Samenvatting van de reader Basiskennis Fotografie Periode 1

advertisement
Samenvatting van de reader Basiskennis Fotografie Periode 1, Leerjaar 1, MBO 4 Fotografie Marion | 106715 | 1409A­RO Disclaimer : Dit is een samenvatting van de hele reader. Het lijkt me sterk dat ALLES hiervan op de toets gevraagd zal worden, maar alle informatie is leuk/interessant/handig om te weten! __________________________________________________________________________ DSLR vs. compactcamera ● Verwisselbare lenzen ● Een zoeker om doorheen te kijken ● Meer pixels ● Meer FPS (frames per second) Hoe jouw DSLR eigenlijk werkt! Vroeger kwam het licht op een film terecht met een lichtgevoelige laag, in een digitale camera wordt het licht omgevormd in electriciteit. 1. Fotonen (ofwel lichtdeeltjes) komen de camera binnen 2. De fotonen leggen een vaste route af door de serie lenzen in het objectief 3. Het diafragma (aperture) bepaalt de hoeveelheid licht die de camera binnenkomt 4. Nadat het licht het diafragma door is, buigt het af via een spiegel naar de zoeker (viewfinder) 5. Het licht gaat dan eerst nog door een prisma, waardoor het beeld rechtop in de zoeker komt te staan. (Net als bij onze ogen komt het beeld in een camera op z’n kop binnen, de prisma draait dit om) 6. Als de fotograaf op de ontspanknop drukt (en dus een foto maakt) klapt de spiegel omhoog en kan het licht de beeldsensor bereiken 7. Een fractie van een seconde zul je dus even niet door de zoeker kunnen kijken, omdat het licht niet via de spiegel naar boven kan afbuigen. Die fractie van een seconde is de sluitertijd (shutterspeed). 8. Boem. Je hebt je foto. Sluitertijd en diafragma Een camera heeft twee manieren om lichttoevoer te regelen : het diafragma en de sluitertijd. Diafragma Het diafragma is opgebouwd uit lamellen die over elkaar schuiven om de opening wijder of nauwer te maken (verschillende standen). Elke stand heeft een nummer die de grootte van de opening aangeeft. Deze nummers vormen de diafragma reeks, en deze reeks moeten we uit ons hoofd leren. Hij gaat als volgt : [ 1.4 | 2 | 2.8 | 4 | 5.6 | 8 | 11 | 16 | 22 | 32 ] Merk op dat ik de nummertjes om de beurt rood of blauw heb gemaakt. 22 is het dubbele van 11. 32 is het dubbele van 16. Zo is het makkelijk te onthouden. De diafragma reeks is afgeleid van breuken. De oppervlakte van de opening waar het licht doorheen komt, wordt telkens gehalveerd als je een kleinere opening kiest. De hoeveelheid licht die dan binnenkomt wordt ook gehalveerd. LAAG getal = GROTE opening HOOG getal = KLEINE opening Sluitertijd De sluiter zit in de body, niet in je lens. De sluitertijd geeft de tijd aan dat de sluiter open staat. Er is natuurlijk ook een sluitertijden reeks om uit ons hoofd te leren. Die gaat zo : [ 1/2000 | 1/1000 | 1/500 | 1/250 | 1/125 | 1/60 | 1/30 | 1/15 | 1/ 8 | 1/ 4 | 1/ 2 | 1 | 2 ] ←KORTER LANGER→ Elk stapje naar rechts of links verdubbelt of halveert de tijd dat de sluiter openstaat. Daarmee verdubbelt of halveert ook de hoeveelheid licht die er binnen kan komen. Een “stop” Een stapje naar rechts of links op de sluitertijden reeks noem je een stop. Ook een stapje op de diafragma reeks heet een stop. Een stop is altijd een verdubbeling of halvering van tijd of licht. Alle stapjes op je camera tussen bijvoorbeeld 1/1000 en 1/500 zijn dus geen hele stops. Een stop verder open betekent bijvoorbeeld dat je van f*/8 naar f/5.6 gaat. Ik heb even opgezocht waar die f nou vandaan komt. *De “f” staat voor Focal length. Dus het getal in millimeters dat je op je lens hebt staan zoals 50mm. f/8 in een 50mm lens betekent dus in feite 50 gedeeld door 8. De uitkomst daarvan is de diameter van de opening van je diafragma. 