CURSUS FOTOGRAFIE

advertisement
CURSUS FOTOGRAFIE
Deel 1: Basisbegrippen van digitale fotografie
Digitale fotografie is voor velen onder ons een nieuwe hobby. Eentje met enorm veel
mogelijkheden. Maar wat vaak vergeten wordt, is dat digitaal fotograferen nog steeds...
fotograferen is. Vandaar dat we onze cursus digitale fotografie starten met enkele
basisbegrippen. De beeldsensor meet het licht dat door de lens binnenvalt en zet dat om naar een
digitaal signaal. De resolutie van de sensor wordt uitgedrukt in megapixels . Over het algemeen kan u
stellen: hoe meer megapixels, hoe beter.
Door de lens valt het licht binnen op de beeldsensor . Belangrijk hierbij is de brandpuntsafstand : de
afstand tussen het midden van de lens en de beeldsensor, uitgedrukt in millimeter. De
brandpuntsafstand bepaalt de kijkhoek van de camera - hoe de camera het onderwerp in beeld
brengt.
Lenzen met een korte brandpuntsafstand heten groothoeklenzen en geven de indruk dat het
onderwerp op de foto verkleind wordt. Telelenzen , lenzen met een lange brandpuntsafstand, halen
dan weer ver verwijderde voorwerpen dichterbij. Met een zoomlens kunt u verschillende
brandpuntsafstanden gebruiken.
Om een goede foto te krijgen, moet er voldoende licht op de beeldsensor van de camera vallen.
Hoeveel licht de sensor bereikt, hangt af van twee zaken: het diafragma en de sluitertijd. Hoewel deze
termen zowel voor analoge als digitale fotografie worden gebruikt, functioneren ze niet helemaal op
dezelfde manier. Gemakshalve doen we hier alsof ze op dezelfde manier werken.
Het diafragma is een soort schermpje met een verstelbare opening, dat tussen de lens en de
beeldsensor zit. Als de opening van het diafragma groter gemaakt wordt, laat het meer licht door. De
grootte van het diafragma wordt uitgedrukt door het f-getal , ook wel f-stop of kortweg stop
genoemd. Opgelet! Een f-getal is een breuk, dus hoe hoger het f-getal, hoe kleiner de
diafragmaopening.
De sluitertijd is gewoon de tijd dat de beeldsensor belicht wordt. Sluitertijd wordt gemeten in fracties
van seconden, bijvoorbeeld 1/8 (een achtste van een seconde). Heel lange sluitertijden kunnen
meerdere seconden duren, en worden bijvoorbeeld gebruikt om nachtopnames te maken.
Diafragma en sluitertijd zijn met elkaar verbonden als de twee zijden van een muntstuk: samen
bepalen ze de belichting in een camera. Als u een korte sluitertijd (1/100 seconde) instelt, en de
camera de diafragmaopening niet groot genoeg kan maken, krijgt u een onderbelichte foto. Het
omgekeerde effect, een overbelichte opname, is mogelijk als u een te grote diafragmaopening of een
te lange sluitertijd instelt.
Fotograferen is eigenlijk niets meer dan het vangen van licht met een camera. Twee essentiële
onderdelen van elke camera zijn de lens en de beeldsensor.
Deel 2: Basisbegrippen van digitale fotografie (vervolg)
In de eerste aflevering maakte u al kennis met enkele veelgebruikte termen uit de digitale
fotografie. Vooraleer we met de actie beginnen, vervolledigen we uw woordenschat met
witbalans en lichtgevoeligheid, twee factoren die een belangrijke rol spelen bij het maken
van een goede foto. Verschillende soorten licht, zoals zonlicht, gloeilampen of TL-lampen zorgen
voor subtiele kleurverschillen. Uw hersenen corrigeren automatisch deze verschillen, zodat een wit
blad papier in alle lichtomstandigheden wit lijkt, en bijvoorbeeld niet lichtgeel onder een gloeilamp.
