Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 17, §2 en artikel 19, eerste lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State met het oog op het verlenen van een collectief vorderingsrecht aan verenigingen Dit wetsvoorstel bouwt voor een stuk voort op de argumenten van andere wetsvoorstellen, waaronder dat van mevrouw Annelies Storms. Haar voorstel handelt over dezelfde materie,maar daar gaat het specifiek over de burgerlijke rechtbanken. Dit zou gebeuren via een aanpassing van het Gerechtelijk Wetboek. Dit wetsvoorstel handelt over de rechtstoegang tot de administratieve rechtbanken. Daar deze 2 wetsvoorstellen en andere ( onder andere dat van mevrouw Clotilde Nyssens 1) grotendeels handelen over dezelfde materie, kortweg het ‘recht op recht’ genoemd, zullen bepaalde delen en voorbeelden dezelfde zijn. MEMORIE VAN TOELICHTING 1. Probleemstelling en uitgangspunt Krachtens artikel 17, §2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State “kan de schorsing van de tenuitvoerlegging alleen worden aanbevolen als ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten akte of het aangevochten reglement kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.” Krachtens artikel 19, eerste lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State “kunnen de aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen (W 25 mei 1999, art.4) bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 [1 tot 6] voor de afdeling administratie worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadering of van een belang.” Samengevat is het grote probleem voor verenigingen met een statutair vastgelegd collectief of algemeen belang bij een administratief kortgeding voor de Raad van State, dat het juridische begrip “belang” zeer of te restrictief wordt ingevuld. Dit komt omdat er moet aangetoond worden dat er een “moeilijk te herstellen nadeel” is. Men moet bij wijze van spreken rechtstreeks geschaad worden in het eigen belang om een moeilijk te herstellen nadeel te kunnen aantonen bij de Raad van State. Voor verenigingen die een collectief of algemeen belang nastreven, wordt dit aantonen van belang heel moeilijk. In een democratische rechtsstaat is dit onverantwoord. Verenigingen die opkomen voor een algemeen of collectief belang, vormen immers een belangrijk onderdeel van ons maatschappelijk bestel.Bovendien zorgen deze verenigingen voor een grotere betrokkenheid van de bevolking bij allerhande maatschappelijke ontwikkelingen. Aldus zorgen deze verenigingen voor een breder draagvlak binnen de samenleving voor allerhande maatschappij relevante doelstellingen, zoals het tegengaan voor 1 NYSSENS, C., Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen, Gedr.St., Senaat, B.Z., 9 juli 2003, nr. 3-50/1, 5 1 racisme, het verbeteren van het milieu, het tegengaan van maatschappelijke uitsluiting van achtergestelde groepen,… .Het is dan ook niet meer dan logisch dat deze verenigingen, als ultiem middel, een volledige toegang krijgen tot het gerecht2. Vzw's en verenigingen in het algemeen hebben een belangrijke rol te spelen in een democratie. Voor de democratie is het gunstig dat burgers collectieve verantwoordelijkheid kunnen opnemen via verenigingen door deze toe te laten in rechte op te komen voor belangen die het individueel belang overstijgen3. Een betere toegang tot het gerecht ligt bovendien volledig in het verlengde van het VN-verdrag van Aarhus (daarover hieronder meer). Volgens deze conventie moeten de ondertekende lidstaten werk maken van een "wide acces to justice"-ook voor NGO's- en moeten barrières voor de toegang tot het gerecht voor burgers en verenigingen worden weggewerkt. Een door de administratieve rechtspraak gecreëerde restrictieve benadering van het juridische concept 'belang', kan zeker aanzien worden als een barrière voor de toegang tot de rechter. Dit wordt dan ook volgens veel auteurs aangekaart.Bovendien zijn verenigingen meer geschikt om op een dynamische manier belangen van groeperingen te verdedigen, aangezien zij niet zelden meer vertrouwd zijn met wat leeft in de maatschappij4. Het is ook belangrijk voor de lezer om dit voorstel in de juiste context te plaatsen. Als achtergrond van dit voorstel geldt, zoals hierboven reeds vermeld, het VN-verdrag van Aarhus, dat België in 1998 mede ondertekend heeft. Dit verdrag stelt bindende juridische bepalingen op betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden. Eén van de kerngedachten van het Aarhus verdrag is dat milieubescherming niet zonder rechtsbescherming kan gewaarborgd worden. Op bepaalde punten is de wetgeving en rechtspraak in België reeds in overeenstemming met deze bepalingen maar om de volle toepassing van het verdrag te garanderen zal het volgens vele auteurs nodig zijn verder te gaan en sommige bepalingen en standpunten in de rechtspraak aan te passen. De rechtspraak betreffende het vereiste belang om voor de Raad van State in rechte op te treden lijkt niet te voldoen aan de eisen van de voorschriften van art. 9, §§ 2 en 35 van het verdrag en zal moeten worden herzien6. 2 Platformtekst "Recht op recht", oproep voor een betere rechtstoegang voor NGO's, augustus 2000 TAVERNIER, J.,gewezen minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu in het Syntheseverslag “Toegang tot de rechter in milieuzaken: een balans 10 jaar na de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu”, georganiseerd door de Belgische Vereniging voor Milieurecht en de (toenmalige) Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gent, oktober 2003 3 4 MOREAU, T., 'L'action d'intéret collectif dans la lutte contre la pauvreté, JT, 1994, 490 en wetsvoorstel tot wijziging van artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het verlenen van een collectief vorderingsrecht aan verenigingen van mevrouw Annelies Storms 5 Art. 9 §2: “Elke Partij waarborgt, binnen het kader van haar nationale wetgeving, dat leden van het betrokken publiek a. die een voldoende belang hebben dan wel b. stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een Partij dit als voorwaarde stelt, toegang hebben tot een herzieningsprocedure voor een rechterlijke instantie en/of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan, om de materiële en formele rechtmatigheid te bestrijden van enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6 en,wanneer het nationale recht hierin voorziet en onverminderd het navolgend derde lid, andere relevante bepalingen van dit Verdrag. 