Inleiding op ontwikkeling en opvoeding

advertisement
Ontwikkeling en opvoeding
Thema 1
Thema 2
Thema 3
Thema 4
Thema 5
Thema 6
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
Ontwikkeling en opvoeding van baby’s en peuters
Ontwikkeling en opvoeding van kleuters en schoolkinderen
Ontwikkeling en begeleiding van pubers en adolescenten
Ontwikkeling en begeleiding van volwassenen en ouderen
Ontwikkeling en begeleiding van mensen met een verstandelijke
beperking
Thema 7 Ontwikkeling en begeleiding van mensen met een lichamelijke
beperking
1
2
3
Kennisopdrachten ............................................................................................................................................................................................. 3
Artikel Begeleiden bij ontwikkeling ............................................................................................................................................................. 3
Artikel Ontwikkelen gaat vanzelf, of niet?................................................................................................................................................... 3
Artikel Spelontwikkeling ............................................................................................................................................................................... 5
Artikel Taalontwikkeling ............................................................................................................................................................................... 6
Artikel Opvoeden moet ................................................................................................................................................................................. 6
Artikel Vertrouwensrelatie ............................................................................................................................................................................ 8
Artikel Als de ontwikkeling anders gaat .................................................................................................................................................... 10
Artikel Beperkingen en stoornissen .......................................................................................................................................................... 11
Inzichtopdrachten ............................................................................................................................................................................................ 13
Opdracht Quiz .............................................................................................................................................................................................. 13
Opdracht Anouk en Saskia ......................................................................................................................................................................... 13
Integratieve opdrachten .................................................................................................................................................................................. 15
Opdracht Peuters en kleuters .................................................................................................................................................................... 15
Opdracht Rollenspel ................................................................................................................................................................................... 18
Opdracht Vertrouwensrelaties ................................................................................................................................................................... 18
Vul hier je naam in.
Vul hier de groep in.
Vul hier de datum in.
Vul hier de versie in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd
gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën,
opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 Auteurswet j° het Besluit van 23
augustus 1985, Stbl., dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Publicatie- en
Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van
gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet) dient men zich tot
de uitgever te wenden. Voor meer informatie over het gebruik van muziek, film en het maken van kopieën in het onderwijs zie
www.auteursrechtenonderwijs.nl.
2
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
1
Kennisopdrachten
Wij adviseren je de kennisopdrachten individueel te maken.
Artikel
Begeleiden bij ontwikkeling
1 Als sociaal-agogisch werker begeleid je cliënten niet in het wilde weg. Leg met een eigen voorbeeld uit dat begeleiding
gekoppeld is aan een doel en aan een behoefte.
Vul hier je tekst in.
2 Bij begeleiden is het niet de bedoeling dat je uitgaat van de gemiddelde cliënt. Waarom niet? Maak gebruik van een eigen
voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
3 Wat is volgens jou het verschil tussen leiden en begeleiden?
Vul hier je tekst in.
4 De begeleiding van cliënten kan op tal van terreinen plaatsvinden.
a Op welke terreinen?
Vul hier je tekst in.
b Waar hangt het vanaf op welk terrein jij je richt?
Vul hier je tekst in.
5 Waarom spreek je bij volwassenen niet van opvoeden?
Vul hier je tekst in.
6 a Wat verstaan we onder opvoedingsondersteuning?
Vul hier je tekst in.
b Behoort het geven van opvoedingsondersteuning ook tot jouw taken wanneer er zich geen opvoedingsproblemen
voordoen? Leg uit.
Vul hier je tekst in.
7 Begeleiden bij ontwikkeling en opvoeding is leuk. Ben jij het daarmee eens? Wat vind jij er leuk of niet leuk aan?
Vul hier je tekst in.
Artikel
Ontwikkelen gaat vanzelf, of niet?
1 Noem de drie factoren die de ontwikkeling van de mens bepalen. Geef bij elke factor een voorbeeld dat gaat over je eigen
ontwikkeling. Laat in je voorbeeld naar voren komen hoe de externe factoren jouw ontwikkeling hebben beïnvloed.
Vul hier je tekst in.
3
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
4
2 Stellingen
De volgende uitspraken gaan over de verschillende ontwikkelingsaspecten. Geef aan of de uitspraken juist of onjuist zijn.
Controleer je antwoorden. Als je het fout hebt, lees dan de tekst waar de uitspraak over gaat nog eens goed door.
a De zintuiglijke ontwikkeling van de mens valt onder het cognitief aspect.
Maak hier je keuze.
b De omgang met anderen valt onder het sociaal aspect.
Maak hier je keuze.
c
Maak hier je keuze.
De ontwikkeling van seksueel gedrag valt onder het lichamelijk aspect.
d Wanneer we het hebben over de cognitieve ontwikkeling, hebben we het over de verstandelijke
ontwikkeling.
Maak hier je keuze.
e De motorische ontwikkeling valt onder het lichamelijk aspect.
Maak hier je keuze.
f
Maak hier je keuze.
De taalontwikkeling valt onder het sociaal aspect.
3 a Wat wordt bedoeld met duurzaam veranderen?
Vul hier je tekst in.
b Beschrijf een voorbeeld uit je eigen leven waarin sprake was van een duurzame verandering.
Vul hier je tekst in.
