OPTIVENT achtergrondbijlage 02 Basisprincipes van ventilatie: Van luchtkwaliteit naar basisventilatiesystemen 1 Samuel Caillou – Joris Van Herreweghe2 – Paul Van den Bossche1 1 Afdeling Klimaat, Installaties en Energieprestatie (CLIE) Onderzoeksgroep ventilatie 2 Afdeling Duurzame Ontwikkeling en Renovatie Labo Microbiologie & Gezondheid Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf WTCB Versie 23/07/2013 Inhoudstabel 1 LUCHTKWALITEIT ................................................................................................................................3 1.1 Belangrijke vervuilende elementen (polluenten) ........................................................ 3 1.1.1 Polluenten binnen de woning .............................................................................. 3 1.1.2 Polluenten buiten de woning ............................................................................... 3 1.1.3 Schimmels en bacteriën ....................................................................................... 4 1.2 Andere luchtkwaliteitsaspecten .................................................................................. 5 1.2.1 1.3 2 3 Invloed van vochtgehalte op comfort .................................................................. 5 Relatie bron‐debiet‐concentratie ................................................................................ 7 WAAROM EEN VENTILATIESYSTEEM .....................................................................................................8 2.1 In‐/exfiltraties door lekken in de gebouwschil ............................................................ 8 2.2 Ramen openen ............................................................................................................. 8 BASISPRINCIPES VAN VENTILATIE ........................................................................................................9 3.1 Algemeen ..................................................................................................................... 9 3.2 Basisventilatiesystemen ............................................................................................ 10 Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 1/14 4 KEUZE VENTILATIESYSTEEM ..............................................................................................................12 Deze bijlage vormt een aanvulling op de praktijkrichtlijn ‘ventilatiesystemen in woningen’ die werd opgesteld door het WTCB in het kader van het IWT project Optivent (VIS‐CO‐95076). Deze documenten werden met de grootste zorg opgesteld. Het WTCB kan echter niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade die door gebruik van deze informatie zou zijn veroorzaakt. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 2/14 1 Luchtkwaliteit Voor ons comfort en onze gezondheid moet een voldoende luchtkwaliteit gegarandeerd worden en is het dus noodzakelijk om gebouwen goed te ventileren. Ventilatie houdt meer in dan de aanvoer van levensnoodzakelijke zuurstof. Het doel is vooral het afvoeren van interne polluenten. Ventilatie gebeurt dus door afvoer van vervuilde lucht naar buiten en toevoer van buitenlucht naar binnen. 1.1 Belangrijke vervuilende elementen (polluenten) 1.1.1 Polluenten binnen de woning Concentraties polluenten zijn vaak meerdere malen hoger in de binnenlucht dan in de buitenlucht. Deze polluenten in gebouwen ontstaan door de menselijke activiteiten en ons metabolisme, of door bepaalde materialen. CO2 (koolstofdioxide1) is op zich geen schadelijke polluent bij de concentraties gevonden in gebouwen, maar CO2 is een zeer geschikte indicator voor menselijke bezetting en activiteiten, en de daaraan gekoppelde polluenten en geuren die een effect hebben op ons comfort en onze gezondheid. Vocht afgegeven door ons