.00 – 9.30
Nagekomen inschrijving / Koffie en thee
9.30 –11.00
Parallel sessies 4
11.00 –11.30
Pauze
11.30 –12.30
Keynote: Prof. dr. Michael Tonry zaal: A144
12.30 –13.00
Scriptieprijs
13.00 –14.00
Lunchpauze
14.00 –15.00
Keynote: Prof. dr. Paul Schnabel zaal: A144
15.00 –15.15
Nagelprijs
15.15 –15.30
Pauze
15.30 –17.00
Parallel sessies 5
17.00
Afsluitende borrel met hapjes
- 12 -
Zaaloverzicht donderdag
09:30-11:00
Zaal
Blz
1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit
B016
30
2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden
C020
33
3 Opsporing & vervolging
C014
35
4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen
B025
38
5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes
B014
40
6 Criminele carrières
B035
43
7 Sociale en economische ongelijkheid en criminaliteit
C004
46
8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit
B025
48
9 Cybercrime
B032
51
10 Slachtofferschap I
B035
54
11 Onderzoek op de plaats delict
B014
57
12 Preventie van Criminaliteit
C004
60
13 Slachtofferschap II
B016
64
14 Internationale misdrijven en misdadigers
B030
67
11:30-13:00
14:00-15:15
Keynote: René van Swaaningen
C131
15:45-17:15
15 Culturele Criminologie
C014
70
16 De terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving
B016
73
17 Internationale misdrijven en internationaal strafrecht
C020
75
18 Groene Criminologie
C004
77
19 Vrouwen & Criminaliteit
B014
80
20 Forensisch Psychiatrische Figuren I
B035
83
21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving
B032
87
- 13 -
Zaaloverzicht vrijdag
09:30-11:00
Zaal
Blz
22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd met) vrienden
C004
90
23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de criminologie
B035
94
24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en nakkies
B032
97
25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's
A014
100
26 Detentie II
B014
104
27 Levenslooptransities & criminaliteit
C014
106
28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit
B016
109
11:30-12:30
Keynote: Prof. dr. Michael Tonry
A144
12:30-13.00
Scriptieprijs
A144
14:00-15:00
Keynote: Prof. dr. Paul Schnabel
A144
15.00-15.15
Nagelprijs
A144
15:30-17:00
29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en instituten
B032
111
30 Detentie I
C014
114
31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille
Fijnaut over zijn nieuwe boek
B016
118
32 Terrorisme & Religie
B014
118
33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de criminologie
A002
121
34 Perspectieven op radicalisering en terroristische dreiging
A014
125
35 Forensisch Psychiatrische Figuren II
C004
128
- 14 -
Genomineerden voor de NVC Scriptieprijs 2014
(in willekeurige volgorde)
Naam
Titel scriptie
Mw. M.S. Meijerink (Mayke)
Prostitution in Barcelona . Human trafficking,
Clients and Society
Industry influence and the coercion of whitecollar criminality in the medical profession
A Criminological Analysis of IndustryMedicine Relationships
‘Outsiders amongst outsiders’:
A cultural criminological perspective on
the sub-subcultural world of women in the
yakuza underworld
Cultuursensitiviteit bij het rapporteren pro
Justitia
De invloed van cultuur en etniciteit bij het
onderzoek naar de geestesvermogens in het
strafrechtelijke kader
Rehabilitation from international crimes a
theoretical practical and empirical
assessment
De contacten tussen jongvolwassenen en
agenten. Een kwalitatief en kwantitatief
onderzoek naar opvattingen, ervaringen en
concrete interacties vanuit het perspectief
van procedural justice
Mw. A. Laskai (Anna)
Mw. R. van Alkemade (Rie)
Mw. L. van Oploo (Laura)
Mw. J. Kelder (Jessica)
Dhr. R. Vijverberg (Rogier)
- 15 -
ABSTRACTS
1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit .............................................. 30
Voorzitter: Wim Huisman ........................................................................... 30
Sanctiebeleving bij het ontbreken van een level playing field ............... 30
Jelle Jaspers, Judith van Erp, Peter Mascini
De Psychologie Van Corruptie: Verklaringen in de publieke en de private
sector ...................................................................................................... 31
Madelijne Gorsira
Een casestudy van de vastgoedfraude ................................................... 31
Henk van de Bunt
Karin van Wingerde
Risicovol economisch gedrag? Deviant gedrag en fiscale overtredingen
van fraudeurs en een controle groep..................................................... 32
J.H.R. (Joost) van Onna
2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden ................................... 33
Voorzitter: Nicole Haas ............................................................................... 33
Notoire ordeverstoorders - kenmerken en achtergronden ................... 33
Tom van Ham, Bo Bremmers
Achterstanden in digitaal forensisch onderzoek .................................... 33
Nina van der Knaap
Interne en externe legitimiteit bij de politie .......................................... 34
Nicole Haas
3 Opsporing & vervolging ........................................................................ 35
Voorzitter: W. J. Verhoeven ....................................................................... 35
Mediëren verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid
van verdachten? ..................................................................................... 35
WJ Verhoeven
Technologiegebruik in de opsporing ...................................................... 36
Bas Vergouw, Bart Custers
- 16 -
Strategisch gebruik van publiek door privaat in private onderzoeken .. 37
Clarissa Meerts
4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen ................................... 38
Voorzitter: F. Geelhoed .............................................................................. 38
"Je moet gewoon naar je eigen land gaan". Geweld als reactie op
discriminatie en vernedering ................................................................. 38
Martina Althoff
Op 2-0 achterstand. Percepties van belonging en reacties op uitsluiting
onder Turks-Nederlandse jongeren. ...................................................... 38
Fiore Geelhoed, Richard Staring
Dynamiek van (zelf)uitsluiting onder de Rollin 200 Crips ...................... 39
R.A. Roks
5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes ............................................. 40
Voorzitter: J. Ashwin Rambaran ................................................................. 40
Het effect van vriendschap en morele ontkoppeling op pesten onder
jongeren ................................................................................................. 40
J. Ashwin Rambaran, Jelle J. Sijtsema, Simona S.C. Caravita, Gianluca
Gini
De rol van het Streven naar Dominantie in de Relatie tussen (een
Gebrek aan) Empathie en Agressie ........................................................ 41
B. C. M. van Hazebroek, T. Olthof, F. A. Goossens, P. A. C. van Lier
Opvoeding, attitude en de rol van morele emoties in de ontwikkeling
van delinquent gedrag: een test van Bandura’s sociaal-cognitieve
leertheorie.............................................................................................. 42
Andrea Fernandez Posteguillo, Jessica Hill, Arjan Blokland
6 Criminele carrières ............................................................................... 43
Voorzitter: Vere van Koppen ...................................................................... 43
Late starters in de criminaliteit .............................................................. 43
Vere van Koppen
De criminele carrières van Nederlandse oorlogsmisdadigers ................ 43
J.A.M. Stuifbergen
- 17 -
'Resistance to crime': waarom en hoe 'resisters' geen criminele carrière
ontwikkelen ............................................................................................ 44
S.D. (Sheila) Adjiembaks
Veranderingen in de criminele carrière rondom de transitie naar werk 45
Victor van der Geest, Torbjørn Skardhamer, Janna Verbruggen
7 Sociale en economische ongelijkheid en criminaliteit ............................ 46
Voorzitter: Gwen van Eijk ........................................................................... 46
Als het gras bij de buren groener is: Leidt lokale ongelijkheid tot
criminaliteit? .......................................................................................... 46
G.E.J. Besjes
Klassenverschillen in het Nederlandse criminaliteitsbeleid ................... 47
Gwen van Eijk
De relatie tussen werk, uitkering en opleiding en recidive voor
gedetineerden na arbeidstoeleiding ...................................................... 47
Gijs Weijters, Suzanne Noordhuizen, Suzan Verweij, Bouke Wartna,
Bas Vergouw
8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit .................................................. 48
Voorzitter: Marre Lammers ........................................................................ 48
Door schade en schande wijs: De invloed van eerdere delictlocaties op
delictlocatie keuze.................................................................................. 48
Marre Lammers, Barbara Menting, Stijn Ruiter, Wim Bernasco
Waar breek jij in? ................................................................................... 49
Marlijn Peeters
Plaatsen delict in clusters. Een verkenning naar scannen voor geolinkage met cluteranalyse. ..................................................................... 50
Jasper J. van der Kemp
9 Cybercrime .......................................................................................... 51
Voorzitter: Marleen Weulen Kranenbarg ................................................... 51
Cybercriminologie: daderschap van cybercrime en criminologische
theorie .................................................................................................... 51
Marleen Weulen Kranenbarg
- 18 -
Van cybercrime naar cyborg crime: naar een hybride kijk op cybercrime
................................................................................................................ 52
W. van der Wagen
Slachtofferschap van cybercrime onder het Nederlandse Midden- en
Kleinbedrijf in Nederland ....................................................................... 52
Sander Veenstra, Renske Zuurveen, Jurjen Jansen, Sanneke
Kloppenburg, Wouter Stol
Criminele strategieën bij malware-gebaseerde fraude met financiële
diensten .................................................................................................. 53
Rolf van Wegberg, Samaneh Tajalizadehkhoob, Michel van Eeten
10 Slachtofferschap I ............................................................................... 54
Voorzitter: Rinke de Jong............................................................................ 54
Slachtoffers van delicten in verschillende slachtoffer-dader relaties .... 54
A. ten Boom
Geweld tegen werknemers met een publieke taak: De verschillen in
risicofactoren tussen beroepsgroepen .................................................. 55
Lisa van Reemst
Slachtofferschap van seksueel kindermisbruik en de transitie naar
volwassenheid ........................................................................................ 56
Rinke de Jong, Lenneke Alink, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks,
Catrin Finkenauer
Wat is het effect van slachtofferschap op criminele attitude? Een test
van de General Strain theorie. ............................................................... 57
Mayke ten Bos, Jessica Hill, Arjan Blokland
11 Onderzoek op de plaats delict ............................................................. 57
Voorzitter: Christianne de Poot .................................................................. 57
Fotografie op de PD: de dagelijkse, geënsceneerde en ideale praktijk . 57
Gabry Vanderveen
Keuzes op de plaats delict ...................................................................... 58
Claire van den Eeden, Christianne de Poot, Peter van Koppen
Een gestandaardiseerd plaats delict onderzoek? .................................. 59
- 19 -
Madeleine de Gruijter, Anna Mapes, Christianne J. de Poot, Henk
Elffers
12 Preventie van Criminaliteit ................................................................. 60
Voorzitter: B. Bieleman............................................................................... 60
Evaluatie van de aanpak van verkeersveelplegers door politie ............. 60
J. Snippe, R. Mennes, M. Boendermaker, B. Bieleman
Onveiligheidsbeleving in 12 gebieden in de 11 Tilburgse
achterstandswijken ................................................................................ 61
R. Mennes, J. Snippe, B. Bieleman
Onderzoek naar buit van woninginbraak ............................................... 62
J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K Dijkstra
Buit van woninginbraak: inbrekers en helers......................................... 63
J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K. Dijkstra
13 Slachtofferschap II .............................................................................. 64
Voorzitter: M. Bal ....................................................................................... 64
Van secundaire victimisatie naar steun voor onschuldige slachtoffers . 64
Michèlle Bal
Slachtoffer-dader overlap bij partnergeweld......................................... 64
Karlijn F. Kuijpers
Tegemoetkoming in immateriële schade door het Schadefonds
Geweldsmisdrijven: Liegen als verklaring voor verschillen in
gerapporteerde klachtniveaus tussen slachtoffers die wel en
slachtoffers die niet zijn gecompenseerd .............................................. 65
Kunst, M.J.J.
Evaluatie van het politieoptreden, legitimiteit en bereidheid tot
medewerking: een empirisch onderzoek onder slachtoffers van
criminaliteit ............................................................................................ 66
N.N. Koster, K.F. Kuijpers, M.J.J. Kunst, J.P. van der Leun
14 Internationale misdrijven en misdadigers............................................ 67
Voorzitter: J. van Wijk................................................................................. 67
Van risicofactoren naar internationale misdrijven: de rol van de leider 67
- 20 -
Maartje Weerdesteijn
Rehabilitatie en vervroegde vrijlating van internationale misdadigers:
Case study van de ICTY en ICTR .............................................................. 68
Jessica M. Kelder, Barbora Holá, Joris van Wijk
Uitlevering van oorlogsmisdadigers: kan het ‘Rwandese model’ een
precedent scheppen? ............................................................................. 69
M.P. (Maarten) Bolhuis, J. (Joris) van Wijk, L. (Louis) Middelkoop
Conformisime en internationale misdrijven: verschillen tussen daders
van internationale misdrijven en daders van commune criminaliteit ... 69
T.G.C. van den Berg, J. van Wijk
15 Culturele Criminologie ........................................................................ 70
Voorzitter: F. van Gemert ........................................................................... 70
Biografie wordt Etnografie ..................................................................... 70
Frank van Gemert
"Lou Reed has been a huge influence in my life". Over marginaliteit,
identiteit en de consumptie van transgressie ........................................ 71
Thaddeus Muller
Een 'Culture of (Mis)Control' in Rotterdam en Antwerpen?! De sociale
praktijk van integraal veiligheidsbeleid.................................................. 72
Drs. Tom de Leeuw
16 De terugkeer van zedendelinquenten in de samenleving ..................... 73
Voorzitter: Henk van de Bunt ..................................................................... 73
Gevangene van het verleden: de terugkeer van zedendelinquenten.... 73
Miranda Boone, Henk van de Bunt, Dina Siegel
Voorkomen van recidive van zedendelinquenten met de Verklaring
Omtrent het Gedrag ............................................................................... 73
Elina Kurtovic
De ontwikkeling van jeugdige zedendelinquenten in de jong
volwassenheid ........................................................................................ 74
Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks
17 Internationale misdrijven en internationaal strafrecht ........................ 75
- 21 -
Voorzitter: Willem de Haan ........................................................................ 75
Vrijgesproken maar niet vrij ................................................................... 75
Joris van Wijk, Maaike Zeeuw
Corporate complicity in human rights violations perpetrated in
Argentina in 1976-1983.......................................................................... 76
Magali Bobbio, Willem de Haan
Bedrijven en autoritaire regimes ........................................................... 76
Annika van Baar
18 Groene Criminologie........................................................................... 77
Voorzitter: Daan van Uhm .......................................................................... 77
Criminaliteit en Traditionele Chinese Medicijnen .................................. 77
D.P. van Uhm
Landjepik (land grabbing) in de Amazone .............................................. 78
Tim Boekhout van Solinge
Gevolgen van en lokale perspectieven op stuwdammen in Turkije en
Koerdistan/Noord-Irak ........................................................................... 79
Alex Kemman
19 Vrouwen & Criminaliteit ..................................................................... 80
Voorzitter: Elanie Rodermond .................................................................... 80
Internationale misdrijven een mannenzaak? Over vrouwelijke daders
van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
................................................................................................................ 80
Alette Smeulers
Vrouwen in detentie: "Age of onset" en de rol van partners ................ 81
Anne-Marie Slotboom, Katharina Joosen
Het Verlies van Houvast: De Impact van het Overlijden van Dierbaren op
het Risico voor Criminaliteit en Detentie onder Vrouwen ..................... 81
Katharina Joosen, Candace Kruttschnitt, Catrien Bijleveld, AnneMarie Slotboom
Vrouwen en detentierecidive: de invloed van huwelijk en kinderen .... 82
- 22 -
Elanie Rodermond, Candace Kruttschnitt, Anne-Marie Slotboom,
Catrien Bijleveld
20 Forensisch Psychiatrische Figuren I ..................................................... 83
Voorzitter: F. Koenraadt ............................................................................. 83
De vreemde buurman ............................................................................ 83
Judith Karen van Zanten
De dolende vagebond ............................................................................ 84
Frans Koenraadt
De langblijvende ter beschikking gestelde ............................................. 85
Peter Braun
De vrouwelijke dader ............................................................................. 85
Eline Muller
De (seksueel) sadistische dader ............................................................. 86
Luc Gijs
21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving .................................... 87
Voorzitter: K. Beijersbergen ....................................................................... 87
De subjectieve zwaarte van detentie en de dynamische detentie
omgeving ................................................................................................ 87
Ellen Raaijmakers, Jan de Keijser, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager
Procedurele rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen van
gedetineerden ........................................................................................ 88
K.A. Beijersbergen, A.J.E. Dirkzwager, V.I. Eichelsheim, P.H. van der
Laan,
P. Nieuwbeerta
De relatie tussen meerpersoonscelgebruik, contacten tussen personeel
en gedetineerden, en de perceptie van detentiekwaliteit. ................... 89
Toon Molleman, Esther Van Ginneken
Van bejegening tot vertrek. Een onderzoek naar de werking van
vreemdelingenbewaring ........................................................................ 89
Arjen Leerkes, Toon Molleman
22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd met) vrienden ........... 90
- 23 -
Voorzitter: E.M. Hoeben ............................................................................. 90
Korte termijn veranderingen in vriendschappen en delinquent gedrag
op een school in Kentucky: gaat het om selectie, socialisatie, of situatie?
................................................................................................................ 90
Frank Weerman, Pamela Wilcox, Christopher Sullivan
De Rol van Cohesie in Vriendengroepen voor Delinquentie van
Adolescenten.......................................................................................... 91
Kim Pattiselanno, Jan Kornelis Dijkstra, Christian Steglich, Aart
Franken, Wilma Vollebergh, René Veenstra
Verklaringen voor de relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag:
zelfcontrole, attitudes, delinquente vrienden en tijd in criminogene
settings ................................................................................................... 92
Heleen J. Janssen, Gerben J.N. Bruinsma, Maja Dekovic, Veroni I.
Eichelsheim
Woonbuurt, rondhangen met leeftijdsgenoten en jeugdcriminaliteit .. 93
Evelien M. Hoeben
23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de criminologie ........ 94
Voorzitter: Jean-Louis van Gelder .............................................................. 94
De Space-Time Budget Methode ........................................................... 94
Evelien Hoeben, Wim Bernasco, Lieven Pauwels, Frank Weerman
Ik doe een gok!? Een discussie van hoe Google Maps en Google Street
View kunnen worden toegepast in omgevingscriminologisch onderzoek
................................................................................................................ 94
Christophe Vandeviver
Het gebruik van neurobiologische onderzoeksmethoden ten behoeve
van criminologische vraagstukken ......................................................... 95
L.J.M. Cornet
NVC innovative research methods session: Comparative Legal Research
& Single points of contact ..................................................................... 96
Wendy De Bondt
24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en nakkies..................... 97
Voorzitter: Tjaza Appelman ........................................................................ 97
- 24 -
Daling jeugdige verdachten Amsterdam. Op zoek naar mogelijke
verklaringen............................................................................................ 97
Eric Bervoets, Tjaza Appelman, Bo Bremmers
De ‘Maturity Gap’ als verklaring voor risicogedrag onder jongeren ...... 98
J.K. Dijkstra
Rolmodellen en problematische jeugdgroepen. Over de preventieve
invloed van positieve rolmodellen op risicojeugd met betrekking tot
vroegsignalering en recidive. ................................................................. 98
Jan Dirk de Jong
"Een nakkie op zijn tijd" Over gecontroleerd cocaïnegebruik onder
jongeren in een Brabants dorp .............................................................. 99
Thaddeus Muller, Erik de Jong
25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's .......................................... 100
Voorzitter: Dina Siegel .............................................................................. 100
Onderzoek binnen een heimelijke wereld: de handel in en het gebruik
van lifestyle medicijnen........................................................................ 100
Rosa Koenraadt
Ethische vraagstukken in etnografisch onderzoek naar de seksindustrie
.............................................................................................................. 101
R. de Wildt
Etnografie bij de achterdeur; Onderzoek naar de coping mechanismen
van Roma migranten in London ........................................................... 102
Veronika Nagy
Etnografisch onderzoek naar kinderbeschermingsmaatregelen in
eenoudergezinnen: ethiek tijdens gesitueerd veldwerk...................... 103
Tessa Verhallen
26 Detentie II ......................................................................................... 104
Voorzitter: Sanne van der Stelt ................................................................ 104
Detentie Dag Equivalent: Een ernstmaat voor misdrijven gebaseerd op
gerechtelijke afdoeningen.................................................................... 104
Marinus GCJ Beerthuizen, Bouke SJ Wartna
- 25 -
Verbaal en non-verbaal geweld tijdens detentie bij gedetineerden met
psychische problemen.......................................................................... 105
Sanne van der Stelt, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager
Waarom straftoemetingsonderzoek zich niet tot gevangenisstraf moet
beperken .............................................................................................. 105
Sigrid van Wingerden, Johan van Wilsem
27 Levenslooptransities & criminaliteit ................................................... 106
Voorzitter: Joris Beijers ............................................................................. 106
Timing of change in criminal offending around entrance into
parenthood: gender and cross country comparisons for high-risk
individuals ............................................................................................ 106
Mioara Zoutewelle-Terovan, Torbjorn Skardhamar
Echtscheiding en de criminele carrière: het effect van timing, kinderen
en criminele partners ........................................................................... 107
Joris Beijers, Catrien Bijleveld, Steve van de Weijer
Levensloop transities en crimineel gedrag: de invloed van trouwen,
kinderen krijgen en werk op delinquentie bij hoogrisisco daders ....... 107
Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Mioara
Zoutwelle-Terovan
Gedetineerden en hun partnerrelaties voorafgaand aan detentie. Een
vergelijkende studie tussen gedetineerden en de algemene bevolking.
.............................................................................................................. 108
Marieke van Schellen, Tanja van der Lippe, Paul Nieuwbeerta
28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit ............................. 109
Voorzitter: E. Kolthoff ............................................................................... 109
‘Taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ binnen de (Nederlandse)
politie ................................................................................................... 109
R.C. van Halderen
De bescherming van kritische infrastructuren: een bijna onmogelijke
taak ....................................................................................................... 110
Veerle Pashley
Psychopathie en organisatiecriminaliteit ............................................. 110
- 26 -
Emile Kolthoff
29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en instituten ............ 111
Voorzitter: M. Luijks ................................................................................. 111
De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële
jeugdinrichting ..................................................................................... 111
Marie-José Geenen
Antisociale adolescenten en jongvolwassenen behandeld in forensisch
psychiatrische kliniek de Waag: sekseverschillen in risicofactoren of
niet?...................................................................................................... 112
Samora Day-Meijerink, Anne-Marie Slotboom, Jan Hendriks
Intrinsieke aspecten van geweld bij jeugddelinquenten ..................... 113
Evi Verdonck
De (Erasmus)brug tussen wetenschap en praktijk: H.E.T. onderzoek naar
500 multiproblem jongvolwassenen in Rotterdam ............................. 113
Marie-Jolette Luijks, Laura van Duin, Floor Bevaart
30 Detentie I .......................................................................................... 114
Voorzitter: Jennifer Doekhie..................................................................... 114
Selectieprocessen bij verwijzingen naar behandelprogramma’s in
Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen ............................................... 114
Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
Woonsituaties van Nederlandse ex-gedetineerden ............................ 115
Maaike Wensveen, Anke Ramakers, Paul Nieuwbeerta, Anja
Dirkzwager
Detentiefasering in Nederland: Selectieprocessen die detentieduur en
detentieomstandigheden beïnvloeden. ............................................... 116
Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
‘Het rechte pad’: Toekomstverwachtingen van langgestrafte
gedetineerden in Nederland. ............................................................... 117
Jennifer Doekhie, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut
over zijn nieuwe boek ............................................................................ 118
- 27 -
Voorzitter: Rene van Swaaningen en Marc Schuilenburg ........................ 118
Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut
over zijn nieuwe boek .......................................................................... 118
Cyrille Fijnaut, Marc Schuilenburg, René van Swaaningen
32 Terrorisme & Religie .......................................................................... 118
Voorzitter: Bart Schuurman ...................................................................... 118
Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in
nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het
instrumentarium voor recht en zorg. ................................................... 118
Manon Hardeman, Tjaza Appelman
Trends in terrorisme. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de
Global Terrorism Database .................................................................. 119
Anton Weenink, Shuki Cohen
De Hofstadgroep herzien: een kritische blik op een ‘archetypisch’
jihadistisch netwerk ............................................................................. 120
Bart Schuurman
33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de criminologie ......... 121
Voorzitter: Lucres Nauta ........................................................................... 121
De rol van genetische netwerken in de etiologie van antisociaal gedrag.
.............................................................................................................. 121
Jorim Tielbeek, Arne Popma, Danielle Posthuma, Tinca Polderman,
Sarah Medland
Executieve functies bij gedetineerden, review en eerste Resultaten .. 122
Jesse Meijers, Joke Harte, Roel Meder, Erik Scherder, Gerben Meynen
Neuropsychologisch functioneren binnen een gedetineerden
onderzoekspopulatie............................................................................ 123
Liza Cornet, Katy de Kogel, Henk Nijman, Peter van der Laan
De ontwikkeling van agressief en delinquent gedrag bij jongeren:
neurobiologische mechanismen en interventie................................... 123
LMC Nauta-Jansen
34 Perspectieven op radicalisering en terroristische dreiging................... 125
- 28 -
Voorzitter: Christianne de Poot ................................................................ 125
Islamitische Foreign Fighters uit Nederland op reis naar conflictgebieden
.............................................................................................................. 125
J.L. de Bie
Evaluatie wet opsporing terroristische misdrijven .............................. 126
Barbra van Gestel, Christianne de Poot
Turks-Nederlandse jongeren en de angst voor radicalisering ............. 126
R.Staring, F.Geelhoed
Over Syriegangers en het weigeren van een paspoort ........................ 127
Hanneke Nummerdor, Richard Staring, Joke de Wit
35 Forensisch Psychiatrische Figuren II ................................................... 128
Voorzitter: M. Kempes.............................................................................. 128
De gestoorde brandstichter ................................................................. 128
Lydia Dalhuisen
De zich verantwoordende behandelaar ............................................... 129
Vincent de Weerd
De weigerende observandus ................................................................ 130
Jos van Mulbregt
Normale versus abnormale agressie .................................................... 130
Maaike Kempes
- 29 -
1 Verklaringen van organisatiecriminaliteit
donderdag 09:30-11:00, Zaal: B016
Voorzitter: Wim Huisman
Sanctiebeleving bij het ontbreken van een level playing field
Jelle Jaspers, Judith van Erp, Peter Mascini
Achtergrond In onderzoek naar de vraag waarom bedrijven regels al dan niet
naleven, is veel aandacht uitgegaan naar de rol van sancties. Onderzoek naar
hoe bedrijven reageren op het uitblijven van sancties voor
regelovertredingen die andere bedrijven begaan, is echter nog niet eerder
verricht.
Doel Inzicht krijgen in de reactie van ondernemingen op het uitblijven van
sancties voor regelovertredingen van andere bedrijven.
Methode Interviews en survey-onderzoek naar naleving van
belastingregelgeving onder twee groepen tuinders die variëren in mate van
sociale cohesie.
Resultaten In dit onderzoek toetsen wij verschillende verwachtingen. In de
eerste plaats is de verwachting dat de bereidheid tot naleving toeneemt
naarmate een sector door ondernemers wordt ervaren als een level playing
field, waarbij een redelijke kans bestaat op bestraffing van overtreders,
terwijl het zichtbaar uitblijven van sancties tegen overtreders, de bereidheid
tot naleving zal verminderen. Tegelijkertijd is de verwachting dat de
informatie-uitwisseling en sociale cohesie tussen ondernemers in een sector
de perceptie van een level playing field zal beinvloeden. In homogene
sectoren zal informatie over (het onbestraft blijven van) overtredingen
enerzijds sneller worden gedeeld, maar anderzijds leidt de sociale cohesie er
mogelijk toe dat nalevende ondernemingen zichzelf als lid van de ‘ingroup’
beschouwen en zich weinig gelegen laten liggen aan het gedrag van
overtreders die zij tot de ‘out-group’ rekenen.
Conclusies Resultaten en conclusies zullen worden gepresenteerd tijdens het
NVC congres.
- 30 -
De Psychologie Van Corruptie: Verklaringen in de publieke en de
private sector
Madelijne Gorsira
Achtergrond Corruptie is een bijzonder schadelijke schending van de
integriteit die niet alleen leidt tot oneerlijke concurrentie en hogere prijzen,
maar die ook het vertrouwen in de overheid en het bedrijfsleven ernstig kan
schaden. Ondanks de aandacht die de wetenschap, de politiek en de media
aan dit thema besteden is er echter nog weinig bekend over welke mensen
gevoelig zijn voor corruptie en waarom.
Doel Het centrale doel van dit onderzoek was om zicht te krijgen op waarden,
motieven en persoonskenmerken die corruptiegevoeligheid van ambtenaren
en mensen uit het bedrijfsleven kunnen verklaren.
Methode In dit onderzoek is gebruikt gemaakt van self-reports om corruptie
te meten. 200 ambtenaren en evenveel personen uit het bedrijfsleven vulden
een vragenlijst in.
Resultaten Voor zowel ambtenaren als mensen uit het bedrijfsleven geldt dat
sociaal psychologische motieven verreweg de beste verklaringen vormen
voor het al dan niet plegen van corruptie. Zo bleek onder meer dat de
inschatting van wat collega’s vinden en doen sterk gerelateerd is aan eigen
(neigingen tot) corrupt gedrag.
Conclusies De gekozen methode van self-reports lijkt bruikbaar te zijn voor
onderzoek naar corruptie. De resultaten laten zien dat hoewel het
aannemelijk lijkt te veronderstellen dat economische motieven een rol
spelen bij een delict als corruptie andere factoren een grotere rol lijken te
spelen.
Een casestudy van de vastgoedfraude
Henk van de Bunt
Karin van Wingerde
Achtergrond Enkele jaren geleden werd een omvangrijk crimineel
samenwerkingsverband ontdekt in het commercieel vastgoed. Werknemers
van diverse bedrijven, waaronder het Bouwfonds en het Philips
Pensioenfonds, werkten samen om zichzelf privé te kunnen verrijken met
geld afkomstig uit vastgoedtransacties. De spil in dit samenwerkingsverband
was Van Vlijmen, beleggingsdirecteur Bouwfonds.
- 31 -
Methoden In 2012 schreven wij een ‘bestuurlijke rapportage’ over de zaak
voor het Functioneel Parket, die grotendeels gebaseerd is op de
opsporingsdossiers die ons ter beschikking werden gesteld.
Doel, resultaten en Conclusies In deze presentatie wordt ingegaan op enkele
theoretische bevindingen over de rationaliteit van de daders en de
faciliterende maatschappelijke context, die inzichtelijk maken waarom deze
daders jarenlang doorgingen en konden doorgaan met het plegen van de
misdrijven. Ten slotte wordt bepleit dat criminologen bij het bestuderen van
organisatiecriminaliteit intensiever gebruik zouden moeten maken van de
schat aan informatie die in opsporingsdossiers, parlementaire
enquêterapporten, rapportages van toezichthouders, etc. ligt opgeslagen. Er
bestaan veel mogelijkheden van empirisch onderzoek in de gesloten wereld
van het vastgoed en andere sectoren.
Risicovol economisch gedrag? Deviant gedrag en fiscale overtredingen
van fraudeurs en een controle groep
J.H.R. (Joost) van Onna
Achtergrond Levenslooponderzoek laat zien dat fraudeurs in Nederland
onderling sterk verschillen qua criminele ontwikkeling en sociaaldemografisch profiel. Verschillende ontwikkelingspaden lijken erop te wijzen
dat factoren op individueel niveau, zoals een neiging tot risicovol
(economisch) gedrag, een belangrijkere rol spelen bij het plegen van fraude
dan vaak is verondersteld in de wittenboordencriminologie.
Doel Het eerste doel van het onderzoek is het verkennen van de samenhang
tussen crimineel gedrag en risicovol (economisch) gedrag (fiscale
overtredingen en deviant gedrag) bij de verschillende typen fraudeurs die in
eerder onderzoek zijn geïdentificeerd. Het tweede doel is het onderzoeken of
en hoe verschillende typen fraudeurs verschillen van een controle groep qua
risicovol (economisch) gedrag.
Methode De sample bestaat uit 644 vervolgde fraudeurs en een controle
groep (n=1931). Risicovol (economisch) gedrag wordt in kaart gebracht via
verkeersovertredingen, (fiscale) non-compliance en fiscale boetes voor
inkomensbelasting. Deze gegevens zijn verkregen van Ministerie van
Veiligheid en Justitie, Belastingdienst en Centraal Justitieel Incasso Bureau.
Resultaten en Conclusies De eerste analyses laten zien dat de verschillende
typen fraudeurs sterk verschillen wat betreft risicovol (economisch) gedrag.
Aanvullende analyses worden op congres gepresenteerd.
