Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van hoofdstuk 4 Paragraaf 4.2 Vragen en opdrachten A2 a b c d e f g h i j natriumsilicaat magnesiumselenide zinknitraat koper(I)acetaat strontiumfosfaat kwik(II)jodide aluminiumsulfaat kaliumwaterstofcarbonaat lood(IV)sulfiet bariumsulfide B3 a Na+ 1+ 2 b c d e f g h i j : SiO3221 Formule: Na+2(SiO32-)1 of Na2SiO3 Mg2+ 2+ 2 : 1 : Se222 1 Zn2+ 2+ 1 : NO312 Formule: Zn2+1(NO3-)2 of Zn(NO3)2 : CH3COO11 Formule: Cu+1(CH3COO-)1 of CuCH3COO : PO4332 Formule: Sr2+3(PO43-)2 of Sr3(PO4)2 Cu+ 1+ 1 Sr2+ 2+ 3 Formule: Mg2+1Se2-1 of MgSe Hg2+ 2+ 1 : I12 Al3+ 3+ 2 : SO4223 Formule: Al3+2(SO42-)3 of Al2(SO4)3 : HCO311 Formule: K+1(HCO3-)1 of KHCO3 : : SO3224 2 Formule: Pb4+1(SO32-)2 of Pb(SO3)2 : : S222 1 K+ 1+ 1 Pb4+ 4+ 2 1 Ba2+ 2+ 2 1 Formule: Hg2+1I-2 of HgI2 Formule: Ba2+1S2-1 of BaS Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 B4 a b c d e f g h i j B5 Na+ 1+ 2 SO4221 Formule: Na+2(SO42-)1 of Na2SO4 Cu2+ CO322+ 22 : 2 1 : 1 Formule: Cu2+1(CO32-)1 of CuCO3 Al3+ 3+ 2 Formule: Al3+2(S2-)3 of Al2S3 : S2: 23 Mg2+ SiO322+ 22 : 2 1 : 1 Formule: Mg2+1(SiO32-)1 of MgSiO3 Li+ 1+ 1 : Formule: Li+1(OH-)1 of LiOH Na+ 1+ 1 HCO31: 1 Formule: Na+1(HCO3-)1 of Na HCO3 NH4+ NO31+ 11 : 1 Formule: NH4+1(NO3-)1 of NH4NO3 Ag+ 1+ 1 11 Formule: Ag+1I-1 of AgI 23 Formule: Fe3+2(SO32-)3 of Fe2(SO3)3 12 Formule: Ca2+1(OH-)2 of Ca(OH)2 OH11 I: Fe3+ 3+ 2 SO32- Ca2+ 2+ 1 OH- : : Bij het ontstaan van een ion verandert het aantal protonen niet, het aantal elektronen wel. Een positief ion heeft één of meer elektronen minder dan het atoom (de atomen) waaruit het is gevormd. Een negatief ion heeft één of meer elektronen meer dan het atoom (de atomen) waaruit het is gevormd. a atoomnummer Cl = 17 In een Cl--ion zitten dus 17 protonen en 17 + 1 = 18 elektronen. b atoomnummer Mg = 12 In een Mg2+-ion zitten dus 12 protonen en 12 - 2 = 10 elektronen. c atoomnummer S = 16, atoomnummer O = 8 In een SO42--ion zitten dus 16 + 4 . 8 = 48 protonen en 48 + 2 = 50 elektronen. d atoomnummer Al = 13 In een Al3+-ion zitten dus 13 protonen en 13 - 3 = 10 elektronen. B6 a b c d B7 Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 1, 2 en 5 zijn moleculaire stoffen. In hun formules staan alleen symbolen van niet-metalen. 1 monojoodtrichloride 2 monojoodmonochloride 5 diwaterstofdioxide 3, 4 en 6 zijn zouten. In hun formules staan symbolen van metalen en niet-metalen. 3 ijzer(III)chloride 4 zilverchloride 6 natriumsulfide a 2, 4 en 6 zijn moleculaire stoffen. In hun namen worden voorvoegsels gebruikt en ze bestaan uit niet-metalen. 1, 3 en 5 zijn zouten. Ze bestaan uit metalen en niet-metalen. b 1 Cl12 Formule: Hg2+1Cl-2 of HgCl2 : : S222 1 Formule: Ca2+1S2-1 of CaS 4 CS2 5 Mg2+ 2+ 2 : 1 : O222 1 Formule: Mg2+1O2-1 of MgO 2 NO 3 Ca2+ 2+ 2 1 6 B8 a b Hg2+ 2+ 1 : CO Mg2+ 2+ 4 : 2 : Al3+ 3+ 4 : SiO4442 1 Formule: Mg2+2(SiO44-)1 of Mg2SiO4 4SiO4 43 Formule: Al3+4(SiO44-)3 of Al4(SiO4)3 C9 a b In de ionsoorten NO3- en NH4+ NH4+ NO31+ 11 : 1 Formule: (NH4+)1(NO3-)1 of NH4NO3 C10 a 3 O2--ionen hebben samen een lading 6. 