metabolisme (zweet en ademhaling) en onze activiteiten (douchen en baden, poetsen, kamerplanten, enz.) is gekoppeld aan het hogere risico op condensatie bij een te hoge luchtvochtigheid. Vooral de koude plaatsen in het gebouw krijgen te maken met condensatie: koudebruggen, slecht geventileerde zones achter kasten, interne condensatie in isolatielagen bij gebrek aan een correct lucht/dampscherm, enz. Deze condensatie kan leiden tot vochtschade aan het gebouw (aantasting van verf, behang, pleisterwerk, enz.) en tot schimmelvorming, wat op zich mogelijke gezondheidsrisico’s inhoudt (zie § 1.1.3). Chemische emissies van bouwmaterialen, meubilair en gebruikte objecten en producten zijn ook een belangrijke bron van polluenten. Sommige kunnen beperkt worden door keuze van materialen met lage emissies. Een volledige verwijdering van bronnen van chemische polluenten is echter bijna onmogelijk. Bepaalde chemische polluenten kunnen een invloed hebben op onze gezondheid: irritaties, hoofdpijn, vermoeidheid, maar ook allergieën, en zelfs kanker (bv. formaldehyde). 1.1.2 Polluenten buiten de woning Buitenlucht is in normale omstandigheden veel minder vervuild dan binnenlucht. Toch kan deze ook polluenten bevatten. Chemische stoffen, zoals NOx, SO2, enz. worden minder en minder problematisch in onze omgeving dankzij de vele aandacht sinds jaren voor betere productie‐ en verbrandingsprocessen in de industrie en het verkeer. In geval van specifieke chemische 1 De C02‐problematiek binnen in een woning staat grotendeels los van de C02‐problematiek op wereldschaal. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 3/14 pollutie van de buitenlucht, zal een speciale strategie van zuivering moeten worden toegepast voor het gebruik van buitenlucht voor de ventilatie van gebouwen. Er bestaan specifieke luchtzuiveringstechnieken voor chemische polluenten, bv. met actieve kool filters. Merk op dat mechanische filtratie (zoals de gewone filters in ventilatiesystemen) geen enkel effect heeft op gasvormige chemische stoffen. Stofdeeltjes hebben veel verschillende bronnen en samenstellingen in de buitenlucht, met verschillende effecten op de gezondheid. Koolstofdeeltjes (geklasseerd als PM10 en PM2,5) zijn afkomstig van verbrandingsprocessen en ‐motoren en worden steeds vaker aanzien als schadelijk voor onze gezondheid. Pollen zijn natuurlijke deeltjes hoofdzakelijk aanwezig in de buitenlucht tijdens het stuifmeelseizoen (vooral in de lente). Schimmelsporen zijn ook natuurlijke deeltjes, afkomstig van schimmels in de bodem en op planten (vb bossen, landbouwgebieden, maar ook in iedere tuin en zelfs op kamerplanten), zie § 1.1.3. Zowel pollen als schimmelsporen kunnen voor gezondheidsproblemen leiden bij mensen die gevoelig zijn voor allergieën. Er kunnen nog veel andere minerale of organische stofdeeltjes in de buitenlucht zitten die in meeste gevallen geen invloed hebben op onze gezondheid. Al deze stofdeeltjes kunnen in sommige mate gestopt worden door bepaalde filters van bepaalde ventilatiesystemen. 1.1.3 Schimmels en bacteriën Bacteriën en schimmels behoren samen met de algen, gisten en korstmossen tot de micro‐ organismen. Zoals deze naam al laat vermoeden is de structuur van deze uiterst kleine levensvormen dan ook niet met het blote oog waarneembaar. Als we deze organismen toch visueel waarnemen in onze omgeving is dat uitsluitend het resultaat van een massale groei wat heeft geleid tot een opstapeling van miljoenen tot zelfs miljarden van deze organismen. Denk daarbij aan een vergroende gevel (algengroei), schimmel “pluizen” op materialen,… Schimmels en bacteriën zijn overal in onze omgeving aanwezig en spelen er een belangrijke rol in tal van processen, zoals de afbraak van organisch materialen. Omwille van hun geringe afmetingen dringen deze organismen