Beste zorg bij eetstoornissen en bij persoonlijkheidsstoornissen

advertisement
Verantwoordingsdocument
880.99.313.1429
Selectief inkoopbeleid 2015
Alles voor betere zorg
Beste zorg bij eetstoornissen
en bij persoonlijkheidsstoornissen
1
Verantwoordingsdocument
Selectief Inkoopbeleid 2015
Beste zorg bij eetstoornissen
Beste zorg bij persoonlijkheidsstoornissen
CZ, 3 september 2014, versie 2.0
Inhoudsopgave
1.
Toelichting selectief inkoopbeleid ................................................................................................ 3
1.1
1.2
1.3
2.
Algemeen kader selectief inkoopbeleid GGZ .......................................................................... 3
Categorie-indeling selectief inkoopbeleid ............................................................................... 4
Afbakening van doelgroepen en dbc’s .................................................................................... 5
Indicatoren en selectie ................................................................................................................. 6
2.1
Kwaliteitsindicatoren ................................................................................................................ 7
2.1.1
Behandelplanning ............................................................................................................ 7
2.1.2
Indicatiestelling ................................................................................................................ 8
2.1.3
Zorgprogramma ............................................................................................................... 8
2.1.4
Somatische screening ..................................................................................................... 9
2.1.5
Suïcidepreventie ............................................................................................................ 10
2.1.6
Afspraken over nazorg................................................................................................... 10
2.1.7
Routine Outcome Monitoring ......................................................................................... 11
2.1.8
Training en supervisie........................................................................................................ 11
2.2
Structuurindicatoren .............................................................................................................. 12
2.2.1
Multidisciplinair team ..................................................................................................... 12
2.2.2
Hoofdbehandelaar ......................................................................................................... 13
2.2.3
Volume ........................................................................................................................... 14
2.3
Patiëntervaringen................................................................................................................... 14
2.3.1
Sociale steunsysteem .................................................................................................... 15
2.3.2
Familievertrouwenspersoon .......................................................................................... 15
2.3.3
Ervaringsdeskundige ..................................................................................................... 15
2.4
Samenvatting indicatoren ...................................................................................................... 15
3.
Niet meegenomen indicatoren en vervallen indicatoren ........................................................... 20
4.
Dynamisch model ...................................................................................................................... 22
4.1
4.2
Zorginhoudelijke indicatoren .................................................................................................. 22
Volume .................................................................................................................................. 22
Bijlage 1: Vragenlijst .............................................................................................................................. 23
Bijlage 2: Overzichtstabel ...................................................................................................................... 25
Disclaimer .............................................................................................................................................. 26
Literatuurverwijzingen ............................................................................................................................ 27
2
1. Toelichting selectief inkoopbeleid
Onder het motto "Alles voor betere zorg" helpt CZ haar verzekerden bij het maken van de beste keuze
uit het zorgaanbod. De selectieve inkoop van borstkankerzorg per 1 januari 2011 was een verdere
concretisering hiervan. Naast borstkankerzorg heeft CZ ook bij andere aandoeningen (bariatrische
chirurgie, infectiechirurgie bij orthopedische revisieoperaties en schisis) de prestaties van
ziekenhuizen getoetst.
Vorig jaar heeft CZ een eerste stap gezet met het inzichtelijk maken van de kwaliteit van zorg binnen
de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ), specifiek de specialistische behandeling van ernstige eet- en
persoonlijkheidsstoornissen. CZ had hiervoor – samen met het veld – een kwaliteitsbenchmark
ontwikkeld waarvoor een aantal indicatoren was geselecteerd. Met de benchmark maakte CZ de
scores van individuele zorgaanbieders op de geselecteerde indicatoren zichtbaar, en vergeleek zij
daarbij de prestaties met het landelijk gemiddelde.
Deze kwaliteitsbenchmark vormde het startpunt voor de ontwikkeling van het selectieve inkoopmodel
van CZ voor ernstige eetstoornissen en ernstige persoonlijkheidstoornissen. Vanaf 2015 gaat CZ
zorgaanbieders die niet voldoen aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ niet meer contracteren
voor de betreffende behandeling(en). Door selectief in te kopen probeert CZ in geval van (complexe)
zorg te sturen op spreiding en concentratie daarvan. Hierdoor kunnen zorgaanbieders zich toeleggen
op waar ze goed in zijn en zaken afstoten waar andere zorgaanbieders beter in zijn. Door te sturen op
kwaliteit wordt de zorg beter en houden we die betaalbaar.
In dit document wordt het selectieve inkoopmodel 2015 voor zowel ernstige eetstoornissen als voor
ernstige persoonlijkheidsstoornissen toegelicht. We hebben gekozen voor één
verantwoordingsdocument vanwege de grote mate van overlap in de gebruikte indicatoren. In
hoofdstuk 2 worden de geselecteerde kwaliteitsindicatoren uitgewerkt. Hoofdstuk 3 gaat in op
indicatoren die wel zijn onderzocht, maar uiteindelijk niet zijn opgenomen in het selectieve
inkoopmodel. In hoofdstuk 4 is uitgewerkt hoe CZ omgaat met nieuwe prestaties en gegevens
gedurende het jaar; tevens wordt een vooruitblik gegeven op de doorontwikkeling van het selectieve
inkoopmodel.
1.1 Algemeen kader selectief inkoopbeleid GGZ
Het selectief inkoopbeleid van CZ betreft een generiek model, in principe bedoeld voor alle zorg die
zich voor selectieve inkoop leent. Het generieke model is in eerste instantie uitgewerkt voor de
ziekenhuiszorg en wordt nu ook toegepast in de GGZ.
Voor elk van de door CZ geselecteerde aandoeningen/behandelingen worden de prestaties van de
zorgaanbieders gewaardeerd op basis van:
1. Kwaliteitsinformatie (waaronder volumenormen en andere kwaliteitsindicatoren).
2. Waar beschikbaar, en toepasbaar, wachttijd informatie.
3. Waar beschikbaar, en toepasbaar, patiëntervaringen.
Dit is voor de GGZ verder onderverdeeld in:
1. Kwaliteitsindicatoren
2. Structuurindicatoren
3. Patiëntervaringen
3
Indicatoren die niet met bestaande registraties worden uitgevraagd, maar wel van belang zijn om de
kwaliteit van de behandeling inzichtelijk te maken, worden opgenomen in een vragenlijst die
rechtstreeks bij de instelling wordt uitgezet. Na analyse van de data, worden deze teruggekoppeld aan
de zorgaanbieders. De zorgaanbieders hebben dan de mogelijkheid om de bij CZ bekende gegevens
nogmaals op juistheid te controleren en aan te passen/ aan te vullen waar nodig. Dit is de
zogenaamde hoor-wederhoorprocedure.
Na het doorlopen van de hoor-wederhoorprocedure, presenteren wij de resultaten van het selectieve
inkoopbeleid voor onze verzekerden. Het is cruciaal dat CZ dan van de juistheid en de volledigheid
van de aangeleverde informatie uit kan gaan. Daarom wordt de zorgaanbieder gevraagd om middels
een bestuursverklaring te bevestigen dat de aangeleverde informatie naar waarheid is ingevuld. Dit
betekent ook dat als CZ op enig moment tot de vaststelling komt dat de aangeleverde gegevens niet
juist blijken te zijn, CZ hier nadere consequenties aan kan verbinden ten aanzien van de contractering
van de zorgaanbieder.
1.2 Categorie-indeling selectief inkoopbeleid
Het bovenstaande proces leidt uiteindelijk tot de onderstaande categorie-indeling.
Categorie 1: Beste zorg
Zorgaanbieders die volgens de kwaliteitskaders van CZ voor deze zorg als beste scoren, worden als
voorkeursaanbieder bestempeld: deze 'beste' zorgaanbieders op het gebied van de gekozen
aandoening, worden aanbevolen door CZ.
Categorie 2: Goede zorg
Zorgaanbieders die volgens de kwaliteitskaders van CZ voor deze zorg goed scoren worden als 'goed'
bestempeld in de keuze-ondersteunende informatie van CZ.
Categorie 3: Kan Beter
Zorgaanbieders waar volgens de kwaliteitskaders van CZ voor deze zorg de randvoorwaarden voor
goede zorg (nog) niet goed genoeg zijn. Dit wordt in de keuze-ondersteunende informatie van CZ
aangegeven.
Categorie 4: Voldoet niet aan minimale kwaliteitsnormen van CZ
Zorgaanbieders die volgens de kwaliteitskaders van CZ te ver achterblijven bij de CZ normen voor
goede zorg. Deze zorgaanbieders worden door CZ niet meer voor deze zorg gecontracteerd.
Zorgaanbieders die deze behandeling niet (meer) uitvoeren worden niet getoond op onze website
(www.cz.nl/zorgvinden).
4
1.3 Afbakening van doelgroepen en dbc’s
Het selectieve inkoopbeleid beperkt zich vooralsnog tot de specialistische behandeling van ernstige
eetstoornissen en ernstige persoonlijkheidsstoornissen. Op basis van onderstaande criteria zijn de
doelgroepen afgebakend.
Hoofddiagnose
In de eerste plaats moet er sprake zijn van een hoofddiagnose persoonlijkheidsstoornis of eetstoornis.
Zorgvraagzwaarte en zorgzwaarte
Het specialistische karakter van de behandeling wordt vervolgens gekenmerkt door een combinatie
van een relatief hoge zorgvraagzwaarte en een relatief hoge zorgzwaarte.
Hoewel voor de zorgvraagzwaarte op dit moment nog geen harde criteria zijn vastgesteld, spreekt CZ
van een relatief hoge zorgvraagzwaarte indien minimaal aan twee van de volgende criteria wordt
voldaan:
1.
Een nevendiagnose uit een andere hoofddiagnosegroep.
2.
GAF score ≤ 50.
3.
Complicerende factor(en) op as 3 en 4.
4.