2 titaanionen hebben dus samen een lading 6+. De lading van één titaanion is dus 3+. 2 K+-ionen hebben samen een lading 2+. 1 dichromaation heeft dus een lading 2. De formule van een dichromaation is Cr2O72-. 1 Mg2+-ion heeft lading 2+. 1 permanganaation heeft dus lading 2. De formule van een permanganaation is MnO42. b c Ba2+ 2+ 1 : MnO42 12 Formule: Ba2+1(MnO4-)2 of Ba(MnO4)2 Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 Paragraaf 4.3 Vragen en opdrachten B12 a b c Positieve deeltjes stoten elkaar onderling af. Negatieve deeltjes doen dat ook. Positieve en negatieve deeltjes trekken elkaar aan. De Mg2+-ionen stoten elkaar dus onderling af. De O2--ionen ook. De Mg2+-ionen en de O2--ionen trekken elkaar aan. Hoe groter de lading des te groter de aantrekkingskracht of de afstotende kracht. Mg2+-ionen en O2-ionen trekken elkaar dus sterker aan dan Na+-ionen en Cl--ionen. Het smeltpunt van MgO is 3200 K. Het smeltpunt van NaCl is 1081 K. De aantrekkingskrachten tussen de ionen in MgO zijn groter dan die tussen de ionen in NaCl. De ionbinding in MgO is daardoor sterker dan die in NaCl. Het smeltpunt van MgO is dus hoger dan dat van Nacl. C13 De ionbinding in zouten is veel sterker dan de vanderwaalsbinding in moleculaire stoffen. Daardoor hebben zouten veel hogere smeltpunten dan moleculaire stoffen. C14 a b C15 LiBr is een zout. In de formule zie je het symbool van een metaal en een niet-metaal. De lithiumatomen hebben elk een elektron afgegeven aan de broomatomen. Daardoor zijn Li +-ionen en Br--ionen ontstaan. Die trekken elkaar aan waardoor een ionbinding tot stand komt. CBr4 is een moleculaire stof. In de formule zie je alleen symbolen van niet-metalen. Een C-atoom heeft 4 valentie-elektronen. Een Br-atoom heeft er één. Elk C-atoom vormt vier atoombindingen met vier Br-atomen. Elke binding bestaat uit 2 elektronen, één van het C-atoom en één van het Br-atoom. Tussen de CBr4-moleculen is vanderwaalsbinding. Ionbinding is veel sterker dan vanderwaalsbinding. Het kookpunt van LiBr is dus veel hoger dan dat van CBr4. (De atoombindingen worden niet verbroken als de stof smelt of kookt. Dat gebeurt alleen bij chemische reacties.) Structuurformules kun je alleen tekenen van stoffen waarin atoombindingen voorkomen, dus van moleculaire stoffen. Elk streepje in een structuurformule stelt namelijk een atoombinding voor. MgBr2 is een zout. Daarin komen alleen ionbindingen voor. Je kunt er dus geen structuurformule van tekenen. Br 2 is een moleculaire stof. Tussen de Br-atomen in de Br2-moleculen zijn atoombindingen aanwezig. Van Br2 kun je dus wel een structuurformule tekenen. Paragraaf 4.4 Vragen en opdrachten B17 In een zoutoplossing zijn geladen deeltjes aanwezig die vrij kunnen bewegen. Dat zijn de twee voorwaarden voor stroomgeleiding. B18 a 1 2 3 4 Ca2+ 2+ 3 : PO4332 Formule: Ca2+3(PO43-)2 of Ca(PO4)3 : O221 Formule: Na+2O2- of Na2O Hg2+ 2+ 1 : Cl12 Formule: Hg2+1Cl-2 of HgCl2 Mg2+ 2+ 1 : I12 Formule: Mg2+1I-2 of MgI2 Na+ 1+ 2 Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 