onze woningen eenvoudig binnen via luchtverplaatsingen doorheen elke permanente of tijdelijke verbinding tussen de binnen‐ en buitenomgeving (ramen, deuren, ventilatiesystemen,…) en door de aanhechting op o.a. kleding, voedingswaren, stof en materialen (dus ook de gebruikte bouwmaterialen) die onze woning worden binnengebracht. Daarnaast is ook het menselijk lichaam een immense bron van micro‐organismen (o.a. huid, haar, mond, ademhalingsstelsel). Dit alles zorgt voor een aanwezigheid of eventueel opstapeling van micro‐organismen binnen woningen, wat niet altijd directe gevolgen heeft op onze gezondheid. Schimmels en bacteriën zijn echter over het algemeen weinig veeleisend wat hun groeivoorwaarden betreft. Binnenshuis zijn de omstandigheden veelal gunstig voor hun groei: comfortabele temperatuur, voldoende zuurstof en voldoende voedingsbronnen onder de vorm van stof, bouw‐ en afwerkingsmaterialen, waaruit zij hun voedingsstoffen kunnen onttrekken. De enige limiterende en cruciale factor is de aanwezigheid van voldoende beschikbaar vocht. Tal van bouw‐ en/of omgevingsproblemen kunnen echter zorgen voor een bron van vocht: condensatie, waterinfiltratie, opstijgend vocht, bouwvocht, Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 4/14 overstroming,… en niet te vergeten ook de menselijke activiteiten (douchen, koken,…). Van zodra er vocht beschikbaar is kunnen, afhankelijk van de hoeveelheid, bepaalde reeds aanwezige of door het vocht aangevoerde micro‐organismen zich ontwikkelen. De soorten die zich dan binnenshuis ontwikkelen verschillen vaak van deze in de buitenomgeving en kunnen wel degelijk een gevaar inhouden voor de gezondheid. Een blootstelling aan een verhoogde hoeveelheid micro‐organismen kan voornamelijk vier gezondheidsproblemen veroorzaken: irritatie (ogen, keel en huid) (I), allergische reacties (ademhalingsproblemen tot zelfs astma) (II), intoxicatie o.a. resulterend in hoofdpijn en griepverschijnselen (III) en eventueel infectie (ontwikkeling in het lichaam) bij mensen met een verzwakt immuunsysteem (o.a. ouderen, zieken) (IV). Daarnaast vormt de aanwezigheid of groei van bepaalde organismen in woningen een risicofactor voor het zogenaamde Sick‐ Building‐Syndrome, wat zich typisch voordoet bij meerdere bewoners van dezelfde woning en zich kan uiten in tal van symptomen waaronder zware vermoeidheid, prikkelbaarheid, meer luchtweginfecties. Het zijn niet alleen de micro‐organismen op zich, maar veelal hun producten (o.a. vluchtige organische stoffen, sporen2, gifstoffen) die instaan voor de symptomen. Deze producten zijn meestal stabieler dan het micro‐organisme op zich, en kunnen dus achterblijven lang nadat het organisme afgestorven is of verwijderd werd. 1.2 Andere luchtkwaliteitsaspecten 1.2.1 Invloed van vochtgehalte op comfort Lucht bevat bijna altijd een hoeveelheid gasvormig water (damp). De absolute vochtigheid is het vochtgehalte van de lucht op een bepaald moment en wordt uitgedrukt in g/kg (g vocht per kg droge lucht). De maximale hoeveelheid vocht die de lucht kan bevatten varieert met de luchttemperatuur: warme lucht kan meer vocht bevatten dan koude lucht. De relatieve vochtigheid (uitgedrukt in % en genoteerd als phi, φ) is de verhouding tussen het effectieve vochtgehalte van de lucht en het maximale vochtgehalte dat de lucht kan bevatten bij dezelfde temperatuur. Bv. voor een relatieve vochtigheid van 100 %, is dit maximale vochtgehalte bereikt. In het diagram van vochtige lucht kunnen al deze hoeveelheden voor vochtige lucht teruggevonden worden bij verschillende temperaturen: De luchttemperatuur is uitgezet op de horizontale as Het absolute vochtgehalte wordt weergegeven op de verticale as De curves komen overeen met verschillende relatieve vochtigheden van 100% voor de bovenste curve tot 10% voor de onderste curve. 