50 / 8 = 6.25mm Dieptewerking In sommige composities wordt gebruik gemaakt van dieptewerking. Je plaatst een interessant onderwerp op de voorgrond, en wisselt dit af met elementen in de verte / achtergrond om een ruimtelijk beeld te creëren. Scherptediepte In principe is maar één punt op je foto scherp, en alles daarvoor en achter is onscherp. De afstand voor en achter het scherpstelpunt heet scherptediepte. Grote scherptediepte = groot deel rondom je onderwerp scherp Kleine scherptediepte = klein deel rondom je onderwerp scherp Diafragma en scherptediepte Naast de hoeveelheid licht, heeft het diafragma ook invloed op de scherptediepte van een foto. Een grote opening zorgt voor een kleine scherptediepte. Bij een grote opening zal er dus maar een klein deel voor en achter je onderwerp scherp zijn. Een kleine opening zorgt voor een grote scherptediepte. Een groot deel voor en achter je onderwerp zal dus ook scherp zijn. Scherptediepte wordt bepaald door o.a. deze factoren : ● Diafragma ● Brandpuntafstand ● Voorwerpafstand Verdeling scherptediepte De afstand voor en achter je onderwerp wat scherp is, is niet gelijk. Ongeveer één derde van de scherptediepte bevindt zich voor je onderwerp, en twee derde er achter. Scherptevlak |­­­­­­­­­­­­­­­­­2/3­­­­­­­­­­­­­­­1/3­­­­­­­­­­­­| ­(OuO)­ ­(OuO)­ ­(OuO)­ ­(OuO)­ ­(OuO)­ >[|||] 5 4 3 2 1 Camera Stel dat de camera op poppetje 3 scherpstelt. Één derde van het scherptevlak bevindt zich voor het onderwerp, dus poppetje 2 valt daar binnen. Twee derde van het scherptevlak valt achter het onderwerp, dus poppetje 4 zal ook scherp zijn. De rest niet. De grootte van dit scherptevlak wordt dus beïnvloed door de opening van je diafragma zoals eerder genoemd. Hoe kleiner de opening van je diafragma, hoe groter het scherptevlak, en hoe meer er dus scherp zal zijn. Voorwerpafstand Voorwerpafstand is de afstand tussen de camera en het onderwerp. Hoe groter deze afstand, hoe groter de scherptediepte. Wat er in een PvA (Plan van Aanpak) moet staan ● Onderwerp : Welk onderwerp en waarom? ● Thema : Omschrijving opdracht ● Voorbereiding : Wat is er al gedaan door anderen, wat wil ik daaraan toevoegen ● Literatuur : Historische achtergrond ● Materialenlijst : Apparatuur, props, modellen, kleding, locatie ● Contactpersonen / visagist / stylist / assistent ●
●
●
●
Seizoen / tijdstip Sfeer / techniek / details / mensen / locatie Moodboard / schets Planning Lenzen (optica) Brandpuntafstand en diafragma Een lens wordt omschreven met twee getallen. 35mm f/1.4 |­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­|­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­­| brandpuntafstand diafragma Brandpuntafstand Deze term komt van het vergrootglas vandaan, vroeger ook wel brandglas genoemd. Je kunt met een vergrootglas vuur maken met behulp van de zon. De afstand tussen het brandende plekje in het voorwerp dat je in brand steekt en het middelpunt van je lens heet de brandpuntafstand. Hoe boller je lens is, hoe korter de brandpuntafstand (denk aan fisheye lenzen). Focus Brandpuntafstand wordt ook wel focus genoemd, afgekort met f. De f zegt iets over de beeldgrootte. Hoe groter de brandpuntafstand, hoe groter onderwerpen op je foto verschijnen. Beeldhoek Hoe groter de brandpuntafstand, hoe kleiner de beeldhoek. Beeldhoek