4 Reclame langs elektronische weg

advertisement
4
Reclame langs elektronische weg
Lokke Moerel en Alex van der Wolk1
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk komen de normen aan de orde die specifiek zien op reclame langs
elektronische weg (bijvoorbeeld via websites, e-mail, sociale media, enzovoort). Niet
worden dus behandeld de algemene informatievereisten die voor websites gelden,
daarvoor wordt verwezen naar hoofdstuk 1. Verder worden ook niet behandeld de
algemene normen die van toepassing zijn op alle vormen van reclame, zoals de regels
van de Nederlandse Reclame Code (NRC) en de artikelen 6:194-196 Burgerlijk Wetboek
(BW) inzake misleidende reclame. Uitzondering daarop vormen de gevallen waarbij
specifieke kwesties rijzen bij de toepassing van algemene reclamenormen op uitingen
op internet. Zo is met name in de rechtspraak van de Reclame Code Commissie (RCC)
aan de orde gekomen wanneer bepaalde informatie op websites als reclame moet worden
gekwalificeerd (zie paragraaf 4.2). Wel komen aan de orde de regels die de Telecommunicatiewet stelt voor het aanbieden van rechtstreekse commerciële communicatie (direct
marketing) via elektronische weg (zoals e-mail en sms). Daarnaast is ook van belang
de aangepaste ePrivacy Richtlijn (zoals recentelijk geïmplementeerd in de Telecommunicatiewet) waarin het gebruik van cookies wordt gereguleerd, hetgeen relevant is voor
zogeheten behavioural advertising en andere klant volgsystemen (paragraaf 4.5). Ook
het gebruik van social media als communicatiemiddel maakt zijn opmars, hetgeen
nieuwe vragen oproept, zoals of gesponsorde tweets en review-acties als reclame moeten
worden aangemerkt.
4.2
Reclame op websites
Met betrekking tot informatie op websites moet de vraag gesteld worden wanneer deze
kwalificeren als reclame. Dit is relevant omdat ingevolge artikel 3:15e lid 1 sub a BW
commerciële communicatie die deel uitmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormt, “duidelijk als zodanig herkenbaar” dient te zijn
(zie paragraaf 4.2.3). De vraag wanneer informatie als reclame dient te worden aangemerkt, is vooral aan de orde gekomen in de uitspraken van de RCC over artikel 1 van
de NRC. Ingevolge artikel 1 NRC wordt onder reclame-uiting verstaan: “iedere openbare
en/of systematische directe dan wel indirecte aanprijzing van goederen, diensten en/of
denkbeelden door een adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze, al dan niet
1
Lokke Moerel en Alex van der Wolk zijn advocaat en werkzaam binnen de ICT-sectie van De Brauw
Blackstone Westbroek Amsterdam.
71
4.2
RECLAME OP WEBSITES
met behulp van derden”.2 De verschillende elementen van deze definitie worden hierna
apart toegelicht.
4.2.1
Aanprijzing
In de toelichting bij artikel 1 NRC staat dat aankondigingen die geen enkel aanprijzend
element bevatten, zoals openingstijden, familieberichten en louter feitelijke informatie
omtrent (gewijzigd) beleid van overheden of bedrijven, niet onder de definitie vallen.
In dit verband is wel de vraag opgekomen of het enkel hebben van een zogenaamde
‘corporate website’ met informatie over het bedrijf en haar producten al als reclame is
aan te merken. Dit is met name relevant voor producten waarvoor een (beperkt)
reclameverbod geldt (zoals voor volledige zuigelingenvoeding, geneesmiddelen of
tabaksreclame).3 Voor zover het loutere productinformatie betreft, die overigens ook
niet wervend is gepresenteerd, zal dit niet als een ‘aanprijzing’ dienen te worden aangemerkt. Voor de beoordeling of sprake is van een aanprijzend element speelt de totale
uiting een rol. Het gaat volgens de toelichting bij artikel 1 NRC niet alleen om de tekst,
maar ook om de grootte, opmaak, kleurgebruik en dergelijke. Zo oordeelde de RCC
in de zaak Vereniging Borstvoeding Natuurlijk/Milupa,4 dat de website van Milupa
niet louter feitelijke informatie bevatte maar ook een wervend karakter had voor de
diverse zuigelingenvoedingsproducten van adverteerster, en oordeelde daarmee de hele
site in strijd met artikel 13 lid 1 Warenwetregeling Zuigelingenvoeding en artikel 2
NRC.
Ook de enkele vermelding van de naam van een adverteerder kan reeds reclame zijn
(zoals bijvoorbeeld in het geval van sponsorborden). Langs dezelfde lijn zou ook van
een aankondiging van gewijzigde openingstijden van bijvoorbeeld Ikea een zekere
werving kunnen uitgaan, al was het maar door het enkele feit dat het bedrijf (weer eens)
onder de aandacht van het publiek wordt gebracht. In de definitie van reclame is niet
opgenomen dat de aanprijzing plaats moet vinden tegen betaling. Dit is ook niet relevant.
Voor het publiek maakt het geen verschil of een reclame-uiting tegen betaling dan wel
gratis is geplaatst.
Artikel 1 NRC stelt verder dat onder reclame mede wordt verstaan het vragen van
diensten.
2
3
4
72
Deze definitie is op 1 januari 2011 gewijzigd, waarbij is toegevoegd dat systematische directe en indirecte
aanprijzingen, al dan niet met behulp van derden, ook onder de definitie van reclame vallen. De reden
voor deze toevoeging is geweest de steeds groter wordende aanwezigheid van bedrijven op sociale media,
waarover meer in paragraaf 4.6.
Het element aanprijzing is niet relevant voor de vraag of de regeling inzake misleidende en vergelijkende
reclame (artikel 6:194-196 BW) van toepassing is. Daarvoor is immers slechts nodig dat sprake is van
een ‘openbare mededeling’.
Zie RCC 29 juli 1999, doss. 1044/99.0066A.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.2.2
4.2
Openbaarheid
Een volgende vraag waarover de RCC zich heeft gebogen, is of een website die uitsluitend
toegankelijk is na opvragen en verkrijging van een ‘password’ als een ‘openbare’ aanprijzing kan worden aangemerkt. De RCC oordeelde dat er sprake was van een ‘openbare
aanprijzing’, omdat alle internetgebruikers door het enkele aanvragen van een password
en invoeren van een inlognaam aanstonds toegang hadden tot de site, die niet louter
feitelijke informatie bevatte, maar ook een wervend karakter had voor de diverse producten van adverteerster. In dit betreffende geval kon het password elektronisch worden
aangevraagd waarmee inderdaad veelal ‘aanstonds’ toegang kon worden verkregen tot
de site.5
Volgens de Codecommissie van de Stichting Code Geneesmiddelenreclame is er geen
sprake van een openbare aanprijzing als het wachtwoord alleen beschikbaar is voor een
beperkte groep van beroepsbeoefenaren, waarbij de adverteerder er bovendien voor
moet zorgen dat het wachtwoord niet volstrekt voor de hand ligt.6
Ook een reclame-e-mail verzonden naar de leden van een vereniging voor computergebruikers werd door de RCC als een openbare aanprijzing aangemerkt “nu de mailing
aan een grote groep mensen is verstuurd en deze geen op de persoon van de ontvanger
toegesneden aanbod bevat.”7
4.2.3
Onderscheid reclame en redactionele inhoud
Ingevolge artikel 3:15e lid 1 sub a BW dient commerciële communicatie die deel uitmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormt
“duidelijk als zodanig herkenbaar” te zijn. Ook verschillende gedragscodes vereisen
een duidelijke scheiding tussen commerciële en redactionele informatie op internet
(zie ook paragraaf 4.3.2).