2 Het is dan ook duidelijk dat de wetgeving en de rechtspraak in België niet in overeenstemming zijn met de 'ratio legis' van het verdrag. Ook in de wetenschappelijke literatuur wordt algemeen aangenomen dat de rechtspraak van de Raad van State voor een aantal problemen zorgt ten aanzien van bepaalde aspecten van artikel 9, § 2 van het verdrag van Aarhus. De draconische voorwaarden waaraan de Raad van State het belang van de verenigingen voor milieubescherming onderwerpt, waarborgen hun geen “ruime toegang tot de rechter” en nemen a fortiori evenmin het vermoeden van belang in acht van de NGO’s die zich inzetten voor milieubescherming en die krachtens artikel 2, §5 7, aan de eisen van nationaal recht voldoen8. Betwistbaar zijn in dit verband met name de arresten die op een enge opvatting van de geografische omvang van het leefklimaat van de verzoekers steunen om hun belang bij het beroep af te wijzen, alsook de rechtspraak die het belang bij het beroep van personen die in rechte treden met het oog op de milieubescherming enkel beoordelen aan de hand van de plaats waar ze leven, zonder rekening te houden met het feit dat de eisen van die bescherming een karakter van collectief belang vertonen.9 Later in het wetsvoorstel wordt hierop dieper ingegeaan. Tenslotte kan worden opgemerkt dat de arresten van de Raad van State ter zake bijzonder factisch en onvoorspelbaar zijn en dat de oplossingen variëren met name naargelang van de milieugevoeligheid van de magistraat die uitspraak moet doen10. Wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt wordt vastgesteld in overeenstemming met de eisen van nationaal recht en strokend met het doel aan het betrokken publiek binnen de toepassingsgebied van dit Verdrag ruim toegang tot de rechter te verschaffen. Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die voldoet aan de in artikel 2, vijfde lid, gestelde eisen voldoende geacht in de zin van het voorgaande onderdeel a. Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van voorgaande onderdeel b. De bepalingen van dit tweede lid sluiten niet de mogelijkheid uit van een herzieningsprocedure voor een bestuursrechtelijke instantie en laten onverlet de eis van het uitputten van de bestuursrechtelijke beroepsgang alvorens over te gaan tot rechterlijke herzieningsprocedures, wanneer die eis bestaat naar nationaal recht.” Art.9 §3:.Aanvullend op en onverminderd de in het voorgaande eerste en tweede lid bedoelde herzieningsprocedures, waarborgt elke Partij dat leden van het publiek, wanneer zij voldoen aan de eventuele in haar nationale recht neergelegde criteria, toegang hebben tot bestuursrechtelijke of rechterlijke procedures om het handelen en nalaten van privé-personen en overheidsinstanties te betwisten die strijdig zijn met bepalingen van haar nationale recht betreffende het milieu. 6 JADOT, B., eerste auditeur Raad van State in het Syntheseverslag “Toegang tot de rechter in milieuzaken: een balans 10 jaar na de wet van 12 januari 1993 betreffende een vorderingsrecht inzake de bescherming van het leefmilieu”, georganiseerd door de Belgische Vereniging voor Milieurecht en de (toenmalige) Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Gent, oktober 2003 7 Art.2, vijfde lid:”Wordt onder “het betrokken publiek” verstaan het publiek dat gevolgen ondervindt, of waarschijnlijk ondervindt van, of belanghebbende is bij, milieubesluitvorming; voor de toepassing van deze omschrijving worden niet-gouvernementele organisaties die zich inzetten voor milieubescherming en voldoen aan de eisen van nationaal recht geacht belanghebbende te zijn.” LARSSEN, Ch., “ Het Verdrag van Aarhus en de toepassing ervan in het Belgisch recht - deel 2”, Tijdschrift voor Milieurecht, 2005, p.510 9 Ibid., p.510 10 Ibid., 509-510 8 3 2. Disparate rechtspraak Het huidige recht wordt gekenmerkt door disparate rechtspraak, waarop de wetgever op een weinig samenhangende en eenheidsbevorderende manier reageerde. De rechtspraak van het Arbitragehof en van de raad van State is over het algemeen minder streng dan die van het Hof van Cassatie. Dit is te wijten aan de vereiste van een 'dadelijk en reeds verkregen' belang dat wordt opgelegd door artikel 18 Ger. W. en van toepassing is op rechtsvorderingen ingeleid voor gewone hoven en rechtbanken. De wetgeving die van toepassing is op het Arbitragehof11 en de Raad van State12 maakt geen melding van dergelijk belang.13 De Raad van State heeft zijn arrest van 11 september 198114, uitgesproken in hetzelfde geding dat aanleiding heeft gegeven tot het arrest van het Hof van Cassatie van 19 december 198215 (het zogenaamde Eikendaelarrest). De Raad heeft, in verband met dezelfde vereniging, de door die vereniging ingestelde vordering tot nietigverklaring ontvankelijk verklaard omdat "voor dit belang kan worden opgetreden door de verenigingen die zich voor de bescherming van het milieu inzetten, en die gemotiveerd zijn door ideële, collectieve belangen, eerder dan door eigen belangen"16. Het Eikendaelarrest zette een punt achter die tendens in de rechtspraak van lagere rechters, en in de literatuur, om vorderingen van milieuverenigingen doch ook van burgers, ingesteld ter bescherming van het milieu, toe