In de afgelopen vijf jaar een behandeling in de tweedelijns GGZ voor dezelfde diagnose.
DBC’s
Voor de operationalisering van bovenstaande is vooralsnog uitgegaan van DBC’s voor eetstoornissen
en persoonlijkheidsstoornissen groter dan 3000 minuten. Hierna spreken we in het
Verantwoordingsdocument over ernstige persoonlijkheidsstoornissen en ernstige eetstoornissen.
Zorgaanbod buitenland
Buitenlandse instellingen blijven vooralsnog buiten beschouwing, omdat deze instellingen niet
meedoen aan de registratie van kwaliteitsindicatoren zoals die in Nederland verplicht is gesteld.
5
2. Indicatoren en selectie
De zorgaanbieders worden ingedeeld in vier categorieën. De indeling wordt bepaald door elk van de
aanbieders steeds tegen het licht te houden en opeenvolgend te toetsen aan de hieronder genoemde
indicatoren. Het gevolg hiervan is dat er (bijna per definitie) bij elk criterium een aantal zorgaanbieders
'afvalt' en dus niet meer meedingt naar een plek in de hoogste categorie: beste zorg.
In dit hoofdstuk worden de indicatoren beschreven die zijn opgenomen in het selectieve inkoopbeleid
voor de GGZ en die volgens CZ inzicht geven in de kwaliteit van de geleverde zorg.
De ontwikkeling van veldnormen in de GGZ loopt achter op die in de medisch specialistische zorg.
Ook op het gebied van kwaliteitsindicatoren en bijbehorende data is de GGZ nog niet zo ver. Dit beeld
wordt ook internationaal herkend. De behandeling van ernstige eetstoornissen en ernstige
persoonlijkheidsstoornissen vormt hierop geen uitzondering.
CZ heeft nu voor het tweede jaar een kwaliteitsuitvraag gedaan met als doel de transparantie in de
behandeling van deze gespecialiseerde GGZ te bevorderen. Vorig jaar zijn deze data gebruikt als
kwaliteitsbenchmark, zodat de zorgaanbieders zich konden toetsen aan de benchmark. Dit jaar wil CZ
selectief gaan inkopen op basis van deze kwaliteitsuitvraag.
Net als bij de start van selectieve inkoop van borstkankerzorg in 2010, probeert CZ op deze manier de
ontwikkeling van veldnormen in de GGZ op gang te brengen. Zo wordt een kwaliteitsimpuls gegeven
aan de behandeling van ernstige eet- en persoonlijkheidsstoornissen.
Het is dan ook logisch dat CZ zich op dit moment met name richt op het gebruiken van algemene
kwaliteits- en structuurindicatoren. Als deze een stap verder zijn gebracht wordt de aandacht
uitgebreid naar uitkomstindicatoren.
Gesprekken met de patiëntenvereniging (LPGGZ), het Kenniscentrum Persoonlijkheidsstoornissen en
de Nederlandse Academie Eetstoornissen hebben mede bepaald welke indicatoren volgens CZ van
doorslaggevend belang zijn bij het selectief inkopen van GGZ-instellingen met betrekking tot de
specialistische behandeling van ernstige eetstoornissen en ernstige persoonlijkheidsstoornissen.
Tevens is een expertvalidatie uitgevoerd door de vragenlijst (zie bijlage 1) te toetsen bij enkele experts
in deze vakgebieden.
De geselecteerde indicatoren zijn onder te verdelen in de volgende categorieën (waarbij de volgorde
de vragenlijst volgt):
1. Kwaliteitsindicatoren
2. Structuurindicatoren
3. Patiëntervaringen
(Zie kader volgende pagina)
6
De volgende selectie van indicatoren is hieruit ontstaan:
Kwaliteitsindicatoren
1. Behandelplanning
2. Indicatiestelling
3. Zorgprogramma
4. Somatische screening
5. Suïcide preventiebeleid
6. Afspraken over nazorg
7. Routine Outcome Monitoring
8. Training en supervisie
Structuurindicatoren
9. Multidisciplinair team (MDT):
a. Aanwezigheid van een specifiek MDT voor eetstoornissen/
persoonlijkheidsstoornissen
b. Samenstelling van het MDT
10. Hoofdbehandelaarschap
11. Volume
Patiëntervaringen
12. Sociale steunsysteem
13. Familievertrouwenspersoon
14. Ervaringsdeskundige
2.1 Kwaliteitsindicatoren
In totaal zijn er in dit selectieve inkoopbeleid acht kwaliteitsnormen opgenomen die inzicht geven in de
kwaliteit van de geleverde zorg.
2.1.1 Behandelplanning
In algemene zin, maar zeker ook bij de behandeling van patiënten met ernstige
persoonlijkheidsstoornissen en/of ernstige eetstoornissen, is een goede inrichting van de
behandelplanning essentieel. Vooral bij een intensief of langdurig zorgtraject is een behandelplan met
concrete en evalueerbare doelen en een cyclische bespreking/ evaluatie daarvan met de patiënt van
cruciaal belang voor een patiëntgeoriënteerde, effectieve en efficiënte behandeling.
i
ii
Dit is in lijn met de multidisciplinaire richtlijnen Eetstoornissen en Persoonlijkheidsstoornissen , waarin
gesteld wordt dat het behandelplan één van de fasen in het totale zorgproces is, waarin doel, duur,
frequentie van de behandeling en de evaluatiemomenten helder omschreven moeten worden. Tevens
geeft de richtlijn aan dat het behandelplan samen met de patiënt opgesteld moet worden.
Selectief inkoopbeleid CZ
Op een drietal punten wordt de behandelplanning meegenomen in de categorie-indeling:
CZ is van mening dat bij minimaal 70% van de patiënten een behandelplan met duidelijke
behandeldoelen opgesteld moet zijn. Indien dit bij minder dan 70% van de patiënten het geval is, komt
de zorgaanbieder in categorie 4 (voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ). Indien bij
meer dan 70% van de patiënten een behandelplan is opgesteld, komt de zorgaanbieder in categorie 3
(kan beter) terecht. Om in categorie 2 (goede zorg) terecht te komen, dient de zorgaanbieder voor ten
minste 80% van de patiënten een behandelplan op te stellen. Om in categorie 1 (beste zorg) terecht te
komen, dient de zorgaanbieder voor ten minste 90% van de patiënten een behandelplan op te stellen.
7
Daarnaast vindt CZ het belangrijk dat dit behandelplan binnen een redelijke termijn wordt opgesteld.
Als de zorgaanbieder voor minder dan 60% van de patiënten binnen zes weken een behandelplan
opstelt, komt deze in categorie 4 (voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ). Indien de
zorgaanbieder voor meer dan 60% van de patiënten binnen zes weken een behandelplan opstelt,
komt deze in categorie 3 (kan beter) terecht. Om in categorie 2 (goede zorg) terecht te komen, dient
de zorgaanbieder ten minste voor 70% van de patiënten binnen zes weken een behandelplan op te
stellen. Om in categorie 1 (beste zorg) terecht te komen, tot slot, dient de zorgaanbieder ten minste
voor 80% van de patiënten binnen zes weken een behandelplan op te stellen.
Tot slot dient er een cyclische bespreking/evaluatie van vorderingen en/of stagnaties op
behandeldoelen en het behandelproces plaats te vinden. Hierbij is een frequentie van minimaal eens
per drie maanden bij een klinische behandeling en minimaal eens per zes maanden bij een
poliklinische behandeling vereist. Dit is minimaal vereist om in categorie 1 (beste zorg) of 2 (goede
zorg) terecht te komen.
2.1.2 Indicatiestelling
Het is belangrijk dat binnen een redelijke termijn met de patiënt een terugkoppeling plaatsvindt over
de indicatiestelling. Vragen als ‘Is deze conform de verwijzing’, ‘Is deze aangepast’, ‘Is er comorbiditeit
vastgesteld’ etc. worden hierbij beantwoord. Ook vindt er bij de intake nog nadere diagnostiek plaats.
De terugkoppeling op de indicatiestelling biedt dan ook de mogelijkheid om te toetsen of de juiste
behandeling wordt voorgesteld op de juiste plaats.
Selectief inkoopbeleid CZ
CZ vindt dat binnen zes weken na start van de intake deze terugkoppeling plaats moet hebben
gevonden bij ten minste 80% van de patiënten. Dit is het minimale percentage om in categorie 1
(beste zorg) of 2 (goede zorg) te komen.
2.1.3 Zorgprogramma
Een zorgprogramma is een systematisch omschreven, volledig en geïntegreerd zorgaanbod voor een
groep patiënten (doelgroep) met een vergelijkbare hulpvraag of zorgbehoefte. In alle eenvoud
betekent zorgprogrammeren dat behandelaars samen afspreken welke zorg ze het beste vinden voor
hun patiënten en hoe ze die willen gaan leveren, waarbij rekening wordt gehouden met de wensen en
randvoorwaarden die daaraan vanuit de omgeving (patiënten, overheid, zorgverzekeraars,
beroepsgroepen, zorginstelling) worden gesteld. Zorgprogrammering is van belang om vraaggericht,
transparant, doeltreffend en doelmatig te werken, voor samenwerking binnen en buiten de GGZ en
voor planning en financiering. Een zorgprogramma maakt het zorgaanbod inzichtelijk en expliciet.
CZ beschouwt het als vanzelfsprekend dat specialistische zorg voor eetstoornissen en
persoonlijkheidsstoornissen in zorgprogramma’s is georganiseerd en baseert dit standpunt onder
meer op de eerder genoemde multidisciplinaire richtlijnen. Deze richtlijnen bevelen aan om bij de
specialistische diagnostiek en behandeling van persoonlijkheidsstoornissen (in de tweede en derde
lijn) zorgprogramma’s voor mensen met persoonlijkheidsproblemen te ontwikkelen ten behoeve van
transparantie van het behandelingsaanbod. Ook draagt het bij aan de (verbetering van de) kwaliteit
van de behandeling.
