Slide 1 - Pearson

advertisement
Hoofdstuk 7
Voorrang en directe werking
EU-recht
De zaak Costa/ENEL, 6/64:
EU-recht heeft voorrang op
nationaal recht.
• De voorrang van EU-recht vloeit voort uit de supranationale
rechtsorde die de lidstaten hebben gecreëerd.
• De voorrang van EU-recht is gevolg van het feit dat de lidstaten
een supranationale organisatie in het leven hebben geroepen,
waaraan zij een stuk van hun eigen soevereiniteit hebben
afgegeven.
• De lidstaten kunnen de voorrang van EU-recht niet opzij schuiven
door – latere – nationale wetgeving.
Praktisch gevolg van voorrang
EU-recht: alle nationale instanties
moeten nationale regels die in strijd zijn
met EU-regels buiten toepassing laten.
Nationale regels buiten toepassing laten:
Nationale instanties moeten bij het nemen van hun
beslissingen net doen alsof alle – met EU recht
strijdige – nationale regels niet bestaan.
Alle nationale instanties:
Deze verplichting geldt niet alleen voor nationale
uitvoeringsinstanties, maar ook voor nationale
rechters.
De zaak Van Gend & Loos,
26/62: particulieren ontlenen
rechten en verplichtingen aan
EU-verdrag.
• De lidstaten hebben een stukje van hun
soevereiniteit aan de EU overgedragen.
• Niet alleen de lidstaten, maar ook particulieren,
ontlenen rechten en verplichtingen aan de
Verdragen.
• Particulieren kunnen de rechten die zij aan de
Verdragen ontlenen ‘uit eigen hoofde geldig maken’
(via de nationale rechter!).
Criteria voor directe werking van
verdragsbepalingen:
Door een verdragsbepaling aan particulieren
toegekende rechten heeft directe werking wanneer
deze een verplichting bevat die:
• Duidelijk en
• Onvoorwaardelijk is.
Wanneer is sprake van aan
particulieren toegekende rechten?
Een voorbeeld:
Artikel 30 VWEU:
‘In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke
werking zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks
geldt eveneens voor douanerechten van fiscale
aard.’
Particulieren (personen en bedrijven) hebben er
recht op geen heffingen te betalen bij handel binnen
de interne markt.
Wanneer is geen sprake van aan
particulieren toegekende rechten?
Een voorbeeld:
Artikel 285, lid 1, VWEU:
‘De Rekenkamer verricht de controle van de
rekeningen van de Unie.’
Particulieren ontlenen geen enkel recht aan deze
bepaling.
Wanneer is sprake van een
duidelijke verplichting?
Voorbeeld 1:
Artikel 30 VWEU:
‘In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke
werking zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks
geldt eveneens voor douanerechten van fiscale
aard.’
Een duidelijk verbod om particulieren heffingen te
laten betalen bij handel binnen de interne markt.
Wanneer is sprake van een
duidelijke verplichting?
Voorbeeld 2:
Artikel 110 VWEU:
‘De lidstaten heffen op producten van de overige lidstaten, al
dan niet rechtstreeks, geen hogere binnenlandse belastingen
van welke aard ook dan die welke, al dan niet rechtstreeks, op
gelijksoortige nationale producten worden geheven.
Bovendien heffen de lidstaten op de producten van de overige
lidstaten geen zodanige binnenlandse belastingen, dat daardoor
andere producties zijdelings worden beschermd.’
Begrippen in artikel 110 VWEU die uitsluitend door het EU-Hof nader
geïnterpreteerd (toegelicht) moeten worden, zijn (nadat de
interpretatie gegeven is) duidelijk.
Wanneer is geen sprake van
een duidelijke verplichting?
Een voorbeeld:
Artikel 47 VWEU:
‘De lidstaten begunstigen de uitwisseling van jeugdige
werknemers in het kader van een gemeenschappelijk
programma.’
Deze verplichting voor de lidstaten is niet duidelijk.
In lidstaat A kan uitwisseling gestimuleerd worden door
het bieden van financiële steun, terwijl in lidstaat B
uitwisseling kan worden gestimuleerd zonder financiële
steun.
Wanneer is sprake van een
onvoorwaardelijke verplichting?
Een voorbeeld:
Artikel 34 VWEU:
‘Kwantitatieve invoerbeperkingen en alle
maatregelen van gelijke werking zijn tussen de
lidstaten verboden.’
Dit verbod is onvoorwaardelijk omdat aan de
lidstaten geen enkele bevoegdheid wordt gegeven tot
een eigen interpretatie.
Vraag: blijft artikel 34 VWEU
onvoorwaardelijk na het lezen van
de uitzonderingen, vermeld in artikel 36
VWEU?
Artikel 36 VWEU:
‘De bepalingen van de artikelen 34 en 35 vormen geen beletsel voor
verboden of beperkingen van invoer, uitvoer of doorvoer, welke
gerechtvaardigd zijn uit hoofde van bescherming van de openbare
zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid en
het leven van personen, dieren of planten, het nationaal artistiek
historisch en archeologisch bezit of uit hoofde van bescherming van de
industriële en commerciële eigendom. Deze verboden of beperkingen
mogen echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een
verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormen.’
