Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van

advertisement
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
Uitwerkingen van de vragen en opdrachten van hoofdstuk 4
Paragraaf 4.2
Vragen en opdrachten
A2
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
natriumsilicaat
magnesiumselenide
zinknitraat
koper(I)acetaat
strontiumfosfaat
kwik(II)jodide
aluminiumsulfaat
kaliumwaterstofcarbonaat
lood(IV)sulfiet
bariumsulfide
B3
a
Na+
1+
2
b
c
d
e
f
g
h
i
j
:
SiO3221
Formule: Na+2(SiO32-)1 of Na2SiO3
Mg2+
2+
2
:
1
:
Se222
1
Zn2+
2+
1
:
NO312
Formule: Zn2+1(NO3-)2 of Zn(NO3)2
:
CH3COO11
Formule: Cu+1(CH3COO-)1 of CuCH3COO
:
PO4332
Formule: Sr2+3(PO43-)2 of Sr3(PO4)2
Cu+
1+
1
Sr2+
2+
3
Formule: Mg2+1Se2-1 of MgSe
Hg2+
2+
1
:
I12
Al3+
3+
2
:
SO4223
Formule: Al3+2(SO42-)3 of Al2(SO4)3
:
HCO311
Formule: K+1(HCO3-)1 of KHCO3
:
:
SO3224
2
Formule: Pb4+1(SO32-)2 of Pb(SO3)2
:
:
S222
1
K+
1+
1
Pb4+
4+
2
1
Ba2+
2+
2
1
Formule: Hg2+1I-2 of HgI2
Formule: Ba2+1S2-1 of BaS
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
B4
a
b
c
d
e
f
g
h
i
j
B5
Na+
1+
2
SO4221
Formule: Na+2(SO42-)1 of Na2SO4
Cu2+ CO322+
22
:
2
1
:
1
Formule: Cu2+1(CO32-)1 of CuCO3
Al3+
3+
2
Formule: Al3+2(S2-)3 of Al2S3
:
S2:
23
Mg2+ SiO322+
22
:
2
1
:
1
Formule: Mg2+1(SiO32-)1 of MgSiO3
Li+
1+
1
:
Formule: Li+1(OH-)1 of LiOH
Na+
1+
1
HCO31:
1
Formule: Na+1(HCO3-)1 of Na HCO3
NH4+ NO31+
11
:
1
Formule: NH4+1(NO3-)1 of NH4NO3
Ag+
1+
1
11
Formule: Ag+1I-1 of AgI
23
Formule: Fe3+2(SO32-)3 of Fe2(SO3)3
12
Formule: Ca2+1(OH-)2 of Ca(OH)2
OH11
I:
Fe3+
3+
2
SO32-
Ca2+
2+
1
OH-
:
:
Bij het ontstaan van een ion verandert het aantal protonen niet, het aantal elektronen wel.
Een positief ion heeft één of meer elektronen minder dan het atoom (de atomen) waaruit het is gevormd.
Een negatief ion heeft één of meer elektronen meer dan het atoom (de atomen) waaruit het is gevormd.
a
atoomnummer Cl = 17
In een Cl--ion zitten dus 17 protonen en 17 + 1 = 18 elektronen.
b
atoomnummer Mg = 12
In een Mg2+-ion zitten dus 12 protonen en 12 - 2 = 10 elektronen.
c
atoomnummer S = 16, atoomnummer O = 8
In een SO42--ion zitten dus 16 + 4 . 8 = 48 protonen en 48 + 2 = 50 elektronen.
d
atoomnummer Al = 13
In een Al3+-ion zitten dus 13 protonen en 13 - 3 = 10 elektronen.
B6
a
b
c
d
B7
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
1, 2 en 5 zijn moleculaire stoffen. In hun formules staan alleen symbolen van niet-metalen.
1
monojoodtrichloride
2
monojoodmonochloride
5
diwaterstofdioxide
3, 4 en 6 zijn zouten. In hun formules staan symbolen van metalen en niet-metalen.
3
ijzer(III)chloride
4
zilverchloride
6
natriumsulfide
a
2, 4 en 6 zijn moleculaire stoffen. In hun namen worden voorvoegsels gebruikt en ze bestaan uit
niet-metalen.