CZ vindt het dus van belang dat er een zorgprogramma beschikbaar is, dat opgesteld is conform de
1
multidisciplinaire richtlijn. Dat wil zeggen dat in het zorgplan de volgende aspecten zijn opgenomen:
1
Het zorgprogramma is uitgevraagd in meerdere vragen, namelijk vraag 16 t/m 24. Als een aanbieder aangeeft bij vraag 16 en
17 geen zorgprogramma te hebben, resp. geen aanbod van bewezen effectieve behandelingen te hebben, scoort de aanbieder
automatisch “nee” op deze indicator. Achter de overige vragen komt dan automatisch “n.v.t.” te staan.
8
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
aanbod van bewezen effectieve behandelingen
inclusiecriteria
exclusiecriteria
traject voor de behandeling
traject tijdens de behandeling
traject na de behandeling
ketenzorg
systeembehandeling.
Selectief inkoopbeleid CZ
Het zorgprogramma wordt op twee punten meegenomen in de categorie-indeling:
1. Om in categorie 3 (kan beter) terecht te komen dient er in ieder geval met een
zorgprogramma te worden gewerkt, waarbij de minimale eis is dat het aanbod van bewezen
effectieve behandelingen beschreven staat. Om voor categorie 2 (goede zorg) in aanmerking
te komen moet het zorgprogramma in ieder geval zes van de acht beschreven elementen
bevatten. Om voor categorie 1 (beste zorg) in aanmerking te komen moet het zorgprogramma
alle hierboven beschreven elementen bevatten.
2. Als een zorgaanbieder bij ten minste 90% van de patiënten de behandeling via
gestructureerde zorgprogrammering inzet, komt deze in categorie 1 (beste zorg) terecht en bij
tenminste 80% van de patiënten in categorie 2 (goede zorg). Bij inzet bij meer dan 50%, maar
minder dan 80% van de patiënten komt de zorgaanbieder in de categorie kan beter (3)
terecht. Als dit bij minder dan 50% van de patiënten via gestructureerde zorgprogrammering
gebeurt, komt men in categorie 4 (voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ).
2.1.4 Somatische screening
Psychische stoornissen gaan regelmatig gepaard met lichamelijke klachten en ziekten. Het is
daarnaast bekend dat de lichamelijke gezondheidstoestand van patiënten met een ernstige
psychiatrische stoornis vaak slecht is. Specifieke somatische screening en goede somatische zorg
leveren gezondheidswinst op en kunnen onbedoelde schade voorkomen. Mede naar aanleiding van
iii
een IGZ rapport heeft GGZ Nederland in 2001 de kwaliteitsnormen somatische zorg in de GGZ
iv
vastgesteld . Hierin staat dat alle GGZ-instellingen een visie en beleid moeten hebben op somatische
zorg, met aandacht voor onder andere (somatische) comorbiditeit. Het instellingsbeleid dient aan te
sluiten bij de landelijke kwaliteitsnormen en onderdeel uit te maken van het
kwaliteitsmanagementsysteem van de instelling. Op dit moment vormt (screening van) somatische
comorbiditeit een van de speerpunten van het landelijke patiëntveiligheidsprogramma voor de GGZ.
De uitvoering van de eerste somatische screening dient enerzijds gericht te zijn op alle aandoeningen
die invloed kunnen hebben op het psychiatrisch toestandsbeeld en eventueel diagnostisch uitgesloten
moeten worden en anderzijds op alle te verwachten complicaties van eventuele farmacotherapie. In
de multidisciplinaire richtlijn eetstoornissen wordt expliciet gesteld dat behandelende teams in
gespecialiseerde eetstoorniscentra in staat moeten zijn op de somatische complicaties van de
eetstoornis te anticiperen, deze te diagnosticeren en zo nodig te behandelen; hiervoor is regelmatige
controle van de patiënt noodzakelijk. In de multidisciplinaire richtlijn persoonlijkheidsstoornissen wordt
niet gesproken over het belang van somatische screening. CZ is evenwel van mening dat ook bij deze
doelgroep – mede gelet op het bovenstaande – standaard een somatische screening van patiënten in
ieder geval in de klinische setting noodzakelijk is. Indien somatische screening niet standaard
plaatsvindt bij alle patiënten met een ernstige eetstoornis en met een ernstige persoonlijkheidsstoornis
(zowel ambulant als klinisch), is er in de optiek van CZ sprake van een ernstig kwaliteitsprobleem.
9
Selectief inkoopbeleid CZ
CZ vindt het dus noodzakelijk dat er standaard een somatische screening wordt uitgevoerd. Maar
gezien de expliciete aandacht voor de somatische screening in de richtlijn eetstoornissen beoordeelt
CZ dit in 2015 nog verschillend voor de twee aandoeningen:
1. Een zorgaanbieder komt voor eetstoornissen in categorie 4 (voldoet niet aan de minimale
kwaliteitsnormen van CZ) als deze niet standaard een somatische screening bij klinische
patiënten uitvoert.
2. Als een zorgaanbieder voor persoonlijkheidsstoornissen niet standaard een somatische
screening uitvoert bij klinische patiënten, komt deze in categorie 3 (kan beter). Voor 2016 gaat
deze indicator zwaarder meewegen, op dezelfde wijze als bij eetstoornissen, vanwege het
belang dat CZ hecht aan de somatische screening (klinische setting).
2.1.5 Suïcidepreventie
Mensen met psychische stoornissen lopen een verhoogd risico op suïcidaliteit. Dit geldt zeker voor
patiënten in gespecialiseerde behandelcentra voor eetstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen.
Goede kwaliteit van zorg betekent dat de veiligheid van de patiënt gegarandeerd is. Suïcidepreventie
is daarom een belangrijk onderdeel van kwalitatief goede zorg. GGZ-aanbieders kunnen verschillende
maatregelen treffen om suïcides en suïcidepogingen terug te dringen en daarmee de patiëntveiligheid
te vergroten: risico's inventariseren, het professioneel handelen verbeteren, samenwerken in de keten
en leren van suïcides en suïcidepogingen. Voor de diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag
v
bestaat sinds vorig jaar een richtlijn . Ten aanzien van ketensamenwerking geldt onder meer dat het
suïciderisico van een patiënt steevast besproken moet worden bij iedere interne en externe verwijzing.
Het leren van suïcides en suïcidepogingen kan worden bevorderd middels het instellen van een
suïcide(preventie)commissie op instellingsniveau.
Selectief inkoopbeleid CZ
CZ is van mening dat aanbieders aantoonbaar dienen te beschikken over een operationeel
2
suïcidepreventiebeleid gericht op vier doelen:
1. Periodieke risico-inventarisatie
2. Bij- en nascholing van medewerkers
3. Ketensamenwerking
4. Leren van suïcides en suïcidepogingen
Als een zorgaanbieder geen suïcidepreventiebeleid heeft, komt deze in categorie 4 (voldoet niet aan
de minimale kwaliteitsnormen van CZ). Indien de zorgaanbieder weliswaar een suïcidepreventiebeleid
heeft, maar dit uit minder dan drie van de hierboven genoemde elementen bestaat, valt deze in
categorie 3 (kan beter). Als het suïcidepreventiebeleid drie van de vier hierboven genoemde
elementen bevat, wordt de zorgaanbieder in categorie 2 (goede zorg) ingedeeld. Om in aanmerking te
komen voor categorie 1 (beste zorg) omvat het suïcidepreventiebeleid alle vier hierboven genoemde
elementen.
2.1.6 Afspraken over nazorg
Het is belangrijk dat er goede afspraken zijn gemaakt over de nazorg. Conform de landelijke richtlijnen
beschouwt CZ nazorg als een essentiële fase van het zorgproces. Dit betekent dat er na afloop van
het behandeltraject adequate informatievoorziening dient te zijn naar de eerstelijn (huisarts, andere
hulpverleners, (sociale) steunsysteem etc.). Dit is van belang omdat ook hier duidelijk moet zijn wat de
2
Suïcidepreventie is uitgevraagd in meerdere vragen, namelijk vraag 27 t/m 31. Als een zorgaanbieder aangeeft bij vraag 27
geen beleid te hebben, scoort deze automatisch “nee” op deze indicator. Achter de overige vragen komt dan automatisch “n.v.t.”
te staan.
10
huidige toestand van de patiënt is, waar men eventueel op moet letten en wat men in eerste instantie
moet doen bij exacerbaties. Ook indien de patiënt vroegtijdig de behandeling stopt, moet de eerstelijn
op de hoogte worden gebracht over het waarom, hoe de toestand op dat moment is en wat men
eventueel kan doen om verergering te voorkomen.
Selectief inkoopbeleid CZ
CZ vindt het noodzakelijk dat er afspraken met de cliënt zijn gemaakt over nazorg (waarbij mogelijk
ook geconstateerd en dus afgesproken kan worden dat nazorg niet nodig is). Als een zorgaanbieder
de nazorg niet borgt dan komt deze in categorie 4 (voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van
CZ).
2.1.7 Routine Outcome Monitoring
Routine Outcome Monitoring (ROM) is een methodiek waarbij regelmatig metingen gedaan worden
naar de gezondheidstoestand van patiënten met het oog op evaluatie en eventueel bijsturing van de
behandeling. ROM dient vier doelen: behandelen, leren, verantwoorden en onderzoeken. Met
betrekking tot het behandelen geldt dat wetenschappelijk onderzoek positieve effecten laat zien van
vi
ROM op de diagnostiek en behandeling en op de communicatie tussen patiënt en behandelaar . Op
basis van een bestuurlijk akkoord tussen Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en GGZ Nederland is in
2011 de Stichting Kwaliteitsbenchmark GGZ (SBG) opgericht om het kwaliteitsbenchmarken van de
prestaties van GGZ-aanbieders op landelijke schaal mogelijk te maken. Zorgaanbieders leveren
maandelijks gegevens aan bij SBG en kunnen hun eigen "prestaties" (ROM-respons en gemiddelde
uitkomst van de behandeling) vergelijken met het landelijk gemiddelde voor deelpopulaties van hun
patiëntenbestand. Deze spiegelinformatie maakt het hulpverleners en management mogelijk om
zichzelf en elkaar gericht te bevragen en op basis hiervan te leren. Daarnaast kan ROM op termijn
worden gebruikt voor externe verantwoording.