Ja
Alleen het Hof (en dus niet de lidstaten) mag de omvang van
deze uitzonderingen bepalen.
Wanneer is geen sprake van
een onvoorwaardelijke
verplichting (= voorwaardelijke
verplichting)?
Artikel 4, lid 3, tweede alinea VEU:
‘De lidstaten treffen alle algemene of bijzondere maatregelen die
geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit
handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende
verplichtingen te verzekeren.’
De lidstaten hebben een grote mate van vrijheid bij het
nakomen van deze verplichting. Daarom is deze
verplichting voorwaardelijk.
Directe werking van
secundair recht:
•Een verordening is ‘rechtstreeks toepasselijk in elke
lidstaat’ (artikel 288, alinea 2, VWEU). Een verordening
heeft dus directe werking.
•Een richtlijn moet worden omgezet in nationaal recht.
Als dat (tijdig) gebeurt, verkrijgen Unieburgers hun
rechten via het nationaal recht. In dat geval is directe
werking van de richtlijn niet nodig.
•Als een richtlijn niet (tijdig) wordt omgezet in nationaal
recht, krijgt deze na afloop van de omzettingstermijn
verticale directe werking.
Criteria voor directe werking van
richtlijnbepalingen:
•De richtlijnnorm bevat een duidelijke en
onvoorwaardelijke verplichting, waarbij rechten aan
particulieren worden toegekend.
•Deze verplichting is opgelegd aan de lidstaten en niet
aan particulieren.
•De richtlijnnorm is niet (tijdig) in nationaal recht omgezet
(de uiterste omzettingsdatum is verstreken).
Duidelijke en onvoorwaardelijke
verplichtingen kunnen bestaan
uit:
• Verplichtingen voor lidstaten
• Verplichtingen voor particulieren
• Verplichtingen voor zowel lidstaten als
particulieren
Deze verplichtingen kunnen alleen tot directe
werking leiden als daaruit rechten voor particulieren
voortvloeien.
Verticale en/of horizontale
directe werking
Verticale directe werking:
• Recht dat wordt ingeroepen op basis van een
duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting voor
lidstaten.
Horizontale directe werking:
• Recht dat wordt ingeroepen op basis van een
duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting voor
particulieren.
Verticale en horizontale directe werking:
• Recht dat wordt ingeroepen op basis van een
duidelijke en onvoorwaardelijke verplichting voor zowel
lidstaten als particulieren.
VWEU: verplichting voor lidstaten
waaruit rechten voor EU-burgers
voortvloeien:
Artikel 30 VWEU:
‘In- en uitvoerrechten of heffingen van gelijke werking
zijn tussen de lidstaten verboden. Zulks geldt
eveneens voor douanerechten van fiscale aard.’
EU-burgers ontlenen aan deze bepaling het recht om
geen heffingen te betalen bij handel binnen de
interne markt.
VWEU: verplichting voor
lidstaten, waaruit rechten
voor EU-burgers voortvloeien:
Artikel 21, lid 1, VWEU:
‘Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het
grondgebied van de lidstaten te reizen en te
verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en
voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen
ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.’
EU-burgers van lidstaat A ontlenen aan deze
bepaling het recht om te reizen en te verblijven in
lidstaat B.
Tabakrichtlijn: verplichting
voor lidstaten, waaruit rechten
voor EU-burgers voortvloeien:
Artikel 13, lid 1, richtlijn 2001/37:
‘De lidstaten mogen de invoer, de verkoop en het verbruik van
tabaksproducten die aan deze richtlijn voldoen, niet verbieden of
beperken om redenen die verband houden met de beperking van
de gehaltes aan teer, nicotine of koolmonoxide van sigaretten,
met de waarschuwingen betreffende de gezondheid of andere
bepalingen van deze richtlijn (...).’
Producenten en handelaren ontlenen aan deze bepaling
het recht om producten, die aan de door de richtlijn
gestelde eisen voldoen, vrijelijk te verhandelen binnen
de interne markt.
Mer-richtlijn: verplichting
voor lidstaten, waaruit rechten
voor EU-burgers voortvloeien:
Artikel 2, lid 1, richtlijn 85/337:
‘De lidstaten treffen de nodige maatregelen om te verzekeren
dat, voordat een vergunning wordt verleend, de projecten die
een aanzienlijk milieu-effect kunnen hebben, met name gezien
hun aard, omvang of ligging, worden onderworpen aan een
beoordeling van die effecten. Deze projecten worden
omschreven in artikel 4.’
Aan deze bepaling ontlenen omwonenden en
milieuorganisaties het recht dat geen vergunning wordt
verleend voor grote projecten voordat een
milieueffectrapportage heeft plaatsgevonden.
VWEU: Verplichting voor
particulieren, waaruit rechten voor
andere particulieren voortvloeien:
Artikel 102 VWEU:
‘Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voor
zover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan
worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen
misbruik maken van een machtspositie op de interne markt
of op een wezenlijk deel daarvan.’
Onderneming A ontleent aan deze bepaling het recht
op schadevergoeding als gevolg van misbruik van
machtspositie door onderneming B.
