Koninklijk Technisch Atheneum de Merodelei 220 Turnhout H3 Gelijkstroommotoren Naam: Klas: Schooljaar: Vak : Elek. Datum: 1. Het doel van een elektromotor is …………………………………….. omzetten in …………………… ………………………... 2. Op een stroomvoerende geleider in een magnetisch veld wordt een kracht uitgeoefend F .................... 3. Duid op onderstaande figuur de juiste stroomzin en het koppel van krachten aan dat inwerkt op de …………………….. N n Z 4. Het moment dat op in voorgaande vraag ontstaat t.g.v. het koppel is gelijk aan T ............... 5. De collector is bij een gelijkstroommotor nodig om 1. de draaizin te behouden. 2. de stroomzin in de geleiders om te keren. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. 6. De draaizin van een motor kan men omkeren door a. ………………………………………………………………………………………….. b. ………………………………………………………………………………………….. 7. In de geleiders van de draaiende motor zal een ……………………………………………worden die tegengesteld is aan de ………………………………………………….. 8. ET U I a * ( Ra Rb Rc ) . Juist of Onjuist, indien onjuist verbeter op onderstaande regel. …………………………………………….. 9. De bekrachtigingswikkeling van een onafhankelijke bekrachtigde generator heeft een …………………. ……….…….draaddoorsnede om het ……………………………………. Pj ................. te beperken. 10. Alle werkzame geleiders van het anker onder het zelfde poolgebied hebben dezelfde ………………….. 1 11. De tegen EMK van een motor kan je op dezelfde wijze berekenen als de EMK van een generator. Juist of Onjuist. 12. De rotatiefrequentie is afhankelijk van de ………………………………., ……………………………. ..................................................... en de …………………………………… In formulevorm: n ......................................... 13. Duid de alle spanningen met hun juiste zin en de stroom aan op het schema en stel de spanningswet op U 0 ....................................................................... . A1 + Ra A2 B2 B 1 C2 C1 - 14. Om het toerental van een gelijkstroommotor te verhogen kan men a) de bronspanning laten verhogen. b) de bekrachtigingstroom verlagen. a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. 15. Om dezelfde U , I a , bij generator werking te bekomen, moet in vergelijking met de motorwerking de generator een …………………………………………………..hebben. 16. De stroom die door het anker van de motor vloeit kan men berekenen met de formule: ........................................ Ia ........................................ 17. Op het ogenblik dat de motor ingeschakeld wordt is de tegen EMK ………… omdat de ……………………………………….. is. 18. Tijdens het aanlopen van een gelijkstroommotor is de tegen EMK maximaal. Juist of Onjuist 19. De maximale aanloopstroom bij geblokkeerde rotor is I i max ................... . .................. 20. Teken het verloop van de aanloopstroom bij geblokkeerde rotor en bij een onder spanning staande en geblokkeerde rotor die vervolgens wordt vrijgelaten. 2 21. Duid de inschakelstroom en de aanloopstroom aan op de figuur van vraag 20. 22. Als de aanloopstroom niet beperkt wordt kan deze oplopen tot ………. a …………. keer In en zal: a) …………………………………………………………………………………………………….. b) …………………………………………………………………………………………………….. 23. Om de aanloopstroom te beperken plaatst men een ………………..………………………… in …………….. met de motor. ............ Ri wordt voornamelijk bepaald door de maximaal toegelaten ............ ............ …………………………………… op net, die bepaalde zijn door een verhoudingsfactor k ............ 24. De aanloopweerstand Ra 25. Naarmate het vermogen van de gelijkstroommotor stijgt zal de verhoudingsfactor k ook stijgen. Juist of Onjuist. 26. De toegelaten aanloopstroom stroom ligt tussen de I a ........... * I n en I a ........... * I n afhankelijk van het ………………………………… van de motor. 27. Tijdens het aanlopen zal de tegen EMK de aanloopstroom beperken. Juist of Onjuist. 28. Het elektromechanisch koppel van een gelijkstroommotor is gelijk aan Tem ....................... 