co7_deel-4_techniek

advertisement
Langemark JH- De Flodder
Fotografie
DEEL 2: Over Techniek
Aan de slag met een digitale
reflexcamera
• Fotograferen betekent eigenlijk: 'schrijven met licht'. Licht is
inderdaad de basis van elke foto. Een camera laat via zijn objectief
een hoeveelheid licht door. Dat licht wordt gebundeld en komt op de
beeldsensor terecht, waar het wordt omgezet in een elektrisch
signaal. En dat signaal wordt dan op zijn beurt omgezet tot een
bestand – een digitale foto.
• Om een goede foto te maken, moet er net voldoende licht op de
beeldsensor terechtkomen. Komt er te weinig licht op de sensor, dan
is de foto te donker (we spreken dan van onderbelicht); komt er te
veel licht op de sensor, dan is de foto te licht (hij is dan
overbelicht). Je moet de camera dus heel precies afstellen opdat
de juiste hoeveelheid licht op de sensor terechtkomt. Daarvoor kun
je gebruikmaken van drie veranderbare instellingen: het diafragma,
de sluitertijd, en de gevoeligheid.
Onderbelicht
Overbelicht
Goed Belicht
Enkele basistechnieken
•
•
•
•
•
•
•
1. Soorten lenzen
2. Diafragma
3. Sluitersnelheid
4. Gevoeligheid
5. Zone systeem
6. Scherptediepte
7. Photoshop
1. Soorten lenzen
• Groothoeklens 14mm tot 35 mm
• Standaardlens 50 mm
(breder)
(cf menselijk oog)
• Telelens 80 mm tot 400 mm
(smaller)
Groothoeklens
Standaardlens
Telelens
2. Diafragma
• Het diafragma is een verstelbare opening die binnen in het
objectief van een camera zit. Die opening kan groter en kleiner
gemaakt worden. Hoe groter de opening, hoe meer licht er
doorgelaten wordt.
• Hoe groot het diafragma is, wordt uitgedrukt met het diafragmagetal.
Dat is een cijfer met “f/” ervoor, waarbij het cijfer er normaal gezien
eentje is uit deze reeks:
1 - 1,4 - 2 - 2,8 - 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16 - 22 - 32
1 - 1,4 - 2 - 2,8 - 4 - 5,6 - 8 - 11 - 16 - 22 - 32
Elk volgend getal in deze reeks betekent een halvering van de
hoeveelheid licht. Stel je de camera in op diafragma f/2,8, dan laat
het objectief dus half zoveel licht door als met diafragma f/2. Elke
stap verder in de reeks is opnieuw een halvering van de
hoeveelheid licht, zodat diafragma f/4 nog maar een kwart (de helft
van de helft) zoveel licht doorlaat als diafragma f/2. Onthoud dat een
klein diafragmagetal staat voor een grote diafragmaopening !!
Dat is in het begin erg verwarrend, maar zo is het nu eenmaal.
3. Sluitersnelheid
• De sluitertijd is de tijdsduur waarin de beeldsensor wordt
blootgesteld aan licht. Voor de sensor zit een 'sluiter', een soort
gordijntje dat razendsnel opengaat wanneer je een foto maakt.
Hoe langer dat gordijntje openblijft, hoe meer licht er op de
sensor terechtkomt.
• Ook de sluitertijd vormt een reeks, uitgedrukt in seconden en
vervolgens fracties van seconden:
2 - 1 - 1/2 - 1/4 - 1/8 - 1/15 - 1/30 - 1/60 - 1/125- 1/250 - 1/500
• Van links naar rechts in deze reeks betekent elk volgend getal een
halvering van de sluitertijd. Bij een sluitertijd van 1/60 valt er
bijvoorbeeld maar half zoveel licht op de sensor als bij de sluitertijd
1/30. Ga je nog een stap verder in de reeks, naar 1/125, dan valt er
maar een kwart (de helft van de helft) van de hoeveelheid licht op
als bij sluitertijd 1/30.
