Definities van kwetsbaarheid (theorie)

advertisement
17
Definities van kwetsbaarheid
(theorie)
Erik van Rossum en Linda Op het Veld
Samenvatting
Het begrip kwetsbare oudere is relatief nieuw, maar is de laatste twee
­decennia steeds meer ingeburgerd geraakt bij hulpverleners, beleidsmakers,
cliëntenorganisaties, verzekeraars en andere betrokkenen. Door verschillende perspectieven op kwetsbaarheid is nog altijd discussie gaande over de
aard en definitie van dit begrip. Men is het er wel over eens dat kwetsbare
ouderen een vergroot risico lopen op negatieve gezondheidsuitkomsten,
zoals functiebeperkingen, opname in een ziekenhuis of zorginstelling en
zelfs overlijden. Voortvloeiend uit de discussie over de aard en definitie zijn er
verschillende meetinstrumenten ontwikkeld om deze groep ouderen in kaart
te brengen. Dit leidt tot grote variatie in prevalentieschattingen. Deze variatie
kan van grote invloed zijn op de inzet van bijvoorbeeld zorgprofessionals en
daarom is het belangrijk om onderzoek te (blijven) verrichten naar de definitie
van kwetsbaarheid en het meten ervan.
2.1Inleiding – 18
2.2Perspectieven op kwetsbaarheid – 18
2.2.1Kwetsbaarheid als biologisch syndroom – 20
2.2.2Kwetsbaarheid gekenmerkt door accumulation of deficits – 20
2.2.3Kwetsbaarheid gekenmerkt door tekorten op meerdere
domeinen – 22
2.3Slotbeschouwing – 23
Literatuur – 24
© Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Media BV 2016
E.S. van der Ploeg, R.J.J. Gobbens (Red.), Werken met thuiswonende kwetsbare ouderen,
DOI 10.1007/978-90-368-1156-9_2
2
18
Hoofdstuk 2 · Definities van kwetsbaarheid (theorie)
2.1
2
Inleiding
Het begrip kwetsbare oudere is relatief nieuw. Tot zo’n twintig jaar geleden werd het begrip
‘kwetsbaar’, ‘fragiel’, of in het Engels ‘frail’, nog nauwelijks gebruikt in de ouderenzorg of
in onderzoek op dit terrein (Hogan et al. 2003). Tegenwoordig is het begrip ingeburgerd bij
zowel hulpverleners als beleidsmakers, cliëntenorganisaties, verzekeraars en andere betrokkenen. Wanneer men via Google zoekt op ‘kwetsbare ouderen’ geeft dit ruim 400.000 resultaten. De Engelse termen ‘frail elderly’ of ‘frail older people’ leveren zo’n 700.000 en > 2.000.000
treffers op. Wanneer ‘frail elderly’ bij de wetenschappelijke zoekmachine Pubmed wordt ingevoerd, resulteert dat inmiddels in bijna 10.000 publicaties over dit onderwerp. Tot 1995 betrof
dat slechts zo’n 1.100 wetenschappelijke artikelen.
Vaak hebben hulpverleners in de ouderenzorg een duidelijk beeld bij een kwetsbare
oudere. Wanneer daar dieper op wordt ingegaan, blijken die beelden diffuser dan gedacht
en blijken ze discussie op te roepen. Is zo’n oudere ziek? Is kwetsbaarheid zichtbaar in uiterlijke kenmerken, bijvoorbeeld in houding of looppatroon, of gaat dat niet altijd op? Is het een
soort diagnose en kun je meer of minder kwetsbaar worden in de loop van de tijd? Kortom,
wat maakt een oudere nu precies kwetsbaar en wat betekent dat voor hem/haar, diens sociale
netwerk en betrokken hulpverleners?
In de beginfase van de discussie werd kwetsbaarheid nog in termen van leeftijd (ouder
dan 75 jaar) of een zorgbehoefte gedefinieerd (Hooi en Bergman 2005). Later werd kwetsbaarheid met functiebeperkingen (disability) gelijkgeschakeld of gebruikte men de term voor
ouderen met een of meer chronische ziekten (Gobbens et al. 2007). Onderzoek wees er echter
op dat kwetsbaarheid, chronische ziekten en functiebeperkingen wel onderling samenhangen, maar dat kwetsbaarheid een te onderscheiden afzonderlijk concept is (zie . fig. 2.1 (Fried
et al. 2001, 2004, Wong et al. 2010)).
