Methadonverstrekking in Nederland aan het begin van een nieuwe

advertisement
Methadonverstrekking in Nederland aan
het begin van een nieuwe eeuw
Verloedering van een verpleegkundige praktijk
Chris Loth
, Gerard Schippers
, Harm ‟t Hart
& Goof van de Wijngaart
Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 58 (2003), p. 1111-1123
Inhoud






Methadonverstrekking in Nederland
Dubbele doelstelling
Beperkte taakinhoud
Verwaarlozing van de praktijkinrichting
Conclusies en aanbevelingen
Literatuur
Het is een koude maandagochtend. Voor een zij-ingang van een oude villa staan ongeveer
vijfendertig mannen en vrouwen te kleumen. Om precies half tien gaat de deur open. Een
verpleegkundige laat de wachtenden de methadonpost (want dat is het) binnen. De groep past
nauwelijks in de kleine, niet al te schone kamer. In een hoek is een deur naar de rest van het
gebouw, in de andere hoek is het toilet. De twee verpleegkundigen werken in een kleine,
afgeschotte, onhandig ingerichte ruimte. Via een glazen luik en een balie schenken ze plastic
bekertjes methadon uit, die ze soms voorzien van een etiket en een deksel. De cliënten
drinken aan het loket hun bekertje leeg; sommigen krijgen enkele gevulde potjes mee. Af en
toe nemen de verpleegkundigen iemand apart in de werkruimte, terwijl ondertussen mensen
het hokje in- en uitlopen. Soms ontspinnen zich gesprekken aan het loket. Een cliënt vertelt
zachtjes over de aids-test die hij heeft laten doen, terwijl de andere mensen de andere kant op
kijken, om hen iets van privacy te gunnen. Om twaalf uur hebben de twee verpleegkundigen
74 cliënten geholpen in twee zogenaamde methadonprogramma's, een voor de dagelijkse
cliënten en een voor wie drie maal per week zijn methadon komt ophalen.
Al ruim dertig jaar wordt in Nederland methadon verstrekt aan harddrugsverslaafden.
Aanvankelijk gebeurde dat in zogenaamde afkickprogramma's. Verstrekking moest ertoe
leiden dat de verslaafden stopten met het gebruik van heroïne. Toen dat in de praktijk
nauwelijks bleek te lukken, ging men steeds vaker over op onderhoudsbehandeling. Op deze
manier kon de hulpverlening het druggebruik stabiliseren, de afhankelijkheid van de
drugscene verminderen en de gezondheidsrisico's beperken („schadebeperking‟). De
verstrekking kon daarmee onderdeel worden van het beleid ter bestrijding van de door
verslaafden veroorzaakte overlast. Verpleegkundigen deden het werk; na het instellen van de
dosis methadon werd de bemoeienis van de arts minder.
Andere hulpverleners verloren hun belangstelling voor deze cliënten, die zelf in weinig anders
geïnteresseerd leken dan in hun „dope‟. De verstrekking kreeg van directiezijde van de
verslavingsinstellingen een gemarginaliseerde positie en vaak ook letterlijk een andere
ingang. In dit artikel zullen we de oorzaken en gevolgen hiervan toelichten.
Methadonverstrekking in Nederland
Methadon is een synthetisch opiaat dat in de Nederlandse Opiumwet (Ministerie
VWS/Justitie/Binnenlandse Zaken, 1995) valt onder de lijst van drugs met een
onaanvaardbaar risico. Het middel wordt oraal ingenomen, meestal in vloeibare vorm, soms in
tabletten van 5 mg. Methadon neemt de verschijnselen weg die de ontwenning van heroïne
met zich meebrengt, maar het leidt niet of nauwelijks tot een roes en „kick‟. Van praktisch
voordeel is dat methadon een aanmerkelijk langere halfwaardetijd heeft dan heroïne (circa 24
uur respectievelijk ca zes uur) en legaal is voor te schrijven. Daar staat tegenover dat ook
methadon een verslavende stof is en de gebruiker in een afhankelijke positie brengt.
Bovendien is het gebruik ervan even stigmatiserend als dat van heroïne.
De verstrekking van methadon dient meerdere doelen: detoxificatie (letterlijk „ontgifting‟),
schadebeperking, palliatie (het verlichten van het lijden door het chronische gebruik van
heroïne) en de vermindering van criminaliteit en overlast voor de samenleving (Van de
Wijngaart, 1989; 1991; Minjon, 1994; Gezondheidsraad, 2002).
