Opzet van het onderzoeksverslag met verwijzingen naar

advertisement
Voorlichting, een kwaliteitsstreepje meer!
Voorstudie
Lucia Donkers
Imka van Dusseldorp
HBO-V duaal, afstudeeropdracht
Nijmegen, 2004
Inhoudsopgave:
pagina
Samenvatting
Voorwoord
3
3
DEEL 1
1. Inleiding
1.1 Aanleiding van dit onderzoek
1.2 Probleemstelling en deelvragen
1.3 Doelstelling en verwachte resultaten
4
5
7
2. Patiënttevredenheid nader bekeken
2.1 Inleiding patiënttevredenheid
2.2 Definitie van patiënttevredenheid
2.3 Het belang van tevredenheid voor de kwaliteit van zorg
2.4 Het meten van patiënttevredenheid
8
8
9
10
3. Voorlichting nader bekeken
3.1 Inleiding voorlichting
3.2 Definitie van voorlichting
3.3 Het belang van voorlichting voor de kwaliteit van zorg
3.4 De eisen en voorwaarden aan voorlichting
3.5 Het belang van de attitude bij het geven van voorlichting
3.6 Het belang van schriftelijke informatie aan de patiënten
12
12
13
13
16
17
4. Methode van onderzoek
4.1 Verschillende methoden voor het meten van patiënttevredenheid over voorlichting
4.2 De methode van het UMC
4.3 Betrouwbaarheid en validiteit van de methode van het UMC
4.4 De aanvullingen op de methode van het UMC
4.5 Procedure
4.5.1 Opzet van het onderzoek
4.5.2 Toestemmingsprocedure
4.5.3 Meetmomenten
19
19
20
20
21
5. Tijdsplanning voor de komende maanden
22
6. Literatuurlijst
23
Bijlagen:
I Voorlopige vragenlijst voor de patiënten
II Begeleidende brief voor de patiënten
III Informatiebrief voor de verschillende disciplines
IV Vragenlijst over de gehanteerde normen voor de verschillende disciplines
2
Samenvatting
In deze voorstudie is een start gemaakt met het verduidelijken van de onderzoeksopdracht.
Daarna is een start gemaakt met een tijdsplanning en het opzoeken van literatuur over het
meten van patiënttevredenheid: Wat zijn de resultaten van eerdere patiënttevredenheidsonderzoeken; waar is de mate van tevredenheid van afhankelijk; hoe kan men het beste de
patiënttevredenheid meten; enz.
Daarnaast is in de literatuur gezocht naar de eisen en voorwaarden waaraan voorlichting moet
voldoen, het verband met de kwaliteit van zorg en ook de attitude die voorlichters nodig
hebben.
Het onderzoek is gestart met het meetinstrument van het UMC voor het meten van gegeven
voorlichting en de tevredenheid daarover. Naar aanleiding van de gevonden literatuur is
doorgegaan met dit meetinstrument, maar zijn hier wel vragen aan toegevoegd of veranderd.
Vergelijking met andere afdelingen van het UMC is nog mogelijk. Ook is vergelijking met
meerdere ziekenhuizen mogelijk doordat dit meetinstrument al aan 75 andere ziekenhuizen is
verkocht.
Deze voorstudie beperkt zich tot de geformuleerde probleemstelling, doelstelling en
vraagstellingen, een verslag van de gevonden literatuur met een beschrijving van het belang
hiervan voor dit onderzoeksproject, een beschrijving van het meetinstrument van het UMC
met de aanpassingen hierop en een tijdsplanning voor de komende maanden.
Als bijlagen zijn toegevoegd de vragenlijst voor de patiënten: grotendeels de vragenlijst uit
het meetinstrument van het UMC, waarbij niet-relevante vragen niet weggelaten en de
vragenlijst is aangevuld met eigen vragen.
Verder de begeleidende brieven voor de verschillende disciplines en de patiënten.
Voorwoord
Als afstudeeropdracht voor de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen afdeling Verpleegkunde
werken wij mee aan een patiënttevredenheidsonderzoek in het Universitair Longcentrum
Dekkerswald.
Dit onderzoek wordt begeleid door M. Giesberts, staffunctionaris kwaliteit en innovatie van
het ULCD, en door H. Masselink, docent op de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
Het onderzoeksproject is een onderdeel van de kwaliteitscyclus waarmee het stafbureau
gestart is op de beide verpleegafdelingen van het ULCD.
Het onderzoeksproject bied ons de mogelijkheid om af te studeren op een onderwerp die wij
beiden heel interessant en belangrijk vinden. Daarom hebben wij er tot-nu-toe veel plezier in
en hopen na deze voorstudie ook met plezier door te gaan met de interviews zelf en de
verwerking van de resultaten.
Onze hartelijke dank gaat vooral uit naar M. Giesberts voor haar stimulerende gesprekken en
het beschikbaar stellen van haar kamer en computer.
Ook dank aan de verpleging op de afdelingen ULC 1&2 voor hun begeleiding bij het dagje
meelopen en hun gegeven informatie. En een woord van dank voor de begeleidende
gesprekken van H. Masselink en zijn hulp bij het opzetten van de probleem-, doel- en
vraagstellingen.
3
1 Inleiding
1.1 Aanleiding voor het onderzoek:
Het Universitair Longcentrum Dekkerswald is een gespecialiseerd ziekenhuis waar patiënten
worden opgenomen voor klinische of poliklinische behandeling van klachten die het gevolg
zijn van longaandoeningen. Behalve chronische longziekten zoals COPD, astma en cystic
fibrosis worden er ook patiënten behandeld voor tuberculose en longkanker (onder meer:
chemotherapie). In samenwerking met het UMC worden in het ULCD longoperaties
uitgevoerd. Tevens kunnen mensen met typische ademhalingsklachten, zoals hyperventilatie
en slaapafhankelijke ademhalingsstoornissen bij het ULCD terecht.
Enige jaren geleden is gestart met het opzetten van een kwaliteitssysteem en naar aanleiding
van het ontbreken van schriftelijke documentatie van afspraken voor het geven van zorg
werden vele procedures, protocollen en werkinstructies opgesteld. Deze documenten zijn
digitaal en schriftelijk beschikbaar voor de afdelingen. In het kader van kwaliteitsverbetering
van patiënteninformatie werd een patiënteninformatieklapper ontwikkeld met daarnaast nog
een aantal specifieke folders. Ook hebben scholingen plaatsgevonden aan de
verpleegkundigen en er zijn een aantal werkgroepen en aandachtsvelders op verschillende
terreinen actief, vooral op het terrein van TBC en oncologie. Andere terreinen zijn nog
onderbelicht. Aan scholing voor de andere disciplines wordt op dit moment gewerkt.
De staffunctionaris kwaliteit en innovatie heeft kwaliteitsbeleid opgesteld op basis van
consensus met zorgmanager en leidinggevenden. Hierin wordt onder meer gesproken over
continuïteit van zorg, deskundigheid, zorgvuldigheid, veiligheid en doelmatigheid wat
geboden moet worden vanuit het multidisciplinaire behandelteam. Dit is verwoord in een
kwaliteitshandboek volgens het systeem van NIAZ (Giesberts, 2003). In dit
kwaliteitshandboek komen per hoofdstuk de volgende onderdelen aan bod:
o H 1: beleid en organisatie
o H 2: procesbeheersing
o H 3: middelen en materialen
o H 4: kennis en vaardigheden
o H 5: borging kwaliteitssysteem.
In hoofdstuk 1 van het kwaliteitshandboek worden de missie en visie beschreven. Daarin
worden de volgende items genoemd:
o Continuïteit
o Deskundigheid, zorgvuldigheid en veiligheid
o Doelmatigheid
o Doeltreffendheid/effectiviteit
o Evidence based / best practice
o Integrale zorg ( multidisciplinair)
o Methodisch
o Open en transparante communicatie
o Professioneel en specialistisch
o Respectvolle bejegening
4
Omdat uit literatuur blijkt dat patiënttevredenheid vooral afhangt van gegeven voorlichting en
de houding van de verschillende disciplines zal dit onderzoeksproject zich beperken tot de
volgende items:
o Continuïteit van zorg
o Open en transparate communicatie (bij de gegeven voorlichting)
o Respectvolle bejegening
Het ULCD vindt het vooral belangrijk dat er onderling op transparante wijze
gecommuniceerd wordt en dat patiënten respectvol bejegend worden. Daarnaast vindt men
belangrijk dat de behandelende disciplines vakinhoudelijk goed op de hoogte zijn en hierdoor
professionele, adequate en specialistische hulp kunnen bieden aan de patiënten.
Vanuit het ULCD wordt nu een vraag gesteld om een kwaliteitsmeting te doen met betrekking
tot tevredenheid en beleving van de patiënten over gegeven voorlichting om de huidige
situatie in kaart te brengen. Het onderzoeksproject gaat zich richten op ULC verpleegafdeling
1 en 2.
