1 - Universiteit Utrecht

advertisement
DE PUEBLO-AFFAIRE
De maandenlange crisis tussen Washington en Pyongyang naar aanleiding van de
Noord-Koreaanse inname van het spionageschip de USS Pueblo in 1968
Gerrit Jan Weikamp
Collegekrt.: 3123294
Masterscriptie
Studierichting Internationale Betrekkingen
Universiteit Utrecht
26 juli 2008
Countryzanger “Red River Dave” McEnery (1914-2002) werd beroemd met zijn liedjes over belangrijke
gebeurtenissen. Het bovenstaande lied van zijn hand werd tijdens de Pueblo-crisis veelvuldig
gedraaid op de radio en is exemplarisch voor de betrokkenheid van het Amerikaanse publiek bij het lot
van de opvarenden van het spionageschip. Evenals de afbeelding op de voorkant van deze scriptie is
dit lied afkomstig van de website van de USS Pueblo Veteran’s Association
(http://www.usspueblo.org/).
2
Inhoud
Inleiding
Status quaestionis
4
6
1. De Verenigde Staten, Noord-Korea en de Koreaanse Oorlog
1.1 Amerika in de periode 1945-1968: in de ban van de Koude Oorlog
1.2 De Koreaanse Oorlog: 1950-1953
1.3 De ontwikkeling van Noord-Korea in de periode 1953-1968
1.4 Noord-Korea en het schisma binnen de communistische wereld
8
8
11
14
17
2. De USS Pueblo op spionagemissie in het Verre Oosten
2.1 Militaire spionage door de Verenigde Staten in het Verre Oosten
2.2 Oplopende spanning rondom Noord-Korea
2.3 De Pueblo in Noord-Koreaanse handen
21
21
24
26
3. De onderhandelingen en de nasleep van de Pueblo-crisis
3.1 Aan tafel in Panmunjeom
3.2 De Amerikaanse samenleving en de Pueblo-crisis
3.3 Het onderzoek
3.4. Speculaties over de Noord-Koreaanse motieven
32
32
37
39
42
4. De Pueblo-crisis vanuit theoretisch oogpunt
4.1 De Koude Oorlog en de theorie van de internationale betrekkingen
4.2 Strategiebepaling tijdens de Pueblo-crisis
46
46
49
Conclusie
Epiloog
Literatuur
53
56
58
3
Inleiding
In zijn boek The Seventies1 beschrijft historicus Bruce Schulman de grote
veranderingen die de Amerikaanse cultuur, politiek en samenleving vanaf het einde
van de jaren zestig doormaakten. Één van de veranderingen in denken die hij
signaleert is een afname in het geloof in de militaire onoverwinnelijkheid van de
Verenigde Staten. Gedurende de jaren vijftig en een groot deel van de jaren zestig
gingen veel Amerikanen ervan uit dat hun land het overwicht had in de Koude Oorlog
met de Sovjet-Unie. Hierin kwam vooral verandering doordat de Amerikaanse
troepen niet in staat bleken het gewenste resultaat te bereiken tijdens de oorlog in
Vietnam. Daarnaast werd het Amerikaanse zelfvertrouwen door nog een aantal
andere gebeurtenissen aangetast. Schulman schrijft hierover: “Other setbacks
around the world highlighted the nation’s frustration in Vietnam. The United States
sat helpless while Soviet tanks crushed the Prague Spring. Meanwhile North Korea
seized the U.S.S. Pueblo (...). Despite its vast power, the United States could do
little.”2 Schulman noemt hier niet zonder reden de inname van de Pueblo door NoordKorea als één van de nationale trauma’s die een nadelig effect hebben gehad op de
militaire zelfverzekerdheid van de Verenigde Staten.
De Pueblo-crisis, die vrijwel het gehele jaar 1968 besloeg, is één van de
opmerkelijkste incidenten uit de Koude Oorlog. Voor de Koreaanse kust
overmeesterde de Noord-Koreaanse marine een spionageschip van de Verenigde
Staten en maakte alle opvarenden krijgsgevangen. Pas na maandenlange moeizame
onderhandelingen mochten de bemanningsleden weer naar huis terugkeren. De
communistische Noord-Koreaanse regering had zich in een positie gemanoeuvreerd
waarin zij de supermacht Amerika haar wil kon opleggen. De Amerikaanse regering
bleek niet in staat om iets aan deze situatie te veranderen en voedde daarmee de
gevoelens bij de bevolking dat het land niet zo onoverwinnelijk was als altijd gedacht
werd.
Voor wie zich bezighoudt met de geschiedenis van de internationale
betrekkingen is de Pueblo-kwestie interessant, omdat de Noord-Koreanen met hun
ingrijpen het broze evenwicht in de machtsverhoudingen tussen de twee kampen in
de Koude Oorlog in gevaar brachten. Des te opmerkelijker is het dat de crisis niet
1
B.J. Schulman, The Seventies: the great shift in American culture, society, and politics (New York
2001).
2 Schulman, The Seventies, 7.
4
ontaardde in een militair conflict of zelfs in een tweede Koreaanse Oorlog, maar aan
de onderhandelingstafel werd uitgevochten. Nadere bestudering van de strategie die
de regeringen van de Verenigde Staten en van Noord-Korea volgden, kan inzicht
verschaffen in de motieven die een rol speelden in deze casus. Bovendien geeft het
een impressie van de visie die met name de beleidsmakers in de Verenigde Staten
tijdens de Koude Oorlog op hun politieke en militaire tegenstanders –in dit geval
vooral Noord-Korea en de Sovjet-Unie– hadden.
In deze scriptie zal allereerst worden geschetst hoe de verhoudingen waren
tussen de Verenigde Staten en Noord-Korea rond 1968 en waarom er überhaupt
sprake was van Amerikaanse spionageactiviteiten in de Japanse Zee en de Straat
van Korea. Vervolgens zal nader worden ingegaan op het spionageschip de Pueblo,
haar missie, de voorbereiding en de bemanning. Daarna volgt een beschrijving van
de inname van de Pueblo, de verklaring daarvoor van Noord-Koreaanse zijde en de
reactie van de Amerikaanse regering. In het daaropvolgende hoofdstuk wordt
aandacht besteed aan de onderhandelingen tussen vertegenwoordigers van de
Verenigde Staten en Noord-Korea over de vrijlating van de krijgsgevangenen.
Tevens zal daarbij aan de orde komen hoe de Amerikaanse samenleving, de politiek
en de marine zich opstelden tijdens en na de Pueblo-kwestie.
Het verloop van de Pueblo-crisis is grotendeels bepaald door de strategieën
die de betrokken staten hebben gevolgd. Een analyse van deze strategieën aan de
hand van Koude Oorlog-theorieën verschaft niet alleen inzicht in de onderliggende
motieven van met name Noord-Korea en de Verenigde Staten, maar toont bovendien
aan in hoeverre de gevolgde tactieken uit deze casus typerend zijn voor de Koude
Oorlog. In het laatste hoofdstuk wordt de Pueblo-affaire dan ook vanuit een
theoretisch perspectief benaderd aan de hand van twee onderzoeksvragen:
1. Is de strategie van de Verenigde Staten en die van Noord-Korea tijdens het
Pueblo-conflict te verklaren vanuit de constructivistische en klassiek
realistische visie op de Koude Oorlog?
2. Vormt de casus 'USS Pueblo' een uitzondering of past zij binnen het beeld dat
constructivistische en klassiek realistische denkers van de Koude Oorlog
hebben?
In de epiloog zal kort worden ingegaan op de betekenis van de Pueblo-affaire voor
de verhouding tussen Noord-Korea en de Verenigde Staten tot op heden.
5
De nadruk in deze scriptie zal vooral liggen op de wijze waarop de
Amerikanen zijn omgegaan met de Pueblo-crisis. De reden hiervoor is dat het
communistische regime in Noord-Korea tot op de dag van vandaag aan de macht is
en er geen enkele mogelijkheid bestaat voor onderzoekers om de Noord-Koreaanse
archieven in te zien. Naar de motieven van de Noord-Koreaanse regering en de
afwegingen die zij tijdens de crisis heeft gemaakt, blijft het voorlopig dus gissen. Pas
na een mogelijke val van het communistische regime zal het misschien mogelijk
worden om een minder eenzijdige en daardoor meer volledige weergave te geven
van de crisis rondom de Pueblo.
Status quaestionis
In de wetenschappelijke literatuur is de crisis rondom de Pueblo redelijk uitgebreid
beschreven. Grofweg zijn er twee periodes geweest waarin veel aandacht aan de
kwestie werd besteed. De eerste periode begint vrijwel direct na het einde van de
crisis en het zijn dan vooral militair-historici die zich verdiepen in de details van de
inname en in de rol die de marine en de commandant van het spionageschip daarbij
gespeeld hebben. Het gaat hierbij vooral om reacties op de onderzoeken die door de
Amerikaanse overheid naar de kwestie werden gedaan.3 De meeste van deze
publicaties zijn inmiddels gedateerd, maar bieden wel een aardig inzicht in hoe er in
de jaren zestig en zeventig tegen de kwestie werd aangekeken. De discussie spitst
zich vooral toe op de vraag of de scheepscommandant en de marineleiding correct
gehandeld hebben, of dat hen laakbaar gedrag te verwijten valt.
De tweede periode waarin er de nodige aandacht is besteed aan de Pueblokwestie begon aan het begin van eenentwintigste eeuw en duurde tot ongeveer
2005. Noord-Korea kwam in die periode meer in de belangstelling te staan, omdat
het land over een nucleair bewapeningsprogramma bleek te beschikken. Het vrijwel
volkomen geïsoleerde Noord-Korea werd een paria binnen de internationale
gemeenschap en een relikwie van de Koude Oorlog dat op de nodige
wetenschappelijke interesse kon rekenen. Daar komt nog eens bij dat de archieven
van de voormalige Warschaupactlanden onderzoekers een schat aan informatie
M.J. Hamm, ‘The Pueblo and Mayaguez incidents: a study of flexible response and decision-making’,
Asian survey 17 (1977) 545-555; B.C. Koh, ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, The western
political quarterly 22 (1969) 940-962; P.R. Schratz, ‘A commentary on the Pueblo affair’, Military affairs
35 (1971) 93-95; P. Wesley Kriebel, ‘Korea: the Military Armistice Commission 1965-1970’, Military
affairs 36 (1972) 96-99.
3
6
boden
over
de
verstandhouding
van
Noord-Korea met
de
rest
van
de
communistische wereld in jaren van de Koude Oorlog.
In 2002 verscheen er een monografie over de Pueblo-affaire: The Pueblo
incident: a spy ship and the failure of American foreign policy.4 Dit boek is nogal
anekdotisch van aard, maar biedt wel een grote hoeveelheid aan details van met
name de verovering van het schip en de maanden dat de opvarenden
krijgsgevangen waren. Een jaar later werd Flash Point North Korea: the Pueblo and
EC-121 crises gepubliceerd.5 Dit boek is een uitgave van de Naval Institute Press en
gaat dan ook vooral over de betrokkenheid van de Amerikaanse marine bij de
Pueblo-affaire. In 2005 verscheen The Soviet Union and the North Korean Seizure of
the USS Pueblo: evidence from Russion archives.6 In deze studie is aan de hand van
archiefstukken onderzocht of en op welke manier de Sovjet-Unie bij de NoordKoreaanse actie tegen de Pueblo betrokken is geweest. Daarnaast is er nog een
aantal werken verschenen over de relatie tussen Noord-Korea en de Verenigde
Staten, waarin de kwestie rondom de Pueblo eveneens aan bod is gekomen.7
Wat deze scriptie beoogt toe te voegen aan de bestaande literatuur over dit
onderwerp is een meer theoretische benadering van de kwestie, waarmee meer
inzicht kan worden verkregen in de gevolgde strategieën en de drijfveren van de
betrokken partijen.
4
M.B. Lerner, The Pueblo incident: a spy ship and the failure of American foreign policy (Kansas
2002).
5 R.A. Mobley, Flash Point North Korea: the Pueblo and EC-121 crises (Annapolis 2003).
6 S.S. Radchenko, The Soviet Union and the North Korean Seizure of the USS Pueblo: evidence from
Russion archives (Washington 2005).
7 W.R. Smith en D. Lai, ‘United States vs. North Korea in no-limit poker: alligator blood or dead
money?’, The Korean journal of defence analysis 17 (2005) 111-126; H.S. Park, North Korea: the
politics of unconventional wisdom (Boulder 2002); C.J. Lee, A troubled peace: U. S. policy and the two
Koreas (Baltimore 2006).
7
1. De Verenigde Staten, Noord-Korea en de Koreaanse Oorlog
1.1 Amerika in de periode 1945-1968: in de ban van de Koude Oorlog
Het einde van de Tweede Wereldoorlog betekende het begin van een machtsstrijd
tussen de Verenigde Staten en de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken
(USSR). Door hun deelname aan de oorlog breidde de invloedssfeer van beide
landen zich enorm uit. Door de grote ideologische verschillen tussen beide
supermachten, leidde dit al snel tot conflicten. De Sovjets probeerden in de door hen
bezette gebieden in Europa –al dan niet onder dwang– een communistische regering
aan de macht te helpen, terwijl de Amerikanen er juist voor ijverden om in Europa
democratie en vrijmarktdenken te verspreiden. Dit conflict tussen de USSR en de
Verenigde Staten kreeg al snel de naam ‘Koude Oorlog’ en zou pas met de val van
het communisme en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie aan het begin van de jaren
negentig van de twintigste eeuw ten einde komen.
Harry S. Truman (1884-1972), president van de Verenigde Staten in de
periode 1945-1953, verklaarde in 1947 dat zijn land zich actief in zou zetten om te
voorkomen dat de invloed van de Sovjet-Unie zich over nog meer naties zou
uitbreiden. De Truman-doctrine zou bepalend worden voor het buitenlands beleid
van de Verenigde Staten in de komende decennia. Deze containment-politiek,
gericht op indamming van de macht van de Sovjet-Unie, was bijvoorbeeld ook één
van de belangrijke redenen voor de oprichting van de Noord-Atlantische
Verdragsorganisatie (NAVO) in 1949. In dit militaire bondgenootschap waren de
Verenigde Staten, Canada en een aantal West-Europese landen vertegenwoordigd.
Het doel van de NAVO was militaire samenwerking en het bieden van bescherming
aan elkaar tegen een mogelijke vijandelijke aanval. Als reactie op de toetreding van
de Bondsrepubliek Duitsland tot de NAVO, richtten de Sovjet-Unie en diens
Europese bondgenoten in 1955 een soortgelijke organisatie op: het Warschaupact.8
In de praktijk betekende de Truman-doctrine niet dat het tot een militair treffen
tussen de Verenigde Staten en de USSR kwam. Door de wapenwedloop en de
inzetbaarheid van kernwapens bracht een oorlog tussen de supermachten vrijwel
onoverkoombare risico’s met zich mee en dit weerhield beide partijen van het
aangaan van een gewapend conflict. Doordat de Sovjets en de Amerikanen overal
8
M.B. Norton e.a., A people and a nation: a history of the United States (Boston 2003) 513-514, 516517.
8
ter wereld hun eigen bondgenoten van geld, wapens en militaire trainingen
voorzagen, waren de twee supermachten wel constant in een min of meer indirecte
oorlog verwikkeld. In de Griekse Burgeroorlog (1945-1949) bijvoorbeeld, konden de
communistische opstandelingen rekenen op steun van de Sovjet-Unie, terwijl de
anticommunistische regeringstroepen de Verenigde Staten achter zich wisten. 9
In de Verenigde Staten leidde het sluimerende conflict met de USSR tot een
grote afkeer van en een enorme angst voor het communisme. In de eerste helft van
de jaren vijftig resulteerde dit in een ware klopjacht –onder leiding van senator
Joseph McCarthy (1908-1957)– op iedereen die er mogelijk communistische
sympathieën op nahield. De jaren vijftig waren echter vooral de jaren waarin de
Verenigde Staten blaakten van het zelfvertrouwen. Het land was als één van de
grote overwinnaars uit de Tweede Wereldoorlog gekomen, beschikte over een
imposante
strijdmacht
en
maakte
een
welhaast
ongekende
economische
bloeiperiode door. De Amerikaanse cultuur werd in korte tijd in grote delen van de
wereld de dominante cultuur. Coca-Cola, Elvis Presley (1935-1977) en Marilyn
Monroe (1926-1962) werden tot ver achter het IJzeren Gordijn symbolen van de
voorspoed en de vrijheid die de aantrekkingskracht van de Amerikaanse cultuur en
samenleving grotendeels bepaalden.10
Na de betrekkelijk rustige en voorspoedige jaren vijftig, waren de jaren zestig
voor de Amerikaanse politiek en samenleving een heel wat rumoeriger decennium.
Zo werd bij de zwarte bevolking in de Verenigde Staten de roep om gelijke
behandeling steeds luider en dit leidde, met name in de zuidelijke staten, tot de
nodige onrust. De zwarte dominee Martin Luther King (1929-1968) groeide uit tot de
spreekbuis van dit deel van de bevolking dat nauwelijks had kunnen profiteren van
de economische voorspoed van de naoorlogse jaren. King kwam niet alleen op voor
het lot van de zwarten, hij stond tevens zeer kritisch tegenover de oorlog in Vietnam,
een conflict dat in de jaren zestig de Verenigde Staten meer en meer in zijn greep
zou krijgen.11
In de voormalige Franse kolonie Vietnam dreigde in 1957 het communistische,
door de USSR en de Volksrepubliek China gesteunde Noorden het aan de
Verenigde Staten gelieerde Zuid-Vietnamese bewind te verjagen. Om dit te
9
Norton, A people and a nation, 514.