is in principe gewoon hoe wijd de hoek is waarmee je kijkt. Onze ogen hebben allebei bijna 180 graden zicht. Zo’n hoek hebben lenzen ook. Met een groothoeklens (kleine brandpuntafstand, bijvoorbeeld 18mm) zul je veel meer in de foto krijgen omdat de hoek heel wijd is. Met een telelens (grote brandpuntafstand, 300mm ofzo) is die hoek veel smaller. Je hebt dan een kleiner gedeelte van het onderwerp in je foto, maar hij zal dan wel groter afgebeeld zijn dan bij een 18mm lens. Diafragma De doorsnede van je lens maakt een groot verschil. Simpelweg omdat een grotere lens meer licht doorlaat. Dit wordt aangegeven met getallen als 1/1.8 of 1/1.4. Het geeft de verhouding weer tussen de brandpuntafstand en de diameter van de lens. Bij elke stap op de diafragma reeks verdubbelt of halveert de hoeveelheid licht die de lens binnenkomt. [pagina 34][lekker onduidelijk uitgelegde theorie] Standaardlens Het standaardobjectief heeft ongeveer dezelfde beeldhoek als onze ogen. 50 graden. Vaste objectieven Vaste objectieven op digitale camera’s zijn door hun veelzijdigheid bijna altijd 50mm lenzen. Groothoeklens Een groothoekobjectief heeft een grotere beeldhoek, en dus een kleinere brandpuntafstand, dan een standaarobjectief. Perspectief Alleen dichtbij gelegen voorwerpen worden groot afgebeeld. Dit zorgt ook voor vertekening van het beeld. Dit zijn dus absoluut geen geschikte portretlenzen. Een gezicht zal vervormd op de foto komen. Nut Als er grote scherptediepte nodig is, zijn groothoekobjectieven een goede keus. Ook als je snel moet reageren en precies scherpstellen niet mogelijk is. Groothoekobjectieven zijn vooral nuttig voor het fotograferen van kleine ruimtes, of juist van hele grote voorwerpen. Extreme groothoek Normale groothoekobjectieven hebben een beeldhoek van tussen de 74 en 94 graden diagonaal. Objectieven met een beeldhoek van 100 graden of meer, worden extreme groothoekobjectieven genoemd. Denk dan bijvoorbeeld aan een 15mm objectief met een beeldhoek van 110 graden. Fisheye Fisheye objectieven hebben een beeldhoek van 180 graden of meer, gebaseerd op de ogen van echte vissen. Telelens Vergroting Objectieven met een langere brandpuntafstand dan het standaardobjectief halen het onderwerp dichterbij, en beelden je onderwerp daarom groter af. Langere brandpuntafstand, kleinere beeldhoek, meer vergroting. Matige tele en supertele Er wordt onderscheid gemaakt tussen de brandpuntafstanden van telelenzen. Een 85mm is een matige tele. 100mm tot ongeveer 400mm is een gewone telelens en alles daarboven wordt supertele genoemd. Scherptediepte / perspectief De kleine scherptediepte en het vergrotende effect van een telelens zorgen dat je het onderwerp tegen een onscherpe achtergrond kunt weergeven. De kans op vertekening zoals bij een groothoekobjectief neemt ook sterk af naarmate de brandpuntafstand groter wordt. Een bijwerking hiervan is dat de indruk van perspectief verdwijnt, er is bijna geen diepte meer te zien. 85mm tele Deze lenzen zijn handig als je je onderwerp liever op een afstandje houdt. Het zijn over het algemeen lichtsterke lenzen en wegen niet veel meer dan het standaardobjectief. Je kunt er portretten mee fotograferen, maar er zal dan wel enige vertekening te zien zijn. Die vertekening zou niet te zien zijn bij een 135mm objectief. Toepassingen zijn bijvoorbeeld portretten, sport en het ongemerkt fotograferen van mensen. Grote objectieven Bij objectieven van 135mm of meer neemt de lichtsterkte af en het gewicht