4 Lees de tekst ‘Kind leeft acht jaar in kippenhok’ en beantwoord daarna de vragen.
Kind leeft acht jaar in kippenhok
Na acht jaar verblijf in een kippenhok wordt de negenjarige Portugese Isabel Queresma door haar moeder teruggebracht in
de buitenwereld. Het kind kan slechts piepende geluiden voortbrengen en beweegt haar armen alsof het vleugels zijn. De
moeder, wonend in een gehucht bij de Portugese stad Coimbra, had het kind opgesloten na de dood van haar vader, en
acht jaar lang gevoerd met kippenvoer, voornamelijk maïs en koolresten. ‘Ik kon het kind niet meenemen naar mijn werk,’
verklaart de moeder, ‘waar moest ik het anders laten?’ De vrijlating volgt op een verhaal in de Portugese krant Diáro de
Notícias, na tips van de lokale bevolking.
Bron: NRC Handelsblad, 1 juli 1980
a Aan welke voorwaarden om tot ontwikkeling te komen is in deze situatie niet voldaan?
Vul hier je tekst in.
b Op welke gebieden heeft dit kind waarschijnlijk een ontwikkelingsachterstand opgelopen?
Vul hier je tekst in.
c
Zal de achterstand die het kind heeft opgelopen in zijn ontwikkeling nog zijn in te halen? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
Artikel
5
Spelontwikkeling
1 Spel is een voorwaarde voor een kind om zich te kunnen ontwikkelen. Leg dit uit.
Vul hier je tekst in.
2 Spel doet een beroep op bepaalde aspecten van de ontwikkeling van het kind. Bekijk het volgende schema. Geef bij elk spel
aan op welk aspect van de ontwikkeling het genoemde spel het meest een beroep doet.
Spel
Mikado
Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Sociale ontwikkeling
Mens-erger-je-niet
Risk
Ganzenbord
Domino
Kleurentorentje
3 Veel ouders nemen het speelgoed dat hun kind krijgt met Sinterklaas of op zijn verjaardag ‘in beslag’. Zij laten het kind dan
één ding uitkiezen waarmee het de komende tijd kan spelen. De rest bergen de ouders (tijdelijk) op. Na verloop van tijd halen
ze een ander stuk speelgoed of een spel uit de kast waarmee het kind dan weer kan spelen, enzovoort.
a Welke redenen kunnen ouders hebben om op deze manier te handelen?
Vul hier je tekst in.
b Wat is jouw mening over deze handelwijze? Geef argumenten.
Vul hier je tekst in.
4 Als spelbevorderende factor kunnen we noemen dat het kind zich veilig en geaccepteerd moet voelen. Kun je uitleggen
waarom dit zo is?
Vul hier je tekst in.
5 Speelgoed waar je maar één kant mee op kunt, verliest al snel zijn aantrekkelijkheid. Geef drie voorbeelden van dergelijk
speelgoed.
Vul hier je tekst in.
6 Speelgoed moet aansluiten bij de leefwereld van het kind. Wat wordt hiermee bedoeld? Geef een voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
7 Leg uit dat een lichamelijke handicap een spelbelemmerende factor is.
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
Artikel
Taalontwikkeling
1 Taal is een voorwaarde voor een kind om zich te kunnen ontwikkelen. Leg dit uit.
Vul hier je tekst in.
2 We onderscheiden in de taalontwikkeling een aantal stadia. Zet de stadia in de juiste volgorde en geef van elk stadium een
voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
3 a Wat is het verschil tussen de actieve en de passieve woordenschat?
Vul hier je tekst in.
b Geef van beide een voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
c
Is bij jou de actieve woordenschat of de passieve woordenschat groter? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
d Noem een aantal factoren die ertoe bijdragen dat het ene kind meer woorden tot zijn beschikking heeft dan het andere.
Vul hier je tekst in.
4 Vind jij het belangrijk de taalontwikkeling te stimuleren? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
5 a Geef vijf voorbeelden van eenvoudige taalspelletjes die je met kinderen kunt doen.
Vul hier je tekst in.
b Leg uit op welke manieren zingen goed is voor de taalontwikkeling van het kind.
Vul hier je tekst in.
Artikel
Opvoeden moet
1 Beschrijf het verband tussen het opvoeden van kinderen en de ontwikkeling van kinderen.
Vul hier je tekst in.
2 We voeden kinderen tegenwoordig anders op dan vroeger. Zou jij kinderen anders op willen voeden dan jouw ouders jou
hebben opgevoed? Zo ja: in welk opzicht? Zo nee: waarom niet?
Vul hier je tekst in.
3 a Binnen verschillende culturen wordt verschillend opgevoed. Geef hier twee duidelijke voorbeelden van.
Vul hier je tekst in.
b Is het voor jouw latere werk belangrijk dat jij weet hoe er in andere culturen wordt opgevoed? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
6
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
7
4 Bij opvoeden gaat het om het handelen van een opvoeder. Het kan zijn dat de opvoeder bijvoorbeeld heel bewust iets nalaat.
Bedenk twee situaties waarin jij als opvoeder heel bewust iets nalaat.
Vul hier je tekst in.
5 Geef aan of er in de volgende situaties sprake is van opvoeden of omgang, en waarom.
a Als Martijn ziet dat Rita (leidster) een band plakt, gaat hij eens kijken hoe dat in zijn werk gaat.
Vul hier je tekst in.
b Floris kan nog niet zelf zijn tanden poetsen. Daarom doet Astrid (leidster) het samen met hem. Ze stuurt zijn bewegingen
en laat hem ondertussen in de spiegel zien wat hij doet.
Vul hier je tekst in.
c
Sietske wordt door haar ouders geleerd hoe zij haar lepel vast moet houden. Vader doet het voor en legt de lepel op de
juiste manier in Sietskes hand.
Vul hier je tekst in.
d Ricardo (8 jaar) zegt tegen Janneke (4 jaar), die stiekem een koekje pakt, dat ze stout is en iets doet wat niet mag.