Ingevolge het bestuurlijk akkoord dient in 2012 voor 30% van de patiënten begin- en eindmetingen te
worden aangeleverd, oplopend tot 50% in 2014. De aangeleverde responspercentages blijven echter
al enkele jaren achter bij de geformuleerde doelstellingen. CZ vindt ROM echter zo belangrijk, dat zij
de routinematige uitvoering ervan rekent tot de belangrijkste normen voor kwalitatief hoogwaardige
zorg. In haar inkoopbeleid wil zij voorlopig dan ook sturen op het aanleveren van voldoende gegevens
aan SBG conform de landelijke afspraken.
Selectief inkoopbeleid CZ
Voor de selectieve inkoop geldt dat de zorgaanbieders voldoende ROM gegevens moeten
aanleveren.
1. Als een zorgaanbieder ROM-gegevens aanlevert, valt deze in categorie 2 (goede zorg).
2. Om voor categorie 1 (beste zorg) in aanmerking te komen dient de zorgaanbieder op
jaarbasis voor minimaal 30% van de patiënten een geldige eindmeting aan te leveren aan
SBG.
3. Als een zorgaanbieder niet is aangesloten bij SBG, dan komt deze in categorie 3 (kan beter)
terecht.
2.1.8Training en supervisie
Behandelingen voor complexe eetstoornissen of complexe persoonlijkheidsstoornissen vereisen een
hoge mate van expertise en specialisatie. Diverse specialistische behandelprogramma’s zoals
schematherapie en mentalization based treatment voor persoonlijkheidsstoornissen of specialistische
behandelingen voor eetstoornissen zijn geen standaard onderdeel van de verschillende postdoctorale
opleidingen in het kader van de wet BIG. Het uitvoeren van dit type behandelingen vereist doorgaans
aanvullende training en certificering. Daarnaast worden continue bijscholing, intervisie en supervisie
11
vaak genoemd als kritische succesfactoren in gespecialiseerde voorzieningen, onder meer in de
eerder genoemde richtlijnen.
Selectief inkoopbeleid CZ
Zorgaanbieders die niet beschikken over een operationeel systeem voor continue training, supervisie
en intervisie van alle (ook ervaren) behandelaars, komen in categorie 4 (voldoet niet aan minimale
kwaliteitsnormen van CZ).
Topklinische zorg
In het marktsegment van de specialistische GGZ heeft een klein aantal afdelingen van GGZinstellingen het TOPGGz keurmerk verworven. Om hiervoor in aanmerking te komen heeft een
uitgebreide beoordeling plaatsgevonden, zowel van de afdeling (namelijk in hoeverre de patiëntenzorg
en toegepast patiëntgebonden onderzoek op de afdeling topklinisch van aard is) als van de instelling
(namelijk in hoeverre deze in staat is de kwaliteit van de topklinische GGZ-functie(s) op lange termijn
te borgen). De selectie is streng en slechts enkele afdelingen hebben het keurmerk al verkregen; op
dit moment slechts twee voor eetstoornissen en twee voor persoonlijkheidsstoornissen. Het keurmerk
staat garant voor een grote diversiteit van kenmerken die het specialistische karakter van de afdeling
aantonen. Zo is bij minstens 50% van de patiënten van de afdeling sprake van een topklinische
zorgvraag. Het betreft patiënten met complexe en/of zeldzame aandoening(en), die onvoldoende baat
hadden of naar verwachting zullen hebben bij een behandeling in de gespecialiseerde GGZ. Verder
verricht de afdeling regelmatig en systematisch second opinions en geeft consultatie en advies over
individuele patiëntenzorg buiten de eigen afdeling aan tweedelijns GGZ professionals of daarmee
vergelijkbare professionals uit andere sectoren. Daarnaast moet een afdeling voldoen aan
verschillende criteria op het gebied van onderzoek, innovatie en kennisoverdracht.
CZ ondersteunt de ontwikkeling richting een topklinische GGZ die zich onderscheidt van de rest van
de specialistische GGZ. Echter, de kwaliteitsuitvraag van CZ richt zich ook op andere aspecten van de
zorgverlening. Waar het TOPGGz keurmerk zich meer richt op de onderzoeksfunctie en de
specialistische aard van het behandelaanbod, richt CZ zich op andere kwaliteitsnormen, zoals
structuurnormen en patiëntervaringen. Een TOPGGz keurmerk is derhalve geen garantie voor de
categorie ‘beste zorg’ en vice versa.
2.2 Structuurindicatoren
De kwaliteit van de specialistische behandeling voor patiënten met eetstoornissen of persoonlijkheidsstoornissen wordt naast kwaliteitsindicatoren ook bepaald aan de hand van enkele
structuurindicatoren. In richtlijnen is opgenomen dat dit type complexe zorg uitgevoerd dient te worden
door multidisciplinaire teams die beschikken over uitgebreide klinische ervaring met de doelgroep. Er
zijn drie indicatoren benoemd die, volgens CZ, inzicht geven in de mate waarin een zorgaanbieder
zich gespecialiseerd heeft in de behandeling van de desbetreffende doelgroep. Deze indicatoren gaan
in op de aanwezigheid en het functioneren van multidisciplinaire teams, het hoofdbehandelaarschap
en volume.
2.2.1 Multidisciplinair team
vii
De Stuurgroep Eetstoornissen Nederland heeft in 1998 een advies uitgebracht waarin wordt
aangegeven dat behandelteams in gespecialiseerde centra multidisciplinair dienen te zijn
samengesteld en dienen te beschikken over een zeer ruime kennis, ervaring en affiniteit met het
behandelen van patiënten met een eetstoornis. Deze multidisciplinariteit is vereist om patiënten met
eetstoornissen, die vaak kampen met somatische en psychiatrische comorbiditeit, op een veilige en
verantwoorde manier te kunnen behandelen vanuit een biopsychosociaal perspectief. Voor de
specialistische behandeling van persoonlijkheidsstoornissen geldt hetzelfde. In de Britse richtlijn voor
12
viii
de behandeling van borderline persoonlijkheidsstoornis wordt dit expliciet benoemd: “Mental health
trusts should develop multidisciplinary specialist teams and/or services for people with personality
disorders. These teams should have specific expertise in the diagnosis and management of borderline
personality disorder (…)”.
De samenstelling van een multidisciplinair team (MDT) kan afgeleid worden van de verschillende
interventies die in de multidisciplinaire richtlijnen worden genoemd: diagnostiek en indicatiestelling,
psychotherapeutische interventies in verschillende settings, psychosociale interventies waaronder
verpleegkundige zorg, vaktherapieën, maatschappelijk werk en crisisinterventie, en farmacotherapie.
Om deze variëteit van interventies te kunnen bieden dienen instellingen te beschikken over
psychiater(s), klinisch psycholo(o)g(en), psychotherapeut(en) en/of gz-psycholo(o)g(en),
vaktherapeut(en) en/of sociotherapeut(en) en/of sociaal psychiatrisch verpleegkundige(n) en/of
verpleegkundige specialist(en).
Selectief inkoopbeleid CZ
Zorgaanbieders die niet over een multidisciplinair samengesteld team (MDT) beschikken, komen in
categorie 4 (voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ). Vrijgevestigde zorgaanbieders
dienen ten minste deel te nemen aan een extern multidisciplinair samenwerkingsverband.
Om in categorie 2 (goede zorg) terecht te komen, stelt CZ daarbij dat het MDT ten minste uit de
volgende disciplines bestaat:
 psychiater en/of klinisch psycholoog;
 psychotherapeut en/of GZ-psycholoog;
 vaktherapeut en/of sociotherapeut en/of sociaal psychiatrisch verpleegkundige en/of
verpleegkundig specialist.
Gelet op de aanbevelingen van de Stuurgroep Eetstoornissen Nederland geldt in aanvulling op het
bovenstaande dat het MDT voor de behandeling van ernstige eetstoornissen zowel uit een
psychiater als een klinisch psycholoog bestaat.
Om in categorie 1 (beste zorg) terecht te komen, verwacht CZ dat het MDT ten minste uit de volgende
disciplines bestaat:
 psychiater en/of klinisch psycholoog;
 psychotherapeut en/of GZ-psycholoog;
 vaktherapeut en/of sociotherapeut;
 sociaal psychiatrisch verpleegkundige en/of verpleegkundig specialist.
Gelet op de aanbevelingen van de Stuurgroep Eetstoornissen Nederland geldt wederom in aanvulling
op het bovenstaande dat het MDT voor de behandeling van ernstige eetstoornissen zowel uit een
psychiater als een klinisch psycholoog bestaat.
2.2.2 Hoofdbehandelaar
ix
De IGZ heeft een concept advies uitgebracht over het hoofdbehandelaarschap , waarin zij de Minister
van VWS adviseert om het hoofdbehandelaarschap voor de gespecialiseerde GGZ te regelen. In het
concept advies geeft de IGZ tevens invulling aan het hoofdbehandelaarschap, zoals het stellen van
een diagnose en het opstellen van een behandelplan.
In lijn met het advies stelt CZ dat bij behandeling van ernstige eetstoornissen /
persoonlijkheidsstoornissen waarbij binnen de DSM IV classificatie op meerdere assen problematiek
is vastgesteld en waarbij sprake is van een zorgvraag met een inzet van ten minste 3000 minuten de
hoofdbehandelaar altijd een psychiater, een klinisch psycholoog of psychotherapeut is:
 Een psychiater, zijnde arts en derhalve verantwoordelijk voor medicamenteuze behandeling
en somatisch onderzoek, en als specialist op het gebied van de psychiatrie.