- 32 -
2 Legitimiteit, ordeverstoorders en achterstanden
donderdag 09:30-11:00, Zaal: C020
Voorzitter: Nicole Haas
Notoire ordeverstoorders - kenmerken en achtergronden
Tom van Ham, Bo Bremmers
Achtergrond Hoe vaak hoor je niet dat niet dat ‘enkelen het voor de rest
verpesten’. Dit geldt ook binnen het voetbal, waar vanwege de aanwezigheid
van hooligans tal van veiligheidsmaatregelen genomen worden. Situationele
en contextuele factoren die bijdragen aan groepsgeweld staan tot op heden
centraal binnen de onderzoekswereld en niet de plegers van groepsgeweld
zelf. In deze presentatie wordt een profiel geschetst van de personen die
structureel bij groepsgeweld rondom het voetbal betrokken zijn c.q. notoire
ordeverstoorders (zie methode).
Doel Het onderzoek beoogt om op basis van dossierstudie een profiel op te
teken van de notoire ordeverstoorders. Daarop aansluitend heeft het
onderzoek tot doel om op basis van dit profiel concrete suggesties voor de
aanpak te doen.
Methode De landelijke databank notoire ordeverstoorders is het startpunt
van het onderzoek. Alle politie- en Justitiedocumentatie over de 228 in deze
databank geregistreerde personen en informatie van de Reclassering, de
Raad voor de Kinderbescherming en het NIFP is in het onderzoek betrokken
en systematisch verwerkt en geanalyseerd.
Resultaten en conclusie Het onderzoek is op dit moment nog niet openbaar.
Tijdens de presentatie worden het probleemgedrag en
persoonlijkheidskenmerken van notoire ordeverstoorders geduid. Op basis
daarvan worden enkele stellingen in relatie tot de aanpak aan de aanwezigen
voorgelegd.
Achterstanden in digitaal forensisch onderzoek
Nina van der Knaap
Achtergrond In andere vormen van forensisch onderzoek hebben
achterstanden een belangrijke rol gespeeld. Zo gaat DNA onderzoek al
langere tijd gebukt onder achterstanden waardoor dat type onderzoek alleen
wordt verricht voor bepaalde ernstigere misdrijven. Dit heeft aanleiding
gegeven tot het ontwikkelen van nieuwe methoden en andere werkwijzen.
- 33 -
Digitaal forensisch onderzoek heeft met dezelfde achterstanden te kampen
momenteel en die achterstanden dreigen alleen nog maar groter te worden
door tekort aan specialistische onderzoekers, groeiende hoeveelheid digitaal
materiaal en lastige onderzoeksmethoden.
Doel & Methode Het doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de
achterstanden wereldwijd en de implicaties hiervan proberen te
doorgronden.
Om inzicht te krijgen in de achterstanden in digitaal forensisch onderzoek is
er een enquête uitgezet onder experts in digitaal forensisch onderzoek en
rechercheurs en onderzoekers van zowel opsporingsdiensten als private
onderzoeksbureaus. Deze enquête is uitgezet op verschillende social media,
in groepen die zich bezighouden met deze vorm van forensisch onderzoek of
in het algemeen met opsporing.
Resultaten & Conclusies Uit deze enquête blijkt dat achterstanden bij een
groot deel van de respondenten nog steeds voorkomen in 2013, al hoewel de
achterstanden wel afnemen ten opzichte van de vijf jaar daarvoor. De
overgrote meerderheid van de respondenten met een achterstand zijn
afkomstig van opsporingsdiensten. Hoewel dat te verwachten is, bedrijven
nemen geen klussen aan waar zij geen tijd voor hebben, ligt daar ook gelijk
het grootste probleem. Een achterstand kan er namelijk voor zorgen dat een
crimineel niet gepakt wordt of dat een onschuldig persoon langdurig
verdacht wordt van een strafbaar feit.
Interne en externe legitimiteit bij de politie
Nicole Haas
Achtergrond Procedurele rechtvaardigheid wordt meestal gebruikt om een
beter inzicht te krijgen in waarom burgers zich aan de wet houden (zie Tyler,
1990). Maar hoe zit dat met politieagenten? In hoeverre kan procedurele
rechtvaardigheid binnen de politieorganisatie ertoe leiden dat agenten zich
aan de regels houden, en bijvoorbeeld geen overmatig geweld gebruiken
tegen burgers?
Doel Onderzoeken of de manier waarop agenten door hun meerderen
worden behandeld van invloed is op hoe zij zelf met burgers omgaan.
Methode Het onderzoek is tussen februari en april 2013 uitgevoerd bij de
Metropolitana: een nieuwe politiemacht die sinds december 2010 actief is in
Buenos Aires. Aan de vragenlijst hebben 536 agenten deelgenomen. De
vragenlijst werd op de computer afgenomen op het opleidingscentrum van
de politie, tijdens de jaarlijkse herscholing.
- 34 -
Resultaten Hoe meer procedurele rechtvaardigheid agenten ervaren in de
relatie met hun meerderen, hoe meer compliance met regels zij uiten, en hoe
minder tolerant zij zijn ten opzichte van het gebruik van geweld tegen
burgers.
Conclusies Om relaties tussen agenten en burgers te kunnen verklaren, is het
van groot belang om onderzoek te doen naar percepties van agenten zelf. Uit
ons onderzoek blijkt dat eerlijke processen binnen de politieorganisatie
kunnen leiden tot meer toewijding van agenten wat betreft het eerlijk
behandelen van burgers.
3 Opsporing & vervolging
donderdag 09:30-11:00, Zaal: C014
Voorzitter: W. J. Verhoeven
Mediëren verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid
van verdachten?
WJ Verhoeven
Achtergrond De verklaring van de verdachte vormt in strafzaken een van de
belangrijkste bewijsstukken. Er bestaat in Nederland echter weinig
wetenschappelijke literatuur over hoe die verklaring tot stand komt.
Doel Deze studie tracht meer inzicht te verschaffen in de mate waarin
opsporingsambtenaren met verhoortechnieken de verklaringsbereidheid
proberen te beïnvloeden.
Methode Hiertoe worden data betreffende 166 geobserveerde verhoren
geanalyseerd die het gehele verdachtenverhoor bestrijken. Op basis van deze
longitudinale data kan SEM worden gebruikt om na te gaan in welke mate
verhoortechnieken de verandering in verklaringsbereidheid tussen het begin
en het einde van het verhoor mediëren.
Resultaten Opsporingsambtenaren gebruiken vaker beïnvloedende
technieken wanneer verdachten aan het begin van het verhoor zwijgen dan
wanneer zij verklaren en vaker beschuldigende technieken als verdachten
verklaren over het delict dan wanneer zij verklaren over algemene zaken.
Verdachten die aan het begin van het verhoor verklaren veranderen vaker
hun verklaringsbereidheid dan verdachten die zwijgen. Verdachten die aan
het begin van het verhoor verklaren over het delict zijn minder geneigd hun
verklaringsbereidheid aan het einde van het verhoor te veranderen dan
- 35 -
verdachten die verklaren over algemene zaken. Alleen het gebruik van
beschuldigende verhoortechnieken gaat samen met veranderingen in de
verklaringsbereidheid van verdachten. De resultaten betreffende de
mediërende werking van verhoortechnieken op de verandering in
verklaringsbereidheid zijn niet doorslaggevend.
Conclusie Uit deze studie komt naar voren dat met name verdachten die aan
het begin van het verhoor verklaren over persoonlijke zaken hun
verklaringsbereidheid veranderen. Opsporingsambtenaren lijken daar met
beïnvloedende en beschuldigende verhoortechnieken echter weinig invloed
op te hebben.
Technologiegebruik in de opsporing
Bas Vergouw, Bart Custers
Achtergrond Bij het WODC wordt onderzoek gedaan naar het gebruik van
technologie bij de politie om zodoende manieren te vinden waarop dit
gebruik geoptimaliseerd kan worden en waarmee mogelijke obstakels in
kaart kunnen worden gebracht. In eerder onderzoek is de Nederlandse
situatie in kaart gebracht. In dit onderzoek ligt de focus op de situatie in het
buitenland, met name in de EU-lidstaten.
Doel Met dit onderzoek willen we een overzicht krijgen van de
technologische middelen die in de praktijk door de politie in de EU-lidstaten
voor opsporingsdoeleinden worden gebruikt. Daarnaast willen wij de
ervaringen en obstakels met deze technologieën in kaart brengen. Tevens
willen we meer informatie krijgen over de behoeften van de politie op het
gebied van technologieën. Bij technologieën valt te denken aan ANPR,
tappen, cameratoezicht, maar ook aan data recovery, het gebruik van social
media en het inzetten van onbemande vliegtuigjes.
Methode Met behulp van het ENLETS (European Network of Law
Enforcement Technology Services) zijn leden uit de verschillende EU-lidstaten
benaderd met een vragenlijst bestaande uit 10 vragen. Zo wordt er gevraagd
welke technologieën bij de betreffende organisatie worden gebruikt, hoe
tevreden men hierover is, welke technologieën men zou willen gebruiken, en
wordt er een aantal vragen over ondervonden obstakels bij
technologiegebruik gesteld. Tenslotte wordt er gevraagd naar concrete
succesverhalen met betrekking tot het gebruik van technologie in de
opsporing.
- 36 -
Resultaten en Conclusies Ten tijde van het schrijven van deze abstract,
waren de onderzoeksresultaten nog niet beschikbaar. Tijdens het NVCcongres worden de resultaten en conclusies wel gepresenteerd.
Strategisch gebruik van publiek door privaat in private onderzoeken
Clarissa Meerts
Achtergrond Wanneer het in de criminologie over opsporing en afdoening
van criminaliteit gaat, ligt de nadruk veelal op strafrechtelijke,
bestuursrechtelijke en bestuurlijke methoden. Private vormen van
‘opsporing’ en afdoening blijven vaak onderbelicht. Wanneer de rol van de
private sector wel wordt behandeld wordt er vaak gesproken in termen van
ondergeschiktheid van privaat aan publiek (bijvoorbeeld in het geval van
compliance). Er wordt met andere woorden verondersteld dat de publieke
sector domineert en het voortouw neemt. In deze presentatie wordt deze
veronderstelling onderzocht aan de hand van empirisch onderzoek naar
corporate security.
Doel Het doel van het promotieonderzoek waar deze presentatie uit
voortvloeit is tweeledig. Ten eerste wil het inzicht bieden in de wijze waarop
privaat onderzoek naar en private afdoening van ongewenst gedrag binnen
ondernemingen in zijn werk gaat. Ten tweede wordt er gekeken hoe we deze
praktijk dan (theoretisch) moeten duiden.
Methode Het onderzoek steunt voornamelijk op interviews onder corporate
security, haar klanten en politie en justitie (in progress - 20 afgerond).
Daarnaast worden er enkele (participerende) observaties van een aantal
maanden bij corporate security verleners uitgevoerd (momenteel één
afgerond).
Resultaten Voorlopige resultaten van het onderzoek zullen worden
besproken, o.a. over de strategische inzet in privaat onderzoek van de
mogelijkheden die door de bredere publiek- en dan met name
strafrechtelijke omgeving worden geboden.
Conclusies Het veldwerk maakt duidelijk dat het beeld van een vragende
overheid tegenover een reagerende private sector kritisch tegen het licht
moeten worden gehouden.
- 37 -
4 Reacties op uitsluiting onder migrantengroepen
donderdag 09:30-11:00, Zaal: B025
Voorzitter: F. Geelhoed
"Je moet gewoon naar je eigen land gaan". Geweld als reactie op
discriminatie en vernedering
Martina Althoff
Achtergrond Geweldpleging door Antilliaanse meisjes en vrouwen wordt
doorgaans verklaard met een beroep op cultuur en etnische achtergrond. De
zwakke sociale positie wordt nauwelijks in de analyse betrokken. Wat ook
voorkomt, is dat geweld niet als geweld gelabeld wordt en de betrokkenen
niet als daders worden beschouwd. Achterliggende gedachte is dan dat deze
vrouwen pas gewelddadig worden, nadat ze slachtoffer zijn geworden van
seksueel misbruik of huiselijk geweld.
Doel Die hier voorgestelde kwalitatieve studie zoekt naar verklaringen voor
criminaliteit die in verband staan met de sociale identiteit van de
betrokkenen en hun sociale positie in de samenleving.
Methode In het kwalitatieve onderzoek zijn strafdossiers van Antilliaanse
vrouwen en meisjes onderzocht en geanalyseerd met de volgende vragen: (1)
Wat zijn de persoonlijke, sociale en economische omstandigheden van de
betrokkenen; (2) wat zijn de persoonlijke verklaringen van de betrokkenen en
wat vertellen zij zelf over het specifieke delict.
Resultaten en conclusie Uit de analyse van strafdossiers komt naar voren dat
geweld voor meisjes een middel kan zijn in situaties van discriminatie in
verband met de etnische identiteit. Geweld is hier een optie om macht te
demonstreren en de eigen ondergeschikte sociale positie te verbeteren. Het
onderzoek laat zien dat voor de betrokkenen fysiek geweld een normale
optie in hun leven is om zich te kunnen handhaven in situaties die zij als
vernederend ervaren.
Op 2-0 achterstand. Percepties van belonging en reacties op
uitsluiting onder Turks-Nederlandse jongeren.
Fiore Geelhoed, Richard Staring
Achtergrond Turks-Nederlandse jongeren hebben de afgelopen jaren
meermalen in de publieke belangstelling gestaan. Onder deze jongeren
zouden er, mede vanwege een grote gerichtheid op de eigen etnische groep,
- 38 -
integratieproblemen spelen die betrokkenheid bij criminaliteit en
radicalisering zouden bevorderen.
Doel Het doel van deze studie was om te achterhalen hoe de
sociaaleconomische en sociaal-culturele positie van Turkse jongeren zich de
afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld en hoe deze ontwikkelingen
gerelateerd zijn aan risico’s op criminaliteit en radicalisering.
Methode Om dit verband te onderzoeken is een literatuurstudie verricht en
zijn kwalitatieve interviews afgenomen met Turks-Nederlandse jongeren en
experts.
Resultaten Het onderzoek laat zien dat Turkse Nederlanders de afgelopen
tien jaar een stevige inhaalslag maken op sociaaleconomisch terrein en dat
met name Turks-Nederlandse jongeren zich in toenemende mate op de
Nederlandse samenleving oriënteren, waarbij een deel van hen zich daarmee
identificeert. Tegelijkertijd blijft er sprake van achterstanden, zijn ervaringen
met uitsluiting onder deze jongeren wijdverbreid, hebben zij mede daardoor
het gevoel deel uit te maken van twee werelden en trekt een aantal van hen
zich als reactie (deels) terug binnen de eigen etnische groep en het geloof.
Conclusies Reacties op uitsluiting onder Turks-Nederlandse jongeren zijn zeer
divers, maar wijzen over het algemeen enerzijds op doorzettingsvermogen en
inspanningen om zichzelf te bewijzen op de terreinen van arbeid en
onderwijs en anderzijds op terugtrekking binnen de eigen - als warm bad
ervaren - gemeenschap en de islam. Al met al lijken Turkse-Nederlandse
jongeren meer op hun autochtone leeftijdsgenoten dan zij zelf en de
Nederlandse samenleving zich realiseren.
Dynamiek van (zelf)uitsluiting onder de Rollin 200 Crips
R.A. Roks
Achtergrond De achtergrond van mijn presentatie vormt mijn
promotieonderzoek naar de inbedding van criminaliteit in een Haagse, kleine
multiculturele wijk. Sinds eind jaren negentig vormt deze wijk de thuisbasis
voor de Rollin 200 Crips, een Nederlandse ‘gang’ die zich in stijl en
voorkomen sterk heeft laten beïnvloeden door beelden over Amerikaanse
gangs.
Doel Een deel van mijn onderzoek is gelegen in het bezien in hoeverre de
bredere (Surinaamse en Antilliaanse) migrantengroepen omgegaan en kijken
naar de activiteiten van de Rollin 200 Crips. In mijn presentatie zal de
dynamiek van uitsluiting onder leden van de Rollin 200 Crips centraal staan.
Methode Etnografisch onderzoek in de periode tussen januari 2011 en 2014
- 39 -
Resultaten en Conclusie Tijdens mijn veldwerk kreeg ik zicht op een
complexe dynamiek van in- en (zelf)uitsluiting. Een deel van mijn
respondenten voelt zich aangesproken tot de Rollin 200 Crips vanwege
ervaren uitsluiting door de bredere samenleving. Tijdens hun (langdurige)
contact met de Crips laat het merendeel (zichtbare) tatoeages zetten om hun
loyaliteit aan de gang te tonen. Daarnaast komt een deel van hen door
criminele activiteiten van de Rollin 200 Crips in aanraking met politie en
justitie. Ook binnen hun eigen etnische gemeenschappen, familie- en
verwantschapsnetwerken wordt een deel van de leden van de Rollin 200
Crips geconfronteerd met uitsluiting in de vorm van schaamte en afkeuring
als gevolg van hun criminele betrokkenheid en deviante levensstijl.
5 Jeugdcriminaliteit, Moraliteit & Attitudes
donderdag 09:30-11:00, Zaal: B014
Voorzitter: J. Ashwin Rambaran
Het effect van vriendschap en morele ontkoppeling op pesten onder
jongeren
J. Ashwin Rambaran, Jelle J. Sijtsema, Simona S.C. Caravita, Gianluca Gini
Achtergrond Pesten op school is een belangrijke risicofactor voor ander
probleemgedrag en hangt samen met deviant gedrag op latere leeftijd
(Farrington & Ttofi, 2011). Eerder onderzoek heeft aangetoond dat vrienden
een belangrijke rol spelen bij pestgedrag onder jongeren (Huitsing &
Veenstra, 2012; Salmivalli et al., 1996). Echter, jongeren worden niet in
gelijke mate beïnvloed door hun vrienden. We verwachten dat dit mede
afhankelijk is van de mate waarin jongeren moreel ontkoppeld zijn.
Doel Het doel van dit onderzoek is om meer inzicht te krijgen in de processen
die een rol spelen bij de ontwikkeling van pesten onder jongeren.
Methode Voor deze studie is gebruikt gemaakt van een steekproef van 133
basisschoolleerlingen en 236 middelbare schoolleerlingen uit Italië.
Vriendschapsnetwerken werden verzameld door middel van peer nominaties
op twee meetmomenten. Pesten werd gemeten met de Participant Role
Questionnaire. Morele ontkoppeling werd gemeten via zelf-rapportages
(Caprara et al., 1995). Met behulp van longitudinale sociale netwerk analyse
is onderzocht of gelijkheid op basis van pesten onder vrienden het resultaat
was van vriendschapsselectie of vriendschapsinvloed.
- 40 -
Resultaten De resultaten lieten zien dat middelbare schoolleerlingen hun
eigen pestgedrag aanpasten aan het pestgedrag van hun vrienden. Dit effect
werd beïnvloed door zowel de morele ontkoppeling van jongeren zelf als via
de morele ontkoppeling van vrienden met een sterkere neiging voor meisjes
dan voor jongens.
Conclusies We concluderen dat pestgedrag onder jongeren mede wordt
veroorzaakt door vriendschapsinvloed en morele ontkoppeling. De effecten
zijn het duidelijkst zichtbaar voor middelbare schoolleerlingen en voor
meisjes, en bieden mogelijke aanknopingspunten voor beleid.
De rol van het Streven naar Dominantie in de Relatie tussen (een
Gebrek aan) Empathie en Agressie
B. C. M. van Hazebroek, T. Olthof, F. A. Goossens, P. A. C. van Lier
Achtergrond Uit onderzoek naar de relatie tussen empathie en proactieve
(zelf geïnitieerde) en reactieve (door anderen uitgelokte) agressie komen
tegenstrijdige resultaten naar voren. Daarnaast wijst onderzoek uit dat een
(gebrek aan empathie) verband houdt met het streven naar dominantie in
sociale relaties. Het streven naar dominantie hangt samen met proactieve en niet met reactie - agressie.
Doel Het doel van deze studie is het achterhalen van de onderlinge relaties
tussen (een gebrek aan) empathie, het streven naar dominantie en proactief
en reactief agressief gedrag.
Methode Zelfrapportage vragenlijsten omtrent empathie, sociale doelen en
agressie zijn afgenomen bij 550 jongeren uit brugklassen van middelbare
scholen uit de omgeving van Amsterdam.
Resultaten De relatie tussen een gebrek aan empathie en proactieve agressie
werd gedeeltelijk gemedieerd door het streven naar dominantie.
Daarentegen werd de relatie tussen een gebrek aan empatisch vermogen en
reactieve agressie niet gemedieerd door het streven naar dominantie.
Conclusie De bevindingen ondersteunen een model waarin een gebrek aan
empathie leidt tot het streven naar dominantie, wat leidt tot proactieve (en
niet tot reactieve) agressie.
- 41 -
Opvoeding, attitude en de rol van morele emoties in de ontwikkeling
van delinquent gedrag: een test van Bandura’s sociaal-cognitieve
leertheorie.
Andrea Fernandez Posteguillo, Jessica Hill, Arjan Blokland
Achtergrond Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat een
verwaarlozende opvoedingsstijl, gekarakteriseerd door laag ouderlijk toezicht
en weinig responsiviteit, negatieve consequenties heeft voor het gedrag van
een kind. Volgens de sociaal-cognitieve leertheorie (Bandura, 1986) leidt een
consequente opvoeding tot de ontwikkeling van interne sancties die het
dagelijkse gedrag beïnvloeden. Interne sancties verwijzen naar de morele
emoties, schuld en schaamte, die iemand ervaart wanneer hij/zij een morele
regel overtreedt. Schuld wordt als een beschermende factor gezien, terwijl
schaamte juist delinquent gedrag in de hand zou werken. Eerder onderzoek
liet zien dat een verwaarlozende opvoeding de ontwikkeling van
schaamtegevoelens bevordert en schuldgevoelens belemmert.
Doel De huidige studie analyseert de samenhang tussen ouderlijk toezicht en
responsiviteit, criminele attitudes en delinquent gedrag. Daarnaast wordt
nagegaan in hoeverre schaamte en schuld een rol spelen in de samenhang
tussen opvoeding en criminele attitudes.
Methode Voor dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data uit het
TransAM project, een longitudinale zelf-rapportage studie onder
jongvolwassenen tussen de 17 en 23 jaar. Multiple mediatie analyses werden
uitgevoerd met behulp van de SPSS-macro PROCESS (Hayes, 2014).
Resultaten Het effect van opvoeding op deliquent gedrag wordt gemedieerd
door criminele attitudes. Het effect van opvoeding op attitudes wordt
gedeeltelijk gemedieerd door schaamte en schuld.
Conclusies Minder ouderlijke toezicht en responsiviteit leidt tot het
ontwikkelen van criminele attitudes, wat weer leidt tot meer delinquent
gedrag. Minder ouderlijk toezicht leidt tot minder schuld- en
schaamtegevoelens bij het overtreden van morele regels. Deze effecten
verklaren een deel van de relatie tussen opvoeding en attitude.
- 42 -
6 Criminele carrières
donderdag 09:30-11:00, Zaal: B035
Voorzitter: Vere van Koppen
Late starters in de criminaliteit
Vere van Koppen
Achtergrond Driekwart van de verdachten in Nederland was nooit betrokken
bij criminaliteit voordat zij volwassen waren. Toch is het algemeen heersende
idee dat daders vroeg beginnen met het plegen van criminaliteit en dat
criminaliteit in de volwassenheid enkel volgt op criminaliteit tijdens de jeugd.
Jong geleerd is immers oud gedaan. Als gevolg van deze eenzijdige focus
weten we momenteel het minst over de grootste groep daders. We weten
niet exact hoe groot de groep daders is die pas op volwassen leeftijd start
met crimineel gedrag, we weten enkel dat het een substantiële groep is. We
weten niet hoe volwassen starters zich gedragen en hoe hun criminele
levenspaden verlopen. We weten niet waarom zij op volwassen leeftijd het
criminele pad kiezen en of verklaringen voor hun gedrag afwijken van
verklaringen voor het vroeg ontstaan van crimineel gedrag.
Doel Deze studie benadrukt het belang van het bestuderen van daders met
een volwassen start. Hiermee kan inzicht worden geboden in de reikwijdte
van theorieën die crimineel gedrag onder jongeren en jongvolwassenen
verklaren.
Methode en Resultaten In veel levensloopstudies wordt de omvang van de
groep volwassen starters onderschat. Een systematische analyse laat zien dat
een substantieel deel van de daders pas op volwassen leeftijd start met een
criminele carrière.
Conclusies De groep volwassen starters is groter dan op dit moment wordt
verondersteld. Meer onderzoek is nodig naar de verklaringen voor een late
start in de criminaliteit.
De criminele carrières van Nederlandse oorlogsmisdadigers
J.A.M. Stuifbergen
Achtergrond De Tweede Wereldoorlog is een veelvuldig besproken en
geanalyseerd hoofdstuk uit de Nederlandse geschiedenis. Des te
opmerkelijker is het dat er tot op heden vanuit de criminologie weinig oog is
geweest voor Nederlandse oorlogsmisdadigers/daders die in deze periode
- 43 -
actief zijn geweest. Dit onderzoek brengt hier verandering in door de
klassieke criminologische vragen naar omvang en aard van de gepleegde
delicten en de levensloop van de daders te analyseren
Doel Op basis van uniek historisch (gesloten) archiefmateriaal worden de
criminele carrières van de mannen en vrouwen die als ‘Politiek delinquenten’
na afloop van de oorlog middels de Bijzondere Rechtspleging zijn veroordeeld
voor het plegen van misdaden die we heden ten dage zouden aanmerken als
oorlogsmisdrijven. Dit type misdrijf was in de Bijzondere Rechtspleging
strafbaar gesteld in de artikelen 26, 27 en 27a (BBS). Met dit onderzoek
wordt de levensloop in kaart gebracht van deze Nederlandse
oorlogsmisdadigers. Specifieker gesteld wordt de criminele carrière
voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de Tweede wereldoorlog (en na
het uitzitten van de opgelegde straf) in kaart gebracht, om zo vanuit
criminologische oogpunt een bijdrage te kunnen leveren aan de analyse van
dit type dader.
Methode Dossieronderzoek in het Centraal archief bijzondere rechtspleging.
Resultaten De eerste resultaten zijn medio juni beschikbaar en zullen worden
besproken. Hierbij is aandacht voor verschillen tussen mannen en vrouwen,
strafblad, geografische spreiding, risicofactoren, psychisch welbevinden etc.
Conclusies Nog niet bekend, i.v.m. lopend onderzoek. Tijdens de presentaties
worden voorzichtige tussenconclusies besproken.
'Resistance to crime': waarom en hoe 'resisters' geen criminele
carrière ontwikkelen
S.D. (Sheila) Adjiembaks
Achtergrond Criminologisch onderzoek focust zich van oudsher op
delinquent gedrag. Waarom mensen geen criminaliteit plegen is daarentegen
relatief onderbelicht. Meer in het bijzonder als het gaat om
mensen die geen criminele carrière ontwikkelen terwijl dat wel in de lijn der
verwachtingen ligt (zogeheten ‘resisters’). Jack Katz verwoordde het eind
jaren tachtig al: “Many persons within the so called causal categories do not
commit crimes.” (Katz, 1988:3). Dat is opmerkelijk. Waarom ontwikkelen zij
geen criminele carrière? Hoe weerstaan zij verleidingen of druk van
criminaliteit (‘resistance to crime’)?
Doelstelling & Methode In dit kader is een pilotstudie gehouden met zeven
‘resisters’. Doelstelling hiervan was het ontrafelen van betekenisvolle
thema’s ten aanzien van het relatief onontgonnen ‘resistance to crime’
leerstuk. Hiertoe zijn levensverhalen van ‘resisters’ open en thematisch
- 44 -
gecodeerd en geanalyseerd middels een tweedimensionale verhaallijnanalyse
(mede gebaseerd op het pentad van Burke). Tevens is een ‘resilience’
vragenlijst (RS-NL test) afgenomen.
Resultaten & Conclusies De pilot wijst uit dat ‘resisters’ veerkrachtig
(‘resilient’) zijn. Opvallend is dat met name een ‘redemptive’ dramalijn hun
levensverhalen domineert. Vijf thema’s lijken vervolgens te relateren aan de
wijze waarop ‘resistance to crime’ wordt geboden: (1) het fysiek wegtrekken
uit een criminogene context, (2) het hebben van persoonlijke, lange termijn
doelstellingen, (3) ontdekking en erkenning van talenten en/of reeds
behaalde successen, (4) verantwoordelijkheid voelen ten aanzien van
anderen en (5) verdieping in religie/ spiritualiteit. Hiermee zijn raakvlakken
met het ‘desistance’ leerstuk geconstateerd en blijken concepten als
actorschap, identiteit en emotie betekenisvol ten aanzien van ‘resistance to
crime’.
Veranderingen in de criminele carrière rondom de transitie naar
werk
Victor van der Geest, Torbjørn Skardhamer, Janna Verbruggen
Achtergrond Het hebben van werk wordt vaak genoemd als verklaring voor
het stoppen met criminaliteit. Toch is er beperkte empirische ondersteuning
voor een causale relatie, waarbij stoppen het gevolg is van werk. Sommige
onderzoekers stellen dat de transitie naar werk - net als de afname in
criminaliteit - juist een gevolg is van onderliggende mechanismen, zoals
bijvoorbeeld een verandering in motivatie. Andere onderzoekers stellen dat
de afname in criminaliteit niet zozeer voortkomt uit werk, maar wel door
werk wordt versterkt.
Doel In het huidige onderzoek volgen we een groep jongvolwassenen met
beperkte arbeidskansen en een verhoogd risico op criminaliteit. Op basis van
de criminele carrière vijf jaar voor tot vijf jaar na het verkrijgen van een
‘stabiele’ baan wordt gekeken in hoeverre er ondersteuning is voor de
verschillende mechanismen.
Methode Er wordt gebruik gemaakt van officiële data voor werk en
criminaliteit. Door middel van fixed effects logistische regressie en een
trajectory model wordt het risico op criminaliteit in de jaren vóór en na de
transitie naar werk geschat.
Resultaten De resultaten laten een substantiële afname in criminaliteit zien
voorafgaand aan de transitie naar werk. Het verloop verschilt voor
verschillende dadergroepen.
- 45 -
Conclusie Hoewel de afname in criminaliteit voorafgaat aan werk, suggereert
dit niet dat werk geen effect heeft op criminaliteit. De resultaten lijken te
suggereren dat werk het effect op criminaliteit verder versterkt.
7 Sociale en economische ongelijkheid en
criminaliteit
donderdag 09:30-11:00, Zaal: C004
Voorzitter: Gwen van Eijk
Als het gras bij de buren groener is: Leidt lokale ongelijkheid tot
criminaliteit?
G.E.J. Besjes
Het verband tussen armoede (absolute deprivatie) en criminaliteit is al vaak
bevestigd. Ook wordt vaak een verband verondersteld tussen economische
ongelijkheid (relatieve deprivatie) en criminaliteit. Hoewel armoede en
ongelijkheid termen zijn die regelmatig door elkaar worden gebruikt, is dit
vaak ten onrechte; zo vinden we in Nederland de grootste ongelijkheid in
gemeentes als Wassenaar en Bloemendaal, plaatsen die men niet meteen
met armoede associeert.
Onderzoeken waarin in het verband tussen economische ongelijkheid en
criminaliteit empirisch worden getoetst zijn beperkt gedocumenteerd en
voornamelijk op een hoog aggregatieniveau uitgevoerd, bijvoorbeeld het
vergelijken van landen onderling. In de literatuur wordt echter gepleit om dit
op een lager aggregatieniveau uit te voeren omdat er voorbij wordt gegaan
aan de plaatselijke ongelijkheid en verschillen in demografische, juridische en
culturele factoren tussen de onderlinge landen.
Daarom toetsen we in dit onderzoek de hypothese of economische
ongelijkheid op lokaal niveau de kans vergroot om een misdrijf te plegen.
Met lokaal bedoelen we op gemeenteniveau of indien nodig een nog lager
aggregatieniveau. Wat verder uniek is aan dit onderzoek is dat het zal
plaatsvinden op individueel niveau voor de gehele Nederlandse bevolking
(registerdata) met het jaar 2010 als peilmoment.
- 46 -
Klassenverschillen in het Nederlandse criminaliteitsbeleid
Gwen van Eijk
Achtergrond Sociale ongelijkheid in criminaliteitsbeleid is het meest evident
wanneer zich selectiviteit voordoet: sociale klassen worden in ongelijke mate
vervolgd, veroordeeld of gestraft. Klassenverschillen kunnen echter ook meer
subtiel een rol spelen, bijvoorbeeld in de criminalisering van gedrag en in
veronderstellingen die ten grondslag liggen aan gedragsinterventies. De
expliciete en subtiele rol van klassenverschillen kunnen leiden tot
tegengestelde trends en daarmee de rol van klasse (nog meer) verbergen:
enerzijds minder selectiviteit in de strafrechtsketen omdat
witteboordencriminaliteit in toenemend mate wordt gecriminaliseerd;
anderzijds een grotere rol van klassenverschillen omdat ook het sociaal
beleid, dat zich met name richt op gemarginaliseerde groepen, wordt ingezet
om criminaliteit tegen te gaan.