Ibidem, 496-497.
11 J. Suri, Power and protest: global revolution and the rise of détente (Cambridge 2003) 103-104,
149-150; Norton, A people and a nation, 498-500.
10
9
voorkomen voerde de regering van de Verenigde Staten de steun aan Zuid-Vietnam
steeds meer op. De Amerikaanse steun bestond aanvankelijk uit het sturen van
zogenaamde militaire adviseurs, maar al snel werden er wapens en Amerikaanse
bataljons naar het Vietnamese front gestuurd. President John. F. Kennedy (19171963) probeerde de Amerikaanse betrokkenheid nog enigszins beperkt te houden;
onder zijn opvolger Lyndon B. Johnson (1908-1973) ging in 1965 onder de naam
Rolling Thunder een reeks zware bombardementen gericht tegen de Vietnamese
communisten van start. Johnson wilde met deze bombardementen laten zien dat de
Verenigde Staten militair geweld niet schuwden bij de naleving van de Trumandoctrine en dat zij niet zouden accepteren dat heel Vietnam in communistische
handen zou vallen. Het belangrijkste doel van de bombardementen was het verlenen
van militaire steun aan Zuid-Vietnam en het moreel ondersteunen van de ZuidVietnamese strijders.
Rolling Thunder had niet het gewenste effect, waardoor Johnson zich
genoodzaakt zag om het aantal Amerikaanse grondtroepen in Vietnam flink uit te
breiden. Kort voor het einde van zijn regeerperiode, in 1969, bevonden zich zelfs
meer dan een half miljoen Amerikaanse militairen in Vietnam. De inzet van
grondtroepen leidde echter ook niet tot het gewenste succes. De communistische
strijders wisten optimaal gebruik te maken van de dekking die de Vietnamese jungle
hen bood en gebruikten allerlei guerrillatechnieken om hun vijanden gevoelige
nederlagen toe te brengen. De Amerikanen reageerden hierop door steeds
zwaardere middelen in te zetten in de strijd, zoals napalm-bombardementen.
De strijd werd steeds uitzichtlozer en steeds meer Amerikaanse soldaten
vonden de dood, raakten zwaargewond of werden krijgsgevangen gemaakt. De
Amerikaanse
bevolking
was
aanvankelijk
enthousiast
geweest
over
de
Vietnamoorlog, omdat het ging om een concrete strijd tegen het communisme, maar
raakte in de tweede helft van de jaren zestig door de tegenvallende resultaten en het
hoge aantal slachtoffers meer en meer gedesillusioneerd. De oorlog in Vietnam was
bovendien één van de eerste oorlogen die op het betrekkelijk nieuwe medium
televisie werd verslagen, waardoor overal ter wereld kijkers getuige waren van de
gruwelen die de strijd met zich meebracht. Zowel nationaal als internationaal leverde
10
de media-aandacht voor het conflict in Vietnam de regering-Johnson weinig goodwill
op.12
In de Verenigde Staten kwam in de tweede helft van de jaren zestig een
protestbeweging op gang, die vooral bestond uit studenten. Deze beweging pleitte
voor allerlei veranderingen in de samenleving, de politiek en het onderwijs en
verzette zich ook al snel tegen de Amerikaanse inmenging in Vietnam.
Demonstraties liepen geregeld uit de hand en op veel universiteiten en in veel steden
was de sfeer gespannen. Gezien deze binnenlandse onlusten en de problemen in
Vietnam wees aller erop dat het verkiezingsjaar 1968 wel eens een veelbewogen
jaar in de geschiedenis van de Verenigde Staten zou kunnen worden. Verderop in
deze scriptie zal een aantal bepalende gebeurtenissen uit dat jaar dan ook aan bod
komen. 13
1.2 De Koreaanse Oorlog: 1950-1953
Een conflict dat erg veel overeenkomsten vertoont met de Vietnamoorlog was de
oorlog in Korea, die tussen 1950 en 1953 woedde. Net als in Vietnam was er ook in
Korea sprake van een noordelijke communistische macht die probeerde de zuidelijke
Amerikaanse bondgenoot te verdrijven en net als in Vietnam schoten ook nu de
Verenigde Staten te hulp.
In 1910 werd Korea, na enige jaren een Japans protectoraat te zijn geweest,
ingelijfd bij het Japanse keizerrijk. De Japanse machthebbers beschouwden Korea
als een winstgevende kolonie en probeerden zoveel mogelijk de Koreaanse cultuur
en identiteit te onderdrukken. Van Koreaanse invloed op het landsbestuur was
nauwelijks sprake en Koreaans nationalisme werd bestreden door de Japanners.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Korea een belangrijke militaire uitvalsbasis
voor de Japanners, die zij fel verdedigden tegen de oprukkende Geallieerden. In
1945 slaagden troepen van de Sovjet-Unie er echter in het noorden van Korea te
veroveren, terwijl Amerikaanse militairen met een succesvol offensief het zuiden van
de Japanse bezetting wisten te bevrijden. De 38 e breedtegraad werd door de
Amerikanen en de Sovjets als grens aangehouden tussen de twee bevrijde
gebieden.14
12
Suri, Power and protest, 181-186; Norton, A people and a nation, 552-557.
Schulman, The Seventies, 1-4; Norton, A people and a nation, 538-541.
14 H. Wubben, Noord-Korea: de hongerige tijger (Amsterdam 1997) 115-116.
13
11
De twee grootmachten gingen met elkaar in onderhandeling over de toekomst
van Korea en besloten werd dat er in heel Korea verkiezingen gehouden zouden
worden en dat het land daarna onder één democratisch gekozen regering herenigd
zou worden. Door de Koude Oorlog liepen de gesprekken over de te volgen
verkiezingsprocedure echter vast en de Amerikanen reageerden hierop door in het
zuiden de oprichting van de Koreaanse Republiek toe te staan. Deze jonge
republiek, bekend onder de naam Zuid-Korea, stond onder leiding van Syngman
Rhee (1875-1965), die tijdens de Japanse bezetting president was geweest van de
Koreaanse regering in ballingschap. In het noorden werd als reactie op de oprichting
van de Koreaanse Republiek de Democratische Koreaanse Volksrepubliek (DKVR)
opgericht, beter bekend als Noord-Korea. De leider van deze naar communistisch
model ingerichte staat werd Kim Il Song (1912-1994), die in de Tweede Wereldoorlog
leiding had gegeven aan het Koreaanse contingent binnen het Rode Leger.15
In 1949 verlieten zowel de troepen van de Sovjet-Unie als die van de
Verenigde Staten Korea. In Zuid-Korea en in Noord-Korea streefden de
machthebbers ernaar om na het vertrek van de buitenlandse militairen het land zo
snel mogelijk te herenigen. Door de grote politieke tegenstellingen tussen Noord- en
Zuid-Korea, werd weldra geprobeerd om met militaire middelen een hereniging af te
dwingen. In 1949 en 1950 kwam het diverse malen tot schermutselingen aan de
grens en dit leidde tot zorg bij de internationale gemeenschap. De Amerikaanse
minister van Buitenlandse Zaken Dean Acheson (1893-1971) liet in januari 1950
doorschemeren dat niet de Verenigde Staten, maar de in 1945 opgerichte Verenigde
Naties (VN) zorg zouden moeten dragen voor de eventuele verdediging van ZuidKorea. Sovjet-leider Jozef Stalin (1879-1953) liet in diezelfde maand in het geheim
aan Kim Il Song weten dat een Noord-Koreaanse aanval op Zuid-Korea zijn
goedkeuring kreeg.16
In de eerste uren van zondag 25 juni 1950 stak een uitgebreide NoordKoreaanse krijgsmacht de 38e breedtegraad over en begon daarmee de aanval op
Zuid-Korea. Het leger van Zuid-Korea was in vrijwel alle opzichten ondergeschikt aan
dat van Noord-Korea en na een Blitzkrieg van amper drie dagen slaagden de NoordKoreanen er al in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoel in te nemen. Voor het
15
16
Wubben, Noord-Korea, 118, 122-126.
Ibidem, 141-144.
12
afwenden van een totale Noord-Koreaanse overwinning was hulp van buitenaf nu
onontbeerlijk geworden.
Al op de eerste dag van de oorlog was er in de VN-Veiligheidsraad overlegd
over de ontstane situatie en daarbij was unaniem een motie aangenomen waarin
werd geëist dat de Noord-Koreaanse legers zich terug zouden trekken achter de 38 e
breedtegraad. Van belang hierbij is wel dat de Sovjet-Unie op dat moment de
veiligheidsraad boycotte, omdat de zetel voor China werd ingenomen door een
vertegenwoordiger van Taiwan en niet door een representant van de Volksrepubliek.
Twee dagen later besloot de Veiligheidsraad om militair in te grijpen om naleving van
de resolutie af te dwingen. Onder leiding van de Verenigde Staten werd een
interventiemacht samengesteld, bestaande uit troepen uit zestien landen. De SovjetUnie protesteerde tegen dit besluit, omdat het niet legaal zou zijn, gezien de
afwezigheid van één van de leden van de Veiligheidsraad. Volgens Noord-Korea was
VN-ingrijpen niet legitiem, omdat het zou gaan om een burgeroorlog en geen conflict
tussen twee staten.
In juli kwam de interventiemacht voor het eerst in actie op het Koreaanse
schiereiland en al snel werden de nodige successen geboekt. Op 8 oktober 1950
slaagden Amerikaanse troepen erin de Noord-Koreanen terug te dringen achter de
38e breedtegraad en begon een opmars in noordelijke richting met als doel om heel
Korea onderdeel te maken van de Koreaanse Republiek van Syngman Rhee. De
leiding van de Volksrepubliek China zag in dit offensief een bedreiging en besloot in
te grijpen. Meer dan een kwart miljoen Chinese soldaten schoten de NoordKoreanen te hulp en wisten de VN-troepen gevoelige nederlagen toe te brengen en
het front weer naar het zuiden te verplaatsen. Vanaf juli 1951 stagneerden de
troepenbewegingen aan beide zijden enigszins en speelde de strijd zich grotendeels
rondom de 38e breedtegraad af. Ondertussen werden er in de Noord-Koreaanse stad
Kaesŏng vredesonderhandelingen gevoerd, die later werden voortgezet in
Panmunjeom, een plaats precies op de grens tussen Noord- en Zuid-Korea.
Aanvankelijk leverden deze onderhandelingen weinig op, maar na bemoeienis van
de Amerikaanse president Dwight D. Eisenhower (1890-1969) en na een Indiaas
vredesvoorstel, kwam het op 27 juli 1953 dan toch tot een wapenstilstand.
Afgesproken werd om de 38e breedtegraad te respecteren en om een
gedemilitariseerde zone in te stellen rondom deze markering.
13
De Koreaanse Oorlog kostte het leven aan zo’n zestigduizend Zuid-Koreaanse
en meer dan tweehonderdduizend Noord-Koreaanse militairen. Daarnaast vielen
onder de burgerbevolking honderdduizenden doden en gewonden. In beide landen
was de materiële schade enorm. Doordat na de wapenstilstand de vooroorlogse
situatie vrijwel geheel werd hersteld, is het moeilijk om een duidelijke winnaar of
verliezer van het conflict aan te wijzen. Noord-Korea slaagde er niet in het land te
verenigen, maar wist wel met Chinese steun de troepen van de Verenigde Naties
terug te dringen. Zuid-Korea, de Verenigde Staten en hun bondgenoten voorkwamen
een communistische overheersing in Zuid-Korea, maar maakten geen einde aan het
bewind van Kim Il Song in het noorden. De Amerikaanse containment-politiek was in
deze oorlog succesvol gebleken: het communisme had zich immers niet verder uit
kunnen breiden, maar veel meer dan dat was er dan ook niet bereikt. Symbolisch
was de deelname van de Amerikanen aan de strijd echter van grote waarde voor hen
die zich waar dan ook ter wereld bedreigd voelden door het communisme.17
1.3 De ontwikkeling van Noord-Korea in de periode 1953-1968
Onder leiding van Kim Il Song werd direct na het tekenen van de wapenstilstand
begonnen met de wederopbouw van Noord-Korea. Van oudsher was Korea een land
dat veel grondstoffen produceerde en de Sovjet-Unie drong er op aan dat ook de
Noord-Koreaanse economie zich volledig zou gaan richten op de productie van
grondstoffen voor de socialistische wereld. In ruil daarvoor zou het land worden
voorzien van productiegoederen als vrachtauto’s, tractoren, textiel en voedsel. Kim Il
Song vreesde dat zijn land hierdoor teveel afhankelijk zou worden van de
buitenwereld en streefde daarom naar de opbouw van een industrie die zoveel
mogelijk zelfvoorzienend zou zijn. In de eerste maanden na de oorlog werd er echter
vooral gestreefd naar het verhelpen van de ergste schade en het herstel van het
openbare leven. De totale Noord-Koreaanse bevolking werd hierbij, onder leiding van
de communistische partij, ingezet.
In 1954 was deze eerste fase van de wederopbouw afgerond en presenteerde
het regime een Driejaren Herstelplan. Dit ambitieuze plan had tot doel de economie
minimaal weer op het niveau van het jaar 1949 te brengen. De zware industrie, die
draaide om de productie van kolen, ijzer en staal, kreeg daarbij de hoogste prioriteit.
17
Norton, A people and a nation, 518-520; Wubben, Noord-Korea, 143-166; Lee, A troubled peace,
25-37.
14
Deze grondstoffen waren nodige voor productie van allerlei machines die gebruikt
konden worden in de landbouw en bij bijvoorbeeld de voedselproductie. De
wederopbouw werd bekostigd met geld uit het buitenland –in de periode 1953-1962
kreeg het regime 1,4 miljard dollar aan economische steun uit de USSR, de
Volksrepubliek China en een aantal andere socialistische broederstaten– en door de
Noord-Koreaanse burgers allerlei consumptiebeperkingen op te leggen. Vooral de
landbouwsector, die in hoog tempo werd gecollectiviseerd, betaalde een hoge prijs
voor de wederopbouw van het land.18
Noord-Korea was feitelijk al vóór de Koreaanse Oorlog verworden tot een
dictatoriale staat, waarin vrijwel alle macht in handen lag van Kim Il Song en zijn
secondanten. Desalniettemin was er tijdens de oorlog sprake van een zekere
oppositie binnen Kims partij, de Chosŏn Rodongdang (Koreaanse Arbeiderspartij).
Kim Il Song gedoogde deze oppositie, vooral omdat hij geen onnodige onrust wilde
creëren. Na de oorlog greep hij echter de eerste kans aan om af te rekenen met een
aantal dissidente elementen binnen de Arbeiderspartij. In een reeks processen, die
grote gelijkenis vertoonden met de stalinistische processen in de Sovjet-Unie van de
jaren dertig, werd een aantal partijleden dat in ongenade was gevallen tot hoge
straffen veroordeeld. Naast de Koreaanse Arbeiderspartij waren er nog een paar
politieke partijen actief in Noord-Korea. Dit waren echter volledig door de
communisten gecontroleerde façadepartijen, die vooral dienden om de schijn van
een democratie op te houden.19
In de ogen van het regime werd het communisme in Noord-Korea constant
bedreigd. De grootste dreiging ging uit van Zuid-Korea en diens bondgenoot de
Verenigde Staten. Om een militaire aanval af te kunnen slaan, werd al tijdens de
uitvoering van het Driejaren Herstelplan een begin gemaakt met de opbouw van een
omvangrijk en goed toegerust leger. De Hongaarse Opstand van 1956 deed de
Koreaanse Arbeiderspartij nog eens duidelijk beseffen dat het communisme niet
alleen vanuit het buitenland onder vuur kon komen te liggen, maar dat ook de
mogelijkheid bestond dat de eigen bevolking zich tegen het bewind zou kunnen
keren. Mocht dit het geval zijn, dan konden de Noord-Koreaanse strijdkrachten
eventueel tegen landgenoten ingezet worden. Een andere gebeurtenis in 1956, de
18
Wubben, Noord-Korea, 172-175.
P. Rigoulot, De schurkenstaat: een geschiedenis van Noord-Korea (Amsterdam 2003) 19-20;
Wubben, Noord-Korea,178-181.
19
15
Suezcrisis, maakte duidelijk dat de situatie in de wereld verre van stabiel kon worden
genoemd en dat een internationale crisis ook voor Noord-Korea verregaande
consequenties zou kunnen hebben. Voor Kim Il Song was dit één van de redenen
om te streven naar een zo autarkisch mogelijke economie.
