Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Jasper Haenen Tilburg University Onderzoek in een forensische setting gericht op de toepassing van Routine Outcome Monitoring(ROM) en de verschillen tussen patiënten die wel en niet feedback over de resultaten van de ROM ontvangen. 1e supervisor: F. van der Veeken MSc. 2e supervisor: Prof. dr. S. Bogaerts 1 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Samenvatting Het doel van deze studie is het onderzoeken van de invloed van de toepassing en terugkoppeling van Routine Outcome Monitoring (ROM) in een forensische setting. Dit werd uitgevoerd met behulp van een mixed method design waar in totaal 15 mannelijke patiënten uit FPC 2Landen aan deelnamen. Met de vragenlijst de TMS-F werd behandelmotivatie gemeten en daarnaast werden de patiënten geïnterviewd over de toepassing en invloed van ROM. De resultaten wijzen in de richting van een hogere behandelmotivatie bij patiënten die wel terugkoppeling ontvangen. Het merendeel van de patiënten geeft aan dat ze de toepassing en terugkoppeling van de ROM als prettig ervaren en zich meer betrokken voelen in de behandeling. Punten van kritiek zijn er echter op de wetenschappelijke manier van terugkoppelen en het niet doorvoeren van de resultaten van de ROM naar justitie en behandelplanbesprekingen. Vervolgonderzoek naar de invloed van feedback wordt aanbevolen. Abstract The purpose of this study is to study the influence of the application and feedback of Routine Outcome Monitoring (ROM) in a forensic setting. This was done by using a mixed method design in which 15 male patients of the Forensic Psychiatric Centre 2Landen participated. With the questionnaire the TMS-F, treatment motivation was measured and patients were interviewed about the application and influence of ROM. The results point into the direction of a higher treatment motivation for the patients that had received feedback. Most of the patients say they perceive the application and feedback of ROM as pleasant and they feel more engaged in treatment evaluation. Points of criticism are related to the scientific presentation of the feedback and the lack of transmission of ROM’s results to the scientific notes and treatment plan evaluation. Further research on the influence of feedback is being recommended. 2 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Inleiding “We all need people who will give us feedback. That's how we improve” (Bill Gates, 2012). Binnen de geestelijke gezondheidszorg staat voor alle partijen, van behandelaar tot patiënt, de vraag centraal of er behandelvooruitgang wordt geboekt (Drukker & Van Os, 2008). In onderzoek naar mogelijke vooruitgang in behandeling kan antwoord gegeven worden op deze vraag door bijvoorbeeld na te gaan wanneer behandeling werkt, maar ook voor wie specifiek, onder welke condities en waarom deze aanslaat (Laurenceau, Hayes, & Feldman, 2007). Howard (1996) benadrukt dat het systematisch meten en evalueren van de resultaten van de behandeling en de respons van de patiënt een verbetering van de behandelkwaliteit tot gevolg kan hebben. Het kan volgens de onderzoekers zowel voor de patiënt als voor de behandelaar informatie opleveren die de kans op een positief resultaat van de behandeling kan doen toenemen. Daarnaast stellen Carlier et., al. (2010) dat het routinematig meten van behandelvoortgang en verlenen van feedback hierover een positieve impact op de accuratesse van de diagnose tot gevolg heeft. De onderzoekers concluderen ook dat het de communicatie tussen patiënt en behandelaar ten goede komt. Het meten van de behandelresultaten en het geven van feedback over behandelvoortgang aan zowel patiënt als behandelaar wordt dan ook steeds meer ingezet in de geestelijke gezondheidszorg (Evans et al., 2002; Howard, Moras, Brill, Martinovich, & Lutz, 1996; Kraus, Seligman, & Jordan, 2005; Miller, Duncan, Sorrell, & Brown, 2005). Newnham, 3 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Hooke en Page (2010) stellen dat feedback over behandelvoortgang verscheidene effecten heeft op de patiënt. De onderzoekers vonden bijvoorbeeld dat patiënten in een psychiatrische instelling minder depressieve symptomen vertoonden na het krijgen van behandelfeedback, dan patiënten die geen feedback kregen. Ook vonden Reese, Northsworthy en Rowlands (2009) dat bijna 50 procent van de patiënten in het onderzoek die feedback kregen een kortere behandeling nodig hadden dan patiënten die geen terugkoppeling ontvingen. Lambert, Hansen en Finch (2001) toonden soortgelijke resultaten aan. Zij stelden dat 50 procent van de patiënten zou verbeteren nadat zij zeven sessies van behandeling hadden gevolgd. Daarentegen stond dat ruim 64 procent van de patiënten verbetering vertoonde bij hetzelfde aantal sessies, wanneer zij behandelfeedback zouden krijgen. Niet alleen voor de patiënt is het krijgen van feedback van belang, ook voor de behandelaar kan dit voordelen hebben. Berking, Orth en Lutz (2006) constateerden dat patiënten van therapeuten die feedback kregen meer behandelprogressie vertoonden, dan patiënten waarvan de therapeuten geen feedback ontvingen. Ook de Jong (2012) beschrijft dat feedback over behandelvoortgang het meest effectief is als dit wordt gegeven aan zowel behandelaar als patiënt. Zij concludeert echter dat behandelfeedback aan de patiënt wisselende gevolgen bij de patiënt zelf heeft, in het bijzonder tussen de korte en lange termijn-invloeden. Lambert, Whipple en Vermeersch (2002) voegen daar aan toe dat niet alle patiënten die feedback ontvingen slaagden voor de behandeling. Marshall, Haywoord en Fitzpatrick (2006) stellen dat er nog weinig consistentie is over de invloed van het meten van behandelvoortgang en verlenen van feedback hierover op de duur van de behandeling en gevolgen bij de patiënt. Door de wisselende effecten die feedback over behandelvoortgang heeft bij patiënten ontstaan vragen over deze invloed. 4 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Het meten van behandelvoortgang in Nederland Slade et al., (2008) concluderen dat er een internationale consensus is over het feit dat uitkomsten van klinische behandeling gemeten zouden moeten worden. Een voorbeeld van een methode die hieraan voldoet is Routine Outcome Monitoring. In Nederland werd in 2009 door de GGZ het landelijke project Routine Outcome Monitoring (ROM) gelanceerd: het routinematig meten van de toestand van de patiënt ten bate van de behandelevaluatie (Smith, et al., 1997b). ROM heeft als primair doel dat het behandelteam inzicht verkrijgt in het verloop van de behandeling van de individuele patiënt. Ook zelfbeoordeling door de patiënt is een belangrijk onderdeel van ROM. De patiënt wordt zo actief betrokken bij de eigen behandelvoortgang. Het invullen van de vragenlijsten door de patiënt is erop gericht een periodieke weergave te geven van drie prestatie-indicatoren: psychiatrisch functioneren/symptoomniveau, dagelijks functioneren en kwaliteit van leven. De betrokkenheid van de patiënt in het behandelproces vergroot daarnaast het gevoel van empowerment bij de patiënt en bevordert de eigen verantwoordelijkheid (GGZ Nederland, 2011). Van Os en