1, 3 en 5 zijn zouten. Ze bestaan uit metalen en niet-metalen.
b
1
Cl12
Formule: Hg2+1Cl-2 of HgCl2
:
:
S222
1
Formule: Ca2+1S2-1 of CaS
4
CS2
5
Mg2+
2+
2
:
1
:
O222
1
Formule: Mg2+1O2-1 of MgO
2
NO
3
Ca2+
2+
2
1
6
B8
a
b
Hg2+
2+
1
:
CO
Mg2+
2+
4
:
2
:
Al3+
3+
4
:
SiO4442
1
Formule: Mg2+2(SiO44-)1 of Mg2SiO4
4SiO4
43
Formule: Al3+4(SiO44-)3 of Al4(SiO4)3
C9
a
b
In de ionsoorten NO3- en NH4+
NH4+
NO31+
11
:
1
Formule: (NH4+)1(NO3-)1 of NH4NO3
C10
a
3 O2--ionen hebben samen een lading 6.
2 titaanionen hebben dus samen een lading 6+.
De lading van één titaanion is dus 3+.
2 K+-ionen hebben samen een lading 2+.
1 dichromaation heeft dus een lading 2.
De formule van een dichromaation is Cr2O72-.
1 Mg2+-ion heeft lading 2+.
1 permanganaation heeft dus lading 2.
De formule van een permanganaation is MnO42.
b
c
Ba2+
2+
1
:
MnO42
12
Formule: Ba2+1(MnO4-)2 of Ba(MnO4)2
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
Paragraaf 4.3
Vragen en opdrachten
B12
a
b
c
Positieve deeltjes stoten elkaar onderling af. Negatieve deeltjes doen dat ook. Positieve en
negatieve deeltjes trekken elkaar aan.
De Mg2+-ionen stoten elkaar dus onderling af. De O2--ionen ook. De Mg2+-ionen en de O2--ionen
trekken elkaar aan.
Hoe groter de lading des te groter de aantrekkingskracht of de afstotende kracht. Mg2+-ionen en O2-ionen trekken elkaar dus sterker aan dan Na+-ionen en Cl--ionen.
Het smeltpunt van MgO is 3200 K. Het smeltpunt van NaCl is 1081 K.
De aantrekkingskrachten tussen de ionen in MgO zijn groter dan die tussen de ionen in NaCl. De
ionbinding in MgO is daardoor sterker dan die in NaCl. Het smeltpunt van MgO is dus hoger dan
dat van Nacl.
C13
De ionbinding in zouten is veel sterker dan de vanderwaalsbinding in moleculaire stoffen. Daardoor
hebben zouten veel hogere smeltpunten dan moleculaire stoffen.
C14
a
b
C15
LiBr is een zout. In de formule zie je het symbool van een metaal en een niet-metaal. De
lithiumatomen hebben elk een elektron afgegeven aan de broomatomen. Daardoor zijn Li +-ionen en
Br--ionen ontstaan. Die trekken elkaar aan waardoor een ionbinding tot stand komt.
CBr4 is een moleculaire stof. In de formule zie je alleen symbolen van niet-metalen. Een C-atoom
heeft 4 valentie-elektronen. Een Br-atoom heeft er één.
Elk C-atoom vormt vier atoombindingen met vier Br-atomen. Elke binding bestaat uit 2 elektronen,
één van het C-atoom en één van het Br-atoom.
Tussen de CBr4-moleculen is vanderwaalsbinding.
Ionbinding is veel sterker dan vanderwaalsbinding. Het kookpunt van LiBr is dus veel hoger dan
dat van CBr4. (De atoombindingen worden niet verbroken als de stof smelt of kookt. Dat gebeurt
alleen bij chemische reacties.)
Structuurformules kun je alleen tekenen van stoffen waarin atoombindingen voorkomen, dus van
moleculaire stoffen. Elk streepje in een structuurformule stelt namelijk een atoombinding voor. MgBr2 is
een zout. Daarin komen alleen ionbindingen voor. Je kunt er dus geen structuurformule van tekenen. Br 2
is een moleculaire stof. Tussen de Br-atomen in de Br2-moleculen zijn atoombindingen aanwezig. Van Br2
kun je dus wel een structuurformule tekenen.
Paragraaf 4.4
Vragen en opdrachten
B17 In een zoutoplossing zijn geladen deeltjes aanwezig die vrij kunnen bewegen. Dat zijn de twee
voorwaarden voor stroomgeleiding.
