Verstandskennis is kennis die we verkrijgen door goed na te denken

advertisement
Samenvatting Filosofie H5
V. Kennisleer
Schijn en werkelijkheid is iets waar de mens zich al lang mee bezighoudt. Dromen bijvoorbeeld
kunnen zo echt lijken dat je tijdens het dromen denkt dat alles wat gebeurt werkelijkheid is. Dit is
natuurlijk niet zo, want je droomt. Als je niet meer zeker weet wat nou droom of werkelijkheid is kun
je jezelf de vraag stellen of we overdag misschien wel dromen en onze dromen misschien wel
werkelijkheid zijn.
Onze zintuigen kunnen ons bedriegen, dus is kennis die we opdoen via zintuigen niet voor honderd
procent te vertrouwen. In de filosofie is het onderscheid tussen schijn en werkelijkheid al heel oud.
De bekende Griekse filosoof Plato maakte dit onderscheid duidelijk met zijn ‘grotvergelijking’.
1. Soorten kennis
Kennis en kunde zijn verschillend.
Kennis is iets weten. Theoretisch  door te leren. (weten hoe de aarde is ontstaan)
Kunde is iets kunnen. Praktisch  door oefening (autorijden, een instrument beoefenen)
§1.1 ERVARINGSKENNIS
Ervaringskennis is kennis die je opdoet door zintuiglijke ervaring.
Empirische kennis is a posteriori (achteraf).
Je verkrijgt deze kennis achteraf, door middel van zintuiglijke waarneming.
Bij empirische kennis doe je ervaring op (je stoten aan een kachel) en komen we hierdoor tot meer
algemene kennis (kachels zijn heet). Deze manier van kennis opdoen heet inductie. Als uit
wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat ijzer altijd uitzet als je het verhit, wordt dit algemene of
universele kennis. Universele kennis wordt voor iedereen als waarheid gezien.
Tegenover universeel staat particulier. Een particulier iets geldt dus slechts voor één enkele zaak. Één
concreet geval  tastbare voorwerpen.
§1.2 VERSTANDSKENNIS
Verstandskennis is kennis die we verkrijgen door goed na te denken en zuiver te redeneren.
Verstandskennis is a priori (vooraf).
Je verkrijgt deze kennis vooraf, door goed na te denken en zuiver te redeneren. Dit soort kennis
ontstaat uit formele wetenschappen  filosofie (logica) en wiskunde. Om tot logische kennis te
komen heb je geen zintuiglijke waarneming nodig.
2. Betrouwbaarheid van kennis
Alleen zintuigen hebben is niet voldoende om tot empirische kennis te komen. Je moet ook het besef
hebben van ruimte en tijd.
§2.1 VOORWAARDEN VOOR KENNIS
Ons besef van tijd en ruimte is een noodzakelijke voorwaarde om zintuiglijke ervaringen te hebben
en dus om empirische kennis op te doen.
Het besef van tijd hebben is nodig om iets te kunnen zien. Een voorwerp moet een minimale tijd in
ons gezichtsveld aanwezig zijn om het waar te kunnen nemen. Het besef van ruimte hebben is ook
nodig om iets te kunnen zien. Je moet een voorwerp in ruimte kunnen plaatsen. De ruimte waarin we
een voorwerp zien staan en de tijd wanneer we een voorwerp bekijken zien we niet. Zonder het
besef van ruimte kunnen we een tafel niet in ons gezichtsveld plaatsen. Je moet kunnen zien hoe
groot een tafel is en waar die staat. De plek die de tafel inneemt of de afstand tot een andere tafel,
die dingen zien we allemaal door ons besef van ruimte maar we nemen de ruimte zelf niet waar.
Volgens Kant is niet alleen ons besef van ruimte en tijd ons aangeboren, maar is ook een aantal
begrippen aangeboren  categorieën. De begrippen ‘causaliteit’ (oorzaak/gevolg) en ‘substantie’
bijvoorbeeld. Deze helpen ons om alles om ons heen te kunnen ordenen. Zo zie wij geen chaos om
ons heen, maar gebeurtenissen die we als oorzaak en gevolg kunnen interpreteren. Een derde soort
kennis is intuïtieve kennis. Die staat tegenover rationele kennis. Intuïtie is een psychisch vermogen
die we gebruiken tijdens het nemen van belangrijke beslissingen in het leven  keuze van partner,
beroep of woonplaats. Intuïtieve kennis kan ontwikkeld worden. Taalgevoel ook. Door taalgevoel
weet je bijvoorbeeld of iets correct Nederlands is of niet (zonder regels).