2 Kleine schimmelfragmenten die zorgen voor de voortplanting en verspreiding van de schimmel. Te vergelijken met de pluizen van een paardenbloem. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 5/14 Figuur 1: Diagram van vochtige lucht. Bij een buitentemperatuur van 10°C wordt bv. de vervuilde ventilatielucht van binnen (bv. 20°C, 70 % relatieve vochtigheid en 10 g/kg absoluut vochtgehalte, punt I) naar buiten afgevoerd en vervangen door buitenlucht met een veel lager absoluutvochtgehalte (bv. 10°C en 90% 7 g/kg absoluut vochtgehalte, punt II). Deze koude buitenlucht zal dan opgewarmd worden in het gebouw (via ruimteverwarming of via voorverwarming in een warmteterugwinapparaat), met als gevolg een effectieve afvoer van vocht om te hoge vochtdichtheid in het gebouw te vermijden (punt III). Maar tijdens koude periodes in strenge winters bv., is het absolute vochtgehalte van de buitenlucht zo laag dat luchtverversing (via ventilatie en/of infiltratie) kan leiden, afhankelijk van het werkelijk debiet en de interne vochtbronnen, tot een te lage relatieve vochtigheid binnen het gebouw: Buitenlucht bij ‐10°C en 90% relatieve vochtigheid bevat minder dan 2 g/kg vocht (punt IV), wat bij een opgewarmde binnenlucht van 20°C leidt tot een relatieve vochtigheid van ongeveer 15% (punt V). Volgens de norm NBN EN 15251 heeft het vochtgehalte weinig invloed op de perceptie van luchtkwaliteit, maar een te hoog vochtgehalte kan tot microbiologische ontwikkelingen leiden (zie hoger) en een te laag vochtgehalte kan ook een negatieve invloed hebben op ons comfort en misschien zelfs op onze gezondheid: uitdroging en irritatie van de ogen en luchtwegen, met als mogelijk gevolg een hogere gevoeligheid voor virusinfecties. Het ideale vochtgehalte voor het menselijk comfort situeert zich tussen ongeveer 20‐30 % en 60‐70% relatieve vochtigheid. Te hoge relatieve vochtigheid kan gemakkelijk gereduceerd worden met meer ventilatie. Maar een te lage relatieve vochtigheid kan in bepaalde omstandigheden een gevolg zijn van een te hoge luchtverversing tussen de binnenlucht en de buitenlucht (ventilatie en/of infiltraties). Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 6/14 Om een te lage vochtigheid in koude winterperiodes te vermijden, zal een correcte regeling van de ventilatie nodig zijn, zie bijlage regeling. Er zijn ook mogelijkheden om vocht te recupereren met bepaalde systemen. 1.3 Relatie bron‐debiet‐concentratie Gezien de bronnen van polluenten binnen de gebouwen, is het basisprincipe van ventilatie gebaseerd op het vervangen van de vervuilde binnenlucht door verse buitenlucht. De binnenconcentratie van een bepaalde polluent hangt dus, via de relaties hieronder, af van: De werkelijke luchtverversing, via ventilatie, maar ook eventueel via in‐ en exfiltraties doorheen lekken in de gebouwschil; De productie‐ of emissiesnelheid van de polluent door de binnenbronnen; De concentratie van de polluent in de buitenlucht in geval deze polluent ook in de buitenlucht aanwezig is. Figuur 2: Illustratie van de relatie bron‐debiet‐concentratie In deze relatie is het van belang om te begrijpen dat ventilatie niet de enige speler is met een invloed op de werkelijke binnenconcentraties van polluenten. De bronnen binnen het gebouw spelen ook een bijzonder belangrijke rol. Sommige bronnen kunnen volledig of minstens gedeeltelijk beperkt worden, bv. schimmel ontwikkeling vermijden met controle van de vochtigheid, emissies van sommige chemische stoffen door keuze voor laag emissie materialen, vocht en geuren van koken direct naar buiten afvoeren met een dampkap, enz. Maar andere bronnen kunnen bijna niet vermeden worden: polluenten door menselijke aanwezigheid en activiteiten, chemische stoffen van sommige materialen, meubilair en producten, enz. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 7/14 2 Waarom een ventilatiesysteem Het meest doeltreffende middel voor luchtverversing, zowel op het vlak van luchtkwaliteit als van energieverbruik, is ongetwijfeld het gebruik van een ventilatiesysteem. De lucht moet op gecontroleerde wijze naar de juiste plaats gebracht worden: een voldoende hoog debiet om een goede luchtkwaliteit te garanderen en een gecontroleerd debiet om het energieverbruik te beperken en het comfort in de winter te verzekeren. Infiltraties door onvolkomenheden in de gebouwschil, evenals het openen van de ramen door de bewoners zijn geen efficiënte middelen om deze dubbele doelstelling te halen. Daarom behandelt de EPB‐regelgeving niet alleen de energieprestaties, maar ook het binnenklimaat van gebouwen. In die zin heeft ze gelijktijdig betrekking op twee luiken: enerzijds stimulansen om meer luchtdichte gebouwen op te trekken om zo ongecontroleerde en ongewenste infiltraties te beperken; anderzijds eisen in verband met de installatie van een ventilatiesysteem en een minimale capaciteit in termen van luchtdebiet om zo een voldoende luchtkwaliteit te garanderen. 2.1 In‐/exfiltraties door lekken in de gebouwschil Elke woning vertoont kieren en spleten waarlangs lucht naar buiten of binnen kan. Het gaat hier om slecht sluitend schrijnwerk, een spleet onder de buiten‐ of kelderdeur, een slecht sluitend zolderluik, rolluikkasten, maar ook aansluitingen van muren met schrijnwerk en vloeren, een onvoldoende afgewerkt zadeldak, het gebruik van poreuze steen, tot luchtstromen via stopcontacten en andere nutsvoorzieningen. Zelfs in een gebouw dat globaal genomen weinig luchtdicht is kunnen we een totaal ontoereikende luchtkwaliteit aantreffen. Het probleem is immers dat de lekken willekeurig verspreid zijn in het gebouw en er steeds een of andere ruimte is met zeer lage luchtinfiltratie. Een ander probleem is dat er onder invloed van de wind en de temperatuur soms zeer veel infiltratie optreedt maar soms ook helemaal niets. Ten slotte zullen deze ongecontroleerde luchtstromen leiden tot een verspreiding van verontreiniging en geur in het gehele gebouw in plaats van die direct af te voeren naar buiten. 2.2 Ramen openen Het openen van ramen zorgt voor een sterke luchtverversing in de woning, maar door de gelijktijdige sterke afkoeling worden de ramen in de winter al snel terug gesloten. Het effect van deze verluchting met opengaande ramen is daardoor kortstondig en gaat gepaard met extra energieverlies, met tochtverschijnselen, het binnendringen van lawaai, insecten, regen en soms zelfs inbrekers. Het is een goede methode om de woning eens goed door te luchten (we noemen het ‘intensieve ventilatie’), na een feestje of schilderwerken, maar ze is ongeschikt voor dagelijkse hygiënische ventilatie. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 8/14 3 Basisprincipes van ventilatie 3.1 Algemeen Voor ons comfort en onze gezondheid is het noodzakelijk gebouwen goed te ventileren met een geschikt ventilatiesysteem (zie hoger). Voor residentiële gebouwen (en ook gedeeltelijk voor niet residentiele gebouwen) zijn de basisprincipes van ventilatie, zoals beschreven in de norm NBN D 50‐001 en het document CEN/TR 14788, als volgt: Buitenlucht aanvoeren in ruimten die over het algemeen langdurig door personen worden gebruikt en waar de vervuiling over het algemeen beperkt is; deze ruimten worden ‘droge’ ruimten genoemd, zoals woonkamer, slaapkamers, studeerkamers, speelkamers, enz. De vervuilde lucht van de ruimten met aanzienlijke vervuiling naar buiten afvoeren; deze ruimten worden ‘natte’ (of vochtige) ruimten genoemd, zoals (open) keuken, badkamer, toilet, wasplaats, enz. Het doel is vervuilde lucht direct af te voeren uit de ruimte waar deze vervuiling ontstaat naar buiten toe, om