Om tot een onderzoeksopzet te komen heeft het ULCD reeds contact gezocht met het UMC
en toestemming gekregen voor het gebruik van het bestaande meetinstrument van het UMC
voor dit onderzoeksproject. Voordeel van dit instrument is dat daardoor vergelijking mogelijk
is met andere afdelingen van het UMC en misschien ook met andere ziekenhuizen. Nodig is
dit niet, maar het geeft een stuk extra informatie aan welke aspecten het in het ULCD
ontbreekt in vergelijking met andere afdelingen. Daarnaast is dit meetinstrument al
onderzocht op validiteit en betrouwbaarheid zodat deze geschikt lijkt te zijn voor dit
onderzoeksproject. Ook de eisen van de WGBO zijn erin verwerkt. Het grootste nadeel van
dit instrument lijkt te zijn dat de vragen enkel met ja en nee zijn te beantwoorden, met een
enkele open vraag tussendoor. Dit biedt weinig ruimte voor nuances in de antwoorden van de
respondenten.
Daarnaast heeft een werkgroep van ULC verpleegafdeling 1 en 2 het verzoek ingediend om
de patiënteninformatieklapper, die ter inzage ligt op de patiëntenkamers, te laten onderzoeken
op het gebruik en begrijpelijkheid. Dit aspect zal worden meegenomen in dit
onderzoeksproject van patiënttevredenheid over en kwaliteit van voorlichting.
1.2 Probleemstelling en deelvragen:
Kwaliteit van zorg is vooral de laatste decennia een belangrijk item geworden in de
Nederlandse zorginstellingen. Daarnaast is er in Nederland een groeiende belangstelling voor
onderzoek naar de beleving en het gedrag van ziekenhuispatiënten. Diverse redenen zijn
daarvoor aan te wijzen (Visser, 1988): De overheid wil op grond van bezuinigingsoverwegingen de medische consumptie terugdringen, terwijl tevens de visie leeft dat door
betere voorlichting en begeleiding de klachten van patiënten zullen afnemen.
Consumentenorganisaties en patiëntenverenigingen beargumenteren hun kritiek op de
gezondheidszorg ook vaak op basis van gegevens die zij uit enquêtes verkrijgen.
Ziekenhuizen zijn geneigd om de zorg en de behandeling meer af te stemmen op de behoefte
van de patiënten. Men wil graag een gunstige positie verwerven ten opzichte van andere
concurrerende ziekenhuizen in de omgeving Ook de sociale wetenschappen zijn
geïnteresseerd in de beleving en het gedrag van ziekenhuispatiënten.
Ook bij het meten van kwaliteit van zorg wordt een grote plaats toegekend aan het meten van
de tevredenheid van de patiënten over de geleverde zorg. Patiënten zijn zich steeds meer
5
bewust van hun rechten en eisen steeds betere zorg en voorlichting. Om zowel de arts als de
patiënt een steun in de rug te geven, duidelijkheid over de wederzijdse rechten en plichten, is
sinds 1995 de Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, WGBO, van kracht geworden
(NPCF/KNMG, 1998).
Voor dit onderzoeksproject is vooral van belang dat in deze wet o.a. genoemd wordt waaruit
voorlichting minimaal moet bestaan. Dit is grotendeels uitgewerkt in de verschillende
protocollen die opgesteld zijn in het ULCD. Tot nu toe is nog niet eerder bij de patiënten in
het ULCD gemeten of aan deze richtlijnen wordt voldaan.
Daarnaast nog niet eerder gemeten hoe de patiënteninformatieklapper ervaren wordt door de
patiënten.
Ook is nog onduidelijk in hoeverre het meetinstrument uit het UMC gebruikt kan worden
voor dit onderzoek en in welke mate dit meetinstrument aangepast kan worden aan de
specifieke situatie van het ULCD terwijl toch nog vergelijking mogelijk is met andere
verpleegafdelingen van het UMC.
Dit leidt tot de volgende algemene probleemstelling:
Het is niet duidelijk in welke mate de verpleegafdelingen 1 & 2 van het ULC Dekkerswald
voldoen aan de vereiste kwaliteit van voorlichting.
Vanuit deze probleemstelling komen we tot de volgende centrale vraagstelling:
In welke mate wordt op de genoemde verpleegafdelingen voldaan aan de vereiste kwaliteit
van voorlichting?
Deze vraagstelling is uitgesplitst in de volgende theoretische deelvragen:
1 Wat houdt patiënttevredenheid in en in welke mate is dit belangrijk voor kwaliteit van zorg?
2 Wat houdt voorlichting in en in welke mate is deze belangrijk voor kwaliteit van zorg?
3 Wat houdt attitude in en in welke mate is deze belangrijk voor kwaliteit van zorg?
4 Wat is een goed meetinstrument voor het meten van de kwaliteit van de voorlichting en de
tevredenheid van de patiënten over de gegeven voorlichting en waar moeten deze aan
voldoen?
En in de volgende onderzoeksdeelvragen:
5 In welke mate voldoet het meetinstrument van het UMC aan de eisen van een goed
meetinstrument voor het meten van de kwaliteit van voorlichting en de tevredenheid van
patiënten hierover?
6 In welke mate kan afgeweken worden van het meetinstrument om vergelijking mogelijk te
houden met andere afdelingen van het UMC?
7 In welke mate geven de verschillende disciplines voorlichting volgens de richtlijnen van
de WGBO en het kwaliteitshandboek ULC Dekkerswald?
8 In welke mate zijn de patiënten tevreden over de gegeven voorlichting?
9 In welke mate voldoen de disciplines aan de vereiste attitude volgens het
kwaliteitshandboek ULCD?
10 a) In welke mate wordt de patiënteninformatieklapper gelezen en is deze volledig en
begrijpelijk? b) In welke mate voldoet de inhoud aan landelijke en/of afdelingsgebonden
criteria?
6
1.3 Doelstelling en verwachte resultaten:
Doelstelling:
Het doel van het onderzoek is het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de kwaliteit
van zorg met betrekking tot patiëntenvoorlichting voor de afdelingen 1 & 2 van het ULCD.
Dit zal gebeuren door het beantwoorden van de hierboven genoemde vraagstellingen en dit uit
te werken in een onderzoeksverslag met daarin verwerkt eventuele verbeterpunten t.a.v
kwaliteit van voorlichting door de verschillende disciplines.
Verwachte resultaten 1:
Na het onderzoek zullen wij in het onderzoeksverslag benoemen of aan de gestelde eisen voor
het geven van voorlichting, volgens het kwaliteitshandboek ULC Dekkerswald en de WGBO,
wordt voldaan door de verschillende disciplines en in hoeverre de patiënten tevreden waren
over de gegeven voorlichting.
Middels een presentatie en een onderzoeksverslag in januari 2005 doen wij aanbevelingen
over eventuele verbeterpunten t.a.v kwaliteit van voorlichting door de verschillende
disciplines aan patiënten op de verpleegafdelingen. Eventueel doen wij voorstellen tot
kwaliteitsborging van de voorlichting.
Verwachte resultaten 2:
Na het onderzoek benoemen wij of de patiënteninformatieklapper gelezen wordt door de
patiënten en of deze voldoende begrijpelijk en volledig blijkt te zijn en voldoet aan de
beleidscriteria.
Middels een presentatie en een onderzoeksverslag in januari 2005 brengen wij de resultaten
van het onderzoek naar voren en doen wij aanbevelingen over eventuele verbeteringen t.a.v
deze patiënteninformatieklapper.
Verwachte resultaten 3:
Indien het uiteindelijke meetinstrument geschikt blijkt te zijn voor verder vergelijking met
andere verpleegafdelingen van het UMC, zullen wij de resultaten van deze vergelijking in het
onderzoeksverslag vermelden en ook in de presentatie naar voren brengen.
7
2. Patiënttevredenheid nader bekeken
2.1 Inleiding patiënttevredenheid
Er is in Nederland een groeiende belangstelling voor onderzoek naar de beleving en het
gedrag van ziekenhuispatiënten. Diverse redenen zijn daarvoor aan te geven. De overheid wil
op grond van bezuinigingsoverwegingen de medische consumptie van patiënten terugdringen
en men denkt dat door betere voorlichting en begeleiding de klachten van patiënten zullen
afnemen. Ziekenhuizen zijn geneigd om de zorg en de behandeling meer af te stemmen op de
behoefte van de patiënten. Men wil graag een gunstige positie verwerven t.o.v. andere
concurrerende ziekenhuizen in de omgeving. Ook de sociale wetenschappers willen graag
onderzoek doen naar de beleving en het gedrag van patiënten in het ziekenhuis.
Het eist wel een vorm van organisatieontwikkeling om ook effectief gebruik te maken van de
uitslagen van dergelijke onderzoeken. In het ULCD lijkt men zeker open te staan voor het
effectief gebruiken van de resultaten van ons onderzoeksproject.
Het meten van de patiënttevredenheid is inmiddels in zo’n 70% van alle zorginstellingen wel
eens gedaan. Zo’n onderzoek kan verschillende doelstellingen hebben: (CBO, 2002)
-inventarisatie van de bestaande situatie, nulmeting.