Doel Dit artikel onderzoekt in hoeverre de twee tegengestelde trends zich
voordoen in het criminaliteitsbeleid in Nederland en doet een eerste aanzet
tot een theoretisch perspectief op de rol van klasse in criminaliteitsbeleid.
Methode Dit artikel is gebaseerd op een analyse van recent beleid en sociaalpolitieke debatten op het gebied van criminaliteitsbeleid.
Resultaten/conclusie Klassenverschillen kunnen zich manifesteren in de
onderliggende beleidstheorieën: enerzijds ‘criminologies of the other’
(Garland): interventies beogen transformatie van het individu; anderzijds
‘criminologies of the self’: interventies normaliseren het individu en leggen
de nadruk op gelegenheidsstructuren. Klassenverschillen kunnen zich voorts
manifesteren in de mate waarin en de manier waarop criminalisering en
interventies worden gerelateerd aan werk en opleiding (bijvoorbeeld in
risicotaxatie), individuele verantwoordelijkheid (het nieuwe penitentiaire
regime), sociale stijging (preventief en sociaal beleid) en economische
inbedding (financieel-economische criminaliteit, risicovol gedrag van
organisaties).
De relatie tussen werk, uitkering en opleiding en recidive voor
gedetineerden na arbeidstoeleiding
Gijs Weijters, Suzanne Noordhuizen, Suzan Verweij, Bouke Wartna,
Bas Vergouw
Achtergrond Met dit onderzoek wordt een beeld geschetst van de recidive
die na arbeidstoeleiding onder gedetineerden is opgetreden. Daarnaast
wordt een beeld gegeven van de sociaaleconomische positie na detentie van
- 47 -
deze gedetineerden en wordt de invloed hiervan getoetst op de
strafrechtelijke recidive. Wat betreft de sociaaleconomische status gaat het
dan om het hebben van werk, het ontvangen van een uitkering of het volgen
van een opleiding. Hierbij kijken we naar de situatie voor het verblijf in
detentie en naar de situatie op een aantal momenten na ontslag uit detentie.
Methode Voor dit onderzoek zijn gegevens uit verschillende bronnen aan
elkaar gekoppeld. Zo wordt gebruikgemaakt van de uitstroomgegevens uit
detentie van DJI. Verder zijn gegevens van het CBS gebruikt voor het
beschrijven van de sociaaleconomische status (werk, uitkering of scholing)
van (ex-)gedetineerden. Voor het beschrijven van de strafrechtelijke recidive
wordt gebruikgemaakt van gegevens afkomstig uit de Onderzoeks- en
Beleidsdatabase Justitiële Documentatie (OBJD).
Resultaten
- Een maand na detentie heeft ruim een kwart van de ex-gedetineerden
die tijdens detentie een arbeidstoeleidingtraject volgde een baan of
volgde een opleiding. Dit is iets lager dan de situatie een maand voor
detentie; op dat moment had zo’n 30% een baan of volgde een
opleiding.
- Deelname aan arbeidstoeleiding vergroot de kans voor exgedetineerden om na detentie werk te hebben of een opleiding te
volgen, hetgeen op zijn beurt de kans verkleint om te recidiveren.
8 Ruimtelijke spreiding van criminaliteit
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B025
Voorzitter: Marre Lammers
Door schade en schande wijs: De invloed van eerdere delictlocaties op
delictlocatie keuze
Marre Lammers, Barbara Menting, Stijn Ruiter, Wim Bernasco
Achtergrond Vaak is dezelfde persoon verantwoordelijk voor meerdere
delicten die kort na elkaar en dichtbij elkaar worden gepleegd. Deze
bevinding suggereert dat de keuze voor een delictlocatie deels afhangt van
eerdere delictlocaties, misschien omdat het eerdere delict de dader iets
geleerd heeft wat van pas komt bij de latere delicten. Een dader zal
waarschijnlijk niet altijd delicten op dezelfde locatie blijven plegen, maar op
een bepaald moment toch voor een andere locatie kiezen.
- 48 -
Doel De huidige studie onderzoekt herhaalde delictlocatie keuzes, waarbij de
hypothese is dat het waarschijnlijker is dat een dader een delict pleegt in een
gebied waar hij eerder een delict heeft gepleegd dan in een vergelijkbaar
gebied waar dat niet het geval is. Aanvullende hypotheses zijn dat het effect
van eerdere delictlocaties op de keuze voor de huidige delictlocatie
afhankelijk is van de nabijheid, de recentheid, de frequentie en het type van
de eerdere delicten.
Methode Dit onderzoek maakt gebruik van data van de politie Haaglanden
over alle opgehelderde delicten van 10.000 daders die zijn gepleegd tussen
januari 2003 en december 2009. De ruimtelijke eenheid van analyse is een 6positie postcodegebied. Discrete spatial choice models worden gebruikt om
de hypotheses te toetsen. Deze modellen stellen ons in staat om te
controleren voor andere variabelen die de keuze voor een delictlocatie
mogelijk beïnvloeden, zoals de nabijheid van het huidige woonadres en van
voormalige woonadressen van de dader.
Conclusie De resultaten laten zien dat de delictlocatie keuze wordt beïnvloed
door kenmerken van zowel de
locatie als van de dader.
Waar breek jij in?
Marlijn Peeters
Achtergrond In Gent is een grootschalig observatieonderzoek van woningen
en hun omgeving uitgevoerd, om te kunnen bepalen wat de invloed is van de
omgeving op doelwitselectie van inbrekers. Het is namelijk niet enkel de
woning die van invloed is op de selectie van de inbreker, maar ook de
omgeving rondom de woning, zoals de straat en de buurt.
Doel Het doel van dit onderzoek is om te bepalen welke omgevingsfactoren
op buurt, straat en huis niveau van belang zijn bij de doelwitselectie van
inbrekers.
Methode In dit onderzoek zijn ruim 1500 woningobservaties in politiedistrict
Gent uitgevoerd. Daarnaast zijn de straten en de wijken waar de woningen
inliggen geobserveerd. Deze data wordt geanalyseerd middels SPSS om te
bepalen welke factoren van belang zijn bij doelwitselectie.
Resultaten en conclusie In deze presentatie geef ik inzicht in de invloed van
woning en straatkenmerken op doelwitselectie van inbrekers.
- 49 -
Plaatsen delict in clusters. Een verkenning naar scannen voor geolinkage met cluteranalyse.
Jasper J. van der Kemp
Achtergrond Voor het opsporen van seriematige daders is het behulpzaam
vast te stellen welke delicten tot zijn serie delicten behoren. Het koppelen
van zaken, ook wel linkage genoemd, kan op basis van forensische sporen,
gedrag van de dader en kenmerken van het delict zoals de locatie.
Zodra een serie misdrijven aan een dader is gekoppeld, kunnen
opsporingsmethoden als geografische daderprofilering worden ingezet om
een ankerpunt van de dader te voorspellen.
De mate waarin delicten gekoppeld kunnen worden varieert afhankelijk van
het type delict en de beschikbare informatie. Zo kunnen ernstige
zedendelicten in redelijk mate worden gekoppeld, maar is dit ingewikkelder
voor delicten als inbraak.
Doel In deze studie worden de mogelijkheden verkend om met ruimtelijke
clusteranalysemethoden potentiële series van woninginbraak te
identificeren.
Methode Op basis van woninginbrakendata van ruim 8000 (onopgeloste)
zaken worden verschillende methoden als near repeat- en hot spotanalyse
vergeleken op de mogelijkheid om potentiële series te identificeren.
Resultaten De verschillende ruimtelijke clusteranalysemethoden leiden tot
verschillende selecties van woninginbraken, maar geven geen uitsluitend
resultaat welke delicten voor nader onderzoek in aanmerking zouden moeten
komen.
Conclusies Clustermethoden bieden de mogelijkheid verschillende clusters te
identificeren van delicten die tot een serie kunnen behoren maar zijn daar
het, vooralsnog, ontbreken van empirische onderbouwde parameters nog
niet praktisch toepasbaar.
Dit paper zal dan ook een overzicht van de stand van zaken geven van de
problemen bij het identificeren van series van woninginbraken.
- 50 -
9 Cybercrime
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B032
Voorzitter: Marleen Weulen Kranenbarg
Cybercriminologie: daderschap van cybercrime en criminologische
theorie
Marleen Weulen Kranenbarg
Achtergrond Er gaat geen dag voorbij zonder nieuws op het gebied van
cybercrime. Mogelijkheden en technieken om cybercrime te plegen nemen
toe met het aantal devices dat online komt. Cybercrime verandert continu,
waardoor preventieve beveiliging van de cybersecurityindustrie slechts voor
korte tijd effectief is. Daar waar de cybersecurityindustrie steevast een stapje
achterloopt op cybercriminelen, kan de criminologie een belangrijke rol
spelen bij het voorkómen van dit type criminaliteit. Bestaande theorieën over
‘traditionele’ criminelen, zijn wellicht ook toepasbaar op cybercriminelen.
Deze theorieën en de daarop gebaseerde interventies, zouden dan ook het
probleem van cybercrime bij de bron kunnen aanpakken. Het is echter ook te
verwachten dat niet alle theorieën even goed toepasbaar zijn op
cybercrimedaders als op ‘traditionele’ criminelen. Men kan zich bijvoorbeeld
voorstellen dat iemand die in een computer inbreekt veel meer technische
kennis nodig heeft dan iemand die in een huis inbreekt en dus ook over meer
zelfcontrole moet beschikken om het te leren. In hoeverre is de
zelfcontroletheorie dan nog toepasbaar op cybercriminelen?
Doel Deze presentatie beoogt de toepasbaarheid van een aantal
criminologische theorieën op de daders van cybercrime te bespreken.
Methode Literatuurstudie naar theoretische en empirische literatuur over de
toepassing van criminologische theorieën op cybercriminelen.
Resultaten Naast verschillende overeenkomsten tussen cybercriminelen en
‘traditionele’ criminelen, zijn er ook fundamentele verschillen. Hierdoor zijn
sommige theorieën slechter toepasbaar op cybercriminelen dan andere.
Conclusie Criminologische theorieën gebaseerd op ‘traditionele’ criminelen
kunnen een goede basis vormen voor cybercriminologie, hierbij is het echter
wel van belang om deze theorieën te ‘updaten’ naar cyberspace.
- 51 -
Van cybercrime naar cyborg crime: naar een hybride kijk op
cybercrime
W. van der Wagen
Achtergrond In studies naar (georganiseerde) cybercrime ligt de nadruk
doorgaans op de wijze waarop daders samenwerken, opereren en
communiceren binnen criminele netwerken. ICT krijgt daarbij de rol
toebedeeld als omgeving waarbinnen of waartegen - of instrument waarmee
- delicten worden gepleegd. De vraag is of dergelijke conceptualisering van
ICT voldoende toereikend is om (complexe) vormen van cybercrime in ‘enge
zin’ zoals botnets te duiden. Deze vormen van criminaliteit hebben een
gedistribueerd karakter, zijn technologisch zeer complex en worden
gekenmerkt door een grote mate van automatisering. Technologie lijkt
daarmee niet (langer) een passieve rol te spelen in het criminele proces,
maar een actieve participant of zelfs partner in crime te zijn.
Doel In dit onderzoek wordt getracht het criminologische blikveld te
verruimen door het concept daderschap of actorschap uit te breiden met een
technologische component. Hierbij wordt de Actor-Netwerk Theorie (ANT)
aangehaald, een benadering die er vanuit gaat dat mensen niet alleen met
andere mensen relaties aangaan, maar ook met tal van niet-mensen.
Criminele netwerken worden volgens deze benadering niet als sociale
netwerken beschouwd, maar gezien als hybride netwerken (actornetwerken) van mensen en technologie die voortdurend transformeren,
stabiliseren en zich hergroeperen.
Methode en resultaten Op basis van een analyse van een grote botnetzaak
uit 2010 wordt naar voren gebracht dat technologische en menselijke
processen niet los van elkaar gezien kunnen worden en dat cyborg crime
wellicht een passendere term lijkt te zijn voor deze delicten dan cybercrime.
Slachtofferschap van cybercrime onder het Nederlandse Midden- en
Kleinbedrijf in Nederland
Sander Veenstra, Renske Zuurveen, Jurjen Jansen, Sanneke Kloppenburg,
Wouter Stol
Achtergrond Er bestaat gebrek aan inzicht in de mate waarin het Midden- en
Kleinbedrijf (MKB) slachtoffer wordt van cybercrime.
Doel De studie biedt inzicht in slachtofferschap van cybercrime onder het
MKB in Nederland.
Methode Er is gebruik gemaakt van literatuurstudie, interviews en een online
vragenlijst. Voor het vragenlijstonderzoek werd uit het handelsregister van
- 52 -
de Kamer van Koophandel een steekproef van 8.000 MKB bedrijven
getrokken. 1.203 van de benaderde bedrijven hebben de vragenlijst volledig
ingevuld. De literatuurstudie en interviews hebben bijgedragen aan zowel de
vragenlijstontwikkeling als de interpretatie van de onderzoeksresultaten.
Resultaten 29 procent van het Nederlandse MKB is in het onderzochte jaar
slachtoffer geworden van een of meer vormen van cybercrime. Malware,
phishing, hacken en e-fraude zijn de meest voorkomende cybercrimevormen.
Cybercrime komt onder bedrijven in nagenoeg dezelfde mate voor als
klassieke criminaliteit.
Er is bij de MKB-bedrijven weinig bekend over de wijze waarop cybercrimes
worden gepleegd. Wel rapporteert ruim de helft van de slachtoffers schade.
Tijdverlies en financiële schade komen het meest voor.
Bedrijven die slachtoffer worden van cybercrime tonen zich zelfredzaam: als
zij actie ondernemen, dan is die actie meestal gericht op het zelf oplossen
van de ontstane problemen. De politie wordt zelden ingeschakeld.
Conclusies Cybercrime raakt het MKB qua prevalentie serieus en in
vergelijkbare mate als traditionele criminaliteit. Door het hoge dark number
heeft de politie echter slecht zicht op cybercrime onder het MKB. Dat
bemoeilijkt de politiële bestrijding van gedigitaliseerde criminaliteit onder
bedrijven.
Criminele strategieën bij malware-gebaseerde fraude met financiële
diensten
Rolf van Wegberg, Samaneh Tajalizadehkhoob, Michel van Eeten
Over het integreren van criminologische theorieën en digitale technieken in
de preventie en opsporing van malware-gebaseerde fraude.
Achtergrond De bancaire sector biedt steeds meer online betaaldiensten aan
klanten. Deze systemen zijn aantrekkelijke doelwitten gebleken voor
cyberaanvallen door criminelen. Aanvallen die de computers van de klanten
besmetten met malware leidden jaarlijks tot miljoenen euro’s fraude - en een
veelvoud daarvan aan frauduleuze transacties die tijdig onderschept kunnen
worden. Betaaldiensten zijn niet allemaal even populair bij criminelen. Er is
bijzonder weinig internationaal vergelijkend onderzoek over de factoren die
bepalen waarom bepaalde diensten en banken vaker het doelwit zijn van een
aanval dan andere. De relatie tussen deze vormen digitale criminaliteit en de
kwetsbaarheid van betaaldiensten van banken is tot op heden niet
systematisch onderzocht. Ook ontbreekt het aan kennis over de factoren die
- 53 -
bepalen waar criminelen de ondersteunende infrastructuur positioneren die
ze nodig hebben voor malware-aanvallen.
Doel Het blootleggen van (eerste) patronen in de selectie van doelwitten en
ondersteunende infrastructuur door criminelen. Deze patronen verbinden we
met de risicoprofielen van banken en andere factoren.
Methode De combinatie van een criminologisch perspectief met
economische technieken en nieuwe grootschalige databestanden rondom
doelwitinstructies voor bots en de locatie van criminele infrastructuur in de
internationale hostingmarkt.
Resultaten Bepaalde domeinen worden significant vaker, zowel in tijd als in
frequentie, aangevallen dan andere domeinen. We kunnen dan ook spreken
van (bewuste) doelwitselectie door cybercriminelen.
Conclusie De tot nu achterhaalde, verklarende factoren zijn vooral
economische/sociale factoren. Grootschaliger onderzoek is noodzakelijk om
(andere) patronen te achterhalen én onderliggende verklaringen te
abstraheren (bijvoorbeeld mate van beveiliging van financiële diensten). Dan
kunnen we naar een risk-based mitigatie van dit type fraude door banken en
politie.
10 Slachtofferschap I
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B035
Voorzitter: Rinke de Jong
Slachtoffers van delicten in verschillende slachtoffer-dader relaties
A. ten Boom
Achtergrond Nagegaan wordt op welke manier de ervaringen van
slachtoffers van criminaliteit die op verschillende relationele afstand van de
dader staan verschillen en welke gevolgen deze verschillen hebben voor hun
behoefte aan een rechtsreactie. In veel onderzoek worden slachtoffers van
bekende daders vergeleken met slachtoffers van vreemden. In dit onderzoek
wordt gewerkt met een driedeling van relationele afstand: klein (dader is
intimus), gemiddeld (dader is niet-intieme bekende) of groot (dader is
vreemde).
Doel Met name slachtoffers van intieme daders (ex-partners, partners en
andere familieleden) vormen een relatief nieuwe groep voor justitie. Hun
aangiftebereidheid is de laatste decennia gegroeid als gevolg van een omslag
- 54 -
in het denken over geweld in huiselijke kring. Dit onderzoek beoogt de kennis
te vergroten over de doelen en ervaringen m.b.t. justitie van deze
slachtoffergroep en van de groep slachtoffers van niet-intieme bekende
daders (zoals bijv. buurtgenoten en andere kennissen).
Methode Op basis van sociologische en psychologische literatuur zijn
hypothesen opgesteld m.b.t. de gewenste rechtsreactie van slachtoffers op
verschillende relationele afstand tot de dader. Deze hypothesen worden
empirisch getoetst d.m.v. een secundaire analyse van data die zijn verzameld
in het kader van de V&J Slachtoffermonitor.
Resultaten Hypothesen betreffen de stijl van de rechtsreactie (straffend,
verzoenend, compenserend) die door verschillende groepen wordt gewenst,
maar ook het belang dat door hen aan elementen van procedurele
rechtvaardigheid (bejegening, participatie, informatie) wordt gehecht.
Conclusies De hypothesen en de eerste conclusies van de empirische toetsing
worden op het NVC gepresenteerd.
Geweld tegen werknemers met een publieke taak: De verschillen in
risicofactoren tussen beroepsgroepen
Lisa van Reemst
Achtergrond Werknemers met een publieke taak werken in risicoberoepen
en komen regelmatig in aanraking met geweld. Veel werkkenmerken, zoals of
werknemers ’s nachts werken en de mate van contact met burgers, zijn
gebleken samen te hangen met het risico op geweldservaringen onder
mensen met een publieke taak. In deze presentatie zal worden ingegaan op
in hoeverre de samenhang tussen werkkenmerken en geweldservaringen
verschillen tussen beroepsgroepen.
Doel Het doel is om inzicht te verschaffen in de mate waarin de samenhang
tussen werkkenmerken en slachtofferschap onder mensen met een publieke
taak afhankelijk is van de beroepsgroep.
Methoden In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van data die beschikbaar
is gesteld door het ministerie van BZK, namelijk de 2011 Veilige Publieke Taak
monitor. Deze data is verzameld door middel van vragenlijsten over
geweldservaringen en werkkenmerken, onder diverse beroepsgroepen. In de
huidige studie zijn gevangenispersoneel, politiemensen,
ambulancemedewerkers en NS-medewerkers onderzocht.
Resultaten Gevangenispersoneel ervaart het meeste risico op fysiek geweld,
waarna NS-medewerkers, politiemensen en ambulancemedewerkers. Naast
de beroepsgroep, blijkt bijvoorbeeld de mate van contact met burgers en de
- 55 -
vorm van het contact gerelateerd aan slachtofferschap. Veel van de
verbanden blijken niet beroepsgroep afhankelijk, maar algemeen geldend te
zijn. Het verband tussen ’s nachts werken en slachtofferschap blijkt wel te
verschillen tussen beroepsgroepen: zo is dit wel een risicofactor voor
slachtofferschap onder politiemensen, maar niet onder andere
beroepsgroepen.
Conclusie De samenhang tussen werkkenmerken en beroepsgroepen blijken
in grote mate overeen te komen tussen de onderzochte beroepsgroepen.
Toch zijn er ook verschillen in risicofactoren onder beroepsgroepen.
Slachtofferschap van seksueel kindermisbruik en de transitie naar
volwassenheid
Rinke de Jong, Lenneke Alink, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks,
Catrin Finkenauer
Achtergrond De gevolgen van seksueel kindermisbruik kunnen ingrijpend en
langdurig zijn. Het meeste onderzoek richt zich op psychologische gevolgen.
Hieruit blijkt dat slachtoffers van seksueel kindermisbruik later meer last
krijgen van depressies, PTSD, een lager zelfbeeld, etc. Relatief onderbelicht
zijn echter de gevolgen van seksueel misbruik op de transitie naar
volwassenheid. Heeft het misbruik ook nog gevolgen voor kansen of keuzes
op latere leeftijd? Heeft het bijvoorbeeld invloed op het vinden van werk of
een goede relatie?
Doel Deze studie zal de bestaande kennis in kaart brengen die inzicht geeft in
de gevolgen van seksueel kindermisbruik op de latere transitie naar
volwassenheid.
Methode Door middel van een systematische literatuur review worden
bestaande onderzoeken beschreven die betrekking hebben op het effect van
seksueel kindermisbruik op opleiding, werk, romantische relaties, het krijgen
van kinderen, en het plegen van delicten.
Resultaten Slachtoffers van seksueel kindermisbruik lijken vooral te
verschillen van controlegroepen in de kwaliteit van hun transities naar de
volwassenheid. De gevolgen worden ingrijpender naar mate er sprake is
geweest van ernstiger misbruik.
Conclusies Mechanismen die tot deze resultaten leiden zijn onbekend.
Bovendien schieten de huidige onderzoeken op een aantal methodologische
gebieden tekort.
- 56 -
Wat is het effect van slachtofferschap op criminele attitude? Een test
van de General Strain theorie.
Mayke ten Bos, Jessica Hill, Arjan Blokland
Achtergrond Veel eerder onderzoek naar de gevolgen van slachtofferschap
richt zich op het effect van slachtofferschap op welzijn (lager), de angst voor
criminaliteit (hoger), of op de houding jegens de politie of het strafrechtelijk
systeem (negatiever). General Strain theorie (Agnew, 1992) voorspelt echter
dat slachtofferschap van criminaliteit ook leidt tot een verhoogde kans om
zelf dader te worden. Delinquent gedrag wordt binnen de General Strain
theorie namelijk gezien als mogelijke coping-strategie voor de negatieve
emoties die slachtofferschap teweeg brengt.
Doel Dit onderzoek test de General Strain theorie en gaat na in hoeverre
slachtofferschap een positief effect heeft op iemands houding ten opzichte
van criminaliteit.
Methode Voor dit onderzoek wordt gebruikt gemaakt van data uit het
TransAM project, een longitudinale zelf-rapportage studie onder
jongvolwassenen (17-23 jaar) woonachtig in Amsterdam. Om de effecten van
slachtofferschap op attitudes te schatten wordt gebruik gemaakt van zowel
veranderingsscore modellen als dynamische regressie modellen.
Resultaten De eerste resultaten laten zien dat slachtofferschap leidt tot een
negatievere houding ten aanzien van criminaliteit, ook wanneer rekening
wordt gehouden met reeds bestaande verschillen in houding ten opzichte
van criminaliteit.
Conclusies De eerste resultaten lijken niet in overeenstemming met de
General Strain theorie, op basis waarvan juist een positievere houding ten
opzichte van criminaliteit werd verwacht na eigen slachtofferschap.
11 Onderzoek op de plaats delict
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B014
Voorzitter: Christianne de Poot
Fotografie op de PD: de dagelijkse, geënsceneerde en ideale praktijk
Gabry Vanderveen
Achtergrond Op de plaats delict (PD) moet de forensische opsporing (FO)
veel keuzes maken, bijvoorbeeld over wat te fotograferen en wat niet. Hier is
nog weinig over bekend, terwijl die keuzes invloed hebben op de kwaliteit en
- 57 -
bruikbaarheid van het fotografisch materiaal in de opsporing en verdere
strafrechtsketen. Vanderveen & Roosma (2013) brachten daarom het wat,
hoe en waarvoor van de fotografiekeuzes in kaart, waar deze presentatie op
voortborduurt.
Doel Doel van deze presentatie is een vergelijkend overzicht te geven van PDfotografie in de ideale, geënsceneerde en dagelijkse praktijk en verschillen te
contextualiseren.
Methode In totaal 27 forensisch medewerkers en 20 forensisch rechercheurs
hebben een geënsceneerde PD van respectievelijk een inbraak en een
kapitaal delict onderzocht en fotografisch vastgelegd, als ware het de
dagelijkse praktijk. Vier soorten data zijn verzameld en geanalyseerd:
observaties, foto’s, processen-verbaal en interviews.
Bevindingen zijn daarna doorgesproken met sleutelfiguren en voorgelegd
aan diverse medewerkers van FO.
Resultaten Hoe het idealiter hoort en hoe daar door een FO’er zelf invulling
aan wordt gegeven in de dagelijkse èn geënsceneerde praktijk
correspondeert niet altijd: er zijn overeenkomsten en verschillen tussen de
ideale praktijk (richtlijnen, exameneisen), de dagelijkse praktijk volgens eigen
zeggen en het feitelijk gedrag op de geënsceneerde PD.
Conclusies Sleutelfiguren en medewerkers FO herkennen de verschillen
tussen de ideale en dagelijkse praktijk. Dit spanningsveld koppelen zij aan
gebrek aan feedback, verschillende opleidingen en de kloof tussen werkvloer
en (op)leiding. Draagvlak op de werkvloer is voor compliance cruciaal.
Keuzes op de plaats delict
Claire van den Eeden, Christianne de Poot, Peter van Koppen
Achtergrond Er is veel onderzoek gedaan naar de invloed van
verwachtingseffecten op besluitvorming in diverse disciplines. Tot op heden
is de invloed van deze verwachtingseffecten op waarneming en
besluitvorming bij plaats delict onderzoek nog niet onderzocht.
Doel In dit experiment is de invloed van voorinformatie op de waarneming en
interpretatie van een ambigue plaats delict onderzocht. Er werd verwacht dat
proefpersonen andere sporen zouden veiligstellen, afhankelijk van de aan
hen gegeven voorinformatie.
Methode Ervaren medewerkers van de forensische opsporing in Nederland
hebben een geënsceneerde plaats delict onderzocht. Ze kregen de instructie
- 58 -
om te reconstrueren wat er was gebeurd en om de sporen die zij relevant
achtten veilig te stellen.
De proefpersonen kregen een panoramafoto van een ambigue
geënsceneerde plaats delict te zien. Het slachtoffer dat in de woning hing kon
zelfmoord hebben gepleegd of vermoord zijn. Het experiment bestond uit
drie condities. Proefpersonen kregen voorinformatie die duidde op een
zelfdoding, voorinformatie die duidde op een misdrijf of voorinformatie die
geen specifieke details bevatte.
Aan de proefpersonen werd gevraagd wat zij dachten dat er gebeurd was en
welke sporen ze veilig wilden stellen met welk doel. Verder moesten de
proefpersonen een selectie maken van een klein aantal sporen dat
geanalyseerd mocht worden voor vervolgonderzoek.
Resultaten en conclusie Op het congres zullen de eerste resultaten van het
experiment gepresenteerd worden.
Een gestandaardiseerd plaats delict onderzoek?
Madeleine de Gruijter, Anna Mapes, Christianne J. de Poot, Henk Elffers
Achtergrond Is een gestandaardiseerde zoektocht naar delict-gerelateerde
sporen op de plaats delict een reële mogelijkheid of slechts een illusie? De
discussie over standaardisering is ontstaan als reactie op het EU-raamwerk
betreffende de accreditatieverplichtingen binnen forensisch onderzoek. Het
standaardiseren van het zoekproces zou tot een geaccrediteerd onderzoek
leiden met de bedoeling de kwaliteit van forensisch rechercheurs te
verzekeren.
Doel Zonder onderzoek naar best practices is het echter lastig te bepalen
welke onderdelen van dit proces gestandaardiseerd kunnen en moeten
worden. Het begrijpen van zoekprocessen wordt nog belangrijker met de
ontwikkeling van snelle identificatietechnieken. Het gebruik van dergelijke
technieken op de plaats delict kan grote invloed hebben op de manier
waarop een onderzoek wordt uitgevoerd. Een belangrijke taak van de
forensisch rechercheur is het herkennen van delict-gerelateerde sporen. Als
belangrijke sporen over het hoofd worden gezien of onjuist worden
geïnterpreteerd, kunnen zelfs de meest moderne technieken het onderzoek
niet redden.
Methode Dertig rechercheurs onderzochten een gewelddadige overval op
een geënsceneerde plaats delict. We analyseerden de basis van het
onderzoek, de oriëntatie fase.
- 59 -
Resultaten Het totaal aantal delict-gerelateerde sporen dat werd genoemd
door de respondenten varieerde van zes tot dertien sporen. Geen van de
respondenten vond alle delict-gerelateerde sporen (15) tijdens de
oriëntatiefase. Het gebruik van snelle identificatietechnieken had geen
invloed op de manier waarop de oriëntatiefase werd uitgevoerd.
Conclusie De rechercheurs benaderden de plaats delict op verschillende
manieren, ze verschilden in de tijd die ze uittrokken en de gebruikte
zoekstijlen en in de hoeveelheid informatie die zij verzamelden.
12 Preventie van Criminaliteit
donderdag 11:30-13:00, Zaal: C004
Voorzitter: B. Bieleman
Evaluatie van de aanpak van verkeersveelplegers door politie
J. Snippe, R. Mennes, M. Boendermaker, B. Bieleman
Achtergrond en Doel In het landelijk verkeersveiligheids-beleid wordt
specifiek aandacht besteed aan een groep stelselmatige
verkeers-overtreders, die met een hoge frequentie bekeuringen ontvangen
voor ergerlijk en/of asociaal verkeersgedrag. De politiekorpsen Flevoland en
Gooi en Vechtstreek hebben een aanpak uitgevoerd specifiek gericht op deze
verkeersveelplegers. Het doel van de aanpak is een gedragsverandering te
bewerkstelligen bij deze stelselmatige verkeersovertreders.
Onderzoeksbureau Intraval heeft in opdracht van Politie & Wetenschap een
evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de aanpak van verkeerveelplegers
in beide regio’s. Verkeersveelplegers hebben een brief van de politie
ontvangen waarin stond dat zij geregistreerd staan als verkeersveelpleger. Bij
een aantal van deze verkeersveelplegers is daarnaast ook een huisbezoek
afgelegd. Door de vorm van de aanpak worden verkeersveelplegers uit de
anonimiteit gehaald en ervaren zij dat hun normafwijkende gedrag niet
langer wordt getolereerd.
Methode De aanpak is geëvalueerd door registratiegegevens (HKS en CJIB)
van 1346 verkeersveelplegers te analyseren. Hiervan hadden 88
verkeersveelplegers een brief en/of huisbezoek ontvangen. Zij behoorden
daarmee tot de experimentele groep. De overige 1258 verkeersveelplegers
vormden de controlegroep. Door ook HKS gegevens te analyseren is
nagegaan in hoeverre verkeersveelplegers naast voor veel boetes ook voor
veel misdrijven geregistreerd staan. Vervolgens zijn 60 telefonische
- 60 -
interviews gehouden met verkeersveelplegers die een brief en/of huisbezoek
hebben ontvangen. Op basis van deze telefonische interviews is een
typologie van verkeersveelplegers opgesteld.
Resultaten en Conclusies Op basis van registratiegegevens constateren we
dat in twee van de drie plaatsen waar de aanpak is uitgevoerd voor de
experimentele groep een sterkere daling plaatsvindt van het aantal boetes
dan voor de controlegroep. Er is ook een samenhang tussen het aantal
asociale overtredingen en het plegen van vermogensdelicten met geweld.
Daarnaast komen we tot een typologie van verkeersveelplegers waarin vier
verschillende typen worden onderscheiden op basis van sanctiegevoeligheid
en rijgedrag, die elk op hun eigen wijze op de aanpak reageren.
Onveiligheidsbeleving in 12 gebieden in de 11 Tilburgse
achterstandswijken
R. Mennes, J. Snippe, B. Bieleman
Achtergrond en Doel In opdracht van de gemeente Tilburg heeft onderzoeksen adviesbureau intraval onderzoek gedaan naar de oorzaken en
achtergronden van de (on)veiligheidsbeleving in de 11 aandachtswijken. Het
doel van dit onderzoek is het verkrijgen van nieuwe en betere inzichten in de
oorzaken en achtergronden van de veiligheidsbeleving in deze wijken.