toe. Het gewicht ligt dan tussen de 400 gram en 3,7 kilo of meer, met een diafragma tussen 2.8 en 4.5. Bewegingsonscherpte voorkomen Een regel om te zorgen dat je foto’s scherp zijn, is dat de sluitertijd gelijk moet zijn aan de brandpuntafstand in mm. Voor een 200mm objectief is de ideale sluitertijd dus 1/200, afgerond 1/250. Statief Echt lange teleobjectieven moeten in de praktijk altijd op een statief geplaatst worden. Je plaatst dan vaak het objectief op een statief in plaats van de camera, vanwege het gewicht. Super tele In principe zou een telelens gewoon een standaardlens kunnen zijn met een lange brandpuntafstand. Dat is het verschil met een échte telelens. Die zijn door hun teleconstructie korter dan je zou verwachten. (afbeelding waar de tekst naar verwijst staat niet in de reader, jammer jammer) Zoomlens Dit is tegenwoordig de meest gebruikte lens. Een zoomlens heeft een variable brandpuntafstand, waardoor hij soms als groothoek én standaardobjectief kan functioneren. Een nadeel van zo’n lens is de lagere lichtsterkte. Macrolens Door hun speciale constructie kun je macro objectieven van veel kortere afstanden gebruiken. Macro objectieven zijn minder lichtsterk dan standaardobjectieven met dezelfde brandpuntafstand. Stel, je stelt scherp op een persoon met een 50mm zoom objectief. Als die persoon een stapje dichterbij doet, zal de lens iets verder van de sensor gaan om die persoon weer scherp in beeld te krijgen. De lens neemt dus meer afstand naarmate je dichterbij probeert scherp te stellen. Vandaar dat de lens ook langer wordt bij het maken van een macro­foto. Je zou dus in principe ook op 10cm scherp kunnen stellen, als de lens maar ver genoeg van de beeldsensor vandaan is. Perspectief Perspectief verandert met het standpunt dat je inneemt en heeft dus niets te maken met de beeldhoek. Het betekent letterlijk kijkrichting of gezichtspunt. Cropfactor Bij een 18­200mm telezoom objectief is “18­200mm” de brandpuntafstand. De beeldhoek bij 18mm op je DSLR komt overeen met de beeldhoek bij 28mm op een analoge spiegelreflexcamera. De factor 1,5 of 1,6 die hiertussen zit, is de cropfactor. Deze factor heeft betrekking op het verschil in grootte tussen een sensor en een filmnegatief. Met een 18­200mm op een DSLR zie je dus hetzelfde als met een 28­300 op een analoge camera. Je kunt die berekening gewoon zelf maken, als je weet wat de cropfactor van je camera is. Mijn D3200 heeft 1,5x als cropfactor. Mijn 18­70mm lens staat dus gelijk aan een 27­105mm lens op een analoge camera. (1,5x18=27mm en 1,5x70=105mm) __________________________________________________________________________ Licht Licht is elektromagnetische straling in het frequentiebereik dat te zien is met het menselijk oog. Infrarood licht heeft een iets lagere frequentie, en ultraviolet licht juist iets hoger. Beiden liggen dus net buiten ons frequentiebereik en zijn niet met onze ogen te zien. Licht kun je opdelen in twee categorieën; namelijk algemeen indirect licht (vanuit de lucht) en licht met een bepaalde richting (zonlicht). Vier eigenschappen van licht waar je in de studio controle over hebt : ● Intensiteit ● Kleur ● Verdeling ● Verandering EV/LW waarde (Lichtwaarde / Exposure Value) De lichtwaarde (LW) is een maat voor de hoeveelheid licht die de sensor bereikt. Dit getal bevat de sluitertijd en het diafragmagetal. Kenmerken en eigenschappen van licht : 1.Daglicht Zonlicht is vrijwel niet te beïnvloeden en is in alle situaties anders. Bewolkt of juist niet, op het noordelijk halfrond of het zuidelijk halfrond, in Nederland of in een tropisch land, voorjaar of najaar en in alle andere weersomstandigheden. 