Vul hier je tekst in.
e Wim kijkt toe hoe Rabia (leidster) een cake bakt. Rabia zegt hem dat als hij dat wil, hij het de volgende keer ook eens mag
proberen onder haar leiding.
Vul hier je tekst in.
6 Het einddoel van de opvoeding is volwassenheid. Wanneer noemen we in de pedagogiek iemand volwassen?
Vul hier je tekst in.
7
a Hoe zelfstandig ben jij? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
b Vind jij dat jij wat dat betreft volwassen mag worden genoemd of vind je dat je hierin nog opvoeding nodig hebt? Licht je
antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
c
Bezit jij verantwoordelijkheidsbesef?
Vul hier je tekst in.
d Vind jij dat jij wat dat betreft volwassen mag worden genoemd of vind jij dat jij hierin nog opvoeding nodig hebt? Licht je
antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
8
Het einddoel van de opvoeding is het resultaat van allerlei tussenstappen. Geef minstens tien verschillende voorbeelden van
dergelijke tussenstappen.
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
9
10
Wanneer het einddoel van de opvoeding is bereikt, is er sprake van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid op alle gebieden
van het mens-zijn. Geef bij elk gebied dat wordt genoemd in het schema op pagina 21 van het artikel ‘Opvoeden moet’ (figuur
3) een eigen voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
Het is belangrijk dat jij als opvoeder in de opvoeding risico’s durft te nemen.
a Waarom is dit belangrijk?
Vul hier je tekst in.
b Geef voorbeelden van risico’s die je kunt nemen in de opvoeding van een
I peuter.
Vul hier je tekst in.
II kleuter.
Vul hier je tekst in.
III schoolkind.
Vul hier je tekst in.
IV puber.
Vul hier je tekst in.
Artikel
Vertrouwensrelatie
1 Wanneer we spreken over vertrouwen in anderen, moeten we een onderscheid maken tussen drie betekenissen. Noem deze
drie betekenissen.
Vul hier je tekst in.
2 Geef bij de volgende zinnen aan van welke betekenis er sprake is.
a Ik vertrouw erop dat hij dat doet.
Vul hier je tekst in.
b Hij is nu in zijn vertrouwde omgeving.
Vul hier je tekst in.
c
Hij heeft me dat toevertrouwd.
Vul hier je tekst in.
d Ik vertrouw hem niet.
Vul hier je tekst in.
e Zij heeft misbruik gemaakt van mijn vertrouwen.
Vul hier je tekst in.
f
Zij is in vertrouwde handen.
Vul hier je tekst in.
8
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
9
3 a Wat verstaan we onder het begrip ‘zelfvertrouwen’?
Vul hier je tekst in.
b Leg in eigen woorden het verband uit tussen zelfvertrouwen en vertrouwen in anderen.
Vul hier je tekst in.
4 In het volgende schema staat elke kolom voor een bepaald type relatie. Onder de kolommen staat een aantal kenmerken.
Persoonlijke relatie
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Voorbeelden
1 Vul hier je tekst in.
2 Vul hier je tekst in.
Conventionele relatie
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Voorbeelden
1 Vul hier je tekst in.
2 Vul hier je tekst in.
Functionele relatie
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Vul hier je tekst in.
Voorbeelden
1 Vul hier je tekst in.
2 Vul hier je tekst in.
Kenmerken
beleefdheidsnormen – totale persoon – beroepsmatig – oppervlakkig contact – taakgericht – voorgeschreven gedrag –
diepgaand contact – vertrouwelijke omgang – wederkerigheid – gedrag vanuit rol
a Zet in elke kolom de juiste kenmerken.
b Zet daarna in elke kolom twee voorbeelden van relatievormen die passen bij dit type relatie.
5 a Zijn de relaties die jij met mededeelnemers hebt meer conventioneel of meer persoonlijk van aard? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
b In welk opzicht kan een functionele relatie op een persoonlijke relatie lijken?
Vul hier je tekst in.
6 Ben jij voor (bepaalde) anderen een vertrouwensfiguur? Zo ja, beschrijf dan voor wie je een vertrouwensfiguur bent en waaruit
dat blijkt.
Vul hier je tekst in.
7 Leg in eigen woorden uit waarom een vertrouwensrelatie voor een sociaal-agogisch werker van belang is.
Vul hier je tekst in.
8 De vertrouwensrelatie die jij met cliënten aangaat, is een ongelijkwaardige relatie.
a Waaruit bestaat de ongelijkwaardigheid in de relatie die je met cliënten aangaat? Geef ook een voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
b Hoe groot of hoe klein is deze ongelijkwaardigheid in een kinderdagverblijf, een activiteitencentrum voor mensen met een
verstandelijke beperking en in een opvanghuis voor jongeren?
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
c
10
Welke factoren kunnen de ongelijkwaardigheid tussen de hulpvrager en de hulpverlener vergroten?
Vul hier je tekst in.
d Welke nadelen heeft een ongelijkwaardige relatie voor een cliënt?
Vul hier je tekst in.
e Welke nadelen heeft een ongelijkwaardige relatie voor de sociaal-agogisch werker?
Vul hier je tekst in.
Artikel
Als de ontwikkeling anders gaat
1 a Om te kunnen beoordelen of gedrag normaal of niet normaal is, moet je met een aantal zaken rekening houden. Noem
een aantal van deze zaken.
Vul hier je tekst in.
b Waarom is het vaak moeilijk om een ontwikkelingsstoornis tijdig te ontdekken?