§2.2 DE NOODZAAK VAN EEN STANDPUNT
De mens kan zich nooit volledig losmaken van de plek die hij inneemt, de tijd waarin hij leeft of het
soort persoon dat hij is. Kennis is pas volledig wanneer je een onderwerp vanuit zoveel mogelijk
perspectieven bekeken hebt  hoe meer perspectieven, hoe vollediger de kennis. Mensen zijn
subjectief: dat wat ze zien en vinden is altijd afhankelijk van hun individuele positie in de wereld en
het soort persoon dat ze zijn. Objectief is het tegenovergestelde van subjectief. Als je iets objectief
bekijkt neem je geen standpunt in. Dit is voor de mens onmogelijk. De view from nowhere is
voorbehouden aan God  God’s eyepoint.
§2.3 HERSENEN OP STERK WATER
Het is in principe mogelijk dat wij alleen maar dénken dat de wereld buiten ons echt bestaat.
In het leven van alledag gaat iedereen er vanuit dat er een werkelijkheid onafhankelijk van onze
gedachten bestaat  realisme.
Stel je voor dat wij alleen hersenen zijn in een bak sterk water. Die hersenen laten ons alleen denken
dat we een lichaam hebben van vlees en bloed, maar in werkelijkheid zijn er alleen hersenen die
stroomstootjes krijgen van een computer. Door die stroomstootjes lijkt het net of we dingen zien en
voelen. Als we zo leven zullen we er waarschijnlijk ook nooit achter komen dat we zo leven.
Als wij ‘hersenen op sterk water’ zouden zijn heeft dat ook gevolgen voor ons zelfbewustzijn. Er is
dan geen zelf dus zijn we daar ook niet bewust van. Zelfbewustzijn is de waarneming van wat er in
eigen geest omgaat en het besef van eigen bestaan  onderdelen zijn intelligentie, het nemen van
beslissingen (onafhankelijk van het instinct), waarneming en het bewustzijn van eigen bestaan.
Mensen hebben het vermogen iets te analyseren, te creëren, te waarderen en te koesteren. Een
mens ziet zichzelf in de spiegel en weet daarbij dat hij het is en de spiegel zijn bewegingen
weerspiegeld. Een hond of kat denkt dat zijn spiegelbeeld een soortgenoot is.
3. De basis van wetenschap
Onze kennis is niet volledig betrouwbaar, dat is inmiddels wel gebleken. Onze zintuigen kunnen ons
bedriegen en we nemen altijd een standpunt in  onze kennis is niet objectief en dus niet volledig.
Het zou zelfs zo kunnen zijn dat we ‘hersenen op sterk water’ zijn en dat niet eens weten. In dat
geval zou onze kennis zelfs volledig onbetrouwbaar zijn.
§3.1 INTERSUBJECTIVITEIT
‘Intersubjectief’ betekent dat iets voor een groot aantal subjecten gemeenschappelijk geldig is.
Intersubjectieve kennis is een kenmerk van wetenschappelijke kennis. Als iets voor meerdere
wetenschappers geldig is (intersubjectief), is de kennis betrouwbaarder dan als iets voor één
wetenschapper geldig is (subjectief). Het experiment moet elke keer weer als het herhaald wordt
dezelfde uitslag hebben. Een experiment dient herhaalbaar te zijn.
§3.2 FEIT EN FICTIE
Een sprookje is fictie, dat wil zeggen: het is verzonnen. Een feit is iets wat het geval is.
Een sprookje is verzonnen  fictie
Daar tegenover staan feiten. Die hebben betrekking tot de werkelijkheid  Amsterdam is de
hoofdstad van NL.
De wetenschap houdt zich bezig met feiten. Een wetenschappelijke theorie is beter naarmate deze
meer feiten correct beschrijft of voorspelt. Veel feiten betekent een grotere kans dat jouw
interpretatie van de werkelijkheid juist is. Romans die gebaseerd zijn op een waar gebeurd verhaal
komen nooit 100% overeen met de werkelijkheid. Er worden door de schrijver dingen bij verzonnen
om het verhaal mooier te maken of het verhaal beter te laten kloppen. De lezer weet alleen niet wat
feit en fictie is  voor de lezer is feit en fictie in dit geval dus moeilijk te onderscheiden.