Tijdens de methadonverstrekking spreekt een verpleegkundige met een vrouw van ongeveer
45 jaar. Deze blijkt een niet meer te genezen longkanker te hebben. Over twee dagen begint
haar chemotherapie. De vrouw heeft geen vrienden en familie die haar en haar verslaafde man
thuis kunnen bijstaan . De verpleegkundige wil graag even uitvoeriger met haar praten, maar
er staan anderen te wachten. Ze geeft de vrouw haar methadon en een kop koffie en spreekt
met haar af dat er over een uur tijd is om verder te praten. De vrouw loopt stil naar het
dagcentrum om haar koffie op te drinken.
Enkele jaren nadat Dole en Nyswander het middel introduceerden voor de behandeling van
heroïneverslaving in New York (Dole & Nyswander, 1965), werd methadon ook in Nederland
voorgeschreven (Schreuder & Broex, 1998). Men zag het als het antwoord op de heroïneepidemie in het begin van de jaren zeventig. Van de huidige circa 29.000
harddrugsverslaafden in Nederland krijgen er ongeveer 12.500 methadon in ambulante
onderhoudsprogramma's (Gezondheidsraad, 2002; Hendriks e.a., 2000; 2001;Ouwehand e.a.,
2003). De hulpverlening bereikt via deze vorm van hulp een belangrijk deel van de langdurig
verslaafden. Nederland heeft daardoor van alle Europese landen de grootste populatie
gebruikers in beeld (Farell e.a., 2000).
Het merendeel van de cliënten heeft meervoudige, sterk verweven problemen op diverse
leefgebieden, en verkeert hierdoor in een maatschappelijk isolement (Walburg e.a., 1998).
Naast hun verslaving kampt een aanzienlijk deel van hen met angststoornissen, depressies,
geheugenverlies, ongecontroleerde agressie, psychosen of een persoonlijkheidsstoornis
(Driessen, 1992; Limbeek e.a., 1992; Schrijvers e.a., 1997; Eland-Goossensen e.a., 1995;
Eland- Goossensen, 1997;Gezondheidsraad, 2002). In 2002 concludeert de Raad dat „…het
vaak gaat om ernstig zieke patiënten die nog maar een beperkte tijd te leven hebben. Hun
lijden kan zich manifesteren op zowel somatisch (ernstig recidiverende infecties, COPD, aids,
tekortschietende zelfverzorging) als psychisch (psychose, depressie) gebied; dikwijls komt
een combinatie voor. Ook de sociale omstandigheden zijn vaak ronduit miserabel (dakloos,
geïsoleerd, schulden, frequent in de gevangenis)…‟ (p. 76) Door deze bijkomende problemen
doen harddrugsverslaafden met chronische psychiatrische problemen een groeiend beroep op
de ambulante verslavingszorg (Van Alem & Mol, 2001). Er zijn in Nederland 26 instellingen
voor verslavingszorg die samen 85 methadonposten/bussen beheren (Loth & Huson, 1997;
Loth & Van de Wijngaart, 1997; Loth 1998a; Loth 1998b; Van der Wilt e.a. 2000). In
Amsterdam wordt de ambulante methadonverstrekking georganiseerd door de GG&GD. Op
sommige plaatsen wordt methadon voorgeschreven door huisartsen (soms door medisch
specialisten) en verstrekt door apotheken (Van Alem e.a., 2001). Meestal wordt het middel
uitgedeeld door verpleegkundigen, in sommige instellingen ook door sociaal psychiatrische
verpleegkundigen of ziekenverzorgenden. Variabelen als de dosering en het aantal
verstrekkingen per week liggen niet vast in protocollen en lopen per instelling aanzienlijk
uiteen (Driessen, 1990; Gezondheidsraad, 2002). Meer dan de helft van de cliënten die
methadon gebruiken, hebben een dosis tussen de 25 en de 55 mg (Ouwehand e.a., 2003), maar
er worden op beperkte schaal ook hoge doseringen verstrekt (bijvoorbeeld 90 of 100 mg.) De
meeste methadonposten hebben tussen de tachtig en de honderdtwintig cliënten per week. Het
aantal daadwerkelijke contacten ligt echter vele malen hoger, aangezien de cliënten meerdere
keren per week langskomen om hun methadon op te halen. Het overgrote deel van de
instellingen verstrekt de methadon drie keer per week, op maandag, woensdag en vrijdag
(Loth, 1998a). Sommige instellingen doen aan dagelijkse verstrekking (behalve op zondag).
Hoe vaak een cliënt de methadon moet komen halen, is afhankelijk van zijn of haar bijgebruik
en overige dagbesteding. Er zijn soms aparte regelingen voor verslaafden die werk hebben of
die op vakantie willen (Loth, 1998a). Tussen de regionaal werkende instellingen en die in de
grote steden zijn grote verschillen in organisatie en uitvoer van de verstrekking, onder meer
doordat de cliëntenpopulatie kan verschillen. In de grote steden komen meer zieke en
chronische verslaafden en kennen de methadonposten meer agressie en crisissen.