Een digitaal fototoestel probeert deze kleurverschillen ook te corrigeren door de witbalans te regelen.
De camera probeert dan na te gaan door welk soort licht de scène belicht wordt, en past de kleuren
van de digitale foto daaraan aan, bijvoorbeeld door iets minder geel te gebruiken bij fotograferen
onder een gloeilamp.
Soms loopt het fout bij deze automatische regeling, waardoor een foto te geel, te rood of te grauw
oogt. Bij de betere camera's kunt u daarom ook manueel instellen welk soort licht domineert.
Fotografen van de oude school weten wellicht nog dat er filmrolletjes met een verschillende
lichtgevoeligheid bestaan. Die werd uitgedrukt in ISO-waarden zoals 100, 200, 400, 800 of hoger. Een
digitale camera werkt niet met filmrolletjes, maar de lichtgevoeligheid van de beeldsensor wordt op
eenzelfde manier aangegeven met equivalente ISO-waarden.
Wanneer er minder licht is, is het aan te raden om de gevoeligheid te verhogen, zoniet krijgt u
duistere foto's. Een hogere gevoeligheid heeft echter als nadeel dat de ruis in uw beeld toeneemt,
waardoor de kleuren afwijken en het beeld wat korreliger lijkt.
In het volgende deel halen we de camera boven. We leren u dan fotograferen met de automatische
instellingen.
We hebben het al gezegd: fotograferen is de kunst van het licht vangen. Maar het ene licht is het
andere niet.
U hebt nu een idee van enkele essentiële begrippen uit de digitale fotografie: diafragma, sluitertijd,
witbalans en lichtgevoeligheid.
In het begin hoeft u zich hierover niet veel zorgen te maken: veel digitale fototoestellen komen met
vaste scène-instellingen , bijvoorbeeld voor portretten, landschappen, actiefoto's of nachtopnames.
De camera kiest dan automatisch de optimale instellingen. Maar soms loopt het fout bij de
automatische regeling. Gelukkig kunt u bij veel camera's deze afwijkingen manueel corrigeren.
Deel 3: Fotograferen op automatische piloot
Hoog tijd om de digicam boven te halen en de eerste foto's te schieten. De automatische
instellingen maken het u wel heel gemakkelijk. We beperken ons hier tot de meest praktische
opties: de automatische instellingen. Deze vaste scène-instellingen zorgen ervoor dat knappe foto's
maken kinderspel wordt.
Het is onmogelijk om hier de functies van alle modellen te beschrijven. Gelukkig hanteren
camerafabrikanten een bouwstijl en pictogramgebruik die vrij gelijklopend zijn, zodat u ongetwijfeld
ook met uw toestel kan volgen.
De voornaamste automatische instellingen zijn:
Automodus
De eenvoudigste manier. In volautomatische modus gaat de camera zelf een diafragma en sluitertijd
bepalen. Het enige wat u moet doen is de sluiterknop indrukken.
Portretmodus
Afgebeeld met een pictogram van een hoofd of de buste van een persoon. Door voor een kleiner
diafragma te kiezen, beperkt de camera de scherptediepte. Het onderwerp dat zich in het focusveld
bevindt, wordt als het ware uit de achtergrond gehaald. De klemtoon komt op die manier te liggen op
de persoon, en niet op het achterliggende bloemetjesbehang.
Landschapsmodus
Meestal te herkennen aan een icoontje in de vorm van twee bergtoppen. Bij landschapsfotografie is
het de bedoeling dat zoveel mogelijk scherp in beeld komt. De camera combineert hierbij veelal een
kleinere diafragmaopening met een langere sluitertijd. Bij een lange sluitertijd (boven de 1/30
seconde) gebruikt u best een statief.
Actiemodus
Vaak te herkennen aan een sportfiguurtje. Ideaal voor bewegende onderwerpen, zoals voetballers of
fietsers. Het moet snel gaan, zoniet verdwijnt het onderwerp uit beeld. Daarom kiest de camera voor
een zo kort mogelijke sluitertijd en een grotere diafragmaopening.