§3.3 DE BASIS VAN ALLES
Een substantie is iets wat niet van iets anders afhankelijk is om te kunnen bestaan.
Iets wat echt bestaat, is een substantie. Tegenwoordig verstaan we onder ‘substantie’ meestal
materie  ‘Melk is een vloeibare substantie’. In de filosofie heeft het begrip ‘substantie’ een andere
betekenis  iets wat op zichzelf kan bestaan. Een substantie is iets wat niet van iets anders
afhankelijk is om te kunnen bestaan. Gedachten bestaan niet op zichzelf  zo lang je denkt bestaan
ze. Een fiets is wel een substantie  ook als ik er niet meer ben bestaat de fiets nog. Filosofen zijn
het niet met elkaar eens wat er allemaal op zichzelf kan bestaan. Onze algemene (universele)
begrippen, bestaan die echt of zijn ze alleen door mensen bedacht. Voorbeelden van algemene
begrippen zijn: roodheid, rondheid en vaderschap. Dé mens, hét goede en hét schone. Een algemeen
begrip is abstract  je kunt het niet aanraken. In een tomaat zit het begrip ‘roodheid’ en in een
tennisbal het begrip ‘rondheid’. Een begrip is een soort ‘geestelijk plaatje’, dat mensen in hun hoofd
vormen op grond van hun waarneming van de empirische werkelijkheid. Een ander woord voor
‘begrip’ is ‘denkbeeld’. Een substantie is dus iets wat op zichzelf bestaat en onafhankelijk is. Maar de
vraag wat nou een substantie is en wat niet blijft bestaan. Ook over de vraag of ‘roodheid’ een
substantie is wordt gediscussieerd. ‘Roodheid’ kan namelijk alleen bestaan in bijvoorbeeld een
tomaat. Als die rode tomaat er niet is kan je een ander niet uitleggen wat er wordt bedoeld met
‘roodheid’. Het rood bestaat dus niet onafhankelijk van de tomaat.
4. Kennis en geloof
Er is een verschil tussen kennis (weten) en geloof (geloven). Geloven gaat meestal over religie.
Mensen die geloven baseren hun zogenaamde ‘kennis’ meestal op autoriteiten  paus, Bijbel. Voor
filosofen is deze ‘kennis’ onbetrouwbaar  wie zegt dat God bestaat? Hoe weten we dat wat in de
Bijbel staat waar is.
§4.1 INTELLECTUEEL OF SPIRITUEEL PERSPECTIEF
Vanuit een spiritueel perspectief is de intellectuele vraag naar het bestaan van God veel minder
problematisch of zelfs ronduit zinloos.
Via onze zintuigen kunnen we God niet waarnemen, want hij vertoont zich niet aan ons. Volgens
gelovigen blijkt Gods aanwezigheid uit wonderen.
God is perfect. Wanneer dit meest perfecte wezen niet werkelijk zou bestaan, maar alleen een
voorstelling in onze geest is, zou dat iets afdoen aan die perfectie  het meest perfecte wezen is pas
het meest perfecte wezen wanneer het daadwerkelijk bestaat. Conclusie  de voorstelling van God
als het meest perfecte wezen sluit automatisch in dat dit wezen ook bestaat. Bestaan is alleen geen
eigenschap van dingen. Ik kan wel zeggen dat er een aap zonder kop bestaat, maar dat betekent nog
niet dat die ook bestaat. Je kunt je een voorstelling maken van de meest perfecte vakantie, of de
ideale minnaar (en wie doet dat niet regelmatig?), maar daarmee is nog niet gezegd dat ze ook echt
bestaan.
Alleen als je vanuit een intellectueel perspectief kijkt is de onmogelijkheid om het bestaan van God te
bewijzen een probleem. Vanuit een spiritueel perspectief is dit niet belangrijk.
§4.2 DE CORRESPONDENTIETHEORIE
De waarheid van een zin wordt bepaald door de correspondentie tussen wat in die zin gezegd wordt
en wat in de werkelijkheid het geval is.