Triffaux (2008) concludeerden dat het gebruik van ROM kan leiden tot het verminderen van onvervulde zorgbehoeften, een nauwere betrokkenheid van de patiënt bij de eigen behandeling, een stijging in tevredenheid van behandeling en een betere ervaring van de kwaliteit van leven bij de patiënt. Van der FeltzCornelis, Volker en Heer (2010) stellen dat door het terugkerend verzamelen van gegevens de ROM inzicht levert over de symptomatologie van de cliënt, de behandeling en het resultaat van de behandeling. ROM wordt tevens gehanteerd in de justitiële maatregel ter beschikking stelling (TBS), waarbij deze de primaire doelen van TBS ondersteunt, namelijk het resocialiseren van de patiënt 5 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting en het verlagen van de kans op recidive en daarmee bescherming van de samenleving. Dit door het meten van de risicofactoren welke voorspellend zijn voor recidive (Van der Veeken, Bogaerts & Lucieer, 2012). De Beurs en Barendregt (2008) stellen dat behandelvooruitgang in de TBS-sector moeilijker te bereiken is dan in de reguliere ggz, doordat het gedwongen karakter van TBS de behandelmotivatie niet vanzelfsprekend maakt. Bovenstaande bronnen concluderen dat het van groot belang is om behandeling te meten en te evalueren, zowel voor de patiënt als de behandelaar. Doel van dit onderzoek is het in kaart brengen van de ervaringen van patiënten met Routine Outcome Monitoring. De onderzoeksvraag is gericht op het onderzoeken of feedback over het behandelverloop bijdraagt aan de behandelmotivatie van patiënten. Dit komt mogelijk doordat patiënten die feedback ontvangen zich meer betrokken voelen in de behandeling, waarbij het gevoel van verantwoordelijkheid wordt vergroot (De Jong, 2012). Basis voor deze onderzoeksvragen zijn de wisselende resultaten uit onderzoek naar invloed op korte-en lange termijn van behandelfeedback (Hakwins, Lambert & Vermeersch, 2006; De Jong, 2012; Lambert, 2007). Daarom wordt verwacht dat er periodieke verschillen te zien zijn in behandelmotivatie op korte en lange termijn bij patiënten die behandelfeedback ontvangen. Het kwantitatieve onderzoek dat zich focust op de invloed van behandelfeedback op behandelmotivatie, wordt aangevuld met kwalitatief onderzoek. Dit is gericht op de toepassing van ROM in het algemeen en probeert de subjectieve ervaring van de ROM feedback in kaart te brengen. 6 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Methode Het onderzoek omvat een mixed method design. Dit houdt in dat er zowel een kwantitatief als kwalitatief onderzoek is uitgevoerd. Het kwantitatieve onderzoek richt zich op de mogelijk differentiaties in behandelmotivatie als gevolg van de ROM feedback. Het kwalitatieve onderzoek vraagt de subjectieve ervaring uit van patiënten aangaande de toepassing en feedback van ROM. De methodes van beide onderzoeken worden hieronder beschreven. Kwantitatief onderzoek Participanten Aan het onderzoek namen 11 mannelijke patiënten deel, opgenomen in het forensisch psychiatrisch centrum (FPC) 2Landen te Utrecht. Deze patiënten hebben allen een maatregel Ter Beschikking Stelling (TBS) met bevel tot dwangverpleging. De rechtbank kan deze strafrechtelijke maatregel opleggen wanneer iemand door een psychische stoornis of een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens, niet of verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd voor het gepleegde delict. Het gepleegde misdrijf heeft een strafmaat van minimaal vier jaar. Het centrale uitgangspunt van de maatregel TBS is dat de kans op recidive, het opnieuw plegen van een delict, zonder adequate en effectieve behandeling groot is. (Nieuwenhuizen et al., 2011). 7 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Tabel 1. Eigenschappen van de kwantitatieve onderzoeksgroep (N=11), onderverdeeld in indexdelict en hoofddiagnose(s). Indexdelict Percentage Hoofddiagnose Percentage Pedoseksueel delict Verkrachting 36% 64% Persoonlijkheidsstoornis NAO Borderline Antisociaal Narcistische 100% 64 % 18% 18% 9% De gemiddelde leeftijd van de totale groep patiënten is 45,3 jaar (range 28-66). In bovenstaande tabel is te zien wat voor soort indexdelict patiënten hebben gepleegd en welke hoofddiagnose is gesteld volgens de DSM-IV-TR op As-II (American Psychiatric Association, 2000). Meetinstrumenten In de onderstaande alinea worden de meetinstrumenten besproken die zijn gebruikt voor dit onderzoek. DE IFBE is onderdeel van ROM in FPC 2landen (Van der Veeken, Bogaerts & Lucieer, 2012) en de resultaten ervan werden in dit onderzoek wel of niet teruggekoppeld aan de patiënt. De TMS-F is het meetinstrument dat behandelmotivatie meet. IFBE In deze studie werd gebruik gemaakt van het Instrument voor de Forensische Behandel Evaluatie (IFBE). De ontwikkeling van dit meetinstrument is uitgevoerd door Schuringa, Spreen en Bogaerts (2010: practitioner report) en Schuringa, Spreen en Bogaerts (2011: self-report). De IFBE wordt multidisciplinair gescoord aan hand van het gedrag van de patiënt wat de beoordelaar in de afgelopen periode heeft geobserveerd. Door de Expertgroep ROM FZ van 8 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting GGZ Nederland wordt de IFBE aanbevolen als een van de vier klinische Routine Outcome Monitoring instrumenten die in de forensische psychiatrie landelijk bruikbaar zijn (Expertgroep ROM FP, 2011). Het meetinstrument bestaat uit 29 items, onder te verdelen in algemene en specifieke items. De algemene items, in totaal 19, gaan in op algemene risicofactoren en beschermende factoren. De overige 10 specifieke items zijn onder te verdelen in drie sublijsten die fysieke agressie, middelenmisbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag in kaart brengen (Schuringa, Bokern, Pieters & Spreen, 2006). De algemene factoren die centraal staan in de IFBE zijn beschermende factoren, probleemgedrag en resocialisatievaardigheden. De items van de IFBE hebben een zeventien puntschaal, wat het mogelijk maakt over een relatief korte periode veranderingen waar te nemen in mate van risicofactoren. Ook geeft de IFBE de patiënt zelf de mogelijkheid zijn perspectieven in kaart te brengen, dit door middel van een self-report. Van der Veeken (2012) stelt dat de inbreng van zowel patiënt als behandelaar de communicatie tussen beide kan bevorderen en daarnaast een hogere consensus betreffende het behandelplan tot gevolg kan hebben. Dit aspect van zelfbeoordeling vormt de reden dat juist de IFBE wordt teruggekoppeld naar de patiënt en therapeut omdat zo de beoordeling van beide partijen met elkaar vergeleken kan worden. De IFBE heeft goede psychometrische waarden. De Nederlandse interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de IFBE ligt op alle algemene items hoger dan 0.60 wat duidt op een substantiële overeenstemming of hoger (Schuringa, Spreen, & Bogaerts, 2013). De IFBE heeft een Cronbach’s alpha hoger dan 0.80. TMS-F De Treatment Motivation Scales for forensic outpatient treatment (TMS-F) (Drieschner, 9 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting 2005; Drieschner & Boomsma, 2008a) is een Nederlandse zelfrapportagevragenlijst die bestaat uit 85 items met een 