Macromodus
Veelal een icoontje in de vorm van een bloempje. Om scherpe foto's te nemen als het onderwerp heel
dichtbij is, bijvoorbeeld een bloem of een insect. Gebruik in deze modus bij voorkeur het LCD-scherm
om te fotograferen. Het gebruik van een flits kan voor problemen zorgen: overbelichte beelden of te
veel schaduw. Indirect licht dat van opzij komt, levert doorgaans het beste resultaat.
Nachtmodus
Te herkennen aan een figuurtje op een donkere achtergrond. Ideaal om personen op de voorgrond in
te flitsen en de achtergrond nog juist te belichten in donkere omstandigheden. Hou er wel rekening
mee dat de draagwijdte van een flits beperkt is.
Afhankelijk van het merk en type toestel varieert het aantal automatische modi van toestel tot toestel.
Enkele mogelijkheden: vaste focus (grote scherptediepte), kleureffecten (zwart/witopnames),
filmmodus (bewegende beelden), panoramische modus (panoramafoto's), continumodus of burstmodus (meerdere opnames na elkaar).
De beste manier om te achterhalen welke instelling het best geschikt is voor een bepaalde situatie, is
vaak en veel fotograferen. Wees niet bang om te experimenteren met de verschillende modi. Neem
bijvoorbeeld een foto van een boom of een vaas achtereenvolgens in automodus, portretmodus,
landschapsmodus en nachtmodus.
Door het resultaat te vergelijken, leert u beter de mogelijkheden van uw camera en zijn automatische
instellingen kennen. Soms met verrassende resultaten!
Na een korte - maar broodnodige - theoretische inleiding kunnen we beginnen met het echte werk.
De eerste regel voor elke fotograaf - analoog of digitaal, beginnend of professioneel - is eigenlijk: ken
uw camera. Haal uw toestel en de bijhorende handleiding uit de kast en neem rustig de tijd om alle
knoppen en schakelaars te bekijken.
Deel 4: Creatiever fotograferen met semi-automatische instellingen
In het vorige deel maakte u kennis met de voornaamste automatische instellingen. Veel
camera's gaan nog een stapje verder en bieden u de mogelijkheid om zelf een aantal
instellingen te veranderen. Net als de volledig automatische modus regelt de camera zelf de
sluitertijd en het diafragma, zodat u een perfect belicht beeld krijgt. Het verschil zit hem in een aantal
bijkomende instelmogelijkheden, bijvoorbeeld de witbalans, de ISO-waarden of het soort lichtmeting.
Modus voor sluitertijdvoorkeur. Hierbij kunt u zelf een bepaalde sluitertijd instellen, waarna de camera
aan de hand van het lichtmetingssysteem het bijhorende diafragma kiest. Door oefening krijgt u een
zekere voeling met de mogelijke sluitertijden in bepaalde lichtomstandigheden.
Een sluitertijd van 1/60 seconde is een mooi gemiddelde om gewone onderwerpen uit de hand te
fotograferen. Voor snel bewegende onderwerpen als spelende kinderen of auto's, kunt u beter een
kortere sluitertijd instellen. Bijvoorbeeld 1/125 seconde voor spelende kinderen of 1/500 seconde voor
een voorbijrijdende auto. Dit geldt ook als u zelf snel beweegt of in een rijdende auto zit. Voor
nachtopnames zijn veelal sluitertijden van enkele seconden nodig. U moet dan wel met een statief
werken.
Met een langere sluitertijd kunt u beweging suggereren, met een korte sluitertijd kunt u bewegende
onderwerpen toch scherp in beeld brengen. Combineert u een middellange sluitertijd met een
sleepbeweging, dan levert dit een scherp onderwerp met een onscherpe achtergrond op.
Modus voor diafragmavoorkeur. De camera kiest automatisch een sluitertijd die past bij de door u
gekozen diafragma-instelling. De effecten die we met het veranderen van het diafragma bereiken,
hebben vooral te maken met de scherptediepte.