Vul hier je tekst in.
2 Wat is het verband tussen normale ontwikkeling en sociale problematiek bij kinderen?
Vul hier je tekst in.
3 Sociale problematiek wil zeggen dat het niet om een individueel probleem gaat, en niet om een probleem van alleen dit gezin
of van deze groep.
a Waar gaat het dan wel om?
Vul hier je tekst in.
b Geef een voorbeeld van een individueel probleem dat niet beschouwd kan worden als sociale problematiek.
Vul hier je tekst in.
c
Geef ook een voorbeeld van een gezinsprobleem dat niet beschouwd mag worden als sociale problematiek.
Vul hier je tekst in.
4 Bij sociale problematiek is er een vergroot risico op allerlei andere problemen. Geef vijf voorbeelden van problemen die
kunnen optreden.
Vul hier je tekst in.
5 Je kunt zeggen: de sociale problematiek van kinderen is de sociale problematiek van ouders. Leg dit uit.
Vul hier je tekst in.
6 Kinderen in achterstandssituaties doen het gemiddeld slechter op school dan andere kinderen. Waarom?
Vul hier je tekst in.
7 Hoe zijn de kansen van kinderen die opgroeien in een achterstandssituatie als ze eenmaal volwassen zijn?
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
11
8 Waarom kan sociale problematiek niet gemakkelijk worden opgelost?
Vul hier je tekst in.
9 Kun jij nog andere situaties noemen die gezien worden als sociale problematiek bij kinderen?
Vul hier je tekst in.
Artikel
Beperkingen en stoornissen
1 a Omschrijf het begrip ‘handicap’.
Vul hier je tekst in.
b Wat wordt er bedoeld met het normale functioneren?
Vul hier je tekst in.
c
Wat is een stoornis?
Vul hier je tekst in.
2 Geef drie voorbeelden van stoornissen die geen handicap zijn. Leg bij elk voorbeeld uit waarom dit geen handicap is.
Vul hier je tekst in.
3 Wat zijn de verschillen tussen een ziekte en een handicap?
Vul hier je tekst in.
4 Bovenaan pagina 34 in het artikel ‘Beperkingen en stoornissen’ wordt onder het kopje ‘Het begrip handicap’ een aantal vragen
gesteld. Geef antwoord op deze vragen. Leg daarbij uit waarom er wel of niet sprake is van een handicap. Het gaat om de
volgende vragen:
a Is iemand die een hersenschudding heeft gehandicapt?
Vul hier je tekst in.
b Ben je gehandicapt als je een gebroken been hebt?
Vul hier je tekst in.
c
Ben je gehandicapt als je verlamd bent?
Vul hier je tekst in.
d Ben je gehandicapt als je slechthorend bent?
Vul hier je tekst in.
e Ben je gehandicapt als je een vinger mist?
Vul hier je tekst in.
f
Ben je gehandicapt als je griep hebt?
Vul hier je tekst in.
g Ben je gehandicapt als je analfabeet bent?
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
5 a Wat is een chronische ziekte?
Vul hier je tekst in.
b Kun je zelf twee voorbeelden bedenken van chronische ziekten?
Vul hier je tekst in.
6 Als je werkt met mensen met een beperking is het belangrijk om niet uit te gaan van hun beperkingen.
a Waar moet je dan wel van uitgaan?
Vul hier je tekst in.
b Wat betekent dit concreet als je op een kinderdagverblijf werkt en je hebt een kind in de groep dat doof is?
Vul hier je tekst in.
7 Geef een eigen voorbeeld van een meervoudige beperking.
Vul hier je tekst in.
8 a Geef een voorbeeld van een aangeboren lichamelijke beperking.
Vul hier je tekst in.
b Geef ook een voorbeeld van een niet aangeboren lichamelijke beperking.
Vul hier je tekst in.
9 Is het syndroom van Down een aangeboren of een niet aangeboren verstandelijke beperking? Licht je antwoord kort toe.
Vul hier je tekst in.
10
a Wat is een ontwikkelingsstoornis?
Vul hier je tekst in.
b Welke drie groepen ontwikkelingstoornissen komen het meest voor? Geef bij iedere groep ontwikkelingsstoornissen een
voorbeeld.
Vul hier je tekst in.
12
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
2
13
Inzichtopdrachten
Opdracht Quiz
Deze opdracht gaat over spelontwikkeling en taalontwikkeling Je maakt deze opdracht in een groep van vier tot acht
deelnemers. Door het maken van deze opdracht verdiep je je in de spelontwikkeling en taalontwikkeling van een kind.
Bij deze opdracht is het de bedoeling dat je als groep een quiz organiseert. Hiertoe wordt de groep in twee subgroepen (groep
A en groep B) gesplitst. De vragen die in de ene groep worden bedacht, moeten door de andere groep worden beantwoord en
andersom.
Bij de uitvoering van de opdracht maak je gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding. De
antwoorden op jullie vragen moeten dus te vinden zijn in deze theorie! Bedenk zo veel mogelijk vragen. Zet de vragen (en
waar je de antwoorden kunt vinden) op papier.
Benodigdheden: pen, papier, zandloper.
1 Voorbereiding: het maken van de vragen (15-20 minuten). Vorm tweetallen, binnen de eigen groep A of B. Geef elk tweetal
een nummer. Pak pen en papier.
– Instructie voor groep A: jullie gaan vragen formuleren over het onderwerp ‘spel’.
– Instructie voor groep B: jullie gaan vragen formuleren over het onderwerp ‘taal’.