Zo hoeven ouderen met een chronische ziekte niet per definitie kwetsbaar te zijn en zijn
niet alle ouderen met functiebeperkingen kwetsbaar. Chronische ziekten en beperkingen
kunnen echter wel tot kwetsbaarheid leiden of het beloop van kwetsbaarheid negatief beïnvloeden (Fried et al. 2001, Daniëls et al. 2008). Hoewel het om te onderscheiden begrippen
gaat, blijkt uit buitenlands onderzoek (Fried et al. 2004, Theou et al. 2012), maar ook uit
Nederlands onderzoek op dit terrein, dat er duidelijk overlap is tussen kwetsbaarheid, multimorbiditeit en beperkingen (Op Het Veld et al. 2015, Deeg en Puts2007). Zo laten Deeg
en Puts zien, op basis van gegevens over Nederlandse thuiswonende 65-plussers, dat slechts
25,6 % vrij is van alle drie de gezondheidsproblemen. In hun onderzoek is er bij 98,2 % van
de kwetsbare ouderen tevens sprake van multimorbiditeit en/of beperkingen, waarbij multimorbiditeit iets vaker overlapt dan beperkingen.
Ondanks de aangetoonde overlap is de precieze samenhang tussen kwetsbaarheid,
functiebeperkingen en ziekten nog niet helemaal duidelijk. Toch wordt er steeds meer van
uitgegaan dat kwetsbaarheid als apart syndroom beschouwd kan worden dat leidt tot (verdergaande) functiebeperkingen, vroegtijdig overlijden, zorgafhankelijkheid en verhoogde kans
op opname in een zorginstelling, verminderde maatschappelijke participatie en lagere kwaliteit van leven (Hogan et al. 2003, Hallberg en Kristensson 2004).
2.2
Perspectieven op kwetsbaarheid
Hoewel kwetsbaarheid tegenwoordig als een te onderscheiden en relevant concept en syndroom wordt gezien, bestaat er nog veel discussie over de precieze aard van kwetsbaarheid
(Rockwood 2005). Dat heeft geleid tot een grote variëteit aan conceptuele en operationele
19
2.2 · Perspectieven op kwetsbaarheid
kwetsbaarheid
chronische ziekten
functiebeperkingen
. Figuur 2.1 Samenhang tussen kwetsbaarheid, functiebeperkingen en chronische ziekten (Fried et al. 2001).
. Tabel 2.1 Overzicht van enige (conceptuele) definities van kwetsbaarheid (Gobbens et al. 2010a).
auteurs
definitie
Winograd et al. (1991)
a state of being neither ‘too independent’ nor ‘too impaired’ that
puts the person at risk of adverse health outcomes
Bortz (1993)
diminished energy flow (interaction) between the individual and
their environment
Rockwood et al. (1994)
a vulnerability state resulting from a precarious balance between the
assets maintaining health and the deficits threatening it
Raphael et al. (1995)
frailty is a diminished ability to carry out important practical and
social activities in daily living
Rockwood et al. (1999)
a combination of aging, disease, and other factors that make some
people vulnerable
Fried et al. (2001)
a biologic syndrome of decreased reserve and resistance to stressors,
resulting from cumulative declines across multiple physiologic
systems, causing vulnerability to adverse outcomes
Schuurmans et al. (2004)
a loss of resources in several functional domains that leads to reduced
reserve capacity to deal with stress
definities, vooral in de periode tussen 1990 en 2005 (Gobbens et al. 2010a, Rodriguez-Manas
et al. 2013). In . tab. 2.1 zijn ter illustratie enige conceptuele definities opgenomen.