-effectmeting, na het invoeren van maatregelen ter verbetering van de zorg
-balansmeting, na het invoeren van veranderingen in de zorg
2.2 Definitie van patiënttevredenheid
Wat is patiënttevredenheid?
Hierover zijn verschillende definities in omloop die elk bepaalde kenmerken noemen. Eén
definitie is (Visser, 1988b): Onder tevredenheid verstaan we het geheel van evaluatieve
beoordelingen van patiënten in allerlei dimensies van het ziekenhuisverblijf.
De tevredenheid wordt hier opgevat als onderdeel van de houding van de patiënten ten
opzichte van het ziekenhuisverblijf. Die houding omvat zowel evaluatieve als cognitieve en
emotionele elementen.
Een samenvattende definitie uit een onderzoek naar het begrip ‘tevredenheid’ is (Kistemaker,
1995): Dit begrip is hypothetisch (de invulling verschilt per individu) en subjectgebonden
(indrukken, ervaringen worden geordend door iemand over iets), waarbij tevredenheid
vergelijkenderwijs tot stand komt.
Deze omschrijving sluit volgens Kistemaker nauw aan bij het begrip kwaliteit. Maar anders
dan bij de sterk contextafhankelijke bepaaldheid van kwaliteitsoordelen, is tevredenheid meer
een uitgesproken psychisch fenomeen waarbij intra-persoonlijke vergelijkingen tot een
tevredenheidsoordeel leiden. In dit onderzoek wordt de twijfel geuit dat verbeteringen in de
zorg tot een hogere tevredenheid zullen leiden. Dit is voor ons onderzoeksproject van groot
belang.
Daarnaast zijn er ontwikkelingen gaande waarin de patiënt door de zorgaanbieders steeds
meer beschouwd gaat worden als klant, consument. In de praktijk van de gezondheidszorg
denken veel patiënten echter niet vanuit consumentisme; gebruikers van zorg zijn veelal
passief en onkritisch. Zorg dient tot zeer slechte kwaliteit te dalen voordat dit tot
ontevredenheid leidt. Ook dit is een belangrijk gegeven voor ons onderzoeksproject.
8
2.3 Het belang van tevredenheid voor de kwaliteit van zorg
Uit alle literatuur wordt duidelijk dat de tevredenheid van patiënten aan de ene kant een grote
rol speelt in het meten van de kwaliteit van zorg, maar aan de andere kant ook zeker niet de
belangrijkste rol mag spelen.
De tevredenheid van de patiënten blijkt namelijk ook voor een groot deel te ontstaan door
aspecten als verwachtingen, persoonskenmerken, psychologische processen e.d. (Kistemaker,
1995). Daarin wordt genoemd dat in tevredenheids-onderzoeken waarin ook psychologische
aspecten zijn verwerkt, blijkt dat sommige kenmerken in het zorgproces (on)tevredenheid
onevenredig sterk beïnvloeden. Zo zou extra ‘beleefdheid’ tot tevredenheid stemmen, terwijl
een tegenvaller in de communicatie een relatief groot negatief effect heeft op de totale
tevredenheid. Hierdoor kan gesteld worden dat de tevredenheid van de patiënt niet gezien kan
worden als de integrale maat voor de kwaliteit van de geleverde zorg (Aast, 1994) en dat de
zorgtevredenheid subjectief gerelateerd is. Dus de zelf-opgestelde fysieke en psychologische
status is belangrijker bij de beoordeling van de verleende zorg, dan de klinische of medische
status (Autier, 2001).
Wat is eigenlijk kwaliteit van zorg? Er zijn volgens Aast (1994) in de loop van de tijd talloze
definities gegeven, maar in de verschillende discussienota’s in Nederland wordt de volgende
definitie gehanteerd: Kwaliteit is de mate waarin het geheel van eigenschappen van een
product, proces of dienst voldoet aan de hieraan gestelde eisen, welke voortvloeien uit het
gebruikersdoel (Aast, 1994).
Bij het beoordelen van de kwaliteit van zorg wordt dan vooral gekeken naar het functioneren
en de resultaten van die zorg in relatie tot de voor die specifieke vorm van zorg geformuleerde
doelstellingen.
Een belangrijke andere definitie die veel aangehaald wordt is de definitie van Donabedian
(Ariëns, 2003): Kwaliteit is de mate van overeenkomst tussen criteria van goede zorg
(wenselijke zorg) en de praktijk van die zorg (feitelijke zorg). Donabedian brengt hiermee een
vergelijkingsmoment en een evaluatie-, waarderingscomponent in de definitie.
Tegenwoordig wordt onder kwalitatief goede zorg verstaan:
Verantwoorde zorg die tegemoet komt aan de reële wensen en behoeften van de patiënt en die
doeltreffend, doelmatig en patiëntgericht wordt verleend (Ariëns, 2003).
Hieronder wordt in het kort verstaan: De behandelaar moet zijn of haar handelen systematisch
expliceren (normen stellen), evalueren (toetsen) en bijsturen (verbeteren).
Kwaliteitsbewaking richt zich op verschillende aspecten van de zorg: structuuraspecten,
procesaspecten en resultaataspecten. De beleving van de patiënt kan beschouwd worden als
een resultaatsaspect van de zorgverlening. Maar de beleving van de patiënt kan onderscheiden
worden in drie dimensies: de cognitieve dimensie (belevingsaspecten die te maken hebben
met kennis en voorlichting), de emotionele dimensie (angst en stress) en de evaluatieve
dimensie (tevredenheid en oordeel over de kwaliteit). Zie ook de bovengenoemde definitie.
Uit een paar onderzoeken is gebleken dat er wel een positief verband is tussen de kwaliteit
van zorg en de tevredenheid van de patiënten maar dat tevredenheidsonderzoek niet als enige
9
evaluatie-instrument gebruikt mag worden ter beoordeling van de kwaliteit van zorg (Aast,
1994).
Er is ook een groot verband gevonden tussen de tevredenheid van de patiënt en het ervaren
herstel, wat betekent dat patiënten die zeggen meer baat te hebben gehad bij de opname
geneigd zijn positiever te oordelen. Dit zegt over de kwaliteit van de zorg nog niets.
Aan de andere kant zal het belang van de patiënt wel centraal moeten staan bij het opzetten
van kwaliteit van zorg. Vanuit het bedrijfsleven komt de volgende benadering voor het
opzetten van kwaliteit: als een evolutie van een zorginhoudelijke benadering via een
bedrijfskundig perspectief naar een dienstverlenende visie. Een werkwijze waarin één van de
benaderingen wordt veronachtzaamd, leidt in de gezondheidszorg tot een verschraling van
kwaliteit van zorg.
In alle drie de benaderingen staat het belang van de patiënt als consument centraal. In de
zorginhoudelijke benadering is de tevredenheid van patiënten een middel om zorg van goede
kwaliteit te realiseren. Deze wordt afgemeten aan kennis, uitgedrukt in standaarden voor de
beoordeling van zorg. Ons onderzoeksproject zal hieronder vallen.
In de bedrijfskundige benadering wordt het belang van individuele doelen bij het bepalen van
kwaliteit van zorg benadrukt en daaraan wordt toegevoegd dat een product aan gestelde eisen
moet voldoen. Hierin valt onderzoek die de verwachtingen van patiënten van-te-voren meten
en deze achteraf evalueren.
In de dienstverlenende benadering worden kwaliteitsprijzen verbonden aan marktgerichtheid
en kwaliteits- en marketingconcepten. Tevredenheid wordt door een goed product èn door
waargenomen kwaliteit bepaald. Maar aandacht voor de beleving van de patiënt staat in deze
benadering nog in de kinderschoenen. Het vraagt van de zorgverlening om het vinden van een
evenwicht tussen wensen, belangen en inzichten van betrokkenen (Kistemaker, 1995).
2.4 Het meten van patiënttevredenheid
Het meeste tevredenheidsonderzoek is gebaseerd op directe reactie op de resultaten van
behandeling. Er worden directe vragen gesteld over de beoordeling van bepaalde aspecten van
geleverde zorg. In deze benadering is er geen ruimte voor een verklaring voor de wijze
waarop het oordeel van de patiënt tot stand is gekomen. Het achterwege blijven van
ontevredenheid kan duiden op passiviteit, onmogelijkheid tot oordelen, angst voor klagen of
op het ontbreken van verwachtingen. Onderzoek onder ziekenhuispatiënten wijst uit dat met
name rekening moet worden gehouden met de invloed van de factor sociale wenselijkheid
(Kistemaker, 1995). Ons onderzoeksproject zal onder deze benadering vallen.
Een andere benadering is het meten van verschil tussen verwachtingen en de prestatie. Maar
uiteindelijk blijkt dat er weinig verband bestaat tussen de discrepantie van de verwachte en
feitelijke zorg en de tevredenheid van de patiënten.