Voor papieren media is deze regel neergelegd in artikel 10 NRC. Probleem is dat bij
online reclame de scheidslijn tussen productinformatie/redactionele tekst enerzijds en
reclame anderzijds in veel gevallen moeilijk(er) is te maken. Gezien de opzet van veel
websites, waarbij feitelijke informatie over een bedrijf en haar producten wordt vermengd met duidelijk wervende elementen, bestaat het gevaar dat voor het publiek de
reclame-elementen niet altijd duidelijk als zodanig herkenbaar zijn. De uitspraken die
beschikbaar zijn over het onderscheid tussen reclame en redactionele tekst betreffen
papieren media waarin teksten waren opgenomen die zowel een redactioneel ogende
5
6
7
Zie RCC 20 april 1999, doss. 1044/99.0066A en B, bevestigd door CvB 29 juli 1999 (Vereniging Borstvoeding Natuurlijk/Milupa). Vergelijkbare uitspraken zijn gedaan in dossiers 99.0066 B, C en D.
Zie CGR 24 maart 2000, Mediaforum 2000-6, p. 223, m.nt. M. de Cock Buning.
CvB 16 april 2005, 1363/05.0089. Zie tevens RCC 9 augustus 2004, 04.0223 (Sanoma).
73
4.3
I N F O R M AT I E V E R P L I C H T I N G E N E L E K T R O N I S C H E H A N D E L
opmaak hadden als een wervend karakter. Dergelijke teksten werden als (misleidende)
reclame-uitingen aangemerkt, omdat de tekst niet als reclame herkenbaar was.8
Bij volledige lezing van een uiting zal meestal duidelijk zijn of iets een wervend karakter
heeft. De strekking van artikel 10 NRC is nu juist ervoor te zorgen dat een reclameuiting ook (onmiddellijk) als zodanig herkenbaar is. Bij een redactionele opmaak van
een reclame-uiting is daarvan per definitie geen sprake. In papieren media kan het
onderscheid tussen redactionele en commerciële informatie worden aangegeven door
boven commerciële uitingen cursief de mededeling ‘advertentie’ op te nemen. Wat
betreft websites kan de scheiding in bepaalde gevallen op dezelfde manier worden
bewerkstelligd. Niet elke soort online reclame zal zich hier echter voor lenen (denk
bijvoorbeeld aan banners), in welk geval de scheidslijn door afwijkend kleurgebruik,
opmaak, presentatie of anderszins moet worden aangegeven.
4.3
Informatieverplichtingen elektronische handel
Ingevolge Afdeling 1A van boek 3 BW (Elektronisch vermogensrechtelijk rechtsverkeer)
gelden voor dienstverleners van ‘diensten van de informatiemaatschappij’ een aantal
algemene informatievoorschriften. Verder geldt een aantal bijzondere informatievoorschriften voor ‘commerciële communicaties’ die deel uitmaken van een dienst van de
informatiemaatschappij of een dergelijke dienst vormen.9 Voor de algemene informatievereisten wordt verwezen naar hoofdstuk 1.
4.3.1
Dienst van de informatiemaatschappij
De definitie van ‘dienst van de informatiemaatschappij’ is te vinden in artikel 3:15d lid
3 BW: “elke dienst die gewoonlijk tegen vergoeding, langs elektronische weg, op afstand
en op individueel verzoek van de afnemer van de dienst wordt verricht zonder dat
partijen gelijktijdig op dezelfde plaats aanwezig zijn”. Overweging 18 van de e-Commercerichtlijn maakt duidelijk dat ook activiteiten waarvoor afnemers niet betalen
maar die wel een economische activiteit vormen (zoals online reclame) onder de definitie vallen.10
8
9
10
74
Zie Hof Amsterdam 2 april 1998, Mediaforum 1998-5, nr. 25, p. 158 (Pharma Nord/KAG) en RCC 14
september 2004, 04.0303 (House of Trends). Zie voor een vergelijkbare zaak ook RCC 12 augustus
2002, DM 02.0300 (Geldwijzer).
Zie artikel 3:15e lid 1 BW.
Dit is in lijn met de definitie van diensten in de zin van artikel 50 EG-Verdrag (voorheen artikel 60 EGVerdrag): “diensten die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden”, zoals geïnterpreteerd in de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie. Overwegingen 2 en 19 van de Transparantierichtlijn maken
duidelijk dat artikel 50 EG-Verdrag van toepassing is op het begrip ‘diensten’ in de definitie van ‘diensten
van de informatiemaatschappij’. In de jurisprudentie is uitgemaakt dat artikel 60 (thans 50) EG-Verdrag
niet vereist dat de diensten worden betaald door de ontvanger van de diensten, zie HvJ EG 18 maart
1980, C52/79 (Bond van Adverteerders ao vs. Nederland). Zie over de jurisprudentie uitgebreid Justin
Harrington, ‘Information Society Services: what are they and how relevant is the definition?’, Computer
Law & Security Report, Vol. 17, no. 3, 2001.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.3
Overigens gelden de bijzondere informatieverplichtingen ter zake van ‘commerciële
communicatie’ onder artikel 3:15e BW tevens voor commerciële communicatie die
deel uitmaakt van een dienst van de informatiemaatschappij (deze commerciële communicatie hoeft derhalve niet zelf een dienst van de informatiemaatschappij te vormen).
4.3.2
Specifieke regels voor ‘commerciële communicatie’
Artikel 3:15e lid 1 BW geeft regels waaraan ‘commerciële communicatie’ moet voldoen.
‘Commerciële communicatie’ is gedefinieerd als: “elke vorm van communicatie bestemd
voor het aanprijzen van de goederen, diensten of het imago van een onderneming,
instelling of persoon die een commerciële, industriële of ambachtelijke activiteit of een
gereglementeerd beroep uitoefent”.11 De definitie maakt verder duidelijk dat op zich
geen commerciële communicatie vormt “informatie die rechtstreeks toegang geeft tot
de activiteit van een onderneming, instelling of persoon, in het bijzonder een domeinnaam of een elektronisch postadres” en verder “mededelingen over de goederen of
diensten of het imago van een onderneming, instelling of persoon, die onafhankelijk
van deze en in het bijzonder zonder financiële tegenprestatie zijn samengesteld”. Deze
informatie zal derhalve alleen dienen te worden aangemerkt als ‘commerciële communicatie’ als er sprake is van bijkomende omstandigheden. De vraag is opgeworpen of
banners of buttons die tegen betaling op een website worden opgenomen en die een
hyperlink bevatten naar de website van de betreffende adverteerder kunnen worden
gekwalificeerd als ‘commerciële communicatie’.12 De hyperlink zelf kan waarschijnlijk
worden aangemerkt als “informatie die rechtstreeks toegang geeft tot de activiteiten
van een onderneming, organisatie of persoon”. Het zal derhalve van de vormgeving
van de banner of button (of van de hyperlink) afhangen of de betreffende uiting als
‘commerciële communicatie’ dient te worden aangemerkt. Het enkele opnemen van
een hyperlink naar een andere website (ook indien dit tegen betaling geschiedt) lijkt
daartoe niet voldoende.13
De door een online aanbieder op een site op te nemen reclame alsook de door deze
aanbieder te versturen direct e-mail en e-nieuwsbrieven vallen zonder meer onder het
gedefinieerde begrip commerciële communicatie. Voor de online aanbieder geldt dat
al deze commerciële communicatie duidelijk als zodanig herkenbaar moet zijn. In geval
11
12
13
Zie artikel 15e lid 3 BW.