Sommige filosofen zijn van mening dat de waarheid van een zin (of uitspraak) bepaald wordt door de
overeenstemming of correspondentie tussen wat in die zin gezegd wordt en wat in de werkelijkheid
het geval is. Deze waarheidsopvatting wordt de correspondentietheorie genoemd. Volgens deze
theorie corresponderen ware zinnen met bepaalde standen van zaken in de werkelijkheid  feiten.
Deze theorie zegt dat onafhankelijk van onze gedachten en taal, er een werkelijkheid bestaat. Deze
opvatting heet ‘realisme’. Een probleem waar je met deze theorie tegenaan loopt zijn onware
zinnen. Waar corresponderen onware zinnen mee?  die corresponderen nergens mee!
§4.3 ANDERE WAARHEIDSTHEORIEËN
De coherentietheorie en de pragmatische theorie zijn twee andere waarheidstheorieën.
Over de ‘echte’ werkelijkheid (de dingen an sich  Kant) weten we niets. We kennen de
werkelijkheid alleen zoals deze zich via onze zintuigen aan ons voordoet. Volgens de
coherentietheorie controleer je de waarheid van een zin door de samenhang te toetsen van deze zin
met de andere zinnen van de taal waar ze samen deel van uit maken.
De correspondentietheorie  a posteriori-zinnen
de coherentietheorie  a priori-zinnen
Dan is er ook nog de pragmatische theorie. Deze theorie zegt dat zinnen dingen nooit zullen
beschrijven zoals ze werkelijk zijn. Volgens de pragmatische theorie is een zin waar, wanneer alle
betrokkenen het erover eens zijn wat met die ware zin wordt bedoeld. De zin is dan niet zo zeer de
juiste beschrijving van de werkelijkheid, maar een middel waarmee we moeten werken. De vraag is
alleen: is deze theorie wel waar?  klopt deze theorie wel.
Volgens Nietzsche is waarheid een machtinstrument van de mens. Waarheid is een afspraak die
mensen met elkaar maken. De mens moet volgens hem helemaal niet naar waarheid zoeken, want
waarheid is een ‘levensvijandig en vernietigend principe’.
Volgens Heidegger gaat het in bovenstaande waarheidstheorieën niet over waarheid, maar over
‘correctheid’. Waarheid is iets volstrekt anders. Het begrip ‘onverborgenheid’ wijst op de openheid
van de wereld, een openheid die op zichzelf verborgen is. En dat kan volgens Heidegger geen
opvatting zijn.
8. Filosofisch elftal & tijdbalk
Dit gaat over de belangrijkste filosofen.
§8.1 PLATO
Plato (427-347 v.Chr.) denkt dat alle kennis een soort herinnering is. Al onze kennis is afkomstig uit
een vroeger bestaan, sluimert als herinnering in de ziel en wordt wakker geroepen door een concrete
waarneming. De waarneming herinnert de ziel aan de zogenaamde ‘Ideeën’, die hij waarnam
(‘schouwde’) voordat hij in dit leven aan een lichaam gebonden werd. De ‘ideeën’ vormen de ware
werkelijkheid, waarvan de wereld waarin wij leven slechts kopieën bevat. Zo zijn alle paarden op
aarde afspiegelingen van het ene idee ‘Paard’. In Plato’s ‘grotvergelijking’ (p.250) wordt dit verder
uitgelegd.
§8.2 ARISTOTELES
Volgens Aristoteles was de enige weg naar kennis de empirische weg, dat wil zeggen: door middel
van zintuigen.
Aristoteles (384-322 v.Chr.) was een van de eerste filosofen die op empirische wijze te werk ging. Hij
is beroemd geworden door zijn studie van flora en fauna.
Aristoteles geloofde niet in de Ideeënwereld van zijn leraar Plato. De enige weg naar kennis was de
empirische weg. Vanuit de empirische waarnemingen die we doen, komen we tot algemene
conclusies. Dit heet inductie  geeft wel het inductieprobleem. De algemene kennis die daaruit volgt
is nooit helemaal zeker. Als we 100 witte zwanen zien, weten we nog niet zeker of er ergens op
Aarde een zwarte zwaan leeft. Dus zwanen hoeven dan niet per se allemaal wit te zijn.
Aristoteles ontwikkelde een logisch systeem dat de juistheid van redeneringen moest waarborgen 
de syllogistiek.
§8.3 RENÉ DESCARTES
Descartes zocht een helder en inzichtelijk fundament voor de menselijke kennis.
Descartes (1596-1650) stond aan het begin van een nieuw tijdperk: de Verlichting.