Dubbele doelstelling
In de loop der tijd zijn de doelen van methadonverstrekking verschoven. De
verstrekkingsprogramma's waren opgezet om individuele heroïneverslaafden hulp te bieden
bij ontwenning en om de schade van het gebruik te beperken. „Ze worden in de loop der jaren
steeds meer gezien als middel om het lastige en criminele gedrag van de cliëntèle in te
dammen. De methadonverstrekking krijgt dan de dubbele doelstelling van hulp, én het
verminderen van overlast. Hubert en Noorlander (1987) noemen dit het schisma in de praktijk
van de verstrekking. Al eerder sprak Jongsma (1981) over „de verwarring rondom methadon‟,
die hij als volgt uitlegde: „Voor artsen is het middel een vertrouwde handeling en een
compensatie voor machteloosheid. Voor leken is methadon een “medicijn”, voor politici is het
een middel om aan te tonen dat er iets wordt gedaan aan een groeiend probleem, voor
hulpverleners is het een magisch middel om contact op te bouwen en voor de gebruiker is het
een veiligheid en een handelsobject.‟ (p. 115)
Onvoldoende financiering
De dubbele doelstelling blijkt uit de wijze en de omvang van de financiering.
Methadonverstrekking is vrijwel overal onderdeel van de ambulante verslavingszorg, en die
werd voorheen betaald uit een Rijksbijdrageregeling. Eind jaren tachtig werd een
decentralisatie van de rijksgelden doorgevoerd, die de gemeenten grote zeggenschap gaf in de
besteding (Schreuder e.a., 1998). De doelstelling van methadonverstrekking als
gezondheidszorg werd daarmee ondergeschikt gemaakt aan die van vermindering
maatschappelijke overlast.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ/RMO , 1999a; 1999b) stelde al enkele jaren
geleden wijzigingen in de ingewikkelde financieringsstromen voor. De individuele functies
van de ambulante verslavingszorg, zoals behandeling, begeleiding, resocialisatie, en het
verstrekken van medicijnen, zouden moeten worden gefinancierd uit de AWBZ. De
collectieve functies zoals preventie, veldwerk en huiskameropvang, zouden via de gemeente
moeten worden gefinancierd. Dergelijke veranderingen zijn in overeenstemming met het
groeiende besef dat verslaving gezien moet worden als een (chronische) ziekte, waarvoor
medische (geneeskundige en verpleegkundige) interventies noodzakelijk zijn (Ter Haar, 2003;
Van Brussel, 2003). De voorgestelde veranderingen zijn echter nog niet uitgevoerd.
Los van de wijze waarop, kunnen we stellen dat de omvang van de financiering volstrekt
onvoldoende is. Dit is goed te zien aan de bijna overal gehanteerde
formatieberekeningssystematiek volgens de HHM-methode (Drouven & de Lange 1999).
Volgens Hoeksma, Homans en Menting, die de methode ontwierpen, kunnen per uur veertien
cliënten van methadon worden voorzien. Met een verhouding van 1 : 5 tussen arts en
verpleegkundige betekent dit per verstrekking nog geen vier minuten verpleegkundige en
minder dan een minuut artsenzorg. Dit betekent dat twee verpleegkundigen op een ochtend in
krap drie uren uur negentig cliënten van potjes methadon kunnen voorzien. Voor meer dan
een oppervlakkige bevraging van de stand van zaken en het uitspreken van een opbeurend
woord is echter geen gelegenheid. Ook al omdat deze berekeningssystematiek in aanvang al
geen rekening houdt met de zorg die aan het uitgifteloket gegeven wordt. Drouven e.a. (1999)
stellen dat methadonverstrekking inhoudt dat een verpleegkundige slechts een methadondosis
verstrekt en gebruikte spuiten omruilt (p. 18).