Daarnaast wil de gemeente weten welke factoren de mate van
onveiligheidsgevoelens verklaren. Deze inzichten dienen te leiden tot
aanbevelingen van beleidskaders waarbinnen de onveiligheidsbeleving kan
worden verbeterd.
Methode Op basis van gesprekken met sleutelinformanten zijn 12 gebieden
geselecteerd die bekend staan om uiteenlopende veiligheidsproblemen, zoals
criminaliteit, vormen van overlast en sociaal-maatschappelijke problematiek.
In deze 12 gebieden zijn bijna duizend bewoners geënquêteerd. De
vragenlijst werd telefonisch afgenomen en bevatte zowel open als gesloten
vragen. De vragen gingen voornamelijk over mogelijk ervaren overlast,
onveiligheidsgevoelens en de aanpak van criminaliteit en overlast in de buurt.
Vervolgens is met 50 bewoners een verdiepend interview gehouden.
Resultaten en Conclusies Naast criminaliteit blijkt vooral sociale overlast van
ongewenste personen een belangrijke rol te spelen in de
onveiligheidsbeleving van bewoners. Ook is het vertrouwen in politie,
gemeente en woningcorporatie in de aandachtswijken over het algemeen
laag. Uit ons onderzoek kan worden afgeleid dat dit vertrouwen in instanties
mogelijk een voorwaarde is voor een ‘weerbare’ buurt waar bewoners elkaar
- 61 -
kennen en samen problemen oplossen. Een belangrijke aanbeveling is
daarom het starten met een intensieve aanpak in helder afgebakende
gebieden waar de problematiek is geconcentreerd, waardoor het vertrouwen
kan worden teruggewonnen.
Onderzoek naar buit van woninginbraak
J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K Dijkstra
Achtergrond en Doel Heling is een wijdverbreid fenomeen, waar
consumenten onbewust mee te maken krijgen doordat gestolen goederen
uiteindelijk ook de reguliere markt bereiken. Er is niet of nauwelijks zicht op
de helingmarkt. Tevens is er vrijwel geen wetenschappelijk onderzoek gedaan
naar de goederenstroom van de buit van woninginbraak. In samenwerking
met de Rijksuniversiteit Groningen verricht bureau Intraval sociaal
wetenschappelijk onderzoek naar heling. Het doel van het onderzoek is om
inzicht te krijgen in de afzetkanalen voor de buit van woninginbraken. Met
het onderzoek wordt een bijdrage geleverd aan de vermeerdering van kennis
over heling. Binnen dit onderzoek staat de buit van woninginbraak (en dus
niet de inbreker of heler) centraal en wordt in kaart gebracht waar gestolen
goederen worden afgezet. Om de logistiek van heling in kaart te brengen
wordt onder meer gebruik gemaakt van sociale netwerkanalyse. Met het
onderzoek wordt onder meer antwoord gegeven op de volgende vragen: wat
gebeurt er met de buit van woninginbraken? Welke relaties gebruiken helers
bij de afzet van goederen? Is er een verschil naar soort goederen en waar
bevinden de klanten van helers zich, is dat in de regio of daar (ver) buiten?
Methode In het onderzoek zijn meerdere methoden en technieken
toegepast, waaronder literatuurstudie, analyse van registratiegegevens van
inbrekers en helers in Noord-Nederland en interviews met
sleutelinformanten. Daarnaast zijn interviews afgenomen met daders en
helers. Om met deze doelgroep in contact te komen is veldwerk gedaan, is
de sneeuwbalmethode toegepast en is geworven in arrestantencomplexen
van de politie en diverse maatschappelijke voorzieningen. Tijdens het
veldwerk zijn contacten gelegd met zogenoemde personen die bekend zijn
met het inbrekers- en helingcircuit. Via hen is getracht in contact te komen
met inbrekers en helers. Daarnaast is met gegevens van de politie over
geregistreerde verdachten van woninginbraak en heling inbrekers een
netwerkanalyse uitgevoerd. Getracht is hierdoor meer inzicht te krijgen in
netwerken van inbrekers en in de rol van helers.
- 62 -
Resultaten en Conclusies In de presentatie wordt onder andere aandacht
besteed aan de resultaten van de interviews met inbrekers en helers en
sleutelinformanten en gegevens uit politieregistraties. Hierbij wordt ingegaan
op achtergrondkenmerken van geregistreerde inbrekers en helers, hun
werkwijze, de soorten buit van woninginbraak, hun afzetlocaties en de
(gepercipieerde) pakkans van inbrekers en helers. Daarnaast wordt ingegaan
op de resultaten van de sociale netwerkanalyse. Deze sociale netwerkanalyse
geeft meer inzicht in de inbrekers- en helersnetwerken.
Buit van woninginbraak: inbrekers en helers
J. Snippe, R. Mennes, B. Bieleman, J.K. Dijkstra
Achtergrond en Doel In samenwerking met de Rijksuniversiteit Groningen
verricht bureau Intraval sociaal wetenschappelijk onderzoek naar heling om
inzicht te krijgen in de afzetkanalen voor de buit van woninginbraken. De buit
van woninginbraak (en dus niet de inbreker of heler) staat centraal waarbij in
kaart wordt gebracht waar gestolen goederen worden afgezet.
Onderzoeksvragen zijn: wat gebeurt er met de buit van woninginbraken?
Welke relaties gebruiken helers bij de afzet van goederen? Is er een verschil
naar soort goederen en waar bevinden de klanten van helers zich, is dat in de
regio of daar (ver) buiten?
Methoden In het onderzoek zijn meerdere methoden en technieken
toegepast, waaronder literatuurstudie en interviews met sleutelinformanten.
Daarnaast zijn interviews afgenomen met daders en helers. Om met deze
doelgroepen in contact te komen is uitgebreid veldwerk gedaan, is de
sneeuwbalmethode toegepast en is geworven in arrestantencomplexen van
de politie en diverse maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is met
registratiegegevens van de politie een sociale netwerkanalyse uitgevoerd om
zo meer inzicht te verkrijgen in netwerken van inbrekers en in de rol van
helers.
Resultaten en Conclusies In de presentatie wordt onder andere aandacht
besteed aan de resultaten van de interviews met inbrekers en helers en
sleutelinformanten en gegevens uit politieregistraties. Hierbij wordt ingegaan
op achtergrondkenmerken van geregistreerde inbrekers en helers, hun
werkwijze, de soorten buit van woninginbraak, hun afzetlocaties en de
(gepercipieerde) pakkans van inbrekers en helers. Daarnaast wordt ingegaan
op de resultaten van de sociale netwerkanalyse, waardoor meer inzicht in de
inbrekers- en helersnetwerken wordt gegeven.
- 63 -
13 Slachtofferschap II
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B016
Voorzitter: M. Bal
Van secundaire victimisatie naar steun voor onschuldige slachtoffers
Michèlle Bal
Achtergrond Ondanks de toenemende aandacht voor slachtofferrechten in
het strafproces en daarbuiten, krijgen slachtoffers nog steeds vaak te maken
met negatieve reacties (“Had je maar niet…”) binnen de justitiële keten en uit
hun sociale omgeving. Hoewel just-world theorie een verklaring biedt voor
deze negatieve reacties, is weinig bekend over de processen, die eraan ten
grondslag liggen en wanneer mensen een slachtoffer negatief bejegenen of
juist zullen steunen.
Doel In het huidige onderzoek proberen we de negatieve reacties richting
slachtoffers te verklaren en wordt onderzocht hoe negatieve reacties
omgezet kunnen worden in positieve steunende reacties.
Methode Aan de hand van een aantal experimenten, waarin participanten
werden geconfronteerd met een onschuldig slachtoffer, is gekeken hoe
basale psychologische factoren van toenaderings- vs. vermijdingsmotivatie
van invloed zijn op secundaire victimisatie versus steun en hulp voor het
slachtoffer.
Resultaten De studies laten zien dat mensen bij een confrontatie met een
onschuldig slachtoffer vooral op zichzelf gericht zijn (“Wat betekent dit voor
mij?”) en dat zij slachtoffers spontaan willen mijden. Dit resulteert in
negatieve reacties richting slachtoffers. Belangrijk is dat positieve reacties,
zoals steun of hulp, mogelijk zijn, wanneer mensen meer naar buiten op
anderen gericht zijn, wat leidt tot het toenaderen van een slachtoffer.
Conclusie Dit onderzoek biedt inzicht in de psychologische processen, die ten
grondslag liggen aan de uiteenlopende reacties richting onschuldige
slachtoffers. Hoe deze kennis waardevol kan zijn voor de juridische praktijk
en hulpverlening zal worden besproken.
Slachtoffer-dader overlap bij partnergeweld
Karlijn F. Kuijpers
Achtergrond Onderzoek naar daderschap en slachtofferschap van
criminaliteit laat zien dat daders en slachtoffers niet altijd twee gescheiden
- 64 -
groepen zijn. Hoewel er voor diverse delicten, zoals diefstal, beroving en
vandalisme, empirisch bewijs is voor een slachtoffer-dader overlap, is
onderzoek naar de slachtoffer-dader overlap in geval van partnergeweld
schaars. De enkele studies die hiernaar zijn uitgevoerd hebben zich gericht op
slachtoffers en daders van partnergeweld bekend bij de politie, en binnen
een bredere bevolkingssteekproef. Het zou echter interessant zijn om
specifiek te kijken naar daderschap onder een groep slachtoffers van
partnergeweld bekend bij hulpverleningsinstanties, omdat dit personen zijn
die hulp zoeken voor hun problemen, en waar interventies ter preventie van
een toekomstige pleger en / of slachtofferrol op gericht kunnen worden.
Doel Deze studie onderzoekt de aanwezigheid van en
(slachtoffergerelateerde) risicofactoren voor een slachtoffer-dader overlap
onder slachtoffers van partnergeweld bekend bij Nederlandse
hulpverleningsinstanties.
Methode Onder meer dan 160 slachtoffers van partnergeweld bij
Nederlandse hulpverleningsinstanties zijn op drie verschillende
meetmomenten (bij aanvang, 2 maanden en 6 maanden later) vragenlijsten
afgenomen. Hierin werd gevraagd naar een groot aantal
(slachtoffer)kenmerken, slachtofferschap en daderschap van partnergeweld.
Resultaten en Conclusies Resultaten laten een duidelijke slachtoffer-dader
overlap zien onder de slachtoffers van partnergeweld in deze studie. Dit geldt
met name voor vormen van psychisch partnergeweld, en in mindere mate
voor fysiek partnergeweld. Daarnaast zal besproken worden in hoeverre
(slachtoffer)kenmerken het risico op een slachtoffer-daderoverlap bij
partnergeweld verhogen en welke dit zijn.
Tegemoetkoming in immateriële schade door het Schadefonds
Geweldsmisdrijven: Liegen als verklaring voor verschillen in
gerapporteerde klachtniveaus tussen slachtoffers die wel en
slachtoffers die niet zijn gecompenseerd
Kunst, M.J.J.
Achtergrond In de wetenschappelijke literatuur wordt vaak betoogd dat het
onthouden van schadevergoeding aan slachtoffers van schokkende
gebeurtenissen de emotionele verwerking van de gebeurtenis kan verstoren.
Beslissingen over schadevergoeding worden echter meestal pas genomen
wanneer slachtoffers hun verwerkingsproces al hebben afgerond. Indien
slachtoffers die geen schadevergoeding toegekend hebben gekregen meer
klachten rapporteren dan slachtoffers die wel schadevergoeding hebben
- 65 -
ontvangen, kan daarom niet worden uitgesloten dat zij liegen over hun
klachten.
Doel De onderhavige studie had tot doel te onderzoeken of verschillen in
klachtniveaus tussen slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven die geen
tegemoetkoming in immateriële schade van het Schadefonds
Geweldsmisdrijven hebben ontvangen moeten worden toegeschreven aan
verschillen in liegen.
Methode Honderdvijfentwintig slachtoffers van ernstige geweldsmisdrijven
die een aanvraag tot uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven
hadden ingediend kregen na afloop van de aanvraagprocedure een
vragenlijst voorgelegd over symptomen van posttraumatische stressstoornis
(PTSS) ten gevolge van het misdrijf alsmede een vragenlijst waarmee hun
bereidheid tot het rapporteren van bizarre en onwaarschijnlijke symptomen een indicator van liegen - kon worden gemeten.
Resultaten Slachtoffers aan wie geen tegemoetkoming in immateriële
schadevergoeding was toegekend rapporteerden meer psychische klachten
dan slachtoffers die wel zo’n tegemoetkoming hadden ontvangen, maar dit
gold vooral voor slachtoffers die waarschijnlijk logen over hun klachten.
Conclusies In onderzoek naar de impact van schadevergoeding op de
emotionele verwerking van schokkende gebeurtenissen moet rekening
gehouden met de mogelijkheid dat respondenten liegen over hun klachten.
Evaluatie van het politieoptreden, legitimiteit en bereidheid tot
medewerking: een empirisch onderzoek onder slachtoffers van
criminaliteit
N.N. Koster, K.F. Kuijpers, M.J.J. Kunst, J.P. van der Leun
Achtergrond Het streven naar legitimiteit is een belangrijk doel voor de
politie, omdat dit een voorspeller zou zijn voor de mate waarin mensen
bereid zijn om hun medewerking te verlenen aan de politie. Een positieve
evaluatie van interacties met politieagenten zou bijdragen aan de legitimiteit
van de politie als instituut. Hoewel hiervoor empirische steun is gevonden in
onderzoeken onder burgers in het algemeen, is de relatie tussen het
geëvalueerd politieoptreden, de gepercipieerde legitimiteit van de politie en
de bereidheid om medewerking te verlenen aan de politie niet eerder binnen
één studie onderzocht onder slachtoffers.
Doel In het huidige onderzoek wordt nagegaan of en in hoeverre er sprake is
van samenhang tussen het geëvalueerd politieoptreden in de eigen zaak en
bereidheid tot medewerking met de politie in de toekomst onder slachtoffers
- 66 -
van criminaliteit en of deze samenhang verklaard kan worden door de
gepercipieerde legitimiteit van de politie.
Methode Telefonische interviews met slachtoffers van ernstige vormen van
vermogenscriminaliteit en geweldsmisdrijven die daarvan aangifte hebben
gedaan bij de politie zijn afgenomen op drie meetmomenten (binnen 4
weken na aangifte, 1 maand en 3 maanden later). Hierbij is ingegaan op de
evaluatie van het politieoptreden in hun zaak, de gepercipieerde legitimiteit
van de politie en de bereidheid om medewerking te verlenen aan de politie in
geval van toekomstige ervaringen als slachtoffer of getuige van een misdrijf.
Resultaten en Conclusies De voorlopige resultaten zullen begin juni
beschikbaar zijn en tijdens de presentatie worden besproken. Daarnaast
zullen aanbevelingen worden gedaan voor toekomstig onderzoek en de
politiepraktijk.
14 Internationale misdrijven en misdadigers
donderdag 11:30-13:00, Zaal: B030
Voorzitter: J. van Wijk
Van risicofactoren naar internationale misdrijven: de rol van de leider
Maartje Weerdesteijn
Achtergrond Er zijn in de literatuur veel factoren geïdentificeerd die kunnen
leiden tot de uitbraak van internationale misdrijven. Deze variëren van de
mate van democratie, tot een recente geschiedenis van geweld en
verschillende crisissen. Wetenschappers hebben echter moeite om uit te
leggen waarom in sommige landen met deze factoren geweld wel uit breekt,
en in andere landen niet.
Doel Dit onderzoek wil dit verschil tussen landen verklaren door in te zoomen
op de rol van de leider en zijn invloed op deze factoren.
Methode Dit zal onderzocht worden door middel van een vergelijkende casus
waarin twee landen onder de loep genomen worden met vergelijkbare risico
factoren, Zambia en Zimbabwe. Waar in Zimbabwe, wel grootschalige
internationale misdrijven hebben plaatsgevonden, daar waren deze
grotendeels afwezig in Zambia.
Resultaten Het wordt hier beargumenteerd dat de leider cruciaal is gebleken
in het proces wat er voor zorgt dat risicofactoren worden omgezet in
situaties waarin internationale misdrijven worden gepleegd. Kenneth Kaunda
- 67 -
de eerste president van Zambia regeerde zijn land aan de hand van zijn zelf
ontwikkelde concept “humanism”. Hierin stond de gelijkwaardigheid van de
mens centraal. Mugabe aan de andere kant begon wel met verzoenend
taalgebruik maar dit werd al snel antagonistisch.
Conclusies Waar Mugabe actief aanstuurde op geweld in zijn samenleving,
was Kaunda een mitigerende factor die de risicofactoren juist compenseerde
met een verbroederende retoriek. Uit dit onderzoek is dan ook gebleken dat
de leider bepalend is voor de totstandkoming van internationale misdrijven.
Rehabilitatie en vervroegde vrijlating van internationale
misdadigers: Case study van de ICTY en ICTR
Jessica M. Kelder, Barbora Holá, Joris van Wijk
Achtergrond Rehabilitatie is een erkend doel van straffen in vele
hedendaagse samenlevingen en wordt dan ook als één van de kerndoelen
genoemd door de internationale tribunalen voor voormalig Joegoslavië en
Rwanda. Beide tribunalen beoordelen daarnaast de mate van rehabilitatie
van een door hen veroordeelde bij de overweging tot diens vervroegde
vrijlating. Er is echter nergens vastgelegd wat bedoeld wordt met
rehabilitatie en hoe dit gerealiseerd en getoetst kan worden. Doordat
internationale misdadigers en hun misdaden op belangrijke aspecten
verschillen van ‘gewone’ misdadigers, is rehabilitatie in deze context echter
niet vanzelfsprekend.
Doel Er bestaat binnen de academische wereld nauwelijks aandacht voor
deze kwestie. Mijn onderzoek vult deze niche door empirisch onderzoek te
doen naar hoe de tribunalen rehabilitatie conceptualiseren en toetsen.
Methode Alle vervroegde vrijlatingsbesluiten van de beide tribunalen tot juli
2013 zijn geanalyseerd. Hierin bepalen de tribunalen de mate van
rehabilitatie. Daarnaast zijn er interviews gehouden met
gevangenisambtenaren om een beeld te krijgen van hoe het
rehabilitatieproces er in de praktijk aan toe gaat.
Resultaten Uit het onderzoek is gebleken dat de tribunalen (i) geen
consistent gebruik maken van vaststaande criteria om de mate van
rehabilitatie te bepalen, (ii) een traditionele conceptualisering van
rehabilitatie bezigen, (iii) zich baseren op gebrekkige informatie.
Conclusies De huidige rehabilitatiepraktijk van het Joegoslavië- en
Rwandatribunaal laat weinig ruimte voor de specifieke kenmerken van
internationale misdadigers en hun misdaden. Dit brengt nadelige gevolgen
met zich mee voor de maatschappijen waar deze misdadigers in zullen
- 68 -
terugkeren: maatschappijen die vaak nog altijd gebukt gaan onder een
conflictverleden.
Uitlevering van oorlogsmisdadigers: kan het ‘Rwandese model’ een
precedent scheppen?
M.P. (Maarten) Bolhuis, J. (Joris) van Wijk, L. (Louis) Middelkoop
Achtergrond Asielzoekers die in verband worden gebracht met genocide of
oorlogsmisdrijven en op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag
worden uitgesloten van vluchtelingenbescherming, kunnen niet altijd terug
naar hun land van herkomst. Strafrechtelijk vervolgen in Nederland blijkt in
de praktijk zeer problematisch: tot nu toe zijn slechts 4 ‘1F-ers’ veroordeeld.
Voor uitlevering - met het oog op vervolging in het land van herkomst - gold
lange tijd dat dit juridisch en praktisch ook moeilijk was.
In december 2013 is voor het eerst de uitlevering van een 1F-er aan een nietEuropees land toelaatbaar verklaard: de Haagse rechter besliste dat JeanClaude I. mag worden uitgeleverd aan Rwanda. Daarmee treedt Nederland in
de voetsporen van andere landen en het Rwanda-tribunaal. Eerder werden
uitleveringsverzoeken van Rwanda echter altijd geweigerd. Deze trendbreuk
moet worden begrepen vanuit een aantal gelijktijdige ontwikkelingen, waarin
ook de Nederlandse regering een actieve rol speelde. Het mogelijk maken
van uitlevering aan Rwanda wordt nu zelfs gepresenteerd als een ‘model’ dat
ook breder toepasbaar is.
Doel Beschouwen of uitlevering naar het land van herkomst een
(gedeeltelijke) oplossing kan bieden voor het probleem dat mogelijk
criminele asielzoekers hun straf ontlopen doordat zij in Nederland verblijven.
Methode Schets van de 1F-populatie in Nederland op basis van
systematische analyse van een unieke dataset van alle IND dossiers van 1Fers tussen 2000 en 2010, analyse jurisprudentie
Conclusies Om uiteenlopende redenen (praktische, politieke en juridische) is
het niet erg waarschijnlijk dat uitlevering zoals mogelijk gemaakt in het geval
van Rwanda het geschetste probleem in de nabije toekomst gaat oplossen.
Conformisime en internationale misdrijven: verschillen tussen daders
van internationale misdrijven en daders van commune criminaliteit
T.G.C. van den Berg, J. van Wijk
Achtergrond Daders van internationale misdaden, zoals genocide, misdaden
tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden worden in de criminologie vaak
getypeerd als ‘gewone’ mensen die in extreem ‘ongewone’ omstandigheden
- 69 -
tot criminaliteit zijn vervallen. Deze daders plegen hun misdaden namelijk
veelal in een context waarin het geweld wordt gelegitimeerd door de
autoriteit van de staat, aan wiens normen zij zich conformeren. Vanuit deze
typering wordt de internationale misdadiger als een ander soort misdadiger
gepresenteerd dan de ‘gewone’ commune misdadiger die juist wordt
gekenmerkt door deviantie. Dit zou leiden tot een kwalitatief verschil tussen
deze twee soorten daders en, zo wordt soms betoogd, dit zou duidelijker tot
uitdrukking moeten komen in de manier waarop de (internationale)
gemeenschap daders van internationale misdaden beoordeelt.
Doel Het doel is om deze redenering te analyseren en te onderzoeken of op
grond hiervan er werkelijk gesproken kan worden van twee kwalitatief
verschillende soorten daders.
Methode Analyse en evaluatie van het hierboven geformuleerde argument.
Resultaten Een conceptuele analyse van het concept ‘deviantie’ aan de hand
van Becker leidt tot het besef dat deze kwalificatie slechts een relatieve en
geen absolute is. Cruciaal voor het argument is daarom dat ‘gewone’
misdadigers zich conformeren aan een niet-statelijke autoriteit in plaats van
aan een statelijke autoriteit. De actor ‘staat’ blijkt echter als
gedragsdeterminant moeilijk te onderscheiden van andere autoriteiten.
Conclusies Het argument dat stelt dat de internationale misdadiger een
kwalitatief ander soort dader is is moeilijk houdbaar.
15 Culturele Criminologie
donderdag 15:45-17:15, Zaal: C014
Voorzitter: F. van Gemert
Biografie wordt Etnografie
Frank van Gemert
Achtergrond Biografie is in de criminologie lange tijd veronachtzaamd. Er zijn
veel autobiografieën van boeven en eveneens veel ongeautoriseerde
biografieën die werden geschreven door journalisten, maar criminologen
leverden nog nauwelijks een bijdrage.
Doel Dit paper wijst op de toevoeging die biografie als bron van kennis kan
betekenen binnen de criminologische discipline. Dat kan door te wijzen op
specifieke theoretische invalshoeken, maar in dit paper gebeurt dat in het
bijzonder door stil te staan bij de te hanteren methode.
- 70 -
Methode Het schrijven van een biografie is van oudsher gebaseerd op het
voorbije leven van een persoon. Als regel is de persoon dood en kijkt men
terug. De biografie is een reconstructie op basis van wat is achtergebleven; in
het bijzonder historici gebruiken deze insteek. Het werken aan een biografie,
samen met een nog levende hoofdpersoon, wijkt hiervan af. Interviews
vormen het belangrijkste bestanddeel van de data, maar, naast geschreven
bronnen, kan ook participerende observatie een rol gaan spelen. Biografie
wordt dan etnografie.
Resultaten Op basis van afgesloten en lopend onderzoek komt naar voren
dat een dergelijke werkwijze een zeer compleet beeld kan geven, omdat niet
alleen wordt teruggekeken, maar het leven van de hoofdpersoon in het hier
en nu een belangrijke aanvulling biedt op de data.
Conclusies De ogenschijnlijk simpele opzet van de biografie als een case
study met de enkele hoofdpersoon biedt veel meer aanknopingspunten en
uitdagingen voor de criminoloog dan aanvankelijk werd gedacht.
"Lou Reed has been a huge influence in my life". Over marginaliteit,
identiteit en de consumptie van transgressie
Thaddeus Muller
Achtergrond Sinds Presdee’s studie ‘Cultural Criminology and the Carnival of
Crime’ (2000) is binnen de culturele criminologie meer aandacht besteed aan
transgressie en de consumptie ervan via literatuur, muziek en film.
Transgressie heeft betrekking op extreem gedrag waarmee grenzen en
normen worden overschreden. Ik ga hier nader in op hoe fans van Lou Reed
betekenis hebben gegeven aan zijn songs en levenswijze, die gekenmerkt
werden door transgressie.
Doel Welke betekenissen heeft het consumeren van transgressieve
cultuuruitingen, in het bijzonder de songs van Lou Reed.
Methode De gehanteerde methode betreft een analyse van ruim 500 onlinereacties op een artikel over Lou Reed naar aanleiding van zijn overlijden.
Deze variëren van statements over bijvoorbeeld zij meest bekende song “
Walk on the Wild Side” tot korte emotionele biografische verhalen over
marginaliteit en identiteit.
Resultaten Uit het onderzoek komt een centraal thema naar voren dat
betrekking heeft op de begrippen non-conformiteit, identiteit en
authenticiteit. In de emotionele biografische verhalen wordt het belang van
Lou Reed duidelijk voor de identiteit van personen die zichzelf als outsiders
- 71 -
definiëren: “Lou taught me that I could be exactly who I was, with no
apology”.
Conclusie Uit het onderzoek komt naar voren dat Lou Reed vooral voor
outsiders van grote betekenis was voor hun hun identiteit. Lou Reed werd
door zijn transgressieve songs, optredens en levenswijze een’ rol model’,
waardoor zij zichzelf konden accepteren.
Een 'Culture of (Mis)Control' in Rotterdam en Antwerpen?! De sociale
praktijk van integraal veiligheidsbeleid
Drs. Tom de Leeuw
Achtergrond Door sociale, economische en culturele transformaties raakten
grote steden steeds meer bemiddelde bewoners kwijt en kregen daar
sociaaleconomisch kwetsbaardere bewoners voor terug. In de jaren zeventig
diende de stadsvernieuwing als een beleidsantwoord op deze
ontwikkelingen. Midden jaren tachtig investeerde de landelijke politiek de
aanpak van ‘kleine criminaliteit’ en in de jaren negentig was er aandacht voor
‘sociale vernieuwing’. Deze losstaande ingrepen vormden midden jaren
negentig de basis voor een ‘integraal veiligheidsbeleid’, waarin bestuurders,
ambtenaren, welzijnswerkers, handhavers intensiever behoorden te gaan
samenwerken.
Doel Grote steden voeren dit ‘integraal veiligheidsbeleid’ inmiddels al enkele
jaren om problemen rond overlast, criminaliteit en onveiligheidsgevoelens
onder controle te krijgen. In dit onderzoek in twee centraal gelegen
‘achterstandswijken’ in havensteden met een politiek-bestuurlijk
‘veiligheidsklimaat’ ligt de focus op perspectieven van actoren op deze
beleidspraktijk. Hoe denken zij over veiligheid, het beleid en hun ‘partners’
en op wat voor manieren gaan ze om met het ‘integraal werken’?
Methode In dit internationaal vergelijkend etnografisch onderzoek is gebruik
gemaakt van informele gesprekken, open interviews, participerende
observaties en documentanalyse.
Resultaten Drie jaar veldwerk heeft geresulteerd in contacten met
verschillende actoren in beide steden die zijn vertaald in de vorm van ‘rijk’
interviewmateriaal met 112 respondenten en 900 pagina’s aan verslagen van
informele gesprekken, ‘kijkjes achter de schermen’ bij professionals en
betrokkenheid bij bewonersprojecten en activiteiten in de wijk.
Conclusies De internationale vergelijking laat zien dat bovenlokale contexten
een belangrijke rol spelen in de effecten en effectiviteit van lokaal
- 72 -
veiligheidsbeleid en de perspectieven die actoren hebben op
veiligheidsproblemen en de aanpak hiervan.
16 De terugkeer van zedendelinquenten in de
samenleving
donderdag 15:45-17:15, Zaal: B016
Voorzitter: Henk van de Bunt
Gevangene van het verleden: de terugkeer van zedendelinquenten
Miranda Boone, Henk van de Bunt, Dina Siegel
Achtergrond Wat gebeurt er als zedendelinquenten na het uitzitten van hun
straf weer terugkeren in de samenleving? Wat zijn de gevolgen van de
'ontmaskering', als de nieuwe buurman een zedenverleden blijkt te hebben?
Doel Wij onderzochten 9 crisissituaties die zich in de afgelopen jaren hebben
voorgedaan, en reconstrueerden aan de hand van interviews met
betrokkenen hoe deze morele paniek ontstond, verliep en afliep.
Methode Er zijn interviews gehouden met ex-zedendelinquenten,
buurtbewoners, wijkagenten, reclasseringswerkers en burgemeesters waarin
aan de orde kwam hoe zij op de crisis hebben gereageerd en welke
activiteiten zij hebben ondernomen om de crisis te bezweren.
Resultaten In de presentatie zal veel aandacht worden besteed aan de
betekenis van twee fasen in de ontwikkeling van de crisis, de fase waarin bij
de meeste betrokkenen het zedenverleden nog niet bekend is en de wel
geïnformeerde actoren pogen de geheimhouding te bewaren, en het
moment waarop de 'ware' identiteit van de (nieuwe) bewoner bekend raakt.
Conclusie De vraag is of grotere transparantie leidt tot een betere afloop.
Door een open houding kunnen daders steun mobiliseren, bijvoorbeeld van
buurtbewoners. Hetzes en negatieve labeling kunnen daarentegen leiden tot
een verdergaand sociaal isolement, wat de kans op recidive mogelijk eerder
vergroot dan vermindert.
Voorkomen van recidive van zedendelinquenten met de Verklaring
Omtrent het Gedrag
Elina Kurtovic
Achtergrond Op welke wijze kan de resocialisatie van zedendelinquenten in
het gedrang komen vanwege het niet kunnen verkrijgen van een Verklaring
- 73 -
Omtrent het Gedrag, op grond waarvan zij worden uitgesloten van bepaalde
functies in de maatschappij? Wat zijn de gevolgen hiervan en hoe heeft het
beleid zich in de afgelopen 10 jaar ontwikkeld met het oog op het voorkomen
van recidive van zedendelinquenten binnen de werksfeer?
Doel Kritische reflectie op het beleid dat zich richt op het voorkomen van
recidive van zedendelinquenten door hen uit te sluiten van bepaalde
functies.
Methode Analyse van de ontwikkeling van het beleid en casestudies aan de
hand van jurisprudentie en praktijkvoorbeelden.
Resultaten De beleidsregels rondom de Verklaring Omtrent het Gedrag zijn in
de afgelopen 10 jaar (na incidenten) flink aangescherpt. Bij vele functies kan
iemand die eenmaal is veroordeeld voor bijvoorbeeld het bezit van
kinderporno 20 jaar lang in principe niet in aanmerking komen voor een VOG.
Tegelijkertijd laten de uitspraken van de Raad van State een tegengestelde
trend zien, waarin de afgelopen jaren de afwijzingen van VOG’s voor
zedendelinquenten steeds kritischer worden getoetst.
Conclusie/discussie Het aangescherpte toetsingskader voor VOG-aanvragen
van (ex-)zedendelinquenten lijkt totale (risico)uitsluiting te beogen terwijl
onderzoek aantoont dat juist het hebben van werk voor bijvoorbeeld jonge
zedendaders het herhalingsrisico verkleind.
De ontwikkeling van jeugdige zedendelinquenten in de jong
volwassenheid
Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks
Achtergrond Uit recente onderzoeken naar het effect van levensloop
transities als huwelijk, kinderen krijgen en werk bleek dat voor hoog risico
daders (met problematische achtergronden) een verlagend effect gevonden
wordt op delinquentie. Jeugdige zedendelinquenten worden gekenmerkt
door psychologische en persoonlijke ‘negatieve’ kenmerken en vormen in die
zin dan ook een groep hoog risico daders. Voor deze groep is echter niet
onderzocht hoe zij zich ontwikkelen in de jong volwassenheid op het gebied
van levenslooptransities en of het protectieve effect hiervan hetzelfde is als
voor andere hoog risico daders.
Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in het effect van de
levenslooptransities op delinquentie voor jeugdige zedendelinquenten.
Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data
verzameld van 18 tot en met 28 jaar zullen de longitudinale gegevens van een
grote groep jeugdige zedendelinquenten worden bestudeerd. De gebruikte
- 74 -
statistische modellen zullen de levenslooptransities beschrijven en
vervolgens zullen de effecten van deze transities op delinquentie worden
geschat door te kijken naar veranderingen binnen personen.
Resultaten en conclusies Wij laten allereerst zien dat de transities beperkt
zijn. Het hebben van werk zorgt echter wel voor een afname in delinquentie
in tegenstelling tot trouwen of het krijgen van kinderen.
17 Internationale misdrijven en internationaal
strafrecht
donderdag 15:45-17:15, Zaal: C020
Voorzitter: Willem de Haan
Vrijgesproken maar niet vrij
Joris van Wijk, Maaike Zeeuw
Achtergrond Het Rwanda Tribunaal heeft de afgelopen jaren een aantal
prominente verdachten van de genocide van 1994 vrijgesproken. Tot nu toe
nog geen van teruggekeerd naar Rwanda. Zij vrezen daar alsnog door
nationale rechtbanken vervolgd worden. Een aantal personen heeft onderdak
kunnen vinden in Europese landen, terwijl een veel groter gedeelte geen
enkel land bereid kan vinden om hun op te nemen. Zij verblijven - soms al
jaren - in een door de internationale gemeenschap gefinancierd safe house in
Tanzania, waar het Rwanda Tribunaal haar standplaats heeft.
Doel In deze presentatie wordt besproken waarom de vrijgesproken
Rwandezen niet gedeporteerd worden naar hun land van herkomst, waarom
derde landen hen geen verblijfsvergunning verschaffen, onder welke
omstandigheden zijn hun tijd in het safe house slijten en in hoeverre
verwacht kan worden dat soortgelijke problemen zich in de toekomst
voordoen bij het Internationaal Strafhof.
Methode Gebaseerd op een review van literatuur, beleidsdocumenten en
interviews met vrijgesproken in het safe house verblijvende Rwandezen en
medewerkers van het Rwanda Tribunaal.
Resultaten Er wordt besproken dat er twijfels zijn over de kwaliteit van het
juridisch systeem in Rwanda, dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag
hervestiging soms moeilijk maakt en dat het leven in het safe house in zekere
zin vergeleken kan worden met een ‘gouden kooi’. Het internationaal
- 75 -
strafhof heeft nog niet in een oplossing voorzien om soortgelijke problemen
te voorkomen.
Conclusie De internationale gemeenschap zal zich meer moeite moeten
getroosten om personen die middels internationaal strafrecht worden
vrijgesproken te kunnen hervestigen.
Corporate complicity in human rights violations perpetrated in
Argentina in 1976-1983
Magali Bobbio, Willem de Haan
Background Corporate complicity to human rights violations (Huisman 2010)
may refer to different categories of corporate complicity (from initiating to
facilitating), each requiring the fulfillment of specific conditions.
Goal To answer the question how and why did corporations become involved
in international crimes committed in Argentina during the dictatorship 19761983?
Method In this research, we have gathered and analyzed data of corporate
complicity in human rights violations in Argentina perpetrated by the military
junta 1976-1983 (Bohoslavsky and Opgenhaffen 2010).
We have focused on cases of well-known companies in Argentina which the
Secretary of Human Rights in Argentina - as a plaintiff - is preparing for trial.
Results More specifically, we have analyzed the specific forms of corporate
complicity these companies are accused of, how these may have resulted
from the specific conditions in which they operated, in which ways the forms
of complicity are being prosecuted under national law in Argentina, and how
they might have been prosecuted if they would have been brought before
the International Criminal Court.
Conclusion Analysis of three cases - in terms of their involvement,
opportunity, (lack of) control - seems to confirm the ‘business as usual’
hypothesis that the most probable answer to the criminological question of
why corporations get involved in international crimes is: ‘due to the
exceptional circumstances’.
Hague: Eleven International Publishing.
Bedrijven en autoritaire regimes
Annika van Baar
Achtergrond Betrokkenheid van bedrijven bij genocide, misdaden tegen de
menselijkheid, oorlogsmisdaden en andere grove
mensenrechtenschendingen zijn een onderbelichte vorm van
- 76 -
organisatiecriminaliteit en een vaak vergeten actor in onderzoek naar
internationale misdrijven. Kijkend naar misdrijven gepleegd door autoritaire
regimes wordt het duidelijk dat ondernemingen vele verschillende soorten
bijdragen leveren aan onderdrukking, foltering, vervolging en (massa) moord.
Doel Het doel van dit paper is om een beeld te schetsen van wat deze
bijdragen zijn en wat kan worden geconcludeerd uit overeenkomsten en
verschillen bij het vergelijken van een aantal verschillende cases.
Methode: Er wordt gekeken naar betrokkenheid van bedrijven bij nazimisdrijven, tijdens Apartheid en tijdens het militaire regime in Argentinië en
er wordt gebruik gemaakt van historische studies, interviews en openbaar
beschikbare bronnen.
Resultaten Het reguleren en controleren van de economische sector is een
integraal onderdeel van het beleid van autoritaire regimes en binnen
bepaalde sectoren is de kans op betrokkenheid bij misdrijven groter dan bij
andere. Hiernaast zijn de verschijningsvormen veelzijdig, speelt de relatie
tussen het bedrijf, het totalitair regime en de staat van herkomst van het
bedrijf een belangrijke rol en wijzen onderlinge verschillen tussen bedrijven
op een diversiteit aan relevante verklaringen.
18 Groene Criminologie
donderdag 15:45-17:15, Zaal: C004
Voorzitter: Daan van Uhm
Criminaliteit en Traditionele Chinese Medicijnen
D.P. van Uhm
Achtergrond Tijgerbotten tegen reuma, neushoornhoorn tegen griep en
zeepaardjes tegen nieraandoeningen? Hoewel duizenden dier- en
plantsoorten legaal worden gebruikt in Traditionele Chinese Medicijnen,
bevatten sommige medicijnen dierlijke of plantaardige (illegale) ingrediënten
van beschermde soorten. Dit onderzoek gaat in op de verschillende aspecten
die een rol spelen in deze illegale medicijnenhandel, zoals de criminalisering,
het cultureel gebruik van bepaalde producten en de smokkelmethoden.
Doel Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van illegale handel in
Traditionele Chinese Medicijnen met beschermde soorten naar en via de
Europese Unie.
- 77 -
Methode Op basis van cijfers van inbeslagnemingen tussen 2001-2010
binnen de EU is de ‘zichtbare’ illegale handel geïnventariseerd. Vervolgens
zijn semigestructureerde interviews met handelaren, consumenten en
experts afgenomen in China en Nederland.
Resultaten Het gebruik van Traditionele Chinese Medicijnen ligt
diepgeworteld in de Chinese cultuur. De criminalisering van bepaalde dier- en
plantsoorten in de medicijnen heeft de laatste decennia plaatsgevonden en
geresulteerd in een ondergrondse markt van Traditionele Chinese Medicijnen
in China, maar eveneens in Europa. De grondstoffen voor de medicijnen
worden veelal illegaal geïmporteerd en vervolgens verwerkt en
gedistribueerd in China of geëxporteerd naar het buitenland. Hoewel de
handelsnetwerken vaak zijn gebaseerd op traditionele familiebanden, lijkt
deze markt steeds aantrekkelijker te worden voor georganiseerde
criminaliteit.
Landjepik (land grabbing) in de Amazone
Tim Boekhout van Solinge
Achtergrond Het mondiale vraagstuk van tropische ontbossing, zoals in de
Amazone, kan goed vanuit de (groene) criminologie worden bestudeerd. De
meeste van deze ontbossing is namelijk simpelweg illegaal. Bij
handhavingsinstanties staan vraagstukken rond de illegale exploitatie en
handel van natuur en milieu ook op de agenda. Een goed voorbeeld hiervan
is de Green Desk van Interpol, dat zich richt op Environmental Crime. De
nadruk ligt echter vaak nog op illegaal hout, terwijl houtkap, d.w.z.
ontbossing voor hout, niet de belangrijkste reden is van ontbossing.
Landconversie voor landbouw (het omzetten van bosland in landbouwgrond)
is namelijk een veel belangrijker oorzaak van ontbossing zoals in de Amazone.
Methode De presentatie is gebaseerd op literatuurstudie, observaties en
interviews ter plaatste (in de Braziliaanse Amazone) en beschikbare
satellietbeelden.
Vraagstelling
Wat zijn de methoden van landjepik (landgrabbing) in de Braziliaanse
Amazone?
Deelvragen: a) welke spelers zijn betrokken bij dit proces of welke drijvende
krachten zijn te onderscheiden? , b) wat is het overheidsbeleid, inclusief de
handhaving?; c) welke legale en illegale methoden van landjepik zijn te
onderscheiden in de Amazone; en d) hoe kan dit vraagstuk van landjepik
theoretisch worden benaderd (met name in het licht van de criminologische
- 78 -
discussie rond handhaving versus regulering als het gaat om
witteboordencriminaliteit)
Resultaten Duidelijk zal worden gemaakt dat er zowel legale als illegale
vormen van landverwerving bestaan in de Braziliaanse Amazone. Er zijn
vooral private actoren bij betrokken, waarmee het een voorbeeld is van
witteboordencriminaliteit. De beschreven vormen van landverwerving zijn
zowel legaal als illegaal. In de Amazone gebeurt dit vaak illegaal. Daarnaast
betreft het ook een vaak gewelddadige activiteit. Er wordt geregeld geweld
gebruikt tegen mensen die zich verzetten tegen deze vorm van landjepik of
landgrabbing: bosbewoners en beschermers van natuur en milieu. Ter
voorkoming en beperking van dit mondiale probleem wordt vaka ingexzet op
regulering (afspraken maken met het bedrijfsleven), in plaats van (strikt) te
handhaven, maar het is maar de vraga of dat voldoende en effectief is.
Conclusie Om dit probleem aan te pakken zou er meer handhaving moeten
zijn; regulering waar nu vooral voor wordt gekozen biedt onvoldoende
garanties om landjepik, alsmede het geweld dat er bij komt kijken, te
voorkomen.
Gevolgen van en lokale perspectieven op stuwdammen in Turkije en
Koerdistan/Noord-Irak
Alex Kemman
Mijn onderzoek benadert stuwdammen vanuit groene/kritische
criminologie. Hiervoor heb ik 3 maanden kwalitatief veldwerk in
Turkije en Noord Irak gedaan (Koerdistan). Daar wilde ik zowel de
gevolgen van dammen als de lokale perspectieven hierop beschrijven,
alsook wie benadeeld wordt en wie bevoordeeld wordt. De Grote Zab
rivier - een hoofdarm van de Tigris rivier- was mijn casestudy, en
laat de grotere context en mechanismen van dammen - zowel lokaal als
globaal - zien.
Deze gevolgen zijn problematisch, vooral als de benedenstroomse
consequenties worden meegenomen, aangezien het zuiden van Irak met
droogte en zoute grond heeft te kampen. Ook vanuit conventionele
criminologie bezien zijn de lokale dammen ook problematisch, aangezien
de nationale wetgeving omtrent EIAs (Environmental Impact Assessment)
nauwelijks wordt gevolgd.
Daarnaast lijken etniciteit en nationalisme een rol in de ideeen op de
- 79 -
dammen spelen. Vaak worden buitenlandse dammen als problematisch
ervaren terwijl lokale dammen (door eigen politieke leiders) wel oke
worden gevonden. Deze etnische framing gaat voorbij een de socio
economische factoren die het slachtofferschap bepalen; arme rurale
bevolking is meestal de dupe terwijl transnationale en lokale
politieke en economische elites de vruchten plukken. Staten en
bedrijven profiteren van de dammen onder het mom van ontwikkeling,
terwijl dit in de praktijk zeer discutabel is.
19 Vrouwen & Criminaliteit
donderdag 15:45-17:15, Zaal: B014
Voorzitter: Elanie Rodermond
Internationale misdrijven een mannenzaak? Over vrouwelijke daders
van genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven
Alette Smeulers
Achtergrond Onder de ruim 280 personen die door een internationaal
straftribunaal of hof zijn berecht, bevinden zich slechts twee vrouwen - dat is
minder dan 1%. Dit werpt de vraag op of internationale misdrijven vrijwel
uitsluitend door mannen begaan worden en vrouwen niet tot dergelijke
wreedheden in staat zijn of dat er andere verklaringen zijn waarom slechts zo
weinig vrouwen door dergelijke tribunalen berecht zijn.
Doel Om een inventarisatie te maken van de betrokkenheid van vrouwen bij
internationale misdrijven in conflicten; een overzicht te maken van hun rol en
de motieven die hen tot hun daden dreven. Daarnaast zal nagegaan worden
in hoeverre rollen en motieven van vrouwen verschillen van die van mannen.
Methode Literatuur studie en jurisprudentieonderzoek.
Resultaten Vrouwen blijken in veel conflicten wel degelijk bij allerlei
internationale misdrijven betrokken te zijn geweest en in allerlei
verschillende rollen, zoals administratief en ondersteunend personeel,
kampbewaakster, zedendelinquent en politiek leidinggevende.
Conclusies Er blijken inderdaad minder vrouwen dan mannen bij
internationale misdrijven betrokken te zijn om de simpele reden dat er
minder vrouwen deel uit maken van gemilitariseerde eenheden dan mannen
en daar de grootste groep daders te vinden is. Toch zijn er grote aantallen
- 80 -
vrouwen in allerlei verschillende rollen betrokken bij internationale
misdrijven en blijken vrouwen ook niet minder wreed dan mannen.
Integendeel soms blijken vrouwen juist omdat ze zichzelf willen bewijzen
wreder dan hun mannelijke collega’s.
Vrouwen in detentie: "Age of onset" en de rol van partners
Anne-Marie Slotboom, Katharina Joosen
Achtergrond Verschillende studies laten zien dat een late start in de
criminaliteit niet ongebruikelijk is voor vrouwen (e.g., Blokland & van Os,
2010; Eggleston & Laub 2002; Fontaine et al, 2009; Wong et al., 2010).
Verklaringen voor deze late start worden echter nog weinig gegeven. Er zijn
aanwijzingen dat juist bij vrouwen intieme relaties samenhangen met deze
late start.
Doel We onderzoeken in een steekproef gedetineerde vrouwen of relaties
van vrouwen met deviante partners samenhangen met een late start in de
criminaliteit.
Methode Het onderzoek is uitgevoerd bij ongeveer 400 gedetineerde
vrouwen, waarbij zowel kwantitatief (survey en life history calender) als
kwalitatief (diepte interviews) de rol van intieme relaties in het leven van
gedetineerde vrouwen is onderzocht. Naast gegevens over intieme relaties
zijn er gegevens gebruikt over onder andere victimizatie, gezinsproblemen
voor 16e jaar en verslaving.
Voorlopige Resultaten Vooralsnog zijn er aanwijzingen dat vrouwen die
vroeger beginnen dan 25e levensjaar meer problemen hebben in hun
voorgeschiedenis dan vrouwen die na het 25e beginnen. Vrouwen die later
beginnen met de criminaliteit hebben na hun 25e vaker een antisociale
partner (gewelddadig, crimineel) dan vrouwen die eerder beginnen.
Het Verlies van Houvast: De Impact van het Overlijden van Dierbaren
op het Risico voor Criminaliteit en Detentie onder Vrouwen
Katharina Joosen, Candace Kruttschnitt, Catrien Bijleveld, Anne-Marie
Slotboom
Achtergrond Bestaand onderzoek naar levenspaden die bij vrouwen leiden
tot criminaliteit en detentie is vooral gericht op de impact van factoren als
economische marginalisatie, victimizatie, romantische partners, en
psychische- en/of verslavingsproblematiek. Er is echter nog beduidend
minder aandacht geweest voor de impact van specifieke stressvolle
levensgebeurtenissen - zoals het overlijden van dierbaren - op het risico voor
- 81 -
criminaliteit en detentie. Binnen de gehechtheidsleer wordt het verlies van
een dierbare gezien als een levensgebeurtenis, die door het verbreken van
een gehechtheidsrelatie vooral psychische stress oplevert. Hiernaast kan er
bij het overlijden van bijvoorbeeld een ouder of partner sprake zijn van het
wegvallen van financiële, praktische en/of sociale steun. Vanuit het
evolutionair oogpunt van de tend-and-befriend hypothese maken met name
vrouwen gebruik van sociale steun om efficiënt te reageren in stressvolle
situaties. Dus deze psychologische stress in reactie op een overlijden
gecombineerd met het wegvallen van sociale steun om met deze psychische
stress om te gaan, zou mede kunnen verklaren waarom een dergelijke
stressvolle gebeurtenis voor vrouwen een negatief turning point zou kunnen
zijn naar criminaliteit en detentie.
Doel Onderzoeken wat de relatieve impact is van verschillende
verlieservaringen op het risico voor criminaliteit en detentie onder vrouwen.
Methode Voor deze presentatie zullen de levensloopkalenders van 397
gedetineerde vrouwen worden geanalyseerd met betrekking tot de relatie
tussen verschillende verlieservaringen en zelf gerapporteerde criminaliteit en
detentie.
Resultaten In deze presentatie zullen de eerste resultaten worden
gepresenteerd.
Conclusie: Resultaten worden geïnterpreteerd vanuit de theoretische kaders
van de gehechtheidsleer en de evolutionaire tend-and-befriend hypothese.
Vrouwen en detentierecidive: de invloed van huwelijk en kinderen
Elanie Rodermond, Candace Kruttschnitt, Anne-Marie Slotboom, Catrien
Bijleveld
Achtergrond Steeds meer studies richten zich op het proces van desistance.
Echter, veel van deze studies zijn gebaseerd op steekproeven van mannen,
terwijl bepaalde levensgebeurtenissen zoals trouwen en kinderen krijgen
mogelijk een andere invloed op vrouwen hebben, met name na een periode
van detentie.
Doel Deze studie onderzoekt in hoeverre bepaalde life events kunnen
voorspellen of vrouwen die gedetineerd zijn geweest later nogmaals in
detentie komen.
Methode De sample bestaat uit vrouwen die in 2007 zijn uitgestroomd (N =
2839). Gegevens van de Dienst Justitiële Inrichtingen zijn gekoppeld aan
gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie. Eerst wordt bekeken
hoeveel vrouwen opnieuw in detentie komen en hoe snel. Vervolgens wordt
- 82 -
onderzocht welke factoren samenhangen met het risico op/de timing van
detentierecidive.
Resultaten Veertig procent van de vrouwen komt opnieuw in detentie. In de
jaren dat vrouwen getrouwd zijn, hebben ze een lager risico op
detentierecidive. Dit effect wordt niet gevonden voor het hebben van
kinderen. Wel hangt de leeftijd van de moeder ten tijde van het krijgen van
het eerste kind negatief samen met het risico op detentierecidive.
Conclusie Dat huwelijk wel verband houdt met (het uitblijven van)
detentierecidive maar het hebben van kinderen niet, is tegengesteld aan de
literatuur. Mogelijk speelt het specifieke karakter van deze groep vrouwen
een rol, alsmede de moeilijkheden die zij ondervinden na een
detentieperiode. Verder onderzoek moet uitwijzen of bepaalde combinaties
van factoren samenhangen met detentierecidive.
20 Forensisch Psychiatrische Figuren I
donderdag 15:45-17:15, Zaal: B035
Voorzitter: F. Koenraadt
De vreemde buurman
Judith Karen van Zanten
Achtergrond Veel psychiatrisch patiënten wonen thuis; het hebben van een
psychisch gestoorde buur is dan ook niet ongewoon. In burenrelaties kunnen
escalerende conflicten ontstaan. Met name de psychotische buurman lijkt
onvoorspelbaar te zijn. Onderzoek naar burenconflicten en geweld tussen
buren is schaars, zeker betreffende de psychisch gestoorde buur.
Doel Deze studie betreft psychotische daders, die een delict gericht op een
buur plegen. Wat is kenmerkend voor deze vreemde buurman? Wat
onderscheidt hem van andere daders van ‘buren-delicten’? De focus ligt op
de burenrelatie, eventuele burenconflicten en de rol van psychotische
kenmerken.
Methoden Er wordt gebruik gemaakt van gedragskundige rapportages pro
Justitia over verdachten van (pogingen tot) levensdelicten gericht op een
buur en strafdossiers inzake van delicten tussen buren. Deze dossiers worden
kwantitatief en kwalitatief geanalyseerd. Hieruit volgen demografische
kenmerken en een ordening op basis van het delict, motief en burenrelatie.
- 83 -
Resultaten De vreemde psychotische buurman pleegt gewelddadige delicten.
De niet psychotische buurman pleegt tevens lichtere delicten. Er zijn twee
varianten van de vreemde buurman: in de eerste variant spelen psychotische
kenmerken een rol in de burenrelatie en de totstandkoming van een conflict.
In de tweede variant is geen conflict; de dader is zijn realiteitsbesef kwijt en
het delict is niet op de specifieke buur gericht.
Conclusies De vreemde buurman kan een gevaar zijn voor omwonenden.
Wanneer een conflict aanwezig is, kan een delict van de psychotische
buurman lijken op dat van een niet psychotische buurman. Wanneer geen
conflict aanwezig is, hebben psychotische symptomen de overhand bij de
totstandkoming van het delict.
De dolende vagebond
Frans Koenraadt
Achtergrond Zwerven (landlopen), bedelen en openbare dronkenschap
vormen een drietal soort gedragingen dat in de loop der eeuwen als
hinderlijk en soms zelfs als gevaarlijk werd gezien. In de afgelopen eeuwen
komt dit trio in de beeldende kunst met ruime regelmaat voor. Het gaat om
een wijze van deviantie die allengs is gaan alterneren tussen delinquentie en
psychische afwijking en als gevolg daarvan zijn de personen op wie het van
toepassing is, gaan caramboleren tussen opneming in een gevangenis dan
wel een krankzinnigengesticht.
Doel Onderzoek naar de verschuivingen in de loop der tijd in deviantie die
balanceert tussen criminaliteit en psychische stoornis.
Methode Onderzoek in criminologische, forensisch gedragskundige en
(kunst)historische bronnen, mede aan de hand van beeldmateriaal.
Resultaten In de loop der tijd tekent zich een kentering af: waar de armen,
bedelaars en landlopers in de Middeleeuwse samenleving nog aanvaard
werden, ontwikkelen zich nadien een vroegmoderne afkeuring en uitsluiting
die hen tot marginalen degradeert. De marginalisering leidde aanvankelijk tot
een grootschalige opsluiting (grand renfermement) later tot een
differentiatie in afzonderlijke instellingen, zoals landloperskolonies. Zwervers
zijn eeuwenlang te onderscheiden in een ruraal type, zoals de landloper, en
een urbaan type, zoals de clochard.
Conclusie Deze bijdrage wordt enerzijds geïnspireerd door westeuropese
auteurs op criminologisch en forensisch gedragkundig gebied. Anderzijds is
materiaal vanuit de beeldende kunst geëigend om het beeld van vagebonden
- 84 -
en de ontwikkeling van patronen daarin in de loop der tijd manifest te maken
en in sommige gevallen deze zelfs tot icoon uit te roepen.
De langblijvende ter beschikking gestelde
Peter Braun
Achtergrond De gemiddelde behandelduur in de TBS is ongeveer 10 jaar.
Sommigen blijven veel langer in de TBS. Een klein deel krijgt een longstayindicatie. Onbehandelbaarheid wordt verondersteld. Specialisten bepaalden
dat de kans op verbetering dusdanig klein is dat vervolgstappen niet te
verwachten zijn. Verbazingwekkend is dat 10% - 15 % van deze groep
eigenlijk onverwacht alsnog positief reageert en weer terug de behandeling
(TBS of GGZ) in kan. Een goede verklaring moet nog getoetst worden.
Doel Onderzoek naar responsiviteit. Wat werkt en waarom? Welke factoren
hebben er voor gezorgd dat reeksen onsuccesvolle behandelingen gedurende
vele jaren niet voldoende succesvol waren en onverwachte benaderingen
wel? Fundamenteel onderzoek naar onbehandelbaarheid en practice based
ervaringen moeten leiden tot invalshoeken voor theorievorming.
Methoden Longitudinaal onderzoek onder alle ter beschikking gestelden met
een Longstay-indicatie waarbij een serie karakteristieken worden vastgelegd.
Na een aantal jaren kan er mogelijk onderscheid worden gemaakt tussen de
ter beschikking gestelden die weer uit de longstay zijn gekomen en zij die er
nog zijn. Kwalitatief onderzoek naar alle ex-longstay ter beschikking
gestelden met de vraag wat hen heeft geholpen om alsnog in beweging te
komen via diepte-interviews.
Resultaten Op basis van resultaten van de twee benaderingen en vergelijking
met gegevens van andere Europese instellingen met langdurig verblijvende
forensisch psychiatrische patiënten, kunnen nieuwe invalshoeken worden
bepaald voor de aanpak van langverblijvers die niet op de reguliere
behandelmethodieken reageren.
Conclusies De langverblijvende forensisch psychiatrische patiënt kan mogelijk
geholpen worden door succesvolle verlaters van het systeem te onderzoeken
op succesfactoren.
De vrouwelijke dader
Eline Muller
Achtergrond Er is een groeiend bewustzijn dat de uitvoerige kennis die
beschikbaar is over mannelijke geweldplegers wellicht niet geheel toepasbaar
is op vrouwen.
- 85 -
Methode In het Pieter Baan Centrum werd dossieronderzoek gedaan naar
140 vrouwelijke geweldplegers. De studie richtte zich op psychische
stoornissen, psychologische factoren en delictgerelateerde variabelen en de
verschillen op deze factoren tussen de vrouwelijke onderzoeksgroep en een
mannelijke controlegroep.
Resultaten De uitkomsten van dit onderzoek wijzen op een verschil tussen
mannelijke en vrouwelijke geweldplegers: meer specifiek zijn vrouwen vaker
depressief, vertonen vaker zelfdestructief gedrag bijvoorbeeld in de vorm van
automutilatie, hebben een laag zelfbeeld en kennen nog vaker dan de
mannelijke populatie een voorgeschiedenis met ernstige emotionele, fysieke
en seksuele mishandeling. Vrouwen plegen vaker een delict binnen een
relationele context en wanneer vrouwen binnen deze relationele context tot
geweld overgaan leidt dit vaker tot de dood van het slachtoffer.
Conclusie De onderzoeksresultaten komen sterk overeen met wat in
internationaal en ander Nederlands onderzoek wordt gevonden.
In deze bijeenkomst wordt ter illustratie van de verhalen achter de
onderzoeksresultaten een casus gepresenteerd.
De (seksueel) sadistische dader
Luc Gijs
Achtergrond (Seksueel) sadisme spreekt sterk tot de verbeelding. Het wordt
bovendien vaak geassocieerd met gevaarlijkheid, ernstige psychopathologie
en lust. Wat is echter bekend over (seksueel) sadisme?
Doel Aan de hand van een casus, zal een overzicht gegeven worden van wat
bekend is over (seksueel) sadisme, hoe het te diagnosticeren en te
behandelen.
Methode Literatuurreview
Resultaten Op basis van een literatuurreview wordt vastgesteld dat
(seksueel) sadisme geen homogene categorie vormt, maar dat er
verschillende vormen van (seksueel) sadisme zijn. De meest belangrijke
vormen zijn (seksueel) sadisme met instemming en “severe (sexual) sadism.
Beide vormen zijn diagnostisch te onderscheiden en vragen om andere
therapeutische benaderingen. Vooralsnog is er weinig empirische evidentie
om vast te stellen of en zo ja in welke mate onze therapeutische
bemoeienissen effectief zijn.
Conclusie (Seksueel) sadisme is geen eenvormig fenomeen, maar verwijst
naar uiteenlopende fenomenen. Om zowel binnen als buiten een forensische
- 86 -
context valide te diagnosticeren en effectief te behandelen, is het nodig deze
veelvormigheid van (seksueel) sadisme te (h)erkennen.
21 Detentieomstandigheden en detentiebeleving
donderdag 15:45-17:15, Zaal: B032
Voorzitter: K. Beijersbergen
De subjectieve zwaarte van detentie en de dynamische detentie
omgeving
Ellen Raaijmakers, Jan de Keijser, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager
Achtergrond In theorie en praktijk van het straffen, wordt er van uitgegaan
dat het afschrikwekkend effect van detentie en de mate van afkeuring die
hiermee wordt uitgedrukt een (lineaire) functie zijn van de objectieve
strafzwaarte, de straflengte. Deze studie onderzoekt in hoeverre de
strafzwaarte zoals ervaren door gedetineerden zelf, de subjectief ervaren
zwaarte van detentie, eveneens lineair afhankelijk is van zijn lengte.
Bovendien suggereren inzichten uit de literatuur over aanpassing aan
detentie dat subjectief ervaren strafleed verandert gedurende een detentie
als gevolg van veranderingen in de detentieomstandigheden.
Doel Deze studie beschrijft veranderingen in de subjectieve zwaarte van
detentie en relateert deze aan veranderingen in de detentieomstandigheden.
Methode Er is gebruik gemaakt van longitudinale data van het Prison Project,
een grootschalig onderzoek onder Nederlandse gedetineerden, waarbij
gedurende 1,5 jaar in detentie, op vier meetmomenten data is verzameld
over verschillende deprivaties waaraan gedetineerden gedurende hun
detentie worden blootgesteld, alsmede hun subjectief ervaren zwaarte van
detentie.
Resultaten Multilevel analyses laten zien dat de subjectieve zwaarte van
detentie verandert gedurende een periode in detentie. Naarmate de detentie
langer duurt, neemt de ervaring van extra toegevoegd leed af. Deze
veranderingen hangen samen met veranderingen in de dagbesteding,
veiligheid, contact met piw’ers en autonomie van de gedetineerde.
Conclusies Deze studie laat zien dat een detentie na drie maanden minder
efficiënt wordt in het toevoegen van leed. Implicaties voor straftheorie en
beleid worden besproken.
- 87 -
Procedurele rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen van
gedetineerden
K.A. Beijersbergen, A.J.E. Dirkzwager, V.I. Eichelsheim, P.H. van der Laan,
P. Nieuwbeerta
Achtergrond Geweld en andere vormen van misdragingen vormen
wereldwijd een probleem in penitentiaire inrichtingen (PI). In 2011 zijn in
Nederlandse PI’s alleen al 1500 geweldsincidenten geregistreerd. Voor de
beheersbaarheid en veiligheid in PI’s is het belangrijk dat het aantal
misdragingen verminderd. De procedurele rechtvaardigheidstheorie
veronderstelt dat gedetineerden zich minder misdragen als zij rechtvaardig
en respectvol worden bejegend in PI’s. Emoties zoals boosheid spelen hierbij
mogelijk een mediërende rol.
Doel De huidige studie onderzoekt de relatie tussen procedurele
rechtvaardigheid, boosheid en misdragingen in detentie. Het doel was
tweeledig: 1) het onderzoeken van de longitudinale relatie tussen
procedurele rechtvaardigheid percepties van gedetineerden en hun
misdragingen, 2) het onderzoeken van de mediërende rol van boosheid in
deze relatie.
Methode Er is gebruik gemaakt van de gegevens van het Prison Project, een
longitudinale studie onder Nederlandse gedetineerden. Gedetineerden zijn
drie weken (T1) en drie maanden (T2) na binnenkomst in één van de
Nederlandse huizen van bewaring bevraagd over de wijze waarop zij zich
bejegend voelen in detentie en hun misdragingen. Daarnaast zijn disciplinaire
rapporten geanalyseerd om gegevens te verzamelen over de geregistreerde
misdragingen van gedetineerden.
Resultaten Structural equation modellen laten zien dat gedetineerden die
zich procedureel rechtvaardig behandeld voelen op T1, minder vaak
rapporteren dat ze zich hebben misdragen op T2 en minder vaak een
disciplinair rapport hebben ontvangen op T2. Boosheid medieert volledig het
effect van procedurele rechtvaardigheid op misdragingen door
gedetineerden.
Conclusies De resultaten van dit onderzoek laten zien dat
gevangenisautoriteiten misdragingen kunnen beperken door gedetineerden
rechtvaardig en humaan te bejegenen.
- 88 -
De relatie tussen meerpersoonscelgebruik, contacten tussen personeel
en gedetineerden, en de perceptie van detentiekwaliteit.
Toon Molleman, Esther Van Ginneken
Achtergrond Wereldwijd opereren gevangenissen onder overbevolkte
omstandigheden en worden gedetineerden in meerpersoonscellen
opgesloten.
Doel Weinig studies hebben de relatie onderzocht tussen het delen van een
cel en de kwaliteit van het leven in detentie in Europa. Dit gebrek aan kennis
is aanleiding om met multilevel analyse te kijken hoe het verband is tussen
het delen van een cel en de kwaliteit van het leven in detentie.
Methode: Er is gebruik gemaakt van een Nederlandse survey onder
gedetineerden.