2 De quiz. Handhaaf dezelfde tweetallen. Blijf bij elkaar zitten, met jullie vragen gereed. Boeken zijn dicht. Een tweetal uit groep
A begint. Zij stellen een van hun vragen aan de deelnemers uit groep B. Groep B mag met elkaar overleggen, maar moet
proberen een goed antwoord te geven zonder het boek te gebruiken, binnen de gestelde tijd (zandloper gebruiken). De docent
fungeert als jury. Is de vraag binnen de gestelde tijd goed beantwoord, dan heeft de groep een punt verdiend en anders niet.
Nadat groep A de eerste vraag heeft gesteld, mag een tweetal uit groep B een vraag stellen aan groep B. Dezelfde procedure
wordt weer gevolgd. Elke vraag mag maar eenmaal gesteld worden (op de eigen lijst doorstrepen dus).
Als elk tweetal een vraag heeft gesteld (en er dus evenveel vragen door zowel groep A als door groep B zijn gesteld), kan
eventueel besloten worden tot een tweede ronde. In het andere geval kan de stand worden opgemaakt. Welke groep is de
winnaar?
NB: Kan een tweetal geen vraag meer stellen, omdat al hun vragen al gesteld zijn, dan krijgt de andere groep er automatisch
een punt bij.
Opdracht Anouk en Saskia
Deze opdracht gaat over de praktijksituaties die aan het begin van artikel 1 en artikel 2 in de theorie zijn opgenomen.
– De praktijksituatie bij het artikel ‘Begeleiden bij ontwikkeling’ gaat over leidster Anouk van kinderdagverblijf Rataplan (zie
pag. 2).
– De praktijksituatie bij het artikel ‘Ontwikkelen gaat vanzelf, of niet?’ gaat over leidster Saskia op peuterspeelzaal Pippeloen
(zie pag. 5).
Je maakt de vragen 5 t/m 10 en 12 t/m 16 eerst individueel en daarna vergelijken en bespreken jullie je antwoorden in een
groepje van drie of vier deelnemers.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
14
Bij de uitvoering van de opdracht maak je gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding. In het
eindproduct geef je antwoord op de verschillende vragen. Waar dat gevraagd wordt, geef je een toelichting.
1 Beantwoord de vragen 5 t/m 10 en 12 t/m 16 individueel.
2 Vergelijk de antwoorden op de vragen in een groep. Kom door de antwoorden met elkaar te vergelijken en te bespreken tot
één gezamenlijk antwoord.
3 Verwerk de antwoorden in een gezamenlijk eindproduct.
Vragen bij praktijksituatie 1
4 Lees nogmaals het praktijkvoorbeeld aan het begin van artikel 1 ‘Begeleiden bij ontwikkeling’ (pag. 2). Hierin vertelt Anouk
over het ruziemaken door de kinderen op het kinderdagverblijf waar ze werkt.
5 Waarom komen vooral bij peuters veel ruzies voor?
Vul hier je tekst in.
6 Anouk zegt: ‘Natuurlijk vertel ik ze wel dat een ander kind het niet leuk vindt als zijn speelgoed wordt afgepakt. Maar ik heb
weleens het idee dat dat aan dovenmansoren is gezegd.’
a Hoe komt het dat de peuters zo slecht naar Anouk luisteren?
Vul hier je tekst in.
b Als er zo slecht geluisterd wordt, moet Anouk dit dan voortaan maar niet meer zeggen? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
7 Is Anouk hier bezig met het opvoeden van kinderen? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
8 a Van welke opvoedingsmiddelen maakt Anouk gebruik in situaties dat kinderen ruziemaken?
Vul hier je tekst in.
b Zijn deze opvoedingsmiddelen geschikt om te gebruiken bij peuters? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
9 a Welke opvoedingsmiddelen kan Anouk ook gebruiken als het gaat om het omgaan met ruzies bij peuters?
Vul hier je tekst in.
b Welke daarvan vind jij vooral geschikt om te gebruiken? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
10
Heb jij nog andere tips voor Anouk?
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
11
3
15
Vragen bij praktijksituatie 2
Lees nogmaals het praktijkvoorbeeld aan het begin van artikel 2 ‘Ontwikkelen gaat vanzelf, of niet?’ (pag. 5). Hierin vertelt
Saskia, leidster op peuterspeelzaal Pippeloen, over de ontwikkeling van kinderen.
12
In welke ontwikkelingsfase verkeren de kinderen op de peuterspeelzaal? Welke leeftijdsgrenzen horen bij deze
ontwikkelingsfase?
Vul hier je tekst in.
13
Kinderen verschillen van elkaar in tal van opzichten. Welke verschilpunten komen in deze praktijksituatie aan de orde?
Vul hier je tekst in.
14
De tweeling Roos en Marjolein verschilt nogal van elkaar. In welke ontwikkelingsaspecten verschillen ze van elkaar?
Vul hier je tekst in.
15
Hoe komt het dat kinderen enorm van elkaar verschillen?
Vul hier je tekst in.
16
Leg met behulp van deze praktijksituatie uit dat er ook belangrijke overeenkomsten bestaan tussen kinderen in dezelfde
leeftijdsfase.
Vul hier je tekst in.
Integratieve opdrachten
Opdracht Peuters en kleuters
Deze opdracht bij het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding maak je in een groep. Je beantwoordt de vragen eerst
individueel en daarna vergelijken en bespreken jullie je antwoorden in een groepje van drie of vier deelnemers.
In je latere werk ga je werken met mensen. Het is belangrijk op de hoogte te zijn van hoe mensen zich ontwikkelen. Wanneer
je gaat werken met kinderen beweeg je je op het terrein van de opvoeding. De volgende drie cases gaan in op algemene
aspecten van de ontwikkeling bij kinderen.