te laten17. In tegenstelling tot de jurisprudentie van het Hof van Cassatie bepaalt de jurisprudentie van de Raad van State, op grond van artikel 20 van de Grondwet ter vrijwaring van de vrijheid van vereniging, dat het door een vereniging nagestreefde doel het belang bij de vordering kan zijn, bedoeld in artikel 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. De Raad van State zou trouwens zeer uitdrukkelijk preciseren dat “de erkenning van het bestaan van collectieve belangen die moeten worden onderscheiden van de individualiseerbare belangen van de leden van een groep, de erkenning heeft medegebracht van het recht dat die groep heeft om, door middel van een organisatie die hem vertegenwoordigt, voor zijn collectieve belangen op te komen, meer bepaald 11 Art. 142, lid 3 Grondwet en art. 2, 2 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof. Art. 19, lid 1 R.v.St.-wet 13 Dit stukje is quasi integraal overgenomen uit het wetsvoorstel van mevrouw Annelies Storms daar haar voorstel tevens handelt over dezelfde problematiek, zijnde het 'recht op recht', maar waar het specifiek gaat over de rechtstoegang bij burgerlijke rechtbanken, zie STORMS, A., Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 18 van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op het verlenen van een collectief vorderingsrecht aan verenigingen (het wetvoorstel is nog niet ingediend) 14 Raad van State, IV Kamer, 11 september 1981, nr. 21384, VZW Werkgroep voor milieubeheer Brasschaat, Verz., 1981, blz. 1211 15 R.W. 1983-1984, 2029 16 Parl. Stukken, Kamer, 556/6-91/92, p.4. in BOGAERTS, P., “Tien jaar stakingsvordering inzake leefmilieu. Kritisch aperçu van rechtspraak en rechtsleer”, Tijdschrift voor Milieurecht, 2003, p.86 12 BOGAERTS, P., “Tien jaar stakingsvordering inzake leefmilieu. Kritisch aperçu van rechtspraak en rechtsleer”, Tijdschrift voor Milieurecht, 2003, p.86 17 4 ook voor de rechter, indien althans de vertegenwoordigende organisatie op de bij haar juridische natuur passende wijze in het proces is opgetreden; dat, gegeven een bepaalde procesbevoegde vereniging, het enige op te lossen vraagstuk er dan nog in bestaat uit te maken of die vereniging wel degelijk kwaliteit heeft om voor de door haar verdedigde collectieve belangen op te komen, met andere woorden of zij effectief kan worden beschouwd als een organisatie die representatief is voor de groep voor wiens belangen zij wil opkomen.” Bij arrest van 7 juni 2000 sprak de Raad van State zich niet uit over het bestaan van een voldoende belang, maar oordeelde zij dat de verzoekende partijen onvoldoende duidelijke en concrete gegevens uiteenzetten waaruit kon blijken dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing, de eisers in de realisatie van hun maatschappelijk doel een moeilijk te herstellen nadeel kon berokkenen. De vordering werd zodoende afgewezen18. Toch wordt het begrip belang ook door de Raad van State ingeperkt. Zo stelt de Raad dat ook vzw’s moeten “ doen blijken van een persoonlijk, rechtstreeks, actueel en geoorloofd belang alsmede van vereiste hoedanigheid”. De doelstelling van een vzw mag volgens de Raad niet samenvallen “ met de behartiging van het algemeen belang zelf en evenmin met het persoonlijk belang van de leden van een vereniging” 19. Op basis van deze rechtspraak werden reeds verschillende vorderingen van de milieubeweging onontvankelijk verklaard. Als de vordering daarentegen uitgaat van bv. een lokaal actiecomité met een duidelijk omschreven werkingsgebied, is er volgens de Raad van State wél sprake van een voldoende belang20. Desalniettemin zijn er veel gevallen bekend, als gevolg van de disparate rechtspraak van de Belgische rechtsprekende instanties, waarin een lokaal belang ook niet blijkt te voldoen als grond voor een voldoende belang. Op 28 maart 2003 oordeelde de Raad van State dat een federatie van verenigingen die volgens de statuten is samengesteld uit not-for-profit verenigingen, instellingen met rechtspersoonlijkheid en natuurlijke personen die een feitelijke vereniging vertegenwoordigen waarvan hun doelstellingen stroken met het verenigingsdoel van de federatie, niet kan optreden voor de belangen die specifiek zijn voor één van de bij de federatie aangesloten verenigingen. Ze oordeelde voorts dat de bestreden beslissingen op het eerste gezicht louter plaatselijke belangen raakten die niet door een overkoepelende verenigingen van natuur- en milieuverenigingen op ontvankelijke wijze kunnen worden bestreden21. Toch zijn er als gevolg van deze door de Raad van State gehanteerde restrictieve rechtspraak ook tal van voorbeelden van arresten van de Raad waarbij de vordering 18 Raad van State 7 juni 2000, nr. 87.879, zaak A. 80.375/X-8447. Zo werden onder meer de vorderingen van Natuurreservaten vzw, De Wielewaal, vzw Regionale Aktiegroep Leefmilieu Dender en Schelde onontvankelijk verklaard. Zie arresten 73.182 van 22 april 1998, 49.646 van 13 oktober 1994, 74.720 van 29 juni 1998. 20 Zie arrest 72.213 van 4 maart 1998 en zie ook Platformtekst “Recht op recht; oproep voor een betere toegang tot het gerecht voor NGO’s” 21 Raad van State 28 maart 2003, nr. 117.681, zaak A. 125.960/X-11.094 19 5 tot schorsing onontvankelijk wordt verklaard en waarbij er tóch sprake is van een lokaal belang22. In paragraaf 4 daarover meer. Een disparate rechtspraak heeft een negatieve invloed op de rechtszekerheid. Zoals reeds elders vermeld in dit wetsvoorstel was er ontegensprekelijk, bij juridische tegemoetkomingen van de wetgever in het verleden (zoals de Milieustakingswet van 1993), tezelfdertijd een vrees van die toenmalige wetgever. Enerzijds een vrees voor het in leven roepen van een zogenaamde 'actio popularis'. De onderliggende gedachte was dat er een stroom van malafide rechtsvorderingen zou komen met een stijgende 'caseload' op de hoven en rechtbanken als gevolg. Buitenlandse voorbeelden en onderzoeken23 in dit domein hebben bewezen dat deze vrees ongegrond was en is. Anderzijds vreest men, op burgerrechtelijk niveau dan, dat de rol van het openbaar ministerie zou uitgehold worden. Uiteraard geldt deze vrees minder voor de administratieve rechtsprocedure. Daarom is het nuttig naar buitenlandse voorbeelden te kijken. 