Descartes zocht een helder en inzichtelijk fundament voor menselijke kennis. Om dat fundament te
vinden moest alles waaraan we op de een of andere manier kunnen twijfelen worden verworpen.
Descartes vroeg zich op deze manier ook af of we eigenlijk wel onderscheid kunnen maken tussen
dromen en waken. Nadat Descartes alles had ‘weggetwijfeld’ bleef er één ding over waaraan hij niet
kon twijfelen: aan het feit dat hij twijfelde, kon hij niet twijfelen  twijfelen betekent denken en dat
kun je alleen als je bestaat. Cogito, ergo sum concludeerde hij  ik denk, dus ik besta. Met denken
bedoelde hij alleen de geest, want denken is een geestelijke activiteit en geen lichamelijke!
§8.4 BARUCH DE SPINOZA
Volgens Spinoza is er maar één substantie, namelijk God, en zijn lichaam en geest twee
verschijningsvormen van deze ene substantie.
Baruch Spinoza (1632-1677) is de beroemdste Nederlandse filosoof.
Zijn belangrijkste boek, de Ethica, werd pas na zijn dood gepubliceerd. Spinoza had het werk van
Descartes gelezen en was net als hij een rationalist: alleen de rede levert betrouwbare kennis op.
Evenals Descartes nam hij de wiskunde als model voor het beschrijven van de mens.
Onze onmiddellijke verlangens en wensen moeten door ons verstand in goede banen geleid worden.
Spinoza is het op één belangrijk punt niet eens met Descartes  Spinoza beweert dat er maar één
substantie is, namelijk God, en volgens hem zijn lichaam en geest twee verschillende attributen van
deze ene substantie. Deze opvatting wordt ‘monisme’ genoemd. Descartes beweert dat er twee
substanties zijn: lichaam en geest (dualisme).
Kennis is voor Spinoza het inzicht dat de dingen noodzakelijkerwijs zijn zoals ze zijn. Dit inzicht
beschouwt hij als intuïtieve kennis. Wanneer de werkelijkheid aanvaard wordt zoals die is, verdwijnt
de haat en zal daar liefde voor in de plaats komen. Wanneer een mens werkelijk begrijpt hoe de
natuur in elkaar zit en inziet dat zij noodzakelijkerwijs is zoals zij is, kan hij niet anders dan liefde
voelen voor de natuur, die eigenlijk God is.
§8.5 JOHN LOCKE
Volgens Locke doen wij al onze kennis op via de waarneming.
John Locke (1632-1704) wordt ook wel ‘vader van het empirisme’ genoemd. Zijn belangrijkste werk is
Essay concerning Human Understanding. Hij geeft hierin een analyse van de wijze waarop het
menselijk verstand functioneert.
Volgens Locke doen we al ons verstand op via waarneming. Wij worden geboren als een
onbeschreven blad (tabula rasa) en komen door zintuigen aan steeds meer kennis.
Er zijn twee soorten indrukken die we opdoen.
1. Indrukken die door ons eigen innerlijk worden voortgebracht, zoals herinneringen.
2. Indrukken die teweeg worden gebracht door de buitenwereld (geluiden, kleuren, voelen,
etc.)
Deze indrukken vormen in het verstand zogenaamde ‘enkelvoudige ideeën’. Een ‘idee’ is als het ware
de verstandelijke afbeelding van een zintuiglijke indruk. Enkelvoudige ideeën (vorm, uitgebreid en
beweging) kunnen met elkaar gecombineerd worden  meervoudige ideeën (tijd, ruimte, oorzaak
en gevolg). Meervoudige ideeën berusten niet op waarneming, maar zijn door combinatie van
enkelvoudige ideeën in het verstand ontstaan.
§8.6 DAVID HUME
Evenals Locke stelt Hume dat zintuiglijke indrukken de basis vormen van onze kennis.
David Hume (1711-1776) is tot vandaag de dag de meest invloedrijke Britse filosoof. Op 17-jarige
leeftijd schreef hij zijn belangrijkste werk: A Treatise of Human Nature. Hume onderzocht net als
Locke de wijze waarop ons verstand functioneert. Evenals Locke stelt Hume dat zintuiglijke indrukken
de basis vormen van onze kennis  empirisme. Kennis die niet is terug te voeren tot de primaire
indrukken van gehoor, gezicht, reuk, smaak en tastzin, kan niet op waarheid berusten.