Hoe hoger het diafragmagetal, hoe kleiner de diafragmaopening en hoe groter de scherptediepte. Een
groter deel van het beeld wordt dus scherp weergegeven. Dit is vooral handig bij
landschapsfotografie.
Hoe kleiner het diafragmagetal, hoe groter de diafragmaopening en hoe kleiner de scherptediepte.
Deze instelling kunt u goed gebruiken bij portretfotografie: alles wat zich voor en achter het
onderwerp bevindt, zal wazig zijn.
Dit is de meest creatieve, en wellicht ook de moeilijkste instelling. U hebt volledige controle over de
belichtingsinstelling en kunt zelf de sluitertijd en het diafragma instellen. Kiest u een verkeerde
combinatie, dan loopt u het risico op een slecht belichte foto.
Gelukkig zullen de meeste camera's u een handje helpen en een waarschuwing geven als een
bepaalde combinatie tot een over- of onderbelichte foto leidt. Het is aan u om er al dan niet rekening
mee te houden. Deze modus vraagt om veel oefening, maar levert vaak de mooiste foto's op.
Fotograferen is echter veel meer dan het kiezen van de juiste instellingen. In een volgend deel gaan
we daar dieper op in.
Deel vijf: De compositie van een foto
Fotografie is veel meer dan het kiezen van de juiste instelling en het drukken op het juiste
knopje. Talent is belangrijk, maar met enkele simpele trucjes kunt u relatief gemakkelijk
leuke beelden schieten. Neem een onderwerp niet altijd in het midden van uw beeld. Verdeel in
gedachten uw beeld in drie verticale delen en zet de persoon eens op de lijn van het eerste of derde
deel. Hetzelfde kunt u doen met horizonten. Zet die niet altijd pal in het midden, maar op 1/3 van de
boven- of onderkant. Let er ook op dat de horizon mooi horizontaal loopt en dat een verticale lijn (van
een gebouw bijvoorbeeld) ook echt verticaal in beeld wordt gebracht.
Een andere truc is het gebruik van lijnen in uw beeld om perspectief te creëren. Een foto met op de
voorgrond een omheining geeft meer diepte aan uw onderwerp. Weet dat horizontale lijnen rust
uitstralen, diagonale lijnen zorgen dan weer voor meer dynamiek.
En over perspectief gesproken: u hebt zeker al gehoord van een kikvors- of vogelperspectief. Bij
vogelperspectief fotografeert u vanuit de hoogte, bijvoorbeeld vanop een stoel. Bij kikvorsperspectief
kijkt u als het ware door de ogen van een kikker naar de wereld door op uw hurken of knieën te gaan
zitten. Het verschil in standpunt is relatief klein (rechtstaan of hurken), maar het resultaat kan een
hemelsbreed verschil maken.
En hebt u ooit al eens gefotografeerd vanuit een openstaand venster? Neem dan het kader van het
raam een keertje mee in beeld. Uw uitzicht is meteen gevangen in een frame, wat ook weer een
speciaal effect oplevert.
Het voordeel van digitale fotografie is dat u meteen het resultaat ziet en 'mislukte' foto's onmiddellijk
kunt verwijderen. Extra beelden maken kost geen geld, dus experimenteer en leer uit uw fouten. En
vergeet niet: creativiteit is niet te vatten in regels, maar het is wel handig om ze te kennen.
In de vorige delen maakten we u wegwijs in enkele essentiële technische aspecten van (digitale)
fotografie. En in vogelvlucht maakten we u ook vertrouwd met de voornaamste instellingen van uw
fototoestel.
Maar fotografie is veel meer dan het kiezen van de juiste instelling en het drukken op het juiste
knopje. Uw opname kan technisch perfect belicht en haarscherp zijn, maar toch een tegenvallend
resultaat opleveren omdat het onderwerp niet goed in beeld is gebracht.