13

Een klinisch psycholoog, op het moment dat de psychische problematiek de boventoon voert,
en de behandeling zich toespitst op psychologische zorg en het accent minder ligt op
medicatie.
 Een psychotherapeut, voor dat deel van de behandeling binnen de gespecialiseerde GGZ
waarbij de noodzakelijke behandeling psychotherapie betreft.3.
Voorts is er minimaal één hoofdbehandelaar per locatie aanwezig. Van belang is dat voor iedere
patiënt een hoofdbehandelaar is aangewezen en bereikbaar is.
Selectief inkoopbeleid CZ
Indien een zorgaanbieder het hoofdbehandelaarschap belegt bij een andere behandelaar dan een
psychiater, een klinisch psycholoog of een psychotherapeut, dan komt deze terecht in categorie 4
(voldoet niet aan de minimale kwaliteitsnormen van CZ).
In aanvulling hierop stelt CZ dat een GZ-psycholoog bij dergelijke ernstige problematiek niet volstaat.
De opleiding van de GZ-psycholoog spitst zich meer toe op algemeen functioneren en heeft minder
betrekking op diepgaande psychiatrische diagnostiek en behandeling. Gezien de eisen en
verantwoordelijkheden rond het hoofdbehandelaarschap in de gespecialiseerde GGZ, ontbreekt het
de GZ-psycholoog aan de noodzakelijk brede en multidisciplinaire blik voor de hoogcomplexe
patiëntengroepen in de gespecialiseerde GGZ.
2.2.3 Volume
In de GGZ beschikken we vooralsnog niet over specifieke volumenormen. Echter, CZ is van mening
dat een zeker volume noodzakelijk is om ervaring met deze specialistische behandeling te verkrijgen
en te behouden.
Selectief inkoopbeleid CZ
Als een zorgaanbieder in aanmerking wil komen voor categorie 1 (beste zorg), dan heeft deze een
zeker volume nodig. CZ hanteert hiervoor een minimum van 12 DBC’s op jaarbasis (uitgangspunt ten
minste gemiddeld één DBC per maand).
Om in categorie 2 (goede zorg) te komen, is het aantal geopende en gehonoreerde DBC’s in 2012
tenminste 1.
2.3 Patiëntervaringen
Naast kwaliteits- en structuurindicatoren, zijn ook patiëntervaringen erg belangrijk bij het beoordelen
van de kwaliteit van de geleverde zorg. Een zorgaanbieder komt in aanmerking voor categorie 1
(beste zorg) op het moment dat bij een patiënt alle disciplines, die het beste de zorgvraag van de
patiënt kunnen beantwoorden, ingezet kunnen worden. Dat betekent niet dat deze disciplines
(bijvoorbeeld familievertrouwenspersoon, ervaringsdeskundige) bij elke behandeling daadwerkelijk
betrokken dienen te zijn, maar dat een zorgaanbieder alle disciplines, die het beste de zorgvraag van
de cliënt kunnen beantwoorden, moet kunnen inzetten. De patiënt zal immers als beste zorg díe
instelling ervaren die deze zorg direct op indicatie van zijn behoefte kan leveren.
CZ heeft vooralsnog drie indicatoren opgenomen die inzicht geven in de patiëntervaringen van de
behandeling van ernstige eet- en persoonlijkheidsstoornissen.
14
2.3.1 Sociale steunsysteem
Het is belangrijk het sociale steunsysteem van de patiënt (bijvoorbeeld gezin, familie en/of vrienden)
standaard te betrekken bij de behandeling. Het sociale steunsysteem kan onder meer behulpzaam
zijn bij de selectie van het meest effectieve en efficiënte behandelprogramma voor de patiënt. Maar
bijvoorbeeld ook bij de nazorg na afloop van de behandeling. CZ acht het dus van belang dat het
sociale steunsysteem standaard betrokken wordt bij de behandeling en nazorg.
2.3.2 Familievertrouwenspersoon
Het is van belang dat elke zorgaanbieder beschikt over een familievertrouwenspersoon. Deze hoeft
niet specifiek voor persoonlijkheidsstoornissen of eetstoornissen betrokken te zijn. Het is belangrijk dat
de onafhankelijkheid van de familievertrouwenspersoon is gewaarborgd.
2.3.3 Ervaringsdeskundige
De LPGGZ heeft aangegeven het belangrijk te vinden dat een ervaringsdeskundige betrokken is bij de
behandeling.
CZ vindt dat zorgaanbieders een ervaringsdeskundige beschikbaar moeten hebben voor de
behandeling van patiënten met ernstige eet- en persoonlijkheidsstoornissen, zodat indien naar de
mening van behandelaar en patiënt de inzet ervan wenselijk wordt geacht dit ook mogelijk is.
Selectief inkoopbeleid CZ
Om in aanmerking te komen voor categorie 1 (beste zorg) dient de zorgaanbieder alledrie de
disciplines in te kunnen zetten bij de behandeling. Een zorgaanbieder komt in categorie 2 (goede
zorg) als ten minste één van de disciplines in kan worden gezet.
2.4 Samenvatting indicatoren
In de volgende tabel worden alle gebruikte indicatoren/randvoorwaarden uit het selectieve
inkoopbeleid van CZ samengevat.
De vragenlijst is opgenomen in bijlage 1. Een compact overzicht van de indicatoren is opgenomen in
bijlage 2.
15
Categorie 1: Beste zorg
Voldoet aan alle kwaliteitsindicatoren, dit betekent:
1.
Behandelplanning
a. Ten minste 90% van de patiënten heeft een behandelplan.
b. Ten minste 80% van de patiënten heeft binnen zes weken na intake een behandelplan.
c. Ten minste eens per drie maanden (klinische patiënt) of eens per zes maanden (ambulante
patiënt) vindt een evaluatie van het behandelplan plaats.
2. Indicatiestelling
a. Minstens 80% van de patiënten krijgt binnen zes weken na de intake een terugkoppeling van
de indicatiestelling.
3. Zorgprogramma
a. Er is een zorgprogramma aanwezig.
b. Het zorgprogramma bevat alle omschreven elementen.
c. Bij minstens 90% van de patiënten wordt de zorg via gestructureerde zorgprogrammering
ingezet.
4. Somatische screening
Er wordt standaard een somatische screening uitgevoerd bij klinische patiënten (zowel bij
ernstige persoonlijkheidsstoornissen als bij ernstige eetstoornissen).
5. Suïcidepreventiebeleid
a. Er is een operationeel suïcidepreventiebeleid.
b. Het suïcidepreventiebeleid bevat alle omschreven elementen.
6. Nazorg
De nazorg (eerstelijn/steunsysteem) is geborgd.
7. Routine Outcome Monitoring
a. Deelname SBG.
b. Met betrekking tot ROM bedraagt de algemene respons tenminste 30%.
8. Training
Er is een systeem voor training, supervisie en intervisie aanwezig.
en
Voldoet aan alle structuurindicatoren, dit betekent:
9.
Multidisciplinair team (MDT)
a. Er is een specifiek MDT voor eetstoornissen/ persoonlijkheidsstoornissen;
b. Het MDT bestaat minimaal uit:
 psychiater en/of klinisch psycholoog;
 psychotherapeut en/of GZ-psycholoog;
 vaktherapeut en/of sociotherapeut;
 sociaal psychiatrisch verpleegkundige en/of verpleegkundig specialist.
NB Voor eetstoornissen geldt dat zowel een psychiater als een klinisch psycholoog
deelneemt aan het MDT.
10. Hoofdbehandelaarschap
Het hoofdbehandelaarschap is belegd bij een psychiater, een klinisch psycholoog en/of een
psychotherapeut.
11. Volume
Er zijn ten minste 12 (geopende en gehonoreerde) DBC’s op jaarbasis.
16
en
Voldoet aan alle patiëntervaringsindicatoren, dit betekent:
Het sociale steunsysteem wordt standaard betrokken bij de behandeling. Daarnaast is zowel een
familievertrouwenspersoon als een ervaringsdeskundige(n) beschikbaar.
Categorie 2: Goede zorg
Voldoet aan de volgende kwaliteitsindicatoren, dit betekent:
1. Behandelplanning
a. Ten minste 80% van de patiënten heeft een behandelplan.
b. Ten minste 70% van de patiënten heeft binnen zes weken na intake een behandelplan.
c. Ten minste eens per drie maanden (klinische patiënt) of eens per zes maanden (ambulante
patiënt) vindt een evaluatie van het behandelplan plaats.
2. Indicatiestelling
Minstens 80% van de patiënten krijgt binnen zes weken na de intake een terugkoppeling van de
indicatiestelling.
3. Zorgprogramma
a. Er is een zorgprogramma aanwezig.
b. Het zorgprogramma bevat ten minste zes van de acht omschreven elementen.
c. Bij minstens 80% van de patiënten wordt de zorg via gestructureerde zorgprogrammering
ingezet.
4. Somatische screening
Er wordt standaard een somatische screening uitgevoerd bij klinische patiënten (zowel bij
ernstige persoonlijkheidsstoornissen als bij ernstige eetstoornissen).
5. Suïcidepreventiebeleid
a. Er is een operationeel suïcidepreventiebeleid.
b. Het suïcidepreventiebeleid ten minste drie van de vier omschreven elementen.
6. Nazorg
De nazorg (eerstelijn/steunsysteem) is geborgd.
7. Routine Outcome Monitoring
a. Deelname SBG.