Vanaf de tweede helft van de jaren vijftig begon de ideologie van de
Koreaanse Arbeiderspartij meer en meer te verschillen van het communisme zoals
dat in de Sovjet-Unie in de praktijk werd gebracht. In de USSR werden na de dood
van Stalin –onder leiding van zijn opvolger Nikita Chroesjtsjov (1894-1971)– allerlei
hervormingen doorgevoerd die onder andere een einde maakten aan de
persoonsverheerlijking van de overleden dictator en die de Sovjetburgers minder in
hun vrijheden beperkten. In deze destalinisatie zag een aantal satellietstaten van de
Sovjet-Unie een gelegenheid om een minder van Moskou afhankelijke politiek te
gaan voeren. Dit leidde in 1956 tot conflicten en onlusten in Polen en, zoals al is
genoemd, in Hongarije. De Koreaanse Arbeiderspartij wees de destalinisatie af,
omdat zij van mening was dat een meer stalinistisch bestuur voor Noord-Korea op
dat moment het beste zou zijn voor de wederopbouw. Bovendien vreesden de
machthebbers dat destalinisatie zou leiden tot ongeregeldheden zoals in Polen en
Hongarije.20
Noord-Korea werd vanaf 1956 ideologisch dus minder afhankelijk van de
USSR en Kim Il Song kwam daarom met een eigen, meer Koreaanse opvatting van
het communisme: Juche. De inhoud van dit begrip ‘…wordt meestal bondig
samengevat in de formulering dat in Juche de mens centraal staat en erkend wordt
als de enige meester over zichzelf en de gehele natuur.’21 Dit nogal filosofische
wereldbeeld werd door Kim Il Song beschouwd als de basis onder de ideologie van
de Koreaanse Arbeiderspartij. Vanuit Juche redenerend bepaalde hij dat het NoordKoreaanse volk in vrijheid moest kunnen denken en handelen, economisch
autarkisch moest zijn en in staat zichzelf te verdedigen. Het landsbestuur moest
gericht zijn op het uitvoeren van de wil van de massa en moest hen ondersteunen bij
hun persoonlijke ontwikkeling en bij het ten uitvoer brengen van de revolutie. Dit kon
het beste worden bereikt door de bevolking voor het communisme te winnen, omdat
in die ideologie volgens Kim Il Song de belangen van de massa het beste waren
20
21
Rigoulot, De schurkenstaat, 20-21; Wubben, Noord-Korea, 199-201.
Ibidem, 169.
16
gediend. Belangrijk binnen de Juche-ideologie is ook de absolute loyaliteit van het
volk aan de Koreaanse Arbeiderspartij en aan de leider, Kim Il Song.
De Juche-ideologie betekende in de praktijk dat Noord-Korea met ijzeren hand
geregeerd werd door de Koreaanse Arbeiderspartij in vrijwel dezelfde stijl waarmee
Jozef Stalin decennialang over het Sovjetgrondgebied had geheerst. Kim Il Song was
de onbetwiste leider van de natie en de persoonlijkheidscultus die rondom hem werd
gecreëerd, herinnerde de bevolking hier constant aan. Kim Il Songs portret ging
steeds
meer
openbare
gebouwen
sieren
en
rondom
allerlei
belangrijke
gebeurtenissen in zijn leven, zoals zijn geboorte, werden mythen gecreëerd die
dikwijls verweven waren met elementen uit oude Koreaanse volksvertellingen. Het
communisme in Noord-Korea nam zo de vorm aan van een seculiere religie die
volledig was gebaseerd op de grootsheid van Kim Il Song, Juche en zijn partij.22
Het buitenlands beleid van Noord-Korea werd vooral bepaald door een grote
afkeer van Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Halverwege de jaren zestig
overwoog het regime van Kim Il Song, geïnspireerd door de Vietnamoorlog, om
opnieuw te proberen om met geweld de twee Korea’s onder communistisch bestuur
te herenigen. Kleine Noord-Koreaanse guerrilla-acties liepen echter uit op een
debacle en tot een daadwerkelijk offensief kwam het niet. De belangrijkste
bondgenoten van Noord-Korea waren in de jaren zestig nog steeds de Sovet-Unie en
de Volksrepubliek China. Voor Noord-Korea was een redelijke verstandhouding met
deze twee communistische grootmachten om militaire en economische redenen van
het grootste belang.
1.4 Noord-Korea en het schisma binnen de communistische wereld
In de tweede helft van de jaren zestig stond de verhouding tussen de USSR en
Noord-Korea onder druk. De invloed van de Sovjet-Unie op het buitenlandse en
militaire beleid van Noord-Korea was minder groot dan bijvoorbeeld een decennium
daarvoor. Noord-Korea was in 1968 zeer zeker geen satellietstaat van de SovjetUnie, zoals bijvoorbeeld de Duitse Democratische Republiek dat wel was. Daarvoor
verschilde het land ideologisch gezien teveel van de Sovjet-Unie en bovendien was
er bij Kim Il Song weinig bereidheid om bevelen uit Moskou op te volgen.
22
Park, North Korea: the politics of unconventional wisdom, 41-49;
Wubben, Noord-Korea, 169-172.
17
Communistische regimes die een eigen koers gingen varen, konden bij de
machthebbers in de Sovjet-Unie doorgaans op weinig begrip rekenen. De TsjechoSlowaakse partijleider Alexander Dubček (1921-1992) probeerde bijvoorbeeld in de
periode tussen januari en augustus 1968 het communisme in zijn land te hervormen
met als doel het menselijker en gematigder te maken. In de Sovjet-Unie werden de
hervormingen in Tsjecho-Slowakije als een ernstige bedreiging gezien voor het
communisme in heel Europa en met militair geweld maakte het Warschaupact een
einde aan wat de Praagse Lente was gaan heten.23
Van eventueel militair ingrijpen door de Sovjet-Unie in Noord-Korea was
echter geen sprake. Er was in Noord-Korea –zolang de dictatuur van Kim Il Song zou
voortduren– geen bedreiging voor het communisme en daar komt nog eens bij dat
het land in die dagen militair heel wat beter toegerust was dan bijvoorbeeld TsjechoSlowakije. De belangrijkste reden voor de Sovjets om een zekere tolerantie ten
aanzien van het Noord-Koreaanse regime in acht te nemen, had echter vooral te
maken met de verhouding tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China.24
Met de komst van Chroesjtsjov als belangrijkste leider in de USSR begon de
verhouding met de Chinese Volksrepubliek te verslechteren. Chroesjtsjovs kritiek op
Stalin en zijn streven naar vreedzame coëxistentie met de niet-communistische
staten, ergerde de Chinese leider Mao Zedong (1893-1976) en steeds vaker kwam
het tot kleine conflicten tussen Peking en Moskou. Zo weigerde de Sovjet-Unie, na
een aanvankelijke toezegging, China te helpen met het ontwikkelen van nucleaire
wapens.
Op internationale bijeenkomsten van communistische leiders aan het begin
van de jaren zestig kwam het een aantal keren tot openlijke aanvaringen tussen
machthebbers uit de Sovjet-Unie en China. Mao beschuldigde Chroesjtsjov ervan het
communisme
te
verkwanselen
door
zijn
houding
ten
aanzien
van
niet-
communistische staten en bijvoorbeeld ook doordat hij in de Cubacrisis ervoor koos
een nucleair conflict te voorkomen. Chroesjtsjov op zijn beurt beschuldigde Mao
ervan oorlogsbelust te zijn. In 1964 verbrak de Chinese communistische partij haar
banden met de communistische partij van de Sovjet-Unie en met die van alle
Warschaupactlanden. De vervanging van Chroesjtsjov door Leonid Brezjnev (19061982) in oktober 1964 betekende geen verbetering in de verhouding met Mao. Wat
23
24
Suri, Power and protest, 194-206.
Koh, ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, 940-942.
18
was begonnen als een ideologisch conflict was rond 1967 ontaard in een openlijk
conflict tussen twee staten. De diplomatieke betrekkingen tussen beide landen
werden geminimaliseerd en vanaf 1968 begon de Sovjet-Unie steeds meer militairen
aan de grens met China te stationeren. Een oorlog tussen de twee communistische
grootmachten leek in die dagen zeker niet ondenkbaar.25
De overige leden van het Warschaupact sloten zich aan bij het standpunt van
de Sovjet-Unie ten aanzien van Mao’s China en brachten het land zo in een
isolement binnen de communistische wereld. In Europa bleef alleen het
communistische Albanië, zelf ook enigszins geïsoleerd, op goede voet met Mao’s
regime. Voor zowel de Sovjet-Unie als de Volksrepubliek China was het van groot
belang welke zijde Noord-Korea zou kiezen in het ontstane schisma in de
communistische wereld. Noord-Korea was immers strategisch gelegen, beschikte
over een sterk leger en was daarnaast ook nog eens economisch interessant.26
Het conflict tussen China en de Sovjet-Unie bracht Noord-Korea in een lastig
parket. Op het congres van de Tsjecho-Slowaakse communistische partij in
december 1962 liet de als gast uitgenodigde Noord-Koreaanse vice-premier weten
dat zijn land er de voorkeur aan gaf om zowel met China als met de USSR bevriend
te blijven. Naarmate de tegenstellingen tussen China en de Sovjet-Unie steeds meer
in de openbaarheid kwamen, werd het voor Noord-Korea echter moeilijker om geen
partij te kiezen. Kim Il Song koos er uiteindelijk voor om zich achter Mao te scharen,
vooral uit onvrede over Brezjnevs politiek van vreedzame coëxistentie. Deze keuze
leidde er toe dat vanaf 1963 de politieke contacten tussen Noord-Korea en de
Warschaupactlanden sterk afnamen. Het Noord-Koreaanse regime probeerde deze
afname te compenseren door in Latijns-Amerika, Azië en Afrika op zoek te gaan naar
nieuwe socialistische bondgenoten.27
In 1966 zette Mao in China de Grote Culturele Revolutie van het Proletariaat
in gang. Deze revolutie zorgde voor veel drastische veranderingen in de Chinese
samenleving, hervormingen binnen de communistische partij en het verlies van
privileges voor veel hooggeplaatste partijleden. Deze ontwikkelingen baarden Kim Il
Song zeer veel zorgen. Als de Culturele Revolutie over zou slaan naar Noord-Korea,
Koh, ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, 946-948.
B. Schäfer, ‘Weathering the Sino-Soviet conflict: the GDR and North Korea, 1949-1989’, Cold war
international history project bulletin 14 (2003) 25-86, aldaar 28-29.
27 Koh, ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, 952; Schäfer, ‘Weathering the Sino-Soviet conflict’,
29-31.
25
26
19
zou dit niet alleen de positie van hemzelf en zijn partij aan kunnen tasten, maar
tevens een grote bedreiging voor de stabiliteit en zelfs het voortbestaan van de
Koreaanse Volksrepubliek kunnen vormen. Kim Il Song nam afstand van de door
Mao in gang gezette ontwikkelingen en werd daardoor in de Chinese pers als een
‘revisionistische bourgeois’ afgeschilderd. 28
Nu de vriendschap met China zeer bekoeld was, wendde het NoordKoreaanse regime zich weer tot de Sovjet-Unie, waarmee de banden nooit officieel
verbroken waren. Symbolisch voor de hernieuwde relatie met de Sovjet-Unie is het
akkoord over economische steun aan Noord-Korea, dat beide landen in 1967
ondertekenden. Ten tijde van het Pueblo-incident was er dus sprake van toenadering
tussen de Sovjet-Unie en Noord-Korea, maar het moge duidelijk zijn dat de
verhouding tussen de twee landen werd gekenmerkt door het nodige wantrouwen.29
28
Ibidem, 31.
Koh, ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, 952-962; Schäfer, ‘Weathering the Sino-Soviet
conflict’, 31-33; D.S. Zagoria en Y.K. Kim, ‘North Korea and the major powers’, Asian survey 15 (1975)
1017-1035, aldaar 1030.
29
20
2. De USS Pueblo op spionagemissie in het Verre Oosten
2.1 Militaire spionage door de Verenigde Staten in het Verre Oosten
Tijdens de Koude oorlog maakte spionage een belangrijk deel uit van de militaire
strategie van beide supermachten. Informatie over de slagkracht, het wapenarsenaal
en de troepengrootte van de vijand was van groot belang bij het maken van
risicoanalyses en kon in het geval van een gewapend conflict zelfs een
allesbeslissende voorsprong opleveren. Amerikaanse spionagevliegtuigen maakten
in 1962 bijvoorbeeld vanaf grote hoogte foto’s van Cuba en daarmee kwam aan het
licht dat de USSR bezig was met het plaatsen van nucleaire raketten op het
communistische eiland. Dit leidde in oktober 1962 tot de Cubacrisis en een nieuw
dieptepunt in de verhouding tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.30
Spionage door de Verenigde Staten verliep niet altijd onopgemerkt. Op 1 mei
1960 werd een Amerikaans U2-spionagevliegtuig boven het grondgebied van de
Sovjet-Unie neergehaald door Russische raketten. De Sovjetautoriteiten eisten een
verklaring van de Amerikaanse regering, zonder daarbij te vermelden dat een groot
deel van het neergehaalde toestel nog intact was en dat de piloot de crash had
overleefd. De Amerikanen lieten weten dat het ging om een onderzoeksvliegtuig van
de National Aeronautics and Space Administration (NASA) dat in de problemen was
gekomen boven Turkije en vervolgens per ongeluk het luchtruim van de USSR was
binnengedrongen. De Sovjets weerlegden deze verklaring door de foto’s te laten
ontwikkelen die het U2-toestel gemaakt had. Op deze foto’s waren vooral militaire
installaties vastgelegd die voor de NASA zeker geen relevantie hadden. Bovendien
bevonden zich in het overlevingspakket van de piloot enige duizenden Russische
roebels en de nodige juwelen. President Eisenhower bleef echter weigeren zijn
excuses aan te bieden voor dit incident en een geplande topontmoeting tussen hem
en Chroesjtsjov liep daardoor op niets uit.31
Niet alleen met vliegtuigen, maar ook met spionageschepen probeerden de
Amerikaanse strijdkrachten informatie te verzamelen over hun tegenstanders. Vaak
ging het dan om vrachtschepen die door de marine waren omgebouwd tot Auxiliary
Technical Research Ship (AGTR), onderzoeksschepen. Deze schepen hadden
allerlei
30
31
apparatuur
aan
boord
om
elektronische
communicatie
te
kunnen
Norton, A people and a nation, 550-552.
Ibidem, 522-523.
21
onderscheppen en daarmee relevante informatie te vergaren. Om niet al te zeer op
te vallen maakten deze schepen zich doorgaans niet kenbaar als Amerikaanse
marineschepen, hetgeen geregeld tot misverstanden leidde. In 1967, tijdens de
Zesdaagse Oorlog, zag het Israëlische leger bijvoorbeeld de AGTR USS Liberty aan
voor een Egyptisch schip en ging over tot een bombardement dat aan vierendertig
Amerikaanse opvarenden het leven zou kosten.32
Een belangrijk werkgebied voor Amerikaanse spionageschepen waren de
wateren in het Verre Oosten en dan met name het gebied ten westen van Japan.
Vanuit die regio kon immers de communicatie van de Sovjet-Unie, de Volksrepubliek
China en van Noord-Korea in de gaten gehouden worden. Bovendien was het een
gebied met de nodige conflictdreiging, zoals tussen Noord- en Zuid-Korea en tussen
de Volksrepubliek China en Taiwan. Bijkomend voordeel was dat op het grondgebied
van bondgenoot Japan zich een aantal Amerikaanse marinebases bevond, die als
thuishaven voor spionageschepen konden fungeren.
Één van de Amerikaanse spionageschepen die actief was in de wateren nabij
de Korea’s was de USS Pueblo. Dit schip was in 1944 gebouwd en functioneerde
ruim twintig jaar als vrachtschip voor het Amerikaans leger. In 1966 werd het
overgedragen aan de Amerikaanse marine en kreeg het schip de naam Pueblo. In
1967 liet de marine de Pueblo ombouwen tot een spionageschip van het type AGER
(Auxiliary General Environmental Research). Het schip werd ingezet in een
gezamenlijk spionageprogramma van de marine en de National Security Agency
(NSA).
De
Pueblo
werd
uitgerust
met
apparatuur
om
allerlei
soorten
communicatiesignalen te onderscheppen en met systemen om de zeebodem beter in
kaart te brengen. Verder werd er eigenlijk weinig aan het schip veranderd. Voor de
marine leek het vooral van belang te zijn dat het schip zeewaardig was. Grote
investeringen in navigatie- en communicatieapparatuur bleven dan ook uit. Schepen
van het AGER-type werden slechts zeer licht bewapend, omdat er vanuit gegaan
werd dat hun spionagemissies vrijwel zonder risico waren. Deze risico-inschatting
werd sterk beïnvloed door de wijze waarop de Verenigde Staten omgingen met
spionageschepen van de Sovjet-Unie. De Amerikaanse regering maakte er nooit een
probleem van dat de USSR over dergelijke schepen beschikte, mits zij zich niet in de
32
Lerner, The Pueblo incident, 7-10.