Uit de zintuiglijke indrukken die wij opdoen, mogen wij niet afleiden dat er aan die indrukken een of
andere substantie ten grondslag ligt.
Volgens Hume nemen we alleen een opeenvolging van gebeurtenissen waar en kunnen wij geen
oorzaken en gevolgen waarnemen. De zekerheid waarop de natuurwetenschappen aanspraak
maakten, was volgens Hume niet gerechtvaardigd. In plaats van het over absolute, wetmatige
zekerheden te hebben, kon men volgens hem beter spreken van ‘waarschijnlijkheden’.
§8.7 IMMANUEL KANT
Volgens Kant vormen ruimte en tijd als het ware het model waarin ons verstand onze zintuiglijke
indrukken giet.
Immanuel Kant (1724-1804) gaat ervan uit dat het menselijk verstand, de rede, op twee verschillende
manieren werkt. Enerzijds is de rede op kennis gericht en dus theoretisch werkzaam. Anderzijds is de
rede gericht op handelen en functioneert zij praktisch. Kants belangrijkste werk is Kritik der reinen
Vernunft. In dit boek onderzoekt Kant de voorwaarden en grenzen van de menselijke kennis. Hij is
het met Locke en Hume eens dat kennis voor een belangrijk deel berust op zintuiglijke ervaringen.
Met Humes afwijzing van het substantiebegrip en het causaliteitsprincipe is hij het niet eens. Hij
denkt dat we door ons verstand wel kennis bezitten over substanties en oorzaak-/gevolgrelaties. Hoe
we de wereld waarnemen wordt bepaald en geschetst door ons verstand.
Ruimte en tijd zijn de ‘vormen’ die ons verstand aan de waarneming van de werkelijkheid oplegt.
Onze waarnemingen zijn geen directe afspiegelingen van de werkelijkheid, zoals Hume en Locke
dachten, maar onze waarnemingen worden bepaald door de manier waarop ons verstand de
zintuiglijke indrukken verwerkt en interpreteert. Het beeld dat we van de werkelijkheid hebben
wordt nog verder bewerkt door ‘categorieën’. Substantie en causaliteit zijn twee van de twaalf
categorieën die hij onderscheidt. Wij kunnen geen kennis hebben over de echte werkelijkheid, maar
alleen over de werkelijkheid zoals zij aan ons verschijnt. Deze ‘echte’ objectieve werkelijkheid is voor
onze zintuigen en ons verstand onbereikbaar. We hebben geen kennis van de dingen an sich. Ons
verstand komt namelijk tussenbeide en dwingt onze zintuiglijke indrukken in een structuur. Met
andere woorden: menselijke kennis is altijd subjectief. De ‘categorieën’ van Kant zijn a priori. De
kennis gaat vooraf aan zintuiglijke waarneming.
§8.8 GEORGE BERKELEY
George Berkeley (1685-1753) is een Iers filosoof van Engelse afkomst. Hij is bekend vanwege zijn
immaterialisme: materie is volgens Berkeley niet te bevatten en niet voor te stellen. Hij is een
idealistisch empirist. Volgens Berkeley heeft het stoffelijke buiten de geest geen
werkelijkheidskarakter. Vandaar dat zijn soort idealisme ook wel ‘spiritualisme’ genoemd wordt.
‘esse est percipi’ (‘zijn is waargenomen worden’)  omdat materie waargenomen wordt bestaat het.
In zijn hoofdwerk, A Treatise Concerning the Principles of Human Knowledge, verdedigt Berkeley de
stelling dat de natuur zoals we die met onze zintuigen kunnen waarnemen, slechts opgevat kan
worden als een stel ketens of symbolen die door de Schepper aan de mens ter ontcijfering wordt
aangeboden. Als in een verlaten bos een boom omvalt, en niemand hoort het, heeft de boom dan
wel geluid gemaakt? Volgens Berkeley niet  de boom is niet omgevallen in de gedachten van een
waarnemer.
§8.9 FRIEDRICH NIETZSCHE
Volgens Nietzsche construeren we de werkelijkheid door namen en begrippen te formuleren.
Friedrich Wilhelm Nietzsche (1844-1900) is een Duitse filosoof die tot op de dag van vandaag nog
veel invloed uitoefent.