5-punt Likertschaal. De TMS-F vraagt de motivatie en inzet van de patiënt uit. Het instrument is gebaseerd op de theorie van het gepland gedrag en stelt dat de motivatie van de patiënt om zich in te zetten voor de behandeling bepaald wordt door de bereidheid tot inzet en zes cognitieve en affectieve factoren die onderliggend aan het construct motivatie zijn (Drieschner, 2005). Deze schalen zijn: probleemherkenning, lijdensdruk, subjectieve justitiële druk, subjectieve prijs van de behandeling, subjectieve geschiktheid van de behandeling en succesverwachting. De bereidheid tot inzet-schaal, de zes motivationele schalen en één schaal voor sociale wenselijkheid maken een totaal van acht schalen die worden gemeten met de TMS-F. De bereidheid tot inzet-schaal betreft 16 items, de sociale wenselijkheid-schaal 15 items en elke motivationele schaal bestaat uit negen items, wat het totaal op 85 items maakt. De antwoordmogelijkheden op de items variëren van zeer laag tot zeer hoog, met daartussen laag gemiddeld en hoog, waaraan afhankelijk van de vraagstelling de score 1 tot en met 5 wordt toegekend. De items zijn daarmee zowel indicatief als contra-indicatief. Per schaal zijn normscores opgesteld (zie tabel 1.10) aan de hand van de uitslagen van 376 respondenten, waarvan 338 mannen en 38 vrouwen, afkomstig uit zes verschillende behandelinstellingen in Nederland. De TMS-F is geschikt voor gebruik bij volwassenen in de forensische psychiatrie en kan zowel bij aanvang als tijdens de behandeling de motivatie van de patiënt meten. De interne consistentie van zes van de zeven subschalen zijn voldoende om op basis van de scores conclusies over individuele cliënten te trekken. De Cronbach’s alpha van de subschalen ligt tussen de 0.70 en 0.92. Het voorspellend vermogen van de schaal voor de werkelijke inzet van de cliënt werd onderzocht met de 53 Beoordelingslijst Inzet voor de Behandeling (BIB). De 10 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting TMS-F-scores, in het bijzonder de scores op de subschaal bereidheid tot inzet, voorspellen behandelmotivatie. Procedure In FPC2landen heeft iedere patiënt elk half jaar een behandelplanbespreking waarin de behandeling en behandeldoelen worden geëvalueerd en deze waar nodig worden bijgesteld voor het toekomstig traject. Na iedere behandelplanbespreking wordt een ROM meting uitgevoerd om de evaluatie te bevorderen. Gezien de onderzoeksdata gerelateerd zijn aan het moment van de behandelevaluatie van een patiënt, waren 19 patiënten beschikbaar ten tijde van het onderzoek. Hiervan hebben vijf patiënten aangegeven dat zij zelf graag een feedback gesprek zouden willen hebben. Na weigering van acht van de negen patiënten, hebben 11 patiënten de TMS-F daadwerkelijk gescoord. Alle patiënten zijn ingelicht over het onderzoek en hebben na deelname een informed consent getekend voor beide deelonderzoeken. De onderzoeksgroep is verdeeld in een controle en experimentele groep: Geen feedback en wel feedback. Naast patiënten die zelf aangaven een terugkoppeling te willen, werd er een random steekproef genomen die bepaalde dat uiteindelijk zes patiënten wel en vijf patiënten geen terugkoppeling zouden ontvangen. Als startpunt voor de procedure in het onderzoek werd de Behandelplanbespreking (BB) van een patiënt genomen. Binnen enkele weken na de BB vond bij de experimentele groep wel en bij de controlegroep geen terugkoppeling plaats van de ROM meting. De terugkoppeling van de resultaten van ROM vond plaats in het bijzijn van de patiënt en de persoonlijk begeleider (sociotherapeut). Hierdoor werden zowel patiënt als (een) behandelaar ingelicht en werden de resultaten toegelicht aan de hand van voorbeelden van de gedragingen die een patiënt laat zien. De resultaten van het meetinstrument werden stap voor stap met patiënten doorgenomen en besproken. Figuur 1 laat een fictief voorbeeld zien van een onderdeel van het feedback rapport. 11 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting De tabellen geven aan wat de vooruitgang is over de gemeten periode. In de omschrijving is terug te vinden waar de score voor staat, hoeveel behandelaren de lijst hebben gescoord (aantal), wat de overeenstemming tussen deze behandelaren is en of er betekenisvolle verandering heeft plaatsgevonden. Om de behandelmotivatie en de periodieke verschillen hierin te meten, werd bij zowel de controle als de experimentele groep de TMS-f twee weken na de feedback of BB en drie maanden later gescoord. Design en statistische analyse Het verschil in behandelmotivatie over tijd is zowel op groepsniveau als voor de individuele patiënt gemeten. Op groepsniveau is gekeken naar het verschil op de acht TMS-F schalen op T0 en T1. Op individueel niveau is gekeken naar het verschil tussen T0 en T1. Om de individuele verandering in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de N=1methode. De N=1-methode, ontwikkeld door Spreen (2009), is gericht om effecten van interventies per patiënt vast te stellen. Zo werd een patiëntgerichte benadering uitgevoerd waarbij gedragsverandering van één bepaalde patiënt wordt bekeken en geëvalueerd aan de hand van het eerdere gedrag van diezelfde patiënt (Spreen & Bogaerts, 2012). Dit is in het onderzoek uitgevoerd door een t-test met gepaarde metingen. 12 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Figuur 1. Fictief voorbeeld onderdeel feedback rapport Behandelbaarheid Item Patiënt Probleeminzicht Meewerken aan de behandeling heeft enig probleeminzicht, handelt er niet altijd naar werkt actief mee aan de behandeling, is soms eigenzinnig of onverschillig neemt ten dele verantwoordelijkheid voor het door hem gepleegde delict, verschuilt zich echter achter mededaders of omstandigheden heeft geringe copingvaardigheden, wellicht voldoende in omgang met huidige omstandigheden heeft wisselende vaardigheden ter voorkoming van fysiek agressief gedrag weigert soms zijn medicatie, of vergeet deze soms Erkennen van delict Copingvaardigheden Vaardigheden tvv Fysiek Agressief Gedrag Medicatiegebruik Psychotische symptomen Overeen stemming* Verandering Aantal Hoog Laag - 3 - 3 - 3 Hoog Hoog - 3 Hoog ▲ 3 Hoog - 3 0 Behandelbaarheid 4,00 sep-11 dec-11 apr-12 3,00 2,00 1,00 0,00 Probleeminzicht Meewerken aan de behandeling Erkennen van delict Copingvaardigheden Vaardigheden tvv Fysiek Agressief Gedrag Medicatiegebruik Psychotische symptomen sep-11 1,50 2,00 1,25 2,50 1,25 1,50 0 dec-11 2,50 2,50 2,75 2,00 1,75 2,25 0 apr-12 2,75 2,75 2,25 2,50 2,50 2,25 0 De uitkomsten gaven zo een eerste idee of bij toepassing van een interventie verandering optreedt (De Beurs & Barendregt, 2008). Op deze manier kon er in dit onderzoek worden bekeken of er per patiënt significante verschillen zijn tussen de scores op de meting na twee weken en drie maanden. Dit gaf de mogelijkheid om een mogelijke periodieke invloed van feedback op behandelmotivatie per patiënt te bekijken. Volgens Spreen (2009) kan de N=1 benadering worden gezien als een cliëntgerichte benadering, waarbij gedragsverandering van een cliënt vergeleken en formeel getoetst wordt met eerder gedrag van dezelfde cliënt. Op deze manier biedt de N=1-methode een mogelijkheid om interventies in behandeling af te stemmen en zo mee te gaan in een patiëntgerichte behandeling. 