3. Het vorderingsrecht voor de administratieve rechtbank in andere landen De gegevens die in deze paragraaf summier worden uiteengezet zijn allen afkomstig uit een zeer interessant onderzoek24 dat wordt aangeraden om te lezen omdat het deze problematiek op een wetenschappelijke en empirische manier benadert. Een interessant gegeven dat naar voren komt is het feit dat er geen echte link bestaat tussen het aantal milieurechtszaken en een al of niet brede toegang tot de rechtbanken. Dit wil dus zeggen dat een uitbreiding van participatiemogelijkheden voor de (administratieve) rechtbanken voor milieuorganisaties niet automatisch resulteert in een 'overload' van die rechtbank25. Toch is dit een veel aangehaald argument om niet voor meer of bredere juridische mogelijkheden te zorgen voor milieuorganisaties. Dit argument wordt nu (opnieuw) empirisch weerlegd. Alhoewel Engeland een quasi volledig andere rechtstraditie heeft ( de zogenaamde 'common law', waar er meer een 'case to case' benadering is en waar meer naar rechtspraak wordt gekeken), is het toch nuttig en leerrijk om eens naar dit land te kijken. Om in Engeland voor een administratieve rechtbank te mogen verschijnen wordt niet zozeer gekeken naar een of ander belang van een persoon of een organisatie. De vraag draait daar rond het feit of er een misbruik van publieke macht is gebeurd door een overheid. Kan een persoon of organisatie dit aantonen, dan heeft zij per definitie een voldoende belang om te mogen optreden voor een rechtbank. De enige zorg voor de rechtbank is dan of deze vordering niet gebeurt vanuit een "ill motive". Het mogelijke misbruiken van macht wordt afgewogen en het is dit afwegen dat dan als criterium wordt gebruikt om de relevantie van een partij in een zaak te bepalen. Dit is een heel ander uitgangspunt dan in België. Opnieuw, de beide rechtssystemen zijn moeilijk te vergelijken maar dit ander uitgangspunt in de Engelse 22 Raad van State 13 juni 2003, nr. 120.608, zaak A. 128.282/X-11.160 DE SADELEER, N., ROLLER, G., DROSS, M., "Acces to Justice in Environmental Matters & The Role of NGO's, Empirical findings and Legal Appraisal", Europa Law Publishing, Groningen, 2005 24 Ibid. 25 Ibid., p.168 23 6 wetgeving kan nuttig en leerrijk zijn. De vrees voor een stokken van de economie door rechtsvorderingen vanuit (milieu)verenigingen wordt daar anders bekeken. Het criterium van een ‘voldoende belang’ wordt daar gehanteerd ( in plaats van een ‘eigen’, ‘persoonlijk’, ‘specifiek’, ‘moeilijk te herstellen’ nadeel) om een ‘actio popularis’ te vermijden. Het moet gezegd dat dit in Engeland lukt. De conclusie bij de Engelse situatie zou kunnen zijn dat dit land erin slaagt om een heel brede rechtstoegang voor NGO’s uit te bouwen zonder te vervallen in de gevreesde ‘actio popularis’. In Frankrijk moet een vordering voor schorsing van een gecontesteerde administratieve handeling overeenstemmen met het territorium die in die vereniging haar artikels staan. Het onderliggende basisidee van administratieve 'caselaw' is de nood van het bestaan van een hechte link tussen het soort belang van de aanklager en het doel van de wetgeving waarop de (gecontesteerde) handeling is gebaseerd. Voor schadeclaims heeft de administratieve 'caselaw' geaccepteerd dat de illegaliteit van een administratieve beslissing rechtstreeks het volbrengen van de statutaire doelen van een vereniging kan hinderen en dat zij dus het recht heeft tot herstel van morele schade. Het dient te worden gezegd dat dit ( de directe link tussen een gecontesteerde beslissing en de statutaire doelen) geldt voor erkende milieubeschermingverenigingen. Hier is dus ook sprake van een tamelijk brede administratieve rechtstoegang voor NGO’s, zeker breder dan de administratieve rechtstoegang in België. In Nederland bestond er tot voor kort een indirecte 'actio popularis'. Nadat er onlangs in Nederland een debat werd gevoerd over de toegang tot de rechtbanken in milieuzaken, werd in juni 2003 beslist om de (indirecte) ‘actio popularis’ af te schaffen. De redenering hiervan was dat NGO’s geen direct belang hebben in milieuzaken. De beslissing om een milieuvergunning te geven aan een industrie is een zaak tussen de overheid en het bedrijf dat deze vergunning aanvroeg en misschien tussen enkele mensen die in de buurt van het industriële complex wonen. De algemene onderliggende gedachte is dat rechtsprocedures ingeleid door NGO’s en individuele burgers tijd - en geldverslindend zijn. Uiteraard kan deze stelling beargumenteerd en weerlegd worden. Overigens is de meerderheid van auteurs het niet eens met deze positie. Bij de indirecte ‘actio popularis’ had iedereen ( burgergroeperingen, milieu-NGO’s en individuen zonder belang) het recht om te participeren in milieubeslissingen met betrekking tot vergunningen. Er was geen noodzaak om een speciaal soort belang te tonen in deze procedure. Er wordt algemeen aangenomen dat Portugal een zeer brede rechtstoegang toelaat voor milieuverenigingen. De ‘Environmental NGO’s’-wet dicteert de legale vereisten voor een NGO : rechtspersoonlijkheid hebben, non profit karakter hebben en de NGO moet als statutair doel de bescherming van het milieu hebben. Als een NGO voldoet aan deze vereisten dan heeft zij het recht tot toegang van informatie, het recht tot participatie, het recht tot vertegenwoordiging in administratieve consultatieve organen en vooral het recht op (administratief) recht met vrijstelling van administratieve en rechtskosten26. Portugal heeft ook een ‘Popular Action’ wet die voorziet in speciaal regime van procedurele vertegenwoordiging voor o.a. verenigingen. Met deze wet 26 zie http://www.oeko.de/elni/PDF-Files/Access%20to%20Justice%20-%20Portugal%20%20Euronatura.pdf (04/02/2006) 7 krijgt de (administratieve) rechtbank speciale macht om bepaalde handelingen te stellen, zoals het verzamelen van bewijs. Deze gegevens werden in deze paragraaf summier uiteengezet om vooral een alternatief kader, een ander paradigma te tonen inzake de toelatingsvoorwaarden voor een administratieve rechtbank. 