8. Training
Er is een systeem voor training, supervisie en intervisie aanwezig.
en
Voldoet aan de volgende structuurindicatoren, dit betekent:
9. Multidisciplinair team (MDT)
a. Er is een specifiek MDT voor eetstoornissen/ persoonlijkheidsstoornissen;
b. Het MDT bestaat minimaal uit:
 psychiater en/of klinisch psycholoog;
 psychotherapeut en/of GZ-psycholoog;
 vaktherapeut en/of sociotherapeut en/of sociaal psychiatrisch verpleegkundige en/of
verpleegkundig specialist.
NB Voor eetstoornissen geldt dat zowel een psychiater als een klinisch psycholoog deelneemt
aan het MDT.
10. Hoofdbehandelaarschap
Het hoofdbehandelaarschap is belegd bij een psychiater, een klinisch psycholoog en/of een
psychotherapeut.
17
11. Volume
Er is ten minste 1 (geopende en gehonoreerde) DBC op jaarbasis.
en
Voldoet aan ten minste één van de drie patiëntervaringsindicatoren, dit betekent:
Het sociale steunsysteem wordt standaard betrokken bij de behandeling en/of een
familievertrouwenspersoon is beschikbaar en/ of een ervaringsdeskundige(n) is beschikbaar.
Categorie 3: Kan beter
Voldoet aan de volgende kwaliteitsindicatoren, dit betekent:
1. Behandelplanning
a. Ten minste 70% van de patiënten heeft een behandelplan.
b. Ten minste 60% van de patiënten heeft binnen zes weken na intake een
behandelplan.
2. 2. Zorgprogramma
a. Er is een zorgprogramma aanwezig.
b. Het zorgprogramma bevat ten minste een overzicht van het aanbod van effectieve
behandelingen.
c. Bij minstens 50% van de patiënten wordt de zorg via gestructureerde
zorgprogrammering ingezet.
3. Somatische creening
Er wordt standaard een somatische screening uitgevoerd bij klinische patiënten (bij ernstige
eetstoornissen).
4. Suïcidepreventiebeleid
Er is een operationeel suïcidepreventiebeleid.
5. Nazorg
De nazorg (eerstelijn/steunsysteem) is geborgd.
6. Training
Er is een systeem voor training, supervisie en intervisie aanwezig.
en
Voldoet aan de volgende structuurindicatoren, dit betekent:
7. Multidisciplinair team (MDT)
Er is een specifiek MDT voor eetstoornissen/ persoonlijkheidsstoornissen aanwezig.
8.
Hoofdbehandelaarschap
Het hoofdbehandelaarschap is belegd bij een psychiater, een klinisch psycholoog en/of een
psychotherapeut.
Categorie 4: Voldoet niet
Voldoet niet aan één of meer van de kwaliteitsindicatoren, dit betekent:
1.
Behandelplanning
a. Minder dan 70% van de patiënten heeft een behandelplan.
b. Minder dan 60% van de patiënten heeft binnen zes weken na intake een
behandelplan.
2.
Zorgprogramma
a. Er is geen zorgprogramma aanwezig.
18
3.
4.
5.
6.
b. Een overzicht van het aanbod van bewezen effectieve behandelingen maakt geen
deel uit van het zorgprogramma.
c. Bij minder dan 50% van de patiënten wordt de zorg via gestructureerde
zorgprogrammering ingezet.
Somatische screening
Er wordt geen standaard somatische screening uitgevoerd bij klinische patiënten (bij ernstige
eetstoornissen).
Suïcidepreventiebeleid
Er is geen operationeel suïcidepreventiebeleid.
Nazorg
De nazorg (eerstelijn/steunsysteem) is niet geborgd.
Training
Er is geen systeem voor training, supervisie en intervisie aanwezig.
en/of
Voldoet niet aan één of meer van de structuurindicatoren, dit betekent:
7.
Multidisciplinair team (MDT)
Er is geen specifiek MDT voor eetstoornissen/ persoonlijkheidsstoornissen aanwezig.
8.
19
Hoofdbehandelaarschap
Het hoofdbehandelaarschap is bij een andere behandelaar belegd dan bij een psychiater, een
klinisch psycholoog en/of een psychotherapeut.
3. Niet meegenomen indicatoren en vervallen indicatoren
Naast de indicatoren die opgenomen zijn in de kwaliteitsbenchmark van CZ zijn er meerdere criteria
die een voorspeller zijn voor de kwaliteit van zorg. Echter vanwege verschillende redenen zijn deze
criteria nog niet opgenomen in het selectieve inkoopbeleid van CZ. Hieronder wordt voor deze
indicatoren aangegeven wat de overwegingen zijn geweest om een criterium op dit moment niet mee
te nemen bij de inkoop van specialistische behandelingen bij ernstige eetstoornissen en ernstige
persoonlijkheidsstoornissen.
Indicator
Ketenverantwoordelijkheid
Reden om de indicator niet mee te nemen
De kwaliteitsinformatie over ketenverantwoordelijkheid heeft
betrekking op het leveren van een actieve bijdrage aan de
ontwikkeling van programma’s op het gebied van terugvalpreventie,
een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van instrumenten voor
diagnostiek en een actieve bijdrage aan de ontwikkeling van kennis.
Op basis van de reactie op de vragen over
ketenverantwoordelijkheid hebben wij moeten constateren dat de
vragen op niet eenduidige wijze door de zorgaanbieders zijn
geïnterpreteerd. Dit betekent dat wij voor 2015 hebben besloten om
de antwoorden niet mee te nemen in de waardering van de
zorgaanbieders en indeling in categorieën. Voor 2016 bezinnen wij
ons op een andere, betere vraagstelling die geen ruimte laat voor
interpretatieverschillen.
Zorgaanbod
Van belang is dat gespecialiseerde behandelcentra over
poliklinsche, dagklinische en klinische capaciteit beschikken. Hierbij
wordt aangenomen dat capaciteit van een bepaalde omvang
noodzakelijk is voor een adequate infrastructuur en diversiteit om
optimale behandelresultaten te behalen. Deze indicator is op dit
moment nog niet goed te operationaliseren op basis van de
uitgevraagde data waardoor deze indicator nog niet is opgenomen.
Aantal formele
klachten
Formele klachten bij de klachtencommissie zijn op zichzelf geen
teken van gebrekkige kwaliteit. Klachten zijn belangrijk om van te
leren. Door een gemaximeerd aantal klachten als criterium te
stellen, wordt mogelijk een perverse prikkel geïntroduceerd omdat
men mogelijk wordt gestimuleerd om te allen tijde te voorkomen dat
een klacht wordt geformaliseerd. De validiteit van de indicator is dus
beperkt.
Ziekteverzuim/
personeelsverloop
Een hoog ziekteverzuim (bijvoorbeeld >5%) en hoog
personeelsverloop (bijvoorbeeld >10%) zijn vaak, maar niet altijd,
het gevolg van organisatorische en aansturings problemen en in die
gevallen gerelateerd aan kwaliteit van zorg. Het is echter ook
mogelijk dat ziekteverzuim en personeelsverloop te maken hebben
met factoren die buiten de invloedsfeer van de instelling liggen
(bijvoorbeeld epidemie, toeval) of juist met een gewenste situatie
(bijvoorbeeld reorganisatie). De validiteit van de indicator is dus
beperkt.
Keuzemogelijkheden
Het lijkt vanzelfsprekend dat patiënten standaard worden
geïnformeerd over keuzemogelijkheden met kansen op succes en
20
mogelijke bijwerkingen van behandeling (bijvoorbeeld tijdelijke
verergering van de symptomen). In de klinische praktijk bestaat
naar verwachting de nodige variatie op dit punt (bijvoorbeeld tussen
locaties en individuele professionals). Ook in de MDR
eetstoornissen wordt gesteld dat het belangrijk is bij het opstellen
van het behandelplan de patiënt (en/of wettelijke
vertegenwoordiger) zoveel mogelijk keuzes kunnen maken. Op dit
moment is deze indicator nog niet geoperationaliseerd.
Vroegtijdige
beëindiging van
behandeling
Het percentage patiënten dat de behandeling vroegtijdig verlaat,
tegen advies (dropout) dan wel gedwongen (pushout), is een
belangrijke indicator van kwaliteit. Hoge percentages (bijvoorbeeld
hoger dan 20 percent) duiden in de richting van problemen op het
gebied van veiligheid, patiëntvriendelijkheid en organisatie.
Vroegtijdige beëindiging kan echter niet gemakkelijk uit registraties
worden afgeleid. Behandelprogramma’s bestaan bovendien veelal
uit opeenvolgende (step-up en step-down) onderdelen, waarbij de
reden van een volgende stap in de behandeling niet betrouwbaar
wordt geregistreerd.
Monitoring
behandelintegriteit
Dit punt hangt samen met het voorgaande punt. Er is toenemend
wetenschappelijk bewijs dat de behandelintegriteit bij complexe
behandelmethoden sterk gerelateerd is aan de veiligheid en
effectiviteit. Deze gegevens pleiten voor continue bewaking van
behandelintegriteit, bijvoorbeeld met behulp van adherencemetingen op basis van audiotapes en/of videotapes, en waar nodig
bijsturing van de behandeling. Slechts weinig instellingen zijn bezig
met de ontwikkeling en implementatie van dergelijke systemen.
Voordat deze indicator valide is, zullen deze systemen eerst
algemeen geaccepteerd moeten worden als ‘best practice’.
Doelmatigheid
Doelmatigheid of kosteneffectiviteit is natuurlijk een belangrijke
doelstelling. Er zijn op dit moment echter geen standaardmetingen
van de kosteneffectiviteit. Gevraagd zou kunnen worden naar
aantoonbaar beleid gericht op het bevorderen van de
doelmatigheid. Het aantal instellingen dat hiermee bezig is, is echter
buitengewoon beperkt, waardoor het criterium nauwelijks
onderscheidende waarde heeft op dit moment.
Percentage patiënten
dat niet herstelt
Los van de lastige definitie van herstel is deze indicator vooral voor
interne evaluatie van belang maar niet geschikt om GGZ
instellingen onderling te beoordelen omdat dit gerelateerd moet
worden aan de aard, ernst en complexiteit van de instroom.