Een derde benadering is een uitbreiding van de eerste benadering met normen, ervaringen,
persoonsfactoren en fysieke en emotionele status. Dit lijkt een zinvolle benadering omdat
hiermee een groot deel van de ontevredenheid van de patiënten verklaard kan worden. Men
krijgt in kaart wat de visie op zorg vanuit de patiënt inhoudt, naast emotionele aspecten en
optredende veranderingen wat voor de patiënten vaak een grotere reden is bij het beoordelen
van de tevredenheid dan de werkelijke kwaliteit van zorg. Er zou verder onderzoek gedaan
moeten worden naar de verbanden tussen deze psychologische aspecten en de tevredenheid.
10
Er is wel een onderzoek bekend die de mate van tevredenheid vergelijkt andere factoren. Uit
dit onderzoek bleek dat de tevredenheid groter was onder diegenen die langere tijd
opgenomen waren geweest en onder laaggeschoolden. Andere factoren leken geen verband te
vertonen met de mate van tevredenheid (Autier, 2001).
Baker (1997) heeft een model ontwikkeld die tevredenheidsonderzoek combineert met
sociaal-wetenschappelijke en behaviouristisch-psychologische theorieën. Hij raadt aan dit
model ook toe te snijden op de patiëntencategorie die onderzocht wordt, omdat voor
verschillende patiëntencategorieën andere dingen belangrijk zijn. Met dit model wordt een
vollediger beeld gegeven van de factoren die op dat moment de tevredenheid van de patiënt
beïnvloeden.
11
3. Voorlichting nader bekeken
3.1 Inleiding voorlichting.
De aandacht voor het verbeteren van de voorlichting aan ziekenhuispatiënten neemt de laatste
decennia sterk toe (Visser, 1988a). In de voorgaande decennia bleek namelijk dat de
toenemende medische kennis en technologie leidden tot een steeds groter wordende
verwachting van mensen over wat mogelijk is in de geneeskunde. Men ging steeds vaker naar
de dokter toe; medicalisering. Als reactie hierop ontstond het besef van
gezondheidsvoorlichting en –opvoeding. Aan de ene kant zou meer informatie ertoe kunnen
leiden dat mensen zich meer verantwoordelijk gedroegen t.a.v hun eigen gezondheid:
preventie. Aan de andere kant leek het belangrijk dat mensen vanuit dezelfde
verantwoordelijkheid ook meer mogelijkheden zouden krijgen om te beslissen over hun eigen
medische behandeling en ook daarvoor is goede informatie noodzakelijk. Dergelijke
ontwikkelingen vonden in de VS sneller plaats dan in Nederland, maar eind van de jaren
zeventig kwam ook in Nederland een nationaal plan voor de ontwikkeling van GVO en
stimulering van patiëntenvoorlichting werd in het overheidsbeleid opgenomen: Nota
Patiëntenbeleid.
3.2 Definitie van voorlichting
Uit diverse onderzoeken is geconstateerd dat aandacht voor de voorlichting aan en de
begeleiding van ziekenhuispatiënten bevorderlijk is voor hun welbevinden en het verloop van
het herstel, wat de verblijfsduur verkort.
Een definitie van voorlichting is: Een koepelbegrip voor diverse vormen van doelgerichte en
systematisch toegepaste communicatieprocessen, gericht op het bevorderen van kennis,
inzicht en motivatie en het vergroten van de behandelings- en besluitvormingsmogelijkheden
van de patiënt en zijn sociale omgeving, om het omgaan met of herstel van ziekte te
bevorderen (Cuisinier, 1986).
Een andere definitie is: Een planmatige leer- en/of communicatieproces met een gericht doel,
dat in samenspraak met de patiënt wordt geformuleerd om zodanige veranderingen in kennis,
inzicht, vaardigheden en gedrag te bewerkstelligen, dat een gunstige invloed op het
genezingsproces en het omgaan met (restanten van) ziekte verwacht mag worden (Have,
2001).
Visser (1988a) houdt de volgende indeling van Dekkers aan:
-In patiënteninformatie ligt het accent op de overdracht van objectiveerbare inzichten en
gegevens in de hulpverlenerrelatie, zoals informatie over beschikbare voorzieningen, de
rechten van de patiënt, de aard en duur van de ziekte en de behandeling, het behandelingsplan
en de kosten.
-In patiënteninstructie ligt het accent op voorschriften aan de patiënt over diens rol bij
onderzoek en genezingsproces, zoals voorlichting over medicijngebruik, voorbereiding op
narcose en operatie, informatie over behandelingen.
-In patiënteneducatie ligt de nadruk op de systematische doelgerichte inspanning om een
patiënt in staat te stellen zich een bepaalde hoeveelheid informatie eigen te maken, zoals het
leren omgaan met chronische aandoeningen en de behandeling daarvan, informatie over
belangrijke leefregels, voorlichting over alternatieve behandelingen, etc.
-In patiëntenbegeleiding ligt de nadruk op de ondersteuning van de patiënt door gesprekken
om de psychische belasting van de behandeling, de ziekte en de gevolgen daarvan zo goed
12
mogelijk te verdragen, zoals bij de verwerking van slecht nieuws, door gesprekken over
lijden, door stervensbegeleiding, etc.
Al deze aspecten zullen in het oog gehouden moeten worden om tot een goede voorlichting in
het ziekenhuis te komen. Het aspect preventieve voorlichting laten wij nu buiten beschouwing
omdat dit (belangrijk) deel van de voorlichting plaatsvindt vóór ziekenhuisopname.
3.3 Het belang van voorlichting voor de kwaliteit van zorg
In de definities klinken al verschillende effecten door. Worden deze effecten bereikt, dan zou
dat over de lange termijn gezien onder meer kunnen leiden tot verbeterde gezondheid (= doel
kwaliteit van zorg) en een afname van de kosten van de gezondheidszorg. Dit laatste blijkt
achteraf niet te kloppen door verschillende andere oorzaken waar we nu niet op in willen
gaan.
Voor de patiënt kan voorlichting gunstige gevolgen hebben, zoals een beter contact met
behandelaars en verzorgers tijdens de opname, een voorspoediger genezing en minder
problemen bij het verder herstel en bij de soms noodzakelijke aanpassingen in de leefwijze
(Sassen, 2000). Dit leidt dus tot een verhoging van de kwaliteit van leven, vooral van diegene
met een langdurige ziekte of handicap, zoals we dit ook veel tegenkomen in het ULCD.
Uit een onderzoek wat is uitgevoerd over de mate van tevredenheid bij wel of niet gegeven
voorlichting blijkt dat men meer tevreden is over gegeven zorg als hierbij ook voorlichting
gegeven is, al lijkt deze toename van tevredenheid per patiëntencategorie sterk te verschillen
(Bakke, 2000).
Uit een meta-analyse over de effecten van patiëntenvoorlichting (Cuisinier, 1986) blijkt dat
het effect van voorlichting op kennis, houding, besluitvaardigheid, vaardigheden, gedrag,
fysiologische maten en tevredenheid bijna allen positief zijn. De effecten verschillen sterk
naarmate meer aandacht is besteed aan uitgebreide interventies van voorlichting.
Het blijkt dat een brede, op het gedrag gerichte aanpak van de voorlichting, waarin
verschillende voorlichtingstechnieken en –hulpmiddelen worden gecombineerd, effectiever is
dan een enkelvoudige didactische aanpak.
Wel blijkt het effect van voorlichting over de lange-termijn, na 1 tot 4½ jaar, erg klein
geworden. Verklaringen hiervoor die de onderzoekers aandragen zijn: Een te geringe duur of
te simpele opzet van het interventieprogramma, het wegvallen van dat wat de interventie
succesvol maakte (bv de steun in de rug die deze gaf) en het verminderen van de steun van de
omgeving voor het handhaven van de verandering. Dit geeft aan dat het erg moeilijk is om de
juiste voorlichting te geven die iemand specifiek nodig heeft en dit ook op lange termijn vol te
houden. Een aspect om rekening mee te houden in ons onderzoeksproject.
3.4 De eisen en voorwaarden aan voorlichting
De eisen:
Het is duidelijk dat voorlichting en begeleiding zowel in het ziekenhuis als daarna een steeds
belangrijkere rol spelen. Deze kwam er tot voor kort bekaaid vanaf in vergelijking met de
medisch-technische zorg. De kwaliteit hing sterk af van de toevallige omstandigheden op de
werkplek en de persoonlijke betrokkenheid van de arts en verpleegkundige.
Dit is nu sterk veranderd. Het recht op goede voorlichting wordt nu algemeen erkend en er
zijn duidelijke afspraken gemaakt tussen de medische professie en de overkoepelende
organisaties van patiëntenverenigingen. De laatste afspraken staan vermeld in de Wet
13
Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO), opgesteld in 1995. In deze wet worden
de rechten en plichten van de hulpverlener en de opdrachtgever, vaak de patiënt zelf of een
derde persoon, geregeld.
Voor ons onderzoek is van belang wat in deze wet over voorlichting wordt vermeld. Dit staat
vermeld in artikel 448. Lid 1: De hulpverlener licht de patiënt op duidelijke wijze, en
desgevraagd schriftelijk in over het voorgenomen onderzoek en de voorgestelde behandeling
en over de ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de behandeling en de gezondheidstoestand
van de patiënt. De hulpverlener licht een patiënt die de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft
bereikt op zodanige wijze in als past bij zijn bevattingsvermogen.
