Overheid

advertisement
OVERHEID
HOOFDSTUK 1: DE ROL VAN DE OVERHEID
1.1 De vrijemarkteconomen
Het liberalisme: laat elk individu zijn eigen belangen nastreven, dan zal ieder zich hard inspannen en
wordt de totale welvaart het grootst.
Uitganspunt: prijsmechanisme: vraag naar en aanbod van goederen en diensten worden door
prijsveranderingen automatisch aan elkaar gelijk (marktevenwicht)  markten ruimen.
Lage vraag > overschotten > lagere prijzen > minder produceren > meer kopers > vraag stijgt
 economische crises > overheidsbemoeienis
 geen langdurige overschotten of tekorten
 vraag ontstaat omdat er wordt geproduceerd, omdat er aanbod is
 Kan op alle markten (goederenmarkt, arbeidsmarkt, vermogensmarkt, valutamarkt)
1.2 Marx
Loonarbeiders zijn gedwongen hun vermogen om te werken te verkopen aan de eigenaren van
productiemiddelen (kapitalisten), die erop uit zijn hun kapitaal te vergroten.
Het verschil tussen wat de arbeider produceert en wat hij daarvoor ontvangt is meerwaarde (winst).
 economische crises > gebrek aan planning + afzetproblemen (de arbeiders krijgen te weinig loon)
 productie voor werkelijke behoeften van mensen en niet voor de markt
 geen privébezit van productiemiddelen
1.3 Keynes
In de jaren 30 bestonden er op bijna alle markten overschotten. De prijsverlagingen werden
tegengehouden door gevestigde belangen van de ondernemers en vakbonden.
Conjunctuurtheorie: onderbesteding (laagconjunctuur), overbesteding (hoogconjunctuur)
 overheid: maatregelen nemen die de vraagkant van de economie beïnvloeden.
 overheidsbemoeienis nam erg toe (sociale zekerheid, nivellering inkomens)
> verzorgingsstaat: politiek systeem waarbij overheid zorgt voor collectieve welzijn
1.4 Klassieke revival
Eind ’70: sneloplopende werkloosheid kon niet door stimulering van bestedingen worden gekeerd.
Werkloosheid structureel? > vrijemarkteconomien: collectieve lastendruk verminderen en op die
manier de structuur van de economie versterken.
 Privatiseringen om concurrentie > efficiënt werken > beperking kosten en hogere winsten.
Productiefactoren worden optiemaal benut > innovatie.
 Overheid: moet zorgen voor voldoende marktwerking
> voorkomen dat bedrijven een te groot marktaandeel krijgen > mededingingswetgeving
> deregulering: regels zo beperkt mogelijk houden
> decentralisatie: taken van het Rijk naar lagere overheden
Nadelen:
1. Bezuiniging op gezondheidszorg + onderwijs  slechte kwaliteit
2. Privatisering > in GB slechte toestand van waterleidingennet en spoorwegen.
HOOFDSTUK 2: UITGAVEN EN INKOMSTEN VAN DE COLLECTIEVE SECTOR
2.1 De collectieve uitgaven
Zie schema.
’60 + 70: voltooiing verzorgingsstaat. ’80: Hoge collectieve uitgaven door sociale zekerheid:
- economische recessie > werkloosheid > inactieven nam sterk toe
- steeds meer beroep op bijstand
- verhoging uitkeringen
- uitbreiding niet-commerciële dienstverlening in semi-collectieve sector (bv. gezondheidszorg)
’80: herstelbeleid: de uitgedijde collectieve sector had te veel middelen naar zich toe getrokken,
waardoor de loonkosten in het bedrijfsleven hoog waren opgelopen > verzwakte internationale
concurrentiepositie  bezuinigen! > volumebeleid: aantal mensen met uitkering verminderd.
’90: politiek denken wordt marktdenken
> verkoop aandelenpakketten
> privatisering
> deregulering
> eisen sociale zekerheid aangescherpt.