Er wordt wel eens beweerd dat u het maken van een goede beeldcompositie in u hebt, of helemaal
niet. We willen deze stelling niet zomaar ontkrachten: talent is belangrijk. Maar aan de hand van
enkele simpele trucjes is het relatief gemakkelijk om leuke beelden te schieten.
Deel 6: Met scherp schieten
In een van de eerste lessen hebben we al het belang van diafragma en sluitertijd
besproken, twee factoren die de scherpte van een beeld mee bepalen. Maar u moet
natuurlijk eerst en vooral al gewoon scherpstellen. De eenvoudigste manier om scherp te
stellen, is met het autofocussysteem van uw fototoestel. U richt het midden van de zoeker op het
onderwerp dat u wilt fotograferen, drukt de sluiter half in en wacht eventjes tot de automatische focus
en belichting hun rekenwerk hebben gedaan.
Veel camera's laten een geluidje horen als ze hiermee klaar zijn, waarna u de sluiter volledig kunt
indrukken. Het onderwerp dat zich centraal in het beeld bevindt, is scherp en - hopelijk - ook nog eens
goed belicht.
Stel dat u een foto van uw kinderen wilt nemen met rechts op de achtergrond een besneeuwde
berghelling. Het probleem is dat de camera niet zal scherpstellen op het eigenlijke onderwerp, uw
kinderen, maar op wat zich in het centrum van het beeld bevindt, een bergwand in de verte.
U kunt dit relatief makkelijk oplossen door het automatisch focussen van de camera te richten. U richt
de camera eerst op uw onderwerp (de kinderen), drukt de sluiterknop half in en beweegt vervolgens
de camera tot u ook de bergwand in beeld heeft.
Belangrijk is dat u tijdens het hele proces de sluiterknop half ingedrukt houdt, zodat de focus op uw
kinderen blijft. Finaal drukt u de sluiterknop volledig in en wordt er een kiekje genomen waarbij uw
kinderen scherp afgebeeld worden, ook al staan ze niet centraal in beeld.
Wat gedaan als uw onderwerp en het achterliggende gebouw beide haarscherp in beeld moeten
komen? Of als u meerdere objecten op verschillende plaatsen voor dat gebouw scherp in beeld wilt
hebben? Op welk punt moet u de camera scherpstellen om zo'n brede waaier aan mogelijke
onderwerpen of achtergronden haarfijn in beeld te brengen?
U moet met andere woorden inschatten welk deel (diepte) van de foto scherp in beeld zal gebracht
worden. Daarvoor bestaan scherptedieptetabellen, maar u kunt ook vertrekken van een eenvoudige
regel: de scherptediepte naar voor is half zo groot als de scherptediepte naar achter (zie afbeelding).
Focus zeker niet zomaar op het onderwerp dat het verst verwijderd is. Maak meerdere opnames en
controleer ze onmiddellijk op het LCD-scherm. U kunt zo beter bepalen welk onderwerp ideaal is om
op scherp te stellen, zodat ook de rest haarfijn in beeld komt.
Een nadeel van automatisch scherpstellen is dat het wat tijd in beslag neemt, waardoor het spontane
moment al lang voorbij is. Wilt u bijvoorbeeld spelende kinderen fotograferen, probeer dan te
anticiperen waar ze naartoe zullen gaan. Stel alvast scherp op dat punt door de sluiterknop half
ingedrukt te houden. Zodra het kind in beeld verschijnt, drukt u de knop volledig in.
Deel 7: Zoomen van groot naar klein
De optische zoomlens is een van de populairste mogelijkheden van een digitale camera.
Handig om detailopnames te maken, of om landschappen mooi in beeld te brengen. De
zoomlens heeft ook een invloed op de scherptediepte van uw foto's. Bij inzoomen kunnen we
de redenering omdraaien. De brandpuntsafstand van de zoomlens wordt vergroot, zodat uw lens
verandert in een telelens. Voorwerpen die eerst veraf leken, staan nu veel dichterbij. Door in te
zoomen beperkt u de scherptediepte en kunt u zich concentreren op een bepaald onderwerp uit de
achtergrond.