Beperkte taakinhoud
Ik zag daar verpleegkundigen die zich ten opzichte van mij, maar ook ten opzichte van andere
collega's en verslaafde cliënten, onbeleefd gedroegen. Zij leken zich geen professional meer te
voelen. Het viel me ook op dat zij moesten werken in een vies en afgeleefd gebouw waarin
nauwelijks faciliteiten waren die het hun mogelijk maken om contacten uit te bouwen met
cliënten. Het gebouw was een chaos en hun werkwijze ook. (Observatie van een
verpleegkundig opleider)
De Gezondheidsraad (2002) ziet het voorschrijven van methadon als een medische
interventie. Het uitdelen (de verstrekking) van de methadon is echter vooral een
verpleegkundige interventie (McCloskey & Bulechek, 2001, p. 510). Daar hoort
onlosmakelijk een reeks andere verpleegtechnische interventies bij, zoals het bijhouden van
de effecten van de methadondosis. Of het geven van injecties zoals de prikpil of depots
antipsychotica. Maar ook het afnemen en administreren van urinecontroles. Het verbinden en
controleren van spuitabceswonden, steekwonden of andere wonden die verslaafden op straat
oplopen. De controle van vitale levensfuncties bij een eerste aanmelding voor methadon, of
bij cliënten die in acute levensbedreigende situaties terechtkomen op de methadonpost. En het
testen op zwangerschap bij vrouwen die als straatprostituee het geld voor hun drugs
verdienen. Ook het motiveren tot deelname aan tuberculosetests of hepatitisvaccinaties hoort
erbij. Verder geeft de verpleegkundige advies en voorlichting over hygiëne, veilig spuiten,
condoomgebruik, voeding en dergelijke.
De verstrekking zelf vraagt echter bijna alle aandacht. Niet zozeer het feitelijke uitdelen, maar
het praten over de doses en ophaalmomenten, over de consequenties van „vuile‟ urine en
dergelijke. Ondanks de doelstelling dat het alleen om onderhoud gaat, worden aan cliënten
nog allerlei voorwaarden gesteld waarover steeds opnieuw onderhandeld moet worden.
Vooral het manoeuvreren met afspraken over het meegeven van de methadon leidt tot
terugkerend gepalaver en handjeklap. Voor verpleegkundige zorg zijn goede communicatieve
vaardigheden nodig, zoals het stellen van grenzen, het voeren van motiverende gesprekken, en
het soepel omgaan met mensen die onder invloed zijn, en met mensen met stemmings- en
contactstoornissen. Hoe lastig dit soms is, illustreert de volgende praktijksituatie:
Tijdens de verstrekking wordt een van de verpleegkundigen aan de telefoon geroepen, haar
collega gaat door met het uitdelen. Een 36-jarige vrouw komt binnen. Ze ziet er zeer
verwaarloosd uit en maakt de indruk stevig onder invloed te zijn. Ze praat met dubbele tong
zonder naar alcohol te ruiken, maakt haar zinnen niet af en staat onvast op haar benen. De
verpleegkundigen kennen haar en weten dat ze regelmatig (rand)psychotische episoden heeft.
Met hoge stem vraagt ze onmiddellijk haar methadon maar ze is nog niet aan de beurt. Dan
wordt ze woedend en rent het gebouw in. Ze wil nu onmiddellijk haar methadon en begint op
de glazen deur, te slaan en slaat dreigende taal uit. De verpleegkundige zegt haar even te
wachten. Cliënte wordt bozer, bonkt op de deur en schreeuwt. Uiteindelijk legt de andere
verpleegkundige de telefoon neer en komt naar buiten om de vrouw te woord te staan.
Aan het loket moet de verpleegkundige zich natuurlijk wel iets aantrekken van de zorgvragen.
Dat leidt tot zogenaamde „propzorg‟, zorg die in tijd beperkt is, en waarbinnen de behandeling
niet fatsoenlijk kan worden gestart en afgemaakt. Het betreft hier ook hulpvragen die door
bijvoorbeeld een thuiszorgorganisatie opgelost zouden kunnen worden, maar die vaak niet
meer gehonoreerd worden omdat de cliënt moeite heeft met het aangaan van relaties, of
onhandig gedrag vertoont waardoor hij of zij door reguliere instanties wordt geweigerd. Er
bestaan bij bijna elke verslavingsinstelling speciale bemoeizorg- en vangnetprojecten voor
cliënten die overlast veroorzaken, maar die zijn meestal apart van een methadonpost
georganiseerd en worden door andere hulpverleners uitgevoerd. Dus moet er vaak worden
doorverwezen, terwijl de deskundigheid ter plekke aanwezig is. Dat veroorzaakt dat een cliënt
niet terechtkomt bij de juiste hulpverlener, slechte integrale zorg dus. „Propzorg‟ leidt tot
verwaarlozing van lichamelijke en psychiatrische problematiek (Loth & Spexgoor, 2000). In
„propzorg‟-contacten is de privacy van de cliënt niet goed te waarborgen. Uit onderzoeken
blijkt dat ook de cliënten zelf niet tevreden zijn en dat er veel te verbeteren valt op het gebied
van bejegening en hulp-op-maat (Verbraeck & Van de Wijngaart, 1989; Driessen 1990; 1992;
1999; Driessen e.a., 1993; Jongerius e.a., 1994; Eland- Goossensen e.a., 1997; Lilly, 2000).