22
territoriale wateren van de Verenigde Staten begaven. Als een spionageschip van de
Sovjets wel in deze wateren was terechtgekomen, werd daar echter weinig ophef
over gemaakt. De Amerikaanse autoriteiten wezen de bevelhebber van het schip er
in zo’n geval op dat hij zich in het territorium van de Verenigde Staten bevond en dat
zijn schip zo snel mogelijk naar neutrale wateren terug diende te keren. Militair
machtsvertoon, overleg op regeringsniveau of bijvoorbeeld het stellen van een
ultimatum was niet aan de orde. De Amerikaanse marine had de ervaring dat de
Sovjetautoriteiten op dezelfde wijze reageerden op schendingen van hun territoriale
wateren door Amerikaanse spionageschepen. Een schip als de Pueblo was om deze
reden dan ook –met twee mitrailleurs– zeer beperkt bewapend en nauwelijks in staat
zich te verdedigingen.33
De bemanning van de Pueblo bestond uit 83 personen, waarvan er zes de
rang van officier bekleedden. De commandant van het schip was Lloyd Mark "Pete"
Bucher (1927-2004). De Pueblo was het eerste schip waarover de ambitieuze
Bucher het bevel voerde. Hij was langzaam opgeklommen binnen de marine en had
voorheen vooral officiersfuncties bekleed op Amerikaanse oorlogsonderzeeërs,
onder meer op missies in het Verre Oosten. Bucher was nauw betrokken bij de
ombouw van de Pueblo tot spionageschip in 1966. Het budget voor deze ombouw
was met 4,5 miljoen dollar vrij beperkt en dat betekende dat veel initiatieven van
Bucher niet uitgevoerd konden worden. Een zusterschip van de Pueblo was in de
problemen gekomen door defecten aan de motor en het roer en Bucher stelde dan
ook voor om deze onderdelen te verbeteren. Hiervoor was echter geen ruimte binnen
het budget. Voor een systeem om te waarschuwen voor aanvaringen, verbeterde
bemanningskwartieren en waterafwerende schotten in bepaalde cruciale ruimtes was
eveneens geen financiële ruimte, hetgeen tot enige frustraties bij Bucher en de
andere betrokken officieren leidde.34
Bucher hield er rekening mee dat de Pueblo, bijvoorbeeld door technische
problemen of een zeer zware storm, in de handen van een vijandige macht zou
kunnen vallen. In een dergelijke situatie was het aan de bemanning om zo snel
mogelijk de aan boord aanwezige geheime documenten te vernietigen en de
spionageapparatuur onklaar te maken. Dit om het prijsgeven van gevoelige
informatie over de Amerikaanse spionagemethoden te voorkomen. De middelen die
33
34
Mobley, Flash point North Korea, 26-28; Lerner, The Pueblo incident, 27-29.
Ibidem, 24-26.
23
de marine hiervoor beschikbaar stelde, waren echte zeer beperkt. De Pueblo
beschikte over een aantal verzwaarde zakken die in een noodsituatie met
documenten gevuld konden worden en vervolgens overboord geworpen. In ondiepe
wateren zouden deze zakken echter ook zeer eenvoudig door vijandelijke duikers
weer bovengehaald kunnen worden, zonder dat de inhoud ervan veel schade zou
hebben geleden. Daarnaast waren er twee papierversnipperaars aan boord, waarvan
het nadeel was dat ze nogal traag werkten. Een officier maakte de voorzichtige
schatting dat het vernietigen van alle documenten met deze machines tussen de
negen
en
twaalf
uur
zou
duren.
Buchers
verzoeken
om
adequatere
vernietigingsmethoden werden om budgettaire redenen afgewezen. Wel kreeg hij
van zijn superieuren het advies om in een noodsituatie een gecontroleerde brand
aan boord te stichten om zo apparatuur onklaar te maken en documenten te
vernietigen.35
2.2 Oplopende spanning rondom Noord-Korea
De Pueblo voerde vanaf 1967 diverse missies uit in de wateren ten westen van
Japan, met als doel communicatie van de Volksrepubliek China, de USSR en NoordKorea te onderscheppen. Vooral de Noord-Koreaanse autoriteiten waren zeer alert
op de aanwezigheid van spionageschepen in of nabij hun territoriale wateren. In
november 1967 tekenden zij bij de Amerikaanse vertegenwoordigers in Panmunjeom
protest aan tegen de aanwezigheid van een spionageschip nabij de NoordKoreaanse kust. Hoogstwaarschijnlijk betrof het hier de USS Pueblo.36
Dit protest past in de meer agressieve buitenlandpolitiek die Noord-Korea
vanaf 1967 ging voeren. Zo nam het aantal geregistreerde Noord-Koreaanse
overtredingen van bepalingen uit de wapenstilstand van 1953 toe van 50 in 1966
naar 543 in 1967. In oktober van dat jaar werden Zuid-Koreaanse troepen aan hun
zijde van de gedemilitariseerde zone bestookt door Noord-Koreaans artillerievuur.
Daarnaast werden enige tientallen Zuid-Koreaanse schepen die voor de kust van
Noord-Korea actief waren, ingenomen. Het Noord-Koreaanse regime leek er vanaf
1967 op belust een gewapend conflict met Zuid-Korea te ontketenen. Op 20 januari
1968 probeerden 31 vermomde Noord-Koreaanse officieren in Seoel de ZuidKoreaanse president Park Chung-hee (1917-1979) om het leven te brengen. Hun
35
36
Mobley, Flash point North Korea, 28-31; Lerner, The Pueblo incident, 30-37.
Mobley, Flash point North Korea, 35-36.
24
poging mislukte, maar ontketende wel een nieuwe crisis in de verhouding tussen
Noord- en Zuid-Korea. Uit onderzoek bleek al snel dat de Noord-Koreaanse
commando’s, als de aanslag op Park geen doorgang had kunnen vinden, de
ambassade van de Verenigde Staten als alternatief doelwit hadden. Eens te meer
maakte dit duidelijk dat Kim Il Song er niet voor terugdeinsde om de gewapende strijd
in de regio op te laten laaien.37
Voor de Amerikaanse marine was de toenemende onberekenbaarheid en de
bereidheid om geweld te gebruiken bij het Noord-Koreaanse regime vooralsnog geen
reden om de risicoanalyse voor de Pueblo bij te stellen. Nog steeds werd er vanuit
gegaan dat Noord-Korea op dezelfde wijze met spionageschepen zou omgaan als de
Sovjet-Unie. De missie van de Pueblo werd dan ook niet aangepast en het schip
werd niet extra bewapend.
In januari 1968 beklaagden de Noord-Koreanen zich echter opnieuw over de
aanwezigheid van Amerikaanse spionageschepen in hun wateren en zij sloegen
daarbij een enigszins dreigende toon aan. Op 6 januari 1968 werd op Radio
Pyongyang in een uitzending die was gevuld met de gebruikelijke anti-Amerikaanse
retoriek melding gemaakt van een groot aantal Amerikaanse schepen voor de NoordKoreaanse kust. Een week later gaf de Noord-Koreaanse regering een verklaring uit
waarin zij stelde dat als de Pueblo binnen twee weken niet uit de buurt van de
wateren van Noord-Korea zou zijn vertrokken, maatregelen genomen zouden
worden. Op 20 januari liet de Noord-Koreaanse vertegenwoordiger in Panmunjeom
aan de Amerikanen weten dat de inzet van spionageschepen tegen Noord-Korea als
een grove provocatie werd beschouwd die de wapenstilstand ernstig in gevaar
bracht.
Aan
Amerikaanse
zijde
kregen
dreigementen nauwelijks aandacht.
de
Noord-Koreaanse
De Amerikaanse
protesten
en
vertegenwoordigers in
Panmunjeom gingen dusdanig laconiek om met de uitlatingen van hun NoordKoreaanse gesprekspartner, dat zij er pas na anderhalve week melding van maakten
in Washington. Hetgeen via Radio Pyongyang was gemeld en de inhoud van de
Noord-Koreaanse verklaring een week later, bereikte de leiding van de Amerikaanse
marinevloot in de regio nooit, simpelweg omdat het belang ervan niet werd ingezien.
Ondanks de dreigende Noord-Koreaanse toon en de opgelopen spanning tussen
37
Wubben, Noord-Korea, 211-213; Lee, A troubled peace, 56-57.
25
Noord- en Zuid-Korea, werd er bij de Amerikaanse marine vanuit gegaan dat de
Pueblo geen enkel risico zou lopen. Het aanpassen van de missie of van de
verdediging van het schip werd dan ook nog steeds niet nodig geacht.38
2.3 De Pueblo in Noord-Koreaanse handen
Op 11 januari 1968 verliet de Pueblo de Japanse havenstad Sasebo voor een missie
die ongeveer tot halverwege februari zou gaan duren. Bucher had de opdracht
gekregen om koers te zetten naar de Noord-Koreaanse havensteden Chongjin,
Songjin, Mayang-do en Wonsan om een betere indruk te krijgen van de
marineactiviteiten die in deze havens plaatsvonden. Uiteraard diende de Pueblo
buiten de Noord-Koreaanse territoriale wateren te blijven en moest geprobeerd
worden om enigszins uit de buurt te blijven van Sovjetschepen.
De eerste dagen van de Pueblo voor de Noord-Koreaanse kust leverden maar
weinig op. De spionageapparatuur registreerde slechts standaardcommunicatie en
de foto’s die vanaf het schip van de havens van Chongjin en Songjin genomen waren
bleken nauwelijks relevant. Op de avond van 19 januari zette de Pueblo koers naar
het eiland Mayang-do, waarvan de indruk bestond dat er zich een basis bevond voor
Sovjetonderzeeërs. In de buurt van het eiland kwam de Pueblo dicht in de buurt van
een Noord-Koreaans marineschip. Dit schip reageerde niet op de aanwezigheid van
de Pueblo en na overleg met zijn superieuren besloot Bucher dat er vanuit gegaan
moest worden dat de Noord-Koreanen zijn schip voor een vissersboot hadden
aangezien en dat er dus geen reden was om aan te nemen dat er gevaar dreigde.
De observatie van Mayang-do leverde eveneens weinig nieuwe informatie op
en daarom besloot Bucher al snel om de Pueblo in de richting van de havenstad
Wonsan te sturen. In de ochtend van 22 januari arriveerde het schip in de buurt van
Wonsan en besloten werd om twee dagen in die regio te blijven om vervolgens
verder naar het oosten te varen om daar activiteiten van de Sovjetmarine te
observeren. ’s Middags kwamen twee Noord-Koreaanse vissersboten in de buurt van
de Pueblo. Deze twee schepen kwamen erg dichtbij en voeren een rondje rondom
het Amerikaanse schip. Bucher kon er nu vanuit gaan dat zijn schip was opgemerkt
door de Noord-Koreanen. Hij gaf de bemanning bevel om niet aan dek te verschijnen
om zo verborgen te houden dat zijn schip meer dan tachtig opvarenden kende.
38
Mobley, Flash point North Korea, 35-36.
26
Bucher waande zich veilig omdat zijn schip zich in internationale wateren bevond en
een vlag voerde waarmee schepen die hydrografisch onderzoek doen zich
identificeren.
In de ochtend van de volgende dag, dinsdag 23 januari, lag de Pueblo stil op
een afstand van zestien zeemijl van het eilandje Ung-do, dat voor Wonsan in zee ligt.
Aan het begin van de middag werd vanaf de brug een Noord-Koreaans marineschip
waargenomen dat recht op de Pueblo afvoer. Naarmate het schip dichterbij kwam,
was duidelijk te zien dat de bemanning van het Noord-Koreaanse schip haar
gevechtsposities had ingenomen. Dit verontrustte Bucher, maar om niet te
provoceren besloot hij om zijn bemanning grotendeels benedendeks te houden,
zoals hij ook had gedaan toen de twee visserschepen in de buurt kwamen. Besloten
werd om rustig af te wachten wat de intenties van de Noord-Koreanen waren.
De Noord-Koreaanse marineboot gaf al snel het internationale vlagsignaal
waarmee aan de Pueblo gevraagd werd uit welk land het schip afkomstig was.
Bucher ging niet in op dit verzoek en probeerde contact te zoeken met het
marinecommando in Japan om verslag te doen van de recente gebeurtenissen. Na
een kwartier verschenen er nog drie Noord-Koreaanse marineschepen en begon de
situatie nogal dreigend te worden. Één van de schepen liet aan de Pueblo weten dat
als de vlag niet gehesen werd, de Noord-Koreanen het schip onder vuur zouden
nemen. Bucher seinde naar de Noord-Koreaanse schepen dat hij zich in
internationale wateren bevond en van plan was om nog één dag op dezelfde positie
te blijven.
Ondertussen informeerde Bucher bij zijn officieren naar de mogelijkheid om
zijn schip tot zinken te laten brengen. Dit zou gezien de diepte van het water
vermoedelijk niet tot de vernietiging van de geheime apparatuur en documenten
leidden en dus weinig zin hebben. Buchers angst dat de Noord-Koreanen het schip
in handen zouden krijgen, bleek niet ongegrond. Een torpedoboot vol met een tiental
gewapende Noord-Koreaanse soldaten zette koers naar de Pueblo, duidelijk met de
intentie aan boord van het schip te gaan. Bucher wachtte dit niet af maar gaf de
bemanning opdracht om onmiddellijk koers te zetten naar open zee. Terwijl het schip
zich van de torpedoboot verwijderde liet hij twee vlaggen hijsen waarmee hij aangaf
uit de regio te zullen vertrekken en waarmee hij de Noord-Koreanen bedankte voor
hun geduld en begrip.
27
De commandant waande zich zeker niet veilig na deze manoeuvre en liet een
noodbericht naar het commando in Japan uitgaan waarin aangegeven werd dat de
Pueblo op het punt stond geënterd te worden. De Noord-Koreaanse schepen
slaagden er met gemak in het relatief trage Amerikaanse schip bij te houden en
sloten het in. Inmiddels waren er ook twee Noord-Koreaanse legervliegtuigen in de
lucht boven het gebied gesignaleerd. Onverwacht werd de Pueblo onder vuur
genomen door de Noord-Koreaanse schepen. Chaos aan boord was hiervan het
gevolg. Bemanningsleden probeerden een veilig heenkomen te zoeken, terwijl
anderen bezig waren om geheime documenten te vernietigen. Voor Bucher was al
snel duidelijk dat de Pueblo kansloos was tegenover de Noord-Koreaanse overmacht
en andere Amerikaanse marineschepen bleken niet in de nabijheid te zijn om
eventueel te hulp te schieten. Er restte hem dan ook niets anders dan de NoordKoreanen duidelijk te maken dat het schip en zijn bemanning zich hadden
overgegeven. De Noord-Koreanen reageerden hierop door de beschieting te staken
en de Pueblo te dwingen koers te zetten naar de haven van Wonsan.
Er waren nog geen Noord-Koreaanse soldaten aan boord gekomen en de
bemanning gebruikte de tijd om zoveel mogelijk documenten te vernietigen door ze
in de brand te steken of overboord te gooien. Bucher zag in dat er daarvoor veel tijd
nodig was en probeerde de tocht naar Wonsan te vertragen door technische
problemen te simuleren. De Noord-Koreanen reageerden op het stilvallen van het
schip door opnieuw het vuur te openen. Voor Bucher was dit het signaal om, met het
oog op de overlevingskansen van zijn bemanning, alle verzet te staken en met de
Noord-Koreanen mee te varen in de richting van het vasteland. Kort daarna kreeg de
Pueblo via een vlagsignaal de opdracht halt te houden. Wederom kwam er een
torpedoboot met soldaten langszij en deze keer betraden zij het schip: de Pueblo
was, iets over half drie in de middag, in vijandelijke handen gevallen.
De bemanning van het schip werd gefouilleerd, geblinddoekt en in het ruim
opgesloten. De Pueblo werd door de Noord-Koreanen meegevoerd naar de
marinehaven Chojikan, vlakbij de haven van Wonsan. Tijdens de tocht naar het
Koreaanse vasteland had Bucher nog de hoop dat de Amerikaanse marine de
Pueblo met vliegtuigen of schepen te hulp zou schieten, maar eenmaal in de haven
aangekomen kon hij niet anders dan accepteren dat hij en zijn bemanning
28
krijgsgevangenen waren geworden en dat er voor het eerst sinds 1941 een
Amerikaans marineschip was overmeesterd.39
Het bericht van de inname van de Pueblo bereikte al snel, via de Amerikaanse
marineleiding in Japan, Washington. Aan de oostkust van de Verenigde Staten was
het op dat moment nacht en om een goed beeld van de situatie te krijgen, diende de
nationale veiligheidsadviseur Walt Rostow (1916-2003) eerst een aantal experts en
belanghebbenden wakker te bellen. De informatie die over het lot van de Pueblo
binnenkwam was nogal vaag en niet eenduidig en dit bemoeilijkte Rostow in zijn
taak. Om drie uur ’s nachts was echter wel duidelijk dat er een serieus probleem was
ontstaan en werd besloten om ook president Johnson wakker te maken om hem op
de hoogte te stellen. De president liet zich informeren over de situatie, maar omdat er
op dat moment geen concrete actie ondernomen kon worden, besloot hij om weer
verder te gaan slapen.
De volgende ochtend besloot Johnson de Pueblo Advisory Group in het leven
te roepen. Deze commissie zou bestaan uit Rostow, defensiestaatssecretaris Robert
McNamara (1916- ), directeur van de Central Intelligence Agency (CIA) Richard
Helms (1913-2002) en nog een aantal hooggeplaatste personen uit het leger en de
regering. Na een beraad van enkele dagen kwam de Pueblo Advisory Group tot de
conclusie dat de regering drie doelen diende na te streven om de ontstane crisis tot
een goed einde te brengen:
1. Er
moest
alles
aan
gedaan
worden
om
de
gevangengenomen
bemanningsleden zo snel mogelijk vrij te krijgen;
2. De regering van Zuid-Korea moest zich rustig houden en zich niet door NoordKorea laten provoceren;
3. Voorkomen moest worden dat de Verenigde Staten betrokken zouden worden
bij een nieuw militair conflict in Korea.