Ook bij het gebruik van een telelens moet u uitkijken voor vertekende beelden. De afstanden worden
namelijk verkleind, zodat alles vlakker of samengedrukt lijkt. Een telelens vereist ook een fotograaf
met een vaste hand: de minste beweging die u maakt, wordt vele malen vergroot. Het resultaat is een
wazige, onscherpe foto. Het is daarom aan te raden om te kiezen voor een korte sluitertijd. Kunt u
geen kortere sluitertijd instellen, dan gebruikt u best een statief.
Wilt u meerdere onderwerpen scherp in beeld brengen, dan moet u zo ver mogelijk uitzoomen. Door
uit te zoomen verkleint u de brandpuntsafstand. De lens verandert in een groothoeklens: voorwerpen
op de voorgrond worden verhoudingsgewijs veel groter afgebeeld dan wat zich op de achtergrond
bevindt. Of anders gezegd: u krijgt de indruk dat het onderwerp op uw foto verkleint.
Er zijn wel een paar nadelen aan het gebruik van de groothoekstand. U moet voldoende dicht bij een
onderwerp staan, wat niet altijd mogelijk is. Bovendien levert het gebruik van een groothoeklens vaak
vervormde beelden op.
Gebouwen lijken wel eens achterover te hellen of bomen lijken plots krom te staan als ze van dichtbij
met een groothoeklens worden gefotografeerd. Dat wordt nog eens versterkt als u fotografeert vanuit
een laag camerastandpunt. Maar dat hoeft niet altijd een nadeel te zijn: u kunt dit ook aanwenden als
speciaal effect.
We willen nog even waarschuwen voor het gebruik van een digitale zoom, een functie waarmee haast
alle digicams zijn uitgerust. Hiermee wordt niet écht gezoomd, maar wordt een beperkt deel van het
beeld softwarematig opgeblazen, met een flink kwaliteitsverlies tot gevolg. Niet doen dus: het is beter
om achteraf op uw computer een fragmentje uit de foto te knippen en te vergroten.
In een van de volgende delen zullen we dieper ingaan op macro-opnames, waarbij u voorwerpen van
heel dichtbij (tot 2 centimeter) fotografeert.
Met een zoomlens kunt u verschillende brandpuntsafstanden gebruiken. Door de afstand tussen het
midden van de lens en de beeldsensor te veranderen, bepaalt u de scherptediepte van de foto.
Deel 8: Verstandig flitsen
De ingebouwde flits van uw fototoestel maakt u minder afhankelijk van het wisselvallige
zonlicht om een goed belichte foto te maken. Al blijft het opletten voor overbelichte
opnames, rode oogjes en het gevreesde 'zwarte gat'. De meeste toestellen hebben een
automatische flitsmodus, waarbij de camera zelf berekent of er voldoende licht is. Helaas is het
resultaat niet altijd even geslaagd. Denken we maar aan een onderwerp dat zich buiten het flitsbereik
bevindt. Ook voor binnenopnames schiet de automatische flits soms tekort. Afhankelijk van het
aanwezige kunstlicht zal de flits dan eens wel, dan weer niet in werking treden. Het resultaat is een
groot verschil in belichting tussen de opnames onderling.
Om te voorkomen dat er grote verschillen optreden in binnenopnames, kunt u ervoor kiezen de
camera altijd te laten flitsen. Ook buiten kan deze modus zijn nut bewijzen, bijvoorbeeld als u tegen
de zon in fotografeert, of als een persoon voor een raam met binnenvallend licht staat. Ook harde
slagschaduwen bij erg fel zonlicht kunt u op die manier verzachten.
Flitslicht geeft een bepaalde sfeer aan uw beelden. Als uw camera instelmogelijkheden heeft voor de
witbalans, gaat u best even na of die ook ingesteld kan worden voor flitsopnames. Gebruik die
instelling telkens als u de flits gebruikt. De kleuren zullen veel natuurlijker overkomen. (foto: Metz 28
CS-2 Digital)
Rode oogjes zijn een vaak voorkomend probleem bij flitsen. Veel digicams hebben een (anti) rodeogenfunctie, met wisselend resultaat. U kunt de rode oogjes achteraf ook verwijderen in een
fotobewerkingsprogramma.