Zie J.J.C. Kabel, ‘Reclamerecht online. Problemen in theorie en praktijk (I)’, IER 2001-6, p. 260. Kabel
is van oordeel dat zodra de plaatsing van de button of banner tegen betaling geschiedt, er sprake is van
commerciële communicatie, dit ondanks het feit dat de definitie in beginsel uitsluit informatie die
rechtstreeks toegang geeft tot de activiteiten van een onderneming (organisatie of persoon).
Zo is het goed mogelijk dat een onderneming haar adresinformatie tegen betaling laat opnemen in
bepaalde online zoeksystemen. De bedoeling van de e-Commercerichtlijn is duidelijk deze adresinformatie buiten schot te laten, ook indien opname tegen betaling geschiedt. Vergelijk ook de hiervoor in
paragraaf 4.2 behandelde definitie van reclame-uiting in de zin van de NRC, waar eveneens feitelijke
informatie over een bedrijf (waaronder adresinformatie kan worden begrepen) buiten de definitie is
gebracht, dit ongeacht of een publicatie van bijvoorbeeld gewijzigde adresgegevens tegen betaling
geschiedt. Dit wordt pas anders indien de betreffende uiting zodanig is vormgegeven dat deze toch als
een reclame-uiting dient te worden gekwalificeerd.
75
4.4
RECLAME VIA E-MAIL, SMS, ANDERE ONGEVRAAGDE ELEKTRONISCHE BERICHTEN
van ongevraagde commerciële communicatie door middel van elektronische post dient
deze reeds bij ontvangst duidelijk en ondubbelzinnig als zodanig herkenbaar te zijn.14
Hieraan kan worden voldaan door een vermelding op het envelop-icoontje of in de
header van de elektronische post, zodat de ontvanger van het bericht onmiddellijk en
zonder de envelop te openen kan zien dat het om commerciële communicatie gaat.
Verder moet duidelijk worden aangegeven van wie de communicatie afkomstig is. Als
de communicatie verkoopbevorderende aanbiedingen (zoals het geven van kortingen,
geschenken, enzovoort), wedstrijden (prijsvragen, enzovoort) of spelen omvat, dient
tot slot een duidelijke en ondubbelzinnige vermelding te zijn opgenomen van de aard
en de voorwaarden van de aanbieding of deelneming.15
4.3.3
Wet oneerlijke handelspraktijken
Op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken16 dient commerciële communicatie
(reclame of marketing daaronder begrepen) altijd te zijn voorzien van essentiële
informatie ten behoeve van die communicatie.17 Onder essentiële informatie wordt
(mede) begrepen de informatie bedoeld in artikel 3:15d lid 1 en 2 (onder andere identiteit en contactgegevens van de aanbieder en eventuele prijs van de dienst) en 3:15e
lid 1 (voornoemd).18 Het ontbreken van dergelijke informatie levert een misleidende
(en daarmee oneerlijke) handelspraktijk op, als gevolg waarvan een handelaar
onrechtmatig handelt jegens een consument.19
4.4
Reclame via e-mail, sms, andere ongevraagde elektronische berichten
4.4.1
Opt-in
Artikel 11.7 lid 1 Telecommunicatiewet bepaalt dat onder andere het gebruik van
elektronische berichten voor het overbrengen van ongevraagde communicatie voor
commerciële, ideële of charitatieve doeleinden aan abonnees uitsluitend is toegestaan
indien de verzender kan aantonen dat de desbetreffende abonnee daarvoor voorafgaand
toestemming heeft verleend (‘opt-in’-systeem).
Uit de wetsgeschiedenis bij artikel 11.7 Telecommunicatiewet blijkt dat onder ‘verzender’
niet alleen wordt begrepen degene die op de verzendknop drukt (de feitelijke verzender),
maar ook ‘degene waarvan het bericht afkomstig is’ (de materiële verzender).20 De opt-
14
15
16
17
18
19
20
76
Artikel 15e lid 1 sub d BW.
Artikel 15e lid 1 sub c BW.
Artikel 6:193a-6:193j BW. De Wet oneerlijke handelspraktijken is een implementatie van de Richtlijn
betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt,
2005/29/EG d.d. 11 mei 2005, PbEG L149 d.d. 11 juni 2005.
Artikel 6:193d lid 2 BW.
Artikel 6:193f BW.
Artikel 6:193b lid 1 en lid 3 BW.
Zie Nota naar aanleiding van het Verslag bij de wijziging van de Telecommunicatiewet, Kamerstukken
II 2002/03, 28 851, nr. 7, p. 41.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.4
in geldt voor een breed scala van ‘elektronische berichten’. Hieronder valt elk “tekst-,
spraak-, geluids- of beeldbericht dat over een openbaar elektronisch communicatienetwerk wordt verzonden en in het netwerk of in de randapparatuur van de ontvanger
kan worden opgeslagen tot het door de ontvanger wordt opgehaald” (artikel 11.1 sub
i Telecommunicatiewet).
De opt-in dient te worden verkregen van ‘abonnees’ of ‘gebruikers’. Een abonnee is
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die partij is bij een overeenkomst met een
aanbieder van openbare elektronische communicatiediensten voor de levering van
dergelijke diensten.21 Een gebruiker is een natuurlijk persoon of rechtspersoon die
gebruikmaakt van of verzoekt om een openbare elektronische communicatiedienst.22
Vanwege de uitbreiding van deze definities met ‘rechtspersoon’ geldt het opt-in-vereiste
ook voor bijvoorbeeld een werknemer die gebruikmaakt van een door zijn werkgever
ter beschikking gesteld e-mailadres. Bovendien geldt de opt-in-eis ook voor de werkgever.23 Wel is op de verzending van ongevraagde elektronische communicatie aan
rechtspersonen en natuurlijke personen handelend in de uitoefening van beroep of
bedrijf een versoepeld regime van toepassing (artikel 11.7 lid 2 Telecommunicatiewet).
Geen voorafgaande toestemming is vereist indien de verzending geschiedt aan een adres
dat voor het doel van dergelijke communicatie is bekendgemaakt. Het moet dan wel
gaan om een adres waaruit blijkt dat het bedrijf dergelijke communicatie wenst (bijvoorbeeld [email protected]). Algemene adressen (zoals [email protected])
vallen dan weer niet onder de uitzondering. Een andere uitzondering betreft de situatie
dat de abonnee is gevestigd buiten de EER en het aldaar geldende recht geen voorafgaande toestemming vereist.24
De toestemming moet een “vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting”
zijn (artikel 11.1 sub g Telecommunicatiewet jo artikel 1 sub i Wbp). De toestemming
is vormvrij en kan ook online worden gegeven door het aanklikken van een vakje.25
Het vragen van toestemming door middel van een vooraf aangevinkt vakje is echter
niet voldoende. In dat geval is het immers heel goed mogelijk dat de gebruiker de
betreffende regel heeft overgeslagen zonder hem te hebben gelezen, zodat niet gesproken
kan worden van een wilsuiting. Om dezelfde reden acht het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) het ook niet afdoende dat de toestemming wordt opgenomen in
de gebruikersvoorwaarden (van de website) of bijvoorbeeld in een privacy statement.