De variëteit in conceptuele definities heeft geleid tot een vergelijkbare variëteit in operationalisaties van het begrip en daarmee ook tot een scala aan meetinstrumenten om kwetsbaarheid in kaart te brengen. Die verscheidenheid heeft vervolgens grote consequenties voor de
schattingen van het aantal kwetsbare ouderen in een populatie. In een literatuuroverzicht van
studies naar het voorkomen (de prevalentie) van kwetsbaarheid bij thuiswonende ouderen,
varieerden de schattingen van 4 % tot 59 % (Collard et al. 2012). Overigens is men het er wel
2
20
2
Hoofdstuk 2 · Definities van kwetsbaarheid (theorie)
over eens dat kwetsbare ouderen een vergroot risico lopen op negatieve gezondheidsuitkomsten, zoals functiebeperkingen, opname in een ziekenhuis of zorginstelling en zelfs overlijden
(Fried et al. 2001, Romero-Ortuno en Kenny 2012).
2.2.1
Kwetsbaarheid als biologisch syndroom
Globaal zijn er in de literatuur drie perspectieven op kwetsbaarheid te onderscheiden. Een
eerste visie beschrijft kwetsbaarheid als biologisch syndroom en werd geïntroduceerd door de
onderzoeksgroep van Fried in 1998 (Fried en Walston 1999). In deze visie betreft kwetsbaarheid een verminderde reserve en weerstand tegen stressoren wat het resultaat is van achteruitgang van diverse fysiologische systemen. De operationele definitie, genoemd phenotype of
frailty, is voor het eerst beschreven in 2001 en bevat uitsluitend fysieke componenten (Fried
et al. 2001, Bouillon et al. 2013). Het betreft de vijf fysieke criteria: onbedoeld gewichtsverlies,
gevoel van uitputting, verminderde fysieke activiteit, verminderde loopsnelheid en verminderde handknijpkracht (zie . tab. 2.2). Deze criteria hangen met elkaar samen (zie . fig. 2.2).
In veel onderzoeken worden de criteria, om praktische redenen, anders gemeten dan origineel beschreven door Fried (Drey et al. 2011). In onderzoek van Op het Veld en collega’s zijn
bijvoorbeeld de fysieke metingen vervangen door schriftelijke zelfrapportagevragen. Hierdoor kan kwetsbaarheid in korte tijd bij grote groepen ouderen gemeten worden (Op Het
Veld et al. 2015).
Wanneer een persoon aan geen enkel criterium voldoet, wordt deze ‘robuust’ genoemd.
Voldoen aan een of twee criteria plaatst iemand in een voorstadium van kwetsbaarheid (‘prefrail’). Personen die aan drie of meer criteria voldoen, zijn kwetsbaar (‘frail’) en lopen daarmee volgens deze definitie een verhoogd risico op negatieve gezondheidsuitkomsten.
2.2.2
Kwetsbaarheid gekenmerkt door accumulation of deficits
Een tweede benadering gaat uit van de gedachte dat kwetsbaarheid gekenmerkt wordt door
een accumulation of deficits, ofwel een opeenstapeling van tekorten (Rockwood en Mitnitski
2007). Hieraan ten grondslag ligt het model van Rockwood waarbij kwetsbaarheid als dynamisch concept wordt gezien (Rockwood et al. 1994). Er is een balans tussen de tekorten en
de vermogens (‘assets’) van een persoon. Bij gezonde ouderen slaat de balans door naar de
kant van de vermogens, die meer aanwezig zijn dan de tekorten. Bij kwetsbare ouderen is de
balans in evenwicht, maar een kleine verandering kan de balans al doen doorslaan naar de
negatieve kant. In deze deficitbenadering kunnen combinaties van tekorten op allerlei gebieden op kwetsbaarheid wijzen (Mitnitski et al. 2001). Zo kan onder andere gekeken worden
naar tekorten in fysiek functioneren, cognitie, subjectief ervaren gezondheid, leefstijlindicatoren (zoals roken, alcoholgebruik) en zelfs bloedwaarden. Uniek aan dit perspectief is dat een
willekeurige set van mogelijke tekorten gekozen kan worden om vast te stellen of er al dan niet
sprake is van kwetsbaarheid. Hiervoor wordt de zogenaamde Frailty Index berekend. Deze
index geeft de ratio aan tussen het aantal aanwezige tekorten bij een persoon ten opzichte
van het totaal aantal beoordeelde aspecten bij diezelfde persoon. De score varieert theoretisch tussen 0 en 1, maar uit onderzoek blijkt dat in de praktijk een score van 0,7 maximaal
21
2.2 · Perspectieven op kwetsbaarheid
. Tabel 2.2 Overzicht van de vijf criteria van Fried’s frailty phenotype (Fried et al. 2001).
criterium
operationalisatie
gewichtsverlies
Criterium is positief bij een onbedoeld gewichtsverlies >4,5 kg of
>5 % in het afgelopen jaar (fysiek gemeten of gevraagd aan de
oudere).
uitputting
2 vragen uit de CES-Da:
– Hoe vaak had u het gevoel dat alles veel moeite kostte?