B18
a
1
2
3
4
Ca2+
2+
3
:
PO4332
Formule: Ca2+3(PO43-)2 of Ca(PO4)3
:
O221
Formule: Na+2O2- of Na2O
Hg2+
2+
1
:
Cl12
Formule: Hg2+1Cl-2 of HgCl2
Mg2+
2+
1
:
I12
Formule: Mg2+1I-2 of MgI2
Na+
1+
2
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
5
Cu2+ CH3COO2+
1
:
12
Formule: Cu2+1(CH3COO-)2 of Cu(CH3COO)2
Fe3+
3+
2
CO3223
Formule: Fe3+2(CO32-)3 of Fe2(CO3)3
Ba2+
2+
2
1
O222
1
Formule: Ba2+1O2-1 of BaO
Pb2+
2+
1
Br12
Formule: Pb2+1Br-2 of PbBr2
Hg+
1+
1
Cl11
Formule: Hg+1Cl-1 of HgCl
6
7
8
9
:
:
:
:
:
Ba2+ SO422+
22
:
2
1
:
1
Formule: Ba2+1SO42-1 of BaSO4
Bij de zouten 3, 4 en 5 staat de letter g. Deze zouten zijn goed oplosbaar.
Bij het zout 8 staat de letter m. Dit zout is matig oplosbaar.
Bij de zouten 2 en 7 staat staat de letter r. Deze zouten reageren met water.
Bij de zouten 1, 6, 9 en 10 staat de letter s. Deze zouten zijn slecht oplosbaar.
10
b
c
3
4
5
8
2
7
HgCl2(s)
MgI2(s)
Cu(CH3COO)2(s)
PbBr2(s)
Na2O(s) + H2O(l)
BaO(s) + H2O(l)






Hg2+(aq) + 2 Cl-(aq)
Mg2+(aq) + 2 I-(aq)
Cu2+(aq) + 2 CH3COO-(aq)
Pb2+(aq) + 2 Br-(aq)
2 Na+(aq) + 2 OH-(aq)
Ba2+(aq) + 2 OH-(aq)
B19
De triviale naam van de oplossing van zout 2 natronloog.
De triviale naam van de oplossing van zout 7 is barietwater.
B20
a
b
c
d
e
f
K+(aq) + Cl-(aq)
2 Na+(aq) + SO32-(aq)
Ba2+(aq) + 2 NO3-(aq)
NH4+(aq) + I-(aq)
Zn2+(aq) + 2 NO3-(aq)
3 K+(aq) + PO43-(aq)
C22
a
b
De oplosbaarheid van K2SO4 = 6,91 · 10-1 mol kg-1 water of 1,20 · 102 g kg-1 water.
1,00 g verzadigde oplossing heeft een volume van 1,00 cm3.
1,00 · 103 g = 1,00 kg verzadigde oplossing heeft een volume van 1,00 · 103 cm3 = 1,00 liter.
In 1,00 liter oplossing zit 6,91 · 10-1 mol opgelost K2SO4.
De molariteit van K2SO4 in deze oplossing is dus 6,91 · 10-1 mol L-1.






KCl(s)
Na2SO3(s)
Ba(NO3)2(s)
NH4I(s)
Zn(NO3)2(s)
K3PO4(s)
c
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
K2SO4(s)  2 K+(aq) + SO42-(aq)
Molverhouding K2SO4 : K+ = 1 : 2
molverh.
geg./gevr.
K2SO4
1
6,91 · 10-1
K+
2
x
6
= 1,38 mol
91· 101·2;1
In 1,00 liter oplossing zitten 1,38 mol K+-ionen. De molariteit van K+ is dus 1,38 mol L-1.
x=
Paragraaf 4.5
Vragen en opdrachten
B24
Kalkaanslag in badkamer,(dof worden)
Kalkaanslag op verwarmingselement wasmachine
Verstoppen van de douche gaatjes door kalkaanslag
B25
Ca2+(aq) + 2 HCO3-(aq)  CaCO3(s) + CO2(g) + H2O(l)
B26
a
b
Stel 4 ºD
De ionmassa van Ca2+ = 40,08 u
De molaire massa van Ca2+ = 40,08 g
mol
1,000
x
gram
40,08
7,1 · 10-3
x = Error!= 1,8 · 104 mol
In 1,0 liter water met een hardheid van 1,0 ºD is 1,8 · 10-4 mol Ca2+ aanwezig.
[Ca2+] = 1,8 · 10-4 mol L-1
In 1,0 liter water met een hardheid van 4,0 ·D = 4,0 · 1,8 · 10-4 = 7,2 ·10-4 mol Ca2+ aanwezig.