De tweede en de derde doelstelling zijn nauw met elkaar verweven, waarbij
opgemerkt dient te worden dat Zuid-Korea de nodige troepen in Vietnam had en dat
de Verenigde Staten wilden voorkomen dat Seoel deze uit voorzorg terug zou
Lerner, The Pueblo incident, 67-82; Mobley, Flash point North Korea, 40-45; Hamm, ‘The Pueblo
and Mayaguez incidents’, 545-548.
39
29
roepen. Een nieuw conflict in Korea zou sowieso nadelige gevolgen hebben voor het
verloop van de strijd in Vietnam.40
Voor het vrij krijgen van de bemanningsleden werd aanvankelijk vooral aan
een militaire oplossing gedacht. Het was bijvoorbeeld mogelijk om in een
verrassingsactie met een aantal Amerikaanse marineschepen en –vliegtuigen de
haven van Chojikan binnen te dringen en de gevangenen te bevrijden en in het beste
geval ook nog eens de Pueblo mee terug te nemen. Een andere optie was om
Noord-Korea onder druk te zetten door te dreigen met militaire maatregelen in de
hoop dat het regime de krijgsgevangenen vrij zou laten. Een aantal haviken uit de
Amerikaanse politiek was zelfs van mening dat er best gedreigd mocht worden met
de inzet van nucleaire wapens tegen Noord-Korea. Er bestond echter de nodige
onduidelijkheid over de verblijfplaats en de toestand van de krijgsgevangen en een
ondoordachte militaire actie zou hen wel eens in levensgevaar kunnen brengen. 41
Met de inname van de Pueblo had het Noord-Koreaanse regime zich in een
machtspositie gebracht waarin zij ten aanzien van de Verenigde Staten de eisende
partij was. Voor president Johnson en de leden van de Pueblo Advisory Group was
het vooral afwachten welke verklaring de Noord-Koreanen zouden geven voor de
inname van het spionageschip en waaruit hun eisenpakket zou bestaan. Directe
communicatie tussen de Koreaanse Volksrepubliek en de Verenigde Staten vond
alleen plaats in Panmunjeom en het was dan ook daar dat de Koreaanse afgezant
tijdens zijn gebruikelijke anti-Amerikaanse tirade duidelijk maakte dat de Pueblo was
ingenomen omdat het schip zich zonder toestemming in Noord-Koreaanse wateren
had begeven en daarmee de bepalingen van de wapenstilstand had geschonden. De
Noord-Koreanen eisten dat de regering van de Verenigde Staten publiekelijk zou
toegeven dat haar activiteiten in regio bewuste militaire provocaties waren,
voortkomende uit agressie jegens Noord-Korea. Vervolgens dienden er excuses
aangeboden te worden en moest er een belofte worden afgegeven dat provocaties
en agressie in de toekomst zouden uitblijven.42
Johnson en de zijnen schonken aanvankelijk weinig aandacht deze eisen,
omdat de afgelopen decennia wel gebleken was dat hetgeen in Panmunjeom door
Lerner, The Pueblo incident, 125-130; Mobley, Flash point North Korea, 45-49; Hamm, ‘The Pueblo
and Mayaguez incidents’, 548-549; Smith en Lai, ‘United States vs. North Korea in no-limit poker’,
116-117.
41 Lerner, The Pueblo incident, 125-127; Mobley, Flash point North Korea, 50-53.
42 Lerner, The Pueblo incident, 144-145.
40
30
beide partijen gezegd werd vooral moest worden beschouwd als intimidatiepogingen
met een sterk propagandistisch karakter. De president en de Pueblo Advisory Group
besloten om eerst te proberen op een andere manier met de Noord-Koreanen in
gesprek te raken over de Pueblo-crisis. De internationale diplomatie bood immers
diverse mogelijkheden om tot een oplossing van een dergelijke crisis te komen, zoals
bemiddeling door een land dat niets met de crisis van doen had, of door de
Verenigde Naties. Eventueel zou de zaak ook voorgelegd kunnen worden aan het
Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Bemiddeling op één van deze manieren is
echter pas mogelijk als beide twistende partijen hun medewerking toezeggen. De
Noord-Koreanen lieten echter al snel weten dat zij niet gediend waren van
bemiddeling door een derde partij. De onderhandelingen over de Pueblo zouden dus
direct tussen vertegenwoordigers van de Verenigde Staten en Noord-Korea gevoerd
moeten worden.43
43
Ibidem, 142-143.
31
3. De onderhandelingen en de nasleep van de Pueblo-crisis
3.1 Aan tafel in Panmunjeom
In de eerste dagen nadat de Pueblo en zijn bemanning in Noord-Koreaanse handen
waren gevallen, werd er door de Amerikanen gezocht naar een manier om de
onderhandelingen met het regime van Kim Il Song te beginnen. De strategie was er
daarbij allereerst op gericht om de krijgsgevangenen vrij te krijgen; over eventuele
teruggave van het schip kon daarna altijd nog onderhandeld worden. Arthur
Goldberg (1908-1990), de Amerikaanse ambassadeur bij de Verenigde Naties, kreeg
eind januari 1968 van zijn Hongaarse collega te horen dat de Noord-Koreanen bereid
waren om te praten, maar dan alleen in Panmunjeom. De Noord-Koreaanse
permanente vertegenwoordiger in Panmunjeom, generaal-majoor Pak Chung Kuk
(??-??) had enige dagen eerder in een geheime boodschap aan de Amerikaanse
representant al laten weten dat de gevangengenomen bemanningsleden het goed
maakten en dat als de Amerikanen zich bereidwillig op zouden stellen, de crisis snel
tot een einde zou komen.44
Op 2 februari 1968 spraken Pak en de Amerikaanse admiraal John Smith
(1913-1989) voor het eerst in Panmunjeom over het lot van de Pueblo. Gesprekken
in Panmunjeom tussen afgevaardigden van de Noord-Koreaanse en Amerikaanse
strijdkrachten vinden tot op de dag van vandaag plaats in een gebouw dat precies op
de grens tussen Noord- en Zuid-Korea staat. De Amerikaan neemt plaats aan het
deel van de tafel dat in Zuid-Korea staat, de Noord-Koreaan neemt tegenover hem
plaats, in zijn eigen land. Beide partijen proberen elkaar doorgaans te intimideren,
bijvoorbeeld door het roken van veel sigaren en sigaretten, of door urenlang af te
zien van toiletbezoek.45
Pak verklaarde tijdens zijn ontmoeting met Smith dat het binnendringen van
de Pueblo in de Noord-Koreaanse territoriale wateren een zeer grove schending van
de wapenstilstand uit 1953 was en dat de opvarenden van het schip criminelen en
agressors waren. Over een mogelijke oplossing van het ontstane conflict sprak Pak
op dat moment niet. Opvallend was dat Pak, anders dan bij eerdere ontmoetingen,
de gelegenheid niet aangreep om Smith en de Verenigde Staten zo diep mogelijk te
44
Mobley, Flash point North Korea, 64-73.
Lerner, The Pueblo incident, 123-124; Wesley Kriebel, ‘Korea: the Military Armistice Commission
1965-1970’, 98-99.
45
32
beledigen. Deze verandering van attitude bij Pak en alleen al het gegeven dat de
Noord-Koreanen überhaupt bereid waren te praten, stemde de Amerikaanse
delegatie in Panmunjeom behoorlijk positief.46
De ontmoetingen die volgden in de dagen daarna, leken sterk op de eerste
bijeenkomst van 2 februari. Voordat Pak dieper op de kwestie inging wilde hij eerst
de bevestiging dat de Amerikanen alleen via hem en dus niet via andere kanalen met
de Noord-Koreanen wilden onderhandelen. President Johnson liet weten dat er
alleen maar in Panmunjeom onderhandeld zou worden en na deze toezegging liet
Pak op 15 februari voor het eerst weten wat de concrete eisen van de NoordKoreanen voor de vrijlating van de bemanningsleden waren: de Amerikaanse
regering diende toe te geven dat de Pueblo zich opzettelijk in de Noord-Koreaanse
territoriale wateren bevond en dat er sprake was geweest van spionage en andere
criminele activiteiten. Vervolgens zou de Amerikaanse regering hiervoor openlijk
excuses aan moeten bieden en de belofte doen dat een dergelijk incident zich nooit
meer zou voordoen.47
Voor president Johnson, die constant op de hoogte gehouden werd van de
vorderingen in Panmunjeom, gingen deze eisen veel te ver. Zijn voorkeur ging er dan
ook naar uit om te zoeken naar andere oplossingen voor de crisis. Walt Rostow
stelde voor om de Noord-Koreaanse havens met zeemijnen af te sluiten, om zo het
communistische regime onder druk te zetten. Dit voorstel werd door Johnson
afgewezen, omdat hij zo lang mogelijk de diplomatieke weg probeerde te
bewandelen. Pogingen om de Sovjet-Unie te bewegen enige druk uit te oefenen op
Kim Il Song liepen op niets uit, voornamelijk omdat de Sovjets er geen behoefte aan
hadden zich te mengen in een kwestie tussen de Koreaanse Volksrepubliek en de
Verenigde Staten.48
Van de aanvankelijke hoop op een spoedige oplossing van de Pueblo-crisis,
was al snel niets meer over, toen bleek dat de Noord-Koreanen vrijwel niet bereid
waren over hun eisen te onderhandelen. Zij voerden de druk op de Amerikanen op,
door
hen
een
groot
aantal
documenten
te
overhandigen
waarin
de
gevangengenomen bemanningsleden bekenden schuldig te zijn aan spionage en het
binnendringen van de territoriale wateren. Achteraf zou blijken dat deze verklaringen
46
Lerner, The Pueblo incident, 142-143.
Mobley, Flash point North Korea, 73-74.
48 Lerner, The Pueblo incident, 145, 203-204; Radchenko, The Soviet Union and the North Korean
Seizure of the USS Pueblo, 13-14.
47
33
door middel van martelingen waren afgedwongen. De Noord-Koreanen voegden er
nog eens aan toe dat zij overwogen om de krijgsgevangenen volgens de NoordKoreaanse wet te berechten. Een dergelijke rechtszaak zou vrijwel zeker resulteren
in een levenslang verblijf voor Bucher en zijn bemanning in een Noord-Koreaans
gevangenenkamp.49
In maart 1968 werd aan Amerikaanse zijde nagedacht over de mogelijkheden
om in te gaan op de Noord-Koreaanse eisen. Het plan was om een uiterst zorgvuldig
geformuleerde brief te schrijven, waarin weliswaar excuses werden aangeboden,
maar waardoor de geloofwaardigheid en de eer van de Verenigde Staten en de
Amerikaanse marine niet al te zeer werden aangetast. Hierbij speelde eveneens een
rol dat de verhoudingen tussen Zuid-Korea en de Verenigde Staten sterk zouden
verslechteren als de Amerikanen te toegeeflijk zouden zijn ten aanzien van Kim Il
Song. De Zuid-Koreaanse regering had de Amerikaanse onderhandelaars in
Panmunjeom inmiddels al opgeroepen om vooral niet in te gaan op de eisen van het
Noord-Koreaanse regime. Tegelijkertijd greep de Zuid-Koreaanse minister van
Defensie de gelegenheid aan om bij Amerikaanse Congresleden aan te dringen op
nog meer militaire steun voor zijn land in de strijd tegen het communisme. President
Johnson slaagde er in om veel onrust bij de Zuid-Koreanen weg te nemen door hen
goed op de hoogte te houden van de onderhandelingen over de Pueblo.50
In mei 1968 was er nog steeds geen sprake van enige vooruitgang in de
onderhandelingen ten opzichte van de stand van zaken van eind februari. John
Smith voerde niet langer de onderhandelingen namens de Amerikanen, omdat aan
zijn diensttermijn in de gedemilitariseerde zone een einde was gekomen. Zijn
opvolger, Gilbert Woodward (??-??), kreeg op 8 mei een document overhandigd van
Pak. Dit document was een verklaring waarin werd toegegeven aan alle NoordKoreaanse eisen van enige maanden daarvoor. Woodward hoefde alleen nog maar
zijn handtekening te zetten en de krijgsgevangenen zouden zo snel mogelijk worden
vrijgelaten.51
Na ruggespraak met president Johnson werd besloten om dit document niet te
ondertekenen en in plaats daarvan bij de Noord-Koreanen nogmaals aan te dringen
op een onpartijdig onderzoek –door een neutraal land of een internationale
49
Mobley, Flash point North Korea, 73-74.
Lerner, The Pueblo incident, 201-202.
51 Ibidem, 203.
50
34
organisatie– naar de kwestie rondom de Pueblo. Bij Pak leidde dit voorstel alleen
maar tot grote irritatie en hij verweet Woodward dat hij zich niet bekommerde om het
lot van de bemanningsleden en dat hij bovendien de Noord-Koreaanse staat niet
serieus nam.52
Gedurende de zomer van 1968 lagen de onderhandelingen over de Pueblo
vrijwel stil. In augustus, toen de crisis al langer dan een half jaar duurde, besloot
president Johnson dat, met het oog op het lot van de bemanningsleden, toegegeven
moest worden aan de Noord-Koreaanse eisen. De door de Noord-Koreanen
opgestelde tekst van 8 mei zou daarbij als basis dienen, maar het was aan
Woodward om te proberen deze verklaring enigszins af te zwakken. Pak en
Woodward onderhandelden vanaf eind augustus over mogelijke aanpassingen van
de verklaring, maar slaagden er niet in om tot een overeenkomst te komen.53
De Amerikanen zochten ondertussen naar manieren om Noord-Korea onder
druk te zetten. Zij waren er van op de hoogte dat het regime van Kim Il Song in 1967
bij de Rotterdamse VDSM (Verolme Dok en Scheepsbouw Maatschappij) twee
geavanceerde vissersschepen had besteld om de belangrijke Noord-Koreaanse
visindustrie een nieuwe impuls te geven. Deze twee schepen zouden begin 1969
onder Nederlandse vlag en met een bemanning bestaande uit Nederlanders en
Noord-Koreanen koers zetten naar Noord-Korea. Amerikaanse inlichtingendiensten
lieten bij de Nederlandse regering en bij verzekeraar Lloyd’s of London, nogal
opzichtig doorschemeren dat er plannen bestonden om deze twee schepen in te
nemen en ze vervolgens aan de Noord-Koreanen te overhandigen in ruil voor de
vrijlating van de Pueblo-opvarenden. De Amerikanen waren nooit echt van plan om
deze schepen daadwerkelijk te kapen, maar zij hielden wel de schijn op in de hoop
dat de Noord-Koreanen zich bedreigd zouden gaan voelen.54
Mogelijk heeft deze dreiging ertoe bijgedragen dat Pak op 17 december,
tijdens het zesentwintigste gesprek over de Pueblo, akkoord ging met een voorstel
van Woodward. Dit voorstel behelsde dat de Amerikaan het document van 8 mei zou
tekenen, zonder enige aanpassingen. Voorafgaand aan de ondertekening zou
Woodward echter een korte mondelinge verklaring afgeven waarin hij zou aangeven
dat de Pueblo zich volgens de regering van de Verenigde Staten op het moment van
52
Ibidem, 203-204.
Mobley, Flash point North Korea, 85-86.
54 Lerner, The Pueblo incident, 210-211; Mobley, Flash point North Korea, 85-87.
53
35
de inname niet in Noord-Koreaanse wateren bevonden had en zich niet schuldig had
gemaakt aan welke illegale activiteiten dan ook. Van eventuele excuses kon dan ook
geen sprake zijn.55
Op het eerste gezicht lijkt het nogal bizar dat Pak ermee akkoord ging dat
Woodward een verklaring af zou geven die volstrekt haaks stond op het document
dat hij daarna zou ondertekenen. Of zoals Rostow het uitdrukte: “We regarded the
North Koreans as nuts.”56 In een dictatuur als Noord-Korea wordt de pers volledig
door de staat gecontroleerd en doordat Woodward zijn verklaring alleen zou
voorlezen en niet zou opnemen in het te ondertekenen document, werd het regime in
staat gesteld aan de eigen bevolking een glorieuze overwinning op de Verenigde
Staten voor te houden. De Noord-Koreaanse pers zou simpelweg geen melding
maken van Woodwards mondelinge verklaring, maar slechts berichten over de
ondertekening van de schuldverklaring. Kim Il Song creëerde op deze manier een
nette oplossing voor het probleem van de Amerikaanse krijgsgevangenen en tevens
een grote hoeveelheid propagandamateriaal om in eigen land de superioriteit van zijn
eigen persoon en van de Juche-ideologie nog eens te onderstrepen. Vanuit
propagandaoogpunt valt dus wel te begrijpen waarom Pak akkoord ging met
Woodwards voorstel.57
In de dagen na 17 december troffen Pak en Woodward elkaar nog enkele
malen om de ondertekening van de verklaring en de vrijlating van de krijgsgevangen
tot in de kleinste details te bespreken. Afgesproken werd dat op 23 december 1968,
om negen uur ’s ochtends, Woodward zou tekenen en dat vervolgens de
bemanningsleden van de Pueblo binnen twee uur zouden worden vrijgelaten. De
bijeenkomst op 23 december was het achtentwintigste gesprek over de Pueblo en
verliep vrijwel geheel zoals gepland, alleen lieten de Noord-Koreanen de
bemanningsleden pas na tweeënhalf uur gaan. Om half elf was commandant Bucher
de eerste die over de Bridge of no Return van Noord-Korea naar het Zuiden liep. Als
tweede volgde het lichaam van Duane Hodges (1947-1968), die bij de inname van
de Pueblo om het leven was gekomen. Daarna volgden één voor één de overige
55
Lerner, The Pueblo incident, 212; Mobley, Flash point North Korea, 88-89.