– Hoe vaak had u het gevoel dat u maar niet op gang kon komen?
Criterium is positief wanneer minimaal 1 antwoord ‘meer dan 3
dagen in de afgelopen week’ is.
verminderde fysieke
activiteit
Op basis van de korte versie van de Minnesota Leisure Time Activity
Questionnaire wordt het aantal kilocalorieën berekend dat per
week wordt verbruikt bij 18 activiteiten, zoals fietsen, tennissen,
zwemmen en tuinieren
Criterium is positief bij een lager verbruik dan 383 kcal voor mannen en 270 kcal voor vrouwen
verminderde loopsnelheid
De benodigde tijd om 4,57 meter (15 feet) in normaal tempo te
lopen, wordt gemeten
criterium is positief (afhankelijk van geslacht en lengte):
– man ≤173 cm of vrouw ≤159 cm, looptijd ≥7 seconden
– man >173 cm of vrouw >159 cm, looptijd ≥6 seconden
verminderde
handknijpkracht
De knijpkracht van de dominante hand wordt gemeten (gemiddelde van 3 metingen) met een handdynamometer
criterium is positief (afhankelijk van geslacht en BMI):
man
a
vrouw
BMI
knijpkracht (kg)
BMI
knijpkracht (kg)
≤24
≤29
≤23
≤17
24,1–26
≤30
23,1–26
≤17,3
26,1–28
≤30
26,1–29
≤18
>28
≤32
>29
≤21
CES-D: Center for Epidemiological Studies Depression.
is (Rockwood en Mitnitski 2006). Hoe hoger de score op de Frailty Index, hoe groter de kans
dat deze persoon kwetsbaar is en hoe groter daarmee de kans op de eerder al genoemde negatieve gezondheidsuitkomsten. Aangezien de set van mogelijke tekorten willekeurig gekozen
kan worden, is dit een zeer flexibele meting om kwetsbare ouderen op te sporen. Een nadeel
van deze methode is dat ze minder bruikbaar is voor screening in omvangrijke populaties,
aangezien aanbevolen wordt om minimaal vijftig tekorten te scoren om een betrouwbare
uitkomst te krijgen (Cesari et al. 2014, Rockwood en Mitnitski 2012). Een uitgebreid geriatrisch assessment is hierbij noodzakelijk, of de beschikbaarheid van een medisch dossier van
bijvoorbeeld een huisarts. Daarentegen geeft de Frailty Index wel meer informatie over de
problematiek die speelt dan bijvoorbeeld het frailty phenotype, aangezien veel verschillende
mogelijke tekorten van een persoon in kaart worden gebracht.
2
22
2
Hoofdstuk 2 · Definities van kwetsbaarheid (theorie)
veroudering:
ziekte
musculoskeletale
veranderingen bij
het ouder worden
neuro-endocrinedisregulatie
ouderdomsanorexia
chronische
negatieve energiebalans
ondervoeding
(inadequate inname van
proteïnen en energie; negatieve nitrogeenbalans
micronutriëntendeficiëntie)
totaal energieverbruik
fysieke activiteit
loopsnelheid
ADL-beperkingen
(ADL = activiteiten van
het dagelijks leven)
gewichtsverlies
verlies van spiermassa
sarcopenia =
sarcopenie
metabool
rustniveau
spierkracht
VO2max
en
power
(kracht x snelheid)
afhankelijkheid
. Figuur 2.2 Kwetsbaarheidscyclus volgens Fried en collega’s (Fried et al. 2001).