Bij de uitvoering van de opdracht maak je gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding. In het
eindproduct geef je antwoord op de vragen. Waar dat gevraagd wordt, geef je een toelichting.
Case 1: Peter
De eerste weken dat Peter op de peuterspeelzaal kwam, zat hij alleen maar op de speelgoedtrekker. De leiding probeerde
Peter over te halen eens ergens anders mee te spelen, maar dit mislukte. De leiding haalde een aantal keren de trekker niet
tevoorschijn, omdat zij van mening was dat Peter eens ergens anders mee moest spelen.
Peter voelde zich in het begin duidelijk niet prettig en het duurde een hele tijd voordat hij ging spelen. Het viel de leiding nu
pas op dat Peter nogal eens omver werd gelopen, en vooral buiten liep hij slecht. Toen de leidster dit voorzichtig probeerde
aan te kaarten bij de moeder, gaf deze als antwoord: ‘Zo liep ik vroeger ook en ik loop nu ook gewoon.’ Bij iedere poging van
de leiding om er nog eens over te praten reageerde de moeder zeer laconiek van: ‘Ach, dat valt wel mee, dat komt wel
goed.’
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
Case 2: Hassan
Hassan is een Turks jongetje van vijf jaar. Hij praat gebrekkig Nederlands. Er is sprake van een grote taal- en
spraakachterstand bij Hassan. Hassans ouders hebben geen enkele moeite gedaan Hassan Nederlands te leren. Ze
spreken de taal zelf ook nauwelijks. Dit is ook niet nodig: zijn vader werkt in een kleermakersatelier waar voornamelijk
Turken werken en zijn moeder heeft buiten de familie om nauwelijks contact met anderen.
Op school heeft Hassan moeite de juf en de andere kinderen te begrijpen. Hij snapt niet wat de juf van hem vraagt. Dit
maakt hem steeds vaker opstandig en boos. Hij reageert zich dan nogal eens af door met dingen te gaan smijten. Ook komt
het voor dat hij andere kleuters bijt of slaat. De andere kinderen gaan Hassan steeds vaker mijden. Ze zijn bang voor hem.
Kortom: Hassan wordt een steeds grotere stoorzender in de klas en loopt steeds meer achter op zijn leeftijdgenootjes.
Daarom stelt zijn juf op een gegeven moment voor, na te gaan of Hassan niet beter tot zijn recht zal komen op een
lomschool.
Case 3: Eric
Onze zoon Eric van vijf kan het maar niet laten om ieder speeltje dat hij krijgt gelijk uit elkaar te halen en te vernielen. Hij
speelt er natuurlijk wel even mee, maar dan moet hij kijken hoe het werkt. En natuurlijk kan hij het niet meer in elkaar krijgen
en is het niet meer te gebruiken. We hebben het hem al zo vaak verboden of de cadeautjes afgepakt, maar hij kan het
gewoon niet laten. Is dat nu normaal of is Eric vernielzuchtig?’
Bron: Margriet, nr. 36, 1990
1 Beantwoord individueel de vragen bij de cases. Maak telkens gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling
en opvoeding.
2 Vergelijk daarna de antwoorden op de vragen in een groepje. Kom door de antwoorden met elkaar te vergelijken en te
bespreken tot één gezamenlijk antwoord.
3 Verwerk de antwoorden in een gezamenlijk eindproduct.
Vragen bij case 1: Peter
4 Lees case 1: Peter.
5 a De leiding is van mening dat Peter eens ergens anders mee moet spelen. Vind jij dit ook? Waarom wel of niet?
Vul hier je tekst in.
b Hoe zou jij Peter proberen over te halen eens ergens anders mee te spelen? Geef drie concrete tips.
Vul hier je tekst in.
6 Peter voelde zich in het begin duidelijk niet prettig.
a Wat kan de oorzaak hiervan zijn?
Vul hier je tekst in.
b Vind je deze informatie (Peter voelt zich niet prettig) relevant? Waarom wel of niet?
Vul hier je tekst in.
16
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
7 Is er volgens jou bij Peter sprake van een ontwikkelingsachterstand, een dreigende ontwikkelingsachterstand of een
ontwikkelingsstoornis? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
8 We onderscheiden verschillende vormen van ontwikkelingsachterstand. Op welk(e) gebied(en) is er bij Peter sprake van een
achterstand?
Vul hier je tekst in.
9 a Waarom zal de leidster het slechte lopen van Peter bij diens moeder proberen aan te kaarten? Geef enkele redenen.
Vul hier je tekst in.
b De moeder reageert zeer laconiek. Kun je bedenken waarom de moeder zo reageert? Probeer enkele verklaringen te
bedenken.
Vul hier je tekst in.
c
10
Wat zou jij nu vervolgens doen? Houd hierbij zowel rekening met Peter als met zijn moeder.
Vul hier je tekst in.
Vragen bij case 2: Hassan
Lees case 2: Hassan.
11
In welke ontwikkelingsfase verkeert Hassan?
Vul hier je tekst in.
12
Hassan heeft een taal- en spraakachterstand.
a Wat is het verschil tussen een taalachterstand en een spraakachterstand?
Vul hier je tekst in.
b Op welk aspect van de ontwikkeling heeft de taal- en spraakachterstand betrekking?
Vul hier je tekst in.
13 a Leg uit dat de taal- en spraakachterstand van Hassan invloed heeft op diens sociale ontwikkeling.
Vul hier je tekst in.
b Leg ook uit dat de taal- en spraakachterstand van Hassan invloed heeft op zijn emotionele ontwikkeling.