Het gebrek aan psychosociale zorg is des te schrijnender omdat de afgelopen jaren de
problematiek van de cliëntengroep is verergerd (Gezondheidsraad, 2002). Een belangrijk deel
van de populatie harddrugsverslaafden bestaat uit oudere, chronisch psychiatrische patiënten.
Deze mensen hebben steeds intensievere zorg nodig. Voor velen van hen, elders opgejaagd en
uitgekotst, is het contact met de methadonpost de enige manier om nog iets van
(psychosociale) hulp te krijgen. Instellingen zijn echter niet op zorgverlening ingesteld en
beperken zich tot activiteiten die onder de „verlengde arm‟ van de arts vallen (Loth & Van de
Wijngaart 1997; Loth 1998a). In de werving van nieuw personeel wordt de verregaande
limitering in het takenpakket ook niet onder stoelen en banken gestoken, zoals blijkt uit de
tekst van een advertentie van een grote instelling voor verslavingszorg in het westen van het
land. „Verpleegkundige met werkzaamheden: het voorbereiden van de methadonverstrekking,
de verstrekking zelf en alle bijbehorende administratieve werkzaamheden. Opleiding:
minimaal B-verpleegkundige of apothekersassistent.‟ (De Volkskrant, 7 september 2002) Met
een functie als „verstrekker‟ is het niet verbazingwekkend dat het imago van de
verpleegkundige in de ambulante verslavingszorg nogal negatief is, zowel binnen als buiten
de beroepsgroep. Niet voor niets heeft ze een bijnaam: „tapmiep‟.
De autonomie van de verpleegkundige professie is langzamerhand verdwenen uit de
ambulante verslavingszorg. Dat wil zeggen de eigenheid van het beroep, de expertise waar
iedere verpleegkundige trots op is, en de eigen beslissingsbevoegdheid volgens de Wet op de
Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG). Autonomie in de professionele
beroepsuitoefening betekent dat een instelling de professional in staat stelt dat wat in een
opleiding is geleerd, zo goed mogelijk in praktijk te brengen. Professionele autonomie
betekent tevens dat de verpleegkundige de organisatie van het dagelijkse werk in eigen hand
neemt. Het betekent eigenlijk niets meer en minder dan het instaan voor een goed product (De
Jonge e.a., 1994a; De Jonge e.a., 1994b; Pool, 1995).
Verwaarlozing van de praktijkinrichting
Als gevolg van de beperkte berekeningsgrondslag en de gebrekkige financieringsstructuur is
ook de inrichting van de praktijk achtergebleven bij de eisen van de moderne
gezondheidszorg. Het merendeel van de methadonposten is gehuisvest in marginale panden,
met een inrichting die veelal dateert uit de jaren zeventig en tachtig. Of in nauwelijks
acceptabele omgebouwde, tochtige stadsbussen.
Als men de post binnenstapt, ruikt men meteen dat er slecht wordt schoongemaakt, de
afvoerputten verspreiden een onwelriekende geur door het gebouw. Het dak laat vele
lekplekken zien. De ruimte waarin de verpleegkundigen hun technische handelingen moeten
uitvoeren bevat onvoldoende kastruimte zodat materialen her en der verspreid liggen. Voor
lichamelijk gehandicapte mensen is hier geen doorkomen aan. (Veldwerkaantekeningen van
Ch. Loth)
Ook bestuurlijk valt er vaak iets aan te merken op de voorzieningen. Niet zelden zijn de
coördinatie en begeleiding beperkt en is er nauwelijks gelegenheid voor bijen nascholing. Op
menig methadonpost hebben cliënten geen inbreng en worden geen WGBObehandelovereenkomsten gemaakt. De dossiervorming voldoet vaak niet aan de moderne
kwaliteitscriteria. De begeleidingsplannen, waarvan de verstrekking van medicatie een
onderdeel zou moeten uitmaken, zijn meestal niet uitgeschreven. De dossiers bevatten
onvoldoende anamnesegegevens, noch een daarop gebaseerde verpleegkundige
geneeskundige en psychiatrische diagnose. Vrijwel nergens is sprake van planning van
evalueerbare interventies, die bespreking van de voortgang mogelijk zou kunnen maken.