4. Rechts(on)zekerheid Volgens de schrijvers van dit wetsvoorstel is het belangrijk om nog eens stil te staan bij dit thema, om er een apart paragraafje aan te wijden en om enkele toestanden nog eens te herhalen. Rechtszekerheid is één van dé functies van wetgeving en daaraan gekoppeld dus ook van de rechtspraak. Het is ook één van de basisprincipes van een rechtsstatelijke democratie. Het moet niet gezegd worden dat de disparate rechtspraak betreffende de ontvankelijkheid van ter verdediging van collectieve belangen ingestelde rechtsvorderingen, de rechtszekerheid niet bevordert. De verschillen in rechtspraak tussen het Hof van Cassatie, de Raad van State en het Arbitragehof ondermijnen dan ook volgens velen deze rechtszekerheid. Dit geldt zeker voor de rechtspraak van de Raad van State, waar rechtszekerheid soms niet voor de hand liggend is. Zoals hierboven in het voorstel reeds gepostuleerd ( zie “§2. Disparate rechtspraak”) heeft de rechtspraak van de Raad van State inzake vorderingen uitgaande van verenigingen die een bepaald belang nastreven, soms een negatieve invloed op de rechtszekerheid. Laten we enkele uitspraken, rechtszaken en redeneringen van de Raad van State even recapituleren. In 1981 heeft de Raad (in het geding voorafgaand aan het befaamde Eikendaelarrest) gesteld dat de vordering ontvankelijk is omdat ”voor dit belang kan worden opgetreden door de verenigingen die zich voor de bescherming van het milieu inzetten, en die gemotiveerd zijn door ideële, collectieve belangen, eerder dan door eigen belangen”. De Raad stelde ook dat,op grond van artikel 20 van de Grondwet, het door een vereniging nagestreefde doel het belang bij een vordering kan zijn, zoals bedoeld in art. 19 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State. De Raad preciseerde ook dat” de erkenning van het bestaan van collectieve belangen die moeten worden onderscheiden van de individualiseerbare belangen van de leden van een groep, de erkenning heeft medegebracht van het recht dat die groep heeft om, door middel van een organisatie die hem vertegenwoordigt, voor zijn collectieve belangen op te komen, meer bepaald ook voor de rechter, indien althans de vertegenwoordigende organisatie op de bij haar juridische natuur passende wijze in het proces is opgetreden; dat, gegeven een bepaalde procesbevoegde vereniging, het enige op te lossen vraagstuk er dan nog in bestaat uit te maken of die vereniging wel degelijk kwaliteit heeft om voor de door haar verdedigde collectieve belangen op te komen, met andere woorden of zij effectief kan worden beschouwd als een organisatie die representatief is voor de groep voor wiens belangen zij wil opkomen.” Toch wordt het begrip ‘belang’ door de Raad ingeperkt. Zo stelt de Raad dat ook vzw’s moeten doen blijken van een persoonlijk, rechtstreeks, actueel en geoorloofd belang alsmede van vereiste hoedanigheid. De doelstelling van een vzw mag volgens de Raad niet samenvallen met de behartiging van het algemeen belang zelf en evenmin met het persoonlijk belang van de leden van een vereniging. 8 Als de vordering daarentegen uitgaat van bv. een lokaal actiecomité met een duidelijk omschreven werkingsgebied, is er volgens de Raad wél sprake van een voldoende belang27. Toch zijn er tal van arresten van de Raad waarbij er toch sprake is van een lokaal belang en waarbij de vordering tot schorsing toch onontvankelijk wordt verklaard28. In dit geding, tussen de vzw NATUURPUNT – WASE LINKERSCHELDEOEVER en de gemeente Beveren, het Vlaamse Gewest en een NV, oordeelde de Raad dat de doelstellingen van de vzw “…wegens de absoluut algemene draagwijdte van deze doelstellingen …. Op het eerste gezicht gelijk staat met de actio popularis….dat het terzake gaat om welbepaalde werken en handelingen op een welbepaalde plaats…”. Volgens de Raad is hier een voldoende afgelijnd lokaal belang geen voldoende grond om de vordering ontvankelijk te verklaren. Hét grote probleem volgens de schrijvers van dit wetsvoorstel is niet zozeer dat de Raad van State de wensen van de (milieu)verenigingen niet inwilligt maar dat over deze vorderingen zelfs geen uitspraak ten gronde kan gedaan worden, daar zij keer op keer onontvankelijk worden verklaard. Een ander voorbeeld is het geschil tussen de vzw’s RALDES en NATUURPUNT BEHEER en het Vlaamse Gewest29. Deze zaak illustreert mooi de besproken problematiek. In het arrest van de Raad wordt gesteld “…dat niet de vzw RALDES, maar wel haar plaatselijke ledenafdeling “Werkgroep Leefmilieu Groot-Berlare” de actievoerende vereniging is, dat het feit dat de vzw. RALDES wordt erkend als streekgebonden vereniging geenszins zonder meer impliceert dat zij voldoende plaatselijk en dus persoonlijk belang heeft ( eigen onderlijning) om tegen de gelokaliseerde werken waarvoor de bouwvergunning werd verleend op te komen middels een procedure tot nietigverklaring bij de Raad van State, dat de regionale actieradius van de eerste verzoekende partij ertoe moet doen besluiten dat uitsluitend de plaatselijke afdeling van enig belang ter zake zou kunnen doen blijken;…” Het belang werd hier niet toegekend omdat volgens de redenering van de Raad de plaatselijke afdeling van de vzw de actievoerende vereniging is en niet de (ook al) lokale vzw zelf. De (moeder)vzw zelf heeft dus geen of te weinig belang. Het is maar de vraag of de plaatselijke, actievoerende ledenvereniging een voldoende belang zou hebben gekregen in de ogen van de Raad indien zíj de rechtsvordering zou ingeleid hebben. Eén van de statuten van de vzw RALDES luidt als volgt: “binnen de grenzen van de gewestplannen van Aalst en Dendermonde met alle wettelijke middelen te ijveren voor het behoud en/of de verbetering van de kwaliteit van het leefmilieu, meer in het bijzonder…… het behartigen en stimuleren van een goede ruimtelijke ordening van het leefmilieu….”