[Ca2+] = 7,2 10-4 mol L-1
C27
a
b
CaCl2(s)  Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)
De molecuulmassa van CaCl2 = 40,08 + 2 · 35,45 = 110,98 u
De molaire massa van CaCl2 = 110,98 g
mol
1,000
y
gram
110,98
0,40
y = Error!= 3.6 · 103 mol
e
In 1,00 liter oplossing is 3,6 · 10-3 mol CaCl2 opgelost.
De molverhouding CaCl2 : Ca2+ = 1 : 1 (zie reactievergelijking uit c).
In 1,00 liter oplossing is dus ook 3,6 · 10-3 mol Ca2+ aanwezig.
[Ca2+] = 3,6 · 10-3 mol L-1
1,8 · 10-4 mol Ca2+ per liter oplossing komt overeen met 1,0 ºD (zie vraag a).
3,6 · 10-3 mol Ca2+ per liter oplossing komt overeen met z ºD .
z = Error!= 20
De CaCl2-oplossing heeft een hardheid van 20 ºD.
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
Paragraaf 4.6
Vragen en opdrachten
B 29 In leidingwater zitten ook zouten opgelost. Deze zouten kunnen het proefje verstoren
B30
Oplosvergelijkingen
Ag2SO4(s) 
2Ag+ (aq) + SO42(aq)
BaCl2 (s)

Ba2+ (aq) + 2Cl(aq)
Neerslagreacties
Ag+ (aq) + Cl(aq)

AgCl (s)
Ba2+ (aq) + SO42 (aq)

BaSO4(s)
B31
a
b
Na2SO4(s)

Pb(NO3)2(s) 
c
Na+
Pb2+
SO42g
s
2 Na+(aq) + SO42-(aq)
Pb2+(aq) + 2 NO3-(aq)
NO3g
g
d
d
Er slaat lood(II)sulfaat, PbSO4, neer.
Pb2+(aq) + SO42-(aq)  PbSO4(s)
In het filtraat zitten in ieder geval de twee ionsoorten die niet hebben gereageerd: Na + en NO3-.
B32
a
b
Zo'n mengsel heet een suspensie.
Het (hydrofobe) oplosmiddel.
C33
a
Een oplossing van koper(II)sulfaat: Cu2+(aq) + SO42-(aq)
Een oplossing van natriumcarbonaat: 2 Na+(aq) + CO32-(aq)
2+
Cu
Na+
SO42g
g
CO32s
g
Er slaat koper(II)carbonaat, CuCO3, neer.
De ionenvergelijking is:
Cu2+ (aq) + CO32-(aq)  CuCO3(s)
b
c
d
C34
a
c
d
Nee, want een koper(II)sulfaatoplossing heeft een blauwe kleur. De oplossing van Karen is
kleurloos.
In de oplossing van Karen zijn wel SO42--ionen aanwezig. Die hebben immers niet gereageerd.
SO42--ionen zijn blijkbaar kleurloos. Een koper(II)sulfaatoplossing is blauw. De blauwe kleur
wordt dus veroorzaakt door de Cu2+-ionen.
Frans moet de Cu2+-ionen laten reageren met CO32--ionen. Hij moet dus nog wat
natriumcarbonaatoplossing toevoegen.
in dode zee
[Cl] = 6,0 mol per liter
in normaal water
[Cl] = 0,54 mol per liter
verhouding = Error!= 11,1
dus 11,1 x zo groot
Na+(aq) + Cl-(aq)  NaCl(s)
De molverhouding Na+ : Cl- = 1 : 1
In 1,0 liter Dode Zee water zit 1,5 mol Na+ en 6,0 mol Cl-.
Er is dus een overmaat van 6,0 - 1,5 = 4,5 mol Cl--ionen.
e
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
De molverhouding Na+ : NaCl = 1 : 1
Uitgaande van 1,5 mol Na+ ontstaat 1,5 mol NaCl.
Indampen van 1,0 liter Dode Zee water levert 1,5 mol NaCl.
1,0 m3 = 1,0 · 103 liter.
Indampen van 1,0 · 103 liter Dode Zee water levert 1,0 · 103 · 1,5 = 1,5 · 103 mol NaCl.
De molecuulmassa van NaCl = 22,99 + 35,45 = 58,44 u
De molaire massa van NaCl = 58,44 g
mol
gram
1,000
58,44
1,5 · 103
x
x = Error! = 8,8 · 104 g NaCl ≙ 8,8 · 104 · 10-3 kg = 88 kg NaCl
Paragraaf 4.7
Vragen en opdrachten
A36
Alle zouten die als positieve ionsoort Na+ bevatten, zijn goed oplosbaar en zullen dus nooit neerslaan.