verspreiding over de woning te vermijden. De lucht van ‘droge’ ruimten doorvoeren naar ‘natte’ ruimten via doorstroomopeningen in binnenmuren en –deuren en/of via doorstroomruimten zoals hallen en trapzalen. Lucht kan inderdaad niet worden gestockeerd. Willen we lucht ergens toevoeren, dan moet er gelijktijdig een mogelijkheid zijn tot afvoer. Willen we afvoeren, dan moeten we gelijktijdig ook toevoeren. Hiertoe worden doorstroomopeningen voorzien die in ‘droge’ ruimten zorgen voor afvoer en in ‘natte’ ruimten voor toevoer van lucht. Op die wijze blijft de toevoer/afvoerbalans ook per ruimte gewaarborgd. Figuur 3: Basisprincipes van ventilatie In elk geval is het ook toegelaten om in elke ruimte buitenlucht toe te voeren en gelijktijdig ook vervuilde lucht af te voeren. Dit kan onder andere nuttig zijn in de volgende gevallen: Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 9/14 Decentrale (kamer per kamer) ventilatiesystemen (met warmteterugwinning), bijzonder aangepast voor verbouwing. Ventilatie van ruimten die een langdurige aanwezigheid van personen en aanzienlijke vervuiling combineren, bv. een atelier, een fitnessruimte, enz. Zoals hierboven beschreven, moeten de droge ruimten in principe met buitenlucht geventileerd worden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door het toestaan van recirculatie van herbruikte lucht bij systeem D (zie hieronder) onder bepaalde voorwaarden. Deze uitzondering wordt niet verder behandeld in deze bijlage, zie de praktijkrichtlijn en eventueel de norm NBN D 50‐001 voor meer details. 3.2 Basisventilatiesystemen Om lucht toe te voeren en af te voeren is er een drijvende kracht nodig. Die kan natuurlijk (drukverschillen veroorzaakt door de wind en/of een temperatuurverschil) of mechanisch (drukverschillen gecreëerd door ventilatoren) zijn, zie verder. Zowel de toevoer van buitenlucht als de afvoer van vervuilde lucht kan op natuurlijke (of 'vrije') of mechanische wijze gebeuren. Bijgevolg bestaan er vier basisventilatiesystemen, A, B, C en D: Figuur 4: De 4 basisventilatiesystemen Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 10/14 Natuurlijk: Voor de natuurlijke toe‐ of afvoer van de systemen A, B en C, zijn de natuurlijke drijvende krachten de drukverschillen over de gebouwschil: Drukverschillen veroorzaakt door de wind Drukverschillen veroorzaakt door een temperatuurverschil tussen de binnen‐ en de buitenomgeving: De werkelijke debieten via deze natuurlijke openingen hangen dus af van weerscondities en variëren in de tijd. Hiertoe legt de EPB op dat de minimum capaciteit van deze openingen voor een drukverschil van 2 Pa minstens gelijk moet zijn aan de vereiste minimum ontwerpdebieten (zie bijlage geëiste debieten). Het volstaat dat de ontwerper de dimensioneringsregels volgt en het ventilatiesysteem wordt uitgevoerd in overeenstemming met deze regels. Het is niet vereist om in de praktijksituatie aan te tonen dat de vooropgestelde debieten effectief behaald worden (bv. door een debietmeting). De drukcondities in de praktijksituatie (buitenomgeving ‐ binnenomgeving) variëren immers Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 11/14 voortdurend van de drukcondities in labotoestand waarbij de dimensioneringsregels werden vastgelegd. De regelgeving beperkt zich dus tot de ontwerpvoorwaarden. Mechanisch: Voor de mechanische toe‐ of afvoer van de systemen B, C en D worden de mechanische drijvende krachten opgewekt door een of meerdere ventilatoren. De werkelijke debieten van mechanische onderdelen hangen dus nauwelijks af van de weerscondities en blijven constant in de tijd. Hiertoe legt de EPB eisen op voor de minimum ontwerpdebieten van de mechanische openingen: het ventilatiesysteem wordt zodanig ontworpen dat de minimale debieten in alle betrokken ruimten tegelijkertijd en voor minstens één regelstand van de ventilator (meestal de hoogste stand) gehaald kunnen worden. Zodra het systeem gedimensioneerd, geïnstalleerd en correct afgesteld werd, kunnen de debieten echter nog aangepast worden aan de werkelijke dagelijkse behoeften van de gebruikers en geregeld worden op lagere (of hogere) debieten dan de geëiste minimum debieten. 