2.2.3
wetsbaarheid gekenmerkt door tekorten op meerdere
K
domeinen
Een derde benadering gaat er, vergelijkbaar met de deficitbenadering, van uit dat kwetsbaarheid
multifactorieel van aard is en dat het gekenmerkt wordt door tekorten op meerdere domeinen,
meer specifiek het fysieke, psychische en sociale domein. Anders dan in de deficitbenadering
wordt er in dit perspectief van uitgegaan dat alle drie de domeinen altijd relevant zijn en in
kaart moeten worden gebracht. In Nederland hebben Gobbens en collega’s dit perspectief verder uitgewerkt. Voortbordurend op het werk van Bergman en collega’s (Bergman et al. 2004)
hebben zij een conceptueel model ontwikkeld dat het (veronderstelde) traject beschrijft van het
ontstaan van kwetsbaarheid naar de ongewenste uitkomsten ervan (zie . fig. 2.3).
In het model zijn tien determinanten opgenomen die van invloed zijn op het verloop van
het verouderingsproces van de mens en op het ontstaan van ziekten (Gobbens 2011). Deze
ziekten kunnen vervolgens tot kwetsbaarheid leiden, waarbij drie samenhangende domeinen
worden onderscheiden: lichamelijke, psychische en sociale kwetsbaarheid. Volgens de auteurs
moeten steeds alle drie de domeinen in ogenschouw genomen worden bij het identificeren
en ‘behandelen’ van kwetsbaarheid. Tot slot bevat het model de ongewenste uitkomsten van
kwetsbaarheid, zoals functionele beperkingen en sterfte. Zo’n conceptueel model kan behulpzaam zijn bij het richting geven aan verder onderzoek naar kwetsbaarheid, bijvoorbeeld
om meer zekerheid te krijgen over de determinanten van het ontstaan van kwetsbaarheid,
de onderlinge relatie tussen de drie ‘kwetsbaarheidsdomeinen’ en de relatieve impact van
deze domeinen op specifieke gevolgen van kwetsbaarheid. Ook biedt zo’n model handvatten voor zorgprofessionals om in te grijpen op kwetsbaarheid, zowel om het ontstaansproces te voorkomen dan wel af te remmen als om de nadelige gevolgen aan te pakken. Omdat
23
2.3 · Slotbeschouwing
leeftijd
leeftijd
leeftijd
gezondheidsbevordering en
preventie
voorkomen/
uitstellen van
kwetsbaarheid
verminderen van
kwetsbaarheid
voorkomen/
uitstellen van
ongewenste
uitkomsten
kwetsbaarheid
levensloopdeterminanten
– leeftijd
– gevolgd onderwijs
– inkomen
– geslacht
– etniciteit
– burgerlijke staat
– leefomgeving
– leefstijl
– levensgebeurtenissen
– biologische (inclusief
genetische)
ziekte(n)
vermindering
van
fysiologische
reserve
lichamelijke kwetsbaarheid
vermindering van:
– voeding
– mobiliteit
– lichamelijk actief zijn
– kracht
– uithoudingsvermogen
– evenwicht
– zintuiglijke functies
psychische
kwetsbaarheid
vermindering
van:
– cognitie
– stemming
– coping
sociale
kwetsbaarheid
vermindering
van:
– sociale
relaties
– sociale steun
ongewenste
uitkomsten
beperkingen
gezondheidszorggebruik
sterfte
. Figuur 2.3 Conceptueel model van kwetsbaarheid volgens Gobbens en collega’s (Gobbens et al. 2010b).
k­ wetsbaarheid in dit model als een dynamisch concept wordt beschouwd (er is steeds sprake
van variëteit in de mate en het beloop van kwetsbaarheid), kunnen in de loop van de tijd verschillende type interventies nodig zijn. Tot slot kan het model nuttig zijn bij de (door)ontwikkeling van meetinstrumenten om kwetsbaarheid bij ouderen vast te stellen en te monitoren.
Het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) heeft op basis van dit model de volgende conceptuele definitie van kwetsbaarheid voorgesteld: ‘Kwetsbaarheid bij ouderen is een proces van
het opeenstapelen van lichamelijke, psychische en/of sociale tekorten in het functioneren dat
de kans vergroot op negatieve gezondheidsuitkomsten (functiebeperkingen, opname, overlijden)’ (Gobbens et al. 2010b, Campen 2011). Op basis van dit model en deze conceptuele definitie hebben Gobbens en collega’s een instrument ontwikkeld om kwetsbaarheid te meten, de
Tilburg Frailty Indicator (TFI) (Gobbens et al. 2010c). Dit instrument wordt verderop in dit
boek (zie 7 H. 5) beschreven.
