Sportverenigingen krachtige organisaties

advertisement
De Bestuurstafel
Het Mulier Instituut onderzoekt
Sportverenigingen
krachtige organisaties
DOOR JANINE VAN KALMTHOUT (MULIER INSTITUUT)
Twee derde van de sportverenigingen in Nederland
heeft voldoende organisatiekracht. Dit blijkt uit een
peiling bij het MI Verenigingspanel in het voorjaar van
2016. Organisatiekracht van een club staat voor de mate
waarin de vereniging in staat is het sportaanbod te
organiseren voor de (potentiële) leden.
Sportverenigingen scoren qua
organisatiekracht
goed op de
criteria leden en
accommodatie,
en minder goed
op financiën
018 SPORT BESTUUR EN MANAGEMENT DECEMBER 2016
Grote verenigingen (>250 leden) zijn
vaker krachtiger dan kleine verenigingen
(≤100 leden) (77% versus 63%, figuur 2).
Dat hangt waarschijnlijk samen met de
beschikbaarheid over een eigen sportvoorziening. Grote verenigingen beschikken
vaker over een eigen sportaccommodatie dan kleine verenigingen. Verenigingen
met een eigen sportaccommodatie zijn
vaker krachtiger in hun organisatie dan
de verenigingen die niet over een eigen
sportvoorziening beschikken (78% versus
61%). Verenigingen met een eigen sportaccommodatie zijn vaak zelf verantwoordelijk voor het onderhoud en beheer van
de accommodatie en kunnen te allen tijde
beschikken over de accommodatie om activiteiten te organiseren. Dit vergt de nodige
organisatiekracht.
Buitensportverenigingen zijn vaker krachtiger in de organisatie van het sportaanbod
dan binnensportverenigingen (cijfers niet in
figuur). Buitensportverenigingen zijn vaak
grote verenigingen met een accommodatie.
Vijf criteria
De organisatiekracht van een vereniging
wordt bepaald door de scores van de vereniging op een vijftal criteria: leden, kader,
accommodatie, financiën en beleid. De
beste scores worden behaald op de criteria
leden en accommodatie. De meeste verenigingen hebben op het criterium financiën
een lage score (onvoldoende, figuur 1).
Scores
Grote verenigingen scoren ten opzichte
van kleine verenigingen beter op de organisatiekrachtcriteria leden en beleid. Kleine
verenigingen geven vaker dan grote verenigingen aan dat ze kampen met een dalend
of gelijkblijvend ledental en dat de ontwikkeling van het ledental op termijn een
bedreiging vormt voor de vereniging. Ook
verenigingen met een eigen accommodatie
scoren beter op de criteria leden en beleid
ten opzichte van de verenigingen zonder
eigen sportvoorziening. Zij scoren daarnaast beter op het criterium accommodatie. Dit kan worden toegeschreven aan
het feit dat verenigingen met een eigen
accommodatie op elk gewenst moment
over de sportvoorziening kunnen beschikken. Dit maakt dat zij flexibel in kunnen
spelen op wensen en behoeften van hun
leden en potentiële leden. Dat vraagt daarbij de nodige andere eisen op het gebied
van organisatie, zoals beschikbaarheid van
kader. Verenigingen zonder eigen accommodatie moeten voor extra activiteiten
vaak accommodatie huren, waarvoor ze
afhankelijk zijn van derden en (extra) financiële uitgaven hebben. Verenigingen zonder eigen sportvoorziening scoren lager
op het criterium financiën. Zij spreken
vaker van een redelijke financiële positie
en beschikken over minder ruimte binnen
de begroting om onverwachte uitgaven op
te vangen dan verenigingen met een eigen
accommodatie.
ren op veel organisatiekrachtcriteria hoger
dan verenigingen zonder accommodatie (behalve op kader). Het beschikken over
een eigen accommodatie vraagt de nodige
organisatie van verenigingen, die daartoe
goed in staat blijken te zijn. Verenigingen
zonder eigen accommodatie (met name
binnensporten) zijn wat kwetsbaarder in
het organiseren van sportaanbod voor hun
(potentiële) leden, met name voor wat het
criterium accommodatie betreft, waarbij ze
vaak van derden afhankelijk zijn.
van de Nederlandse sportverenigingen
scoort laag op de index voor organisatiekracht. Verenigingen geven vaak aan dat
ze de meeste zorgen hebben over het aantal leden binnen de vereniging, hoewel dit
het organisatiekrachtcriterium is waar verenigingen het hoogst op scoren. Dit suggereert dat de verenigingen veel inspanningen
moeten doen om hun ledental op peil te
houden, maar dat de meeste verenigingen
daar wel in slagen en vertrouwen hebben
in de toekomst. Verenigingen die beschikken over een eigen accommodatie sco-
Wat het criterium kader betreft zijn er nauwelijks verschillen waar het gaat om de
grootte van verenigingen, het beschikken
over een eigen accommodatie en of het een
binnen- of buitensportvereniging betreft.
Voor alle verenigingen is kader onmisbaar
en vraagt het de nodige energie om voldoende, kwalitatief kader te werven en te
behouden.
Krachtig
Over het algemeen zijn sportverenigingen krachtige organisaties. Vijf procent
figuur 1
Organisatiekracht sportverenigingen (% verenigingen)
Leden
Accommodatie
Kader
Beleid
13
17
Financiën
8+14+2454x 13+16+2843x 13+17+2248x 17+16+2245x 24+13+2142x
8
13
14
16
43
53
17
48
45
25
16
42
13
24
22
28
onvoldoende
matig
voldoende
22
21
goed
figuur 2
Criteria organisatiekracht (% verenigingen)
50+a 260+430+260�
50+a 310+420+220�
40+a 210+500+250�
30+a 190+400+380�
30+a 190+400+380�
90+
a 200+430+280�
130+
a 320+400+150�
50+a 340+470+140�
5
26
43
25
Totaal
5
31
42
21
Klein
4
21
50
25
Middel
3
19
40
37
Groot
3
19
40
38
Een eigen sportaccommodatie en kantine
9
20
13
5
43
32
34
29
40
47
Een eigen sportaccommodatie
15
Een eigen kantine
14
Geen eigen sportaccommodatie en kantine
Bron: Mulier Instituut, Verenigingspanel voorjaar 2016
DECEMBER 2016 SPORT BESTUUR EN MANAGEMENT 019
Download