29. Bij een gelijkstroommotor is 1. Pn * T Et * I a Pcu PFe Pm 2. Pn Pem PFe Pm a) Stelling 1 is juist, 2 is onjuist. c) Beide stellingen zijn juist. b) Stelling 2 is juist, 1 is onjuist. d) Geen van beide stellingen zijn juist. 30. Het elektromechanisch vermogen Pem ........ * ......... .......... ......... 31. Het inwendig elektrisch vermogen is het gedeelte van het toegevoerde vermogen dat omgezet wordt in …………………………………………… of Pi Pem ........ * ......... 3 32. Verklaar: Pn : ..................................................................... Pem : ..................................................................... PFe : ..................................................................... Pm : ..................................................................... Pcu : ..................................................................... 33. Het Joule verlies Pcu ........ * ......... . 34. Pt Pem Pv . Juist of Onjuist. 35. Het elektromechanisch rendement em 36. Het totaal rendement t ............ ......... * .......... ............ ......... * .......... ............ .......... 1 ............ .......... 37. Teken de verloop van de ankerflux , de richting van de resulterende flux op onderstaande figuur. n Z N n' 38. Ten gevolge van ankerreactie zal de flux onder de intredende polen …………………………….en onder de uittredende polen ………………………………….. 39. Door de ankerreactie zal de neutrale lijn verdraaien met de draaizin van de motor. Juist Of Onjuist. 40. Teken op de figuur van vraag 37 de ligging van de neutrale lijn. 41. Om de nadelige invloed van de ankerreactie en commutatie op te heffen kan men: a) ……………………………………………………………………………….. b) ………………………………………………………………………………. 42. Duid op de figuur de polariteit aan van de van de hulppolen. 4 n N M n' n Z N G Z n' 43. Het gevolg van ankerreactie is: a) een stijging van de tegen EMK. b) een daling van de resulterende flux. c) een toename van de rotatiefrequentie. d) een stijging van het elektromechanisch koppel. 44. Een vierpolige motor is aangesloten op een net met een klemspanning van 210 V. De opgenomen stroom uit het net bedraagt 30 A. De ankerwikkeling bestaat uit 4 ankertakken en bevat 100 werkzame geleiders per tak. De flux per pool os 0,03 Wb. Bereken de rotatiefrequentie, en de tegenspanning als Ri = 0,3 is. geg: gev: opl: 45. Bepaal het nuttig koppel en het rendement van een gelijkstroommotor die 2 kW mechanisch vermogen ter beschikking stelt. De bronspanning is 110 V en er vloeit een stroom van 25 A door het anker. De tachometer duidt 1400 tr/min aan. geg: gev: opl: 5 46. Een gelijkstroommotor neemt bij vollast en bij een klemspanning een stroom op van 150 A. Het nuttig vermogen van de motor is 56 kW en de weerstand van ankerketen is 0,25 . Bereken de waarde van de aanzetweerstand. geg: gev: opl: 47. Van een gelijkstroommotor is de inwendige weerstand Ra + Rb + Rc = 0,3 . Bij een klemspanning van 300 V neemt de motor een stroom op van 22 A. De rotatiefrequentie bedraagt 2000 tr/min. Bereken het nuttig ontwikkeld koppel op de as van de motor en de tegen EMK als de het totale rendement van de motor 0,8 is. geg: gev: opl: 48. Een gelijkstroommotor ontwikkelt een koppel van 20 Nm bij 1000 tr/min. Als de motor bij een klemspanning van 120 V een stroom van 30 A opneemt, wat is dan het rendement van de motor? geg: gev: opl: 49. Bij een vierpolige gelijkstroommotor bestaat de ankerwikkeling uit 360 windingen, verdeeld over vier ankertakken. De rotor is 24 cm lang en heeft een diameter van 18 cm. De lengte van de poolboog is 10 cm en de inductie 0,5 Wb/m². Bij een klemspanning van 220 V vloeit er door elke tak een stroomsterkte van 20 A en is de tegenspanning 215 V. Het totaal rendement is 0,8. Bereken het elektromechanisch koppel, de rotatiefrequentie, het nuttig koppel en het afgegeven mechanisch vermogen. 6 geg: gev: opl: 7