Resultaten De bevindingen laten zien dat het gebruik van meermanscellen is
geassocieerd met negatievere percepties van detentiekwaliteit, hetgeen
deels gemedieerd wordt door verminderde kwaliteit van de contacten tussen
personeel en gedetineerden.
Conclusies Het gebruik van meerpersoonscellen ondermijnt daarmee de
Nederlandse penologische filosofie die de contacten tussen gedetineerden en
personeel centraal stelt bij de benadering en resocialisatie van
gedetineerden. Aanbevolen wordt terughoudend te zijn met de inzet van
meerpersoonscellen en compenserende maatregelen in te voeren.
Van bejegening tot vertrek. Een onderzoek naar de werking van
vreemdelingenbewaring
Arjen Leerkes, Toon Molleman
Achtergrond Jaarlijks worden enkele duizenden niet-Nederlanders in de
vreemdelingenbewaring geplaatst. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI)
beoogt om de bewaring op een humane wijze te laten verlopen en hoopt een
bijdrage te leveren aan de voorbereiding van het vertrek van migranten die
geacht worden om Nederland te verlaten.
Doel In dit onderzoek is op verzoek van DJI gekeken naar twee vraagstukken
die nauw aansluiten bij deze tweeledige missie. Ten eerste is nagegaan wat
de bijdrage kan zijn van personeel aan hoe migranten de
detentieomstandigheden beoordelen en waarderen. Ten tweede is
onderzocht of, en zo ja hoe, de detentie-ervaring van invloed is op de
bereidheid van migranten om medewerking te verlenen aan het vertrek uit
Nederland. In deze presentatie ligt de nadruk op de tweede
onderzoeksvraag.
- 89 -
Methode Analyses van survey-gegevens onder personeel (N=1018) en
gedetineerde migranten (N=460) werden gecombineerd met interviews met
gedetineerde migranten (N=12) en personeel (N=12) van een
detentiecentrum.
Resultaten Circa een kwart van de getineerde migranten geeft aan dat de
bereidheid om Nederland te verlaten sinds de detentie is toegenomen.
Conclusies Veranderingen in de bereidheid om Nederland te verlaten lijken in
beperkte mate het gevolg te zijn van afschrikking. Belangrijker zijn de
gepercipieerde legitimiteit van de detentie en de waargenomen
ondersteuning bij terugkeer.
22 Jeugdcriminaliteit, omgevingsinvloeden en (tijd
met) vrienden
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: C004
Voorzitter: E.M. Hoeben
Korte termijn veranderingen in vriendschappen en delinquent gedrag
op een school in Kentucky: gaat het om selectie, socialisatie, of
situatie?
Frank Weerman, Pamela Wilcox, Christopher Sullivan
Achtergrond In de literatuur over vrienden en jeugdcriminaliteit worden drie
processen onderscheiden: selectie van gelijksoortige vrienden, socialisatie
door aanpassing aan vrienden, en situationele invloeden wanneer tijd met
vrienden wordt doorgebracht. Onduidelijk is welke van deze processen het
belangrijkst is, mede doordat gegevens over vrienden en delinquentie
gewoonlijk worden verzameld met lange tussenperioden (bijvoorbeeld
jaarlijks).
Doel Het doel van dit onderzoek is om de korte termijn dynamiek van
vriendennetwerken, activiteiten met vrienden, en delinquent gedrag te
analyseren en na te gaan in hoeverre er ondersteuning is voor processen van
selectie, socialisatie en situatie.
Methode In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van gegevens die zijn
verzameld met tussenperioden van twee weken, tijdens vijf
onderzoeksronden van de TEENS-studie onder 155 leerlingen van een school
in Kentucky. Iedere keer is aan dezelfde jongeren gevraagd met wie zij op
school bevriend zijn, hun activiteiten gedurende de twee voorafgaande
- 90 -
weken, en eventueel delinquent gedrag in die periode. Om selectie,
socialisatie en situationele processen te onderscheiden is gebruik gemaakt
van longitudinale sociale netwerk analyse (SIENA).
Resultaten De resultaten suggereren dat op deze korte termijn situationele
effecten aanwezig zijn, terwijl voor socialisatie geen ondersteuning wordt
gevonden. Selectie lijkt niet zozeer op basis van delinquent gedrag plaats te
vinden maar wel op basis van delinquente attitudes, naast andere criteria en
netwerk-mechanismen.
Conclusies De dynamiek van vrienden en delinquentie op korte termijn lijkt
een andere dan die op lange termijn. Daarom is het van belang om in
toekomstig criminologisch onderzoek data te verzamelen met zowel lange als
korte tussenperioden.
De Rol van Cohesie in Vriendengroepen voor Delinquentie van
Adolescenten
Kim Pattiselanno, Jan Kornelis Dijkstra, Christian Steglich, Aart Franken,
Wilma Vollebergh, René Veenstra
Achtergrond Het hebben van delinquente vrienden voorspelt in sterke mate
delinquent gedrag van adolescenten. De vraag is onder welke
omstandigheden beïnvloeding door vrienden meer of minder sterk is. Een
mogelijk belangrijke factor is cohesie binnen vriendengroepen wat de
overdracht van normen en verwachtingen over gedrag kan versterken,
waardoor beïnvloeding in hechte vriendengroepen sterker is dan in minder
hechte vriendengroepen.
Doel In deze studie onderzoeken we in hoeverre beïnvloeding door vrienden
afhankelijk is van de cohesie binnen vriendengroepen.
Methode De hypothese wordt getoetst onder 344 adolescenten (Mleeftijd =
12.91) met behulp van longitudinale sociale netwerk analyse (SIENA).
Vriendschapsnetwerken bestaan uit ongelimiteerde vriendschapsnominaties
op schoolniveau. Vriendengroepen werden gedefinieerd als de ‘cognitieve
groep’ van een individu (vanuit het perspectief van het individu). Cohesie
werd berekend als de mate waarin groepsgenoten elkaar nomineren als
groepsleden (lokale dichtheid van de cognitieve groep) op een schaal van 0
(niet hecht) tot 1 (hecht). Delinquentie is gebaseerd op zelfrapportages,
waarbij 11 items werden gecategoriseerd in nee (0) en ja (1) en opgeteld,
resulterend in een maat van betrokkenheid bij delinquentie.
- 91 -
Resultaten Hoewel vrienden inderdaad van invloed zijn op delinquentie van
jongeren, is dit effect niet afhankelijk van de mate van cohesie in
vriendengroepen.
Conclusies De resultaten duiden erop dat andere factoren dan cohesie een
rol spelen in het proces van beïnvloeding. Groepsgrootte lijkt het cohesie
effect in het model te onderdrukken en de manier waarop delinquentie is
geoperationaliseerd is mogelijk niet optimaal. Omdat adolescenten elkaar
beïnvloeden in specifieke vormen van delinquentie, kunnen we gedrag beter
bestuderen als netwerk, niet als latente trek.
Verklaringen voor de relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag:
zelfcontrole, attitudes, delinquente vrienden en tijd in criminogene
settings
Heleen J. Janssen, Gerben J.N. Bruinsma, Maja Dekovic, Veroni I.
Eichelsheim
Achtergrond De relatie tussen opvoeding en delinquent gedrag in de
adolescentie is veelvuldig empirisch bevestigd. In deze studie onderzoeken
we in hoeverre concepten uit criminologische theorieën zoals de
zelfcontroletheorie, differentiële associatie theorie en gelegenheidstheorieën
de relatie tussen opvoeding en delinquentie kunnen verklaren. De
verschillende theoretische benaderingen lijken concurrerend, maar vullen
elkaar mogelijk aan in het verklaren van de relaties tussen opvoeding en
delinquent gedrag.
Doel Het doel van deze studie is te onderzoeken in hoeverre zelfcontrole,
delinquente attitudes, het hebben van delinquente vrienden en de tijd die
door adolescenten wordt doorgebracht in criminogene settings een unieke
bijdrage leveren aan het verklaren van de relaties tussen opvoeding en
delinquent gedrag.
Methode Er wordt gebruik gemaakt van longitudinale data (twee
meetmomenten) van de Study of Peers, Activities and Neighborhoods onder
603 adolescenten. Door middel van longitudinale multilevel padmodellen
hebben we naar zowel verschillen tussen personen als veranderingen over
tijd gekeken.
Resultaten Alle mediatoren leveren een unieke bijdrage aan het verklaren
van (veranderingen in) delinquent gedrag. Echter, de verbanden tussen
opvoeding en delinquent gedrag lijken alleen volledig gemedieerd te worden
wanneer alle mediatoren tegelijkertijd in de analyse worden opgenomen. Dit
betekent dat alle concepten uit de verschillende theorieën een unieke
- 92 -
bijdrage leveren aan het verklaren van de verbanden tussen opvoeding en
delinquent gedrag.
Conclusies Hoewel de verschillende theorieën vaak gezien worden als
concurrerend, laten de resultaten van deze studie zien dat ze elkaar
aanvullen. We zien dat individuele én contextuele factoren een meer
uitgebreide verklaring bieden voor de relatie tussen opvoeding en
delinquentie.
Woonbuurt, rondhangen met leeftijdsgenoten en jeugdcriminaliteit
Evelien M. Hoeben
Achtergrond Buurtkenmerken worden vaak in verband gebracht met
criminaliteit, maar hoe buurten delinquent gedrag van jongeren beïnvloeden
is vooralsnog onduidelijk. Zo is nog weinig onderzocht wat de rol is van
‘rondhangen met leeftijdsgenoten zonder toezicht van volwassenen’, een
factor die recent in toenemende mate in verband wordt gebracht met
delinquent gedrag.
Doel Deze studie onderzoekt of de mate waarin jongeren rondhangen met
leeftijdsgenoten, de relatie tussen buurtkenmerken en individuele
delinquentie medieert en modereert. De studie kijkt niet alleen naar
kenmerken van woonbuurten van deze jongeren, maar ook naar de
kenmerken van buurten (buiten de woonbuurt) waar jongeren rondhangen.
Methode Het onderzoek gebruikt data van de Study of Peers, Activities and
Neighborhoods (SPAN). Bij 843 jongeren (11 tot 17 jaar) zijn space-time
budget interviews afgenomen, waarmee in kaart is gebracht hoe, waar en
met wie ze hun tijd doorbrengen. Informatie over locaties waar jongeren hun
tijd doorbrengen is gekoppeld aan CBS informatie over residentiële
mobiliteit, sociaal-economische status en etnische heterogeniteit binnen
buurten, aan data uit een buurtsurvey over sociale controle en sociale
cohesie, en aan informatie over geobserveerde fysieke wanorde.
Resultaten Voorlopige resultaten laten zien dat jongeren meestal
rondhangen buiten hun directe woonomgeving, dat een deel van de variantie
in de mate waarin jongeren rondhangen wordt verklaard op
woonbuurtniveau, en dat de mate waarin jongeren rondhangen is
gerelateerd aan hun delinquentie.
Conclusies Omdat jongeren veel tijd buiten hun directe woonomgeving
doorbrengen is het belangrijk om te kijken in hoeverre de blootstelling aan
andere buurten dan de woonbuurt hun delinquente gedrag beïnvloedt.
- 93 -
23 CRIME lab: Innovatieve onderzoeksmethoden in de
criminologie
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B035
Voorzitter: Jean-Louis van Gelder
De Space-Time Budget Methode
Evelien Hoeben, Wim Bernasco, Lieven Pauwels, Frank Weerman
Achtergrond De space-time budget methode bestaat uit een
dataverzamelingsinstrument met een interview protocol.
Doel Het door Wikström ontwikkelde instrument is bedoeld om
retrospectief, van uur tot uur gedurende vier recente dagen, de
verblijfslocaties en activiteiten van respondenten vast te leggen. Methode:
Anders dan andere instrumenten voor het meten van tijdsbesteding bevat dit
instrument specifieke criminologisch relevante vragen over middelengebruik,
spijbelen, wapens, risicosituaties en daderschap en slachtofferschap van
misdrijven. De space-time budget methode komt voort uit onderzoek naar
sociologisch en sociaal-geografisch onderzoek naar tijdsbesteding.
Resultaten Een criminologische toepassing laat zien hoe 104 ‘journeys-tocrime’ gereconstrueerd kunnen worden op basis van in het space-time
budget instrument vastgelegde door de respondenten gepleegde misdrijven.
Conclusies We bespreken de voordelen en beperkingen van de methode, en
gaan in op toekomstige ontwikkelingen, zoals de mogelijkheid om met
behulp van smartphones space-time budget gegevens te verzamelen.
Ik doe een gok!? Een discussie van hoe Google Maps en Google Street
View kunnen worden toegepast in omgevingscriminologisch
onderzoek
Christophe Vandeviver
Achtergrond Online mapping applicaties en technologieën zoals Google Maps
en Google Street View zijn de afgelopen tijd in toenemende mate
beschikbaar geworden. Dergelijke applicaties kennen verschillende
toepassingen die ons dagelijks leven gemakkelijker en aangenamer kunnen
maken, maar lokken ook bezorgdheid uit bij wetshandhavingsdiensten die
menen dat criminelen er hun profijt uit kunnen halen en ertoe kunnen leiden
dat bestaande criminele patronen en gewoonten wijzigen. Zie bieden
- 94 -
omgevingscriminologen echter ook nieuwe perspectieven om aan onderzoek
te doen.
Doel In deze presentatie worden drie mogelijke toepassingen van Google
Maps en Google Street View in omgevingscriminologisch onderzoek verkend
en bediscussieerd.
Methode Aan de hand van enerzijds onderzoeksresultaten van voorgaande
studies uit diverse disciplines die gebruik maakten van Google Maps en
Google Street View en anderzijds persoonlijke onderzoekservaring met het
toepassen van deze online-applicaties in omgevingscriminologisch
onderzoek, worden drie mogelijke toepassingen van Google Maps en Google
Street View in de omgevingscriminologie geïllustreerd en bediscussieerd.
Resultaten Google Maps en Google Street View kunnen worden aangewend
bij het onderzoeken van het doelwitselectieproces van woninginbrekers, en
de awareness space en journey to crime van criminelen. Daarenboven
houden deze online-applicaties het potentieel in om efficiënte en
tijdsbesparende hulpmiddelen te zijn bij het gestructureerd verzamelen van
omgevingskenmerken.
Conclusies Deze online-applicaties bieden perspectieven om zinvol toegepast
te worden in criminologisch onderzoek. Zij laten omgevingscriminologen in
het bijzonder toe om bestaande theorieën vanuit een nieuwe invalshoek te
bestuderen en openen mogelijkheden voor een vlotte dataverzameling in
comparatief, internationaal onderzoek.
Het gebruik van neurobiologische onderzoeksmethoden ten behoeve
van criminologische vraagstukken
L.J.M. Cornet
Achtergrond Het gebruik van neurobiologische onderzoeksinstrumenten,
zoals hartslagmeters, hormoonmetingen en MRI scans, is op zichzelf niet
innovatief. Echter, binnen de criminologie is het gebruik van dit soort
neurobiologische instrumenten nog zeer beperkt.
Doel Doel van deze presentatie is een overzicht geven van neurobiologische
instrumenten die op dit moment gebruikt worden voor wetenschappelijke
vraagstukken vergelijkbaar met die in de criminologie. Vervolgens zal dieper
worden ingegaan op welke manier deze neurobiologische instrumenten
gebruikt kunnen worden bij een aantal criminologische vraagstukken. Ook is
er aandacht voor de praktische implementatie van de instrumenten binnen
criminologisch onderzoek. Tenslotte zal er aandacht zijn voor de ethische
kanten van het gebruik van neurobiologische instrumenten.
- 95 -
Methode Verschillende studies, zowel op literatuur gebaseerd als empirisch,
zullen aangehaald worden om aan te tonen op welke manier
neurobiologische onderzoeksinstrumenten gebruikt kunnen worden binnen
criminologisch onderzoek.
Resultaten In de afgelopen jaren is het aantal ‘neurocriminologische’
onderzoeken sterk toegenomen. Deze onderzoeken hebben meer inzicht
gegeven in crimineel gedrag op neurobiologisch niveau. Daarnaast blijkt dat
verschillende neurobiologische kenmerken van individuen met antisociaal
gedrag, zoals een verminderd functioneren van de voorste hersengebieden
en een lage hartslag tijdens stress, de kans op recidive kunnen voorspellen
(o.a. De Vries-Bouw e.a., 2012; Aharoni, e.a. 2013).
Conclusies Al met al is het gebruik van neurobiologische factoren steeds
populairder geworden in criminologisch onderzoek. Aandacht voor praktische
en ethische kwesties zal de bruikbaarheid van neurobiologische
onderzoeksinstrumenten binnen criminologisch onderzoek kunnen
vergroten.
NVC innovative research methods session: Comparative Legal
Research & Single points of contact
Wendy De Bondt
The presentation will go into innovative ways of conducting comparative
legal research and using a single point of contact to gather information.
Especially when wanting to conduct comparative legal research including all
EU-28 member states, limited availability of (up-to-date) information and
language barriers are difficult to overcome. Even when up-to-date
information is available and there are no language barriers, still the correct
interpretation of legal provisions often requires an in-depth knowledge of
each of the national criminal justice systems. Besides acquiring up-to-date
information in a language the researcher understands, this is an often
underestimated risk to conducting reliable comparative legal research.
Relying on national experts (single points of contact) to provide accurate
information can be a good solution provided that a number of caveats are
taken into account.
An overview of the existing research in this field and personal experiences
with conducting comparative legal research using single points of contact will
be used as a basis to present a best practice.
- 96 -
24 Jeugdcriminaliteit: verklaringen, rolmodellen en
nakkies
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B032
Voorzitter: Tjaza Appelman
Daling jeugdige verdachten Amsterdam. Op zoek naar mogelijke
verklaringen.
Eric Bervoets, Tjaza Appelman, Bo Bremmers
Achtergrond en Doel Het aantal jeugdige verdachten in Amsterdam lijkt
volgens politiecijfers vanaf 2007 af te nemen. Om te analyseren in hoeverre
gesproken kan worden van een daling en welke verklaringen hiervoor kunnen
worden gegeven, hebben de gemeente en politie Amsterdam LokaleZaken en
Bureau Beke gevraagd dit te onderzoeken. Hierbij was de uitdaging verder te
kijken dan de ‘standaard’ verklaringen.
Methoden Om de kennelijke daling en mogelijke verklaringen te
onderzoeken zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Dit betreft een
analyse van landelijke en Amsterdamse criminaliteits- en bevolkingscijfers,
landelijke en lokale beleidsdocumenten en literatuur. Daarnaast zijn we in
gesprek gegaan met Amsterdamse frontlijnwerkers, burgers, jongeren en
wetenschappers.
Resultaten Het onderzoek leert dat we voorzichtig moeten zijn met het
interpreteren van de daling. Die daling lijkt er vanaf 2007 in zowel
Amsterdam als in Nederland te zijn, maar er is in de afgelopen decennia
vaker sprake geweest van pieken en dalen. Bovendien herkent slechts een
klein deel van de geraadpleegde personen de daling. Cijfers en diverse
onderzoeken onderbouwen de daling wel.
Conclusies Bij verklaringen wordt een onderscheid gemaakt tussen
overkomen (want autonome) en met beleid bevochten verklaringen. Een
overkomen verklaring is dat in Nederland sprake is van een crimedrop, een
daling van de (jeugd)criminaliteit. Mogelijke bevochten verklaringen zijn de
vroegsignalering van risicojongeren en - gezinnen (Prokid),
ketensamenwerking (Veiligheidshuis), gelegenheidsbeperkende maatregelen
en technopreventie (cameratoezicht) en een focus in de aanpak (dader en
gebiedsgerichte aanpak). Daarnaast is een meer out-of-the-box verklaring de
toename van smartphonegebruik onder jongeren.
- 97 -
De ‘Maturity Gap’ als verklaring voor risicogedrag onder jongeren
J.K. Dijkstra
Achtergrond Tijdens de adolescentie raken jongeren in toenemende mate
betrokken bij risicogedrag, zoals delinquentie en alcoholgebruik. De vraag is
wat motiveert jongeren om dit gedrag te vertonen? Eén verklaring is dat
jongeren geconfronteerd worden met een maturity gap; een discrepantie
tussen biologische en sociale volwassenheid. Deze discrepantie zorgt voor
stress en frustratie, waarbij risicogedrag voor jongeren een alternatieve
manier is om de ontluikende volwassenheid te benadrukken (Moffitt, 1993).
Hoewel regelmatig naar deze verklaring wordt verwezen, zijn er maar weinig
studies die ook daadwerkelijk (aspecten van) de maturity gap hebben
getoetst.
Doel Dit onderzoek beoogd te voorzien in deze lacune door te kijken in
hoeverre discrepantie tussen biologische volwassenheid en autonomie bij het
maken van beslissingen (sociale volwassenheid) (T1) gerelateerd is
risicogedrag van jongeren (T3) via conflicten met ouders (stress en frustratie)
(T2) als onderliggend mechanisme.
Methode Data zijn afkomst van SNARE (Social Network Analyses of Risk
behaviors in Early adolescence); een longitudinaal onderzoek naar de
ontwikkeling van risicogedrag en sociale netwerken. Er is gebruik gemaakt
van drie meetmomenten in één schooljaar (lft. 13) (N=1535). Gebruikte
constructen zijn (inter)nationaal gevalideerde schalen. Hypotheses zijn
getoetst met behulp van moderated mediation models (Preacher, Rucker, &
Hayes, 2007), waarbij gecontroleerd is voor leeftijd, opleidingsniveau en
risicogedrag op eerder tijdstip.
Resultaten/conclusie Voor meiden gold inderdaad dat een discrepantie
tussen biologische en sociale volwassenheid leidde tot conflicten met ouders
wat de kans op betrokkenheid bij risicogedrag vergrootte. Voor jongens was
biologische volwassenheid direct gerelateerd aan conflict met ouders wat
weer samenhing met risicogedrag.
Rolmodellen en problematische jeugdgroepen. Over de preventieve
invloed van positieve rolmodellen op risicojeugd met betrekking tot
vroegsignalering en recidive.
Jan Dirk de Jong
Achtergrond Ondanks dalende jeugdcriminaliteitscijfers in Nederland
bestaan grote zorgen over ‘verharding’ van jeugdcriminaliteit (op steeds
jongere leeftijd ernstige delicten plegen). Ook hoge recidivecijfers binnen de
- 98 -
populatie van jonge stelselmatige daders - vaak met een allochtone
achtergrond - is een terugkerend probleem. Recente succeservaringen
omtrent ‘informele netwerken’ en ‘informeel gezag’ hebben geleid tot
hernieuwde aandacht voor ‘positieve’ rolmodellen uit de eigen gemeenschap
van jonge daders. Een beleidsmatige en wetenschappelijke focus op
verbetering van nazorg en het belang van vroegsignalering, sluiten hierop
aan.
Doel Een voorlopige scan van criminologische literatuur laat zien dat het
begrip ‘rolmodel’ onvoldoende is uitgewerkt om te spreken van geldige
onderzoeksbevindingen ten aanzien van deze potentiële beschermende
factor. Gezien voortschrijdende inzichten en praktijkervaringen is dit wellicht
ten onrechte. Het doel van dit verkennende onderzoek naar ‘rolmodellen’ is
deze onderbelichte factor van informeel gezag binnen informele netwerken
te belichten vanuit de onderzoeksvraag: wat is precies een positief rolmodel
voor delinquente jongeren uit Nederlandse achterstandswijken en wat zou
diens preventieve functie kunnen zijn?
Methode De veronderstelling dat risicojongeren zich verhouden tot positieve
rolmodellen die een functie kunnen vervullen in het voorkomen van
criminaliteit en recidive, is kwalitatief onderzocht met 3 jaar veldwerk in
diverse Nederlandse achterstandswijken.
Resultaten De resultaten wijzen in de richting van een veelbelovende en
aanvullende beschermende factor als tegenhanger van de
‘aantrekkingskracht van de straat’ met nog twee positieve inverdieneffecten.
Conclusie De conclusie is echter dat de inzet en implementatie van deze
rolmodellen naast nieuwe kansen voor effectieve en duurzame preventie,
vooral nog vele knelpunten kent.
"Een nakkie op zijn tijd" Over gecontroleerd cocaïnegebruik onder
jongeren in een Brabants dorp
Thaddeus Muller, Erik de Jong
Achtergrond Gebruik van harddrugs zoals xtc, speed en cocaïne is onder
jongeren de afgelopen jaren toegenomen. Dit geldt niet alleen voor jongeren
in een stedelijke omgevin,g maar ook voor jongeren in kleine
gemeenschappen. Over de laatste groep is weinig bekend. In deze studie
gaan we in op een West-Brabants dorp en bezien het cocaïnegebruik door de
ogen van de jongeren zelf.
Doel Het beschrijven van gecontroleerd cocaïnegebruik onder jongeren
vanuit het perspectief van de gebruikers zelf. De centrale vraag die wij hier
- 99 -
beantwoorden is hoe het gebruik een gecontroleerd karakter krijgt, waardoor
het geen negatieve (ontregelende) invloed heeft op het dagelijkse leven van
de jongeren.
Methode Voor dit onderzoek zijn twee methoden gebruikt:
semigestructureerde interviews en participerende observatie.
Resultaten Uit het onderzoek komt naar voren dat cocaïne gebruik een
genormaliseerd onderdeel is van het uitgaansleven van een belangrijk deel
van de jongeren (18-25 jaar) in de onderzochte gemeenschap. Deze drug is
eenvoudig te verkrijgen via lokale dealers.
Conclusie Het cocaïne gebruik krijgt een gecontroleerd karakter omdat het
gebruik ervan beperkt wordt door twee controlemechanismen. Het eerste
mechanisme heeft te maken met het gegeven dat cocaïne gebruik
geaccepteerd is in een bepaalde setting, dat wil zeggen onder vrienden en
tijdens uitgaan in het weekend. Het tweede mechanisme heeft betrekking op
de reactie van vrienden: bij structureel overmatig gebruik wordt een persoon
aangesproken op zijn gedrag.
25 Culture Criminologie: Ethische Dilemma's
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: A014
Voorzitter: Dina Siegel
Onderzoek binnen een heimelijke wereld: de handel in en het gebruik
van lifestyle medicijnen
Rosa Koenraadt
Achtergrond In westerse landen lijkt vooral de handel in lifestyle medicijnen,
zoals erectiemiddelen en afslankproducten steeds groter te worden. Via
internet, vrienden, dealers of familie worden medicijnen verhandeld en
verkregen buiten de officiële distributieketen om.
Doel Onderzoek naar de handel in medicijnen staat nog in de
kinderschoenen. Tot op heden is er weinig inzicht in de manier waarop de
medicijnhandel georganiseerd is, wie de handelaren en de gebruikers van
deze lifestyle medicijnen zijn en welke factoren van invloed zijn op deze
markt. Met dit onderzoek wordt antwoord gezocht op dergelijke vragen.
Methode Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende
kwalitatieve en kwantitatieve onderzoeksmethoden zoals een
- 100 -
internetanalyse, interviews met gebruikers en verkopers en een
dossieranalyse.
Resultaten Er bestaat veel schaamte rondom het gebruik van verschillende
lifestyle medicijnen. Als onderzoeker binnen deze populatie kan de heimelijke
en schaamtevolle sfeer rondom het gebruik van deze medicijnen, problemen
met zich meebrengen bij verkrijgen van toegang om respondenten te
interviewen of bij het uitvoeren van een internetanalyse. In het doen van
onderzoek naar de medicijnhandel komen verschillende ethische kwesties
aan de orde die betrekking hebben op de zowel de onderzoeker als de
respondenten.
Conclusies Binnen het onderzoek naar de medicijnhandel is het van belang
stil te staan bij de gevoeligheden en mogelijke schaamte van respondenten.
In deze presentatie wordt besproken welke problemen er ontstaan bij het
doen van online onderzoek naar de gebruikers en handelaren van
medicijnen, welke obstakels er ontstaan tijdens de interviews en hoe om te
gaan met gevoelige onderwerpen en gender issues.
Ethische vraagstukken in etnografisch onderzoek naar de
seksindustrie
R. de Wildt
Achtergrond Mijn telefoon rinkelt en stopt. Een gemiste oproep van Rea. Rea
is een jonge Albanese vrouw die werkt in een bordeel in Kosovo. Tijdens onze
eerdere ontmoetingen vertelde Rea hoe haar vader verschillende reizen naar
West- Europa voor haar had geregeld, waar ze in de prostitutie werd
gedwongen. Ik bel Rea terug. Ze heeft nieuws: “Ik heb de eigenaar verteld dat
ik weg ga. Hij was geïrriteerd maar ik heb hem gezegd dat er een ander leven
voor me is. Ik ga. Kun jij me helpen?”
Methode De vraag van Rea laat de ethische complexiteit van onderzoek naar
de seksindustrie zien. Etnografische onderzoeksmethoden zijn gericht op het
begrijpen van de subjectieve ervaringen van mensen door langere tijd op een
plek te verblijven, open interviews te houden en (participerend) te
observeren. Deze kwalitatieve methoden kunnen leiden tot betrokkenheid
tussen onderzoeker en respondent.
Doel Tijdens onderzoek in Kosovo leidde deze betrokkenheid ertoe dat Rea
mij om hulp vroeg. In de WHO Ethical and Safety Recommendations for
Interviewing Trafficked Women, stellen Zimmerman en Watts (2003: 24 - 25)
dat het bieden van hulp een ethische en morele verplichting is maar
weloverwogen geboden moet worden.
- 101 -
Deze presentatie bespreekt de ethische dilemma’s die naar voren komen
tijdens onderzoek naar de seksindustrie. Het onderzoek in Kosovo dient als
casestudie.
Resultaten en Conclusies Er wordt bediscussieerd of het überhaupt ethisch is
om onderzoek te doen naar vrouwen die potentiele slachtoffers van
mensenhandel zijn. Argumenterend dat een studie naar de seksindustrie de
daadwerkelijk betrokken vrouwen niet uit kan sluiten, wordt vervolgd met
een bespreking van ethische overwegingen om de integriteit van zowel
respondent als onderzoeker te waarborgen.
Etnografie bij de achterdeur; Onderzoek naar de coping mechanismen
van Roma migranten in London
Veronika Nagy
Achtergrond Na de vijfde uitbreiding van de EU in 2007, is intra-Europese
mobiliteit een bijzondere uitdaging geworden voor veel westerse regeringen.
Als volwaardige EU-burgers hebben grote aantallen Roma migranten gebruik
gemaakt van de vrijheid van beweging in Europa. De al lang bestaande
vooroordelen over Roma, en de verschillende mediaberichten over ‘benefittoerisme’ hebben tot verschillende controle maatregelen geleid om de
veiligheid te garanderen en om Roma migranten te isoleren van het
nationale belang.
Doel Terwijl westerse ontwikkelingen in het migratiebeleid en
criminaliteitscontrole uitvoerig zijn onderzocht, zijn de empirische studies
naar de effecten van deze maatregelen en over de manier waarop migranten
op deze maatregelen reageren schaars.
Methode Multi-sited etnografisch onderzoek wordt uitgevoerd met
verschillende Roma-gemeenschappen ter verduidelijking van hun coping
strategieën met controlemaatregelen, zoals verzet-, manipulatietechnieken,
verplaatsing, en hoe ze toegang proberen krijgen tot sociale voorzieningen.
Resultaten Roma migranten worden vaak gezien als ongeschoolde en
traditionele gezinnen die regelmatig betrokken zijn bij illegale activiteiten.
Door participerende observatie bij verschillende families in London en in
verschillende herkomstlanden, kunnen we een beter inzicht krijgen in de
dagelijkse praktijken van individuen waarmee ze zich kunnen vestigen in een
nieuw land. Als onderzoeker en `advocacy worker` bij Roma Support Group
worden verschillende rollen van een etnograaf toegepast, die vaak in conflict
met elkaar zijn, of het onderzoekresultaat kunnen beïnvloeden. Dergelijke
- 102 -
conflicterende rollen manifesteren zich in ethische dilemma’s en
veiligheidsproblemen in het dagelijkse veldwerk.
Conclusies Tijdens langdurig onderzoek met participanten kunnen
verschillende afhankelijkheidsrelaties ontstaan door de verwachtingen van
participanten en de rol van een onderzoeker. Vanwege de verschillende
sociale rollen die etnografen kunnen aannemen in het veld voor
onderzoeksdoeleinden, de sociale afstand tussen henzelf en de ander
verschuift voortdurend. In deze presentatie wordt besproken welke
etnografische rolconflicten kunnen leiden tot ethische dilemma’s door
betrokkenheid bij de overlevingsstrategieën van nieuwe migranten.
Etnografisch onderzoek naar kinderbeschermingsmaatregelen in
eenoudergezinnen: ethiek tijdens gesitueerd veldwerk.