Percentage patiënten
dat binnen 2 jaar
recidiveert
t.o.v. 2011
Deze indicator wordt niet standaard gemeten. Daarnaast is het
gezien de aard en duur van de behandeling(en) vaak moeilijk te
definiëren wanneer de 2 jaar follow-up periode in gaat.
21
4. Dynamisch model
De scores van de zorgaanbieders op de verschillende indicatoren kunnen in de loop van de tijd
veranderen. CZ hoopt natuurlijk op een continue verbetering van de kwaliteit van zorg aan haar
verzekerden. Op het moment dat er nieuwe data beschikbaar komen, kunnen de scores (en daarmee
de indeling van de zorgaanbieders in de categorieën) worden aangepast.
4.1 Zorginhoudelijke indicatoren
Aanbieders van gespecialiseerde GGZ kunnen desgewenst nieuwe (of verbeterde) scores op deze
kwaliteits- en structuurnormen (m.u.v. het volume, zie 4.2) en patiëntervaringen doorgeven aan CZ.
Deze zullen zo snel mogelijk worden beoordeeld en vervolgens per de eerste dag van ieder kwartaal
worden verwerkt. Het is daardoor mogelijk dat gedurende een contractjaar de lijst met GGZ
aanbieders per categorie op deze momenten wijzigt.
4.2 Volume
CZ is van mening dat een zorgaanbieder – om in aanmerking te komen voor de categorie beste zorg –
een zeker volume moet hebben. CZ hanteert hiervoor een ondergrens van 12 DBC’s op jaarbasis.
Mutaties in volume kunnen niet gedurende het jaar worden aangepast. Wijzigingen worden slechts
éénmaal per jaar doorgevoerd.
22
Bijlage 1: Vragenlijst
Administratie
01
02
AGB Code Zorgverlener
Naam Zorgverlener
Wat is de naam van de contactpersoon binnen uw instelling voor deze uitvraag? Bij deze contactpersoon wil CZ,
indien gewenst, aanvullende informatie opvragen over de ingevulde antwoorden. Hierbij kunt u denken aan het
opvragen van eventuele relevante zorgplannen, protocollen of beleidsstukken.
04
Wat is het telefoonnummer van deze contactpersoon?
05
Wat is het e-mailadres van deze contactpersoon?
Aantal Behandelingen 2012
03
06
Het aantal geopende en gehonoreerde DBC's Persoonlijkheidsstoornissen in 2012 van 3.000 minuten en meer bij
CZ - OHRA - Delta Lloyd.
07
Het aantal geopende en gehonoreerde DBC's Persoonlijkheidsstoornissen in 2012 van 3.000 minuten en meer
voor patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen bij CZ - OHRA - Delta Lloyd volgens uw administratie.
08
Het totaal aantal geopende en gehonoreerde DBC's Persoonlijkheidsstoornissen in 2012 van 3.000 minuten en
meer voor patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen binnen uw instelling.
09
Wilt u in aanmerking komen voor een contract 2015 om behandelingen te leveren in de gespecialiseerde GGZ in
enige productgroep persoonlijkheidsstoornissen vanaf 3.000 minuten voor CZ - OHRA - Delta Lloyd
verzekerden?
Zorginhoudelijke vragen
Intake en behandelplan
10
11
12
13
14
15
16
17
In maximaal hoeveel dagen na intake heeft uw instelling een behandelplan gereed voor cliënten met een ernstige
persoonlijkheidsstoornis?
Hoeveel procent van de cliënten krijgt binnen zes weken na de start van de intake een terugkoppeling van de
indicatiestelling?
Vindt er minimaal eens per drie maanden een evaluatie plaats van het behandelplan voor patiënten met een
klinische behandeling voor een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen de productgroep vanaf 3.000 minuten,
waarbij patiënten daadwerkelijk participeren?
Vindt er minimaal eens per zes maanden een evaluatie plaats van het behandelplan voor patiënten met een
ambulante behandeling voor een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen de productgroep vanaf 3.000 minuten,
waarbij patiënten daadwerkelijk participeren?
Kwaliteitsnormen
16
Heeft u een zorgprogramma voor patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis?
17
18
19
20
21
22
23
24
Zo ja, welke van de onderstaande aspecten zijn opgenomen in elk zorgprogramma voor patiënten met ernstige
persoonlijkheidsstoornissen?
Aanbod van bewezen effectieve behandelingen
Inclusiecriteria
Exclusiecriteria
Traject voor de behandeling
Traject tijdens de behandeling
Traject na de behandeling
Ketenzorg
Systeembehandeling
Voor welk percentage van de patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen de productgroep vanaf
3.000 minuten, wordt de de zorg via gestructureerde zorgprogrammering ingezet?
25
26
27
28
29
30
31
23
Voor welk percentage van de patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen de productgroep vanaf
3.000 minuten, is een behandelplan opgesteld?
Voor welk percentage van de patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen de productgroep vanaf
3.000 minuten, stelt u, binnen zes weken na de intake, een behandelplan op?
In gemiddeld hoeveel dagen na intake heeft uw instelling een behandelplan gereed voor cliënten met een
ernstige persoonlijkheidsstoornis?
In minimaal hoeveel dagen na intake heeft uw instelling een behandelplan gereed voor cliënten met een ernstige
persoonlijkheidsstoornis?
Voert uw instelling standaard bij alle klinische cliënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis, binnen enige
productgroep vanaf 3.000 minuten, een somatische screening uit?
Beschikt uw instelling over een operationeel suïcidepreventiebeleid, conform de Multidisciplinaire Richtlijn
Diagnostiek en Behandeling van Suïcidaal Gedrag (2012)?
Zo ja, welke van de onderstaande doelen maken concreet onderdeel uit van uw suicidepreventiebeleid?
Periodieke risico-inventarisatie
Bij- en nascholing van medewerkers
Ketensamenwerking
Leren van suïcides en suïcidepogingen
32
33
34
35
36
37
38
39
40
Neemt uw instelling deel aan de ROM systematiek in BRaM (Stichting Benchmarking GGZ (SBG))?
Wat is in BraM het responspercentage afgesloten DBC-trajecten over de periode juni t/m november 2013 voor uw
totale populatie?
Wat is in BraM (SBG) het responspercentage afgesloten DBC-trajecten over de periode juni t/m november 2013
voor de volgende selectie: Zorgtypegroep: Initieel DBC, Reguliere zorg of Vervolg DBC, Reguliere zorg;
Diagnosegroep: Persoonlijkheidsstoornissen; Behandelgroepen: (3.000-5.999 minuten + 6.000-11.999 minuten +
12.000-17.999 minuten + 18.000-23.999 minuten + 24.000-29.999 minuten + vanaf 30.000 minuten)?
Geeft deze rapportage een waarschuwing voor de data-integriteit?
Wat is het behandeleffect voor de afgesloten DBC-trajecten over de periode juni t/m november 2013 voor uw
totale populatie?
Op hoeveel patiënten is het bovenstaande behandeleffect gebaseerd?
Wat is het behandeleffect voor de afgesloten DBC-trajecten over de periode juni t/m november 2013 voor de
volgende selectie: Zorgtypegroep: Initieel DBC, Reguliere zorg of Vervolg DBC, Reguliere zorg; Diagnosegroep:
Persoonlijkheidsstoornissen; Behandelgroepen: (3.000 - 5.999 minuten + 6.000 - 11.999 minuten + 12.000 17999 minuten + vanaf 18.000 minuten)?
Op hoeveel patiënten is het bovenstaande behandeleffect gebaseerd?
Structuurnormen
50
Is er een multidisciplinair team aanwezig in uw instelling waar casusbespreking van patiënten met een ernstige
persoonlijkheidsstoornis plaatsvindt?
Welke van de onderstaande disciplines zijn vertegenwoordigd in elk multidisciplinair team waar casusbespreking
van patiënten met een ernstige persoonlijkheidsstoornis plaatsvindt?
Psychiater
Klinisch psycholoog
Psychotherapeut
GZ-psycholoog
Vaktherapeut
Sociotherapeut
Sociaal psychiatrisch verpleegkundige
Verpleegkundig specialist
Is de hoofdbehandelaar bij een behandeling van patiënten met een ernstige Eetstoornis binnen de
productgroepen vanaf 3.000 minuten altijd een psychiater, klinisch psycholoog of psychotherapeut?
51
Beschikt uw instelling over een operationeel systeem van continue training, supervisie en intervisie?
41
42
43
44
45
46
47
48
49
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
24
Voor welk percentage van de patiënten met een ernstige Eetstoornis, binnen de productgroep vanaf 3.000
minuten, maakt u, waar nodig, afspraken over nazorg met de eerstelijn (huisarts, andere hulpverleners) en/of
(sociale) steunsysteem?
Resultaatmeting
Patiëntervaringen
Hoeveel uren per jaar is er sprake van gestructureerd overleg met een cliëntenraad?
Is het sociale steunsysteem van de patiënt (bv gezin, familie en/of vrienden), waar mogelijk, betrokken bij de
behandeling?
Hoeveel procent van de behandelminuten (direct en indirect) van de DBC's > 3.000 minuten voor patiënten met
een ernstige persoonlijkheidsstoornis geopend in 2012 zijn besteed aan het sociale steunsysteem van de
verzekerde(n)?
Is er een familievertrouwenspersoon aanwezig op uw instelling? (Deze vraag is instellingsbreed en niet specifiek
gericht op persoonlijkheidsstoornissen)
Is een ervaringsdeskundige, welke geen behandelaar is, indien nodig, betrokken bij de behandeling voor een
ernstige persoonlijkheidsstoornis bij de productgroepen vanaf 3.000 minuten?
In hoeveel procent van de behandelingen voor een ernstige Persoonlijkheidsstoornis bij de productgroepen vanaf
3.000 minuten, was het niet nodig om een ervaringsdeskundige in te zetten?