2.3
Slotbeschouwing
De laatste twee decennia is het begrip kwetsbare oudere steeds meer ingeburgerd geraakt.
Door verschillende perspectieven op kwetsbaarheid is er echter nog altijd discussie gaande
over de aard en definitie van dit begrip. Waar men het wel over eens is, is dat kwetsbare
2
24
2
Hoofdstuk 2 · Definities van kwetsbaarheid (theorie)
ouderen een vergroot risico lopen op negatieve gezondheidsuitkomsten, zoals functiebeperkingen, opname in een ziekenhuis of zorginstelling en zelfs overlijden (Fried et al. 2001,
Romero-Ortuno en Kenny 2012). Voortvloeiend uit de discussie over de aard en definitie zijn
er verschillende meetinstrumenten ontwikkeld om deze groep ouderen in kaart te brengen.
Dit leidt tot grote variatie in prevalentieschattingen. Deze variatie kan van grote invloed zijn
op onder andere de inzet van zorgprofessionals en daarom is het belangrijk om onderzoek te
(blijven) verrichten naar de definitie van kwetsbaarheid en het meten ervan.
Literatuur
Bergman H, Béland F, Karunananthan S, Hummel S, Hogan DB, Wolfson C. Développement d’un cadre de travail
pour comprendre et étudier la fragilité. Gérontologie et société. 2004;2. (109):15–29.
Bortz WM II. The physics of frailty. J Am Geriatr Soc. 1993;41:1004–8.
Bouillon K, Kivimaki M, Hamer M, Sabia S, Fransson EI, Singh-Manoux A, et al. Measures of frailty in population-based studies: an overview. BMC Geriatr. 2013;13:64. Epub 2013/06/22.
Campen C van. Kwetsbare ouderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau; 2011.
Cesari M, Gambassi G, Kan GA van, Vellas B. The frailty phenotype and the frailty index: different instruments for
different purposes. Age Ageing. 2014;43(1):10–2. Epub 2013/10/18.
Collard RM, Boter H, Schoevers RA, Oude Voshaar RC. Prevalence of frailty in community-dwelling older persons: a systematic review. J Am Geriatr Soc. 2012;60(8):1487–92. Epub 2012/08/14.
Daniëls R, Rossum E van, Witte L de, Heuvel W van den. Frailty in older age: concepts and relevance for occupational and physical therapy. Phys Occup Ther Geriatr. 2008;27(8):81–95.
Deeg DJH, Puts MTE. Het kwetsbare succes van ouder worden, over kwetsbaarheid, multimorbiditeit en beperkingen. Tijdschrift voor verpleeghuisgeneeskunde. 2007;32(5):147–51.
Drey M, Pfeifer K, Sieber CC, Bauer JM. The Fried frailty criteria as inclusion criteria for a randomized controlled
trial: personal experience and literature review. Gerontology. 2011;57(1):11–8. Epub 2010/04/22.
Fried LP, Walston J. Frailty and failure to thrive. In: Hazzard WR, Blass JP, Ettinger WH, Halter JB, Ouslader JG,
editors. Principles of geriatric medicine and gerontology. 4th ed. New York: McGraw; 1999. p. 1387–402.
Fried LP, Tangen CM, Walston J, Newman AB, Hirsch C, Gottdiener J, et al. Frailty in older adults: evidence for a
phenotype. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2001;56(3):M146–56. Epub 2001/03/17.
Fried LP, Ferrucci L, Darer J, Williamson JD, Anderson G. Untangling the concepts of disability, frailty, and comorbidity: implications for improved targeting and care. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2004;59(3):255–63. Epub
2004/03/20.
Gobbens RJ, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JM. [Frail elderly. Identification of a population at risk].
Tijdschrift voor gerontologie en geriatrie. 2007;38(2):65–76. Epub 2007/07/04. Fragiele ouderen: de identificatie van een risicovolle populatie.
Gobbens RJ. Integrale zorg voor fragiele ouderen. NED TIJDS EVID PRACT. 2011;9(5):4–7.