Conclusies en aanbevelingen
Door de dubbele doelstelling van methadonverstrekking, gezondheidszorg en
overlastbestrijding, en door de onevenredige financiering daarvan, kunnen de instellingen en
de werkers geen volwaardige zorg en begeleiding bieden. Daarbij is de praktijkinrichting is
materieel en bestuurlijk verwaarloosd. Dat alles heeft in de afgelopen twintig jaar geleid tot
een negatieve spiraal, tot verloedering. Men kan de methadonverstrekking bekijken vanuit een
medische, een maatschappelijke en een politieke invalshoek, en anno 2003 zijn al deze
invalshoeken verdedigbaar. In de praktijk zijn ze echter te weinig geïntegreerd. Het huidige
beleid heeft als gevolg dat diegene die in de verstrekking werkzaam is, twee rollen heeft te
vervullen: hulpverlener en overlastbestrijder. Het accent is wel heel erg komen te liggen op
dat laatste. Daar heeft men echter geen opleiding voor genoten. De verpleegkundigen die
worden aangenomen om de methadon te verstrekken, zijn opgeleid tot professionele
zorgverleners en observeren als zodanig zorgvragen van cliënten, die voortkomen uit hun
algehele toestand van dat moment. De huidige organisatie van de verstrekking en de
voorzieningen bieden verpleegkundigen onvoldoende mogelijkheden tot het uitoefenen van
hun beroep. Dat is in strijd met de taakopvatting van een autonome verpleegkundige, en
vooral in strijd met de noden en behoeften van de cliënten die de medicatie verstrekt krijgen.
Het past niet meer in deze tijd om een grote groep gemarginaliseerde mensen, zonder inbreng
van hun kant, te verplichten om op voor hen soms onmogelijke tijden hun medicatie op te
halen, en daarnaast geen tijd en aandacht voor hen te hebben.
Natuurlijk zijn er in den lande ook goede methadonpraktijken aan te wijzen. Niet alle zijn in
dezelfde mate verworden. Sommige zijn inmiddels verbeterd omdat ook de
methadonverstrekking profiteert van de veranderingen die zich de afgelopen jaren in de
verslavingszorg hebben voorgedaan, onder meer in het kader van het beleidsprogramma
„Resultaten scoren‟. Dat neemt niet weg dat de praktijk van de methadonverstrekking in
Nederland aan kritiek onderhevig is. De verslavingszorg moet duidelijke keuzes maken en de
consequenties trekken. Overlastbestrijding en gezondheidszorg kunnen wel humaan
samengaan, maar gezondheid moet prioriteit hebben. Ook al omdat een betere gezondheid een
grotere autonomie op het lichamelijke en psychosociale vlak geeft en dus uiteindelijk tot
minder overlast zal leiden. De methadonpost moet weer een voordeur worden in plaats van
een snelle doorvoerplaats. Verstrekken van medicatie moet deel gaan uitmaken van de rest
van de verpleegkundige zorg. Daartoe heeft de verpleegkundige discipline een breder
takenpakket nodig met een daaraan aangepast volwaardig aantal werkuren.
De instelling waar een verstrekkingspraktijk gevestigd is, moet de juiste randvoorwaarden
scheppen, dat wil zeggen een goed gecommuniceerde visie hebben op verslaving en
verslavingszorg en die ook steunen. Ze moet voldoende bij- en nascholing mogelijk maken.
Verpleegkundigen moeten hun professionele rol beter benutten en meer kritische reflectie in
hun werk inbouwen, zodat hun autonomie als professional gewaarborgd blijft en de
autonomie van de cliënt centraal komt te staan.
Op het gebied van de financiering moet de overstap worden versneld naar een financiering via
de AWBZ en de regionale zorgkantoren. Sinds de herziening van deze wet vanaf 1998 zou de
verstrekking van de methadon (het uitdelen van medicatie) als poliklinisch contact
„dienstverlening en preventie‟
gezien kunnen worden, en alle andere zorg en begeleiding als poliklinische
„begeleidingscontacten‟. Er dienen dan ook normatieve richtlijnen ontwikkeld te worden voor
de ambulante verslavingsverpleegkundige en de verslavingsgeneeskundige zorg.
Summary
Loth, C.A., G.M. Schippers, H. „t Hart & G. van de Wijngaart
„Dutch methadone provision at the start of a new century: A deteriorating field of nursing
practice‟
Of the 29,000 hard drug addicts in the Netherlands, 12,500 are receiving methadone. Most of
them live in social isolation. The original aims of methadone provision, which is primarily a
nursing task, were to promote abstinence from hard drugs and to reduce the harm caused by
drug use. Over the years, however, the chief emphasis has shifted to nuisance control. As a
result, the funding for the programmes, which is provided indirectly via the municipal
authorities, is now no longer sufficient, and it is poorly suited to health care provision. In this
situation, the care and supervision for a group of chronic, mostly psychiatric patients is
inadequate, the equipment and furnishings in the facilities are poorly maintained, job duties
are unclear, and the nurses have acquired a negative image both inside and outside the
profession.