21
22
23
24
25
Zie de definitie in artikel 1.1 sub p Telecommunicatiewet.
Zie de definitie in artikel 1.1 sub n Telecommunicatiewet.
Zie Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Telecommunicatiewet, Kamerstukken II 2010/11,
32 549, p. 76.
Zie Kamerstukken II 2005/06, 30 661, nr. 3.
Zie in die zin overweging 17 van de Richtlijn privacy en elektronische communicatie en Opinie 5/2004
‘on unsolicited communications for marketing purposes under article 13 of Directive 2002/58/EC’ van
de Article 29 Data Protection Working Party, van 27 februari 2004, p. 5, en ook Opinie 15/2011 ‘on the
definition of consent’, van 13 juli 2011.
77
4.4
RECLAME VIA E-MAIL, SMS, ANDERE ONGEVRAAGDE ELEKTRONISCHE BERICHTEN
Het vereiste dat de toestemming op informatie moet berusten, betekent dat de verantwoordelijke de betrokkenen op de hoogte moet stellen van alle, voor het geven van
toestemming, relevante informatie. Onder meer zal hij de direct-marketingdoeleinden
en de goederen of diensten (of de categorieën goederen of diensten) waarvoor hij het
e-mailadres wil gaan gebruiken, duidelijk moeten aangeven. Indien de gegevens ook
worden gebruikt voor e-mailberichten met betrekking tot producten of diensten van
derden of voor dat doel aan derden zullen worden verstrekt, moet dit duidelijk worden
vermeld door het specificeren van de doeleinden en (categorieën) van producten of
diensten waar het om gaat.26 Dit kan met zich brengen dat als de doeleinden waarvoor
toestemming wordt gevraagd van elkaar verschillen, voor elk doeleinde apart toestemming moet worden gevraagd. De Artikel 29-werkgroep noemt dit het principe van
granularity.27 Aparte toestemming zal daardoor verkregen moeten worden voor enerzijds
het toezenden van informatie over eigen producten en anderzijds het doorgeven van
de gegevens aan derde partijen. Indien de toestemming wordt gekoppeld aan het verkrijgen of ontvangen van bepaalde diensten, kan dit ertoe leiden dat de toestemming
niet kan worden geacht vrijwillig te zijn gegeven. Dit geldt met name indien het producten of diensten betreft die behoren tot de primaire levensbehoeften of waarvoor
geen alternatief bestaat, zoals bepaalde overheidsdiensten. Wat betreft minderjarigen
tot 16 jaar dient in plaats van de toestemming van de betrokkene de toestemming van
de wettelijke vertegenwoordiger te worden verkregen, welke te allen tijde kan worden
ingetrokken28 (zie ook hoofdstuk 3.4.2).
Artikel 11.7 lid 1 Telecommunicatiewet bepaalt tot slot uitdrukkelijk dat het aan de
verzender is om aan te tonen dat de abonnee voorafgaand toestemming heeft verleend.
Overigens legt artikel 11.7 (lid 6 e.v.) Telecommunicatiewet ook de verplichting op om
ingeval van commerciële communicatie per telefoon het Bel-me-niet register te raadplegen. De behandeling van dit register valt buiten het bestek van dit hoofdstuk.
4.4.2
Opt-out voor eigen soortgelijke producten
Ingevolge artikel 11.7 lid 3 Telecommunicatiewet mag “eenieder die elektronische
contactgegevens voor elektronische berichten heeft gekregen in het kader van de verkoop
van zijn product of dienst deze gebruiken voor het overbrengen van communicatie
voor commerciële, ideële of charitatieve doeleinden met betrekking tot gelijksoortige
producten of diensten, mits bij de verkrijging van de contactgegevens aan de klant
duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid is geboden om kosteloos en op gemakkelijke
wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van die elektronische contactgegevens,
en, indien de klant hiervan geen gebruik heeft gemaakt, hem bij elke overgebrachte
communicatie de mogelijkheid wordt geboden om onder dezelfde voorwaarden verzet
26
27
28
78
Zie Opinie 5/2004, p. 5 en Koning Klant, Het gebruik van klantgegevens voor marketingdoeleinden, Den
Haag: Registratiekamer, juli 1999, p. 18 en 35.
Opinie 15/2011 ‘on the definition of consent’ van de Article 29 Working Party, van 13 juli 2011.
Zie artikel 5 Wbp.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.4
aan te tekenen tegen het verder gebruik van zijn elektronische contactgegevens”. Indien
aan de in dit artikellid vermelde voorwaarden wordt voldaan, geldt dus een optout-systeem.
Het opt-out-regime geldt alleen voor e-mailadressen (of andere elektronische contactgegevens) die zijn verkregen in het kader van de ‘verkoop van een product of dienst’.
Dit betekent dat voor het product of de dienst een prijs in geld moet zijn betaald.29 Er
kan dus niet met marketing incentives (‘vul uw e-mailadres in voor een gratis monster’)
worden getracht opt-out-bestanden op te bouwen. Ook indien een bedrijf e-mailadressen
heeft verkregen als gevolg van deelname aan een speciale actie van het bedrijf (Amstel
verkrijgt e-mailadressen van deelnemers aan een prijsvraag die tickets kunnen winnen
voor de Champions League), zal geen sprake zijn van een bestaande klantrelatie.30 Dit
geldt ook indien een aankoopverplichting voor deelname geldt. In dat geval kan niet
worden gezegd dat het e-mailadres ‘in het kader van de verkoop van een product is
verkregen’. Immers, voor de aanschaf van een flesje bier is geen logisch vereiste dat de
klant zijn contactgegevens aan de verkoper verstrekt. Indien producten bijvoorbeeld
worden verhuurd, zal dit waarschijnlijk wel onder de ‘verkoop’ van een dienst kunnen
worden begrepen.
De klant dient, zowel op het moment van verzameling van de contactgegevens (meestal
het moment waarop de koop wordt gesloten) als achteraf bij iedere overgebrachte
communicatie, duidelijk en uitdrukkelijk de gelegenheid te worden geboden om kosteloos en op gemakkelijke wijze verzet aan te tekenen tegen het gebruik van zijn elektronische contactgegevens.31 Alleen de kosten voor het meedelen van het verzet komen
voor rekening van de klant.32 De klant dient vooraf te zijn geïnformeerd over het gebruik
van zijn elektronische contactgegevens voor (gespecificeerde) direct marketingdoeleinden. In dit verband rijst de vraag hoe lang nog na de koop ongevraagde communicaties
mogen worden verstuurd. Onder de Wbp zullen deze persoonsgegevens niet oneindig
mogen worden bewaard. Naar analogie met de vrijstelling voor communicatiebestanden
in het Vrijstellingsbesluit33 zouden de persoonsgegevens uiterlijk een jaar na datum
van de aankoop (of afloop van de diensten) moeten worden verwijderd, tenzij in dat
jaar nieuwe communicaties aan de klant zijn verstuurd, op welk moment dan een
nieuwe termijn van een jaar aanvangt. Degene die de contactgegevens gebruikt, dient
maatregelen te nemen om in geval van verzet de verwerking van deze gegevens terstond
te beëindigen (artikel 11.7 lid 2 Telecommunicatiewet jo. artikel 41 lid 2 Wbp).
29
30
31
32
33
Zie ook artikel 7:1 BW.
Het voorbeeld wordt genoemd door Ch. Alberdingk Thijm, ‘Spam. “Lovely spam! Wonderful spam!
