Verhalenwedstrijd Archeon Maak dit verhaal af: Het was heet toen wij, na een lange autorit, eindelijk onder de Romeinse Poort het Archeon binnenstapten. ‘Mam, mam, gaan we eerst naar de tijd van de Middeleeuwen?’ schreeuwde mijn broertje Brian. ‘Zeur toch niet’, reageerde ik. ‘Daar komen we vandaag echt nog wel.’ Het liefst wilde ik even ergens zitten en wat kouds drinken. Ik was loom en warm geworden van de autorit. Natuurlijk deed de airco het weer eens niet. ‘Geen gekibbel, jongens,’ zei mam. ‘We maken er een leuke dag van, afgesproken?’ ‘Eerst naar de Middeleeuwen?’ bedelde Brian door. ‘Eerst naar de Middeleeuwen,’ stemde mam in. Brian kreeg altijd zijn zin van haar. Omdat hij de kleinste was en ik de grootste, zei ze meestal. Dûh…Maar goed, aan mij zou het niet liggen als het geen leuke dag werd, dus sjokte ik maar achter die twee aan naar het Middeleeuwse dorp in het midden van het Archeon. Natuurlijk was het eerste het beste huis waar Brian ons naar toe sleepte, ook het grootste. Het had stenen muren, hoge ramen en neergeklapte planken die blijkbaar als uitstaltafels dienden. “Huis van de Pottenbakker” stond er op een bordje bij de deur. In zo’n huis had dus ooit een pottenbakker gewoond. Goh, leuk…Een mevrouw met een witte doek om haar haren en een bruine overgooier aan, stond juist wat kannetjes neer te zetten. ‘Mogen we even binnenkijken in uw huis?’ vroeg mam. ‘Ga uw gang,’ zei de vrouw vriendelijk. Ik volgde mam het donkere huis in, maar keek niet goed uit. Voor ik het wist lag ik met mijn snufferd op de grond. ‘Chips!’ schold ik en stak mijn hand omhoog. ‘Help me eens even, mam?’ ‘Wablief?’ vroeg een vrouw. Ik keek op. ‘Mam?’ Waar was zij nou ineens gebleven? ‘Brian?’ Ook in geen velden of wegen te zien. Alleen een vrouw en twee mannen in ouderwetse kledij die me met grote ogen stonden aan te staren. ‘Waar komt gij ineens vandaan?’ vroeg een van de mannen verbaasd. Hij pakte me bij mijn arm en trok me overeind. ‘Wat hebt ge vreemde kleren aan! Ik ken u helemaal niet!’ ‘Ik ook niet,’ zei de vrouw. ‘Ik dacht dat ik alle jonge lieden uit Gravendam wel kende, maar dit vreemde heerschap…?’ Ze klopte haar handen af aan haar schort en plantte ze in haar zij. ‘Vertel maar eens.’ Wild keek ik om me heen. ‘Mam?’ Ik kon er niets aan doen dat ik schreeuwde. Wat was er in vredesnaam aan de hand? Waarom zag ik niemand meer met een spijkerbroek aan zijn benen, een camouflagebroek of iets anders dat de kinderen uit mijn klas droegen? Waarom praatte iedereen met zo’n raar accent en droegen ze kleren uit het jaar nul? Waar waren mam en Brian? Ik duwde de mensen weg en worstelde me het huis uit. ‘Zeg!’ riep de man me na. ‘Komt ge soms uit een ander land?’ Ik luisterde amper, wilde alleen maar weg, mijn moeder vinden… ‘Daar is hij!’ schreeuwde een man zodra ik een paar passen in het dorp had gezet. ‘Hij heeft dat nagelnieuwe mes uit mijn smederij weggenomen!’ Voor ik het wist zag ik me omringd door vier stevige kerels en een paar vrouwen die me duwden en aan me trokken. Man, waar was ik in vredesnaam in terechtgekomen?