.30 De Raad van State oordeelde in deze zaak dat “deze doelstelling een absoluut algemene draagwijdte heeft ….en gelijk staat met de actio popularis, indien de handeling die wordt aangevochten geen algemene draagwijdte heeft – even algemeen als die van de doelstelling waarop de vereniging zich beroept – doch een specifieke strekking heeft”. Volgens de Raad staat hier een tamelijk nauwkeurig afgelijnde geografische doelstelling van een vzw dus gelijk met een algemeen belang en een ‘actio popularis’. Opnieuw is de bedoeling van onderhavig wetsvoorstel niet om de redeneringen van de Raad van State in twijfel te trekken, maar wel om vele vorderingen van verenigingen op zijn minst in de rechtszaal te krijgen zonder dat zij Voor verwijzingen, zie de voetnoten in paragraaf “2. Disparate rechtspraak” Raad van State 13 juni 2003, nr. 120.608, zaak A. 128.282/X-11.160 29 Raad van State 28 juni 2005 nr. 146.902, zaak A. 51.526/X-9406 30 Raad van State 29 juni 1998 nr. 74.721, zaak A. 36.372/X-6348 27 28 9 onontvankelijk worden verklaard op basis van een enge benadering van het abstractjuridisch begrip ‘belang’. Nog een interessante redenering van de Raad is deze in de zaak tussen vzw “Boterstraatactie”en het Vlaams Gewest van 199831. In deze zaak wordt de vordering tot schorsing door de vzw wél toegestaan door de Raad omdat de Raad hier van oordeel is dat de betrokken vzw een voldoende persoonlijk belang heeft. De kern van de zaak gaat over een industrieterrein dat door een NV bebouwd dreigt te worden met weliswaar de nodige bouwvergunningen, maar deze worden betwist door de vereniging. Eén van de voorwaarden om lid te worden van de vereniging is dat men grond heeft, dat men van plan is grond te kopen of dat men al woont in de dichte nabijheid van dat industrieterrein. Dus de leden van die vereniging wonen persoonlijk in de buurt van dat industrieterrein. Vandaar dat de Raad oordeelde dat het belang lokaal was en voldoende persoonlijk omdat het de leden van de vereniging rechtsreeks schaadde. Het probleem bestaat erin dat in andere, voor de verenigingen gelijksoortige zaken dit belang niet wordt toegekend door de Raad. Men weet dit, als vereniging, nooit op voorhand en men is dus bijgevolg nooit zeker van zijn recht. ‘Recht’ gedefinieerd als het op zijn minst mogelijk maken om de zaak ten gronde te laten beoordelen. Opnieuw, de redenering(en) zelf van de Raad worden hier niet betwist, wel het feit dat men als vereniging bij de Raad van State veelal geen eenheid aanvoelt als het aankomt op de interpretatie van het begrip ‘belang’ en dat men,als vereniging, als gevolg daarvan zich in een rechtsonzekere toestand bevindt. Eenheid in redeneringen van hoven en rechtbanken kan alleen maar leiden tot meer rechtszekerheid. In de hierboven aangehaalde voorbeelden zijn de meeste verzoekende partijen ( dus in veel gevallen vzw’s en (natuur)verenigingen) niet zeker van hun recht. 5. Het collectief vorderingsrecht voor verenigingen voor de administratieve rechtbank De wetswijziging dat hier wordt voorgesteld beoogt grotendeels een einde te maken aan het feit dat de beoordeling inzake de ontvankelijkheid van, door verenigingen ter verdediging van collectieve belangen ingestelde rechtsvorderingen, sterk verschilt naargelang zij uitgaat van het Hof van Cassatie, de Raad van State of het Arbitragehof; daarbij wordt gekozen voor de beoordeling die het best verenigbaar is met de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van vereniging. De nagestreefde wijziging zal ontegensprekelijk een positieve invloed hebben op de rechtszekerheid. Dit voorstel moet de verenigingen met rechtspersoonlijkheid in staat stellen voor de Raad van State in rechte op te treden voor de verdediging van een tot hun statutaire oogmerken behorend collectief belang32. 31 Raad van State 4 maart 1998, nr. 72.213 in de zaken A. 65.355/X-6416 66.309/X-6417 68.408/X-6434 68.409/X-6435. 32 Deze laatste 2 zinnen zijn grotendeels overgenomen uit het wetsvoorstel van mevrouw Clotilde Nyssens daar haar voorstel tevens handelt over dezelfde problematiek, zijnde het 'recht op recht', zie NYSSENS, C., Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek en artikel 3 van de voorafgaande titel van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de instelling ten voordele van de verenigingen van een rechtsvordering ter verdediging van collectieve belangen, Gedr.St., Senaat, B.Z., 9 juli 2003, nr. 3-50/1, 5 10 Uiteraard zijn er in België op dit gebied al wetgevende initiatieven genomen, een voorbeeld daarvan is de Milieustakingswet van 1993. In deze wet hebben bepaalde organisaties een beperkt recht om een staking van een activiteit te vorderen. Om van dit recht gebruik te kunnen maken, moet men als partij uiteraard het nodige belang bezitten, dus blijft het probleem voor veel NGO's bestaan zodanig dat het weinig milieuorganisaties gelukt is om werkelijk van deze procedure gebruik te maken33. Zoals vele wetten is ook deze wet het gevolg van een politiek akkoord. De strenge vereisten waaraan organisaties moeten voldoen om een rechtsvordering in te leiden zijn een gevolg van de (toenmalige) vrees van de wetgever. De wetgever vreesde dat de Milieustakingswet massaal