The methadone facilities must be improved. Community mental health care to drug addicts
extends much further than merely dispensing methadone. The facilities must regain their
function as a front door to community-based addiction care. They must be staffed by nurses
specialised in community mental health care, and the staff must have sufficient resources to
provide this care proactively.
Literatuur
1. Alem, V.C.M. van, & A. Mol (2001). Aan vervanging toe? Methadonverstrekking in de
ambulante verslavingszorg 1995-1999.Houten: SIZ.
2. AWBZ: http://www.leefwijzer.nl/wetten/index.html Brussel, G. van (2003). De
versterking van het medische aspect van de verslavingszorg. Nederlands Tijdschrift voor
Geneeskunde, 147, 1628-1630.
3. Dole, V.P., & M.E. Nyswander (1965). A medical treatment for diacethylmorphine
(heroin) addiction, a clinical trial with methadone hydrochloride. Journal of the American
Medical Association, 193, 646-650.
4. Driessen, F. (1990). Methadonverstrekking in Nederland. Rijswijk: Bureau Driessen.
5. Driessen, F. (1992). Methadoncliënten in Nederland. Rijswijk: Bureau Driessen.
6. Driessen, F.M.H.M. & H.J. van der Wal (1993). Methadonverstrekking in Nederland.
Tijdschrift voor alcohol en drugs, 19, 133-144.
7. Driessen, F. (1999). De ontwikkeling van de situatie van methadoncliënten gedurende 2
jaren. Utrecht: Bureau Driessen.
8. Drouven, L.E., & H.B.I. de Lange (1999). Tweede concept rapportage
bekostigingssystematiek ambulante verslavingszorg, fase 1. Enschede: Hoeksma, Homans
& Menting. Eland-Goossensen, A., L. Vollemans. & V. Hendriks (1995). Verslaafden
binnen en buiten de drugshulpverlening: Een combinatie van klinisch- en veldonderzoek.
Tijdschrift voor Alcohol, drugs en psychotrope stoffen, 21, 11-22.
9. Eland-Goossensen, A., I. van der Goor & H. Garretsen (1997). Meningen van
heroïnegebruikers over methadonverstrekking in Den Haag. Tijdschrift voor Alcohol en
Drugs, 22, 142- 153.
10. Eland-Goossensen, M.A. (1997). Opiate addicts in and outside of treatment: different
populations? Rotterdam: Erasmus Universiteit.
11. Farrell, M., A. Verster,M. Davoli, M. Nilson & P.P. Merino (2000). Reviewing current
practice in drug-substitution treatment in the European Union. Brussel: European
Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction (EMCDDA) Insights, Nr. 3.
12. Gezondheidsraad (2002). Medicamenteuze interventies bij drugverslaving. Den Haag:
Gezondheidsraad, publicatie nr. 2002/10.
13. Haar, R. ter (2003) Behandeling van (drug) verslaafden: een aparte medische discipline.
Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, 147, 1625-1627.
14. Hendriks, V.,W. van den Brink, P. Blanken & J. van Ree (2000). Heroïne op medisch
voorschrift. Achtergrond en opzet van het Nederlandse onderzoek naar de effectiviteit van
behandeling met heroïne bij chronische, therapieresistente methadon patiënten. In:
Handboek Verslaving, B4 220, 1-22. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
15. Hendriks, V.M.,W. van den Brink, P. Blanken, I. Bosman & J.M. van Ree (2001). Heroin
selfadministration by means of „chasing the dragon‟, pharmacodynamics and
bioavailability of inhaled heroin, European Neuropsycho pharmacology, 11, 241-252.
16. Hubert,M.C., & E.A. Noorlander (1987). Creatief omgaan met methadon in een
laagdrempelige organisatie. Tijdschrift voor Alcohol en Drugs, 13, 114-121.
17. Jongerius, J.,H.Hull & J. Derks (1994). Hoe scoort de verslavingszorg?;
kwaliteitsbeoordeling door cliënten; een landelijk onderzoek. Utrecht: NcGv.
18. Jonge, J. de, J.A. Landeweerd & G.J.P. van Breukelen (1994a). De Maastrichtse
Autonomielijst: achtergrond, constructie en validering, Gedrag en Organisatie, 7, 27-41.
19. De Jonge, J. de, P. Janssen & A. Landeweerd (1994b). Effecten van werkdruk, autonomie
en sociale ondersteuning op de werkbeleving van verplegenden en verzorgenden.
Verpleegkunde, Nederlands-Vlaams Wetenschappelijk Tijdschrift voor Verpleegkundigen,
9, 1, 17-27.
20. Jongsma, T. (1981). Verwarring rond methadon. Tijdschrift voor Alcohol en Drugs, 7,
115.