4 Keuze ventilatiesysteem In de EPB‐regelgeving voor residentiele gebouwen onderscheidt men 4 verschillende ventilatiesystemen A, B, C of D, zie hoger. Elk van deze systemen heeft zijn voordelen… en zijn beperkingen. Iedere opdrachtgever zal dat systeem kiezen dat het best is aangepast aan zijn/haar specifiek project, met adviezen van de architect en de installateur. De keuze van het ventilatiesysteem is bijzonder belangrijk, want dit systeem kan een invloed uitoefenen op: de luchtkwaliteit in het gebouw, het thermisch comfort (mogelijke tocht in de winter), het akoestisch comfort (lawaai van buiten of door het systeem veroorzaakt), de investering, de werkingskosten en het energieverbruik. De tabel hieronder geeft een overzicht van de voor‐ (aangeduid met +) en nadelen (aangeduid met ‐) van de verschillende systemen voor deze criteria en kan de ontwerper dus helpen bij zijn keuze en de aannemer bij het voorstellen van een alternatief. De uiteindelijke prestaties van het systeem hangen niet alleen af van het type van het systeem, maar in grote mate ook van de kwaliteit van het ontwerp en de installatie en van het gebruik en het onderhoud. Een aantal risico's kunnen immers aanzienlijk beperkt worden door een correcte dimensionering, een oordeelkundige keuze van de componenten en een zorgvuldige installatie, enz. Voorbeelden: Het risico op lawaaihinder van mechanische systemen kan in ruime mate beperkt worden door onder andere het gebruik van correct gedimensioneerde en geplaatste geluiddempers. Zie bijlage akoestiek. Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 12/14 Het elektriciteitsverbruik kan verminderd worden door het luchtlekverlies van het kanalennet te beperken en door performante ventilatoren te kiezen. Zie praktijkrichtlijn. De keuze van het systeem en bepaalde componenten kan eveneens een invloed hebben op het in de EPB berekende E‐peil. De Infofiche 42.3 behandelt in detail de verschillende mogelijkheden voor de vermindering van het E‐peil met betrekking tot de ventilatie. De keuze van het type van systeem is vaak een persoonlijke en zelfs subjectief aanvoelen van de opdrachtgever en vindt soms al heel vroeg in het bouwproces plaats. Veel andere elementen van het stappenplan voor ventilatie kunnen een invloed hebben op de keuze van het typesysteem, in het bijzonder: De regelstrategie De ruimte nodig voor de ventilatiegroep en de kanalen van mechanische systemen De ruimte nodig voor de natuurlijke afvoerkanalen van systemen A en B. De invloed van de natuurlijke toevoeropeningen van systemen A en C op vlak van tocht en akoestiek. … Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 13/14 Algemeen Elektriciteitsverbruik Verwarmingsbehoefte n Systeem A Natuurlijk e toe‐ en afvoer +/– + (verb. = 0) – Koude luchtstromen – Extern lawaai Lawaai van systeem ‐ + (geen enkel geluid) Investering Gebruik Onderhoud Systeem B Mechanische toevoer, natuurlijke afvoer Luchtkwaliteit + + Energieverbruik – Systeem C Natuurlijke toevoer, mechanisch e afvoer Systeem D Mechanische toe‐ en afvoer + + + + – – – – – (let op indien voorverwarming ) Comfort – – (voorverwarmin g soms nodig) – + + + (indien warmterecuperatie ) – + – – +/– + (indien warmterecuperatie ) + – Kosten € € € € € € € € € € € € Hangt hoofdzakelijk af van de verwarmingsbehoeften en in mindere mate van het elektriciteitsverbruik (zie hierboven) € € € € € € € € Optivent Achtergrondbijlage 02 - Basisprincipes v130723 14/14