Of u kunt de personen vragen om de blik lichtjes van de camera af te wenden. Nog beter is indirect
flitsen, waarbij u bijvoorbeeld gebruikmaakt van het plafond om het licht te weerkaatsen.
Een van de meest voorkomende fouten bij flitsen is het fotograferen van onderwerpen die zich te ver
bevinden. Een mooi voorbeeld ziet u tijdens concerten. Van op de achterste rijen wordt er massaal
geflitst, ook al staat de zanger 50 meter verder op het podium, ver buiten het flitsbereik van de
camera. Het resultaat: een paar fors belichte achterhoofden van fans voor de fotograaf en daarachter
een groot zwart gat.
Zwarte gaten zien we ook vaak bij buitenopnames: het onderwerp op de voorgrond is goed belicht
(dankzij de flits), maar daarachter verdwijnt alles in de duisternis. Mits wat oefening en een statief kan
dat opgelost worden, bijvoorbeeld door de sluitertijd te vergroten. Zo geeft u de sensor meer tijd om
het weinige omgevingslicht op te nemen.
Omgekeerd kan een voorwerp overbelicht worden omdat het zich erg dichtbij bevindt. Dat probleem
doet zich vooral voor bij scherpstellen op een verder gelegen voorwerp. De lichtsterkte van de flits
wordt berekend op dat verder gelegen voorwerp, zodat dichterbij gelegen objecten té veel licht
krijgen. Ook bij macro-opnames is de kans op overbelichting groot.
Deel 9: Portretfotografie
Een goed portret maken is geen sinecure. U moet al flink geoefend zijn om snel een goed
portret te maken. In twee delen maken we u wegwijs in de wereld van de
portretfotografie. Sta dus niet te dichtbij en gebruik de telestand van uw zoomlens - 135 mm is
ideaal. Het voordeel van de (tele-)opname is de beperkte scherptediepte. De achtergrond wordt wazig
weergegeven, zodat de persoon in beeld alle aandacht trekt. Zorg er in ieder geval voor dat de
achtergrond niet al te druk is; dit leidt alleen maar de aandacht af van de geportretteerde.
We kunnen het wazige achtergrondeffect nog vergroten door een grotere diafragmaopening te
gebruiken. Dat heeft als bijkomend voordeel dat we met kortere sluitertijden kunnen werken.
Bovendien vermijdt u zo het gebruik van flitslicht. De doorsnee inbouwflits zorgt vaak voor ongezond
bleke mensen. Als het dus even kan, maak dan uw portretopnames buiten. Een getemperd zonlicht is
ideaal, te fel zonlicht zorgt voor toegeknepen ogen en een storende slagschaduw.
Fotografeert u binnenshuis dan moet u extra aandacht schenken aan het effect van kunstlicht.
Meerdere lichtbronnen leveren meerdere schaduwen op, probeer het (kunst)licht dan ook best van
een kant te laten komen. Een ander storend effect bij kunstlicht - en het gebruik van flitslicht - is
reflectie. Zeker bij brillendragers moet u daarvoor opletten. Neem ze niet frontaal in beeld of laat ze
de blik afwenden.
Een mooie manier om portretten te schieten is vanuit een lichte hoek, bijvoorbeeld een drievierde
verhouding. Een hoek van 90 graden geeft u een profielopname, maar hierbij is het altijd opletten
voor een 'gevangenisfoto', een opname van opzij van criminelen die u wel eens in politieseries op
televisie ziet.
In een volgend deel geven we u nog meer tips voor een geslaagde portretfoto.