13 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Kwalitatief onderzoek Participanten Gedurende het kwalitatieve onderzoek hebben 10 patiënten feedback ontvangen van de IFBE meting. Tabel 1. Eigenschappen van de kwalitatieve onderzoeksgroep (N=10), onderverdeeld in indexdelict en hoofddiagnose(s). Indexdelict Percentage Hoofddiagnose Percentage Pedoseksueel delict Verkrachting Mishandeling Moord Poging doodslag 40% 30% 10% 10% 10% Persoonlijkheidsstoornis NAO Borderline Antisociaal Narcistische 70% 20% 20% 10% De gemiddelde leeftijd van de totale groep patiënten is 41 (range 28-57). In bovenstaande tabel is te zien wat voor soort indexdelict patiënten hebben gepleegd en welke hoofddiagnose is gesteld volgens de DSM-IV-TR op As-II (American Psychiatric Association, 2000). Procedure Het onderzoek bestond uit de afname van semigestructureerde interviews. De gegevens van de semigestructureerde interviews (N=10) zijn gebruikt ter verdieping op de kwantitatieve data. De interviews richtten zich op een drietal factoren. Allereerst op de toepassing van de ROM in de behandeling van de patiënt. Dit omdat de ROM van de patiënt een actieve bijdrage vraagt, gezien de patiënt zijn eigen behandeling moet evalueren en scoren op een aantal punten. Tevens poogden de interviews uit te vragen hoe patiënten de terugkoppeling van de resultaten van de ROM hebben ervaren. De laatste factor binnen de interviews was gericht op het in kaart brengen 14 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting van de invloed van de terugkoppeling van de ROM aan de patiënt. De interviews zijn enkele dagen nadat de patiënt feedback had ontvangen van de IFBE afgenomen. Bij een interview was naast de onderzoeker en de patiënt een begeleider aanwezig van de betreffende patiënt. Dit geheel in lijn van het kwantitatieve onderzoek waarbij zowel een deelname van de behandelaar als de patiënt is gevraagd. De interviews zijn bekeken door twee onderzoekers om deze zo objectief mogelijk weer te geven. Alle patiënten zijn vooraf geïnformeerd en hebben na deelname een informed consent getekend. Resultaten Kwantitatief onderzoek De resultaten per schaal zijn weergegeven in de afzonderlijke schaalscores. Hierin wordt besproken of er een verschil is in invloed van de feedback op de schaal tussen de experimentele groep en controle groep. Daarnaast wordt het periodieke verschil tussen de eerste meting (T0) en de tweede meting (T1) weergegeven. Wanneer de verschilscore vetgedrukt is, betekent dit een meer positieve invloed op korte termijn. Deze scores op de schalen worden weergegeven door tabellen. Van de patiënten met het nummer 10 en 11, zijn de scores op de kolommen voor de T1 en het verschil tussen T0 en T1 niet weergegeven. Dit omdat zij weigerden om een tweede keer de TMS-F in te vullen. Dit zal voor alle schalen het geval zijn. Probleembesef (PR) Voor deze schaal geldt dat hoe hoger de scores op de schaal zijn, hoe gunstiger dit staat ten opzichte van de behandelmotivatie. Tabel 1.1 geeft weer dat het merendeel van de patiënten die terugkoppeling van de ROM heeft ontvangen een hoger probleembesef rapporteert dan de patiënten die geen terugkoppeling kregen. Daarnaast scoort het merendeel van de experimentele groep bij de T0 een hoger probleembesef dan bij T1. Op één enkele patiënt na, scoren alle 15 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting patiënten uit de experimentele groep een hoger probleembesef na de eerste afname dan na de tweede afname. Bij de controle groep is dit maar voor twee van de vier patiënten het geval. Tabel 1.1 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 PR1 31 17 29 20 11 21 27 31 30 33 38 PR2 25 20 27 13 Verschil -6 3 -2 3 19 30 19 21 31 -2 3 -12 -9 -1 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. PR1= TMSt0, PR2 = TMSt1 PR = Probleembesef Lijdensdruk (LD) Voor deze schaal geldt dat hoe lager de scores op de schaal zijn, hoe gunstiger dit staat ten opzichte van de behandelmotivatie. Tabel 1.2 geeft weer dat het merendeel van de patiënten die terugkoppeling hebben ontvangen meer lijdensdruk rapporteren dan patiënten die geen terugkoppeling kregen. De totale verschillen tussen beide groepen zijn miniem, over het gemiddelde ervaren beide groepen nagenoeg evenveel lijdensdruk. Ook geldt voor zowel de experimentele groep als de controlegroep dat er meer lijdensdruk wordt ervaren op de afname na drie maanden in vergelijking met de afname na twee weken. 16 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Tabel 1.2 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 LD1 21 18 22 20 18 13 23 20 23 36 30 LD2 21 20 22 16 Verschil 0 2 0 -4 21 21 26 19 35 8 -2 6 -4 -1 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. LD1= TMSt0, LD2 = TMSt1 LD = Lijdensdruk Subjectieve Justitiële Druk (JD) Ook hier geldt, hoe lager de scores op de schaal zijn, hoe gunstiger de invloed op behandelmotivatie is. De scores in tabel 1.3 laten zien dat het merendeel van de patiënten die terugkoppeling hebben ontvangen meer Subjectieve Justitiële Druk rapporteert dan patiënten die geen terugkoppeling kregen. Voor beide groepen zijn hogere scores voor het merendeel van de patiënten gemeten na drie maanden dan na twee weken. Tabel 1.3 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 JD1 27 26 24 28 22 21 32 28 26 33 41 JD2 33 26 28 43 Verschil 6 0 4 15 24 38 32 28 33 3 6 4 2 0 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. JD1= TMSt0, JD2 = TMSt1 JD = Subjectieve Justitiële Druk 17 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Subjectieve Prijs van de Behandeling (PB) Hoe lager de scores op de schaal Subjectieve Prijs van de Behandeling, hoe positiever de invloed op behandelmotivatie. Uit tabel 1.4 blijkt dat de patiënten die geen terugkoppeling van de ROM hebben ontvangen een hogere prijs van de behandeling rapporteren ten opzichte van de patiënten die wel feedback ontvingen. Er wordt voor beide groepen geen eenduidige, periodieke invloed gevonden die er op wijst dat deze scores op deze schaal tussen de metingen verschillen. Tabel 1.4 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 PB1 25 36 44 34 37 35 25 28 29 39 33 PB2 30 39 42 31 Verschil 5 3 -2 -3 40 29 21 24 38 5 4 -7 -5 -1 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. PB1= TMSt0, PB2 = TMSt1 PB = Subjectieve Prijs van de Behandeling Subjectieve Geschiktheid van de Behandeling (GB) Voor de schaal Subjectieve Geschiktheid van de Behandeling geldt dat hoe hoger de scores op de schaal, hoe gunstiger dit staat ten opzichte van behandelmotivatie. De scores uit tabel 1.5 laten zien dat het merendeel van de patiënten die terugkoppeling van de ROM ontvingen een hogere geschiktheid van de behandeling rapporteert dan patiënten die geen feedback kregen. Voor het merendeel van de patiënten uit de experimentele groep ligt de geschiktheid van de behandeling hoger bij de meting na drie maanden. 