Lid 2: Bij het uitvoeren van de in lid 1 neergelegde verplichting laat de hulpverlener zich
leiden door hetgeen de patiënt redelijkerwijze dient te weten t.a.v.:
a. De aard en het doel van het onderzoek of de behandeling.
b. De te verwachten gevolgen en risico’s daarvan voor de gezondheid van de patiënt.
c. Andere methoden van onderzoek of behandeling die in aanmerking komen.
d. De staat van en de vooruitzichten m.b.t. diens gezondheid voor wat betreft het terrein van
het onderzoek of de behandeling.
Lid 3: De hulpverlener mag de patiënt bedoelde informatie slechts onthouden voor zover het
verstrekken ervan kennelijk ernstig nadeel voor de patiënt zou opleveren. Indien het belang
van de patiënt dit vereist, dienst de hulpverlener de desbetreffende inlichtingen aan een ander
dan de patiënt te verstrekken. De inlichtingen worden de patiënt alsnog gegeven, zodra
bedoeld nadeel niet meer te duchten is. De hulpverlener maakt geen gebruik van zijn in de
eerste volzin bedoelde bevoegdheid dan nadat hij daarover een andere hulpverlener heeft
geraadpleegd.
Daarnaast kan de patiënt in beginsel afstand doen van het recht op informatie (art 449) en is
voor verrichtingen ter uitvoering van de behandelingsovereenkomst zijn toestemming vereist
(art 450). De patiënt heeft ook recht op schriftelijk vastleggen van deze toestemming (art
451). Daarnaast heeft de patiënt de plicht om naar beste weten inlichtingen te geven en
medewerking te verlenen die de hulpverlener nodig heeft voor het uitvoeren van de
overeenkomst (art 452). In art 454 t/m 457 komen aan de orde de dossierplicht, de plicht een
verklaring van de patiënt aan het dossier toe te voegen, de bewaartermijn, het
vernietigingsrecht, het recht op inzage en afschrift van de patiënt en de geheimhoudingsplicht
van de hulpverlener (Biesaart, 1995). Van deze artikelen is voor ons alleen van belang dat
deze rechten vermeld staan in de afdelingsklapper die meegenomen zal worden in dit
onderzoek.
Omdat in een algemeen ziekenhuis naast medische specialisten veel verschillende
hulpverleners werken, is voor de uitvoering van de eisen van de WGBO een multidisciplinaire
aanpak aangewezen. Welke taak hebben de verschillende hulpverleners en welk deel van de
taak ligt bij de patiënt zelf? In heel veel ziekenhuizen functioneert een coördinator
patiëntenvoorlichting die de ontwikkeling van de patiëntenvoorlichting organiseert en
stimuleert. Steun en medewerking van de medische specialisten is daarbij nodig. Maar zelfs
als de medische specialisten enthousiast meewerken, blijft implementatie van de WGBO
moeilijk. De wet is niet toegespitst op de praktijk van elk ziekenhuisspecialisme. Eén van de
grootste bezwaren is dat, hoewel gesproken wordt van patiëntenvoorlichting, de nadruk vooral
ligt op het informed consent. Het zou jammer zijn als de huidige wetgeving ertoe zou leiden
dat er een handtekeningenjacht ontstaat, die immers volkomen voorbij zou gaan aan de
wezenlijke intenties die de drijfveer vormen voor echte patiëntenvoorlichting.
De medische specialisten hebben in een stafbesluit gekozen voor een participatiemodel.
Patiënt èn arts hebben de verantwoordelijkheid. Als een patiënt duidelijk niet geïnteresseerd
14
is, heeft de arts niet de plicht als een robot dezelfde hoeveelheid informatie af te draaien als
bij een patiënt die wel belangstelling heeft. Daarnaast zal de voorlichting vastgelegd worden
in de status. Voorlichting is een taak van de arts, verpleegkundige en fysiotherapeut, dus het is
raadzaam te werken aan één daarvoor bestemd blad waarop de verschillende disciplines
noteren welke voorlichting is gegeven. Daarnaast worden binnen de medische specialisten
voorstellen gedaan welke risico’s genoemd moeten worden bij de voorlichting.
Een groot nadeel is dat bij het invoeren van de WGBO geen kostenplaatje is meegenomen.
Zoals de situatie nu is kan een arts voor slechts een beperkt aantal patiënten kwalitatief
hoogwaardige multimethodische voorlichting realiseren. Men is opgezadeld met eisen
waarvan de invulling tijd kost, en dus geld (Beek, 1996).
De voorwaarden:
Enkele voorwaarden voor effectieve voorlichting zijn (Have, 2001):
1 Afstemming van de voorlichting op het referentiekader van de patiënt. Twee zaken spelen
dan een belangrijke rol. Namelijk: wat is de copingstrategie van de patiënt? En: Hoe wordt de
informatie verwerkt?
Er zijn twee soorten copingstrategieën te onderscheiden bij voorlichting:
-avoiders: vermijden om te denken aan in hun ogen bedreigende situaties.
-sensitizers: over alles tekst en uitleg willen hebben om zich zo goed mogelijk voor te kunnen
bereiden.
Om het referentiekader van de patiënt te leren kennen zal de voorlichter eerst vragen moeten
stellen om de patiënt te leren kennen: zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid, vragen/
behoeften/wensen t.a.v de voorlichting, opvattingen, opleiding en voorkennis (Maertens,
2000).
Daarnaast heeft iedere patiënt zijn eigen specifieke voorkeur waarop de aangeboden
informatie het best verwerkt wordt:
-via het zien
-via het gehoor
-via het ervaren
Het is dus belangrijk bij voorlichting de verschillende zintuigen aan te spreken en achteraf na
te vragen wat de patiënt heeft onthouden en begrepen. Dit blijkt ook een goede stimulans te
zijn om gegeven voorlichting beter te laten onthouden.
2 Afstemming van de voorlichting tussen disciplines.
Dit is al grotendeels genoemd in de vorige alinea. Wanneer iedere discipline afzonderlijk de
patiënt voorlicht, leidt dat gemakkelijk tot tegenstrijdige adviezen. Hierdoor ontstaat
verwarring en onzekerheid bij de patiënt. Om dat te ondervangen kan men gebruik maken van
voorlichtingsprotocollen waarin beschreven staat welke discipline wat en wanneer zegt en/of
doet.
3 Aandacht voor het relationele aspect.
De verpleegkundige zal niet alleen bezig moeten zijn met wat zij zegt, maar ook aandacht
moeten hebben voor de relationele aspecten tussen haar en de patiënt.
Tenslotte is de rol van de mantelzorg erg belangrijk bij het geven van voorlichting, omdat
deze een belangrijke rol speelt als het gaat om het instandhouden van gedragsverandering en
het aanhouden van de voorgeschreven instructies. Het betrekken van de mantelzorg bij de
voorlichting is belangrijk maar zal heel flexibel moeten worden ingevuld. Enkele richtlijnen
zijn bv.:
-De naaste loopt een dag mee met de verpleegkundige.
15
-De patiënt gaat met proefverlof waarna dit geëvalueerd met de patiënt en de mantelzorg.
-Er vindt een gesprek plaats tussen mantelzorg, patiënt en verpleegkundige over de situatie
thuis, m.b.v informatiebrochures.
-Men geeft de mantelzorg adressen van patiëntenverenigingen.
3.5 Het belang van de attitude bij het geven van voorlichting
In de WGBO en ook in de hierop gebaseerde modelregeling arts-patiënt (NPCF/KNMG,
1998) wordt niet genoemd welke attitude de juiste is bij het geven van voorlichting. Vanuit de
patiënt gezien maakt een goede attitude een groot deel uit van het gevoel van vertrouwen en
tevredenheid die men heeft op een afdeling en/of bij een bepaalde arts. Zie ook onder de
alinea ‘het belang van tevredenheid voor kwaliteit van zorg’.
In elk geval is in de opleiding voor verpleegkundigen steeds meer plaats ingeruimd voor de
communicatieve vaardigheden van toekomstige verpleegkundigen.
Optimale communicatie verlangt als attitude: ‘Maximale nabijheid met behoud van distantie’.
Hiermee wordt bedoeld dat de verpleegkundige enerzijds in staat moet zijn om zich in te
leven in de belevingswereld van de patiënt. Anderzijds wordt van de verpleegkundige
verwacht dat zij de juiste afstand kan bewaren opdat er sprake blijft van een
hulpverlenersrelatie.
Omdat wij in ons onderzoeksproject vooral de voorlichting tijdens de anamnese willen
onderzoeken, willen wij hier nog even ingaan op het anamnesegesprek. Er worden namelijk
hoge eisen gesteld aan zowel de kwaliteit van de verzamelde gegevens als aan de manier
waarop men gegevens verzamelt.