We construeren volgens Nietzsche de werkelijkheid door namen en begrippen te formuleren. Dit is
de leugen die ten grondslag ligt aan alle kennis. In ons denken geven we de wereld een stabiliteit die
ze niet heeft. We bakenen vaste objecten af door ze te benoemen. Desondanks zijn onze begrippen
onmisbaar om te overleven. Het is voor het menselijk bestaan van levensbelang de wereld te
kennen. Met het uitvinden van het kennen stelt de mens zichzelf centraal in de wereld. Hij is zelf
geen deel meer van de werkelijkheid.
Nietzsche is de inspirator van het latere sociaal-constructivisme. Het constructivisme is een
filosofische stroming die stelt dat veel (misschien alle) verschijnselen in de werkelijkheid sociale
constructies zijn. Je ervaart een verschijnsel als iets in de werkelijkheid bestaat en van andere zaken
onderscheidbaar is  daarover is in de samenleving een (vaak impliciete) afspraak gemaakt.
De manier waarop we de wereld structuur geven, is niet belangeloos, maar toegesneden op onze
eigen behoeften. We laten de wereld op onszelf lijken en zetten haar naar onze hand. In dit opzicht
komt het constructivisme sterk overeen met het narrativisme. Volgens deze stroming is
reconstructie van het verleden principieel onmogelijk. Geschiedschrijving is daarom geen
reconstructie, maar constructie van het verleden.
Nietzsche kritiseert niet dat we met ons denken de wereld vereenvoudigen, maar wel dat we
daarmee beweren dat deze vereenvoudiging het ‘echte beeld’ van de wereld is. Kennen is volgens
hem geen neutrale bezigheid, maar een instrument. Kennis is de verbinding tussen het denken en de
werkelijkheid.
Volgens Nietzsche bestaat er geen absolute waarheid. Waarheid is niets anders dan een illusie die
gepaard gaat met een bepaald perspectief. Nietzsches kennisleer is dan ook principieel
perspectivistisch  het perspectief is alleen waar voor degene die het perspectief ontworpen heeft.
Het onderscheid tussen ‘schijn’ en ‘werkelijkheid’ verdwijnt in Nietzsches filosofie. De wereld doet
zich voor iedereen anders voor, want iedereen heeft andere behoeften en belangen.
Plato:
Nietzsche:
de kat op Aarde is een afspiegeling van de idee ‘kat’, uit de ideeënwereld.
het idee ‘kat’ heb je zelf in je hoofd geprent en is dus perspectivisch.
Nietzsche keert zich dan ook fel tegen de leer van Plato over de zuivere geest en het goede als
zodanig.
§8.10 MARTIN HEIDEGGER
Heidegger onthult de structuur van de waarheid zoals deze voorafgaat aan de gangbare opvatting
van waarheid.
De Duitse filosoof Martin Heidegger (1889-1976) wordt beschouwd als een van de grootste filosofen
van de 20e eeuw. In zijn belangrijkste werk, Sein und Zeit, onderzoekt Heidegger de fundamentele rol
van de tijdelijkheid van het menselijk bestaan en met name de zin van dat bestaan.
Heideggers uitganspunt van de waarheid is het ‘waar-nemen’. Er zal nooit een definitief antwoord op
welke vraag dan ook zijn. Het is de vrijheid van het laten zijn van een ‘zijnde’, waardoor iets ‘is’ en er
een ware uitspraak over gedaan kan worden.
§8.11 THOMAS NAGEL
Volgens Nagel beheerst de dichotomie objectief/subjectief alle gebieden van het menselijk denken
en handelen.
De Amerikaanse filosoof Thomas Nagel (geb. 1937) is hoogleraar rechten en filosofie aan de New
York University. Hij is bekend door zijn artikel ‘What is it like to be a bat?’. De subjectieve ervaring
kan niet worden gemeten d.m.v. de objectieve wetenschap. De subjectieve ervaringen van mensen
kunnen nooit teruggebracht worden tot objectief meetbare hersenactiviteit, dus zal de mens nooit
weten hoe het is om een vleermuis te zijn. Hoe objectiever we iets benaderen, hoe dichter we bij ‘de
ware aard’ (de essentie) van datgene komen. Steeds als we onszelf overstijgen naar een objectiever
standpunt, ‘ontmaskeren’ we daarmee onze eerdere, subjectieve opvattingen als schijn.
Download