Vul hier je tekst in.
14
In de ontwikkeling van de mens is sprake van:
– interne factoren;
– externe factoren;
– zelfbepaling.
Welk van deze factoren speelt in de case over Hassan vooral een rol? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
17
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
15
18
Stel dat Hassan inderdaad wordt overgeplaatst naar een lomschool. Is er dan sprake van een markante levensgebeurtenis bij
Hassan? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
16
Vragen bij case 3: Eric
Lees case 3: Eric.
17
In het antwoord aan de moeder zegt Margriet dat Eric niet aan het vernielen is, maar aan het spelen.
a Hoe verklaar je dit antwoord?
Vul hier je tekst in.
b Hoe kan de moeder hier rekening mee houden bij de keuze van speelgoed?
Vul hier je tekst in.
Opdracht Rollenspel
1 Lees nogmaals case 1: Peter uit de opdracht Peuters en kleuters.
2 Gebruik deze case voor een rollenspel, waarin je het gesprek tussen leidster en moeder naspeelt. Werk in groepen van vier
tot acht deelnemers. Er zijn minimaal twee en maximaal vier spelers nodig: een of twee leidsters, moeder (en eventueel
vader). Laat elk tweetal zich voorbereiden op ofwel de rol van leidster ofwel de rol van ouder. Ga uit van gegevens in de case
en maak verder gebruik van de vragen en antwoorden bij de case.
Vragen ter voorbereiding van de rol van leidster:
– Waarom heb je de ouders voor dit gesprek uitgenodigd: wat zie jij als doel van het gesprek?
– Wat wil je precies aan de orde stellen: hoe?
– Welke vragen wil je graag beantwoord zien?
– Wat zeg of doe je als de moeder weer laconiek reageert?
Vragen ter voorbereiding van de rol van ouder:
– Wie ben je (leeftijd, persoonlijke omstandigheden en achtergronden), hoe is Peter thuis, hoe gedraagt hij zich thuis?
– Wat kun je vertellen over de motorische ontwikkeling van Peter? Wil je dit ook vertellen?
– Welke gevoelens riep de uitnodiging voor dit gesprek bij je op? Waarom?
– Hoe reageer je als ze weer beginnen over het slechte lopen van Peter? Waarom?
3 Speel het rollenspel.
Opdracht Vertrouwensrelaties
Deze opdracht bij het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding maak je in een groep. De opdracht gaat over de
ontwikkeling van de adolescent. Je beantwoordt de vragen bij de cases eerst individueel en daarna vergelijken en bespreken
jullie je antwoorden in een groep van drie of vier deelnemers.
In je latere werk ga je werken met mensen. Je gaat mensen begeleiden en bouwt een vertrouwensrelatie met ze op. Wanneer
je gaat werken met kinderen beweeg je je op het terrein van de opvoeding. De volgende drie cases gaan in op algemene
aspecten van de opvoeding van kinderen en de relatie die je met cliënten opbouwt.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
19
Bij de uitvoering van de opdracht maak je gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling en opvoeding. In het
eindproduct geef je antwoord op de verschillende vragen. Waar dat gevraagd wordt, geef je een toelichting.
Case 1: Altijd die bedorven sfeer
Joris werkt als sociaal-agogisch werker in een leefgroephuis en werkt op een leefgroep met acht kinderen die variëren in de
leeftijd van zeven tot dertien jaar. Vandaag is een overleg gaande tussen hem en zijn collega’s die ook op de leefgroep
werken. Een van de agendapunten is tv-kijken tijdens het eten. Joris is degene die dit punt op de agenda heeft gezet. Hij
mag als eerste dit punt toelichten, al hebben de meesten wel een idee van wat er komen gaat. Joris steekt van wal.
‘Zo langzamerhand ben ik het goed zat. Tijdens het avondeten ontstaat elke keer ruzie over wel of niet televisie kijken. Sinds
kort begint net rond etenstijd Startrek, en daar willen vooral de oudste kinderen per se naar kijken. Maar ik wil dat iedereen
aan tafel blijft zitten. Het is toch een van de weinige momenten waarop kinderen met elkaar samen zijn en waarvan je wilt
dat er aandacht voor elkaar is. Maar ja, van dat laatste komt de laatste tijd niet veel terecht, want ook al blijven ze dan zitten
– en gaat de tv niet aan –, er wordt me toch een potje gemokt en chagrijnig gedaan. Ik baal daarvan. Altijd die bedorven
sfeer! Ik ben het zo langzamerhand goed zat … Mijn vraag is: hoe kunnen wij nu voorkomen dat de stemming aan tafel
steeds bedorven wordt?’
Bron: gebaseerd op een ingezonden brief in het weekblad Libelle (1990, nr. 14)
Case 2: Kindertelefoon
Vorige week vertelde mijn dochter van tien heel trots dat zij naar de Kindertelefoon had gebeld. Ik vroeg haar waarover ze
had gebeld, maar dat wilde ze niet zeggen. Het is de eerste keer dat ze helemaal buiten ons om zoiets doet en ook geheim
wil houden. Bij mijn weten is de sfeer goed en hebben mijn man en ik een goed contact met de kinderen. Er is ook geen
ruzie geweest, dan zou ik misschien nog begrijpen waarom ze gebeld heeft. Wat kunnen we doen om het vertrouwen van
onze dochter terug te winnen?’