Shut up!”’, juni 2004, p. 12, te vinden op www.adformatie.nl, die aldaar tot de tegenovergestelde conclusie komt dat Amstel op deze wijze de e-mailadressen wél heeft verkregen in het kader van de verkoop
van een product.
Artikel 41 lid 2 Wbp is van overeenkomstige toepassing.
Zie overweging 41 Richtlijn privacy en elektronische communicatie.
Artikel 42 lid 6 Vrijstellingsbesluit Wbp.
79
4.4
RECLAME VIA E-MAIL, SMS, ANDERE ONGEVRAAGDE ELEKTRONISCHE BERICHTEN
Degene die de elektronische contactgegevens heeft verkregen, mag deze alleen gebruiken
voor direct marketing van zijn ‘eigen producten of diensten’. Direct marketing van de
producten van groepsmaatschappijen is dus niet toegestaan.34 Goed verdedigbaar is
wel dat een distributeur direct e-mail mag versturen voor de producten van zijn toeleverancier. Indien de klant de producten van de distributeur afneemt, zijn dat immers
ook zijn eigen producten. In zo’n geval zal de toeleverancier (bijvoorbeeld de producent
van een bepaalde auto) echter niet eveneens op opt-out-basis de elektronische contactgegevens mogen gebruiken van de klant die een auto van zijn merk bij een van zijn
distributeurs heeft gekocht. De toeleverancier is in dat geval een derde.
De toe te sturen elektronische berichten moeten ‘gelijksoortige producten of diensten’
betreffen. Wat wel en wat niet als een gelijksoortig product mag worden aangemerkt,
zal in de praktijk moeten blijken. De Artikel 29-werkgroep35 stelt dat de uitzondering
van artikel 11.7 lid 2 Telecommunicatiewet restrictief moet worden toegepast. De vraag
wat onder een gelijksoortig product moet worden verstaan, moet worden beantwoord
vanuit het ‘objectieve’ perspectief van de geadresseerde (wat is de redelijke verwachting
van de geadresseerde?) en niet vanuit het perspectief van de verstuurder.36 Indien in
een branche bepaalde producten veelal door eenzelfde bedrijf worden aangeboden, zal
de verwachting van de geadresseerde anders zijn dan wanneer de betreffende producten
gewoonlijk door verschillende partijen worden aangeboden. Verder geldt dat de verwachting van de geadresseerde kan worden beïnvloed door de bij het bieden van de
opt-out te verstrekken informatie.37
4.4.3
Algemene informatievereisten voor ongevraagde commerciële communicatie
Ingevolge artikel 11.7 lid 4 Telecommunicatiewet dient in elk ongevraagd elektronisch
bericht de volgende informatie te worden verstrekt:
– de werkelijke identiteit van degene namens wie de communicatie wordt overgebracht
(gebruik van een pseudoniem is derhalve niet toegestaan);
– een geldig postadres of nummer waaraan de ontvanger een verzoek tot beëindiging
van dergelijke communicatie kan richten.
Deze zelfde informatieplichten vloeien overigens ook voort uit de Wet overeenkomsten
op afstand (welke bepalingen zijn opgenomen in artikel 7:46a-7:46j BW). Artikel 7:46h
lid 4 legt aan de online aanbieder dezelfde informatieverplichtingen op als artikel 11.7
lid 4 Telecommunicatiewet.38
34
35
36
37
38
80
Zie Opinie 5/2004, p. 9.
Zie Opinie 5/2004, p. 9.
Zie Opinie 5/2004, p. 9.
Zie ook Nota naar aanleiding van het Verslag, Kamerstukken II 2002/03, 28 851, nr. 7, p. 42.
Artikel 7:46h BW bevat nog meer overlappende bepalingen met artikel 11.7 zoals het vereiste van
voorafgaande toestemming voor het toezenden van commerciële communicatie. Verschil is echter dat
artikel 7:46h BW – anders dan 11.7 Telecommunicatiewet – uitsluitend van toepassing is op consumenten.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.4.4
4.5
Wet oneerlijke handelspraktijken
De Wet oneerlijke handelspraktijken bevat ook een bepaling inzake e-mail en andere
afstandsmedia. Artikel 6:193b BW bepaalt dat een handelaar onrechtmatig jegens een
consument handelt indien het een agressieve handelspraktijk betreft (lid 3), hetgeen
volgens artikel 6:193i sub c BW mede betreft het ‘hardnekkig en ongewenst aandringen
per telefoon, fax, e-mail of andere afstandsmedia’.
4.4.5
Spamming als onrechtmatige daad
Op grond van het arrest van de Hoge Raad inzake XS4ALL/Ab.Fab is het mogelijk dat
een eigenaar van een computersysteem voorwaarden stelt aan de toegang daartoe. De
Hoge Raad bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter die een verbod op
spamming toewees op grond van de overweging dat, “nu XS4ALL in haar eigen algemene
voorwaarden duidelijk heeft gemaakt dat zij er belang aan hecht dat haar klanten
gevrijwaard blijven van ongevraagde reclame via e-mail door het opleggen van een
verbod van spamming aan haar eigen klanten, zij ook, aangezien zij geen vervoersplicht
heeft, aan derden, zoals Ab.Fab, kan verbieden via haar systemen ongevraagd reclameberichten te zenden aan haar klanten”.39 Dit arrest kan relevant zijn voor bedrijven die
aan hun werknemers e-mailadressen ter beschikking stellen, indien een algemeen verbod
van spamming op de homepage van de website van het betreffende bedrijf is opgenomen.
4.4.6
Strafrechtelijke bepalingen
Artikel 138b Sr stelt onder andere spamming strafbaar waardoor de toegang tot of het
gebruik van een geautomatiseerd werk wordt belemmerd.40 Eerder was al strafbaar
gesteld het geval dat bijvoorbeeld door spamming de toegang tot een compleet netwerk
wordt verstoord (artikel 161 sexies en 161 septies Sr).
4.5
Cookies en behavioural advertising
4.5.1
Cookies
Cookies zijn kleine tekstbestandjes die door websites op de computer van de eindgebruiker kunnen worden geplaatst. Cookies stellen websites in staat om de bezoeker te
herkennen en zo nodig acties hieraan te verbinden. Cookies worden gebruikt voor
verschillende doeleinden, zoals het opslaan en onthouden van taalinstellingen of het
type browser dat de bezoeker gebruikt, maar ook voor geaggregeerde website-analyses
of het onthouden van een online winkelmandje in webwinkels.
39
40
Hoge Raad 12 maart 2004, NJ 2009, 549 m.nt. P.B. Hugenholtz (XS4ALL/Ab.Fab).
Stb. 2006, 300.
