Holger Gzella Net als een geliefde middeleeuwse dichter zat ik ooit op een steen, sloeg mijn ene been over het andere en dacht heel diep na hoe men drie dingen kan verwerven, zonder dat die elkaar schaden: in mijn geval waren dat intellectuele onafhankelijkheid, blijvende inhoudelijke afwisseling en vooral een enigszins vrije dagindeling met de geregelde mogelijkheid tot nachtwerk en uitslapen. Zodoende kwam het idee om de wetenschap in te gaan. Bij een familie van kooplieden – met een paar excentriekelingen die conservatorium hadden gedaan – lag dat niet echt voor de hand, maar ik heb er nog geen dag spijt van gehad. In tegendeel. Het vak maakte eigenlijk niet zoveel uit. In de loop van mijn gymnasiumopleiding in Dortmund, waar ik op de langste dag van 1974 ben geboren, raakte ik wel betoverd door het Grieks en wilde me helemaal in taal en teksten verdiepen. Zo studeerde ik van 1993 tot 1997 Klassieke Talen in Oxford en grasduinde in de oriëntalistiek. Daar viel zelfs op fundamenteel niveau veel meer te ontdekken, leek het, hoewel met name de studie van het Hebreeuws, het Aramees en later het Arabisch vanwege hun betekenis voor de bijbelwetenschap al eeuwenlang als een contrapunt de Europese intellectuele geschiedenis hebben begeleid. Die spanning boeide me erg; en een vleugje irrationele Orientbegeisterung heeft vast ook een rol gespeeld. Zonder dralen ben ik naar Münster gegaan om een bovenbouwstudie te doen in de talen van het Oude Nabije Oosten en de Theologie met als zwaartepunt bijbelse exegese. De universiteit van Münster heeft mij begin 2001 het doctoraat verleend, van 1999 tot 2002 deed ik echter onderzoek aan het Pauselijk Bijbels Instituut te Rome en heb daar dankzij inspirerende leermeesters in meer dan één opzicht eindelijk mijn stijl gevonden: het millimeterwerk van de traditionele filologie, de schoolgrammatica bij wijze van spreken, in het licht van nieuwe theoretische benaderingen te zien. Opeens begonnen oude teksten op te lichten zoals de fresco’s van de Sixtijnse Kapel na de restauratie! Deze aanpak wilde ik vervolgens toepassen op het vroege Aramees, dat soms beschouwd wordt als een soort aanhangsel van het Hebreeuws, maar in feite het Engels van toen was. Met een tweede onderzoeksbeurs werkte ik vanaf 2002 in Heidelberg, was tussen 2003 en 2004 een tijdje vervanger op de leerstoel Semitische Talen in Erlangen, voltooide in 2004 mijn Habilitation in Semitistiek en bekleed nu sinds begin 2005 de Leidse leerstoel Hebreeuws en Aramees, hoogstwaarschijnlijk als eerste katholiek na 430 jaar. Op het moment gaat mijn aandacht vooral uit naar het ontstaan en de ontwikkeling van het Hebreeuws en het Aramees in de context van de historische taalsituatie in Syrië-Palestina tijdens het eerste millennium v. Chr., de drijfveren die ten grondslag liggen aan de taalverandering en de effecten van taalcontact. Zo kun je beter verklaren hoe bijvoorbeeld categorieën zoals tijd en mogelijkheid, actief en passief, bepaaldheid en onbepaaldheid in verschillende periodes op verschillende manieren worden uitgedrukt, en welke gevolgen dit heeft voor ons begrip van de teksten. Tevens ben ik geïnteresseerd in de geschiedenis van de Semitische taalkunde in de 19de eeuw. In die tijd werden zowel algemene kaders als concrete hypotheses geformuleerd die in het vak nog steeds de kijk op het materiaal bepalen. Ik wil begrijpen waar deze denkvormen vandaan komen. Mijn interesses zijn continu in beweging en vertonen wisselende raakvlakken met onder meer de Semitische filologie, de historische taalkunde en de bijbelse exegese. Echter, de belangrijkste bronnen van mijn inspiratie liggen vaak buiten mijn eigen wetenschappelijke circuits. Je komt me eerder tegen in het Concertgebouw, de nachtvoorstelling van een arthouse bioscoop of een leuk restaurantje ergens tussen Amsterdam en Maastricht, dan op een groot congres in het buitenland (al zal ik mogelijk op een gegeven moment een flinke recensie over de congresbundel schrijven).