Uitgaven van het Rijk
De rijksbegroting bevat een raming van de inkomsten en uitgaven van het Rijk in het komende jaar.
De begroting mag pas worden uitgevoerd, nadat ze door het parlement is goedgekeurd.
Door het parlement dient gecontroleerd te worden of de uitgaven op de juiste plaats zijn
terechtgekomen en of er efficiënt is gewerkt + controle Algemene Rekenkamer.
De rijksbegroting heeft alleen betrekking op het Rijk.
2.2 De inkomsten van de collectieve sector
Bestaan uit:
- belastingen
- premies
- niet-belastingontvangsten (bv. Retributies (aanschaf ID)).
 komt grotendeels overeen met collectieve lasten: verplichte betalingen zonder samenhangende
tegenprestatie. Collectieve lastendruk: percentage van BBP. Het bestaat uit:
1. Belastingdruk
2. Sociale-premiedruk
3. Niet-belastingmiddelendruk
In de jaren ’60 + ’70 was de stijging van de collectieve lasten ontoereikend om de fors gestegen
collectieve uitgaven te dekken > oplopend tekort.
Inkomsten van het Rijk
De rijksbegroting heeft ook inzicht in de ontvangsten
Gevolgen voor economie van heffen van belastingen en premies:
 het heeft invloed op het prijsniveau
 vergroot de wig (verschil loonkosten en nettoloon)
 stuwt loonkosten omhoog > internationale concurrentiepositie verslechtert + uitstoot arbeid.
2.3 Het belastingstelsel
2.3.1 Beginselen van de belastingheffing
- draagkrachtsbeginsel  progressief belastingstelsel > hoge inkomens betalen relatief meer.
- profijtbeginsel  mensen betalen belasting naarmate ze voordeel hebben van het gebruik van
collectieve voorzieningen (zoals bij rijbewijzen).
- doelmatigheidsbeginsel  kosten voor het innen moeten zo laag mogelijk blijven.
2.3.2 Het belastingsysteem
Directe belastingen
Drukken op inkomen en vermogen, je betaalt ze direct aan de fiscus. Hieronder valllen:
1. Inkomensbelasting
2. Vennootschapsbelasting (over winst vennootschappen)
3. Kansspelbelasting
4. Successie- en schenkingsrechten
Indirecte belastingen
Betaal je als je iets koopt. Een ondernemer betaalt ze aan de fiscus en berekent ze door in zijn prijs.
Bekendste: BTW (omzetbelasting). 3 tarieven:
1. Gangbare tarief (19%)
2. Verlaagde tarief (6%): noodzakelijke levensbehoeften
3. Nultarief (onderwijs medische diensten enz.)
Ook zijn er accijnzen en milieuheffingen.
Inkomstenbelasting en premieheffing
Er zijn 3 soorten inkomensbelasting.
1. Bruto inkomen uit arbeid:
Dit is progressief: de gemiddelde belastingdruk (B/Yx100) is hoger naarmate inkomen hoger is.
Het marginale tarief (
): het percentage over de laatstverdiende euro (4 bij schijven).
Een systeem met steeds hogere marginale tarieven heeft altijd een stijgend gemiddeld tarief.
2. Inkomen uit een ‘aanmerkelijk’ aandelenbelang
3. Inkomen uit vermogen. Vermogensheffing is 30% van een fictief rendement van 4% (1,2% van
gemiddeld vermogen). Er is een heffingsvrij bedrag van €19.698
Inflatiecorrectie
De progressie kan gevolgen hebben voor de koopkracht bij prijsstijgingen. Veel inkomens stijgen mee
met het gemiddelde prijsniveau. Door de progressie kan de koopkracht dalen. Jaarlijks is er dus een
inflatiecorrectie. De omvang van de heffingskorting wordt verhoogd met het percentage waarmee de
prijzen zijn gestegen.
Het ontwijken, ontduiken en afwentelen van belasting
Veel mensen doen moeite om zo weinig mogelijk belasting te betalen. De belastingmoraal zou
worden uitgehold door de hoge tarieven. Bovendien remmen ze de economische bedrijvigheid, ze
worden niet geprikkeld om meer te gaan werken.