A37
Ja, want in de oplosbaarheidstabel staat bij de combinatie van Ca2+ en PO43- de letter s. De fosfaationen
zullen dus neerslaan met de calciumionen waarbij vast calciumfosfaat ontstaat.
B38
1
staat
OH--ionen slaan neer met bijvoorbeeld Mg2+-ionen. Bij de combinatie van die twee ionsoorten
in de oplosbaarheidstabel de letter s.
Je kunt dus een magnesiumnitraatoplossing toevoegen aan de oplossing met OH--ionen. De
ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan:
Mg2+(aq) + 2 OH-(aq)  Mg(OH)2(s)
B39
2
Mg2+-ionen slaan neer met bijvoorbeeld CO32--ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten
staat in de oplosbaarheidstabel de letter s.
Je kunt dus een natriumcarbonaatoplossing toevoegen aan de oplossing met Mg2+-ionen. De
ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan:
Mg2+(aq) + CO32-(aq)  MgCO3(s)
3
Ba2+-ionen slaan neer met bijvoorbeeld SO42--ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten
staat in de oplosbaarheidstabel de letter s.
Je kunt dus een natriumsulfaatoplossing toevoegen aan de oplossing met Ba2+-ionen. De
ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan:
Ba2+(aq) + SO42-(aq)  BaSO4(s)
4
S2--ionen slaan neer met bijvoorbeeld Fe2+-ionen. Bij de combinatie van deze twee ionsoorten staat
in de oplosbaarheidstabel de letter s.
Je kunt dus een ijzer(II)nitraatoplossing toevoegen aan de oplossing met Fe 2+-ionen. De
ionenvergelijking van de neerslagreactie is dan:
Fe2+(aq) + S2-(aq)  FeS(s)
a
IJzer(III)carbonaat is een slecht oplosbaar zout. Loes kan dus geen oplossing van
ijzer(III)carbonaat gebruiken.
NO3CO32+
Na
g
g
Ca2+ g
s
b
Het zout calciumcarbonaat slaat neer.
De ionenvergelijking van de neerslagreactie:
Ca2+(aq) + CO32-(aq)  CaCO3(s)
C40
a
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
Koper(II)chloride is een goed oplosbaar zout. Het kan dus niet ontstaan door een neerslagreactie.
Beide ionsoorten moeten dus na een neerslagreactie in de oplossing overblijven. Na filtreren en
indampen van het filtraat heb je dan koper(II)chloride in handen.
2+
Cu
.....
Clg
g
.....
g
s
Als we de open plaatsen in bovenstaande oplosbaarheidstabel invullen, zouden we kunnen kiezen
voor de negatieve ionsoort SO42- en de positieve ionsoort Ba2+.
We kunnen dus bij elkaar schenken:
een koper(II)sulfaatoplossing en een bariumchloride-oplossing.
b
-
-
C41
c
De ionenvergelijking van de neerslagreactie:
Ba2+(aq) + SO42-(aq)  BaSO4(s)
De indampvergelijking:
Cu2+(aq) + 2 Cl-(aq)  CuCl2(s)
-
Hester doet een schepje van elk zout in een reageerbuis met wat water. Het zout dat niet oplost, is
calciumfosfaat. De beide andere reageerbuizen bevatten nu oplossingen van calciumchloride en
calciumnitraat.
Hester voegt een positieve ionsoort toe die wel reageert met Cl- en niet met NO3-, bijvoorbeeld
Ag+-ionen.
Zij voegt dus aan beide reageerbuizen een zilvernitraatoplossing toe.
In de reageerbuis waarin geen neerslag ontstaat, zit de calciumnitraatoplossing. In de reageerbuis
waarin wel een neerslag ontstaat, zit de calciumchloride-oplossing.
De twee oplosvergelijkingen:
CaCl2(s)

Ca2+(aq) + 2 Cl-(aq)
Ca(NO3)2(s) 
Ca2+(aq) + 2 NO3-(aq)
De ionenvergelijking van de neerslagreactie:
Ag+(aq) + Cl-(aq)  AgCl(s)
-
-
C42
Voeg gelijke hoeveelheden koper(II)sulfaatoplossing en bariumchloride-oplossing bij
elkaar. De molariteit van de SO42- moet even groot zijn als de molariteit van de Ba2+. Je
hebt dan evenveel Ba2+-ionen als SO42-ionen.