Ketenverantwoordelijkheid
Geeft u concreet vorm aan programma’s die gebruikt kunnen worden bij de terugvalpreventie of ter voorkoming
van verergering van ernstige persoonlijkheidsstoornissen?
Zo ja,welke programma’s betreft dit?
Zijn deze publiekelijk inzichtelijk?
Zo ja, op welke website zijn deze programma's gepubliceerd?
Geeft u concreet vorm aan instrumenten die zorgverleners kunnen gebruiken bij de diagnostiek en (door)
verwijzing van patiënten met ernstige persoonlijkheidsstoornissen?
Zo ja, welke instrumenten betreft dit?
Levert u een bijdrage aan de behandelkennis onder behandelaren van andere instellingen die patiënten met
ernstige persoonlijkheidsstoornissen onder behandeling krijgen?
Zo ja, op welke wijze geeft u dit vorm
Ruimte voor toelichting. Dit is de laatste "vraag" voor persoonlijkheidsstoornissen.
Bijlage 2: Overzichtstabel
KWALITEITSNORMEN GGZ
(ernstige eetstoornissen en
ernstige
persoonlijkheidsstoornissen)
1
Kwaliteitsnormen
Behandelplanning
Voldoet niet aan de minimale
kwaliteitsnormen van CZ
Minimale kwaliteitsnormen
voor categorie 'kan beter'
Minimale kwaliteitsnormen
voor categorie 'goede zorg'
Minimale kwaliteitsnormen voor
categorie 'beste zorg'
Voor minder dan 70% van de patienten
is een behandelplan opgesteld
Voor ten minste 70% van de
patienten is een behandelplan
opgesteld
Voor ten minste 60% van de
patienten is binnen zes weken
een behandelplan opgesteld
Voor ten minste 80% van de
patienten is een behandelplan
opgesteld
Voor ten minste 70% van de
patienten is binnen zes weken
een behandelplan opgesteld
Evaluatie ten minste eens per
drie maanden (klinisch)/ eens
per zes maanden (ambulant)
Voor ten minste 90% van de
patienten is een behandelplan
opgesteld
Voor ten minste 80% van de
patienten is binnen zes weken
een behandelplan opgesteld
Evaluatie ten minste eens per
drie maanden (klinisch)/ eens
per zes maanden (ambulant)
Terugkoppeling
indicatiestelling binnen zes
weken na start van de intake bij
ten minste 80% van de
patiënten
Terugkoppeling indicatiestelling
binnen zes weken na start van de
intake bij ten minste 80% van de
patiënten
Het zorgprogramma bevat ten
minste zes van de acht
gewenste elementen
Het zorgprogramma bevat alle
acht gewenste elementen: het
aanbod van bewezen effectieve
behandelingen, in- en
exclusiecriteria, het traject voor,
tijdens en na de behandeling,
ketenzorg en
systeembehandeling
De zorg wordt bij ten minste 90%
van de patiënten via
gestructureerde
zorgprogrammering ingezet
Er wordt standaard een
somatische screening uitgevoerd
bij klinische patiënten.
Voor minder dan 60% van de patienten
is binnen zes weken een behandelplan
opgesteld
2
Indicatiestelling
3
Zorgprogramma
Er is geen zorgprogramma aanwezig
Een overzicht van het aanbod bewezen
effectieve behandelingen maakt geen
deel uit van het zorgprogramma
De zorg wordt bij minder dan 50% van
de patiënten via gestructureerde
zorgprogrammering ingezet
4
Somatische screening
Er wordt geen standaard somatische
screening uitgevoerd bij klinische
patiënten. Dit geldt alleen voor
eetstoornissen.
5
Suïcide preventiebeleid
Er is geen operationeel suïcide
preventiebeleid
Er is een zorgprogramma
aanwezig
Het zorgprogramma bevat ten
minste een overzicht van het
aanbod bewezen effectieve
behandelingen
De zorg wordt bij ten minste
50% van de patiënten via
gestructureerde
zorgprogrammering ingezet
Er wordt standaard een
somatische screening
uitgevoerd bij klinische
patiënten. Dit geldt alleen voor
eetstoornissen.
Er is een operationeel suïcide
preventiebeleid
Afspraken over nazorg
7
Routine Outcome Monitoring
8
Training en supervisie
9
Structuurnormen
Multidisciplinair team
10
Hoofdbehandelaarschap
11
Volume
12
Patientervaringen
Sociale steunsysteem
13
Familievertrouwenspersoon
14
Ervaringsdeskundige
25
De nazorg 1e lijn-steunsysteem is niet
geborgd
10
11
15a & 15b
15
16
De zorg wordt bij ten minste
80% van de patiënten via
gestructureerde
zorgprogrammering ingezet
Er wordt standaard een
somatische screening
uitgevoerd bij klinische
patiënten.
17
25
26
27
Het suïcide preventiebeleid
bevat ten minste drie van de
vier gewenste elementen
6
Vraagnummer
Het suïcide preventiebeleid bevat
alle vier gewenste elementen:
periodieke risico-inventarisatie,
bij- en nascholing van
medewerkers,
ketensamenwerking, leren van
suïcides en suïcide pogingen
De nazorg 1e lijnsteunsysteem is geborgd
28-31
32
Deelname SBG
Deelname SBG.
ROM:
-ten minste 30% algemene
respons.
33
Er is geen systeem voor training,
supervisie, intervisie aanwezig
Er is een systeem voor training,
supervisie, intervisie aanwezig
51
Er is geen specifiek MDT voor
eetstoornissen/
persoonlijkheidsstoornissen
Er is een specifiek MDT voor
eetstoornissen/
persoonlijkheidsstoornissen
41
Het hoofdbehandelaarschap is bij een
andere behandelaar belegd dan bij een
psychiater, klinisch psycholoog of
psychotherapeut
MDT bestaat minimaal uit:
1. Psychiater en/of klinisch
psycholoog;
2. Psychotherapeut en/of GZpsycholoog;
3. Vaktherapeut en/of
sociotherapeut en/of sociaal
psychiatrisch verpleegkundige
en/of verpleegkundig
specialist.
MDT bestaat minimaal uit:
1. Psychiater en/of klinisch
psycholoog;
2. Psychotherapeut en/of GZpsycholoog;
3. Vaktherapeut en/of
sociotherapeut;
4. sociaal psychiatrisch
verpleegkundige en/of
verpleegkundig specialist.
Bij eetstoornissen zijn zowel de
psychiater als de klinisch
psycholoog vaste deelnemers
aan het overleg.
Bij eetstoornissen zijn zowel de
psychiater als de klinisch
psycholoog vaste deelnemers
aan het overleg.
Hoofdbehandelaarschap
(psychiater, klinisch
psycholoog of
psychotherapeut)
42-49
50
Ten minste 1 DBC op
jaarbasis.
Tenminste een maal een
score 1 bij de drie
indicatoren uit de
hoofdcategorie
patiëntervaringen.
Ten minste 12 DBC's op
jaarbasis.
Het sociale steunsysteem wordt
standaard betrokken bij de
behandeling
Er is een
familievertrouwenspersoon
beschikbaar
Ervaringsdeskundige
beschikbaar indien inzet gewenst
8
53
55
56
Disclaimer
CZ heeft de grootst mogelijke zorg besteed aan de samenstelling van de toetsen en indicatoren. De
criteria en normen die zijn gebruikt, zijn waar mogelijk gebaseerd op de laatste standaarden en
inzichten. CZ aanvaardt echter geen aansprakelijkheid voor onjuistheden of onvolledigheden van
informatie afkomstig van derden, hoewel die informatie wel zoveel mogelijk door CZ is gevalideerd. CZ
aanvaardt derhalve geen aansprakelijkheid voor schade, overlast, ongemak of andersoortige
gevolgen die voortvloeien uit of samenhangen met het gebruik van de door CZ verstrekte informatie.
Gebruikers kunnen geen rechten ontlenen aan de inhoud van de rangschikking. Hoewel de
rangschikking na een zorgvuldig proces tot stand is gekomen, kan CZ aan verzekerden geen
resultaten van behandelingen garanderen.
© CZ, september 2014
26
Literatuurverwijzingen
i
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGz (2008). Multidisciplinaire
richtlijn eetstoornissen. Utrecht: Trimbos-instituut.
ii
Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGz (2008). Multidisciplinaire
richtlijn persoonlijkheidsstoornissen. Utrecht: Trimbos-instituut.
iii
Inspectie voor de Gezondheidszorg (1999). Somatische zorg in APZ’en. Den Haag: IGZ.
iv
GGZ Nederland (2001). Kwaliteitsnormen voor Somatische zorg in de GGZ. Amersfoort: GGZN.
v
Hemert, A.M. van, Kerkhof, A.J.F.M., Keijser, J. de, Verwey, B., Boven, C. van, Hummelen, J.W.,
Groot, M.H. de, Lucassen, P., Meerdinkveldboom, J., Steendam, M., Stringer, B., Verlinde, A.A., &
Glind, G. van de (2012). Multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag
(Samenvatting). Utrecht: De Tijdstroom.
vi
Carlier, I.V.E ., Meuldijk, D., Van Vliet, I.M., Van Fenema, E.M., Van der Wee n, & J.A., Zitman, F.G.
(2012). Empirische evidence voor de effectiviteit van routine outcome monitoring; een
literatuuronderzoek. Tijdschrift voor Psychiatrie 54, 2, 121-128.
vii
Stuurgroep Eetstoornissen Nederland (1998). Gespecialiseerde zorg voor patiënten met een
eetstoornis: eindrapport. Stuurgroep Eetstoornissen Nederland
viii
NICE clinical guideline 78 (2009). Borderline personality disorder: Treatment and management.
Available at www.nice.org.uk.
ix
Concept advies IGZ hoofdbehandelaarschap in de gespecialiseerde GGZ (2013).
27
Download