Tessa Verhallen
Achtergrond Het aantal kinderbeschermingsmaatregelen per jaar is in
Nederland in de periode van 2002 tot 2011 met 151% toegenomen. Het
aantal ondertoezichtstellingen in het jaar 2011 bedroeg 51.326 (Bureau
Jeugdzorg 2011, CBS 2011). Deze ondertoezichtstellingen vonden met name
plaats bij zogeheten ‘kwetsbare gezinnen’ zoals eenoudergezinnen (van
allochtone afkomst) (Van Nijnatten 2007).
Methode De onderzoekster verrichtte 30 maanden etnografisch veldwerk bij
17 Nederlandse en Nederlands Curaçaose eenoudergezinnen (moeder)
waarbinnen (vrijwillig dan wel gedwongen) kinderbeschermingsmaatregelen
werden uitgevoerd door een gezinsvoogd. Omdat het werk van de
gezinsvoogd hoofdzakelijk communicatief is - gesprekken tussen moeder en
gezinsvoogd- (Hall et al. 2003, 2014) heb ik critical discourse analysis
(Fairclough 1992) geïntegreerd in mijn etnografische studie. Ik heb met
behulp van een voicerecorder gesprekken opgenomen en deze vervolgens
kritisch geanalyseerd om de wijze waarop interventies worden gepleegd
bloot te kunnen leggen. Deze methode leverde een schat aan informatie op,
maar zorgde ook voor ethische dilemma’s.
Doel Deze presentatie belicht de rol van de onderzoekster en de wijze
waarop de studie is uitgevoerd door duidelijk te maken hoe de data is
verkregen en geanalyseerd. Hiermee beoogt het een bijdrage te leveren aan
een reflexive en een accountable etnografie.
Resultaten en conclusie Ik stel enkele ethische dilemma’s ter discussie die ik
gedurende mijn veldwerkperiode tegenkwam, de ‘grijze zone’ (de Laine 1996)
- 103 -
van informed consent, de voor- en nadelen en een paradox (validiteit versus
volledige informed consent) van dit (type) onderzoek.
26 Detentie II
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: B014
Voorzitter: Sanne van der Stelt
Detentie Dag Equivalent: Een ernstmaat voor misdrijven gebaseerd op
gerechtelijke afdoeningen
Marinus GCJ Beerthuizen, Bouke SJ Wartna
Achtergrond en Doel Het valideren van de Detentie Dag Equivalent (DDE):
een ernstmaat voor misdrijven op strafzaakniveau. Deze ernstmaat gaat uit
van het principe dat de hoogte van gerechtelijke afdoeningen de ernst van
het gepleegde misdrijf zouden moeten weergeven.
Methode Van 962.921 strafzaken die hebben plaatsgevonden tussen 2000 en
2009 is de DDE berekend (i.e., één DDE = €25 euro boete = twee uur taakstraf
= één dag gevangenisstraf) en gerelateerd aan vier convergente criminele
ernstmaten (o.a., gebaseerd op juridische richtlijnen en strafsoort) en aan
daderkenmerken (o.a., geslacht en geboorteland).
Resultaten De DDE ernstmaat vertoonde middelsterke tot sterke positieve
correlaties (r/? = {+0.24;+0.65}, p < .001) met alle convergente criminele
ernstmaten, terwijl geen relevante relaties (ß < |0.10|) gevonden werden
met daderkenmerken in een multipele regressie analyse.
Conclusies De resultaten suggereren dat de DDE ernstmaat voornamelijk een
representatie is van de ernst van misdrijven binnen een rechtszaak.
Daarnaast lijkt de DDE een ernstmaat te zijn die beter onderscheid maakt
tussen verschillende type misdrijven en binnen type misdrijven, en daarmee
geaggregeerde ernstmaten (zoals maximale strafdreiging) overstijgt.
Bovendien suggereert het huidig onderzoek dat bepaalde aspecten van
opgelegde straffen zich niet (of nauwelijks) laten beïnvloeden door
kenmerken of achtergronden van de dader; een observatie dat vorig
onderzoek deels weerspreekt. Verder onderzoek is gewenst om praktische
toepassingen van de DDE te inventariseren, bijvoorbeeld binnen onderzoek
naar strafrechtelijke recidive of criminele carrières. Ook is er
vervolgonderzoek nodig om de DDE te relateren aan meer (micro)convergente maten van criminele ernst, zoals strafdossierinformatie.
- 104 -
Verbaal en non-verbaal geweld tijdens detentie bij gedetineerden met
psychische problemen
Sanne van der Stelt, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager
Achtergrond Uit internationaal onderzoek blijkt dat gedetineerden met
psychische problemen vaker gewelddadig gedrag vertonen tijdens detentie
dan gedetineerden zonder psychische problemen. Daarnaast lijkt het van
belang te zijn om wat voor psychische problemen het gaat. Gedetineerden
met bijvoorbeeld schizofrenie of gedragsstoornissen plegen vaker geweld in
detentie dan gedetineerden met andere psychische problemen. In Nederland
is hier echter nog geen onderzoek naar gedaan.
Doel Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de relatie tussen
verschillende psychische problemen en geweld in detentie in Nederland.
Hierbij zal onderscheid worden gemaakt tussen verbaal en fysiek geweld.
Methode Er wordt gebruik gemaakt van data over Nederlandse
gedetineerden die verzameld is binnen het Prison Project. Gedetineerden
hebben op vier momenten vragenlijsten ingevuld waarin onder andere
gevraagd werd naar psychische problemen en het plegen van geweld tijdens
detentie. Er zal een prospectief design worden gebruikt waarbij de invloed
van psychische problemen op een bepaald meetmoment op misdragingen op
het volgende meetmoment zal worden bekeken.
Resultaten en Conclusies De analyses zullen in april en mei 2014 worden
uitgevoerd. De verwachting is dat gedetineerden met psychische problemen
zich vaker misdragen in de gevangenis. Verder wordt verwacht dat
gedetineerden die hoog scoren op psychoticisme of hostiliteit vaker
gewelddadig gedrag vertonen dan gedetineerden die hoog scoren op
depressie of angst. Tot slot is de verwachting dat zowel psychische
problemen als geweld afnemen naarmate gedetineerden langer in detentie
zitten.
Waarom straftoemetingsonderzoek zich niet tot gevangenisstraf moet
beperken
Sigrid van Wingerden, Johan van Wilsem
Straftoemetingsonderzoek richt zich vaak alleen op de onvoorwaardelijke
gevangenisstraf en doet daarmee onvoldoende recht aan de
straftoemetingspraktijk, waarin vele sanctietypen juist ook gecombineerd
worden opgelegd. Om te onderzoeken in hoeverre de bevindingen ter
toetsing van de focal concerns theory door deze gevangenisstraf-bias
vertekend kunnen zijn, vergelijken we de effecten van daderkenmerken voor
- 105 -
gevangenisstraf met die voor andere sanctietypen en met een model dat ook
combinaties van sancties omvat. De resultaten tonen aan dat de effecten van
daderkenmerken verschillen per sanctietype. Als ook combinaties van
sancties in het onderzoek worden betrokken, blijken sommige factoren niet
langer strafverlichtend of -verzwarend te zijn, of slaat de richting van het
effect zelfs om. Toekomstig straftoemetingsonderzoek dient zich daarom te
richten op het gehele sanctiepakket.
27 Levenslooptransities & criminaliteit
vrijdag 09:30-11:00, Zaal: C014
Voorzitter: Joris Beijers
Timing of change in criminal offending around entrance into
parenthood: gender and cross country comparisons for high-risk
individuals
Mioara Zoutewelle-Terovan, Torbjorn Skardhamar
Achtergrond Verschillende criminologische theorieën veronderstellen dat de
criminele carrière over tijd beïnvloed kan worden door ouderschap.
Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in de transitie naar
ouderschap voor zowel mannen als vrouwen op de criminele carrière. De
mechanismen verondersteld door vier criminologische theorieën (sociale
controle, routine activiteiten, strain en cognitieve transformatie) zullen
worden getoetst.
Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data
zullen een Nederlandse en een Noorse steekproef bestaande uit 'hoog-risico'
mannen en vrouwen worden bestudeerd en vergeleken. De maandelijkse
veranderingen in het aantal delicten voor en na de transitie naar ouderschap
zullen worden bekeken door middel van ‘smoothing splines’.
Resultaten Gevonden is dat delinquentie afneemt in de periode voor de
geboorte van een kind, dit komt overeen met de cognitieve transformatie
theorie. Voor de periode na de transitie wordt voor mannen ondersteuning
gevonden voor de hypothese dat delinquentie toeneemt tijdens vaderschap.
Conclusies Algemeen wordt gevonden dat de veranderingen in de criminele
carrière rondom de geboorte van een kind een vergelijkbaar patroon volgen,
overeenkomstig de veronderstelde theoretische mechanismen. Echter blijkt
- 106 -
dat er toch enkele verschillen in timing zijn voor zowel geslacht als sample
(Noorwegen of Nederland).
Echtscheiding en de criminele carrière: het effect van timing, kinderen
en criminele partners
Joris Beijers, Catrien Bijleveld, Steve van de Weijer
Achtergrond Over gevolgen van echtscheidingen is veel geschreven, maar
verrassend weinig studies richten zich op de invloed van scheiden op
delinquentie van individuen zelf. Voor zover dit is onderzocht, blijkt er een
positief verband tussen scheiden en delinquentie. Onbekend is of het
precieze moment van scheiden daadwerkelijk samengaat met een toename
in delinquentie.
Doel Het doel is het onderzoeken van het effect van scheiden op
delinquentie bij mannen en vrouwen. Er is gekeken naar de timing hiervan,
maar ook naar de rol van contextfactoren, zoals het hebben van kinderen en
een criminele partner.
Methode Er is gebruik gemaakt van de ‘Transfive-dataset’, een
intergenerationele dataset met als startpunt 198 jongens die begin 20e eeuw
in een tuchtschool zaten. Alle gescheiden kinderen, kleinkinderen en
achterkleinkinderen van die jongens zijn meegenomen in het onderzoek. De
scheidingen vonden plaats tussen 1944 en 2007 (het laatste meetmoment).
Er zijn met name fixed-effects-analyses uitgevoerd, om het effect van
scheiden op delinquentie binnen personen te onderzoeken.
Resultaten Scheiden verhoogde het risico op delinquentie bij mannen, maar
nog sterker bij vrouwen. Deze risicoverhoging trad gemiddeld al 1-2 jaar voor
de scheiding in. Het risico op het plegen van delicten was na een scheiding
niet verhoogd voor individuen zonder kinderen .
Conclusies Scheiden gaat gepaard met een verhoogd risico op delinquentie,
maar het effect start al vóór de scheiding. Mogelijk is dit grotendeels te
wijten aan het feit dat de daadwerkelijke scheiding aan de ‘papieren
werkelijkheid’ voorafgaat.
Levensloop transities en crimineel gedrag: de invloed van trouwen,
kinderen krijgen en werk op delinquentie bij hoogrisisco daders
Chantal van den Berg, Catrien Bijleveld, Jan Hendriks, Mioara ZoutwelleTerovan
Achtergrond Uit recent onderzoek naar het effect van levensloop transities
als huwelijk, kinderen krijgen en werk bleek dat voor hoogrisico daders (met
- 107 -
problematische achtergronden) een verlagend effect gevonden wordt op
delinquentie. Echter is ook bekend dat er verschillende factoren zijn die dit
effect beïnvloeden, zoals bijvoorbeeld leeftijd.
Doel Deze studie beoogt meer inzicht te geven in het effect van de
levensloop transities op delinquentie voor een groep hoogrisico daders.
Daarnaast zal ook gekeken worden naar het modererende effect van leeftijd.
Methode Door middel van het gebruik van officieel geregistreerde data
verzameld van 18 tot en met 28 jaar zullen de longitudinale gegevens van een
grote groep hoogrisico daders worden bestudeerd. De gebruikte statistische
modellen schatten de effecten van levenslooptransities op delinquentie door
te kijken naar veranderingen binnen personen.
Resultaten en Conclusies Wij laten allereerst zien dat de transities beperkt
zijn. Het hebben van werk zorgt echter wel voor een afname in delinquentie
in tegenstelling tot trouwen of het krijgen van kinderen.
Gedetineerden en hun partnerrelaties voorafgaand aan detentie. Een
vergelijkende studie tussen gedetineerden en de algemene bevolking.
Marieke van Schellen, Tanja van der Lippe, Paul Nieuwbeerta
Achtergrond Eerdere studies laten zien dat ex-gedetineerden een kleinere
kans hebben om te trouwen en een grotere kans om te scheiden. Er is echter
nauwelijks aandacht besteed aan de periode voor detentie. Dit maakt het
lastig om van effecten van gevangenisstraf te spreken. Het zou bijvoorbeeld
goed kunnen dat de partnerrelaties van gedetineerden al voor detentie
problematisch zijn.
Doel en Methode In tegenstelling tot eerdere studies, richt dit onderzoek
zich op het in kaart brengen van de partnerrelaties van gedetineerden in de
periode voor detentie. Er zal een uitgebreide beschrijving worden gegeven
van de partnerrelaties van gedetineerden, waarbij tevens een vergelijking
wordt gemaakt met de algemene Nederlandse bevolking. We gaan niet alleen
in op de huidige relatiestatus, maar ook op de relatiegeschiedenis en
verschillende kenmerken van de inhoud van de huidige partnerrelatie
(kwaliteit, steun, conflicten en partnergeweld). Er zal gebruik worden
gemaakt van twee grootschalige longitudinale databestanden: het Prison
Project en de NKPS. Beide datasets bevatten unieke gegevens over de
partnerrelaties van respectievelijk mannelijke gedetineerden in voorlopige
hechtenis (N = 1909) en de algemene populatie (N = 2718).
Resultaten en Conclusies Door de rijke gegevens kan meer inzicht worden
verkregen in de mechanismen die aan de relatie tussen crimineel gedrag en
- 108 -
partnerrelaties ten grondslag liggen. Ook krijgen we meer inzicht in de impact
van een crimineel verleden, door binnen de groep gedetineerden
verschillende dadertypes te onderscheiden. De resultaten van de studie en
de implicaties voor theorievorming, vervolgonderzoek en justitieel beleid
zullen worden besproken.
28 Nieuwe benaderingen van organisatiecriminaliteit
vrijdag 9:30-11:00, Zaal: B016
Voorzitter: E. Kolthoff
‘Taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ binnen de (Nederlandse)
politie
R.C. van Halderen
Achtergrond Net als medewerkers uit andere organisaties overtreden ook
Nederlandse politieagenten formele wetten en regels.
Een deel van deze overtredingen wordt begaan in het kader van de
taakuitvoering. Agenten kunnen er makkelijker, sneller of gerichter door
optreden. Het zijn overtredingen met gunstige effecten voor de organisatie
of de samenleving. In politiestudies wordt deze categorie handelingen vaak
aangeduid met de term ‘noble cause corruption’, het bewust overtreden van
regels bij het nastreven van de ‘goede zaak’. De term schiet echter op
meerdere aspecten tekort. De meest opvallende is dat het oorzaken uitsluit
die anders zijn dan de bewuste intentie het goede te doen. Met de
introductie van het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’ worden
de tekortkomingen weggenomen.
Doel Introduceren van het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’;
het inventariseren van aanverwante concepten uit verschillende
wetenschappelijke disciplines; en het duiden van de verhoudingen tussen de
concepten en het ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’.
Methode Literatuurstudie
Resultaten Een ordeningskader voor de concepten die verbonden zijn met
het ‘taakgerelateerd ongeoorloofd handelen’, een aangescherpte
begripsomschrijving en verduidelijkte positionering van het
onderzoeksthema.
Conclusie Diverse concepten uit een veelvoud aan wetenschappelijke
disciplines zijn verwant aan het begrip ‘taakgerelateerd ongeoorloofd
- 109 -
handelen’. Het geïntroduceerde begrip raakt vooral aan concepten die
verbonden zijn met ‘ethiek’, ‘witteboordencriminaliteit’ en ‘corruptie’. Het is
een verfijning van de term ‘noble cause corruption’.
De bescherming van kritische infrastructuren: een bijna onmogelijke
taak
Veerle Pashley
Achtergrond Deze paper is tot stand gekomen naar aanleiding van de recente
ontwikkelingen die Europa genomen heeft om zogenaamde kritische
infrastructuren beter te beschermen. Binnen de criminologie wordt weinig
aandacht besteed aan dit fenomeen. Nochtans hebben we er alle belang bij
om onderzoek hiernaar te steunen aangezien samenlevingen afhankelijk zijn
van het goede voortbestaan van deze infrastructuren.
Doel Het doel van deze paper is een kritische analyse over de recente
Europese ontwikkelingen inzake ‘critical infrastructure protection (CIP)’.
Methode Deze paper is tot stand gekomen aan de hand van een
literatuurstudie en een documentenanalyse. Zo hebben we een
comparatieve analyse gemaakt van de huidige Europese ‘resilience’-strategie
en deze vergeleken met de vroegere ‘protection’-strategie.
Resultaten Vooreerst hebben we een gedegen conceptualisering voorzien.
Om een goed idee te hebben van wat CIP net betekent is het noodzakelijk om
drie concepten nader onder de loep nemen, met name ‘kritisch’,
‘infrastructuur’ en ‘bescherming’. Ten tweede hebben we de Europese
zienswijze nader bestudeerd. Recente ontwikkelingen spreken van een
belangrijke strategische shift. De focus komt steeds minder te liggen op
‘bescherming’. In plaats daarvan moeten infrastructuren meer gericht zijn op
‘resilience’. Wat deze shift precies betekent wordt nader besproken.
Conclusies De shift van ‘protection’ naar ‘resilience’ heeft te maken met de
‘onmogelijkheid’ om infrastructuren gedegen te beschermen. Door de focus
te leggen op weerstand hoopt men fragiliteit van infrasrructuren in te
perken. Of dit daadwerkelijk zo is wordt nader besproken.
Psychopathie en organisatiecriminaliteit
Emile Kolthoff
Achtergrond Traditioneel wordt psychopathie - ook in de criminologie - vaak
in verband gebracht met het verklaren van gewelddadige en gruwelijke
delicten als seriemoorden en gewelddadige overvallen en seksuele
misdrijven. Dit is ook het beeld dat Hollywood films ons voorschotelen,
- 110 -
waarbij de dader vaak karikaturale gestoorde trekjes vertoond. Psychopaten
worden vaak vereenzelvigd met de populatie van Tbs-klinieken Het leidt
echter geen twijfel dat iedereen zelf wel eens in contact is geweest met en
mogelijk misleid is door iemand met een psychotische persoonlijkheid. In
feite ligt het in de aard van een psychopaat om aanvankelijk over te komen
als sympathiek of zelfs aantrekkelijk.
Het verband tussen psychopathie en organisatiecriminaliteit is pas meer
recent op de agenda geplaatst, toch wel in het bijzonder door het populaire
boek “Snakes in Suits” van Paul Babiak en Robert Hare (2006).
Moderne organisaties bieden vaak een goed onderkomen voor bestuurders
en managers met psychopathische karaktertrekken. Het is bijvoorbeeld
makkelijker een sanering in een organisatie uit te voeren als je wat minder
last hebt van je geweten. Het blijkt echter dat psychopaten moeilijk te
herkennen zijn en dat zij desastreuze gevolgen voor hun organisatie en
medewerkers kunnen veroorzaken.
Doel/methode/Resultaten In dit paper wordt de relatie tussen psychopathie
en organisatiecriminaliteit verkend aan de hand van een literatuurstudie. Er
wordt een overzicht gegeven van beschikbare literatuur en aangegeven hoe
de daarin verwoorde inzichten kunnen bijdragen om de leemtes in
verklaringen voor organisatiecriminaliteit aan te vullen.
29 Jeugcriminaliteit: Onderzoek in behandelcentra en
instituten
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B032
Voorzitter: M. Luijks
De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële
jeugdinrichting
Marie-José Geenen
Achtergrond De relatie tussen groepsleiders en jongens in een justitiële
jeugdinrichting bepaalt mede het succes van de behandeling. Over de
werkzame elementen in die relatie is nog weinig bekend.
Doel Inzicht verwerven in de werkzame elementen van de relatie tussen
groepsleiders en jongens in een JJI en in hoe deze elementen de aard en de
ontwikkeling van de relatie bepalen.
- 111 -
Methoden Aan de hand van de ‘herziene theorie van de therapeutische
alliantie’ van Ross, Polaschek, and Ward (2008) is de relatie tussen
groepsleiders en jongens in een JJI bestudeerd. Door middel van
veldonderzoek is verkend welke rol de interactie tussen groepsleiders en
jongens speelt in de aard en de ontwikkeling van relatie en op welke wijze
externe factoren deze ontwikkeling beïnvloeden. Door middel van een Qstudie is onderzocht welke behoeften jongens hebben in de relatie met
groepsleiders. Deze resultaten zijn vervolgens besproken in focusgroepen
met groepsleiders. Tot slot zijn groepsleiders geïnterviewd volgens de
methode van Appreciative Inquiry om meer zicht te verkrijgen in hun
behoeften in de relatie en hun ervaringen in de interactie met jongens.
Resultaten/Conclusies Het onderzoek heeft inzicht opgeleverd in de wijze
waarop verschillende elementen, waaronder de interactie tussen
groepsleiders en jongens, kenmerken van beide groepen en externe factoren,
een rol spelen in de aard en de ontwikkeling van de relatie tussen
groepsleiders en jongens.
Antisociale adolescenten en jongvolwassenen behandeld in forensisch
psychiatrische kliniek de Waag: sekseverschillen in risicofactoren of
niet?
Samora Day-Meijerink, Anne-Marie Slotboom, Jan Hendriks
Achtergrond Er worden in Nederland jaarlijks vele jongeren in Justitiële jeugd
Inrichtingen geplaatst. Deze jongeren kampen vaak met ernstige
problematiek en hebben vaak (meerdere) al dan niet geregistreerde delicten
gepleegd. In de afgelopen jaren is er al behoorlijk wat onderzoek naar dit
soort hoog risico groepen jongeren gedaan. Hierbij wordt gekeken naar bv
recidive na behandeling, werk en in combinatie met achtergrondgegevens
naar de transities van deze jongeren naar volwassenheid. Er is echter nog
maar weinig onderzoek gedaan naar de groep jongeren die juist niet
residentieel maar ambulant behandeld wordt worden maar daar tegen aan
zitten. Het is belangrijk zicht te krijgen op deze groep die mogelijk steeds
groter wordt, omdat steeds meer JJI’s gesloten zijn en jongeren meer in de
thuisomgeving behandeld worden.
Doel Doel is meer inzicht te krijgen in de achtergrond en risico factoren van
ambulant behandelde jongeren. Daarnaast wordt bekeken wat de verschillen
en overeenkomsten zijn tussen jongens en meisjes op deze kenmerken.
Methode De onderzoeksgroep bestaat uit 450 ambulant behandelde
jongeren tussen de 12 en 26 jaar oud. Variabelen rondom delict, persoon,
- 112 -
stoornissen, middelengebruik, werk, gezin en leefsituatie en behandeling zijn
gescoord.
Intrinsieke aspecten van geweld bij jeugddelinquenten
Evi Verdonck
Achtergrond Om jeugdgeweld te verklaren wordt bijna altijd gekeken naar
risicofacto­ren die per definitie ‘buiten’ het geweld zelf liggen. Hoe geweld
gepercipieerd wordt door jongeren en wat hun houding er tegenover is, blijft
grotendeels onaangeraakt. Geweld is evenwel een fenomeen dat jongeren
intrinsiek fascineert en aantrekt om het geweld zelf. Dit intrinsieke karakter
verlaat de traditionele paden in het etiologische onderzoek; geweld wordt
niet meer beschouwd als louter instrumenteel, maar men heeft ook aandacht
voor emotionele en expressieve aspecten.
Doel De idee dat jongeren geweld plegen voor de ‘kick’ komt in het
criminologische discours weinig aan bod. Het doel is om de rol te verkennen
van deze intrinsieke aspecten in de betekenis en verklaring van jeugdgeweld.
Methode Om geweld vanuit actorperspectief te benaderen, is
gebruikgemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode. Data werd
verzameld aan de hand van diepte-interviews met (jeugd)delinquenten in
gemeenschapsinstellingen en een federaal centrum (Vlaanderen).
Resultaten Jongeren voelen zich in bepaalde situaties aangetrokken door het
geweld. Zij voelen de opwinding en sensatie in afwachting van het geweld en
de macht die men dan ervaart. Ook de handelingen zelf kunnen als intrinsiek
bevredigend beschouwd worden. Tot slot kan ook de reactie van slachtoffers
een soort voldoening geven.
Conclusies Intrinsieke aspecten hebben een meerwaarde - naast de
extrinsieke risicofactoren van geweld - bij het verklaren en begrijpen van
geweld. Verder onderzoek is aanbevolen om de interactie tussen extrinsieke
factoren en intrinsieke aspecten te bestuderen, en emoties een meer
fundamentele plaats te geven in de studie van geweld.
De (Erasmus)brug tussen wetenschap en praktijk: H.E.T. onderzoek
naar 500 multiproblem jongvolwassenen in Rotterdam
Marie-Jolette Luijks, Laura van Duin, Floor Bevaart
Achtergrond De Academische Werkplaats bij De Nieuwe Kans (AW-DNK) is
een structureel samenwerkingsverband tussen het forensisch
dagbehandelingscentrum De Nieuwe Kans (DNK) in Rotterdam en de afdeling
Kinder- en Jeugdpsychiatrie van het VU medisch centrum in Amsterdam. De
- 113 -
Nieuwe Kans biedt een multimodaal dagbehandelingsprogramma aan
jongvolwassenen (18 -27 jaar) met multiproblematiek, zoals psychische
problematiek, delinquentie, werkloosheid, schulden en problemen met
huisvesting.
Doel Het doel van een Academische Werkplaats is het bewerkstelligen van
een wisselwerking tussen praktijk, onderzoek, beleid en opleidingen. AWDNK volgt 500 multiproblematische jongvolwassenen gedurende 2 jaar met
als doel het verkrijgen van meer inzicht in de kenmerken van deze doelgroep
alsmede in de effectiviteit van voor hen beschikbare interventies.
Methoden H.E.T. onderzoek van AW-DNK bestaat uit Hersenonderzoek
(neurobiologisch onderzoek), Effectonderzoek en Trajectonderzoek. Bij AWDNK worden verschillende onderzoeksmethoden gecombineerd:
vragenlijstonderzoek, fMRI-, EEG- en hartslagonderzoek, dossieronderzoek en
kwalitatief onderzoek. AW-DNK werkt samen met diverse praktijkinstellingen
(o.a. GGZ en Reclassering), de gemeente, universiteiten en hogescholen.
(Toekomstige) Resultaten De resultaten voor de (forensische) praktijk en
wetenschap betreffen toepasbare kennis en evidence-based werken en voor
de beleidsmakers inzicht in (kosten)effectiviteit van interventies. Aan
(toekomstige) professionals en studenten wordt kennis over behandeling en
begeleiding van multiproblem jongvolwassenen aangeboden. Het onderzoek
leidt tot een directe implementatie van de resultaten en slaat derhalve een
brug tussen wetenschap en praktijk.
30 Detentie I
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: C014
Voorzitter: Jennifer Doekhie
Selectieprocessen bij verwijzingen naar behandelprogramma’s in
Nederlandse Penitentiaire Inrichtingen
Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
Achtergrond Om de hoge recidivecijfers van ex-gedetineerden terug te
brengen, is in Nederland het programma Terugdringen Recidive ontwikkeld.
Dit programma is bedoeld voor gedetineerden met een gevangenisstraf van
vier maanden of langer. Het screenen op criminogene behoeften, en het
toepassen van behandelprogramma’s die daarop aansluiten zijn de
belangrijkste pijlers van het programma.
- 114 -
Doel Op dit moment is onbekend in hoeverre gedetineerden een
behandelprogramma volgen dat past bij hun criminogene behoeften, en is
niet bekend is welke mate selectieprocessen - die in de strafrechtsketen op
meerdere onderdelen voor blijken te komen - deze verwijzing naar
intramurale behandeling beïnvloeden. Dit onderzoek heeft dat in kaart
gebracht.
Methode Het onderzoek is onderdeel van het Prison Project, een
grootschalig onderzoek naar de effecten van detentie. In het kader van deze
studie worden (registratie-)gegevens van bijna 3.000 gedetineerden gebruikt,
waaronder afgenomen risico-taxatie instrumenten en gegevens uit
registratiesystemen van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Resultaten Uit de resultaten komt naar voren dat verwijzingen naar
programma’s niet altijd aansluiten bij het criminogene profiel van
gedetineerden. Daarnaast blijken organisatorische factoren (waaronder de PI
waar de gedetineerde verblijft) deze verwijzingen te beïnvloeden.
Conclusie Over het algemeen sluit de verwijzing van gedetineerden naar
behandelprogramma’s redelijk goed aan aansluiting bij het risico op
herhaling. Er wordt bij verwijzingen echter niet altijd aangesloten bij het type
risico (zoals een drugs- of alcoholverslaving). Vooral gedetineerden met
ernstigere problematiek komen niet terecht bij de juiste programma’s. Het
lijkt erop dat organisatorische processen hier een verklaring voor kunnen
vormen.
Woonsituaties van Nederlandse ex-gedetineerden
Maaike Wensveen, Anke Ramakers, Paul Nieuwbeerta, Anja Dirkzwager
Achtergrond Het merendeel van de gedetineerden die elk jaar uitstromen uit
detentie heeft bij vrijlating problemen op één of meer leefgebieden,
waaronder huisvesting. Vaak wordt verondersteld dat de huisvestingssituatie
van ex-gedetineerden slechter is dan voorafgaand aan detentie. Het is echter
niet altijd duidelijk of de slechte huisvestingssituatie van veel exgedetineerden het gevolg is van detentie of dat deze voorafgaand hieraan al
slecht was.
Doel Om te onderzoeken of de woonsituatie tijdens detentie daadwerkelijk
verslechtert of dat deze daarvoor al slecht was, richt dit artikel zich op de
woonsituaties van Nederlandse gedetineerden, voor en na vrijlating.
Methode. Er wordt gebruik gemaakt van data uit het Prison Project, een
grootschalig, longitudinaal onderzoek onder 1908 gedetineerden. De
respondenten zijn tijdens detentie geïnterviewd over hun leven voorafgaand
- 115 -
aan detentie en zes maanden na vrijlating opnieuw over hun leven na
detentie (N=845). Hiermee wordt voortgebouwd op eerder Nederlands
onderzoek. In tegenstelling tot het maken van een schatting tijdens detentie
over de woonsituatie na vrijlating, meet het Prison Project na detentie hoe
de woonsituatie daadwerkelijk is geweest het afgelopen half jaar.
Resultaten Uit de eerste resultaten blijkt dat het aandeel respondenten met
een instabiele woonsituatie na detentie is verdubbeld tot meer dan twintig
procent.
Conclusie Het lijkt dat vooral ex-gedetineerden die voor detentie nog bij hun
ouders of samen met hun partner woonden, hier na detentie niet terug
kunnen en dan geen vaste huisvesting meer hebben. Een periode in detentie
kan de onderlinge relatie zodanig verslechteren dat terugkeer naar dezelfde
woning niet mogelijk is.
Detentiefasering in Nederland: Selectieprocessen die detentieduur en
detentieomstandigheden beïnvloeden.
Anouk Bosma, Maarten Kunst, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
Achtergrond Wanneer veroordeelde gedetineerden twee-derde van hun
gevangenisstraf hebben uitgezeten, kwamen zij tot op heden in aanmerking
voor detentiefasering: Het stapsgewijs toekennen van meer vrijheden aan
gedetineerden, tot aan het moment van invrijheidstelling. Detentiefasering een systeem dat door het huidige kabinet vervangen zal worden door
elektronische detentie - beïnvloedt daarmee de tijd die gedetineerden
opgesloten zitten, maar ook hun detentie-omstandigheden.
Doel Op dit moment is onbekend welke processen het systeem van
detentiefasering beïnvloeden. Worden verwijzingen naar beperkter
beveiligde regimes en penitentiaire programma’s gebaseerd op persoons- en
delict kenmerken? Of spelen andere factoren - zoals organisatorische
kenmerken - daarbij een rol? Deze studie heeft dit in kaart gebracht.
Methode Het onderzoek is onderdeel van het Prison Project, een
grootschalig onderzoek naar de effecten van detentie. In het kader van deze
studie worden (registratie-)gegevens van bijna 3.000 gedetineerden gebruikt,
waaronder gegevens uit registratiesystemen van de Dienst Justitiële
Inrichtingen.
Resultaten Uit de resultaten zal allereerst duidelijk worden in hoeverre
detentiefasering in de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. Daarnaast
wordt in kaart gebracht welke persoonlijke en organisatorische factoren de
mogelijkheden tot detentiefasering hebben beïnvloedt.
- 116 -
Conclusie Naar aanleiding van deze studie zal geconcludeerd worden in
welke mate detenties gefaseerd afgesloten worden, en wordt duidelijk welke
selectieprocessen de mogelijkheden tot fasering beïnvloeden. Deze
informatie is allereerst belangrijk omdat de duur inhoud van detentie een
verklaring kan bieden voor de effecten van detentie. Daarnaast kan kennis
over detentiefasering belangrijk zijn voor het nieuw in te voeren systeem van
elektronische detentie.