5 Cu2+ CH3COO2+ 1 : 12 Formule: Cu2+1(CH3COO-)2 of Cu(CH3COO)2 Fe3+ 3+ 2 CO3223 Formule: Fe3+2(CO32-)3 of Fe2(CO3)3 Ba2+ 2+ 2 1 O222 1 Formule: Ba2+1O2-1 of BaO Pb2+ 2+ 1 Br12 Formule: Pb2+1Br-2 of PbBr2 Hg+ 1+ 1 Cl11 Formule: Hg+1Cl-1 of HgCl 6 7 8 9 : : : : : Ba2+ SO422+ 22 : 2 1 : 1 Formule: Ba2+1SO42-1 of BaSO4 Bij de zouten 3, 4 en 5 staat de letter g. Deze zouten zijn goed oplosbaar. Bij het zout 8 staat de letter m. Dit zout is matig oplosbaar. Bij de zouten 2 en 7 staat staat de letter r. Deze zouten reageren met water. Bij de zouten 1, 6, 9 en 10 staat de letter s. Deze zouten zijn slecht oplosbaar. 10 b c 3 4 5 8 2 7 HgCl2(s) MgI2(s) Cu(CH3COO)2(s) PbBr2(s) Na2O(s) + H2O(l) BaO(s) + H2O(l) Hg2+(aq) + 2 Cl-(aq) Mg2+(aq) + 2 I-(aq) Cu2+(aq) + 2 CH3COO-(aq) Pb2+(aq) + 2 Br-(aq) 2 Na+(aq) + 2 OH-(aq) Ba2+(aq) + 2 OH-(aq) B19 De triviale naam van de oplossing van zout 2 natronloog. De triviale naam van de oplossing van zout 7 is barietwater. B20 a b c d e f K+(aq) + Cl-(aq) 2 Na+(aq) + SO32-(aq) Ba2+(aq) + 2 NO3-(aq) NH4+(aq) + I-(aq) Zn2+(aq) + 2 NO3-(aq) 3 K+(aq) + PO43-(aq) C22 a b De oplosbaarheid van K2SO4 = 6,91 · 10-1 mol kg-1 water of 1,20 · 102 g kg-1 water. 1,00 g verzadigde oplossing heeft een volume van 1,00 cm3. 1,00 · 103 g = 1,00 kg verzadigde oplossing heeft een volume van 1,00 · 103 cm3 = 1,00 liter. In 1,00 liter oplossing zit 6,91 · 10-1 mol opgelost K2SO4. De molariteit van K2SO4 in deze oplossing is dus 6,91 · 10-1 mol L-1. KCl(s) Na2SO3(s) Ba(NO3)2(s) NH4I(s) Zn(NO3)2(s) K3PO4(s) c Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 K2SO4(s) 2 K+(aq) + SO42-(aq) Molverhouding K2SO4 : K+ = 1 : 2 molverh. geg./gevr. K2SO4 1 6,91 · 10-1 K+ 2 x 6 = 1,38 mol 91· 101·2;1 In 1,00 liter oplossing zitten 1,38 mol K+-ionen. De molariteit van K+ is dus 1,38 mol L-1. x= Paragraaf 4.5 Vragen en opdrachten B24 Kalkaanslag in badkamer,(dof worden) Kalkaanslag op verwarmingselement wasmachine Verstoppen van de douche gaatjes door kalkaanslag B25 Ca2+(aq) + 2 HCO3-(aq) CaCO3(s) + CO2(g) + H2O(l) B26 a b Stel 4 ºD De ionmassa van Ca2+ = 40,08 u De molaire massa van Ca2+ = 40,08 g mol 1,000 x gram 40,08 7,1 · 10-3 x = Error!= 1,8 · 104 mol In 1,0 liter water met een hardheid van 1,0 ºD is 1,8 · 10-4 mol Ca2+ aanwezig. [Ca2+] = 1,8 · 10-4 mol L-1 In 1,0 liter water met een hardheid van 4,0 ·D = 4,0 · 1,8 · 10-4 = 7,2 ·10-4 mol Ca2+ aanwezig. [Ca2+] = 7,2 10-4 mol L-1 C27 a b CaCl2(s) Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq) De molecuulmassa van CaCl2 = 40,08 + 2 · 35,45 = 110,98 u De molaire massa van CaCl2 = 110,98 g mol 1,000 y gram 110,98 0,40 y = Error!= 3.6 · 103 mol e In 1,00 liter oplossing is 3,6 · 10-3 mol CaCl2 opgelost. De molverhouding CaCl2 : Ca2+ = 1 : 1 (zie reactievergelijking uit c). In 1,00 liter oplossing is dus ook 3,6 · 10-3 mol Ca2+ aanwezig. [Ca2+] = 3,6 · 10-3 mol L-1 1,8 · 10-4 mol Ca2+ per liter oplossing komt overeen met 1,0 ºD (zie vraag a). 3,6 · 10-3 mol Ca2+ per liter oplossing komt overeen met z ºD . z = Error!