Het doel van de anamnese is: Inzicht verkrijgen in de gebruikelijke levens- en
gezondheidspatronen van de persoon, de verstoringen die zich hierin hebben voorgedaan als
gevolg van de gezondheidsproblematiek en de reacties van de persoon hierop, zodat de
aangeboden zorg een optimaal persoonsgericht karakter krijgt.
Er zijn 4 doelstellingen te onderscheiden:
-Een begin maken van een vertrouwensrelatie.
-Het verzamelen van gegevens.
-Het voorlichten over de betreffende behandeling of onderzoek en de consequenties hiervan.
-Het informeren over de gang van zaken op de afdeling.
Deze doelstellingen vragen de volgende communicatieve vaardigheden:
-Vertrouwensrelatie: actief luisteren en vaststellen van procedures. Hiermee wordt bedoeld
dat de verpleegkundige zorgt voor privacy, vertelt over het doel van het gesprek, een
tijdsindicatie geeft en vertelt wat er met de gegevens gebeurt.
-Verzamelen gegevens: vragen stellen, actief luisteren en proactiviteit. Hiermee wordt
bedoeld dat de verpleegkundige de vragen van het anamneseformulier verwerkt in het
gesprek, gerichte vragen stelt over het copinggedrag van de patiënt en de (on)mogelijkheden
van de mantelzorg en uitleg geeft bij sommige vragen die voor de patiënt onlogisch zijn.
-Voorlichting geven - informatie verstrekken: aanvoelen wanneer de patiënt open staat voor
deze informatie. De verpleegkundige kan ervoor kiezen deze informatie later op de dag te
geven.
Daarnaast zijn de volgende algemene communicatieve vaardigheden van belang bij elke
contact met de patiënten:
16
1. Het is voor de patiënt belangrijk dat je hem een warm hart toedraagt, dat je de patiënt graag
verpleegt om wie hij is en dat je respect hebt voor de wijze waarop hij met zijn ziekte omgaat.
Eigen voorkeuren, sympathieën of antipathieën dienen ondergeschikt te blijven.
2. Het is goed om stil te staan bij je eigen referentiekader die anders kan zijn dan die van de
patiënt. Dit kader speelt namelijk een belangrijke rol bij het interpreteren van de signalen die
op je afkomen. Bij professionele communicatie wordt het referentiekader van de patiënt als
uitgangspunt genomen. Het gaat daarbij om hoe de patiënt de gezondheidsverstoring ervaart
en wat dat voor hem betekent.
3. Het is van belang een goed evenwicht te houden tussen nabijheid en distantie, dus vast te
houden aan maximale nabijheid met behoud van distantie.
Enkele valkuilen in de communicatie die gemakkelijk kunnen ontstaan tijdens het geven van
voorlichting:
1. Problemen bij het aansluiten op het referentiekader van de patiënt. Deze doen zich vooral
voor bij:
-Cultuurverschillen, niet alleen bij culturen uit andere landen, maar ook culturen in Nederland
kunnen sterk verschillen.
-Onervarenheid van de patiënt waardoor deze slecht aan kan geven wat zijn beleving is bij
zijn ziekte en wat dat voor hem betekent. Alles is nieuw, vreemd en eng, zoadat het verstandig
is informatie meerdere keren te herhalen.
-Ervarenheid van de patiënt kan een onoverzichtelijke opeenstapeling van allerlei gedragingen
geven die het voor de verpleegkundige niet gemakkelijk maken achter de werkelijke
problemen te komen. Daarnaast is het verstandig ervaren patiënten die wel goed in staat zijn
de beleving over hun ziekte onder woorden te brengen, als gelijkwaardige gesprekspartner te
benaderen.
2. Patiënten zijn zich sterk bewust van de schaarste van tijd, die in een aantal gevallen een
extra barrière vormt om vragen te stellen. Patiënten verwachten/hopen daardoor dat
hulpverleners op eigen initiatief voorlichting geven. Omgekeerd geven hulpverleners, door de
schaarste aan tijd, pas voorlichting als patiënten daar nadrukkelijk en expliciet om vragen.
Ook bestaat het gevaar dat gegeven voorlichting in de haast ongericht gegeven wordt, dus niet
op de patiënt gericht.
Dat levert het gevaar op dat onvoldoende voorlichting of tegenstrijdige voorlichting juist meer
tijd kost, voor meer angst en stress bij de patiënt zorgt en leidt tot mogelijke heropnames of
ineffectief gebruik van de thuiszorg.
3. Communiceren bestaat voor 93% uit non-verbale communicatie: lichaamstaal en intonatie
van de stem. Op dit vlak kan grote miscommunicatie ontstaan. Iedere verpleegkundige
reageert anders op de non-verbale signalen die zij opvangt. In de opleiding wordt geleerd hier
oog voor te krijgen en te leren indien nodig ook op andere manieren te reageren op deze
signalen, zoals communicatie beter zal verlopen (Have, 2001).
3.6 Het belang van schriftelijke informatie aan de patiënten
Uit een onderzoek over de evaluatie van een algemene verblijfsbrochure in een ziekenhuis
komt als conclusie dat patiënten die de brochure hebben gelezen, beschikken over significant
meer ziekenhuiskennis en significant meer tevreden zijn over de ontvangen informatie dan
patiënten die de brochure niet hebben gelezen (Borgers, 1988).
17
In dit onderzoek zijn deze brochures al vóór de opname naar hun thuisadres gestuurd, dus dat
is een andere situatie dan we in het ULCD gezien hebben.
Toch staan er in dit onderzoek gegevens die zeker van belang zijn voor het evalueren van de
informatiemap van de ULCD.
De patiënten blijken meer tevreden te zijn over de ontvangen informatie die in de brochure
staat dan over de informatie die niet in de brochure beschreven wordt.
Van belang zijn vooral de persoonskenmerken die onderzocht zijn over welke patiënten de
brochure lezen. Met name hoger opgeleide patiënten en degenen die minder last hebben van
gevoelens van externe beheersing blijken de brochure meer te lezen, kritischer naar de tekst te
kijken en de kennis goed in zich op te nemen. Ook patiënten die langer in het ziekenhuis
verblijven lezen de brochure meer.
Over het algemeen blijkt ook hier weinig kritiek geleverd te worden op de inhoud van de
brochure.
Daarnaast moeten we niet van de gedachte uitgaan dat de functie van de brochure voor alle
patiënten hetzelfde zou zijn, zie ook onder de alinea ‘de eisen en voorwaarden voor goede
voorlichting’, waarin vermeld staat dat iedere patiënt zijn eigen voorkeur heeft waarop
aangeboden informatie het beste verwerkt wordt.
Schriftelijke informatie werkt het beste bij patiënten die zelf achter informatie aangaan, zoals
de hoger opgeleide patiënten en degenen met een interne beheersingsoriëntatie.
Men raadt in dit onderzoek aan om schriftelijke informatie systematisch te evalueren. Hierin
moet met nauwkeurig ingaan op de inhoud van de brochures en het gebruik, de waardering en
de kennis over de brochures. Een goed uitgangspunt voor ons onderzoeksproject.
18
4. Methode van onderzoek
4.1 Verschillende methoden voor het meten van patiënttevredenheid over voorlichting
Er is nog weinig empirisch onderzoek gedaan naar de mate waarin onderzoeksmethodische
factoren van invloed zijn op de resultaten van tevredenheidsonderzoek onder patiënten in
Nederland. Ook buitenlandse onderzoeken leiden niet tot eenduidige conclusies.
Uit verschillende onderzoeken van Visser (1988b) naar de beste manier van het meten van
tevredenheid blijkt dat patiënten bij schriftelijke enquêtes niet vaker ontevreden zijn dan bij
mondelinge enquêtes. Wel worden bij schriftelijke enquêtes vaker klachten geuit over de
verzorgingsaspecten, maar bij mondelinge enquêtes is meer kritiek gevonden op de medische
informatieverstrekking.
Het verschil tussen open en deels gesloten vragen heeft als resultaat dat patiënten in open
vragen meer kritiek uiten over sociaal-emotionele aspecten van de zorg. Bij het specificeren
van de vragen waarop men een rapportcijfer kon geven blijkt men voor enkele vragen soms
een lager cijfer te geven wat men in de open vragen niet heeft genoemd als kritiekpunt, zo ook
geeft men soms hogere cijfers voor enkele vragen wat niet is terug te vinden in de antwoorden
van de open vragen. Hieruit blijkt dat het specificeren van de vragen meer resultaat oplevert
dan een beperkter aantal open vragen.
In de antwoordmogelijkheden is onderzoek gedaan naar het verschil in beantwoorden bij
positief geformuleerde vragen of negatief geformuleerde vragen. Hier bleek uit dat de
patiënten gemiddeld meer instemmen met de positief geformuleerde vragen.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de verschillende schalen van antwoordmogelijkheden.
Hier blijkt dat er geen verschillen bestaan tussen het uiteindelijke resultaat.