81
4.5
C O O K I E S E N B E H AV I O U R A L A D V E R T I S I N G
Onder de oude ePrivacy Richtlijn41 was voor het plaatsen cookies vereist dat de
gebruiker “duidelijke en volledige informatie onder andere over de doeleinden van de
verwerking” en een opt-out werd geboden. De opt-out werd in de praktijk geboden
door de gebruiker te informeren dat hij via zijn browserinstellingen het plaatsen van
cookies kan weigeren (en reeds geplaatste cookies kan verwijderen). Sinds de wijziging
van de ePrivacy Richtlijn42 in 2009 is het regime van opt-out verlaten en is voor het
plaatsen van cookies voorafgaande toestemming vereist.43 Toestemming dient ondubbelzinnig te zijn44 en kan bijvoorbeeld (nog) niet via browserinstellingen worden
bereikt.45 Informatie dient in heldere en begrijpelijke taal te worden gegeven en
bovendien voorafgaand aan het plaatsen van de cookie en het verkrijgen van toestemming. Het is dus niet voldoende dat informatie over cookies ‘ergens’ op de website
beschikbaar is.46 Wel is het verdedigbaar dat in een pop-up scherm of een banner aan
de bovenkant van een webpagina de bezoeker wordt geïnformeerd over het type
cookies dat wordt geplaatst, waarna de bezoeker (rechtstreeks) kan doorklikken naar
een privacy- en cookiepolicy waarin (ten minste) wordt uitgelegd voor welke doeleinden
de cookies worden geplaatst, hoe lang de cookies geldig zijn en met wie de aldus verkregen informatie over de gebruiker gedeeld zal worden (alleen binnen het eigen domein
of ook met derden).
Van het informatie- en toestemmingsvereiste zijn uitgezonderd cookies die noodzakelijk
zijn voor (i) het uitvoeren van de communicatie over het elektronisch communicatienetwerk, of (ii) die noodzakelijk zijn om de gevraagde dienst van de informatiemaatschappij leveren.47 Volgens de Artikel 29-werkgroep moeten deze uitzonderingen restrictief worden uitgelegd.48 De eerste categorie cookies betreft cookies die nodig zijn
41
42
43
44
45
46
47
48
82
Richtlijn 2002/58 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer in de sector elektronische communicatie, artikel 5 lid 3. In Nederland was deze bepaling
neergelegd in artikel 4.1 van het Besluit Universele Dienstverlening en Eindgebruikersbelangen (BUDE).
Richtlijn 2009/136/EG.
Artikel 5 lid 3 van de gewijzigde ePrivacy Richtlijn bepaalt: de “opslag van informatie of het verkrijgen
van toegang tot informatie die reeds is opgeslagen in de eindapparatuur van een abonnee of gebruiker,
is alleen toegestaan op voorwaarde dat de betrokken abonnee of gebruiker toestemming heeft verleend,
na te zijn voorzien van duidelijke en volledige informatie”. Artikel 5 lid 3 van de gewijzigde ePrivacy
Richtlijn is per 5 juni 2012 geïmplementeerd in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet.
Althans voor tracking cookies.
Zie o.a. Opinie 2/2010 ‘on online behavioural advertising’ van de Article 29 Working Party, van 22 juni
2010. Dit komt voornamelijk door het feit dat browsers nog onvoldoende mogelijkheid bieden te differentiëren tussen diverse soorten cookies (en simpelweg ‘accepteren’ of ‘niet accepteren’). Het is echter
niet uitgesloten dat browsers in de toekomst wel gebruikt kunnen worden om toestemming te verkrijgen,
hetgeen in overweging 66 van de gewijzigde ePrivacy Richtlijn ook zo is benoemd. Ook de minister
heeft bij de implementatie van de gewijzigde ePrivacy Richtlijn aangegeven dat niet uitgesloten is dat
browser-instellingen in de toekomst gebruikt kunnen worden voor het verkrijgen van opt-in toestemming
(zie Nadere MVA Eerste Kamer, 32549-G1, 17 februari 2012).
Zie in dit verband ook Opinie 16/2011 ‘on EASA/IAB Best Practice Recommendation on Online
Behavioural Advertising’ van de Article 29 Working Party, van 8 december 2011.
Artikel 5 lid 3 van de gewijzigde ePrivacy Richtlijn zoals geïmplementeerd in artikel 11.7a lid 3 Telecommunicatiewet.
Opinie 04/2012 over de cookie toestemmingsuitzondering van 7 juni 2012.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.5
voor internetcommunicatie als zodanig, en zullen beperkt zijn tot technische cookies
die bijvoorbeeld worden gebruikt om internetverkeer te routeren.49 De tweede categorie
cookies betreft cookies die noodzakelijk zijn om een door de gebruiker gevraagde dienst
te leveren, zoals bijvoorbeeld het winkelmandje in webwinkels, identificatiecookies bij
websites waarvoor ingelogd moet worden (zoals internetbankieren) of cookies die
worden gebruikt om taalinstellingen gedurende een websitebezoek te onthouden. Voor
zover deze cookies worden bewaard voor zolang als noodzakelijk voor het doel waarvoor
ze worden geplaatst,50 zijn deze uitgezonderd van het vereiste van voorafgaande toestemming.
4.5.2
Behavioural advertising
Behavioural advertising betreft het volgen en analyseren van het (surf)gedrag van een
gebruiker, op basis waarvan vervolgens specifieke reclameaanbiedingen worden gedaan.
Behavioural advertising vindt plaats aan de hand van cookies die de gebruiker herkennen
en het gedrag van de gebruiker op een website of over meer websites volgt. Met name
wanneer dit een groot aantal websites betreft, levert het gedrag van de gebruiker een
fijnmazig beeld op van zijn of haar voorkeuren en persoon. De Artikel 29-werkgroep
stelt dan ook dat voor het plaatsen van cookies die het volgen van gebruikers mogelijk
maken voorafgaande toestemming nodig is.51 Om rechtsgeldig toestemming te hebben
verkregen, dient de gebruiker er bovendien (ten minste) over te worden geïnformeerd
dat de cookie wordt geplaatst met het doel zijn of haar gedrag te volgen, op welke
websites de cookie geldig is, en hoe lang de cookie geldig blijft.
Het analyseren van het surfgedrag van de gebruiker kan bovendien ook het verwerken
van persoonsgegevens betreffen, met name wanneer de cookies worden gekoppeld aan
het IP-adres van de gebruiker of wanneer op basis van het gedrag een (gedetailleerd)
profiel wordt opgesteld. In die gevallen zijn de verplichtingen uit de Wbp van overeenkomstige toepassing (bijvoorbeeld het recht van toegang en verzet, bewaartermijnen,
enzovoort, zie verder hoofdstuk 3). Bij de implementatie van de gewijzigde ePrivacy
Richtlijn heeft de Nederlandse wetgever ervoor gekozen om wat betreft toepasselijkheid
van de Wbp een rechtsvermoeden op te nemen. Cookies die het gedrag van gebruikers
over meerdere websites volgen, worden vermoed persoonsgegevens te verwerken. Het
is dan vervolgens aan de plaatser van de cookie om aan te tonen dat dit niet zo is
(omkering van de bewijslast).52
49
50
51
52
Een ander voorbeeld van de Artikel 29-werkgroep betreft zogeheten ‘load balancing cookies’, i.e.
cookies die verzoeken over meerdere servers verdelen om overbelasting te voorkomen.
De Artikel 29-werkgroep geeft aan dat dit over het algemeen ‘sessie cookies’ zal betreffen (i.e. cookies
die aan het einde van de browsing sessie automatisch verwijderd worden), maar sluit niet uit dat
(beperkte) ‘persistente cookies’ ook onder de uitzondering kunnen vallen (bijvoorbeeld omdat de
gebruiker erop vertrouwt dat instellingen ook na de betreffende sessie worden onthouden). Dit zal
echter eerder uitzondering dan regel zijn.
Opinie 2/2010 ‘on online behavioural advertising’ van de Article 29 Working Party, van 22 juni 2010.
Artikel 11.7a lid 1 onder a Telecommunicatiewet.
83
4.6
4.6
RECLAME VIA SOCIALE MEDIA
Reclame via sociale media
Sociale media spelen een steeds grotere rol in het maatschappelijk leven van burgers.