Lerner, The Pueblo incident, 212.
57 Ibidem, 212-213.
56
36
bemanningsleden. Na een gevangenschap van elf maanden waren zij op de dag
vóór Kerstmis weer op weg naar huis.58
3.2 De Amerikaanse samenleving en de Pueblo-crisis
Nadat het lot van de Pueblo eind januari 1968 bekend was geworden, berichtten de
Amerikaanse media uitvoerig over de kwestie. Naast bezorgdheid over het welzijn
van commandant Bucher en zijn ondergeschikten, was er in de pers vooral veel
woede en verontwaardiging over het Noord-Koreaanse optreden. Verontruste
burgers en politici wendden zich tot de Amerikaanse regering en in het bijzonder tot
president Johnson met het verzoek daadkrachtig op te treden tegen Noord-Korea. In
de eerste maanden na het Pueblo-incident plakten meelevende Amerikanen Pueblobumperstickers op hun auto en werd een speciaal geschreven lied over het schip
geregeld op de radio gedraaid.59
In Washington bezigden hardliners uit zowel de Democratische als de
Republikeinse Partij oorlogszuchtige taal. Afgevaardigde Mendell Rivers (1905-1970)
en senator Russell Long (1918-2003) opperden bijvoorbeeld al aan het begin van de
crisis dat de Verenigde Staten een Noord-Koreaans schip zouden kunnen kapen dat
vervolgens voor de Pueblo geruild zou kunnen worden. Bij veel politici voerde vooral
irritatie over het uitblijven van concrete actie de boventoon. De afwachtende houding
van president Johnson werd gezien als lafheid en als een schande voor de
Verenigde Staten.60
In een jaar met weinig grote gebeurtenissen was de voortslepende kwestie
rondom de Pueblo ongetwijfeld de Amerikaanse voorpagina’s en nieuwsuitzendingen
blijven domineren. Het verkiezingsjaar 1968 was echter verre van rustig en een
aantal dramatische voorvallen leidde al snel de aandacht van de Pueblo-crisis af. De
steeds verder escalerende Vietnamoorlog en de toenemende onvrede daarover
overheersten de berichtgeving en het publieke debat. Binnen de Democratische
Partij nam de onvrede over de politiek van president Johnson toe en bij de eerste
voorverkiezingen in New Hampshire kon zijn tegenstrever voor de Democratische
presidentskandidatuur, Eugene McCarthy (1916-2005), op bijna de helft van de
stemmen rekenen. Niet eerder had een zittende president zo weinig steun onder zijn
58
Mobley, Flash point North Korea, 89; Lerner, The Pueblo incident, 214.
Lerner, The Pueblo incident, 150-151.
60 Ibidem, 147-148.
59
37
eigen partijgenoten. Andere Democraten, zoals de populaire Robert Kennedy (19251968) besloten zich hierop ook kandidaat te stellen en het gevolg hiervan was dat de
Democratische Partij in een diepe crisis belandde die op een scheuring dreigde uit te
lopen.61
Johnson zag geen mogelijkheid om op korte termijn een einde te maken aan
de onrust binnen de Democratische Partij en tegelijkertijd tot presidentskandidaat
gekozen te worden. Hij maakte daarom op 31 maart 1968 bekend zich niet langer
verkiesbaar te stellen. Johnsons beslissing, die overigens ook verband hield met zijn
tanende gezondheid, kwam voor de Amerikaanse bevolking volkomen onverwacht
en maakte de verkiezingen van 1968, zonder deelname van de zittende president, tot
een onvoorspelbare en spannende aangelegenheid.
Een paar dagen na Johnsons terugtrekking op 4 april, werd in Memphis Martin
Luther King vermoord. De dood van de populaire dominee bracht een schok in de
Amerikaanse samenleving teweeg en door het hele land braken rellen uit. Enige
maanden daarna, op 5 juni werd in Los Angeles Robert Kennedy doodgeschoten.
Kennedy had de dag daarvoor de voorverkiezingen in Californië gewonnen en was
hard op weg om de Democratische presidentskandidaat te worden. Deze twee
politieke
moorden,
de
bijbehorende
onlusten
en
de
aanhoudende
antioorlogsmanifestaties, veranderden de zomer van 1968 in één van de turbulentste
periodes in de naoorlogse Amerikaanse geschiedenis. Daar kwam nog eens bij dat
vanaf 1968 de Verenigde Staten getroffen werden door een economische crisis die
een einde maakte aan de onafgebroken groei van de naoorlogse jaren.62
Niet alleen in de Verenigde Staten, maar ook in veel andere landen verliep de
zomer van 1968 verre van rustig. In Frankrijk brachten protesterende studenten de
positie van president Charles de Gaulle (1890-1970) aan het wankelen. Protesten
van links-radicalen in de Bondsrepubliek gingen gepaard met het nodige geweld en
in april 1968 pleegde de organisatie die later uit zou groeien tot de Rote Armee
Fraktion voor het eerst een aanslag. Achter het IJzeren Gordijn was het eveneens
onrustig: inzet van troepen van het Warschaupact was nodig om een einde te maken
aan de Praagse Lente in Tsjecho-Slowakije.63
61
Norton, A people and a nation, 540-541.
R.M. Collins, ‘The economic crisis of 1968 and the waning of the “American Century”’, The
American historical review 101 (1996) 396-422, aldaar 412-417; Norton, A people and a nation, 540541.
63 Suri, Power and protest, 164-212.
62
38
Het moge duidelijk zijn dat al deze gebeurtenissen de media in de Verenigde
Staten volledig beheersten en dat de Pueblo-crisis meer en meer naar de
achtergrond verdrongen werd. Gezien het stroeve verloop van de onderhandelingen
was er overigens ook maar zeer weinig nieuws te brengen over het lot van de
bemanningsleden van het spionageschip. Familieleden en vrienden van de
krijgsgevangenen vreesden dat de Amerikaanse bevolking en politiek de Pueblo
zouden vergeten en kwamen daarom in actie. Bij deze achterblijvers bestond
bovendien de nodige irritatie over de gebrekkige informatievoorziening door de
Amerikaanse regering.
Rose Bucher (??-??), de echtgenote van commandant
Bucher, wierp zich op als vertegenwoordiger van de achterblijvers en deed er alles
aan om bij de pers en de politiek het lot van haar man en zijn ondergeschikten onder
de aandacht te brengen. In diverse televisieoptredens uitte zij scherpe kritiek op de in
haar ogen lakse houding van de regering-Johnson. Vooral vanuit de Republikeinse
Partij kon deze kritiek op veel bijval rekenen. In de verkiezingsstrijd speelde de
Pueblo-kwestie echter nauwelijks een rol, simpelweg omdat andere problemen, zoals
de Vietnamoorlog en de economische crisis, op dat moment meer impact hadden op
de Amerikaanse kiezers.64
Pas toen de gevangen bemanningsleden Noord-Korea weer mochten
verlaten, stond de Pueblo weer volop in de belangstelling. De vrijlating van de
Pueblo-opvarenden op de dag voor Kerstmis, was voor de Amerikaanse pers
natuurlijk een mooie gelegenheid om het dramatische jaar 1968 af te sluiten met een
onvervalste feel-good story. In de politiek bracht de goede afloop van de crisis weinig
teweeg; president Johnson was bezig aan zijn laatste weken als president en
Richard Nixon (1913-1994) was inmiddels al tot zijn opvolger gekozen. Veel politiek
gewin viel er dus niet te halen uit de terugkeer van commandant Bucher en zijn
medegevangenen.
3.3 Het onderzoek
Na de terugkeer van de bemanning naar de Verenigde Staten stelden de
Amerikaanse regering en de marine een onderzoek in naar hoe het had kunnen
gebeuren dat de Pueblo in Noord-Koreaanse handen viel. Belangrijke vragen in dit
onderzoek waren waar het spionageschip zich exact bevond ten tijde van de inname
64
Lerner, The Pueblo incident, 197-199.
39
en of de commandant van het schip en zijn ondergeschikten onnodige risico’s
hadden genomen. Mocht uit dit onderzoek blijken dat bemanningsleden nalatig
waren geweest, dan konden zij uiteindelijk zelfs voor de krijgsraad worden
gebracht.65
Het onderzoek begon al vrijwel direct na de terugkeer in de Verenigde Staten
tijdens de debriefing door medewerkers van de Naval Security Group (NSA) en de
Marine Corps Counter Intelligence Command (MCCIC). Zij ondervroegen de exkrijgsgevangen zeer uitvoerig over de toedracht van de inname van hun schip. Deze
ondervragingen hadden sterk het karakter van een verhoor en aantal Pueblobemanningsleden voelde zich daardoor behandeld als een crimineel. “I wanted back
to North Korea. At least those guys didn’t know what to ask,”66 merkte één van de
communicatietechnici cynisch op. Bij de bemanningsleden en bij de Amerikaanse
pers ontstond door de aanpak van de NSA en de MCCIC al snel het beeld dat de
marine probeerde om Bucher en een aantal van zijn officieren als zondebok aan te
merken en hen verantwoordelijk te houden voor het fiasco met de Pueblo. Het
officiële onderzoek startte echter pas op 20 januari 1969, toen een speciaal
ingestelde onderzoekscommissie van de marine op een basis in Californië begon
met het horen van een groot aantal betrokkenen bij het spionageschip.67
Bucher werd als eerste gehoord en werd hard aangepakt door zijn
ondervragers. Vooral het gegeven dat hij zich had overgegeven en had toegestaan
dat zijn schip werd doorzocht door Noord-Koreaanse militairen werd hem zwaar
aangerekend. Volgens de marinewetten van de Verenigde Staten had hij zich tot het
uiterste moeten verzetten om zijn schip en de bemanningsleden uit handen van een
vreemde mogendheid te houden. Bucher werd duidelijk gemaakt dat hij grote kans
liep vanwege de overtreding van deze regel voor de krijgsraad te worden gebracht. 68
De vijf admiraals die de speciale commissie vormden, besteedden in hun
onderzoek ook aandacht aan de voorbereiding op de missie van de Pueblo. Vooral
de vooraf gemaakte risicoanalyse wekte de nodige verbazing bij de commissie. Één
van de admiraals verzocht de verantwoordelijke marineofficier uit te leggen hoe het
kon dat een schip dat is volgeladen met vertrouwelijke apparatuur en informatie niet
65
Lerner, The Pueblo incident, 224.
Ibidem.
67 Ibidem, 224-226.
68 Ibidem, 225.
66
40
beter werd beschermd. “This is outside my field. I’m not able to explain that
rationale,”69 luidde de weinig verhelderende reactie van de betrokken officier.
In totaal ondervroegen de admiraals 104 betrokkenen gedurende twee
maanden en alleen al hun getuigenissen vulden ruim 4300 pagina’s. Om een goed
beeld te krijgen van de Pueblo brachten de onderzoekers een bezoek aan de Palm
Beach, een schip dat grote overeenkomsten vertoonde met het in Noord-Koreaanse
handen gevallen vaartuig. Tevens spraken zij met een aantal laaggeplaatste
bemanningsleden, met name om te weten te komen hoe zij erin geslaagd waren om
de maanden in Noord-Koreaanse gevangenschap te overleven. Één van hen liet
weten dat zijn vertrouwen in God, in de Verenigde Staten en in commandant Bucher
hem op de been hadden gehouden. De aanwezige Bucher, in de voorbije weken
overladen met kritiek, barstte na deze verklaring in tranen uit.70
Eind maart 1969 kwam de onderzoekscommissie met een eindrapport waarin
zoals verwacht werd vooral de commandant en de hoge officieren van de Pueblo het
moesten ontgelden. De commissie beval aan om Bucher en onderzoeksofficier
Stephen Harris (1938- ) voor de krijgsraad te brengen. Hen viel vooral te verwijten
dat zij zich niet voldoende hadden ingezet om koste wat kost de inname van het
schip te voorkomen. Voor Buchers tweede man werd wegens nalatigheid een
officiële waarschuwing afdoende geacht. Eenzelfde straf werd aanbevolen voor de
marineadmiraal die het bevel voerde over alle Amerikaanse spionageschepen en
een hoge officier binnen de NSA, omdat zij de missie van de Pueblo niet voldoende
hadden voorbereid. De bemanningsleden van de Pueblo gingen vrijuit, maar de
commissie merkte wel op dat hun optreden, op een aantal uitzonderingen na, weinig
indrukwekkend genoemd kon worden.71
De onderzoekscommissie deed slechts aanbevelingen en het was aan de
onderminister voor de marine, John Chafee (1922-1999), om te bepalen welke
maatregelen er uiteindelijk genomen zouden worden. Tot verbazing van velen binnen
de Amerikaanse marine besloot Chafee om niemand voor de krijgsraad te brengen
en geen officiële waarschuwingen te geven. Volgens de Republikeinse onderminister
hadden de betrokkenen al genoeg geleden.72
69
T. Armbrister, A matter of accountability (New York 1970) 370; als geciteerd in Lerner, The Pueblo
incident, 226.
70 Lerner, The Pueblo incident, 226-227.
71 Schratz, ‘A commentary on the Pueblo affair’, 93-95.
72 Ibidem, 227.
41
Na het onderzoek door de marine werd er ook nog een onderzoek gedaan
door een speciale commissie van het Huis van Afgevaardigden. Deze commissie
ondervond de nodige tegenwerking van de marine, maar slaagde er uiteindelijk in om
juni 1969 met een rapport te komen waarin vooral de nadruk lag op de schade die
het Amerikaanse spionage- en veiligheidsprogramma was toegebracht door het
verlies van de Pueblo en alles wat zich aan boord van het schip bevond.
Een lastig te beantwoorden vraag voor de onderzoekers van zowel de marine
als het Huis van Afgevaardigden was of de beschuldiging van Noord-Koreaanse zijde
dat de Pueblo zich in de territoriale wateren van het communistische land zou
hebben bevonden, terecht was. Al snel na het begin van de crisis concludeerde een
speciale door de president ingestelde onderzoekscommissie, dat de Pueblo zich op
het moment van de inname in territoriale wateren bevond, maar dat het moeilijk vast
te stellen was waar precies. Wel waren er redenen om aan te nemen dat het schip
zich in de dagen daarvoor enkele keren in de Noord-Koreaanse wateren had
bevonden. De Noord-Koreanen onderbouwden hun beschuldigingen met een
overzicht van tijdstippen en coördinaten waarop de Pueblo te dicht bij hun kust zou
zijn geweest. De onderzoekscommissie concludeerde echter dat het niet aannemelijk
was dat de Noord-Koreaanse gegevens op waarheid berustten. De latere
onderzoeken deden niets aan deze conclusies af en het standpunt van de Verenigde
Staten is dus dat de Pueblo op het moment van de inname in internationale wateren
voer, maar dat niet uitgesloten kan worden dat het schip zich eerder per ongeluk wel
in de Noord-Koreaanse territoriale zone bevond.73
3.4 Speculaties over de Noord-Koreaanse motieven
Met het innemen van de Pueblo nam het Noord-Koreaanse regime een enorm risico.
Als de machthebbers in de Verenigde Staten het hard zouden spelen, zou de crisis
rondom het spionageschip kunnen ontaarden in een militair conflict dat verregaande
gevolgen zou hebben voor de relatieve stabiliteit in de regio. Als vervolgens ook de
Chinese Volksrepubliek en de Sovjet-Unie zich ermee zouden gaan bemoeien,
zouden de gevolgen helemaal niet te overzien zijn geweest. Het was voor de
Amerikanen hierom moeilijk te geloven dat er puur en alleen actie tegen de Pueblo
was ondernomen omdat het schip zich in de Noord-Koreaanse wateren zou
73
Ibidem, 227-228.
42
bevinden. Al snel na 23 januari 1968 werd er in het Amerikaanse kamp dan ook
heftig gespeculeerd over de achterliggende drijfveren voor de inname van de Pueblo.
In Noord-Korea is nog altijd de Koreaanse Arbeiderspartij aan de macht –nu onder
leiding van Kim Il Songs zoon Kim Jong Il (1942- )– en dit maakt inzage in de NoordKoreaanse archieven of het spreken met Noord-Koreaanse betrokkenen onmogelijk.
Voor historici, militairen en politici blijft het tot op heden dan ook grotendeels gissen
naar de eventuele verbogen agenda van de Noord-Koreanen tijdens de Pueblocrisis.
In de Verenigde Staten werd door velen een verband gezien tussen de
oplopende Noord-Koreaanse agressie van eind 1967 en begin 1968 en het steeds
verder escalerende conflict in Vietnam. Als de Noord-Koreanen erin zouden slagen
de Amerikanen zodanig te provoceren dat het tot een gewapend treffen zou komen,
zou dit onvermijdelijk gevolgen hebben voor de slagkracht van de Verenigde Staten
en hun bondgenoten in Vietnam. Een overwinning van de Noord-Vietnamese
communistische Vietcong zou vervolgens een geweldige opsteker zijn voor
communistische bewegingen in de hele wereld en bovendien een blamage
betekenen voor Noord-Korea’s aartsvijanden Zuid-Korea en de Verenigde Staten. Op
30 januari 1968, een week na de inname van de Pueblo zette de Vietcong het Tetoffensief in Vietnam in. Voor de Amerikanen kwam dit grootscheepse offensief als
een verrassing en zij zagen zich genoodzaakt om met zware middelen terug te slaan.