Filtreer het gevormde neerslag van BaSO4 af. Het filtraat bevat alleen nog maar Cu2+-ionen
en Cl--ionen.
Damp het filtraat in. De vaste stof die achterblijft, is koper(II)chloride.
a
b
c
Zoek een negatieve ionsoort die niet reageert met Zn2+ en wel met Pb2+. Bijvoorbeeld I-.
Los wat van de eventueel verontreinigde zinkacetaat op in water.
Voeg een oplossing van natriumjodide toe.
Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing Pb2+-ionen.
Ontstaat er geen neerslag, dan is zinkacetaat niet verontreinigd met loodacetaat.
Zoek een positieve ionsoort die niet reageert met SO42- en wel met SO32-. Bijvoorbeeld Zn2+.
Los wat van de eventueel verontreinigde natriumsulfaat op in water.
Voeg een oplossing van zinknitraat toe.
Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing SO32-ionen.
Ontstaat er geen neerslag, dan is natriumsulfaat niet verontreinigd met natriumsulfiet.
Zoek een positieve ionsoort die niet reageert met Cl- en wel met SO42-. Bijvoorbeeld Ba2+.
Los wat van de eventueel verontreinigde ammoniumchloride op in water.
Voeg een oplossing van bariumnitraat toe.
Ontstaat er een neerslag, dan bevat de oplossing SO42-ionen.
Ontstaat er geen neerslag, dan is ammoniumchloride niet verontreinigd met ammoniumsulfaat.
Hoofdstuk 4 Havo NG/NT 1
Paragraaf 4.8
Vragen en opdrachten
B44
Het in het beton gebonden water is door het verhitten verdreven. Daardoor is de samenhang in het
beton verminderd.
B45
Hij moet het gemalen gips, calciumsulfaatdihydraat, verwarmen zodat het gebonden water wordt
verdreven. Het watervrije calciumsulfaat moet hij vermengen met water tot een 'papje'. Dat moet
hij in een vormpje doen en laten drogen. Hij heeft dan weer calciumsulfaatdihydraat gekregen.
B46
a
b
c
d
C47
a
b
Een kobaltchlorideoplossing bevat Co2+(aq) en Cl-(aq). De kleur van Co2+(aq) is roze. Cl--ionen
zijn kleurloos. Een kobaltchloride-oplossing heeft dus een roze kleur.
Als het water uit een kobaltchlorideoplossing verdampt, blijft het zouthydraat
kobaltchloridehexahydraat over.
Co2+(aq) + 2 Cl-(aq) + 6 H2O(l)  CoCl2 · 6H2O(s)
De kleur van CoCl2 · 6H2O is rood. Dat is dus nauwelijks zichtbaar op een rode ondergrond.
Als je het zouthydraat verwarmt wordt het gebonden water verdreven en blijft watervrij
kobaltchloride over.
CoCl2 · 6H2O(s)  CoCl2(s) + 6 H2O(l)
De kleur van CoCl2 is blauw. Dat is wel leesbaar op een rode achtergrond.
Je maakt de letters weer onzichtbaar door het blauwe CoCl2 om te zetten in het rode CoCl2· 6H2O.
Daarvoor moet je het papiertje in de damp van kokend water houden.
In 5,02 g kristalsoda was 5,02 - 1,86 = 3,16 g gebonden water aanwezig.
Massapercentage = Error!· 100 = 62,9%.
In 5,02 g kristalsoda zit 1,86 g Na2CO3.
De molecuulmassa van Na2CO3 = 2 · 22,99 + 12,01 + 3 · 16,00 = 105,99 u
De molaire massa van Na2CO3 = 105,99 g
mol
1,000
y
gram
105,99
1,86
y = Error! = 1,7 · 102 mol
c
In 5,02 g kristalsoda zit 3,16 g H2O.
De molecuulmassa van H2O = 2 · 1,008 + 16,00 = 18,016 u
De molaire massa van H2O = 18,016 g
mol
1,000
z
gram
18,016
3,16
z = Error!= 1,7 · 101 mol
d
Per 1,75 · 10-2 mol Na2CO3 is aanwezig 1,75 · 10-1 mol H2O.
Per 1,00 mol Na2CO3 is aanwezig
Error!= 10
e
f
De formule van kristalsoda is dus Na2CO3 · 10H2O
De officiële naam van kristalsoda is natriumcarbonaatdecahydraat (zie BINAS tabel 102A).
Download