Uit het verschil in tevredenheid tussen ex-patiënten en nog opgenomen patiënten zijn in de
verschillende onderzoeken verschillende resultaten gevonden. Blijkbaar is er weinig verschil
in de resultaten. Wel is in één onderzoek waarin patiënten zowel thuis als in het ziekenhuis
mondeling ondervraagd zijn meer kritiek op de medische en verpleegkundige behandeling.
naar boven gekomen bij de patiënten thuis. In dit onderzoek is ook een iets lagere
tevredenheidsscore gevonden op de evaluatie van de contacten met de artsen en de medische
informatie bij de patiënten thuis.
Ook is onderzoek gedaan naar het tijdstip van ondervragen: 4 groepen die verschilden in het
aantal dagen dat zij vóór ontslag werden ondervraagd en 4 groepen die verschilden in
tijdstippen na ontslag. Er bleek geen verband te bestaan tussen deze tijdstippen en de mate
van tevredenheid, dus het tijdstip van enquêteren voor het ontslag heeft geen invloed op de
hoogte van de mate van tevredenheid.
Als algemene conclusie kan worden genoemd dat het veelal gehanteerde eenvoudige
evaluatiemodel een bruikbaar model blijkt te zijn. Er kan in patiëntenonderzoeken gebruik
gemaakt worden van gesloten vragen met mogelijkheid om opmerkingen te maken. Wat
betreft de volgorde van de vragen verdient het aanbeveling de tevredenheidsvragen vooraf te
laten gaan door het vragen naar de feitelijke aspecten van de voorlichting. Daarnaast dienen
de tevredenheidsvragen zo gestructureerd en concreet mogelijk te zijn. In de
antwoordcategorieën dient men zeer algemene tevredenheidsuitspraken te vermijden. Sociale
wenselijkheid blijft in welk onderzoek dan ook een grote rol spelen.
Hieruit blijkt dat de methode van het UMC voldoet aan de gestelde eisen voor het meten van
gegeven voorlichting in het ziekenhuis.
19
Daarnaast heeft het CBO een handleiding ontwikkeld om schriftelijke enquêtes op te stellen
voor het meten van patiënttevredenheid. Dit zijn enquêtes over het meten van de mate van
tevredenheid over de totale behandeling. In deze handleiding komen aandachtpunten aan bod
die men kan gebruiken voor het formuleren van vragen en antwoordcategorieën. Men geeft
advies over het testen van de vragenlijst, introductiebrief, de verwerkingsfase en de
verbeterfase. De handleiding van het CBO is bestemt voor alternatieve therapeuten en hun
patiënten. Dit maakt vergelijking met een tevredenheidsonderzoek in het ziekenhuis wel
moeilijk.
We hebben helaas geen onderzoek gevonden waarin men zich concentreerde op alleen het
aspect voorlichting in het ziekenhuis zoals wij dat van plan zijn te doen.
4.2 De methode van het UMC
In het meetinstrument van het UMC zijn, volgens de inleiding, diverse kwaliteitsnormen
verwerkt, zoals uit de WGBO, KZ (Kwaliteitswet Zorginstellingen), de NIAZ-PACE-normen
en normen vanuit de literatuur.
Helaas kent het meetinstrument geen literatuurlijst, en is deze ook met geen mogelijkheid te
achterhalen. Hierdoor kunnen wij deze bewering niet nachecken. Wel kunnen wij nagaan of
de eisen van het WGBO erin zijn verwerkt en ook of de eisen die vermeld staan in het
kwaliteitshandboek van het ULCD, terug te vinden zijn in de vragen. Dit blijkt het geval te
zijn.
Het meetinstrument van het UMC bestaat uit gesloten vragen waarop men kan antwoorden
met ja of nee. In deze vragen wordt vooral gevraagd naar feitelijke informatie. Dus of de
voorlichting die op de afdeling gegeven zou moeten worden ook daadwerkelijk is gegeven.
Daarnaast vraagt men de patiënt naar zijn mening hierover. Er is naast de gesloten vragen
mogelijkheid om opmerkingen kwijt te raken. Ook worden een aantal open vragen gesteld.
De enquêtes worden mondeling afgenomen waardoor wij in staat zijn door te vragen als daar
aanleiding voor is. Het ziekenhuis is klein genoeg om dit te realiseren en ook het stafbureau
lijkt open te staan voor beleidsveranderingen op basis van resultaten van een beperkt aantal
patiënteninterviews.
Het voordeel van dit meetinstrument is dat ook (schriftelijke) enquêtes gehouden zullen
worden onder de zorgverleners zodat de gegeven voorlichting goed in kaart wordt gebracht.
Daarnaast is het mogelijk om een vergelijkingen te trekken met resultaten van 8 andere
afdelingen van het UMC. Ook is dit meetinstrument verkocht aan zo’n 75 andere
ziekenhuizen, zodat wij kunnen nagaan of deze daadwerkelijk gebruik hebben gemaakt van
dit meetinstrument, en dus meer vergelijkingen kunnen trekken. Vooral met dezelfde
afdelingen wat betreft de patiëntencategorie zal vergelijking mogelijk zijn. In één onderzoek
is de conclusie getrokken dat men beter kan vergelijken met afdelingen met dezelfde
patiëntencategorie, dan met verschillende afdelingen uit hetzelfde ziekenhuis. In het eerste
geval bleken veel meer overeenkomsten te bestaan dan men had verwacht. Ook dit is een
indicatie dat de patiënttevredenheid van meer afhangt dan alleen van goede zorg (Visser,
1988).
4.3 Betrouwbaarheid en validiteit van de methode van het UMC
Het meetinstrument is uitgetest op 8 verschillende afdelingen van het UMC. Hierna zijn een
aantal aanpassingen geweest waarna het instrument vrijgegeven is. In het UMC St. Radbout is
men op dit moment bezig op veel meer afdelingen interviews af te nemen op basis van dit
20
instrument. Volgens de inleiding bij dit meetinstrument is dit meetinstrument valide en
betrouwbaar. Meer informatie zou in een bijgevoegd verslag staan. Deze hebben wij
opgevraagd en is onderweg naar ons toe.
Dus op dit moment kunnen wij hier nog niets zeggen over de betrouwbaarheid en validiteit
van dit meetinstrument.
4.4 De aanvullingen op de methode van het UMC
Naast dit meetinstrument hebben wij een aantal vragen toegevoegd waar het naar ons idee aan
ontbrak in dit meetinstrument. Zo wordt door ons meer specifiek gevraagd naar de informatie
die de verpleegkundige heeft gegeven en vragen wij meer specifiek naar voorlichting die
volgens de protocollen aan bepaalde patiëntengroepen gegeven zou moeten zijn.
Ook hebben wij de vragen over voorlichting door de co-assistent (die hier niet aanwezig is)
vervangen door vragen over de voorlichting door de fysiotherapeut. Deze heeft namelijk in dit
ziekenhuis een belangrijke rol. Deze antwoorden kunnen wij helaas dan niet vergelijken met
gevonden resultaten van andere afdelingen.
Daarnaast hebben wij wat meer specifieke vragen gesteld over de gebruikte informatieklapper
van het ziekenhuis.
Verder hebben wij een aantal open vragen toegevoegd over de mate van tevredenheid van de
patiënten over hun omgeving/kamer. Als patiënten ook verschillend antwoord geven op de
mate van hun tevredenheid over hun omgeving/kamer, hoewel deze voor elke patiënt gelijk is,
dan is daaruit een betere conclusie te trekken over de mate van hun tevredenheid over de
gegeven voorlichting. Daarnaast hebben wij meer ruimte gegeven aan het maken van
opmerkingen over aspecten van de voorlichting.
4.5 Procedure
4.5.1 Opzet van het onderzoek
Het meetinstrument schrijft ons voor dat wij eerst de gebruikte normen voorleggen aan
de disciplines die bij de voorlichting betrokken zijn. 10% van deze medewerkers zal
z’n instemming moeten geven over deze normen. Dit doen wij via een brief waarin wij
de verschillende disciplines informeren over het doel en de werkwijze van ons
onderzoek, met daarin ook de verwachte voordelen van dit onderzoek voor de afdeling
en vragen te reageren op de gebruikte normen door middel van een schriftelijke reactie
die men kan deponeren in een doos op de afdeling. Deze brief geven wij aan alle
medewerkers, zodat de kans groot is dat 10% hierop zal reageren.
We laten ons gezicht ook regelmatig zien op de afdeling en proberen zo een band op te
bouwen met de verschillende disciplines. Zo hopen wij op een maximale medewerking
bij dit onderzoek.
Hierna willen wij eerst een proef nemen met het interviewen van 2 patiënten. Hierdoor
hopen wij duidelijk te krijgen of de gestelde vragen helder geformuleerd zijn.
Vanaf begin juli gaan wij van start met het interviewen van zo’n 25 patiënten.
Daarnaast heeft het meetinstrument ook schriftelijke enquêtevragen voor de
verschillende disciplines die bij de voorlichting betrokken zijn. Deze willen wij in
dezelfde periode via de postvakjes verspreiden onder de disciplines en een doos op de
afdeling zetten waarin men de vragenlijsten kan deponeren.