Tijd is een belangrijke factor bij het nemen van portretten. Als fotograaf moet u enige aandacht
besteden aan de compositie, lichtomstandigheden en andere randvoorwaarden. Bovendien vraagt het
ook een inspanning van uw onderwerp. Veel mensen worden onwennig als ze merken dat ze worden
gefotografeerd. Het duurt dan ook een tijdje vooraleer ze echt op hun gemak zijn. En dat gaat zeker
op voor kinderen, die wel wat anders willen doen dan braafjes voor de camera poseren!
In tegenstelling tot de algemene regel benadert u de geportretteerde best niet te dicht. Niet alleen om
de persoon niet nog zenuwachtiger te maken, maar ook om een technische reden. Als u te dichtbij
komt, dan moet u de groothoekstand van de lens gebruiken, wat meestal een ongewenste
vertekening oplevert. Tenzij u iemand een veel te dikke neus of een punthoofd wilt bezorgen, bewaart
u best de nodige afstand.
Deel 10: Portretfotografie (vervolg)
Experimenteren met ruimte en licht levert ook bij portretfotografie vaak verrassende
resultaten op. We geven u nog wat meer tips voor een leuke, karaktervolle portretfoto.
Iemand recht tegenover de zon plaatsen, zorgt voor pijnlijk toegeknepen ogen. Wanneer de zon
schuin achter uw model staat, bijvoorbeeld in een hoek van 45 graden, dan heeft uw model daar
minder last van en zal het gezicht meer karakter vertonen door de schaduwwerking van de zon.
Maar let op voor te veel karakter! Fel zonlicht zorgt voor scherp afgetekende schaduwen, die
onvolmaaktheden in het gezicht accentueren en zelfs uitvergroten. Ook zonlicht dat net naast het
onderwerp staat, kan heel dramatische effecten opleveren.
U kunt dit vermijden door te fotograferen in de schaduw van een gebouw, of bij bewolkt weer of mist.
Ook de weerkaatsing van hard licht op een groot wit oppervlak zal het licht veel zachter maken.
Professionele fotografen hanteren een speciaal reflectiepaneel, maar u kunt evengoed een groot stuk
wit karton of piepschuim gebruiken.
Omgekeerd kunt u experimenteren met tegenlicht. Door de zon achter uw model te plaatsen, creëert
u bijvoorbeeld een aureooleffect in het haar. Zorg ervoor dat de zon niet recht in de lens valt, anders
krijgt u af te rekenen met kleurrijke kringen in uw beeld.
Het is geen fabeltje dat mensen een goede en een minder goede kant aan hun gezicht hebben. Vaak
is iemands dominante oog net iets groter dan het andere. Grote ogen worden als aantrekkelijker
ervaren, zodat u maar beter het juiste oog uitkiest.
Let ook op de haarlijn. Flatteert ze meer aan de ene of aan de andere kant? Het lijkt een detail, tenzij
voor iemand die krampachtig zijn kaalheid probeert te verbergen door zijn haar naar één bepaalde
kant te kammen.
Andere ouderdomskwaaltjes kunt u even gemakkelijk verdoezelen. Iemand met een dubbele kin laat u
bijvoorbeeld een beetje naar boven kijken, zodat de huid wat strakker wordt aangespannen.
Soms hoeft u helemaal niet veel tijd te stoppen in een geslaagd portret. Personen die zich niet bewust
zijn dat ze gefotografeerd worden, leveren vaak de beste foto's op. Bij dergelijke candid-kiekjes is de
telelens onze ideale handlanger om van op afstand iemand stiekem te fotografen. Bovendien zorgt
zo'n telelens voor een beperkte scherptediepte.
Uw model moet niet altijd pal in het midden staan. Experimenteer en zet eens iemand wat meer aan
de zijkant van uw beeld. Zo creëert u ruimte. Iemand die recht in de lens kijkt, geeft een grotere
betrokkenheid dan iemand die wegkijkt. Laat u uw onderwerp toch wegkijken, laat dan opnieuw wat
ruimte tussen uw model en de rand van uw beeld. Zet nooit iemand met zijn neus tegen de rand van
het beeld.
Download