Gobbens RJ, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JM. Toward a conceptual definition of frail community
dwelling older people. Nurs Outlook. 2010a;58(2):76–86. Epub 2010/04/07.
Gobbens RJ, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JM. Towards an integral conceptual model of frailty. J Nutr
Health Aging. 2010b;14(3):175–81. Epub 2010/03/02.
Gobbens RJ, Assen MA van, Luijkx KG, Wijnen-Sponselee MT, Schols JM. The Tilburg Frailty Indicator: psychometric properties. J Am Med Dir Assoc. 2010c;11(5):344–55. Epub 2010/06/01.
Hallberg IR, Kristensson J. Preventive home care of frail older people: a review of recent case management
studies. J Clin Nurs. 2004;13(6B):112–20. Epub 2005/02/24.
Hogan DB, MacKnight C, Bergman H. Models, definitions, and criteria of frailty. Aging Clin Exp Res. 2003;15(3
Suppl):1–29. Epub 2003/10/29.
Hooi W, Bergman H. A review on models and perspectives on frailty in older persons. SGH Proc. 2005;14(2).
Mitnitski AB, Mogilner AJ, Rockwood K. Accumulation of deficits as a proxy measure of aging.
ScientificWorldJournal. 2001;1:323–36. Epub 2003/06/14.
Op Het Veld LP, Rossum E van, Kempen GI, Vet HC de, Hajema K, Beurskens AJ. Fried phenotype of frailty:
cross-sectional comparison of three frailty stages on various health domains. BMC Geriatr. 2015;15:77.
Epub 2015/07/15.
25
Literatuur
Raphael D, Cava M, Brown I, Renwick R, Heathcote K, Weir N, et al. Frailty: A public health perspective. Can J
Public Health. 1995;86:224–7.
Rockwood K, Stadnyk K, MacKnight C, McDowell I, Hebert R, Hogan DB. A brief clinical instrument to classify
frailty in elderly people. Lancet. 1999;353:205–6.
Rockwood K. What would make a definition of frailty successful? Age Ageing. 2005;34(5):432–4. Epub
2005/08/19.
Rockwood K, Mitnitski A. Limits to deficit accumulation in elderly people. Mech. Ageing Dev. 2006;127(5):494–
6. Epub 2006/02/21.
Rockwood K, Mitnitski A. Frailty in relation to the accumulation of deficits. J Gerontol A Biol Sci Med Sci.
2007;62(7):722–7. Epub 2007/07/20.
Rockwood K, Mitnitski A. How might deficit accumulation give rise to frailty? J Frailty Aging. 2012;1(1):8–12.
Rockwood K, Fox RA, Stolee P, Robertson D, Beattie BL. Frailty in elderly people: an evolving concept. CMAJ.
1994;150(4):489–95. Epub 1994/02/15.
Rodriguez-Manas L, Feart C, Mann G, Vina J, Chatterji S, Chodzko-Zajko W, et al. Searching for an operational
definition of frailty: a Delphi method based consensus statement: the frailty operative definition-consensus conference project. J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 2013;68(1):62–7. Epub 2012/04/19.
Romero-Ortuno R, Kenny RA. The frailty index in Europeans: association with age and mortality. Age Ageing.
2012;41(5):684–9. Epub 2012/04/24.
Schuurmans H, Steverink N, Lindenberg S, Frieswijk N, Slaets JP. Old or frail: What tells us more? J Gerontol A
Biol Sci Med Sci. 2004;59:M962–5.
Theou O, Rockwood MR, Mitnitski A, Rockwood K. Disability and co-morbidity in relation to frailty: how much
do they overlap? Arch Gerontol Geriatr. 2012;55(2):e1–8. Epub 2012/03/31.
Winograd CH, Gerety MB, Chung M, Goldstein MK, Dominguez F Jr, Vallone R. Screening for frailty: Criteria and
predictors of outcomes. J Am Geriatr Soc. 1991;39:778−84.
Wong CH, Weiss D, Sourial N, Karunananthan S, Quail JM, Wolfson C, et al. Frailty and its association with disability and comorbidity in a community-dwelling sample of seniors in Montreal: a cross-sectional study. Aging
Clin Exp Res. 2010;22(1):54–62. Epub 2009/11/27.
2
http://www.springer.com/978-90-368-1155-2
Download