 Ontwijken: m.b.v. belastingadviseur (mazen in belastingwet)
 Ontduiken: buiten de wet > zwart inkomen. Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst.
 afwenteling: degene voor wie de belastingen bedoeld zijn wentelt ze af op iemand anders.
Gevolg: effecten kunnen anders uitwerken.
2.4 De sociale zekerheid
2.4.1 Korte historische schets
Belangrijkste doelstelling: verschaffen van bestaanszekerheid. Dit is niet altijd zo geweest.
Doel overheid na WOII: volledige werkgelegenheid + rechtvaardige inkomensverdeling.
In de verzorgingsstaat geeft de overheid werkgevers en werknemers een zekere mate van vrijheid,
maar tegelijkertijd heeft zij de mogelijkheid in te grijpen in de inkomensvorming en
arbeidsomstandigheden.
2.4.2 Afbraak sociale zekerheid?
Het beroep op sociale zekerheid is toegenomen. De i/a verhouding . Meer bel. + premie. Nadelen:
1. De wig wordt groter.
2. Nettoloon kan lager uitvallen > inkomens dalen > looneisen > loonkosten↑ > werkloosheid/prijzen
3. Belasting- en premieontwijking, en –ontduiking. Nadelen zwartwerken:
- strafbaar
- geen WW/arbeidsongeschiktheidsuitkering
- verkleind draagvlak sociale zekerheid
De uitgaven voor de sociale zekerheid: volume x prijs.
Volumebeleid: instroom terugdringen, uitstroom bevorderen
 privatiseren sociale zekerheid (zoals Ziektewet, WAO)
herkeuringen arbeidsongeschiktheidsregeling
Prijsbeleid: beleid t.a.v. hoogte uitkeringen.
VVD wil ministelsel: sociale uitkeringen worden verlaagd naar het sociaal minimum, je kunt je
particulier bijverzekeren. Het wordt onaantrekkelijk om onterecht een uitkering te krijgen en het zou
leiden tot een grotere arbeidsparticipatie.
Door terugdringen sociale zekerheid: betere werking arbeidsmarkt:
1. Door verschil nettoloon en netto-uitkering te vergroten: aantrekkelijker te werken.
> probleem: armoedeval door afname besteedbaar inkomen
2. Door schepping gesubsidieerde banen ten behoeve van werklozen.
2.4.3 Effecten van de sociale zekerheid op de economie
Sociale zekerheid en inkomensverdeling
De personele inkomensverschillen worden kleiner tussen actieven en niet-actieven
Sociale zekerheid en conjunctuur
Stabiliserend element: Een aantal uitkeringen heeft een anticyclische werking. Bovendien wordt er
door uitkeringsmensen weinig gespaard dus is het altijd een verhoging van de consumptie.
Sociale zekerheid en structuur
Concurrentiepositie kan verslechteren > stimuleren tot inversteringen > structurele werkloosheid
neemt toe > premies + loonkosten stijgen verder. Privatisering beoogt loonkosten te verlagen.
HOOFDSTUK 3: HET SALDO VAN DE OVERHEID
3.1 Saldobegrippen
Balans overheid:
Het verschil tussen de ontvangsten en uitgaven is het begrotingssaldo. Het eigen vermogen van de
rijksoverheid kon negatief worden als gevolg van aanhoudende tekorten in het verleden. De ze
tekorten moesten worden gedekt door steeds opnieuw leningen uit te schrijven.
Begroting overheid:
De rentebetaling legt de regering beperkingen op in haar beleid.
Het begrotingstekort = het bedrag dat de Staat in een bepaald jaar moet lenen om haar uitgaven die
niet gedekt worden door inkomsten te kunnen betalen  financieringsbehoefte van het Rijk.
Een deel van het geleende bedrag wordt gebruikt om bestaande schulden af te lossen.