18 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Tabel 1.5 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 GB1 31 22 27 21 16 29 34 26 33 31 25 GB2 26 34 23 27 Verschil -5 12 -4 6 21 35 29 34 32 -8 1 3 1 1 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. GB1= TMSt0, GB2 = TMSt1 GB = Subjectieve Geschiktheid vd Behandeling Succesverwachting (SV) Voor de schaal Succesverwachting geldt dat hoe hoger de scores op de schaal, hoe gunstiger dit staat ten opzichte van behandelmotivatie. Uit de weergave van de resultaten in tabel 1.6 kan geconstateerd worden dat de patiënten die terugkoppeling van de ROM hebben ontvangen een hogere succesverwachting van de behandeling rapporteren dan patiënten die geen terugkoppeling kregen. Het merendeel van de patiënten in de controlegroep geeft een hogere succesverwachting in de meting na drie maanden. Over de patiënten in de experimentele groep wordt geen eenduidige, periodieke invloed van de terugkoppeling gevonden. Tabel 1.6 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 SV1 38 28 26 36 22 44 38 35 37 36 43 SV2 43 28 31 39 Verschil 5 0 5 3 38 41 40 42 33 -6 3 3 5 -3 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. SV1= TMSt0, SV2 = TMSt1 SV = Succesverwachting 19 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Bereidheid tot Inzet (BTI) Hoe hoger de scores op de schaal Bereidheid tot Inzet, hoe positiever de invloed op behandelmotivatie. De scores in tabel 1.7 laten zien dat het merendeel van de patiënten die terugkoppeling hebben ontvangen over de ROM een hogere Bereidheid tot Inzet rapporteren dan patiënten aan wie geen terugkoppeling werd verleend. Op één enkele patiënt na geven de scores van alle patiënten uit beide groepen weer dat er een hogere Bereidheid tot Inzet is in de meting na drie maanden. De Bereidheid tot Inzet-schaal is met 16 items de grootste schaal binnen de TMS-F. Op deze schaal werden eveneens de grootste verschillen gevonden tussen de experimentele groep en de controlegroep. Tabel 1.7 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 BTI1 55 21 28 36 32 47 54 48 57 48 52 BTI2 56 28 38 38 Verschil 1 7 10 2 50 62 62 60 43 3 18 14 3 -5 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. BTI1= TMSt0, BTI2 = TMSt1 BTI =Bereidheid tot Inzet Sociale Wenselijkheid (SW) De schaal Sociale Wenselijkheid is in de TMS-F geïmplementeerd om vast te stellen in welke mate patiënten zich sociaal wenselijk voor doen. De hoogte van deze schaal zegt in welke mate behandelmotivatie wordt beïnvloedt door de sociale wenselijkheid antwoord bias. Hoe hoger de scores op de schaal Sociale Wenselijkheid zijn des te meer de scores op alle schalen die 20 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting behandelmotivatie in kaart brengen, moet worden bekeken als niet representatief voor de werkelijke mate van behandelmotivatie. Tabel 1.8 Patiënt Nr. 2 4 6 8 10 1 3 5 7 9 11 Groep 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 SW1 51 51 51 45 53 62 46 51 46 42 40 SW2 48 50 55 43 Verschil -3 -1 4 -2 63 47 56 49 37 1 1 5 3 -5 0 = geen feedback, 1 = wel feedback. SW1= TMSt0, SW2 = TMSt1 SW =Sociale Wenselijkheid In tabel 1.9 is een overzicht weergegeven van de gemiddelde scores van de experimentele groep en de controle groep. Tabel 1.10 geeft de scores weer van groepsgemiddelden binnen de normgroep uit het onderzoek van Drieschner (2008). Tabel 1.9 Schaal/Meetmoment Groepsgemiddelde Probleembesef 1 0 21,60 1 30,00 Probleembesef 2 23,75 24,20 Lijdensdruk 1 19,80 24,17 Lijdensdruk 2 19,75 24,40 Subjectieve Justitiële druk 1 25,40 30,17 Subjectieve Justitiële druk 2 32,50 31,00 Subjectieve Prijs van de Behandeling 1 35,20 31,50 Subjectieve Prijs van de Behandeling 2 35,50 30,40 Subjectieve Geschiktheid van de Behandeling 1 23,40 29,67 Subjectieve Geschiktheid van de Behandeling 2 27,50 30,20 21 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Succesverwachting 1 30,00 38,83 Succesverwachting 2 35,25 38,80 Bereidheid tot Inzet 1 34,40 51,00 Bereidheid tot Inzet 2 40,00 55,40 Sociale Wenselijkheid 1 50,20 47,83 Sociale Wenselijkheid 2 49,00 50,40 Schaal1= T0, Schaal 2= T1 0=controlegroep, 1=experimentele groep Tabel 1.10 Distributie van de rauwe somscores van de TMS-F in de totale normgroep en in de subgroepen met hoge (Site 1) en lage (Site 2-5) deelname. Scale Statistic Total sample (N = 376) Site 1 (N = 200) Sites 2 – 5 (N = 176) Probleembesef(PR) Mean(SD) 32.50(7.76) 32.59(8.15) 32.40(7.30) Lijdensdruk(LD) Mean(SD) 27.11(8.83) 26.94(9.21) 27.31(8.40) Subj. Justitiële Druk(JD) Mean(SD) 24.00(9.36) 23.63(9.48) 24.44(9.22) Subj. Prijs vd. Behandeling(PB) Mean(SD) 32.85(6.91) 32.57(7.02) 33.16(6.79) 35.88(6.36) Subj. Gesch. vd. Behandeling(GB) Mean(SD) 35.67(6.72) 35.49(7.03) Succesverwachting(SV) Mean(SD) 33.89(7.46) 34.04(7.64) 33.73(7.28) Bereidheid tot Inzet(BTI) Mean(SD) 51.65(12.93) 52.92(13.12) 50.31(11.39) Sociale Wenselijkheid(SW) Mean(SD) 46.56(9.63) 46.53(10.35) 46.60(8.77) * De normgroep bestaat uit 376 patiënten van 6 verschillende behandelinginstellingen in Nederland. De data werd verzameld tussen September 2002 en September 2003. N=1- analyse Tabel 1.11 laat de resultaten van de N=1-analyses zien die zijn uitgevoerd over de metingen van alle individuele patiënten opgesteld per schaal. Zo kon per patiënt worden 22 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting nagegaan of er significante verschillen waren tussen de resultaten behaald op de eerste en de tweede meting van de TMS-f. Dit is gedaan voor de patiënten uit beide groepen. Patiënt t1 Significant Hogere schaalscore t1 Significant Lagere schaalscore 1 2 JD, BTI 3 PR BTI 4 PR GB 5 BTI 6 7 PB GB, BTI 8 BTI 9 JD, GB t1= TMSt1, 1 t/m 5=wel feedback, 6 t/m 9=geen feedback, PR=Probleemherkenning, BTI= Bereidheid tot Inzet, GB= Subjectieve Geschiktheid van de Behandeling, JD= Subjectieve Justitiële Druk De gegevens uit tabel 1.10 laten zien dat er beperkte en tevens wisselende resultaten wat betreft periodieke invloed van de feedback zijn vast te stellen. Voor zeven van de negen patiënten waren er op één of twee schalen significante verschillen tussen de eerste en de tweede meting. De overige schaalscores van de patiënten waren niet significant. In totaal werd de n=1analyse uitgevoerd per patiënt over alle acht schalen van de TMS-F, wat het geheel over negen patiënten op 72 schalen maakt. Tabel 1.10 laat zien dat de scores op slechts 13 schalen significant verschillen tussen de twee metingen. Vastgesteld wordt dat er nauwelijks verschil is tussen de experimentele -en controlegroep wat betreft significante verschillen behaald op de schalen tussen de twee metingen. Kwalitatief onderzoek Van de 10 patiënten die een terugkoppeling ontvingen, vonden slechts twee patiënten dat 23 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting de afname van ROM en de terugkoppeling ervan geen standaard onderdeel moest worden. De overige acht waren positief gestemd over de toepassing van ROM. “Ik vroeg me bij eerdere keren dat ik de ROM moest invullen al af, of ik nog een testverslag zou krijgen of iets erover zou horen, dus wat dat betreft had ik de terugkoppeling al veel eerder gewild.” Negen van de 10 patiënten zei het daarnaast op prijs te stellen dat wanneer een ROMmeting wordt afgenomen, hier ook een terugkoppeling van de resultaten aan moet worden