Bron: weekblad Margriet
Case 3: Relatievorming
Een groepsleider vertelt:
‘Ik denk niet dat het mogelijk is dat je voor al die kinderen al de tijd dat je groepsleider bent een relatie kunt opbouwen vanuit
jezelf. Dan ben je denk ik, sorry voor het woord, een soort relatiekanon, wat niet reëel is. Want je bent net zo goed mens en
je mag als groepsleider best je sympathieën en je antipathieën hebben. Je moet ze wel hanteren, denk ik dan. Maar dat is
juist jouw functie als groepsleider, daar ben je beroeps voor op een gegeven moment, om dat te kunnen.
Een andere groepsleider vertelt:
‘Je hebt gewoon, doordat je daar staat, dat is een gegeven, een aantal bindingen met die jongens. Die emotionele band, die
gaat ontstaan. En dat heeft alles te maken met relatievorming natuurlijk. En zodoende ben je vanuit een beroep dat je zelf
gekozen hebt, erg met jezelf als persoon daarin aanwezig. Je bent zelf het materiaal eigenlijk. Maar ik zit nog even te
denken aan die relatie die dan ontstaat, daar moet je ook weer vanuit je beroep zeggen: ja …, daar moet ook een grens
liggen. Als je een relatie opbouwt in een andere situatie, met vrienden, vriendinnen, met je eigen kinderen, dan is dat toch
veel onbegrensder. Ja, ik ervaar het als een echt fijn beroep, vooral die momenten dat je echt individueel bezig bent met de
kinderen. Je ziet dan niet direct een stuk vooruitgang, het is dan zoiets als millimeterwerk wat je doet. Maar na verloop van
tijd zie je toch een stuk vooruitgang. Dat is dan inderdaad een paar millimeter, maar dat geeft toch wel een stuk bevrediging.
Het gaat lekker. Aan de andere kant staat er ook tegenover dat je ook minder positieve momenten hebt, maar mij stimuleert
dat toch weer om er harder tegenaan te gaan eigenlijk. Om nog intensiever bezig te gaan. In die zin zeg ik, nou het is een
heel fijn beroep, je kunt er veel van jezelf in kwijt, je krijgt ook ontzettend veel terug van de kinderen.
Bron: M. van Lieshoudt en M. Ruigewaard (red.), De groepsleider, Acco, 1987
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
20
1 Beantwoord individueel de vragen bij de cases. Maak telkens gebruik van de theorie van het thema Inleiding op ontwikkeling
en opvoeding.
2 Vergelijk daarna de antwoorden op de vragen in een groepje. Kom door de antwoorden met elkaar te vergelijken en te
bespreken tot één gezamenlijk antwoord.
3 Verwerk de antwoorden in een gezamenlijk eindproduct.
Vragen bij case 1: Altijd die bedorven sfeer
4 Lees case 1: Altijd die bedorven sfeer.
5 Is het belangrijk dat Joris nagaat of iedere groepsleider zich aan dezelfde regels houdt in deze kwestie? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
6 Joris stelt als vraag: hoe kunnen we nu voorkomen dat de stemming aan tafel steeds bedorven wordt? Wat zou jouw antwoord
zijn?
Vul hier je tekst in.
7 Van welke opvoedingsmiddelen kan Joris het beste gebruikmaken? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
Vragen bij case 2: Kindertelefoon
8 Lees case 2: Kindertelefoon.
9 Deze moeder maakt zich zorgen. Vind jij het terecht dat zij zich zorgen maakt? Licht je antwoord toe.
Vul hier je tekst in.
10
11
12
Wat zou jij de moeder adviseren?
Vul hier je tekst in.
Vragen bij case 3: Relatievorming
Lees case 3: Relatievorming.
‘Ik denk niet dat het mogelijk is dat je voor al die kinderen al de tijd dat je groepsleider bent een relatie kunt opbouwen vanuit
jezelf.’
a Wat is jouw mening over deze uitspraak? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
b Kun je de term ‘relatiekanon’ verklaren?
Vul hier je tekst in.
13
‘… je mag best als groepsleider je sympathieën en antipathieën hebben. Je moet ze wel hanteren …’
a Wat bedoelt de groepsleider met deze uitspraak?
Vul hier je tekst in.
Inleiding op ontwikkeling en opvoeding
b Wat is jouw mening hierover? Motiveer je antwoord.
Vul hier je tekst in.
14
De tweede groepsleider zegt dat je als persoon aanwezig bent in de relatievorming met cliënten.
a Wat bedoelt deze groepsleider met deze uitspraak?
Vul hier je tekst in.
b Wat vind je van zijn uitspraak?
Vul hier je tekst in.
15
Een relatie die je opbouwt met vrienden of je eigen kinderen is veel onbegrensder.
a Naar welk soort relaties, besproken in het artikel 'Vertrouwensrelatie' verwijst deze uitspraak?
Vul hier je tekst in.
b Wat wordt met deze uitspraak bedoeld? Geef voorbeelden waarom een relatie met bijvoorbeeld eigen kinderen
onbegrensder is.
Vul hier je tekst in.
c
16
Waarom is het belangrijk rekening te houden met het professionele aspect bij het aangaan en onderhouden van een
vertrouwensrelatie met cliënten?
Vul hier je tekst in.
‘… het is een heel fijn beroep, je kunt er veel van jezelf in kwijt, je krijgt ook ontzettend veel terug van de kinderen.’
a Wat denk jij van jezelf kwijt te kunnen in je toekomstige beroep?
Vul hier je tekst in.
b Zou dat het geval zijn indien je geen vertrouwensrelatie aan zou gaan?
Vul hier je tekst in.
c
Wat denk of hoop jij terug te krijgen van cliënten in je toekomstige werk?
Vul hier je tekst in.
21
Download