ppt

advertisement
tijd
lexicaal aspect
lokalisering op tijdsas
aspectuele klassen
interne structuur van eventualities
aktionsart
= lexicaal aspect
1
grammaticaal aspect
grammaticale elementen die ‘spelen’ met de interne
structuur van eventualities
viewpoint aspect
 grammaticaal aspect
2
Variatie in betekenis
Tijd en aspect in teksten: Deel I
3
Inleiding
4
Tijd als voornaamwoord…
Reichenbach
[The determination of the reference time R] is
[…] given by the context of speech. In a story,
for instance, the series of events recounted
determines the point of reference which in
this case is in the past, seen from the point of
speech; some individual events lying outside
this point are then referred, not directly to the
point of speech, but to this point of reference
determined by the story.
5
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
II.
Sam took the car yesterday and Sheila took it
today.
When Susan walked in, Peter left.
Tijden kunnen anaforisch gebruikt worden
6
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
I.
She verwijst naar een specifieke
persoon zonder terug te verwijzen.
She left me.
I didn’t turn off the stove. Didn’t turn off the stove verwijst naar
een specifiek moment waarop ik de
kachel vergeten ben uit te zetten.
Tijden kunnen deictisch gebruikt worden
7
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
III.
Every student spoke to the student in front of
him hangt af van every student
him.
When you eat Chinese food, you’re always
hungry an hour later. you’re always hungry an hour later
hangt af van when you eat Chinese
Tijden kunnen ‘gebonden’ worden
8
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
IV.
> herhaalt illustraties I en II (laat zien dat tijden
zowel anaforisch als deictisch gebruikt
kunnen worden)
9
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
> tijden kunnen anaforisch gebruikt worden
> tijden kunnen deictisch gebruikt worden
> tijden kunnen gebonden worden
10
Tijd als voornaamwoord…
Partee
Geeft vier illustraties van correspondenties
tussen
voornaamwoorden
en
werkwoordstijden
> tijden kunnen anaforisch gebruikt worden
> tijden kunnen deictisch gebruikt worden
> tijden kunnen gebonden worden
11
Tijd als voornaamwoord…
Partee
I will try to show that there are uses of the
tenses parallel to each of the uses of the
pronouns,
suggesting
that
the
best
representation of the English tenses should
be structurally similar to the representation of
pronouns (leaving open for the time being what
form that representation should take).
p. 602
> Dit was in 1973…
>> Fast forward naar 1981-1993
12
Eerste stappen in DRT
13
Begin jaren 80
> Besef groeit dat taalkunde die zich enkel
bezighoudt met geïsoleerde zinnen niet
compleet is.
> Ontwikkeling van modellen die bijhouden wat
er in zinnen binnen één discourse gezegd
wordt zodat de regels die spelen binnen de
opbouw van een discourse bestudeerd
kunnen worden.
> Twee onafhankelijk ontwikkelde modellen: File
Change Semantics (Heim) en Discourse
Representation Theory (Kamp & Reyle).
14
Begin jaren 90
> Publicatie van From discourse to logic
> Kamp en Reyle’s uitwerking/handboek van
Discourse Representation Theory
15
Basis van DRT
> De semantiek
> Creëren van een mini-wereld waarin we alle
informatie verzamelen die een discourse ons
geeft. Deze mini-wereld bevat de individuen
die geïntroduceerd worden en bevat alle
informatie die we over hen hebben.
> De representatie van deze mini-wereld wordt
‘Discourse
Representation
Structure’
genoemd of ook kortweg ‘Box’.
16
Een speelgoedvoorbeeldje
Nijntje houdt van Boris. Ze is heel blij.
de individuen in onze mini-wereld:
de informatie over hen :
Nijntje
Boris
17
Een speelgoed-formalizering
Nijntje houdt van Boris. Ze is heel blij.
universe de informatie over hen:
de individuen in onze mini-wereld:
x
Nijntje (x)
y
Boris (y)
conditions
x houdt van y
x is heel blij
box of DRS
18
Een vereenvoudigde procedure
> Regels voor eigennamen:
- Introduceer een nieuwe discourse referent
in de universe.
- Introduceer in de set met conditions een
condition waarbij je de discourse referent die
je geïntroduceerd hebt plaats in haakjes
achter de eigennaam.
19
Een vereenvoudigde procedure
Nijntje houdt van Boris.
x y
Nijntje (x)
Boris(y)
20
Een vereenvoudigde procedure
> Regels voor werkwoorden:
- Voeg een condition toe waarin je – op basis
van de syntactische informatie – de discourse
referenten die staan voor de argumenten van
het werkwoord aan elkaar linkt.
- Vb.
x loopt
x houdt van y
x gaf y aan z
21
Een vereenvoudigde procedure
Nijntje houdt van Boris.
x y
Nijntje (x)
Boris(y)
x houdt van y
22
Een vereenvoudigde procedure
> Regels voor voornaamwoorden:
- Introduceer een nieuwe discourse referent
in de universe.
- Introduceer in de set met conditions een
condition van het type = waarbij  de
nieuw geïntroduceerde discourse referent is
en  een passende discourse referent is die
je kiest uit de universe van de DRS.
23
Een vereenvoudigde procedure
Nijntje houdt van Boris.
x y
Zij is heel gelukkig.
Nijntje (x)
z
Boris(y)
x houdt van y
z = x
z is heel gelukkig / x is heel gelukkig
24
En wat nu we een DRS hebben?