21. Lilly, R., A. Quirk, T. Rhodes & T. Stimson. (2000). Sociality in methadone treatment:
understanding methadone treatment and service delivery as a social process. Drugs:
education, prevention and policy, 7, 163-178.
22. Limbeek, J. van, L.Wouters, Ch. D. Kaplan, P.J. Geerlings & V. van Alem (1992).
International perspective: Prevalence of psychopathology in drug-addicted Dutch. Journal
of Substance Abuse Treatment, 9, 43-52.
23. Loth, C.A. (1998a). Uitkomsten van een demografische inventarisatie rondom
verpleegkundigen werkzaam in de ambulante methadonverstrekking in Nederland.
Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek( interne publicatie).
24. Loth, C.A. (1998b). Verpleegkundigen in de ambulante verslavingszorg. Tijdschrift voor
Verpleegkundigen/TVZ, 108, 15, 489-493.
25. Loth, C.A., & D.Huson (1997). Méér dan potjes methadon uitdelen. Tijdschrift voor
VerpleegkundigenTVZ, 107, 260-261.
26. Loth, C.A., & A. Spexgoor (2000). Van methadonverstrekking naar een brede ambulante
verslavingszorg; Focus 2000-2001. Enschede: TACTUS instelling voor verslavingszorg.
27. Loth, C.A., & G. van de Wijngaart (1997). Verpleegkundige zorg op methadonposten, een
vergelijkende literatuurstudie tussen Nederland en Amerika. Verpleegkunde/ NederlandsVlaams Wetenschappelijk Tijdschrift voor Verpleegkunde, 12, 3, 150-159.
28. McCloskey, J.C. & G.M. Bulechek (2001). Verpleegkundige interventies. Maarssen: De
Tijdstroom.
29. Minjon, B. (1994). Methadon, toepassingen in de drugshulpverlening. Handboek
verslaving. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
30. Ministerie Volksgezondheid,Welzijn en Sport/Ministerie van Justitie & Ministerie van
Binnenlandse Zaken (1995). Het Nederlandse Drugbeleid, continuiteit en verandering
(The drug policy of the Netherlands, continuity and change). Zoetermeer: VWS.
31. Ouwehand A.W., V.C.M. van Alem, A. Mol & S. Boonzajer Flaes (2003). LADIS,
Kerncijfers verslavingszorg 2001.Houten: Stichting Informatievoorziening Zorg, Houten.
32. Pool, A. (1995). Autonomie, afhankelijkheid en langdurige zorgverlening. Utrecht:
Lemma.
33. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)/Raad voor de Maatschappelijke
Ontwikkeling (RMO) (1999a). Dossier verslaving en verslavingzorg: achtergrondstudie
bij het advies Verslavingszorg herijkt. Zoetermeer: RVZ.
34. Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ)/Raad voor de Maatschappelijke
Ontwikkeling (RMO) (1999b). Verslavingszorg herijkt, advies over een besturingsmodel
voor verslavingszorg en verslavingsbeleid. Zoetermeer: RVZ.
35. Schreuder, R.F., & V.M.F. Broex (1998). Verkenning drugsbeleid In Nederland; feiten,
opinies en scenario's. Zoetermeer: Rapport van de Stichting Toekomstscenario's
Gezondheidszorg.
36. Schrijvers, C.T.M., G.M. Abbenhuis & L.A.M. van der Goor (1997). De prevalentie van
complexe verslavingsproblematiek: resultaten van een onderzoek bij druggebruikers in
Rotterdam en Groningen Rotterdam; IVO.
37. Verbraeck, H., & G. van de Wijngaart (1989). „Nu ik alleen methadon haal voel ik mij
helemaal geen junk meer‟. Ervaringen van cliënten met methadonverstrekking. Tijdschrift
voor Alcohol, Drugs en andere Psychotrope Stoffen, 15, 146- 155.
38. Walburg, J.A., E.C.J.E. Czyzewski, L.E.F. van Ruth, B.F.M. Kuijf, R. Rutten & M.
Stollenga (1998).
39. Resultaten scoren: kwaliteit en innovatie in de verslavingszorg. Utrecht: GGZ Nederland.
40. Wilt,H. van der, A. van Gelderen & A. Riepema (2000). Adresgids verslavingszorg 20002001. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.
41. Wijngaart, G. van de (1989). Methadon: geschiedenis en toepassing van een drug.
Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 44, 125-140.
42. Wijngaart, G. van de (1991). Competing perspectives on drug use, the Dutch experience.
Amsterdam: Swets en Zeitlinger.
Copyright 2007, Bohn Stafleu van Loghum, Houten
Download