21
Het meetinstrument kent ook een uitgebreidere vragenlijst voor een paar medewerkers
van de afdeling waarin dieper doorgevraagd wordt naar het hele voorlichtingstraject:
Bv. welke discipline geeft wanneer voorlichting? Welke afspraken zijn hierover
gemaakt op de afdeling? Deze willen wij in overleg met het hoofd van de afdeling aan
een paar medewerkers geven.
4.5.2 Toestemmingsprocedure
Wij willen de secretaresse vragen onze toestemmingsbrief in het verpleegdossier toe te
voegen. Daarnaast willen wij de verpleegkundigen vragen of zij tijdens het
opnamegesprek toestemming willen vragen aan de patiënten die voor dit onderzoek in
aanmerking komen. Voor dit onderzoek komen alle patiënten in aanmerking die
gepland opgenomen worden, dus niet de spoedopnames.
Verder willen wij in de teampost een lijst ophangen met de data dat wij aanwezig
zullen zijn voor het houden van de interviews waarop zij de tijd die zij met de patiënt
hebben afgesproken voor dit interview kunnen noteren. Wij willen hieraan een
maximum stellen per dag.
4.5.3 Meetmomenten
Dit onderzoek kent één meetmoment, namelijk 1 tot 4 dagen na opname. Dan hopen
wij dat de patiënt nog weet welke voorlichting deze heeft gekregen in de afgelopen
dagen en vooral op de opnamedag.
De schriftelijke enquêtes onder de andere disciplines zijn ook eenmalig.
5. Komende tijdsplanning:
Datum
18 mei
Actie
Uitdelen van de informatiebrief met de
normenlijst
Vragen van verpleegkundige om 2 patiënten te
selecteren voor een proefinterview
26 mei Houden van proefinterviews
vakantie
Vanaf
Lijst ophangen welke dagen wij interviews
half juni kunnen houden
Juli-sept Houden van +/- 25 interviews met patiënten
Schriftelijke enquête disciplines
Uitgebreide schriftelijke enquête voor paar
medewerkers van de afdeling
Vanaf
Verwerking resultaten
okt
22
Nodig
Doos+ informatiebrief disciplines
en normenlijsten.
Informatiebrief patiënten
Vragenlijst patiënten
Lijst+hernieuwde oproep tot
medewerking
Definitieve vragenlijst patiënten
Enquête disciplines
Uitgebreide enquête
6. Literatuurlijst
Onderzoeken/artikelen:
1 Aast van der M.M.G., Boumans N.P.G., & Landeweerd J.A. (1994). Correlaten van de
kwaliteit van de verpleegkundige zorg. De relatie tussen de kwaliteit van de verpleegkundige
zorgverlening enerzijds en de stressbeleving, tevredenheid van patiënten en tevredenheid van
verpleegkundigen anderzijds.
Verpleegkunde, 2, 71-82.
2 Autier P., Brédart A., Didier F., Fonzo D., Haes de J.C.J.M., Razavi D., Robertson C., &
Scaffidi E. Assessment of Quality of Care in an Oncology Institute Using Information on
Patients’ Satisfaction
Oncology, nog terug zoeken.
3 Baker R. (1997). Pragmatic model of patient satisfaction in general practice. Progress
towards a theory.
Viewpoint, nog terug zoeken.
4 Bakke P.S., & Gallefoss F. (2000). Patient satisfaction with healthcare in asthmatics and
patient with COPD before and after patient education.
Respiratory Medicine, nog terug zoeken.
5 Beek van der J.L.M., Lommen E.J.P., & Meuwissen J.H.J.M. (1996). De WGBO in het
algemeen ziekenhuis. Voor patiëntenvoorlichting is een multidisciplinaire aanpak
noodzakelijk.
Medisch Contact, 2 , 888-889
6 Borgers M.Th.A., Visser A.Ph., Rijksuniversiteit Limburg, & Vakgroep Economie van de
Gezondheidszorg. (1988). Evaluatie van schriftelijk voorlichtingsmateriaal. Gebruik,
waardering en kennis van een algemene verblijfsbrochure in het ziekenhuis.
Soc. Gezondheidszorg, 66, 281-283.
7 Cuisinier M.J., Graauw de C.P.H.M., & Hutjes J.M. (1986). Effecten van
patiëntenvoorlichting: Een meta-analyse van 16 onderzoekingen.
Gezondheid en Samenleving, 4, 229-236.
8 Kistemaker J.W.G., & Visser A.Ph. (1995). Betekenis van tevredenheid van patiënten voor
kwaliteit van zorg. Een zorginhoudelijke, bedrijfskundige en dienstverlenende benadering.
Tijdschrift Soc. Gezondheidszorg, 73, 214-223.
9 Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO. (2002). ’ De patiënt als spiegel’
schriftelijke enquêtes als instrument om tevredenheid van patiënten/cliënten te meten.
Handleiding voor beroepsorganisaties in de gezondheidszorg.
Internet 10/4/04. http://www.cbo.nl/misc/bestel
10 Ross C.K., Sinacore J.M., & Steward C.A. (1995). A Comparative Study of Seven
Measures of Patient Satisfaction.
Medical Care, 33, 392-406.
23
11 Visser A.Ph. (1988a). Voorlichting in het ziekenhuis. Verschillen in tevredenheid, kennis
en emotionele toestand tussen jongere en oudere patiënten.
Gerontologie Geriatrie, 19, 113-119.
Boeken:
1 Altena van R., Graaff van de M., Molema J., Mostert R., Rijssenbeek-Nouwens L., Roldaan
A.C., & Thijs-van Nies J.M.E. (1995). Productbeschrijving van de behandeling van
volwassenen in het astmacentrum.
Groningen: Het Grafisch Huis.
2 Altena van R., & Lange de W. (1998). Tuberculose. De behandeling in een
tuberculosecentrum.
Scheemda: Actief.
3 Ariëns H., Hendriks L., Hollands L., & Verheggen F. (2002). Elementen van kwaliteitszorg.
Begrippen en opvattingen over kwaliteitszorg.
Utrecht: Lemma BV.
4 Biesaart M.C.I.H., & Sluyters B. (1995). De geneeskundige behandelingsovereenkomst. Na
invoering van de WGBO.
Zwolle: Tjeenk Willink.
5 Giesberts M. (2003). Kwaliteitshandboek ULC 1 & 2 Dekkerswald.
Groesbeek, eigen uitgave.
6 Have ten E.C.M. (2001). De patiënt centraal. Communicatieve vaardigheden voor
verpleegkundigen.
Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
7 KNGF en Landelijk Platform patiënten/consumenten. (1991). Modelregeling
fysiotherapeut-patiënt.
Amersfoort/Utrecht: onbekend.
8 Maertens N., & Maris N. (2000). Patiëntgericht voorlichten. Leerboek voor
verpleegkundigen.
Amsterdam: SWP.
9 Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie. (1996). Algemene kwaliteitscriteria. De
kwaliteit van gezondheidszorg in patiëntenperspectief.
Utrecht: NP/CF.
10 Nederlandse Patiënten/Consumenten Federatie., & Koninklijke Nederlandse Maatschappij
tot bevordering der Geneeskunst. (1998). Modelregeling arts-patiënt.
Utrecht: KNMG / NP/CF.
11 NP/CF, & Santen van J. (2002). Uw rechten als patiënt (WGBO). Serie patiëntenrecht.
Utrecht: NP/CF.
24
12 Onbekend. (1991). Handboek Coördinator Patiëntenvoorlichting (pp 1-18).
Amsterdam: onbekend.
13 Sassen B. (2000). Gezondheidsvoorlichting en preventie. Leidraad voor verpleegkundigen.
Maarssen: Elsevier gezondheidszorg.
14 Visser A. Ph. (1988b). Onderzoek naar de tevredenheid van ziekenhuispatiënten. Doel,
methode en beleid.
Lochem: Tijdstroom.
15 Versteegen G.J., Wiel van de H.B.M., & Wouda J., (1999). Voorlichting en begeleiding.
Communicatieve vaardigheden voor verpleegkundigen.
Assen: Van Gorcum.
Protocollen/instructies:
1 Handleiding meetinstrument kwaliteit patiëntenvoorlichting.
Nijmegen, 2000
2 Hof G.J. (2002). Opnameprocedure Klinische afdelingen ULCD. Procedures afdeling
ULCD.
Groesbeek.
3 Onbekend. Behandelwijzer Chemotherapie. UMC St. Radboud. Informatieboekje voor de
patiënten.
Uitgever en jaar: onbekend
4 Pols M. (2002). Begeleiden geplande opnames. Werkinstructie Receptie polikliniek ULCD.
Groesbeek.
5 Werkgroep patiënten en personeelsvoorlichting. Wegwijzer Universitair Longcentrum
Dekkerswald. Patiënteninformatie verpleegafdelingen 1 en 2.
6 Werkgroep TBC. (2004). Directly Observed Therapy ( D.O.T.) Werkinstructie afdeling
ULCD.
Groesbeek.
7 Werkgroep TBC. (2002). TBC; Checklist afspraken bij opname. Protocol afdeling ULCD.
Groesbeek.
25
Download