Toename staatschuld = begrotingsstekort – aflossingen  financieringstekort.
 hieraan zitten limieten door de EMU. Deze kijkt ook naar lagere overheden en sociale fondsen.
Eenmalige opbrengsten tellen niet mee in het EMU-saldo, wel in de EMU-schuld.
De EMU analyseert de bedragen in relatie tot het BBP
EMU-financieringsquote: EMU-saldo in procenten
EMU-schuldquotes: schuld in procenten van het BBP
3.2 De financiering van het tekort
De leningen worden afgesloten op de vermogensmarkt:
1. Geldmarktleningen: looptijd 1-2 jaar  vlottende schulden
2. Kapitaalmartkleningen  vaste schulden
- onderhandse lening (1 vrager, 1 aanbieder, bepalen alles samen)
- obligatielening: openbare lening, meestal door institutionele beleggers. Deze zijn nu ook
internationaal, al is hun omvang klein in Europa.
3.3 Begrotingsnormen
3.3.1 Klassieke normen
De beste overheidsbegroting is de kleinste begroting. Als de particuliere sector floreert kan de
overheid via voldoende belastingopbrengsten de collectieve voorzieningen voor de burgers op peil
houden. Lage tarieven stimuleren de economische activiteit investeringsrisico’s zijn beperkt. De
overheid moet de uitgaven aanpassen aan de inkomsten en niet andersom.
Overheidstekort > vraag kredieten > stijgende rente > investeren minder aantrekkelijk >
verdringingseffect.
Gulden financieringsregel: de overheid leent om investeringen te financieren. Alle overige uitgaven
mogen uitsluitend worden gefinancierd uit de lopende inkomsten. Investeringen hebben nu voor
toekomstige generaties (profijtbeginsel: toekomstige generaties betalen via aflossingen en rente).
3.3.2 Conjuncturele normen
Actieve, anticyclische conjunctuurpolitiek. Als de inkomsten door neergaande conjunctuur
teruglopen  uitgaven vergroten/belastingen verlagen.
Overheidstekort is niet perse een probleem bij laagconjunctuur: er is voldoende onbenut spaargeld
en in hoogconjunctuur weer aflossen.
Problemen:
- trage besluitvorming: tegen de tijd dat de maatregelen effect hebben: conjunctuur omgeslagen.
- geneigdheid van politici om geld uit te geven. Signaleren eerder onderbesteding.
3.3.3 De trendmatige begrotingsnorm
Binnen de beperkte ruimte van de EMU-regels ontwikkelde Zalm deze norm.
- ontvangsten en uitgaven zijn streng gescheiden
- er worden afspraken gemaakt over mee- en tegenvallers.
> tegenvallers bij uitgaven: binnen begroting opvangen, geen lastenverzwaring
> tegenvallers bij ontvangsten: in een bepaalde verhouding in financieringssaldo en
lastendruk.
HOOFDSTUK 4: ECONOMISCHE POLITIEK
4.1 De doelstellingen van economische politiek
1. Evenwichtige arbeidsmarkt:
geen grote tekorten of overschotten, op regionaal niveau en op de verschillende deelmarkten.
2. Stabiel prijsniveau:
> Instandhouding van het geld. Hoe hoger de inflatie, hoe hoger het inflatierisico.
3. Evenwichtige betalingsbalans:
Geen invloed meer op wisselkoers door euro. Overheid moet zorgen voor goede concurrentiepositie
van bedrijven.
4. Streven naar een rechtvaardige inkomensverdeling:
je kunt kijken naar:
- verdeling over personen (personele inkomensverdeling)
- verdeling over beloningen van de productiefactoren (categoriale inkomensverdeling)
5. Evenwichtige (duurzame) economische groei:
Naast vergroting productie ook rekening houden met gevolgen van economische groei voor de
werkgelegenheid, milieu en inkomensverdeling.
Het belang dat wordt toegekend aan de doelstelling wisselt. De doelstellingen kunnen niet gelijktijdig
worden verwezelijkt.