= 20 De CaCl2-oplossing heeft een hardheid van 20 ºD. Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 Paragraaf 4.6 Vragen en opdrachten B 29 In leidingwater zitten ook zouten opgelost. Deze zouten kunnen het proefje verstoren B30 Oplosvergelijkingen Ag2SO4(s) 2Ag+ (aq) + SO42(aq) BaCl2 (s) Ba2+ (aq) + 2Cl(aq) Neerslagreacties Ag+ (aq) + Cl(aq) AgCl (s) Ba2+ (aq) + SO42 (aq) BaSO4(s) B31 a b Na2SO4(s) Pb(NO3)2(s) c Na+ Pb2+ SO42g s 2 Na+(aq) + SO42-(aq) Pb2+(aq) + 2 NO3-(aq) NO3g g d d Er slaat lood(II)sulfaat, PbSO4, neer. Pb2+(aq) + SO42-(aq) PbSO4(s) In het filtraat zitten in ieder geval de twee ionsoorten die niet hebben gereageerd: Na + en NO3-. B32 a b Zo'n mengsel heet een suspensie. Het (hydrofobe) oplosmiddel. C33 a Een oplossing van koper(II)sulfaat: Cu2+(aq) + SO42-(aq) Een oplossing van natriumcarbonaat: 2 Na+(aq) + CO32-(aq) 2+ Cu Na+ SO42g g CO32s g Er slaat koper(II)carbonaat, CuCO3, neer. De ionenvergelijking is: Cu2+ (aq) + CO32-(aq) CuCO3(s) b c d C34 a c d Nee, want een koper(II)sulfaatoplossing heeft een blauwe kleur. De oplossing van Karen is kleurloos. In de oplossing van Karen zijn wel SO42--ionen aanwezig. Die hebben immers niet gereageerd. SO42--ionen zijn blijkbaar kleurloos. Een koper(II)sulfaatoplossing is blauw. De blauwe kleur wordt dus veroorzaakt door de Cu2+-ionen. Frans moet de Cu2+-ionen laten reageren met CO32--ionen. Hij moet dus nog wat natriumcarbonaatoplossing toevoegen. in dode zee [Cl] = 6,0 mol per liter in normaal water [Cl] = 0,54 mol per liter verhouding = Error!= 11,1 dus 11,1 x zo groot Na+(aq) + Cl-(aq) NaCl(s) De molverhouding Na+ : Cl- = 1 : 1 In 1,0 liter Dode Zee water zit 1,5 mol Na+ en 6,0 mol Cl-. Er is dus een overmaat van 6,0 - 1,5 = 4,5 mol Cl--ionen. e Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 De molverhouding Na+ : NaCl = 1 : 1 Uitgaande van 1,5 mol Na+ ontstaat 1,5 mol NaCl. Indampen van 1,0 liter Dode Zee water levert 1,5 mol NaCl. 1,0 m3 = 1,0 · 103 liter. Indampen van 1,0 · 103 liter Dode Zee water levert 1,0 · 103 · 1,5 = 1,5 · 103 mol NaCl. De molecuulmassa van NaCl = 22,99 + 35,45 = 58,44 u De molaire massa van NaCl = 58,44 g mol gram 1,000 58,44 1,5 · 103 x x = Error! = 8,8 · 104 g NaCl ≙ 8,8 · 104 · 10-3 kg = 88 kg NaCl Paragraaf 4.7 Vragen en opdrachten A36 Alle zouten die als positieve ionsoort Na+ bevatten, zijn goed oplosbaar en zullen dus nooit neerslaan. A37 Ja, want in de oplosbaarheidstabel staat bij de combinatie van Ca2+ en PO43- de letter s. De fosfaationen zullen dus neerslaan met de calciumionen waarbij vast calciumfosfaat ontstaat. B38 1 staat OH--ionen slaan neer met bijvoorbeeld Mg2+-ionen. Bij de combinatie van die twee ionsoorten in de oplosbaarheidstabel de letter s. Je kunt dus een magnesiumnitraatoplossing toevoegen aan de oplossing met OH--ionen. De ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan: Mg2+(aq) + 2 OH-(aq) Mg(OH)2(s) B39 2 Mg2+-ionen slaan neer met bijvoorbeeld CO32--ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten staat in de oplosbaarheidstabel de letter s. Je kunt dus een