Ook bedrijven begeven zich in toenemende mate op sociale media en beschouwen
sociale media als een nieuw communicatiemedium met de consument. Door ‘vrienden’
te worden van bedrijven geven consumenten niet alleen aan affiniteit te hebben met
het bedrijf of het merk, maar geven zij daarbij ook inzicht in hun levens en voorkeuren.
De regels omtrent reclame gelden onverkort op uitingen en berichten via sociale media.
Wanneer bedrijven uitingen doen via sociale media (of het nu binnen hun eigen domein
is of op de pagina’s van consumenten) dan dient onverminderd te worden beoordeeld
of de uiting een aanprijzend element bevat en kan worden gekwalificeerd als reclame
in de zin van de NRC. Deze toets zal over het algemeen bevestigend dienen te worden
beantwoord, nu het doel van de aanwezigheid van bedrijven op sociale media over het
algemeen wervend en aanprijzend is, en in mindere mate dient als voorziening van
louter feitelijke informatie. Dit zou anders kunnen zijn ingeval sociale media worden
ingezet als klantenservice voor het afhandelen van klachten of het beantwoorden van
(feitelijke) vragen. Maar ook dan dient per uiting te worden beoordeeld of er niet ook
een aanprijzend karakter van uitgaat. Wanneer uitingen kwalificeren als reclame, dienen
deze als zodanig herkenbaar te zijn (artikel 11 NRC). Zogeheten ‘gesponsorde berichten’
moeten ten minste de identiteit van de adverteerder bevatten. Bovendien mogen
uitingen geen onduidelijkheid laten over de herkomst van de uiting. Wanneer iemand
(bijvoorbeeld een werknemer) zich namens een bedrijf voordoet als consument en
positieve beoordelingen schijft over het product (of juist negatieve beoordelingen over
de concurrent) zal dit derhalve klachtwaardig zijn onder de NRC.
Daarnaast hebben sociale media een geheel nieuwe vorm van marketing met zich
gebracht. Bedrijven zetten steeds vaker de consument in om producten en diensten te
beoordelen. De vraag is of het aansporen een recensie te schrijven of een uiting te doen
over een product of merk en deze beschikbaar te maken via sociale media onder de
definitie van reclame van de NRC valt. Tegen deze achtergrond heeft de uitbreiding
van de definitie van reclame onder artikel 1 NRC plaatsgevonden. Sinds 1 januari 2011
omvat de definitie van reclame mede iedere “systematische” aanprijzing die “door de
adverteerder of geheel of deels ten behoeve van deze” heeft plaatsgevonden, “al dan
niet met behulp van derden”. Het is dus niet langer noodzakelijk dat reclame openbaar
is (i.e. voor een ieder toegankelijk is). Ook wanneer een uiting systematisch is, bijvoorbeeld omdat in het kader van een Facebook-actie uitingen op de persoonlijke pagina‘s
van gebruikers verschijnen, kan deze als reclame worden gekwalificeerd. Bovendien
hoeft de uiting ook niet uitsluitend door de adverteerder zelf plaats te vinden, maar
kan deze ook ten behoeve van de adverteerder zijn, al dan niet met behulp van derden.
Ook wanneer bedrijven consumenten aansporen via sociale media te delen wat zij van
84
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.7
een product of een dienst vinden, kan deze actie vallen binnen de definitie van reclame.53
Voorwaarde is wel dat sprake is van enige betrokkenheid van de adverteerder.
Voorts is het verzenden van ongevraagde commerciële communicatie (direct marketing)
via sociale media ook onderhevig aan het regime van voorafgaande toestemming (optin) van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, nu sociale media kwalificeren als
elektronische berichten.
4.7
Gedragscodes
Inmiddels zijn ook verschillende gedragscodes voor elektronisch zakendoen opgesteld.
Doel daarvan is het vertrouwen van consumenten in e-commerce te bevorderen en
door zelfregulering (verdere) regulering bij wet overbodig te maken.54
Op 1 januari 2012 heeft de brancheorganisatie DDMA de Code Verspreiding Reclame
via E-mail geüpdatet. De code geldt voor de bij deze organisaties aangesloten ondernemingen. De code bevat voorschriften waaraan reclame per e-mail dient te voldoen,
waaronder informatieverplichtingen, voorschriften ten aanzien van de grootte van
reclame-e-mails en een opt-in- en opt-out-systeem in lijn met artikel 11.7 Telecommunicatiewet. De DDMA heeft ook een Code Social Media Marketing vastgesteld, waarin
reclamepraktijken die via sociale media plaatsvinden worden gereguleerd. Zo dient op
grond van de code de identiteit van de adverteerder helder en ondubbelzinnig te zijn,
en dient een relatie tussen adverteerder en verspreider (bijvoorbeeld in geval van
gesponsorde berichten) duidelijk te worden gemaakt. De Code Social Media Marketing
is bedoeld aanvullend te zijn op de wettelijke bepalingen uit het BW, de Wbp, de
Telecommunicatiewet en de NRC.
Voorts heeft de Internationale Kamer van Koophandel richtlijnen vastgesteld voor
reclame en marketing met gebruikmaking van elektronische media.55 Deze richtlijnen
kunnen worden onderschreven door zelfreguleringsinstanties en particuliere partijen,
die deze vervolgens weer kunnen opleggen aan hun leden en contractspartijen.
53
54
55
Illustratief is een uitspraak van de RCC (2009/00613) waarin Grolsch werd beboet voor een filmpje dat
een consument had geplaatst op YouTube. Grolsch had consumenten opgeroepen hun ‘koelste' Grolschmoment op YouTube te zetten. Een consument plaatste vervolgens een filmpje op YouTube waarin hij
Grolsch drinkt tijdens een skydive. De RCC oordeelde dat Grolsch had aangezet tot risicovol gedrag
(artikel 14 Reclame Code voor Alcoholhoudende Dranken) en hield haar mede verantwoordelijk voor
de wijze van reclame maken door deze derde.
Zie, naast de hier behandelde voorbeelden, De Model Gedragscode voor Elektronisch Zakendoen van
het Electronic Commerce Platform Nederland, versie 4.0, 19 december 2002, te vinden op www.ecp.nl.
Consolidated ICC Code of Advertising and Marketing Communication Practice, 2011, te vinden op
www.iccwbo.org.
85
4.8
4.8
MINDERJARIGEN
Minderjarigen
De Stichting Reclame Code heeft een zogenaamde Kinder- en jeugdreclamecode in de
Reclame Code opgenomen, waarin bepalingen voor reclame gericht op minderjarigen
worden gebundeld. Onder deze code worden regels gesteld voor reclame die gericht is
op kinderen en die onder andere beschikbaar wordt gemaakt via websites, e-mail en
sms.56 Verder bevat ook de Code Social Media Marketing een expliciete bepaling voor
reclame gericht op minderjarigen.57 De Telecommunicatiewet of de andere hiervoor
besproken regelingen bevatten geen expliciete voorwaarden voor online reclame en
marketing gericht op minderjarigen.58 De Wbp bepaalt slechts dat in geval van een
minderjarige tot 16 jaar een ingevolge de Wbp vereiste toestemming dient te worden
verkregen van de wettelijke vertegenwoordigers.59 Gezien de cumulatieve toepassing
van de Wbp en artikel 11.7 Telecommunicatiewet, kan de opt-in van artikel 11.7 van
een minderjarige tot 16 jaar dus alleen geldig worden verkregen van de wettelijke vertegenwoordigers. Opmerkelijk is dat de leeftijd in recente codes lager is gesteld dan die
in de Wbp. Zie over dit onderwerp verder hoofdstuk 3.