4.2 Economische politiek en functies van de overheid
Economische orde: de manier waarop het economische leven is georganiseerd. Wie het recht heeft
gekregen te bepalen wat er geproduceerd wordt, hoeveel, waar, wanneer en hoe de factoren aan
het productieproces worden toegedeeld (allocatie).
Vrijemarkteconomie: particulier eigendom
Centraal geleide economie: collectief eigendom
De Nederlandse overheid vervult 3 functies.
1. De allocatiefunctie
Welke goederen en diensten geproduceerd worden. Overheid: collectieve goederen + quasicollectieve goederen.
Een belangrijke reden om in te grijpen is het optreden van externe effecten (niet in de prijs verekend,
beïnvloeden de welvaart van anderen). Dit beïnvloedt de overheid door:
- Het duurder maken van demerit-goederen.
- Het stimuleren van merit-goederen
2. De stabiliteitsfunctie
Zo klein mogelijke schommelingen in de conjunctuur.
3. De (her)verdelingsfunctie
De verdeling van inkomen, vermogen en kansen is onrechtvaardig  herverdeling.
4.3 De instrumenten van de economische politiek
1. Allocatie beïnvloeden
- d.m.v. wetten (mededingingspolitiek, deregulering, privatisering).
- belastingpolitiek (meer btw, minder inkomstenbelasting)
2. Stabiliseren van de conjunctuur
- het begrotingsbeleid; door uitgaven en ontvangsten van de collectieve sector te beïnvloeden.
- inkomens- en prijspolitiek
3. (her)verdeling van inkomen
- primaire inkomensverdeling zelf aanpakken
- cao’s eigen ambtenaren
- wetten (minumloon, maximumloon)
- heffen belastingen en premies >
- geven van uitkeringen en subsidies > secundaire inkomensverdeling
Tertiaire inkomensverdeling: + gebruik van collectieve voorzieningen.
Het nastreven van evenwichtige duurzame economische groei is afhankelijk van het bereiken van de
andere doelstellingen. Ook is apart beleid mogelijk: economische groei- en structuurpolitiek
> het voeren van een politiek die ervoor zorgt dat in de toekomst alle doelstellingen zullen worden
bereikt. Allereerst: goed investeringsklimaat.
Speerpuntbeleid: de overheid probeert met research en financiële steun economische activiteiten op
te roepen. Bedrijfstakken verliesgevend/verouderd: overheid ingrijpen.
 herstructureringspolitiek. Overheid: adviezen en begeleiding.
 Spreidingspolitiek (economische groei evenwichtig spreiden)
 Energiepolitiek: zoeken naar nieuwe energiebronnen
 Milieupolitiek. Milieuvervuilende producten zijn eigenlijk te goedkoop, de milieukosten zitten niet
in de prijs.
Instrumenten:
- gebods- en verbodswetgeving (dwingend)
- milieu-convenanten: overeenkomsten minder uit te stoten op welke manier dan ook
- verhandelbare emissierechten: overheid bepaald maximale uitstoot. Vergunningen zijn
verhandelbaar, maar bij elke transactie houdt de overheid een percentage in.
Problemen bij milieubeleid:
- externe effecten zijn moeilijk vast te stellen
- onduidelijk in hoeverre toekomstige generaties hinder ondervinden
- het is een internationaal probleem
Wat maakt het voeren van die optimale economische politiek zo moeilijk?
1. Strijdigheid tussen doelstellingen
2. Onvoorziene storingen
3. Ontbreken van de mogelijkheid de gevolgen uit te testen
4. Bijzondere karakter van een gemengde economische orde.
4.4 Nederland en Europa
EU streeft naar volledig vrij verkeer. Gevolgen: prijsstijging NL, slechte ccpos. buitenland.
Gulden is vervangen door euro: NL heeft belangrijke instrumenten van economische politiek moeten
afstaan. Het zal steeds moeilijker gaan worden een eigen economische politiek te voeren. Ook zijn de
nationale beleidsmogelijkheden beperkt door EU regels en wetgeving.
Download