Hoge sluitertijd 1/500
Lage sluitersnelheid 1/30
Diafragma en sluitertijd
• Wanneer we het diafragma kleiner maker (dus minder licht
doorlaten), moeten we de sluitertijd langer maken (dus langer licht
doorlaten) om toch exact dezelfde hoeveelheid licht op de sensor te
laten vallen. We gaan dus naar rechts in de reeks diafragmagetallen
en naar links in de reeks sluitertijden, naar f/11 en 1/30. Het
resultaat is een foto met een identieke belichting.
• Je kunt je het bovenstaande voorstellen als een kraantje waarmee
je een emmer moet vullen. Het diafragma is dan hoever je de kraan
opendraait, en de sluitertijd is de tijd dat de kraan blijft openstaan.
Wanneer je de kraan verder opendraait (groter diafragma), stroomt
er meer water door, en is de emmer dus sneller gevuld (kortere
sluitertijd). Draai je het kraantje verder dicht (kleiner diafragma), dan
moet de kraan langer lopen om de emmer te vullen (langere
sluitertijd).
In getallen uitgedrukt:
•
•
•
•
•
•
•
f/2.8 en 1/500
(veel licht en korte tijd)
f/3.5 en en 1/250
f/4 en 1/125
f/5,6 en 1/60
f/ 8 en 1/30
f/11 en 1/15
f/16 en 1/8
(weinig licht en lange tijd)
4. Gevoeligheid
• De derde variabele is de gevoeligheid. Die bepaalt hoeveel licht
de sensor nodig heeft voor een correcte belichting. Hoe hoger
de gevoeligheid, hoe minder licht er nodig is. De gevoeligheid
wordt uitgedrukt in alweer een reeks, dit keer met ISO-waarden.
Die verwijzen eigenlijk naar de fotofilm voor analoge camera’s,
die je in verschillende 'gevoeligheden' kunt kopen.
• 100 – 200 – 400 – 800 – 1600 – 3200
• Elk volgend getal in deze reeks betekent een verdubbeling van de
gevoeligheid. Wanneer je de gevoeligheid verhoogt met één stap,
moet er dus maar half zoveel licht op de sensor vallen om dezelfde
belichting te houden. Aan ISO 200 heeft de sensor dus genoeg aan
de helft van de hoeveelheid licht als bij ISO 100. Aan ISO 400
volstaat een kwart (de helft van de helft) van de hoeveelheid licht bij
ISO 100.
Foto aan het strand in de zomer – 100 iso
Foto van concert zonder flash – 3200 iso
Hoe lager de iso waarde, hoe scherper
Hoe hoger de iso waarde, hoe korreliger
(digitaal = ruis)
5. Zonesysteem
•
Het zone-systeem is een systematische methode om fotografische afdrukken
precies zo te krijgen als de maker voor ogen had. Het systeem is bedacht door de
fotograaf Ansel Adams en is gebaseerd op previsualisatie van de afdruk op basis van
het waargenomen beeld.
•
Het zonesysteem verdeelt zowel het waargenomen beeld, het negatief als de afdruk
in maximaal 10 zones: van detailloos donker oplopend naar detailloos licht. De zones
zijn genummerd van 0 tot 9 in Romeinse cijfers en hebben betekenis zoals in
onderstaand overzicht.
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Zone 0
Zone I
Zone II
Zone III
Zone IV
Zone V
Zone VI
Zone VII
Zone VIII
Zone IX
•
Zoneverschil = 1 diafragmastop
- maximaal haalbaar zwart van het afdrukmateriaal
– bijna zwart
– net onderscheidbare structuur
– schaduw met structuur
– gemiddeld donker, schaduwpartijen
– middengrijs, 18% grijskaart !
– blanke huid in zonlicht !!!
– licht met structuur
– laatste sporen van structuur
– maximaal wit van het afdrukmateriaal
Ansel Adams
7. Scherptediepte
• Grote scherptediepte  f/22 klein diafragma
• Kleine scherptediepte  f/2.8 groot diafragma
Download