Verdere aanknopingspunten voor een zorgvuldige online bejegening van minderjarigen
kunnen worden gevonden in de Richtlijnen van de Internationale Kamer van Koophandel,60 en in de door de Europese Commissie voorgestelde Privacy Verordening.61
4.9
Handhaving
In hoofdstuk 7 wordt uitvoerig ingegaan op de verschillende handhavingsmogelijkheden
en de toezichthouders. Consumenten kunnen naleving afdwingen via de civiele rechter.
Voor consumentenorganisaties is het mogelijk om (i) door middel van een collectieve
actie op grond van artikel 3:305a respectievelijk artikel 305c BW naleving van deze
regels af te dwingen; (ii) de speciale verzoekschriftprocedure te voeren bij het
Gerechtshof Den Haag; en (iii) een massaschade-actie in te stellen op de voet van de
Wet collectieve afwikkeling massaschade62 (zoals geïmplementeerd in artikel 7:907 e.v.
BW).
56
57
58
59
60
61
62
86
Artikel 5, 6 en 7 Kinder- en jeugdreclamecode. Een kind wordt gedefinieerd als een persoon van 12 jaar
en jonger.
Artikel 5 van de Code Social Media Marketing bepaalt dat het een adverteerder niet is toegestaan kinderen jonger dan 12 jaar te stimuleren tot het maken van reclame voor zijn producten of diensten op
social media.
Sommige Europese lidstaten hebben wel nationale regels ter regulering van online reclame gericht op
kinderen. Zie bijvoorbeeld de artikelen 19.22-19.31 van de Engelse Direct Marketing Code of Practice
d.d. februari 2012.
Zie artikel 5 lid 1 Wbp.
Zie artikel 18 en 19 Consolidated ICC Code of Advertising and Marketing Communication Practice,
2011, te vinden op www.iccwbo.org.
Proposal for a General Data Protection Regulation van 25 januari 2012, artikel 8.
Wet van 23 juni 2005, Stb. 340.
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
4.9
Voorts kan een ieder die, in strijd met de codes, reclame via e-mail c.q. social media
heeft ontvangen hierover schriftelijk of via het elektronisch klachtenformulier een
klacht indienen bij de RCC (conform de statuten en het reglement van de Stichting
Reclame Code, artikel 7.1). De codes worden gehandhaafd door de Reclame Code
Commissie en hebben de status van zelfregulering. Zie over de RCC hoofdstuk 9.
Hoewel naleving van de codes niet rechtens afdwingbaar is, worden uitspraken van de
RCC wel gepubliceerd en kunnen rechters de uitspraken van de RCC meenemen in
hun overwegingen.
87
CHECKLIST
Checklist
Algemeen: via website of anderszins
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
Indien online informatie wordt verstrekt, is er sprake van online reclame? (Zie
paragraaf 4.2.)
Is de online reclame voldoende als zodanig herkenbaar?
Is de online reclame voldoende afgescheiden van eventuele redactionele inhoud?
Is voldaan aan de algemene informatieplichten van paragraaf 4.3?
Is duidelijk aangegeven van wie (werkelijke identiteit!) de online reclame
afkomstig is? (Is ook het e-mailadres, postadres en eventueel telefoonnummer
vermeld?)
Indien de online reclame verkoopbevorderende aanbiedingen, wedstrijden of
spelen omvat: zijn de aard en de voorwaarden daarvan ondubbelzinnig vermeld?
Indien online reclame op nieuwsgroepen, bulletinboards en dergelijke wordt
gezet: zijn de algemene voorwaarden daarvan nageleefd (is eventueel vereiste
toestemming verkregen)?
Voldoet de verzender aan vereisten die de Wbp stelt aan de verwerking van
persoonsgegevens (waaronder e-mailadressen vallen)? (Zie paragraaf 4.4.)
Additioneel: via e-mail
9.
Wordt de direct e-mail verstuurd aan bestaande klanten van verzender en betreft
de direct e-mail zijn eigen gelijksoortige producten of diensten van verzender?
Zo ja:
a. is in het direct e-mailbericht een opt-out-mogelijkheid voor de geadresseerde
opgenomen (een kosteloze en gemakkelijke wijze om zich te verzetten tegen
het gebruik van zijn e-mailadres voor direct marketingdoeleinden)? Zo nee:
b. heeft de verzender de voorafgaande toestemming verkregen van de geadresseerde voor de verzending van de commerciële direct e-mail?
10. Is het commerciële/ideële/charitatieve doel van het bericht niet verhuld (ook
niet in de onderwerpregel?)
11. Zijn boodschappen met adult material duidelijk als zodanig geïdentificeerd?
12. a. Is de direct e-mail niet groter dan 50 Kb?
b. Wordt een gecomprimeerd bestand meegezonden?
Zo ja:
c. Vermeldt de direct e-mail de grootte van het op te halen bestand (in uitgevouwen vorm)?
d. Verwijst de direct e-mail naar een bestand op de website?
Zo ja:
e. Vermeldt de direct e-mail de grootte van het op te halen bestand?
f. Zijn eventueel meegezonden bestanden virusvrij?
g. Is het e-mailadres van geadresseerde verkregen via een derde?
88
RECLAME LANGS ELEKTRONISCHE WEG
Zo ja:
h. Vermeldt de direct e-mail de identiteit van de derde?
i. Wordt door middel van direct e-mail niet ‘te hardnekkig aangedrongen’?
Additioneel: gebruik van cookies en/of behavioural advertising
13.
14.
15.
16.
Worden cookies (of andere technologie) geplaatst op de computer van de
gebruiker?
Vallen deze cookies onder een wettelijke uitzondering?
Zo nee, is de bezoeker voldoende geïnformeerd over het doel, de plaatser en de
geldigheidsduur van de cookie(s)?
Heeft de bezoeker voorafgaande toestemming gegeven voor het plaatsen van
de cookie(s)?
Additioneel: gebruik van sociale media
17. Kwalificeert informatie die verstrekt wordt via sociale media als reclame (zie
paragraaf 4.6)?
18. Is de reclame via sociale media voldoende als zodanig herkenbaar?
19. Is voldaan aan de algemene informatieplichten van paragraaf 4.3?
20. Is duidelijk aangegeven van wie de reclame afkomstig is, ook in geval gebruik
wordt gemaakt van derden?
Additioneel: voor minderjarigen (jonger dan 16 jaar)
21. Indien de geadresseerde van direct e-mail een minderjarige is, is toestemming
verkregen van een wettelijke vertegenwoordiger?
22. Bevat de online reclame geen voor kinderen schadelijke inhoud, wordt hun
goedgelovigheid niet geëxploiteerd of hun gevoel van loyaliteit jegens ouders niet
belast?
23. Wordt alleen die informatie verzameld die nodig is om het kind deel te laten
nemen aan de activiteit?
24. Worden ouders aangespoord om (ook) deel te nemen aan de activiteit of daarop
toezicht te houden?
25. a. Worden gegevens van minderjarigen verstrekt aan derden? Zo ja:
b. Is dit toegestaan bij wet of is hiervoor toestemming van wettelijke vertegenwoordigers verkregen?
26. Worden geen producten gepromoot die niet bestemd of geschikt zijn voor minderjarigen?
89
Download