zou misbruikt worden met een overbelasting van de rechtbanken als gevolg. Deze vrees bleek en blijkt ongegrond34. De 'caseload' van de rechtbanken bleek niet plotseling spectaculair te stijgen. Het is zelfs zo dat men op basis van een grootschalige studie naar de toegang tot de rechter in milieuaangelegenheden kan zeggen dat de invoering of uitbreiding van juridische mogelijkheden voor milieuorganisaties niet automatisch resulteert in een overbelasting van de rechtbanken35. Dit is nog maar eens bevestigd in het recente en al vaak aangehaalde onderzoek in voetnoot 18. Men kan het tegendeel zelfs beweren. Vandaag de dag is het zo in België dat verschillende organisaties een dubbele vordering instellen omdat zij al weten dat ze bij de Raad van State veel kans hebben om bot te vangen. Daarom probeert men het ook bij de burgerlijke rechtbank. Een ander belangrijk gevolg van een brede(re) toegang tot (administratieve) rechtsprekende instanties voor organisaties, met een tot hun statuten behorend collectief of algemeen belang, is dat er ontegensprekelijk een aantal positieve democratische effecten zullen spelen die niet te onderschatten zijn. Zo is er het feit dat beslissingen van publieke overheden aan kwaliteit kunnen verbeteren wanneer er een soort 'vrees' is dat de beslissing onderhevig kan worden aan een ruimer wettelijk toezicht van hoven en administratieve rechtbanken. De ruimere mogelijkheden om op basis van een (statutair bepaald) algemeen of collectief belang een vordering in te leiden, zorgen er blijkbaar voor dat de administratie trouwer blijft aan bepaalde wetten en regels. Hierdoor verhoogt de publieke waakzaamheid36. Dat dit effect begint te spelen wordt algemeen aanvaard.In die optiek worden participatierechten in het milieubeleid aanzienlijk vergroot. Het publieke bewustzijn inzake milieu vergroot daardoor aanzienlijk en dit wordt algemeen beschouwd als een constructief gegeven. Het wetsvoorstel bouwt een aantal criteria in die in combinatie met elkaar voldoende waarborgen bieden om de uitholling van het belangvereiste tegen te gaan en om malafide of onzinnige vorderingen uit te sluiten. Dit is belangrijk want er bestaat ontegensprekelijk een (politieke) vrees voor een zogenaamde “actio popularis”. 33 LARSSEN, C. (maart 2003), "Part III: Case Studies: Belgium Case 2" in Handbook on acces to justice under the Aarhus Convention, STEC, S, (ed.), Szentendre (Hun.), (WWW) The Regional Environment Center for Central and Eatsern Europe: (http://www.elaw.org/assets/pdf/aarhus.Acces.Justice.pdf) p.102, (25/01/06) 34 DEMUYNCK, I., "Rechtshandhaving door de stakingsrechter in milieuaangelegenheden", Rechtskundig Weekblad 2001-2002, p.1495 35 DE SADELEER, N., ROLLER, G., DROSS, M., (2002) "Acces to justice in Environmental Matters, Final Report", (WWW) Europese Commissie, Öko-instituut, p 29, (http://www.oeko.de/elni/PDFFiles/Acces%20to%20Justice%20-%20final%20report.pdf) (25/01/06) 36 DE SADELEER, N., ROLLER, G., DROSS, M., (2002) "Acces to justice in Environmental Matters, Final Report", (WWW) Europese Commissie, Oko-instituut, p 33-34, (http://www.oeko.de/elni/PDFFiles/Acces%20to%20Justice%20-%20final%20report.pdf) (25/01/06) 11 Uiteraard is de introductie van zulk een “actio popuaris” volledig ongepast, ongewenst en zeer onnuttig voor alle partijen in dit debat. Het is belangrijk dit duidelijk te vermelden want sommige mensen, groepen in de samenleving zijn ervan overtuigd dat zulk een systeem ( i.e. “actio popularis”) datgene is wat sommigen in dit debat willen bereiken. Echter, niets is minder waar. Het is juist met het opstellen van deze criteria dat werkelijk een halt zal worden toegeroepen aan het in rechte optreden van verenigingen die kort voor de aanvang van de procedure worden opgericht zonder dat zij structureel een belangenbehartiging voor ogen hebben. Met het inbouwen van deze criteria vervalt het argument dat om het even welke organisatie zonder een of ander belang in staat zou zijn om welke beslissing dan ook juridisch aan te vechten. Op die manier wordt het dus voor zogenaamde ‘instant’ organisaties, die enkel en alleen voor een bepaalde nood of voor een bepaalde omstandigheid werden opgericht, onmogelijk om zich juridisch te manifesteren. Door deze ‘grendels’ in te bouwen wordt een actiemogelijkheid voor om het even welke burger onmogelijk. Criteria met een poging om ‘representativiteit’ uitgebreid(er) te definiëren (Deze poging is vooral ontleend uit de Milieustakingswet van 1993, gecombineerd met de definitie van ‘representativiteit’ uit het voorstel van Annelies Storms) a. Verenigingen die wensen op te treden voor een collectief belang, dienen over rechtspersoonlijkheid te beschikken. Rechtspersoonlijkheid geldt immers nog steeds als een waarborg voor een bepaalde mate van organisatie en stabiliteit. Bovendien kunnen normaliter enkel groeperingen of verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte optreden. Een feitelijke vereniging beschikt niet over de vereiste hoedanigheid om in rechte op te treden. Indien zij dit wél zou wensen, moet elk lid afzonderlijk optreden en zijn belang aantonen ( waarbij de feitelijke vereniging niet als partij geldt). b. De vereniging dient op het ogenblik van de inleiding van de eis sedert een aantal jaren rechtspersoonlijkheid te hebben. Dit wetsvoorstel stelt drie jaar voor. c. Een vereniging die in rechte optreedt, kan hiertoe slechts overgaan wanneer haar optreden een werkelijke nastreving van haar maatschappelijk doel oplevert. Het maatschappelijke doel van de vereniging kan niet de enige maatstaf zijn om te beoordelen of een bepaalde organisatie een bepaald belang in rechte kan verdedigen. De feitelijke werkzaamheden zijn nodig om inhoud te geven aan de statutaire doelomschrijving van een vereniging. d. Het statutaire doel van de vereniging moet