natriumcarbonaatoplossing toevoegen aan de oplossing met Mg2+-ionen. De ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan: Mg2+(aq) + CO32-(aq) MgCO3(s) 3 Ba2+-ionen slaan neer met bijvoorbeeld SO42--ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten staat in de oplosbaarheidstabel de letter s. Je kunt dus een natriumsulfaatoplossing toevoegen aan de oplossing met Ba2+-ionen. De ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan: Ba2+(aq) + SO42-(aq) BaSO4(s) 4 S2--ionen slaan neer met bijvoorbeeld Fe2+-ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten staat in de oplosbaarheidstabel de letter s. Je kunt dus een ijzer(II)nitraatoplossing toevoegen aan de oplossing met Fe 2+-ionen. De ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan: Fe2+(aq) + S2-(aq) FeS(s) a IJzer(III)carbonaat is een slecht oplosbaar zout. Loes kan dus geen oplossing van ijzer(III)carbonaat gebruiken. NO3CO32+ Na g g Ca2+ g s b Het zout calciumcarbonaat slaat neer. De ionenvergelijking van de neerslagreactie: Ca2+(aq) + CO32-(aq) CaCO3(s) C40 a Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 Koper(II)chloride is een goed oplosbaar zout. Het kan dus niet ontstaan door een neerslagreactie. Beide ionsoorten moeten dus na een neerslagreactie in de oplossing overblijven. Na filtreren en indampen van het filtraat heb je dan koper(II)chloride in handen. 2+ Cu ..... Clg g ..... g s Als we de open plaatsen in bovenstaande oplosbaarheidstabel invullen, zouden we kunnen kiezen voor de negatieve ionsoort SO42- en de positieve ionsoort Ba2+. We kunnen dus bij elkaar schenken: een koper(II)sulfaatoplossing en een bariumchloride-oplossing. b - - C41 c De ionenvergelijking van de neerslagreactie: Ba2+(aq) + SO42-(aq) BaSO4(s) De indampvergelijking: Cu2+(aq) + 2 Cl-(aq) CuCl2(s) - Hester doet een schepje van elk zout in een reageerbuis met wat water. Het zout dat niet oplost, is calciumfosfaat. De beide andere reageerbuizen bevatten nu oplossingen van calciumchloride en calciumnitraat. Hester voegt een positieve ionsoort toe die wel reageert met Cl- en niet met NO3-, bijvoorbeeld Ag+-ionen. Zij voegt dus aan beide reageerbuizen een zilvernitraatoplossing toe. In de reageerbuis waarin geen neerslag ontstaat, zit de calciumnitraatoplossing. In de reageerbuis waarin wel een neerslag ontstaat, zit de calciumchloride-oplossing. De twee oplosvergelijkingen: CaCl2(s) Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq) Ca(NO3)2(s) Ca2+(aq) + 2 NO3-(aq) De ionenvergelijking van de neerslagreactie: Ag+(aq) + Cl-(aq) AgCl(s) - - C42 Voeg gelijke hoeveelheden koper(II)sulfaatoplossing en bariumchloride-oplossing bij elkaar. De molariteit van de SO42- moet even groot zijn als de molariteit van de Ba2+. Je hebt dan evenveel Ba2+-ionen als SO42-ionen. Filtreer het gevormde neerslag van BaSO4 af. Het filtraat bevat alleen nog maar Cu2+-ionen en Cl--ionen. Damp het filtraat in. De vaste stof die achterblijft, is koper(II)chloride. a b c Zoek een negatieve ionsoort die niet reageert met Zn2+ en wel met Pb2+. Bijvoorbeeld I-. Los wat van de eventueel verontreinigde zinkacetaat op in water. Voeg een oplossing van natriumjodide toe. Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing Pb2+-ionen. Ontstaat er geen neerslag, dan is zinkacetaat niet verontreinigd met loodacetaat. Zoek een positieve ionsoort die niet reageert met SO42- en wel met SO32-. Bijvoorbeeld Zn2+. Los wat van de eventueel verontreinigde natriumsulfaat op in water. Voeg een oplossing van zinknitraat toe. Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing SO32-ionen. Ontstaat er geen neerslag, dan is natriumsulfaat niet verontreinigd met natriumsulfiet. Zoek een positieve ionsoort die niet reageert met Cl- en wel met SO42-. Bijvoorbeeld Ba2+. Los wat van de eventueel verontreinigde ammoniumchloride op in water. Voeg een oplossing van bariumnitraat toe. Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing SO42-ionen. Ontstaat er geen neerslag, dan is ammoniumchloride niet verontreinigd met ammoniumsulfaat. Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1 Paragraaf 4.8 Vragen en opdrachten B44 Het in het beton gebonden water is door het verhitten verdreven. Daardoor is de samenhang in het beton verminderd. B45 Hij moet het gemalen gips, calciumsulfaatdihydraat, verwarmen zodat het gebonden water wordt verdreven. Het watervrije calciumsulfaat moet hij vermengen met water tot een 'papje'. Dat moet hij in een vormpje doen en laten drogen. Hij heeft dan weer calciumsulfaatdihydraat gekregen. B46 a b c d C47 a b Een kobaltchlorideoplossing bevat Co2+(aq) en Cl-(aq). De kleur van Co2+(aq) is roze. Cl--ionen zijn kleurloos. Een kobaltchloride-oplossing heeft dus een roze kleur. Als het water uit een kobaltchlorideoplossing verdampt, blijft het zouthydraat kobaltchloridehexahydraat over. Co2+(aq) + 2 Cl-(aq) + 6 H2O(l) CoCl2 · 6H2O(s) De kleur van CoCl2 · 6H2O is rood. Dat is dus nauwelijks zichtbaar op een rode ondergrond. Als je het zouthydraat verwarmt wordt het gebonden water verdreven en blijft watervrij kobaltchloride over. CoCl2 · 6H2O(s) CoCl2(s) + 6 H2O(l) De kleur van CoCl2 is blauw. Dat is wel leesbaar op een rode achtergrond. Je maakt de letters weer onzichtbaar door het blauwe CoCl2 om te zetten in het rode CoCl2· 6H2O. Daarvoor moet je het papiertje in de damp van kokend water houden. In 5,02 g kristalsoda was 5,02 - 1,86 = 3,16 g gebonden water aanwezig. Massapercentage = Error!· 100 = 62,9%. In 5,02 g kristalsoda zit 1,86 g Na2CO3. De molecuulmassa van Na2CO3 = 2 · 22,99 + 12,01 + 3 · 16,00 = 105,99 u De molaire massa van Na2CO3 = 105,99 g mol 1,000 y gram 105,99 1,86 y = Error! = 1,7 · 102 mol c In 5,02 g kristalsoda zit 3,16 g H2O. De molecuulmassa van H2O = 2 · 1,008 + 16,00 = 18,016 u De molaire massa van H2O = 18,016 g mol 1,000 z gram 18,016 3,16 z = Error!= 1,7 · 101 mol d Per 1,75 · 10-2 mol Na2CO3 is aanwezig 1,75 · 10-1 mol H2O. Per 1,00 mol Na2CO3 is aanwezig Error!= 10 e f De formule van kristalsoda is dus Na2CO3 · 10H2O De officiële naam van kristalsoda is natriumcarbonaatdecahydraat (zie BINAS tabel 102A).