Zo werden de bombardementen op Noord-Vietnam geïntensiveerd en vielen er
steeds meer burgerslachtoffers ten gevolge van het optreden van Amerikaanse
soldaten. Militair gezien was het Tet-offensief geen succes, maar het droeg wel sterk
bij aan de groeiende antioorlogsstemming in de Verenigde Staten. Gezien de positie
van Noord-Korea in de communistische wereld in de tweede helft van de jaren zestig,
is het echter vrijwel ondenkbaar dat er een direct verband bestaat tussen het Tetoffensief en de Pueblo-crisis.74
Een ander mogelijk motief voor de inname van de Pueblo heeft te maken met
John Walker (1937- ). In 1967 besloot deze communicatiemedewerker van de
Amerikaanse marine om, puur uit financieel oogpunt, voor de Sovjet-Unie te gaan
spioneren. Het duurde tot 1985 voordat hij ontmaskerd werd en dat maakt hem
volgens velen tot de Sovjetspion die tijdens de Koude Oorlog de meeste schade
74
Radchenko, The Soviet Union and the North Korean Seizure of the USS Pueblo, 1-2; Lerner, The
Pueblo incident, 99-112; Hamm, ‘The Pueblo and Mayaguez incidents’, 552-553.
43
heeft aangericht. Walkers eerste daad als spion was het in december 1967 aan de
Sovjet-Unie verkopen van een geheim marinedocument dat gebruikt kon worden bij
het ontcijferen van gecodeerde berichten van de Amerikaanse marine. Tijdens de
verhoren na zijn arrestatie, probeerde Walker deze verkoop te bagatelliseren, omdat
door het Pueblo-incident een groot deel van de geheime communicatiemethoden van
de Amerikaanse marine in communistische handen was gevallen. Wat maakte dat
ene door hem gelekte document immers nog uit, als een complete encryptieinstallatie in het bezit van de vijand was gekomen?75
Wellicht ongewild legde Walker met zijn nogal kromme redenering een
verband tussen zijn spionageactiviteiten en de Pueblo-crisis. Het was namelijk niet
ondenkbaar dat juist door dat ene document dat hij de Sovjets aanbood, in het
communistische
kamp
de
behoefte
ontstond
om
de
beschreven
communicatiemiddelen in handen te krijgen. Dit impliceert dat de Noord-Koreanen
niet toevallig de Pueblo geënterd hebben, maar dat zij op verzoek van de SovjetUnie handelden. Als de Sovjetmarine zelf het schip had aangevallen, zou dat tot
teveel internationale ophef hebben geleid en daarom zou zijn besloten om de als
eigenzinnig te boek staande Noord-Koreanen in te schakelen. Veel aanwijzingen
voor een verband tussen Walker en de Pueblo zijn er momenteel niet. Alleen uit een
aantal opmerkingen van Oleg Kalugin (1934- ), een voormalige generaal van de
Komityet Gosudarstvennoy Bezopasnosti (KGB), de geheime dienst van de SovjetUnie, valt op te maken dat er een relatie is tussen John Walker en de NoordKoreaanse aanval op de Pueblo. De betrouwbaarheid van Kalugin valt echter te
betwijfelen en bovendien zijn er tot op heden geen documenten of andere
verklaringen die zijn insinuaties ondersteunen.76
Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie kregen historici inzage in een deel van
de archieven van het Kremlin. Uit onderzoek in deze archieven is gebleken dat de
Sovjets van tevoren niet op de hoogte waren van de Noord-Koreaanse plannen om
actie te ondernemen tegen de Pueblo en dat de inname van het spionageschip zeker
niet paste in de het buitenlandbeleid van de Sovjet-Unie, dat erop gericht was om tot
een minder gespannen relatie met de Verenigde Staten te komen.77
75
L.J. Heath, An analysis of the systemic security weaknesses of the U.S. navy fleet broadcasting
system, 1967-1974, as exploited by CWO John Walker (Fort Leavenworth 2005) 10-16.
76 Heath, An analysis of the systemic security weaknesses, 54-58.
77 Radchenko, The Soviet Union and the North Korean Seizure of the USS Pueblo, 20-21.
44
Zolang er geen documenten opduiken waaruit onomstotelijk blijkt dat de
inname van de Pueblo deel uitmaakt van een vooropgezet plan van de Sovjet-Unie
en Noord-Korea –ofwel om de Vietnamoorlog te beïnvloeden ofwel als onderdeel van
een spionageprogramma– lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de Noord-Koreanen
op eigen initiatief gehandeld hebben.
45
4. De Pueblo-crisis vanuit theoretisch oogpunt
4.1 De Koude Oorlog en de theorie van de internationale betrekkingen
Elke staat bevindt zich in een internationaal stelsel, waarbinnen hij in contact komt,
samenwerkt en botst met andere staten. Deze interactie tussen staten kan allerlei
vormen aannemen, variërend van oorlog tot verregaande samenwerking. De
belangrijkste eigenschap van het internationale stelsel waarbinnen de staten zich
begeven is dat er geen supervisor is en dat er geen regels zijn. Natuurlijk zijn er
organisaties als de Verenigde Naties en internationale afspraken als de Geneefse
Conventies die bijdragen aan een zekere structuur in het statenstelsel, maar staten
zijn in principe actief in een anarchistische omgeving.78
Historici en met name politicologen die zich bezighouden met de internationale
betrekkingen zijn voortdurend bezig om theorieën te ontwikkelen waarmee zij de
gedragingen van staten binnen het statenstelsel kunnen verklaren en misschien zelfs
wel voorspellen. Al decennialang is de Koude Oorlog hierbij een belangrijk
aandachtsgebied. De Koude Oorlog is dan ook een unieke periode uit de
geschiedenis waarin twee elkaar vijandelijk gezinde grootmachten de internationale
betrekkingen vrijwel volledig beheersten. Dit bipolaire stelsel vertoont wellicht enige
overeenkomsten met het Europa van vóór de Eerste Wereldoorlog, toen
ingewikkelde coalities van grootmachten uiteindelijk op een onvermijdelijk militair
treffen afstevenden. Ten tijde van de Koude Oorlog leek het ook lange tijd
onvermijdelijk dat de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten rechtstreeks met elkaar in
een militair conflict zouden komen. Hoewel er aanleidingen genoeg voor waren,
gebeurde dit echter niet en dat is dan ook voor theoretici één van de opmerkelijkste
aspecten van de Koude Oorlog.79
Eveneens opmerkelijk is het einde van de Koude Oorlog, dat voor velen
onverwacht kwam en niet voortkwam uit een militaire nederlaag voor één van de
supermachten, maar door het ideologische, militaire en financiële failliet van de
USSR en de Oostbloklanden werd veroorzaakt. Na dit plotselinge einde van de
Koude Oorlog zagen veel denkers over de internationale betrekkingen zich
genoodzaakt om hun theorieën bij te stellen. Sommigen van hen, zoals de
78
J.S. Nye, Understanding international conflicts: an introduction to theory and history (Boston 2005)
4-8.
79 Nye, Understanding international conflicts, 124-127.
46
Amerikaanse filosoof Francis Fukuyama, spraken zelfs al over het einde van de
geschiedenis en de totale overwinning van de liberale democratie. De meeste
theoretici beperkten zich echter tot het aanpassen en ontwikkelen van theorieën die
zijn gebaseerd op beschikbaar gekomen informatie vanachter het IJzeren Gordijn.80
In 2000 verscheen de bundel Reviewing the Cold War: approaches,
interpretations, theory,81 waarin in zestien bijdragen filosofen, historici en
politicologen een overzicht schetsen van de theorieën die momenteel bepalend zijn
voor het denken over de Koude Oorlog. Vooral de bijdrage van de Amerikaanse
onderzoeker Douglas Macdonald, verbonden aan het Strategic Studies Institute of
the U.S. Army War College, aan deze bundel is zeer geschikt om ook in de Pueblocasus meer duidelijkheid te verschaffen in de drijfveren en de strategieën van de
betrokken staten.
Macdonald zet allereerst uiteen welke drie aannames bepalend zijn voor de
realistische visie op de internationale betrekkingen:
1. Het statenstelsel is een anarchistisch stelsel en er bestaat geen hogere
autoriteit dan een staat en daarom is een staat de primaire actor in het
internationale stelsel;
2. Samenwerking tussen staten is zeker mogelijk, maar verhoudingen tussen
staten worden altijd bepaald door onderlinge competitie en conflicten;
3. Staten streven altijd materiële doelstellingen na en leggen daarbij vooral de
nadruk op economische en vooral militaire zekerheid.
In een periode van bipolariteit zoals de Koude Oorlog, wordt het handelen van staten
volgens Macdonald bovendien grotendeels bepaald door de wetmatigheden van
deze balance of power.82
Klassiek realisten maken een onderscheid tussen de betrokken staten bij de
Koude Oorlog dat is gebaseerd op de manier waarop deze landen hun strategie
bepaalden. Volgens hen is er sprake van status quo-staten en revisionistische
staten. Status quo-staten zijn staten die misschien wel streven naar een verandering
van de bipolaire situatie in de wereld, maar zij zijn zeker niet bereid om daarvoor over
te gaan tot militair geweld. Pas als de bestaande situatie in hun nadeel gewijzigd
dreigt te worden, nemen zij een verdedigende positie in en zullen zij militaire
80
J. Gray, Zwarte mis: apocalyptische religie en de moderne utopieën (Amsterdam 2007) 14-15.
O. A. Westad, Reviewing the Cold War: approaches, interpretations, theory (Londen 2000).
82 D.J. Macdonald, ‘Formal ideologies in the Cold War: toward a framework for emperical analysis’ in
Westad, Reviewing the Cold War, 180-204, aldaar 188-189.
81
47
middelen inzetten. Revisionistische staten zijn er echter op gebrand om de status
quo in hun voordeel te veranderen en zijn in sommige gevallen dan ook bereid om
daarvoor geweld te gebruiken. Zij berusten tijdelijk in de bestaande politieke situatie
totdat zich een kans voordoet om veranderingen aan te brengen.
Volgens Macdonald kan in het algemeen gesteld worden dat in de Koude
Oorlog de Westerse liberale mogendheden status quo-staten waren, terwijl de
communistische landen er een revisionistische instelling op nahielden. Trumans
containment-politiek was er bijvoorbeeld op gericht om de status quo van 1948 te
behouden en pas in te grijpen als het communisme zich nog verder zou gaan
verspreiden. De Sovjet-Unie kon zich in die periode echter niet vinden in de status
quo en deed er van alles aan om het communisme te verspreiden. Revisionistische
staten zullen over het algemeen dus meer naar expansionisme neigen, terwijl status
quo-staten veel eerder een behoudender positie innemen.
Klassiek realisten zijn er met deze onderverdeling in geslaagd om een
werkbare onderverdeling van de bij de Koude Oorlog betrokken staten te maken,
maar zij slagen er niet in om te verklaren waarom sommige staten voor de
revisionistische, expansionistische strategie hebben gekozen, terwijl anderen de
behoudende status quo-strategie hebben omarmd. De constructivistische visie op de
Koude Oorlog biedt hier echter wel een verklaring. Het constructivisme heeft veel
gemeen met het realisme, maar hecht alleen veel meer waarde aan de rol van
ideologie, cultuur en sociale omstandigheden bij het handelen van staten binnen het
internationale statenstelsel. Tegenover de opvatting dat staten altijd materiële
doelstellingen nastreven staan constructivistische denkers dan ook zeer kritisch.
In deze visie zullen staten die erop gericht zijn de bestaande orde te
veranderen een tegengestelde ideologie en opvatting van rechtvaardigheid hebben
ten aanzien van de staten die de bestaande orde juist willen behouden. Niet alleen
economische en militaire doelstellingen, maar zeer zeker ook ideologieën speelden
bij staten een belangrijke rol bij het bepalen van een strategie ten tijde van de Koude
Oorlog.
Voor een status quo-staat als de Verenigde Staten vormde elke staat die
communistisch werd een bedreiging voor de eigen veiligheid en daarom zette het
land zich actief in om dit te voorkomen, zoals in het geval van Vietnam, Cuba,
Nicaragua en diverse Afrikaanse landen. Als zich de kans voordeed om de
machtsverdeling in het eigen voordeel te veranderen, waren de Amerikanen een stuk
48
voorzichtiger. Zij hadden immers een hoop te verliezen en stelden zich daardoor
risicomijdend op. Status quo-staten binnen een bipolair stelsel stellen zich dus actief
op als de bestaande orde in gevaar komt, maar nemen een afwachtende houding
aan als zich een kans voordoet om de orde in hun eigen voordeel te veranderen.
Revisionistische staten zijn er constant op gericht om de bestaande orde
omver te werpen. Als er geen oorlog is, proberen zij instabiliteit te creëren die hen de
mogelijkheid biedt om de status quo verder te ondermijnen. Revisionistische staten
stellen zich dus juist zeer actief op als zich een kans voordoet om de orde in hun
voordeel te veranderen, maar zijn wat afwachtend als er gevaar voor hun eigen
positie dreigt.83
4.2 Strategiebepaling tijdens de Pueblo-crisis
Het strategische plan dat de Noord-Koreanen volgden ten tijde van de Pueblo-crisis
is onderdeel van de strategie die sinds 1967 het buitenlandbeleid van de Koreaanse
Volksrepubliek bepaalde. Noord-Korea was er duidelijk op gericht om het
sluimerende conflict met Zuid-Korea en de Verenigde Staten op te laten laaien. Dit
deden zij onder andere door hun militaire activiteiten in de gedemilitariseerde zone
uit te breiden en door te proberen de Zuid-Koreaanse president te doden. De inname
van de Pueblo is binnen deze zeer agressieve en provocerende strategie zeer
verklaarbaar.
De vraag die echter rest, is waarom de Noord-Koreanen vanaf 1967 er zo’n
agressieve buitenlandpolitiek op nahielden en waarom zij de Pueblo inzet van een
internationaal conflict maakten. Een benadering aan de hand van de door Macdonald
onderscheiden theorieën zal waarschijnlijk meer inzicht verschaffen in de NoordKoreaanse motieven. Een eerste stap hierbij is te bepalen of Noord-Korea tijdens de
Koude Oorlog als een status quo-staat of een als een revisionistische staat
beschouwd dient te worden. Het leidt geen twijfel dat Noord-Korea alle kenmerken
van een revisionistische staat heeft. Kim Il Song en de zijnen waren zeer ontevreden
met de status quo die een verdeeld Korea met grote invloed van de Verenigde
Staten op Zuid-Korea inhield. Zij probeerden vanaf 1967 instabiliteit in de regio te
creëren om zo de bestaande orde in hun eigen voordeel te veranderen. De Pueblo
vormde de perfecte kans voor het regime om deze instabiliteit te genereren. Als de
83
Macdonald, ‘Formal ideologies in the Cold War’, 189-190.
49
Verenigde Staten immers met militair geweld hadden gereageerd was het zeker niet
ondenkbaar geweest dat ook Zuid-Korea en misschien zelfs de USSR erbij betrokken
waren geraakt. De door Kim Il Song gewenste tweede Koreaanse Oorlog was dan
waarschijnlijk dichterbij geweest dan ooit.
Vanuit een klassiek realistisch perspectief zijn de Noord-Koreaanse motieven
vooral te verklaren vanuit de militaire mogelijkheden die de inname van de Pueblo en
de daarbij behorende instabiliteit het communistische land boden. Pas bij een
constructivistische beschouwing van de Noord-Koreaanse strategie komen ook
andere verklaringen aan het licht. In de Noord-Koreaanse Juche-ideologie spelen
anti-Amerikanisme en het geloof in de superioriteit van de Koreaanse Arbeiderspartij
en de Koreaanse Volksrepubliek een fundamentele rol. Het resultaat van de Pueblocrisis voor de Noord-Koreanen lijkt vanuit militair opzicht heel behoorlijk, want er is
immers een vijandelijk spionageschip buitgemaakt. De grootste winst voor de NoordKoreaanse machthebbers bestond echter uit de propaganda die zij konden creëren
naar
aanleiding
van
de
in
Panmunjeom
ondertekende
Amerikaanse
schuldbekentenis. Daarmee kon aan de eigen bevolking een klinkende overwinning
op het Amerikaanse imperialisme gepresenteerd worden. Op deze manier heeft het
regime, toen duidelijk werd dat verder militair gewin geen optie meer was, toch nog
baat gehad bij de inname van het Amerikaanse spionageschip.