Colportage richtlijn:
verplichting voor de lidstaten,
waaruit rechten voor EU-burgers
voortvloeien:
Artikel 4 van richtlijn 85/577:
‘De handelaar is verplicht de consument, in het geval van
transacties als bedoeld in artikel 1 [transacties als gevolg van
colportage], schriftelijk mededeling te doen van het feit dat hij
[de consument] het recht heeft de overeenkomst binnen de in
artikel 5 gestelde termijnen op te zeggen [een week of langere
periode], alsmede van de naam en het adres van degene tegen
wie dit recht kan worden uitgeoefend.’
Als horizontale directe werking mogelijk zou zijn, zouden
EU-burgers de met een colporteur gesloten
overeenkomst binnen een week kunnen opzeggen (als
geen (tijdige) omzetting heeft plaatsgevonden).
VWEU: verplichting voor
lidstaten en particulieren,
waaruit rechten voor EU-burgers
voortvloeien:
Artikel 157, lid 1, VWEU:
‘Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat het beginsel
van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke
werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid
wordt toegepast.’
EU-burgers ontlenen aan deze bepaling het recht op
gelijke beloning voor gelijkwaardige arbeid.
Richtlijn gelijke behandeling:
verplichting voor lidstaten, waaruit
rechten voor EU-burgers
voortvloeien:
Artikel 3, lid 1, richtlijn 2002/73:
‘De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt
in dat er geen directe of indirecte discriminatie op grond van het
geslacht plaatsvindt in de publieke of de particuliere sector, met
inbegrip van overheidsinstanties, voor wat betreft:
a. voorwaarden voor toegang tot arbeid in loondienst (...).’
EU-burgers ontlenen aan deze bepaling het recht op gelijke
beloning voor gelijkwaardige arbeid. Omdat geen horizontale
directe werking van deze bepaling mogelijk is, kan dit recht
niet worden ingeroepen tegen particuliere werkgevers.
Nationale rechter heeft
verplichting tot conforme
interpretatie
• Als directe werking niet mogelijk is (bijvoorbeeld
omdat richtlijnen geen horizontale werking hebben),
moet de nationale rechter – via interpretatie van het
nationale recht – proberen de schending van EUrecht ongedaan te maken.
• De nationale rechter is dus (voor zover mogelijk)
verplicht tot conforme interpretatie van het nationale
recht.
De verplichting tot conforme
interpretatie. Wat betekent het?
De verplichting tot conforme interpretatie
betekent dat de nationale rechter moet proberen
het nationale recht zodanig te interpreteren dat
het in overeenstemming is met EU-recht. Dit is
slechts hoogst zelden mogelijk omdat de
nationale rechter geen onbeperkte vrijheid heeft
om dit te doen. Bij de opdracht tot conforme
interpretatie geldt een aantal belangrijke
beperkingen.
Beperkingen terzake van de
verplichting tot conforme
interpretatie:
• Conforme interpretatie moet de grondrechten,
neergelegd in het EVRM, eerbiedigen, met name het
recht op een eerlijk proces.
• Het rechtszekerheidsbeginsel moet bij conforme
interpretatie gerespecteerd worden.
• Richtlijnconforme interpretatie mag niet zover gaan
dat het nationale recht contra legem wordt uitgelegd.
De nationale rechter heeft dus geen verplichting om
het tegendeel te lezen van wat er in de nationale wet
staat.
De verplichting tot conforme
interpretatie. Wanneer biedt dit
een oplossing?
• Conforme interpretatie biedt een oplossing
wanneer een lidstaat een richtlijn heeft omgezet,
maar dat niet helemaal goed gedaan heeft.
• In dat geval kan (en moet) de nationale rechter
deze verkeerde omzetting repareren door ervan
uit te gaan dat de nationale wetgever niet de
bedoeling heeft gehad om de richtlijn verkeerd
om te zetten in nationaal recht.
Lidstaten zijn aansprakelijk
voor schade als een door de
EU – aan particulieren toegekend
recht – geschonden wordt.
Bij een eis tot schadevergoeding moet een
particulier het volgende bewijzen:
• De geschonden EU-regel heeft de bedoeling om aan
particulieren rechten toe te kennen.
• Er is sprake van een voldoende gekwalificeerde
schending van EU-recht door een lidstaat.
• Er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen
de schending van EU-recht en de geleden schade.
Bewijs van voldoende
gekwalificeerde schending van
EU-recht (VGSEU)
Vrijwel onmogelijk om VGSEU te bewijzen:
• In de zaak Brasserie du Pêcheur, C-46/93, moest de Franse
brouwer bewijzen dat Duitsland wist dat het artikel 34 VWEU
geschonden had. Duitsland kon dit echter pas weten na de
uitspraak in de zaak Commissie/Duitsland, 178/84.
Gemakkelijk om VGSEU te bewijzen:
• Stel dat Faccini Dori schadevergoeding zou eisen van Italië.
Nadat de uiterste termijn voor omzetting van een richtlijn is
verstreken, levert het uitblijven van die omzetting automatisch
een VGSEU op (zaak Dillenkofer, C-178/94).
Download