‘Het rechte pad’: Toekomstverwachtingen van langgestrafte
gedetineerden in Nederland.
Jennifer Doekhie, Anja Dirkzwager, Paul Nieuwbeerta
Achtergrond Jaarlijks verlaten zo’n 40.000 mensen de gevangenis. Een
belangrijk doel van het opleggen van gevangenisstraffen is het voorkomen
van recidive. Toch gaat 50% van de ex-gedetineerden binnen twee jaar
opnieuw de fout in. Mogelijk hangt de duur van een detentie samen met de
kans op recidive. Een langere detentie betekent bijvoorbeeld meer tijd om
probleemgedrag van gedetineerden te veranderen. Aan de andere kant, kan
een langere gevangenisstraf meer ontwrichtende gevolgen hebben voor
bijvoorbeeld hun werk- en woonsituatie. Een belangrijke vraag blijft waarom
en wanneer mensen met criminaliteit stoppen.
Doel Dit artikel exploreert het toekomstbeeld van langgestrafte
gedetineerden aan het eind van hun straf, waarbij onder andere wordt
ingegaan op hun verwachtingen over het al dan niet stoppen met
criminaliteit. Methode: Als onderdeel van het Prison Project, zijn 10-15 semigestructureerde diepte-interviews met langgestrafte gedetineerden (d.w.z.
minimaal drie jaar in detentie) in de eindfase van hun straf gehouden. In de
interviews zijn o.a. vragen gesteld over hun wensen voor het leven na
detentie, hun motivatie om te stoppen met criminaliteit en over factoren die
hiermee kunnen samenhangen (bijvoorbeeld sociale steun,
identiteitsverandering en ‘self-efficacy’).
Resultaten Naast de bekende drie W’s - werk, woning en wederhelft - spelen
factoren als hoop, geloof in zichzelf en in eigen kunnen een belangrijke rol bij
de plannen en verwachtingen die ze voor de toekomst hebben. Conclusie:
Gedetineerden creëren in meer of mindere mate een ‘script for desistance’;
een scenario voor wat er gaat gebeuren na hun detentie en in hoeverre ze
willen stoppen met criminaliteit.
- 117 -
31 Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie
met Cyrille Fijnaut over zijn nieuwe boek
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B016
Voorzitter: Rene van Swaaningen en Marc Schuilenburg
Criminologie en strafrechtsbedeling: een discussie met Cyrille Fijnaut
over zijn nieuwe boek
Cyrille Fijnaut, Marc Schuilenburg, René van Swaaningen
In maart van dit jaar publiceerde Cyrille Fijnaut zijn lang verwachte boek:
Criminologie en strafrechtsbedeling: een historische en transatlantische
inleiding (Intersentia, Antwerpen, en Boom, Amsterdam). In deze rijk
geïllustreerde inleiding staat de geschiedenis van de criminologie centraal
zoals die zich vanaf de zestiende eeuw tot op de dag van vandaag in
wisselwerking met de strafrechtsbedeling en misdaadbestrijding heeft
ontplooid. Nieuw is ook dat de evolutie van deze multidisciplinaire
wetenschap in deze inleiding niet alleen stelselmatig wordt behandeld voor
West-Europa (België, Nederland, Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en
Italië) maar ook in relatie tot de receptie en de doorontwikkeling van de
Europese criminologie in de Verenigde Staten. Bijzonder zijn bovendien de
hoofdstukken over de rol van congressen, verenigingen en organisaties in de
internationalisering van de criminologie en over de ideologisering van de
criminologie in de Sovjet-Unie en het Derde Rijk.
32 Terrorisme & Religie
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: B014
Voorzitter: Bart Schuurman
Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden
in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het
instrumentarium voor recht en zorg.
Manon Hardeman, Tjaza Appelman
Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de
toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg.
Achtergrond en Doel Hoewel het onderwerp sekten regelmatig in het nieuws
verschijnt, dateert het laatste wetenschappelijke onderzoek in Nederland uit
- 118 -
1980. Een uitzending van Undercover in Nederland over de sekte Miracle of
Love doet in 2011 veel stof opwaaien en na deze uitzending besluit de
minister van V&J om een onderzoek te laten uitvoeren naar misstanden in
sekten en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg in
Nederland.
Methoden Hiervoor zijn verschillende onderzoeksmethoden ingezet. Het
betreft een literatuurstudie, vragenlijsten en interviews onder (ex)sekteleden en familieleden van sekteleden, analyse van politieregistraties,
rechtspraak, LexisNexis berichten, internetfora en meldingen aan Meld
Misdaad Anoniem.
Resultaten In totaal zijn er 84 sekten gevonden waar blijkens de
geraadpleegde bronnen misstanden hebben plaatsgevonden. Vrijwel alle
sekten waarover misstanden zijn gerapporteerd, worden geassocieerd met
psychologische misstanden. In acht sekten zijn alleen criminologische
misstanden gemeld. Wat er in sekten gebeurt, is grotendeels te begrijpen
door de werking van sociaalpsychologische processen, zoals groepsdruk, wijzijdenken en conformeren aan wat de leider zegt.
Conclusies Sekten vormen geen direct gevaar voor de rechtsorde of
volksgezondheid. Op macroniveau zijn de gevonden misstanden van
bescheiden omvang. Op individueel niveau kan er wel degelijk sprake zijn van
heftige, schrijnende situaties. Deskundigen, voormalige sekteleden en
familieleden zijn het erover eens dat er behoefte is aan een neutraal instituut
dat moet voorzien in informatieverstrekking, meldings- en
doorverwijzingsmogelijkheden en bovenal een luisterend oor.
Trends in terrorisme. Een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de
Global Terrorism Database
Anton Weenink, Shuki Cohen
Achtergrond In mijn paper onderzoek ik de betrouwbaarheid van de Global
Terrorism Database (GTD), teneinde na te gaan of deze bruikbaar is voor
trendanalyse op het gebied van terrorisme en extremisme. Was
terrorismeonderzoek tot voor kort overwegend kwalitatief, met de groeiende
omvang en toegankelijkheid van grote datasets met gegevens over
terroristische incidenten is kwantitatief terrorismeonderzoek in opmars. De
GTD, gebouwd door de denktank START van de Universiteit van Maryland, is
de bekendste en omvangrijkste terrorismedatabase. De data komt
overwegend uit internationale nieuwsmedia. Een eerste controle riep bij de
- 119 -
auteur vragen op over de betrouwbaarheid van de GTD en daarmee zijn
bruikbaarheid in strategisch onderzoek.
Doel Achterhalen of de Global Terrorism Database voldoende betrouwbaar is
voor gebruik in strategisch terrorismeonderzoek.
Methode Het confronteren van GTD-data over terrorisme op dadergroepsen landenniveau met gegevens uit andere bronnen dan de GTD hanteert,
namelijk claimsites, social media, locale media en politiedata.
Resultaten De GTD zoals die thans is, is te onbetrouwbaar om
ongekwalificeerd te worden gebruikt bij de analyse van trends in terrorisme
en extremisme.
Conclusies Sommige terrorismeonderzoekers en beleidsmakers zijn
onvoldoende kritisch geweest: de kwantiteit van de data in de GTD leek hen
blind te maken voor de kwaliteit. Een database als de GTD kan niettemin
bruikbaar zijn, indien bij de bronnenselectie een meer open benadering
wordt gehanteerd en indien de kwantitatieve analyse wordt ingebed in een
kwalitatieve.
De Hofstadgroep herzien: een kritische blik op een ‘archetypisch’
jihadistisch netwerk
Bart Schuurman
Achtergrond Sinds de moord op Theo van Gogh in november 2004 is de
Hofstadgroep in de wetenschappelijke literatuur uitgegroeid tot één van de
meest vooraanstaande voorbeelden van ‘homegrown’ SalafistischJihadistisch terrorisme. Op basis van toegang tot uniek primair
bronnenmateriaal bepleit de auteur echter dat deze status als archetypisch
voorbeeld onterecht is en juist exemplarisch is voor het ontoereikende
gebruik van primaire bronnen binnen het vakgebied terrorismestudies. Voor
het grootste deel van het bestaan van deze groepering, die actief was tussen
2002 en 2005 gaat de classificatie terroristische organisatie of terroristisch
netwerk niet op.
Doel Een kritische blik op de status van de Hofstadgroep als ‘archetypisch’
jihadistisch netwerk om a) tot een beter begrip van deze zaak te komen, b) te
pleiten voor een meer empirische benadering van terrorisme onderzoek en c)
om aan te tonen wat de negatieve gevolgen van incorrecte typeringen als die
van de Hofstadgroep kunnen zijn voor terrorismestudies als geheel.
Methode De presentatie is gebaseerd op promotieonderzoek naar de
opkomst en ontwikkeling van de Hofstadgroep. Het onderzoek is kwalitatief
van aard en past theorieën over de oorzaken van terrorisme op structureel,
- 120 -
organisatorisch en individueel niveau toe op primaire bronnen in de vorm
van politiedossiers en interviews met betrokkenen, waaronder voormalige
deelnemers aan de Hofstadgroep.
Resultaten De Hofstadgroep begon pas in 2005 de contouren van een
terroristisch netwerk aan te nemen.
Conclusies De status van de Hofstadgroep als ‘archetypisch’ is onverdiend,
een belemmering voor kennisvorming op dit thema en illustratief voor het
gebrekkige bronnengebruik binnen het vakgebied.
33 Biosociaal en neuropsychologisch onderzoek in de
criminologie
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: A002
Voorzitter: Lucres Nauta
De rol van genetische netwerken in de etiologie van antisociaal
gedrag.
Jorim Tielbeek, Arne Popma, Danielle Posthuma, Tinca Polderman,
Sarah Medland
Meer inzicht in de etiologie van antisociaal gedrag is onontbeerlijk om een
effectieve behandeling en adequate preventie te kunnen bieden. De laatste
paar decennia zijn er baanbrekende ontdekkingen gedaan op het gebied van
de genetica waardoor de biologische aanleg voor psychiatrische
aandoeningen beter in kaart kan worden gebracht. Inmiddels weten we dat
veel aandoeningen en gedragsvormen een verhoogde genetische
predispositie kennen. Dit geldt tevens voor antisociaal gedrag: tweeling en
adoptiestudies laten zien dat ongeveer de helft van de individuele verschillen
in antisociaal gedrag verklaard kan worden uit genetische factoren. Gelet op
het polygenetische karakter (veel genen van invloed, elk met een klein effect)
van antisociaal gedrag is het noodzakelijk om op grote schaal genetisch
onderzoek te verrichten teneinde voldoende onderscheidend vermogen
(statistische power) te realiseren om ook die kleine effecten te detecteren.
Om die reden zijn wij, in nauwe samenwerking met professor Nick Martin van
het QIMR Berghofer Medical Research Institute te Brisbane, een consortium
gestart dat antisociale data verzameld binnen een uitgebreid internationaal
netwerk van onderzoekers. Het Broad Antisocial Behavior Consortium
bestaat thans uit acht onderzoeksgroepen met in totaal 20.000 individuen
met zowel gedragsdata (antisociale vragenlijsten) als genetische data (aan de
- 121 -
hand van DNA). De eerste fase van het consortium richt zich daarbij primair
op het in kaart brengen van de genetische netwerken die een rol spelen bij
neurobiologische ontregelingen in de antisociale populatie. Op het moment
van schrijven zijn we gestart met de meta-analyse en we zullen de eerste
resultaten presenteren op het NVC congres in juni.
Executieve functies bij gedetineerden, review en eerste Resultaten
Jesse Meijers, Joke Harte, Roel Meder, Erik Scherder, Gerben Meynen
Achtergrond Het neuropsychologisch functioneren van mensen die
antisociaal gedrag vertonen is goed onderzocht en samengevat in enkele
meta-analyses. Robuuste associaties werden gevonden tussen antisociaal
gedrag en verminderd executief functioneren. In deze meta-analyses zijn
reguliere gedetineerden echter samengevoegd met andere populaties die
antisociaal en crimineel gedrag vertonen; het betreft een zeer heterogene
populatie. Een overzicht van studies naar de executieve functies van reguliere
gedetineerden is nog niet gepubliceerd.
Doel Een review van studies naar executieve functies bij reguliere
gedetineerden.
Methode We hebben in verschillende databases gezocht naar studies die
voldeden aan de volgende drie criteria: reguliere gedetineerden (d.w.z. geen
gedetineerden in bv. forensische ziekenhuizen of PPC's), één of meer tests
voor het executief functioneren en een niet-criminele/niet-gedetineerde
controlegroep.
Resultaten Slechts zeven studies voldeden aan de criteria. Desalniettemin
blijkt er sprake van verminderd executief functioneren bij gedetineerden. In
algemene populaties werden stoornissen gevonden in aandacht en
cognitieve flexibiliteit. Bij geweldplegers was sprake van verstoorde
cognitieve flexibiliteit en werkgeheugen, terwijl bij geweldloze delictplegers
sprake was van verstoorde inhibitie, werkgeheugen en probleemoplossend
vermogen.
Conclusies De impact van deze populatie op de maatschappij is groot. Des te
meer is het opvallend dat er zo weinig gecontroleerde studies uitgevoerd zijn
bij reguliere gedetineerden. Verminderd executief functioneren kan de kans
op recidive verhogen. Het verder in kaart brengen van het executief
functioneren van deze populatie kan daarom van belang zijn voor
bijvoorbeeld gevangenisbeleid.
- 122 -
Neuropsychologisch functioneren binnen een gedetineerden
onderzoekspopulatie
Liza Cornet, Katy de Kogel, Henk Nijman, Peter van der Laan
Achtergrond De relatie tussen crimineel gedrag en minder goed ontwikkelde
neuropsychologische vaardigheden (o.a. zelfcontrole, planning, empathie) is
in verschillende meta-analyses aangetoond. Echter, de aanwezigheid van
neuropsychologische tekorten is niet uniek gerelateerd aan antisociaal
gedrag. Ook bepaalde psychiatrische aandoeningen, zoals depressie en angst,
of persoonlijkheidsstoornissen worden in verband gebracht met verminderde
neuropsychologische vaardigheden.
Doel Eén van de doelstelling van dit onderzoek is in kaart brengen welke
neuropsychologische tekorten met name aanwezig zijn in een groep
gedetineerden. Daarnaast tonen verschillende studies aan dat de mate van
neuropsychologische problemen sterk varieert in een groep gedetineerden
wanneer rekening wordt gehouden met mate van psychopathie, type
agressie en psychiatrische aandoeningen. In dit onderzoek zal dan ook verder
worden ingegaan op de samenhang tussen neuropsychologische tekorten en
de aanwezigheid van agressie vormen, psychopathie en jeugdtrauma.
Methode Om het niveau van neuropsychologisch functioneren te bepalen
werd aan 176 gedetineerden uit verschillende Nederlandse gevangenissen
een batterij van zes verschillende neuropsychologische testen voorgelegd.
Het ging hierbij om vaardigheden zoals werkgeheugen, inhibitie en aandacht.
Daarnaast vulden gedetineerden drie vragenlijsten in over mate en vorm van
agressief gedrag (RPQ), mate van psychopathische trekken (TriPM) en
jeugdtrauma (CTQ).
Resultaten / conclusie De prestaties van gedetineerden op de
neuropsychologische testen zal worden besproken en correlaties tussen de
neuropsychologische testen en de vragenlijsten zal worden getoond. De
resultaten van dit onderzoek tonen mogelijk aan welke gedetineerden meer
problemen in neuropsychologisch functioneren ervaren en geven mogelijk
inzicht welke gedetineerden meer behoefte hebben aan behandeling en wat
voor soort behandeling dat zou moeten zijn.
De ontwikkeling van agressief en delinquent gedrag bij jongeren:
neurobiologische mechanismen en interventie
LMC Nauta-Jansen
Achtergrond Onderzoek naar determinanten van agressief en delinquent
gedrag heeft zich in het verleden voornamelijk gericht op psychosociale en
- 123 -
omgevingsfactoren. De afgelopen decennia is echter steeds duidelijker
geworden dat ook neurobiologische factoren een belangrijke rol spelen.
Agressief en delinquent gedrag wordt tegenwoordig gezien als het resultaat
van een complexe interactie tussen omgeving en biologie. Daardoor heeft het
neurobiologisch onderzoek op dit gebied een vlucht genomen. Resultaten
van cross-sectioneel onderzoek laten zien dat antisociaal gedrag gerelateerd
is aan een verlaagde activiteit van de systemen die gerelateerd zijn aan
arousal en de reactie op negatieve of stressvolle situaties, maar de rol van
deze factoren in de ontwikkeling en persistentie van antisociaal gedrag is nog
weinig onderzocht.
Doel Het onderzoeken van stressgrelateerde neurobiologische factoren in
relatie tot de ontwikkeling en persistentie van agressief en delinquent gedrag
bij adolescenten.
Methode Twee longitudinale studies werden uitgevoerd: een studie naar de
relatie tussen neurobiologie en de ontwikkeling van antisociaal gedrag bij 500
adolescenten uit de normale die drie jaar gevold werden en een studie naar
de voorspellende waarde van neurobiologische maten voor de persistentie
van delinquentie in een sample van 114 delinquente adolescenten van
bureau Halt die 5 jaar gevolgd werden.
Resultaten Een verlaagde arousal, zoals gemeten aan hartslag en cortisol
waardes, bleek zowel gerelateerd aan de ontwikkeling van antisociaal gedrag
bij normale jongeren, als aan de persistentie van delinquentie bij Haltjongeren
Conclusie Neurobiologische maten blijken voorspellend voor (persistent)
antisociaal gedrag. Mogelijke praktische toepassing kan liggen in het beter
voorspellen en/of monitoren van effecten van interventies.
- 124 -
34 Perspectieven op radicalisering en terroristische
dreiging
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: A014
Voorzitter: Christianne de Poot
Islamitische Foreign Fighters uit Nederland op reis naar
conflictgebieden
J.L. de Bie
Achtergrond Sinds de uitbarsting van de Arabische lente is de politieke en
journalistieke aandacht voor radicale islamitische uitreizigers (of Foreign
Fighters) geleidelijk aan toegenomen. De NCTv zag er zelfs aanleiding toe om
het nationale dreigingsniveau terrorisme te verhogen naar substantieel.
Daarnaast zijn in 2013 de eerste uitreizigers zelfs strafrechtelijk vervolgd en
veroordeeld. Het fenomeen foreign fighters is echter verre van nieuw en ook
Nederland kent een historie van uitreizigers.
Doel Dit paper tracht de ontwikkeling van het foreign fighters fenomeen in
Nederland tussen 2001 en 2013 in kaart te brengen. Het probeert verschillen
in modus operandi en motivatie waar te nemen en te verklaren.
Methode Om bovenstaand doel te bewerkstelligen baseert dit paper zich ten
eerste op 30 afgesloten politiedossiers uit de periode 2001-2013. Deze
dossiers betreffen opsporingsonderzoeken naar jihadistisch terrorisme in
Nederland, waaronder uitreis zaken. Tevens zijn er interviews afgenomen
met betrokken teamleiders van de Nationale Recherche en Officieren van
Justitie.
Resultaten & Conclusie In de periode 2001-2013 vindt er een ontwikkeling
plaats die is weer te geven in drie fases. Het onderscheid tussen deze fases
bestaat hoofdzakelijk uit de volgende verschuivingen: van internationale
naar homegrown netwerken; van top-down instructies naar zelfvoorzienende
uitreis pogingen; en van wisselende training- en gevechtsdoeleinden. Deze
verschillen zijn enerzijds te verklaren door een wisselwerking tussen
internationale ontwikkelingen en beleidsmaatregelen, maar anderzijds spelen
gelegenheidsstructuren en een flexibele invulling van de jihadistische
ideologie een grote rol.
- 125 -
Evaluatie wet opsporing terroristische misdrijven
Barbra van Gestel, Christianne de Poot
Achtergrond Eén van de wetten die na 9/11 in Nederland is ingevoerd om
terrorisme beter te kunnen bestrijden, is de 'Wet ter verruiming van de
mogelijkheden tot opsporing en vervolging van terroristische misdrijven'.
Deze wet uit 2007 is erop gericht opsporingsonderzoeken naar terroristische
misdrijven in een vroege fase mogelijk te maken en langer te laten
voortduren, om zodoende terroristische misdrijven te kunnen voorkómen. De
wet zorgt voor vijf verruimde bevoegdheden, waaronder de inzet van
bijzondere opsporingsmiddelen op grond van ‘aanwijzingen’ van (de
voorbereiding van) een terroristisch misdrijf .
Doel Onderzoeken hoe de wet in de praktijk wordt gebruikt en of deze
bijdraagt aan een effectieve opsporing van terroristische misdrijven.
Methode Voor de periode 2007- 2011 is het gebruik van de wet jaarlijks
gemonitord (dmv interviews en documentenanalyse).
Resultaten Tussen 2007 en 2011 zijn in Nederland 106
terrorismegerelateerde opsporingsonderzoeken verricht. In 18
opsporingsonderzoeken is gebruik gemaakt van de nieuwe wet, in 15 daarvan
zijn opsporingsbevoegdheden ingezet op grond van het criterium
‘aanwijzingen’. Bijna alle opsporingsonderzoeken waarbij de wet is
toegepast, zijn vroeg of laat gestopt wegens gebrek aan voldoende
strafrechtelijk bewijs tegen personen die centraal stonden in de
opsporingsonderzoeken.
Verder blijkt dat politie en justitie bij ‘aanwijzingen’ van een terroristisch
misdrijf meestal gebruik maken van methoden en bevoegdheden die al
langer bestaan en waar zij bekend mee zijn.
Conclusie Er is weinig gebruik gemaakt van de verruimde bevoegdheden uit
de wet. De wet heeft tot nu toe niet bijgedragen aan een effectieve
opsporing van terroristische misdrijven.
Turks-Nederlandse jongeren en de angst voor radicalisering
R.Staring, F.Geelhoed
Achtergrond Turks-Nederlandse jongeren hebben de afgelopen jaren
meermalen in de publieke belangstelling gestaan. Onder deze jongeren
zouden er, mede vanwege een grote gerichtheid op de eigen etnische groep,
integratieproblemen spelen die betrokkenheid bij criminaliteit en
radicalisering zouden bevorderen.
- 126 -
Doel Het doel van deze studie was om te achterhalen hoe de
sociaaleconomische en sociaal-culturele positie van Turkse jongeren zich de
afgelopen tien jaar hebben ontwikkeld en hoe deze ontwikkelingen
gerelateerd zijn aan risico’s op criminaliteit en radicalisering.
Methode Om dit verband te onderzoeken is een uitgebreide literatuurstudie
verricht en zijn daarnaast kwalitatieve interviews afgenomen met 73 TurksNederlandse jongeren en 27 experts.
Resultaten We beschrijven verschillende Turkse bewegingen in Nederland
die de overheid in verband brengt met radicalisme en extremisme en gaan in
op factoren die met radicalisering in de Turkse diaspora in verband worden
gebracht. De interviews laten Turks-Nederlandse jongeren zien die zich
distantiëren en verre houden van verregaande radicalisering. Een klein deel
van de jongeren sympathiseert weliswaar met één van deze bewegingen,
maar voor het merendeel van de respondenten hebben deze geen betekenis
of fungeren zij als een referentiekader van waaruit zij zich positioneren ten
opzichte van anderen.
Conclusies Ondanks de aanwezigheid van tal van ingrediënten die in de
literatuur verbonden worden aan radicalisering, lijkt er onder TurksNederlandse jongeren geen sprake van verregaande radicalisering. De
seculiere islam en kenmerken van de Turkse gemeenschap spelen hierbij een
belangrijke rol.
Over Syriegangers en het weigeren van een paspoort
Hanneke Nummerdor, Richard Staring, Joke de Wit
Achtergrond In de media is aandacht besteed aan het weigeren/vervallen
verklaren van een paspoort van personen die (waarschijnlijk) naar Syrië
wilden reizen om daar een bijdrage te leveren aan de gewapende opstand.
Deze maatregel is volgens de Minister van Veiligheid en Justitie nodig om te
voorkomen dat deze personen in Syrië deelnemen aan de jihad en vervolgens
geradicaliseerd terugkomen en in Nederland geweld zullen gaan gebruiken.
Doel Vanuit een gecombineerd criminologisch en juridisch perspectief zal
antwoord worden gegeven op de vraag of de angst voor radicalisering van
Syriëgangers een legitieme reden is om een paspoort te weigeren/vervallen
te verklaren.
Methode: een combinatie van literatuurstudie en jurisprudentieanalyse.
Resultaten Nog niet beschikbaar. Vanuit criminologisch perspectief
beschrijven we de argumenten die worden aangevoerd om de angst voor
radicalisering van Syriëgangers te onderbouwen. Dit brengen we in verband
- 127 -
met empirische literatuur en theoretische verklaringen van radicalisering.
Vervolgens beschrijven we vanuit juridisch perspectief welke juridische
grondslag wordt aangevoerd voor het weigeren/vervallen verklaren van een
paspoort van Syriëgangers. We onderzoeken in hoeverre dit houdbaar is in
het licht van nationale en internationale regelgeving. Daarbij besteden we
allereerst aandacht aan het grondrecht van vrijheid van beweging. Daarna
zullen we ingaan op de vraag in hoeverre is voldaan aan de criteria voor het
weigeren/vervallen verklaren van een paspoort.
Conclusies Voorlopige conclusies zullen tijdens de themasessie worden
gepresenteerd.
35 Forensisch Psychiatrische Figuren II
vrijdag 15:30-17:00, Zaal: C004
Voorzitter: M. Kempes
De gestoorde brandstichter
Lydia Dalhuisen
Achtergrond Brandstichting is een delict dat vragen oproept over de mentale
gezondheid van de brandstichter en vaak is bij brandstichters sprake van
psychische problematiek. Een diagnose gerelateerd aan het stichten van
brand is pyromanie. In de DSM-V is pyromanie geclassificeerd als een stoornis
in de impulscontrole. Hoewel in zaken van brandstichting zelden sprake is van
pyromanie, blijkt uit deze classificatie dat brandstichting gezien wordt als een
impulsief delict. Het blijkt echter uit onderzoek dat brandstichters veel
overeenkomsten vertonen met verslaafden, en het lijkt dat brandstichting
eerder een compulsief delict is.
Doel Aan de hand van verschillende bronnen wordt onderzocht of
brandstichting beschouwd moet worden als een impulsief of een compulsief
delict.
Methode Naast literatuuronderzoek wordt gebruik gemaakt van een
onderzoekspopulatie van ruim 600 brandstichters die pro Justitia
gedragskundig zijn onderzocht in het Pieter Baan Centrum. De pro Justitia
rapportages van deze brandstichters zijn geanalyseerd aan de hand van een
aandachtspuntenlijst. Met behulp van kwalitatieve en kwantitatieve analyses
worden verschillende daad- en daderkarakteristieken die gerelateerd kunnen
worden aan impulsief respectievelijk compulsief handelen onder de loep
genomen.
- 128 -
Resultaten Sommige onderzoeken wijzen op de parallellen met verslavingen
en beschouwen brandstichting als een compulsief gedrag. Andere
onderzoeken tonen aan dat men vooral impulsief te werk gaat. De voorlopige
resultaten van de statistische analyses geven geen eenduidig beeld.
Conclusies Op basis van literatuur en empirische bevindingen wordt een
genuanceerd antwoord gegeven op de vraag of brandstichting gezien moet
worden als een impulsief of compulsief gedrag en wordt kort ingegaan op de
implicaties van dit onderscheid.
De zich verantwoordende behandelaar
Vincent de Weerd
Achtergrond In het strafproces kunnen gedragsdeskundigen een belangrijke
rol innemen, zowel voorafgaand aan als na oplegging van een
straf/maatregel. Deskundigheid dient op enig moment te worden getoetst en
door middel van nieuwe wetgeving zou een dergelijke toets in alle gevallen
moeten plaatsvinden. Er is weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van
de wetgeving uit 2010, in het bijzonder gericht op gedragsdeskundigen.
Doel Dit onderzoek gaat over verschillende hoedanigheden van
gedragsdeskundigen in het strafproces, gehouden in het licht van de
(achtergronden en doelstellingen van de) Wet deskundige in strafzaken.
Methoden Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van parlementaire
stukken, jurisprudentie en wetenschappelijke bronnen. Daarnaast heeft een
kleinschalig empirisch onderzoek plaatsgevonden om vergelijkingen te
trekken tussen het theoretische gedeelte en de huidige praktijk.
Resultaten Gedragsdeskundigen in het strafrecht kennen twee
hoedanigheden: pro justitia rapporteur en behandelaar. In de Wet
deskundige in strafzaken wordt slechts uitgegaan van het bestaan van de pro
justitia-rapporteur, terwijl de behandelaar in het strafproces eveneens een
zeer belangrijke taak heeft. Deskundigheid dient van alle gedragsdeskundigen
te worden vastgesteld, maar het ingevoerde deskundigenregister geldt
slechts voor pro justitia-rapporteurs. Heeft de wetgever dit bewust op deze
manier geregeld, of is sprake van een lacune in de wet?
Conclusies Het verdient aanbeveling om bij de komende wetsevaluatie de
praktijk rond behandelaars in het strafproces te onderzoeken. Het huidige
stelsel voldoet immers niet geheel aan de doelstellingen van de Wet
deskundige in strafzaken.
- 129 -
De weigerende observandus
Jos van Mulbregt
Achtergrond Het toenemend aantal verdachten dat zijn of haar medewerking
aan een pro justitia-onderzoek weigert, vormt gedragskundig en juridisch een
actueel aandachtspunt. Ingegaan wordt op de achtergronden van deze
ontwikkeling en op de wijze waarop het fenomeen van de weigerende
observandus bij de forensische rapportage en in de jurispru-dentie wordt
benaderd.
Doel Onderzoek naar ontwikkelingen rondom de medewerking van
verdachten aan pro justitia-rapportage en naar de wijze waarop
gedragsdeskundigen en juristen het fenomeen van de weigerende
observandus tegemoet treden.
Methode Onderzoek op basis van empirisch materiaal vanuit het Pieter Baan
Centrum, alsmede op basis van juridische en historische bronnen.
Resultaten Waar de weigering van een persoonsonderzoek binnen het
strafrecht lange tijd werd benaderd vanuit het grondrecht van een verdachte
om niet te hoeven bijdragen aan zijn eigen veroordeling, wordt deze
invalshoek in het afgelopen decennium in toenemende mate
geproblematiseerd. De toege-nomen aandacht voor de maatschappelijke
veiligheid heeft er toe geleid dat door verdachten steeds strategischer wordt
gekeken naar de vraag of medewerking aan een gedagskundig onderzoek
past binnen hun procespositie. Daarnaast valt een trend waar te nemen
waarin zowel gedragskundig als juridisch de professionele grenzen nader
worden gemarkeerd.
Conclusie Een eenzijdig accent op het uitsluiten van maatschappelijke risico’s
kan gedragskundig bij het pro justitia-onderzoek slechts in beperkte mate
worden gefaciliteerd, en vormt daarmee een risico voor diezelfde
maatschappelijke veiligheid. Motivatie van de onderzochte, het bieden van
perspectief en het verantwoord incalculeren van risico’s vormen
kernelementen binnen het forensisch-gedragskundig werkveld.
Normale versus abnormale agressie
Maaike Kempes
Achtergrond De manier waarop we meer zicht proberen te krijgen op
agressie is continu in beweging. Voorheen was de idee dat agressie vooral
negatief was en aangeleerd. Ondertussen is veel onderzoek gedaan dat een
beter beeld geeft van de oorzaken van agressie en de geëscaleerde versie
daarvan: geweld.
- 130 -
Doel In deze lezing wordt dieper ingegaan op de vraag wanneer agressief
gedrag normaal is en wanneer het abnormaal wordt.
Methode Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden
onderzoekresultaten ten aanzien van oorzaken en gevolgen van agressie uit
verschillende wetenschappelijke disciplines, zoals de genetica, neurobiologie,
antropologie en gedragsbiologie besproken.
Resultaten De onderzoeksresultaten uit deze disciplines laten zien dat
agressie een belangrijk onderdeel is van de sociale communicatie in elke
samenleving, vooral in het duidelijk aangeven van grenzen. Hoewel agressie
ook negatieve gevolgen heeft, zijn er allerlei mechanismen (van genen tot
gedrag) die zorgen dat deze negatieve gevolgen beperkt blijven. Als er echter
problemen ontstaan in deze mechanismen kan agressie escaleren en
uitmonden in geweld.
Conclusie Door onderzoek naar de mechanismen die agressief gedrag
reguleren wordt meer inzicht verkregen over het fenomeen abnormale
agressie. Een multidisciplinaire benadering waarbij resultaten uit
verschillende wetenschappelijk disciplines worden betrokken is daarbij van
essentieel belang.
- 131 -
Download