verbonden. De meest voorkomende redenen die hiervoor worden aangedragen zijn het kunnen vergelijken van de eigen scores met die van het behandelteam en het ‘weten waar je staat in je behandeling’. “Het moet ongetwijfeld een standaard onderdeel worden, er is goed over nagedacht. Ik had het al veel eerder willen ontvangen. Het werkt voor mij op deze manier.” Patiënten voelden zich door het meewerken aan ROM en het krijgen van feedback hierover, meer betrokken in de eigen behandeling. “Ik merkte wel dat mijn scores en de scores van het team grotendeels op een lijn lagen en vond dit wel een prettig gevoel.” “Wanneer je ons vraagt iets in te vullen, moeten we dat ook teug kunnen zien. Het is gewoon actie reactie en dat geldt ook hier voor.” Punten van kritiek op het meewerken aan en terugkoppelen van ROM kwamen bij een groot deel van de patiënten overeen en richten zich met name op de duidelijkheid en de consequenties van ROM. Niet altijd werden de items bij het invullen goed begrepen en een aantal patiënten stoorden zich aan de ‘wetenschappelijke’ manier waarop de resultaten werden teruggekoppeld. 24 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting “Het gaat niet om cijfers, die kunnen niet zeggen hoe het met je gaat.” “Ik had graag een uitleg gewild in lekentaal, zoals normale mensen tegen elkaar praten”. Patiënten gaven daarnaast aan dat ze de voortgang op de ROM graag terug willen zien in officiële, justitiële of behandelplanbespreking. Een aantal patiënten vond dat wanneer er goede resultaten behaald waren, dit ook consequenties moest hebben. “Je hebt goede resultaten behaald, dus we geven je meer vrijheden. Dan zou het me motiveren.” Over de helderheid en onderbouwing van de scores op de ROM toonden patiënten zich wisselend. Aan de ene kant vond een aantal patiënten dat er een heldere en concrete onderbouwing moest zijn van waarop de itemscores van de ROM op gebaseerd waren. Patiënten vroegen zich geregeld af, waar de scores op de ROM-metingen vandaan waren gehaald. Dit was echter niet voor alle patiënten het geval, een aantal patiënten vond de terugkoppeling wel degelijk helder en duidelijk. Patiënten gaven aan dat dit afhankelijk was van in hoeverre de teruggekoppelde resultaten door de patiënt zelf erkend werden. “Er waren ook punten waar ik minder goed op scoorde, maar waar ik me in kon vinden dat het op papier stond, bijvoorbeeld bij impulsiviteit. Dan kan ik daar veel minder mee zitten, omdat ik het zelf ook herken. Het moet dus kloppen en duidelijk zijn.” Wat betreft een toename van motivatie door de terugkoppeling wordt door patiënten geen verband gelegd. Motivatie wordt door vrijwel iedere patiënt gezien als een hoger doel, waarin vrijheid, familie en ook het nooit meer de fout in willen gaan, terugkomen als grootste drijfveren. Mogelijk kan de terugkoppeling van de ROM wel als een onderliggend construct voor motivatie dienen. “Dat ik zo snel mogelijk geen stalen deur meer in mijn kamer heb, dat is mijn drijfveer. Genieten van de vrijheid.” 25 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Discussie In dit artikel werd via een mixed method design onderzocht hoe de toepassing en terugkoppeling van de ROM door patiënten in een forensische setting werd ervaren. Daarnaast werd de invloed van terugkoppeling van de ROM op behandelmotivatie in kaart gebracht. De resultaten uit het kwantitatieve onderzoek wijzen in de richting van een hogere behandelmotivatie bij de patiënten die feedback hebben ontvangen. Bij vijf van de acht schalen binnen de TMS-F tonen de patiënten die feedback hebben ontvangen meer gunstige resultaten ten opzichte van behandelmotivatie dan de patiënten uit de controlegroep. De invloed is met name zichtbaar op de Bereidheid tot Inzet-schaal, de schaal met de meeste items binnen de TMSF. Alleen de scores op de schalen Subjectieve Justitiële Druk en Lijdensdruk zijn bij de patiënten die terugkoppeling kregen minder gunstig ten opzichte van behandelmotivatie in vergelijking met de patiënten die geen feedback ontvingen. Samenvattend wijzen de scores op de schalen van de TMS-F in de richting van meer gunstige resultaten ten opzichte van behandelmotivatie bij de patiënten die ROM feedback hebben ontvangen. De resultaten wijzer echter niet in de richting dat de invloed van terugkoppeling van de ROM op behandelmotivatie vooral op korte termijn zichtbaar is. De resultaten uit de N=1analyses laten zien dat er nauwelijks verschillen zichtbaar zijn in de resultaten die patiënten rapporteren tussen de metingen na twee weken en drie maanden. In het kwalitatieve onderzoek gaf het merendeel van de patiënten aan het als prettig te hebben ervaren om aan de ROM mee te werken en de resultaten teruggekoppeld te krijgen. Patiënten voelden zich meer betrokken in de behandeling en konden op deze manier de eigen scores vergelijken met die van het behandelteam. Wel stelden de patiënten dat de ROM minder wetenschappelijk moest worden teruggekoppeld en vonden de patiënten dat de resultaten ervan 26 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting doorgevoerd konden worden naar wettelijke aantekeningen of behandelplanbesprekingen. De resultaten van het kwalitatieve onderzoek geven aan dat het mogelijk belangrijk is dat toepassing van ROM en terugkoppeling van de resultaten als een standaard onderdeel in de behandeling wordt geïmplementeerd. Om de betrokkenheid en de medewerking van de patiënt daarbij te garanderen is het goed de ROM meer begrijpelijk te maken en de resultaten door te voeren naar justitiële documenten of behandelplanbesprekingen. De resultaten uit dit onderzoek die erop wijzen dat er op korte termijn na de feedback geen hogere motivatie bij de patiënten werd gemeten dan op lange termijn, komen niet overeen met resultaten uit eerder genoemde studies. Onderzoek van De Jong (2012) en Lambert et., al. (2007) laat juist zien dat invloed van feedback met name zichtbaar is op de korte termijn. Een meta-analyse van Knaup, Koesters, Schoefer, Becker, en Puschner (2009) toonde eveneens aan dat feedback over gezondheidstoestand een klein positief effect had op korte termijn behandelingen (d = 0.10), maar niet in behandelingen op langere termijn (d = -0.06). Echter waren de participanten in de onderzoeken van De Jong en Lambert zogenaamde ‘outpatients’, patiënten die behandeling extramuraal volgen, terwijl de deelnemers in dit onderzoek ‘inpatients’ zijn en zijn opgenomen in een instelling. Daarbij speelt ook de duur van de behandeling een belangrijk rol. Volgens het door het Ministerie van Justitie naar buiten gebrachte onderzoek, Toenemende verblijfsduur in de TBS: de ontwikkeling van de gemiddelde duur in de laatste 20 jaar (2009), staat de gemiddelde tijd van een TBS-behandeling op gemiddeld 9,5 jaar. De duur van de behandeling van TBS kan een mogelijke verklaring zijn voor de enige twee schalen binnen de TMS-F die negatieve resultaten laten zien ten opzichte van de invloed die feedback heeft op behandelmotivatie. Op de schalen Subjectieve Justitiële Druk en Lijdensdruk rapporteren de patiënten die feedback ontvingen hogere scores dan de patiënten die de resultaten 27 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting van de ROM niet voor ogen kregen. Dit kan mogelijk te verklaren zijn doordat de ROM feedback een zekere confrontatie met zichzelf meebrengt, waarbij duidelijk wordt gemaakt hoe lang de weg is die een patiënt nog te gaan heeft in de behandeling van de stoornis. Patiënten die geen terugkoppeling krijgen ervaren deze confrontatie niet, wat mogelijk zichtbaar wordt op beide schalen. Dit artikel probeert onder andere de invloed van feedback op behandelmotivatie weer te geven. Het brengt echter ook nieuwe onderzoeksvragen met zich mee. Vragen over het hoe, wie en wanneer van feedback. Op welke manier kan feedback het beste aan de patiënt worden gegeven? Voor welke patiënt werkt feedback het beste? En is er een bepaald tijdstip wanneer feedback het beste aanslaat? Zo is er in de methode van dit onderzoek bewust gekozen om de feedback gelijktijdig te verlenen aan zowel patiënt als sociotherapeut/mentor. Tijdens de afname van het huidige kwalitatieve onderzoek gaven patiënten veelvoudig aan dat zij de terugkoppeling van de ROM nuttig vonden omdat ze zo de eigen scores konden vergelijken met die van het behandelteam. Feedback aan zowel patiënt als behandelaar vergroot volgens De Jong (2012) de betrokkenheid van de patiënt in de eigen behandeling. Hawkins, Lambert, Vermeersch, Slade en Tuttle (2004) toonden aan dat feedback het meest effectief is wanneer deze gegeven wordt aan zowel de patiënt als de behandelaar. Echter was er in andere studies (Harmon, Hawkins, Lambert, Slade, & Whipple, 2005; Slade, Lambert, Harmon, Smart, & Bailey, 2008) geen significant effect wanneer de feedback aan uitsluitend patiënten of behandelaren werd gegeven in plaats van aan beiden. Bovenstaande onderzoeken geven daarmee wisselende resultaten weer over hoe feedback het beste kan worden aangeboden, maar ook aan wie dit het beste kan worden gedaan om het gewenste resultaat op te leveren. Simon et al., (2013) gaan in op de vraag wanneer feedback het beste kan worden 28 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting gegeven. Zij stellen over specifiek de ROM dat het belangrijk is dat de feedback wordt gegeven aan zowel patiënt als behandelaar, maar dat deze ook herhaaldelijk binnen een korte termijn moet worden verleend om zo de discussie tussen patiënt en behandelaar te bevorderen en veranderingen efficiënter aan te kunnen tonen. Een gegeven waar voorafgaande dit onderzoek ook op werd gerekend, gezien de korte termijn invloed die onderzoeken van De Jong en Lambert hadden aangetoond. Een mogelijk verklaring kan wederom worden gezocht in de lange duur van een tbs-behandeling. Door de mentale problematiek in combinatie met de lange duur van de behandeling lijkt een motivationele verandering twee weken na de terugkoppeling van de ROM dan ook te vroeg en oogt een verandering op langere termijn bij deze doelgroep en setting logischer. Ook rijst de vraag op welke aspecten van de ROM feedback effectief zijn voor behandelmotivatie en betrokkenheid van de patiënt en welke juist niet. De Jong(2012) stelt dat het belangrijk is om te realiseren dat niet alle types van feedback even effectief zijn of dezelfde resultaten tot gevolg hebben. In het huidige kwalitatieve onderzoek gaven patiënten bijvoorbeeld aan dat ze de terugkoppeling van de ROM te wetenschappelijk, onduidelijk of niet helder onderbouwd vonden. Dat was echter voor niet alle patiënten het geval. Een aantal gaf aan de terugkoppeling overzichtelijk en helder te vinden. Een mogelijk verklaring hiervoor kan het verschil in resultaten op de ROM-meting zijn. Wanneer de resultaten op de ROM-meting minder positief zijn en er weinig behandelvoortgang is geboekt, zou dit mogelijk ook meer onduidelijkheid over de teruggekoppelde resultaten tot gevolg hebben. Daarmee wordt het belang van een goede uitleg aangekaart. Tot slot komt ook naar voren dat niet voor iedere patiënt feedback daadwerkelijk zinvol is, waar een andere patiënt er juist veel baat bij heeft. Naast het merendeel van de patiënten in het 29 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting kwalitatieve onderzoek die aangaven feedback als nuttig te ervaren, zeiden enkele patiënten anderen dat zij feedback liever niet als standaard onderdeel zagen. Lambert (2010) stelt dat 25 tot 30 procent van de patiënten daadwerkelijk wordt geholpen door feedback, met name diegene die moeilijkheden in de behandeling ervaren. Simon et., al (2013) stelt dat effecten van feedback met name worden gevonden bij patiënten die ‘highly disturbed’ zijn. Vervolgonderzoek kan zich richten op de mogelijke invloed van onder andere psychopathologie op het ontvangen van feedback. Een beperking in het onderzoek is de geringe grootte van de onderzoekspopulatie. Van de 19 beschikbare patiënten ten tijde van het onderzoek, weigerden er acht. Dat bracht de controleen vergelijkingsgroep naar dusdanig kleine omvang, dat er geen t-test kon worden uitgevoerd om de resultaten van beide groepen te kunnen vergelijken en te kunnen spreken over mogelijke significante resultaten. Een andere factor die mogelijk een rol heeft gespeeld in de invloed van feedback op behandelmotivatie is dat vrijwel alle patiënten uit de experimentele groep nadat zij de ROM hadden ingevuld, zelf om terugkoppeling van de ROM vroegen. Dat zou mogelijk van invloed kunnen zijn op het feit dat de scores op het merendeel van de schalen binnen de TMS-f hoger liggen bij de experimentele groep, dan bij de controlegroep. Daarmee zou het mogelijk verklaren dat de N=1-analyse nauwelijks significante verschillen tussen de korte-en lange termijn aantoont, gezien de patiënten door het zelf aanvragen van de terugkoppeling mogelijk al een meer stabiele motivatie hadden. Dan zou het de vraag zijn of de beperkte, significante verschillen tussen korte-en lange termijn aan de ROM te wijten zijn. Ook het ontbreken van een pre-test interventie kan mogelijk een beperking zijn in dit onderzoek. Om de periodieke invloed van behandelfeedback te onderzoek is er in het design van dit artikel gekozen om twee post-test interventie uit te voeren. Vervolgonderzoek zou eventueel de verschillen in behandelmotivatie 30 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting voor en na de terugkoppeling van de ROM kunnen onderzoeken. Verder onderzoek is met name nodig naar de implicaties van feedback. Kwalitatief onderzoek zou meer uitgebreid in kaart brengen hoe patiënten de toepassing en terugkoppeling ervaren en wat er in de toekomst beter kan. Voor wie werkt het wel en voor wie niet? Hoe kan feedback het beste worden gegeven en binnen welke tijdsbestek? En welke componenten van feedback zijn het meest effectief? Aanbevelingen die ook worden gedaan in onderzoek naar de invloed van feedback door De Jong(2012) en Lambert(2007). De combinatie van een kwantitatief en een kwalitatief onderzoek naar de toepassing en invloed van feedback in het huidige onderzoek heeft een klein puzzelstukje kunnen toevoegen aan het in kaart brengen van de gevolgen van feedback. “Tout va bien”(Martin Bril). 