> In semantiek proberen we in het algemeen de
betekenis van een zin te omschrijven door te
specificeren wat het geval moet zijn opdat de zin
waar zou zijn.
> In DRT is dit niet anders maar i.p.v. zinnen
hebben we het nu over DRS’en:
Een DRS is ‘waar’ als we voor elke discourse
referent in de universe een individu in de echte
wereld kunnen vinden die voldoet aan alle
conditions.
25
‘Waarheid’ van een DRS
x y
z
Nijntje (x)
Boris(y)
x houdt van y
z = x
z is heel gelukkig
Deze DRS is ‘waar’ als we in de echte wereld een
individu kunnen vinden dat Nijntje heet en één dat
Boris heet. Bovendien moet dit Nijntje-individu van het
Boris-individu houden en heel gelukkig zijn.
26
Tijd en aspect in DRT:
basisaannames
27
Basisaannames
> Hoe kijken Kamp & Reyle naar tijd? Maken
ze een onderscheid tussen verleden/heden of
tussen verleden/heden/toekomst?
> Hebben ze een semantiek die gebaseerd is
op points, intervals of events?
> Hoeveel aspectuele klassen onderscheiden
ze?
> Wat zeggen ze over grammaticaal aspect?
28
Basisaannames
> Hoe kijken Kamp & Reyle naar tijd? Maken
ze een onderscheid tussen verleden/heden of
tussen verleden/heden/toekomst?
Kamp & Reyle maken een onderscheid
tussen verleden, heden en toekomst.
29
Basisaannames
> Hebben ze een semantiek die gebaseerd is
op points, intervals of events?
cf. fragment 1
> Hoeveel aspectuele klassen onderscheiden
ze?
cf. fragment 2+3
> Wat zeggen ze over grammaticaal aspect?
cf. fragment 4
30
Tijd en aspect in DRT: een
eerste lading relevante feiten
31
Relevante feiten
> We kunnen een onderscheid
verleden, heden en toekomst maken.
tussen
> We moeten bijgevolg een referent in
onze DRS hebben die staat voor het
heden.
>n
> Vb. Als X voorafgaat aan n schrijven we
bijvoorbeeld X<n.
32
Relevante feiten
Mary was ill on Sunday.
Vendler st.
Mary was writing on Sunday.
Vendler act.
Mary wrote a letter on Sunday. Vendler acc.
Mary won a race on Sunday.
Vendler ach.
33
Relevante feiten
> We kunnen elke eventuality linken aan een
in de discourse gespecificeerd moment in de
tijd.
> Voor accomplishments en achievements
vindt de eventuality plaats binnen het
moment
> Voor states en activities kan de eventuality
echter ook vroeger begonnen zijn en ook nog
verder voortduren.
34
Relevante feiten
> We kunnen elke eventuality linken aan een
in de discourse gespecificeerd moment in de
tijd.
> We moeten bijgevolg in onze DRS
referenten voor momenten kunnen
toevoegen.
>t
> Vb. On Sunday introduceert een
referent t en een condition On Sunday (t)
35
Relevante feiten
> Voor accomplishments en achievements
vindt de eventuality plaats binnen het
moment
> Voor states en activities kan de eventuality
echter ook vroeger begonnen zijn en ook nog
verder voortduren.
> In onze DRS moeten we bijgevolg de
relatie tussen t en events enerzijds en
states anderzijds anders definiëren.
> States: st
> Events: et
36
Relevante feiten
> I didn’t turn off the stove.
> Blijkbaar hebben we niet altijd een
bijwoordelijke bepaling nodig om eventualities
in de tijd te lokaliseren.
Twee mogelijkheden:
Ofwel zeggen we dat eventualities direct
gelinkt kunnen worden aan n.
Ofwel zeggen we dat eventualities een
moment t introduceren dat op zijn beurt
gelinkt kan worden aan n.
37
Relevante feiten
> I didn’t turn off the stove.
> Blijkbaar hebben we niet altijd een
bijwoordelijke bepaling nodig om eventualities
in de tijd te lokaliseren.
Twee mogelijkheden:
Ofwel zeggen we dat eventualities direct
gelinkt kunnen worden aan n.
Ofwel zeggen we dat eventualities een
moment t introduceren dat op zijn beurt
gelinkt kan worden aan n.
38
Tijd en aspect in DRT: een
eerste set regels
39
Wat te doen als je een werkwoord
tegenkomt?
> We nemen aan dat er altijd een discourse
referent n voorhanden is die staat voor het
spreekmoment.
> Als er geen bijwoordelijke bepaling van tijd is
introduceert een werkwoord
een nieuwe referent t (t1, t2,…). n t s/e
> States introduceren een
nieuwe referent s (s1, s2,…)
> Events introduceren een
nieuwe referent e (e1, e2, …)
40
Wat te doen als je een werkwoord
tegenkomt?
> Afhankelijk van de werkwoordstijd, lokaliseren
we t voor, na of tegelijk met n.
> States lokaliseren we t.o.v. t als st.
> Events lokaliseren we t.o.v. t als et.
> Rest nog de eigenlijke
condition
waarin
we
het
werkwoord en de argumenten
aan elkaar linken.
n t s/e
t<n / t=n / n<t
st / et
s: x houdt van y /
e: x doodt y
41
Terug naar Nijntje
Nijntje houdt van Boris.
n x y t s
Nijntje (x)
Boris(y)
n=t
st
s: x houdt van y
42
Download