De Verenigde Staten speelden in de Pueblo-crisis de rol van een status quostaat. De Amerikaanse regering wist dat als er met militair geweld op de NoordKoreaanse provocatie zou worden gereageerd, de gevolgen voor de stabiliteit in de
regio niet te overzien zouden zijn. Daarom werd besloten om vooral de rust te
bewaren en te proberen aan de onderhandelingstafel tot een oplossing voor het
conflict te komen. De motieven voor deze Amerikaanse strategie zijn voor een deel
militair: het oplaaien van de gewapende strijd in het Verre Oosten zou de
Amerikaanse positie in Vietnam kunnen verzwakken en een bedreiging vormen voor
de bestaande orde in de regio. De Pueblo-crisis bood de Amerikanen eigenlijk geen
optie om hun eigen positie te verbeteren, zij konden slechts proberen om door middel
van onderhandelingen de schade zoveel mogelijk te beperken.
Natuurlijk maakte ook de Amerikaanse regering een analyse van de strategie
die de Noord-Koreanen volgden. Daarbij werd vrijwel uitsluitend gebruik gemaakt van
een klassiek realistisch perspectief. De onderhandelaars in Panmunjeom gingen er
vanuit dat de Noord-Koreanen uitsluitend gedreven werden door militaire en
50
economische motieven en in hun gesprekken probeerden zij dan ook op die terreinen
aanknopingspunten te vinden. Als er met een meer constructivistische blik was
gekeken naar de Noord-Koreaanse positie, dan hadden de Amerikaanse
onderhandelaars wellicht veel eerder een pragmatische oplossing voor de crisis
kunnen vinden. Dat de Noord-Koreanen er vooral een ideologische agenda op
nahielden, werd voor de Amerikanen echter pas duidelijk tegen het einde van de
moeizame onderhandelingen.
De strategieën van zowel de Verenigde Staten als Noord-Korea laten zich
grotendeels verklaren door middel van de door Macdonald beschreven Koude
Oorlog-theorieën. Bezien vanuit die theorieën vormt het Pueblo-incident dan ook
geen uitzondering op veel andere gebeurtenissen uit de Koude Oorlog waarin de
communistische staten zich revisionistisch opstellen en de liberale westerse staten
een status quo-houding aannemen. Één aspect van de Pueblo-crisis druist enigszins
in tegen deze verdeling en dat is de rol van de Sovjet-Unie.
De Sovjets namen een zeer afwachtende houding aan ten tijde van de crisis
rondom de Pueblo. Zij betreurden de Noord-Koreaanse actie en wilden er in feite
niets mee van doen hebben. Vanuit een klassiek realistisch perspectief zou echter te
verwachten zijn dat de USSR zich als een revisionistische staat zou opstellen en dus
net als de Noord-Koreanen gebaat zou zijn bij instabiliteit in de regio en verstoring
van de bestaande orde. In werkelijkheid stelde de Sovjet-Unie zich veel meer op als
een status quo-staat.
Voor deze strategische keuze zijn drie redenen te geven. Allereerst was er de
ongeschreven afspraak tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie over een
zeker gedoogbeleid ten aanzien van spionageschepen. De Sovjets hechtten hier
waarde aan en wilden zich alleen al daarom buiten een dispuut over
spionageschepen houden. Daarnaast speelde de moeizame verhouding tussen
Noord-Korea en de Sovjet-Unie een belangrijke rol. Tijdens het schisma in de
communistische wereld had Noord-Korea zich niet bepaald een betrouwbare partner
getoond en bij het Sovjetregime was er daardoor geen bereidheid om de NoordKoreanen volledig te steunen in hun conflict met de Verenigde Staten. De
belangrijkste reden voor de houding van de USSR was echter de voorzichtige
wederzijdse toenadering tussen het Sovjetimperium en de Westerse wereld die
uiteindelijk zou uitmonden in de détente van de jaren zeventig. Voor de Sovjet-Unie
kwam de Noord-Koreaanse aanval op de Pueblo volledig op het verkeerde moment.
51
Kim Il Song heeft dit vooraf wellicht niet goed ingeschat of hij heeft er bewust voor
gekozen om zonder steun van bondgenoten de Verenigde Staten te provoceren.
52
Conclusie
Naar aanleiding van zijn boek over de Pueblo-kwestie publiceerde Mitchell Lerner
een artikel met als titel A dangerous miscalculation.84 Deze titel is raak gekozen,
want het ontstaan van de Pueblo-kwestie is in de eerste plaats het gevolg van een
reeks inschattingsfouten aan Amerikaanse zijde. De eerste grote fout was dat een
schip dat was afgeladen met vertrouwelijke informatie en geheime apparatuur
nauwelijks in staat werd gesteld zichzelf te verdedigen tegen een vijandelijke aanval.
Daarnaast waren de mogelijkheden aan boord om gegevens te vernietigen en
apparatuur onklaar te maken zeer beperkt en tijdrovend. De initiatiefnemers van de
Pueblo-missie leken zich vrijwel onbewust van de risico’s die een dergelijke missie
met zich mee brengt. Die lakse houding is voortgekomen uit de achteraf onjuiste
aanname dat de Noord-Koreanen op eenzelfde tolerante wijze zouden omgaan met
spionageschepen als de Sovjet-Unie. De invloed van Moskou op het regime van Kim
Il Song was veel kleiner dan aan Amerikaanse zijde werd gedacht en van een
homogeen communistisch beleid ten aanzien van spionageschepen was dan ook
geen sprake. Dreigende taal van Noord-Koreaanse zijde werd bovendien niet serieus
genomen, ondanks dat in de periode vóór 23 januari 1968 al was gebleken dat de
Noord-Koreanen geweld niet schuwden en uit leken te zijn op het verstoren van de
fragiele stabiliteit in het Verre Oosten.
Ten tijde van de aanval op de Pueblo en in de eerste uren daarna slaagde de
Amerikaanse marineleiding er niet in om daadkrachtig op te treden en daarmee ging
veel kostbare tijd verloren. Tegen de tijd dat president Johnson op de hoogte was
van de ontwikkelingen, was de bemanning van de Pueblo al in een Noord-Koreaanse
cel ondergebracht. Het optreden van commandant Bucher was in de ogen van de
onderzoekscommissie van de marine dan wel niet erg heldhaftig, maar het is
waarschijnlijk aan zijn realiteitszin te danken dat het aantal dodelijke slachtoffers tot
één beperkt is gebleven.
Voor de regering-Johnson waren er simpel gesteld twee opties: militair
ingrijpen of onderhandelen. Militair ingrijpen bracht enorme risico’s met zich mee. De
kans dat de krijgsgevangen Amerikanen tijdens een bevrijdingsactie om zouden
komen, was –gezien de bereidheid van de Noord-Koreanen om geweld te
gebruiken– zeer groot. Zo’n actie kon bovendien verstrekkende gevolgen hebben
M.B. Lerner, ‘A dangerous miscalculation: new evidence from communist-bloc archives about North
Korea and the crises of 1968’, Journal of cold war studies 6 (2004) 3-21.
84
53
voor de broze Koreaanse wapenstilstand en in het ergste geval zelfs leiden tot een
nieuwe oorlog. Voor Johnson was de mogelijkheid dat er naast de inmiddels
escalerende Vietnamoorlogook ook in Korea een conflicthaard zou ontstaan een
waar doemscenario. De keuze om te gaan onderhandelen met de Noord-Koreaanse
regering over een oplossing van de Pueblo-crisis lag dan ook voor de hand.
Aanvankelijk slaagden de Amerikaanse onderhandelaars er niet in om een goede
inschatting te maken van de prioriteiten van hun Noord-Koreaanse gesprekspartners
en dit veroorzaakte veel vertraging in de besprekingen. Pas toen de Amerikaanse
onderhandelaar Woodward met een in zijn ogen irrationeel voorstel kwam, werd een
doorbraak bereikt en kwam er een even bizar als onverwacht einde aan de Pueblocrisis.
De affaire rondom de Pueblo was naast de Vietnamoorlog, politieke moorden
en studentenopstanden slechts één van de klappen die de Amerikaanse
samenleving en de regering-Johnson in het jaar 1968 te verwerken kregen. Het
optreden van de president ten aanzien van Noord-Korea was in de ogen van critici
veel te afwachtend en dat heeft ongetwijfeld bijgedragen aan zijn politieke
ondergang. Gezien de afloop van de crisis lijkt zijn keuze voor onderhandelen in
plaats van militair ingrijpen achteraf gezien echter een juist beslissing geweest te zijn.
Er van uitgaande dat de Pueblo zich inderdaad enkele malen in de NoordKoreaanse territoriale wateren bevonden heeft, had de Noord-Koreaanse regering –
gezien de bepalingen van de wapenstilstand uit 1953– het recht om in te grijpen. Het
overmeesteren van het schip en het krijgsgevangen maken van de bemanning mag
echter gerust als een overtrokken reactie beschouwd worden. Alles wijst er dan ook
op dat het de Noord-Koreanen niet zozeer om de Pueblo te doen was, maar dat zij er
op uit waren om de Verenigde Staten en Zuid-Korea te provoceren. De inname van
de Pueblo moet dan ook niet gezien worden als een losstaand incident, maar als
onderdeel van een agressief Noord-Koreaans buitenlandbeleid, dat was gericht op
het doelbewust uitlokken van een nieuwe militair conflict met Zuid-Korea en de
Verenigde Staten.
Nadat eenmaal duidelijk was dat door de beheerste reactie van de regeringJohnson de Pueblo-kwestie geen militaire consequenties zou hebben, koos het
regime van Kim Il Song ervoor om de ontstane crisis dan maar zoveel mogelijk uit te
buiten als propagandamogelijkheid. Vanuit Noord-Koreaans oogpunt kan de Puebloaffaire dan ook als een succes worden gezien: er werd ongestraft een Amerikaans
54
spionageschip buitgemaakt en de eigen bevolking kon een vanuit propagandistisch
oogpunt zeer bruikbare Amerikaanse schuldbekentenis worden voorgehouden.
Van wezenlijk belang in de hele kwestie is dat Kim Il Song nooit over de
Pueblo heeft overlegd met de regering van de Sovjet-Unie. De verstandhouding
tussen Pyongyang en Moskou was in 1968 nog steeds enigszins verstoord en bij
Brezjnev ontstond er veel irritatie over het Noord-Koreaanse solo-optreden in de
Pueblo-kwestie. Op Sovjetsteun hoefde Kim Il Song dan ook niet te rekenen en dat
had hem bij een eventueel militair conflict in een lastig parket gebracht. Zo bezien
kan het door de Noord-Koreanen behaalde resultaat in de Pueblo-kwestie dus als het
maximaal haalbare beschouwd worden.
Vanuit een theoretisch perspectief bezien hebben Noord-Korea en de
Verenigde Staten de rol aangenomen die van hen te verwachten viel. Het
revisionistische Noord-Korea was erop gebrand om de bestaande orde te
veranderen en had de bereidheid om daar zeer ver voor te gaan. De Verenigde
Staten, als status quo-staat, kozen er juist voor om de bestaande orde te behouden
en namen daarom zo min mogelijk risico. Deze strategische keuzes zijn niet alleen
ingegeven door militaire of economische motieven, maar ook ideologie speelt daarbij
een belangrijke rol, zeker in het geval van Noord-Korea.
De houding van de Sovjet-Unie werd niet alleen bepaald door de moeizame
band met Noord-Korea, maar ook door het streven tot een betere verhouding met het
Westen te komen. Voor de Sovjets kwam de Pueblo-affaire op een moment dat zij er
juist belang bij hadden de bestaande orde te behouden en daardoor namen zij de
positie van een status quo-staat aan.
55
Epiloog
Met de vrijlating van de bemanningsleden was de Pueblo-crisis slechts voor een deel
afgesloten: het schip zelf was immers nog steeds in Noord-Koreaans handen. Zo
bezien duurt de kwestie nog steeds voort, want tot op de dag van vandaag bevindt
de Pueblo zich in het communistische land. Sinds enige jaren ligt het schip aan de
kade van de Taedong-rivier in Pyongyang. De Pueblo is verworden tot een
toeristische attractie waar bezoekers aan de hand van videobeelden en uitleg van
gidsen worden voorgelicht over de wandaden van de Verenigde Staten. Al een kwart
miljoen mensen bezochten het schip, al is in Noord-Korea nooit duidelijk in hoeverre
dat op vrijwillige basis is gebeurd.
In de loop der jaren hebben de opeenvolgende regeringen van de Verenigde
Staten de nodige pogingen gedaan om het schip terug te krijgen. Kort na de vrijlating
van de bemanning werd zelfs overwogen om de marine opdracht te geven het schip
terug te veroveren. Economische of militaire waarde vertegenwoordigt het schip
allang niet meer, maar de Pueblo is nog steeds een symbool van de aangetaste
Amerikaanse trots en speelt daarom een blijvende rol in de betrekkingen tussen
Noord-Korea en de Verenigde Staten. Bij haar bezoek aan Kim Jong Il in oktober
2000 heeft de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Madeleine Albright
(1937- ) naar verluid nog tevergeefs geprobeerd om het schip te repatriëren.
Sinds de val van het communisme in bijna de gehele wereld is Noord-Korea
steeds geïsoleerder komen te staan. De enige echte bondgenoot die het land nog
heeft is de Volksrepubliek China. Dit land ontwikkelt zich echter meer en meer als
serieuze macht op het wereldtoneel en als de banden met Noord-Korea een
belemmering blijken te zijn voor deze ontwikkeling is het niet ondenkbaar dat Kim
Jong
Il
helemaal
alleen
komt
te
staan.
Met
het
wegvallen
van
de
bondgenootschappen met de landen van het voormalige Warschaupact, kwam er
ook een einde aan de meeste van de economische steun die Noord-Korea ontving.
De regering toonde zich echter niet bereid om het beleid aan te passen aan deze
nieuwe situatie en bleef volharden in de Juche-ideologie en de bijbehorende
autarkie. De hongersnoden die het landen het afgelopen decennium geteisterd
hebben zijn daar een direct gevolg van.
In plaats van hongerbestrijding investeerde de communistische regering in de
ontwikkeling van nucleaire wapens; militair-strategisch gezien een logische stap
aangezien de bescherming van de kernwapens van de Sovjets is weggevallen. Voor
56
het buitenland werd Noord-Korea hiermee een macht om rekening mee te houden en
in de verhouding met de Verenigde Staten speelt dan ook vooral de nucleaire
dreiging een rol. Erg rooskleurig ziet de toekomst er voor Noord-Korea niet uit: nog
steeds zijn er hongersnoden en bij de politieke top lijkt elke hervormingsbereidheid te
ontbreken. Het enige lichtpuntje is dat de verhoudingen met Zuid-Korea de afgelopen
jaren iets zijn verbeterd, maar een officiële vrede tussen de twee Korea’s lijkt nog
steeds ver weg.
57
Literatuur
Collins, R.M., ‘The economic crisis of 1968 and the waning of the “American
Century”’, The American historical review 101 (1996) 396-422
Gray, J., Zwarte mis: apocalyptische religie en de moderne utopieën (Amsterdam
2007)
Hamm, M.J., ‘The Pueblo and Mayaguez incidents: a study of flexible response and
decision-making’, Asian survey 17 (1977) 545-555
Heath, L.J., An analysis of the systemic security weaknesses of the U.S. navy fleet
broadcasting system, 1967-1974, as exploited by CWO John Walker (Fort
Leavenworth 2005)
Koh, B.C., ‘North Korea and the Sino-Soviet Schism’, The western political quarterly
22 (1969) 940-962
Lee, C.J., A troubled peace: U. S. policy and the two Koreas (Baltimore 2006)
Lerner, M.B., ‘A dangerous miscalculation: new evidence from communist-bloc
archives about North Korea and the crises of 1968’, Journal of cold war studies 6
(2004) 3-21
Lerner, M.B., The Pueblo incident: a spy ship and the failure of American foreign
policy (Kansas 2002)
Macdonald, D.J., ‘Formal ideologies in the Cold War: toward a framework for
emperical analysis’ in Westad, A.O., Reviewing the Cold War: approaches,
interpretations, theory (Londen 2000) 180-204
Mobley, R.A., Flash Point North Korea: the Pueblo and EC-121 crises (Annapolis
2003)
Norton, M.B. e.a., A people and a nation: a history of the United States (Boston
2003)
Nye, J.S., Understanding international conflicts: an introduction to theory and history
(Boston 2005) 4-8
Park, H.S., North Korea: the politics of unconventional wisdom (Boulder 2002)
Radchenko, S.S., The Soviet Union and the North Korean Seizure of the USS
Pueblo: evidence from Russion archives (Washington 2005)
Rigoulot, P., De schurkenstaat: een geschiedenis van Noord-Korea (Amsterdam
2003)
58
Schäfer, B., ‘Weathering the Sino-Soviet conflict: the GDR and North Korea, 19491989’, Cold war international history project bulletin 14 (2003) 25-86
Schratz, P.R., ‘A commentary on the Pueblo affair’, Military affairs 35 (1971) 93-95
Schulman, B.J., The Seventies: the great shift in American culture, society, and
politics (New York 2001)
Smith, W.R. en Lai, D., ‘United States vs. North Korea in no-limit poker: alligator
blood or dead money?’, The Korean journal of defence analysis 17 (2005) 111-126
Suri, J., Power and protest: global revolution and the rise of détente (Cambridge
2003)
Wesley Kriebel, P., ‘Korea: the Military Armistice Commission 1965-1970’, Military
affairs 36 (1972) 96-99
Wubben, H., Noord-Korea: de hongerige tijger (Amsterdam 1997)
Zagoria, D.S. en Kim, Y.K., ‘North Korea and the major powers’, Asian survey 15
(1975) 1017-1035
59
Download