31 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Referenties Bartels, A., Soreen, M., Schuringa, E., & Teeken, V. (2008). N=1: nauwkeurige en sensitieve behandelevaluatie op individueel niveau. Utrecht: EFP Bickman, L. (2008). A measurement feedback system is necessary to improve mental health outcomes. Journal of American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 47, 11141119. Berking, M., Orth, U., & Lutz, W. (2006). How effective is systematic feedback of treatment progress to the therapist? An empirical study in a cognitive-behavioural-oriented inpatient setting. Zeitschrift für Klinische Psychologie und Psychotherapie: Forschung und Praxis, 35, 21-29. Carlier, I. V. E., Meuldijk, D., Van Vliet, I. M., Van Fenema, E.,Van der Wee, N. J. A., & Zitman, F. G. (2010). Routine outcome monitoring and feedback on physical or mental health status: evidence and theory. Journal of Evaluation in Clinical Practice, no-no. De Beurs, E., & Barendregt, M. (2008). Mogelijkheden voor therapie-effectonderzoek in de tbs-sector: komen tot een evidence base onder zorgprogramma’s. Utrecht; NIFP De Jong , K., Van Sluis , P., Annet Nugter , M., Heiser W. J., & Spinhoven, P. (2012). Understanding the differential impact of outcome monitoring: Therapist variables that moderate feedback effects in a randomized clinical trial, Psychotherapy Research, 22, 464-474 Drieschner, K. H., & Boomsma, A. (2008). Validation of the Treatment Motivation Scales for Forensic outpatient treatment (TMS-F). Assesment, 15, 242-255. 32 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Drukker, M., & van Os, J. (2008). Kwantitatieve maten voor geestelijke gezondheid. In M. De Hert, S. van den Broucke & R. van Nuffel (Red.), Naar een geestelijke gezonde samenleving: Mechelen:Kluwer Evans, C., Connell, J., Barkham, M., Margison, F., McGrath, G., Mellor-Clark, J. (2002). Towards a standardised brief outcome measure: psychometric properties and utility of the CORE-OM. The British Journal of Psychiatry, 180, 51-60. Expertgroep forensische psychiatrie (2011). ROM forensische psychiatrie, adviesdocument. GGZ Nederland. Feltz-Cornelis, C., Volker, D., & Heer, E. (2011). Routine outcome monitoring: ontwikkelingen in de GGz. Utrecht: Trimbos-instituut; Howard, K. I., Moras, K., Brill, P. L., Martinovich, Z., & Lutz, W. (1996). Evaluation of psychotherapy: Efficacy, effectiveness, and patient progress. American Psychologist, 51, 1059-1064. Kazdin, A. E. (2008). Evidence-based treatment and practice: new opportunities to bridge clinical research and practice, enhance the knowledge base, and improve patient care. American Psychologist, 63, 146-159. Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: A historical review, a meta analysis, and a preliminary feedback intervention theory. Psychological Bulletin, 119, 254284. Knaup, C., Koesters, M., Schoefer, D., Becker, T., & Puschner, B. (2009) Effect of feedback of treatment outcome in specialist mentalhealthcare: meta-analysis. British Journal of Psychiatry, 195,15–22. 33 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Kraus, D. R., Seligman, D. A., & Jordan, J. R. (2005). Validation of a behavioral health treatment outcome and assessment tool designed for naturalistic settings: The Treatment Outcome Package. Journal of Clinical Psychology, 61, 285-314. Lambert, M. J., Whipple, J. L., Hawkins, E. J., Vermeersch, D. A., Nielsen, S. L., & Smart, D. W. (2003) Is it time for clinicians to routinely track patient outcome?A meta-analysis. Clinical Psychology Science Practice, 10, 288–302. Laurenceau, J-P., Hayes, A. M., & Feldman, G. C. (2007). Some methodological and statistical issues in the study of change processes in psychotherapy. Special issue of Clinical Psychology Review: Innovations in psychotherapy process research, 27, 682-695. Marshall, S., Haywood, K., & Fitzpatrick, R. (2006). Impact of patient-reported outcome measures on routine practice: a structured review. Evaluating Clinical Practice, 12, 559568. Miller, S. D., Duncan, B. L., Sorrell, R., & Brown, G. S. (2005). The partners for change outcome management system. Journal of Clinical Psychology, 61, 199-208. Newnham, E. A., Hooke, G. R., & Page, A. C. (2010). Monitoring treatment response and outcomes using the World Health Organization’s Wellbeing Index in psychiatric care. Journal of Affective Disorders, 122, 133-138. Reese, R. J., Norsworthy, L. A., & Rowlands, S. R. (2009). Does a continuous feedback system improve psychotherapy outcome? Psychotherapy, 46, 418-431. Rubenstein, L. V., McCoy, J. M., Cope, D. W., Barrett, P. A., Hirsch, S. H., Messer, K. S., & Young, R. T. (1995). Improving patient quality of life with feedback to physicians about functional status. Journal of General Internal Medicine, 10, 607–614. 34 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting Sapyta, J., Riemer, M., & Bickman, L. (2005). Feedback to clinicians: Theory, research, and practice. Journal of Clinical Psychology, 61, 145-153. Schmidt, U., Landau, S., Pombo-Carril, M. G., Bara-Carril, N., Reid, Y., Murray, K., Treasure, J., & Katzman, M. (2006) Does personalized feedback improve the outcome of cognitivebehavioural guided selfcare in bulimia nervosa? A preliminary randomized controlled trial. British Journal of Clinical Psychology, 45, 111–121. Schuringa, E. (2010). Routine Outcome Monitoring in het FPC Dr. S. van Mesdag. GGzet Wetenschappelijk, 14, 27-35. Schuringa, E. (2011). Een voorbeeldcasus uit het Patiënt Volg Systeem van het FPC dr. S. van Mesdag. GGzet Wetenschappelijk,15, 70-77 Slade, K., Lambert, M. J., Harmon, S., Smart, D. W., & Bailey, R. (2008). Improving psychotherapy outcome: The use of immediate electronic feedback and revised clinical support tools. Clinical Psychology and Psychotherapy, 15, 287-303. Smith, G. R., Manderscheid, R. W., & Flynn, L. M. (1997b). Steinwachs DM. Principles for assessment of patient outcomes in mental health care. Psychiatric Services, 48, 10331036. Spreen, M. (2009). Lectorale rede “N=1 als onderzoeksbenadering in de hulpverlening.” Leeuwarden: Stenden Hogeschool. Spreen, M., & Bogaerts, S. (2012). geRommel in de marge? In: Mesdag Wetenschappelijk. Tien jaar wetenschappelijk onderzoek in FPC Dr. S. van Mesdag onder redactie van S. Kremer & P. De Maar. Interne uitgave FPC Dr. S. van Mesdag. Van der Veeken, F. C. A., Bogaerts, S., & Lucieer, J. (2012). Routine Outcome Monitoring in forensic psychiatry: FPC2landen and FPC de Kijvelanden. In Oei, T.I. & Groenhuijsen, 35 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting M.S. Editors. Progression in Forensic Psychiatry. Alphen aan den Rijn: Kluwer;2012. p 355-375. Van Os, J. , & Triffaux, J. M. (2008). Evidence that the Two-Way communication checklist identifies patient-doctor needs discordance resulting in better 6-month outcome. Acta Psychiatrica Scandinavia, 118, 322-326. Witold, S., Lambert, M. J. , Busath, G., Vazquez, A., Berkeljon, A., Hyer, K., Granley, M., & Berrett, M.(2013) Effects of providing patient progress feedback and clinical support tools to psychotherapists in an inpatient eating disorders treatment program: A randomized controlled study, Psychotherapy Research, 23, 287300, 36 Toepassing- en invloed van Routine Outcome Monitoring (ROM) feedback in een forensische setting