geoorloofd zijn. e. Verenigingen moeten voldoende representatief zijn. De representativiteit van een vereniging is een gedeeltelijke feitenkwestie, die de rechter moet invullen in functie van de concrete omstandigheden. Dit criterium is beter dan te vereisen dat een vereniging een bepaald aantal leden moet tellen, aangezien dergelijk criterium geen enkele garantie biedt voor representativiteit. Toch blijkt de representativiteit van de vereniging ook en grotendeels door overlegging van haar activiteitenverslagen of van enig ander stuk, die bewijzen dat er een werkelijke bedrijvigheid is die overeenstemt met haar statutair doel en dat deze bedrijvigheid betrekking heeft op het collectief belang dat zij beoogt te beschermen. f. Het bewijs van instemming met het optreden in rechte ten bate van individuele 12 betrokkenen beschermt de burger tegen ongewenste en ongevraagde inmenging in zijn privé-leven. TOELICHTING BIJ DE ARTIKELEN Bij artikel 19, eerste lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State37 Ook voor het instellen van een vordering voor de Raad van State moet men een belang kunnen aantonen.Dit artikel wil verhelpen aan deze problematiek in hoofde van rechtspersonen die optreden ter verdediging van collectieve belangen. Dit artikel bepaalt dat het belang van een rechtspersoon die optreedt ter behartiging van collectieve belangen overeenstemt met het belang dat tot het statutaire oogmerk van die rechtspersoon behoort. Treedt dergelijke rechtspersoon op in het kader van haar statutaire opdracht dan heeft zij een belang. Opdat de vordering ontvankelijk zou zijn moet de rechtspersoon evenwel kunnen bewijzen dat hij daadwerkelijk activiteiten uitoefent die in overeenstemming zijn met het statutair doel. Een rechtspersoon die enkel en alleen op papier bestaat maar geen enkel bewijs kan voorleggen van een daadwerkelijke activiteit kan geen ontvankelijke vordering instellen. Voor de rechtspersonen die optreden ter verdediging van collectieve belangen wordt ook opgenomen dat de rechtspersoon reeds drie jaar moet bestaan op het ogenblik van de indiening van de vordering. Deze voorwaarde wordt opgenomen om te vermijden dat her en der rechtspersonen worden opgericht die enkel streven naar het instellen van een gerechtelijke vordering. Op de dag van het indienen van de vordering moet de rechtspersoon daadwerkelijk reeds drie jaar bestaan. Bij artikel 17, §2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State De schorsing van de tenuitvoerlegging voor de Raad van State wordt aanbevolen op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen. Dit artikel wil verhelpen aan deze problematiek in hoofde van rechtspersonen die optreden ter verdediging van collectieve belangen. Dit artikel bepaalt dat een moeilijk te herstellen ernstig nadeel, berokkent aan een rechtspersoon die optreedt ter behartiging van collectieve belangen, overeenstemt met de door die rechtspersoon nagestreefde statutaire doelstelling. Treedt dergelijke rechtspersoon op in het kader van haar statutaire opdracht en heeft zij een nadeel geleden aan haar nagestreefde statutaire doelstelling, dan wordt zij geacht een moeilijk te herstellen ernstig nadeel te hebben geleden. Deze toelichting bij dit artikel is bijna integraal overgenomen uit de ‘Nota met betrekking tot mogelijke wetgevende initiatieven met het oog op toegang van (milieu)verenigingen tot de rechter’, geschreven door DLA PIPER RUDNICK GRAYCARY, in opdracht van de FOD Volksgezondheid Directoraat-Generaal Leefmilieu, Brussel, 4 november 2005 37 13 Opdat de vordering ontvankelijk zou zijn moet de rechtspersoon evenwel kunnen bewijzen dat hij daadwerkelijk activiteiten uitoefent die in overeenstemming zijn met het statutair doel. Een rechtspersoon die enkel en alleen op papier bestaat maar geen enkel bewijs kan voorleggen van een daadwerkelijke activiteit kan geen ontvankelijke vordering instellen. Voor de rechtspersonen die optreden ter verdediging van collectieve belangen wordt ook opgenomen dat de rechtspersoon reeds drie jaar moet bestaan op het ogenblik van de indiening van de vordering. Deze voorwaarde wordt opgenomen om te vermijden dat her en der rechtspersonen worden opgericht die enkel streven naar het instellen van een gerechtelijke vordering. Op de dag van het indienen van de vordering moet de rechtspersoon daadwerkelijk reeds drie jaar bestaan. WETSVOORSTEL Aanvulling van artikel 17, §2 van de gecoördineerde wetten op de Raad van State Het artikel luidt thans als volgt: “De schorsing van de tenuitvoerlegging kan alleen worden aanbevolen als ernstige middelen worden aangevoerd die de vernietiging van de aangevochten akte of het aangevochten reglement kunnen verantwoorden en op voorwaarde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van de akte of het reglement een moeilijk te herstellen ernstig nadeel kan berokkenen.” Het zou worden aangevuld met de volgende bepaling: “Een rechtspersoon wordt geacht een moeilijk te herstellen ernstig nadeel te hebben geleden, indien dit nadeel berokkend wordt aan de door die rechtspersoon nagestreefde statutaire doelstelling” Aanvulling artikel 19, eerste lid van de gecoördineerde wetten op de Raad van State; Het artikel luidt thans als volgt: “De [aanvragen, moeilijkheden, beroepen tot nietigverklaring en cassatieberoepen] (W 25 mei 1999, art.4) bedoeld bij de artikelen 11, 12, 13, 14 [, 1 tot 6,] (W 17 februari 2005, art. 4) kunnen voor de afdeling administratie worden gebracht door elke partij welke doet blijken van een benadeling of van een belang en worden schriftelijk ingediend bij de afdeling in de vormen en binnen de termijn door de Koning bepaald.” Het zou worden aangevuld met de volgende bepaling: “Voor een rechtspersoon komt het belang overeen met het belang dat tot het statutaire oogmerk van die rechtspersoon behoort” 14 15