2.Hard Licht Een kleine lichtbron zoals een flitser of lamp zal hard en gericht licht geven. Evenals een grote lichtbron op grote afstand, zoals de zon. Het resultaat is harde schaduwen. 3.Zacht Licht Zacht licht komt van een grote diffuse lichtbron zoals op een bewolkte dag waarbij de zon niet door de wolken komt. Bij zacht licht zijn er geen duidelijke schaduwen. 4.Korte en lange schaduw Wanneer een lichtbron laag staat, zoals de zon die opkomt of ondergaat, krijg je lange schaduwen. 5.Frontaal licht, zijlicht, strijlicht en tegenlicht Frontaallicht komt recht van voren en geeft amper schaduwen. Zijlicht Door zijlicht wordt het onderwerp ruimtelijk verlicht. Je ziet meer diepteverschillen. Deze verlichting wordt ook wel plastische verlichting genoemd. Strijklicht Strijklicht is licht dat letterlijk langs je onderwerp strijkt en van laag en opzij komt. Het benadrukt de oppervlaktestructuur van je onderwerp sterk. Tegenlicht Licht dat van achter je onderwerp komt. Het benadrukt de omtrek. 6.Nachtopname Dit is “menglicht” van zowel daglicht als nachtlicht. De soorten licht kunnen uit verschillende hoeken komen, wat dus zorgt voor meerdere schaduwen. Je moet goed opletten dat je foto niet te rommelig wordt. Ook de verschillende kleurtemperaturen spelen een rol. 7.Daglicht/kunstlicht Elke lichtbron heeft zijn eigen kleurtemperatuur. Daglicht is heel anders dan het licht van een kaars of TL verlichting. 8.Flitslicht [geen uitleg over flitslicht] [alleen een niet informatieve tekst in slecht Nederlands] Histogram Een histogram geeft in een grafiek weer hoeveel pixels er per helderheidswaarde in je foto zitten. Helemaal links staat 0, voor volledig zwart, en helemaal rechts staat 255, voor volledig wit. In het ideale geval heb je een histogram met een gelijke verdeling over alle waarden. Het kan ook voorkomen dat er aan de linker­ of rechterkant een piek te zien is. Er zijn dan waarden onder 0 of boven 255. Dat heet clipping. Het is het gevolg van een te hoog contrast, zoals bij overbelichting. Je kunt een histogram “lezen”. Als er bijvoorbeeld vooral pixels aan de linkerkant van het histogram te zien zijn, heb je een erg donkere foto met gedeeltes die volledig zwart zijn. Dit betekent overigens niet dat het een slechte foto is. Een histogram geeft puur de feiten weer. Dynamisch bereik Het dynamisch bereik van je camera is de hoeveelheid aan details die zichtbaar zijn tussen de lichtste en donkerste delen en de schaduw in een foto. Onze ogen kunnen een verschil van ongeveer 10 stops nog goed onderscheiden. Een camera gaat maar tot een verschil van 6 stops. Denk hier dus aan bij het belichten van je onderwerp. Belichten De sensor in de camera moet worden belicht. Een aantal factoren die hier invloed op hebben zijn het diafragma, de sluitertijd, de lichtgevoeligheid van de sensor (ISO) of een combinatie hiervan. Door teveel licht raakt een foto overbelicht. Bij te weinig raakt de foto onderbelicht. Licht meten Bij fotografie heb je constant te maken met licht. 18% Grijskaart Reflecterend licht meten Wanneer welke methode? Licht meten met je camera Gemiddeld grijs ­Spotmeting ­Integraalmeting ­Matrixmeting Manueel belichten Belichten in de M­stand Begrippen Elektromagnetische straling : de voortplanting door de ruimte van elektrische en magnetische trillingen. Compromis 
Download