Artikel: Voor het voetlicht: de romantiek in Nederland Auteur: Robbert Kant en Ingeborg Visscher Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 33.4, 193-202. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: The existence of an autonomous Dutch Romanticism has always been contested, but in recent years Professor Emeritus Marita Mathijsen put the subject on the map again. In this article Robbert Kant and Ingeborg Visscher research the debate between her and her antagonist, Professor Emeritus Willem van den Berg, who claims that the Netherlands have never seen a genuine romantic movement. By unravelling their arguments the authors try to clarify the pitfalls in this debate and search for new methods to enable further research in the field of Dutch cultural life in the first half of the nineteenth century. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skriptht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Voor het voetlicht De romantiek in Nederland Robbert Kant en Ingeborg Visscher Vorig jaar startte de redactie van Skript de nieuwe rubriek ‘Voor het voetlicht’. Het achterliggende idee van deze rubriek is om meer aandacht te schenken aan bepaalde problemen of tijdvakken in de Nederlandse geschiedenis en historiografie. In het winternummer van 2010 werd uitvoerig stilgestaan bij de problematische achttiende eeuw en haar gebrekkige populariteit onder historici. Dit jaar brengt de redactie van Skript de discussie over de romantische periode in Nederland voor het voetlicht. Al sinds de negentiende eeuw doen de meeste Nederlanders wat lacherig over het idee dat er in ons land een romantiek zou zijn geweest, maar in de afgelopen decennia lijkt er een omslag plaats te vinden. Zo bracht de Kunsthal in Rotterdam in 2005 een expositie met de titel ‘Meesters van de Romantiek’, waarin Nederlandse kunstenaars gepresenteerd werden als niet onderdoend voor hun romantische collega’s uit Duitsland, Engeland en Frankrijk. De Nederlands-Belgische collectie romantische schilderkunst van Jef Rademakers werd onder de titel ‘De romantische kijk’ in 2011 in het Gemeentemuseum in Den Haag geëxposeerd, na een eerder verblijf in de Hermitage te Sint Petersburg. Op het gebied van de literatuur heeft Marita Mathijsen, emeritus-hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de UvA, zich de afgelopen decennia vol overgave ingezet om haar geliefde negentiende eeuw in een positiever daglicht te stellen. In 2004 verscheen haar monografie Nederlandse literatuur in de romantiek 1820-1880. De opvatting dat Nederland in de negentiende eeuw toch een bloeiende romantische literatuur heeft gekend is echter door velen bestreden. De spil van dit debat wordt gevormd door een discussie die al sinds de jaren tachtig gaande is tussen Marita Mathijsen en haar voorganger, emeritus-hoogleraar Willem van den Berg, over de positie van de Nederlandse literatuur in de eerste helft van de negentiende eeuw. In dit artikel wordt deze langlopende discussie tussen de beide Neerlandici aan de hand van interviews en teksten onder de loep genomen en wordt onderzocht hoe nieuwe invalshoeken ten aanzien van dit onderwerp kunnen bijdragen aan verder onderzoek. De romantiek als Europese aangelegenheid Geschoold in de Europese letterkunde en comparatist van huis uit, promoveerde Willem van den Berg in 1973 met een onderzoek naar De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840.1 Hieruit blijkt hoe problematisch de definiëring van het romantiekconcept is, een probleem dat nog 193 33.4 definitief.indd 193 28-12-2011 23:38:19 steeds de kern van veel contemporaine discussies over de romantiek vormt.2 In het handboek Van romantiek tot postmodernisme, dat verscheen in 2010, zet hij in beknopte vorm nog eens uiteen hoe dit idee zich ontwikkelde in Europa. Van den Berg begint het hoofdstuk over de romantiek met een waarschuwing aan de lezer die zich bezighoudt met de bestudering van een historische periode: ‘Perioden hebben nu eenmaal niet, zoals in de tijd van de Geistesgeschichte werd aangenomen, een ontologische status, maar zijn niets meer en minder dan mentale constructies die op grond van veranderende opvattingen een andere invulling kunnen krijgen’.3 Uit de verschillende romantiekconcepten die Van den Berg gevonden heeft, leidt hij af dat ‘de toekenning van bepaalde kenmerken aan een literaire periode berust op de interpretatie van een geselecteerd gedeelte van de literaire werkelijkheid’.4 Om aanschouwelijk te maken hoe problematisch de ontwikkeling van het romantiekconcept verlopen is, is het verstandig hier een zeer beknopte samenvatting van te geven. Halverwege de zeventiende eeuw werd het begrip in Engeland voor het eerst gesignaleerd in de hoedanigheid van het adjectief ‘romantick’, wat zoveel betekende als ‘zoals in de romances’. Aangezien men in die tijd weinig waardering aan de dag legde voor de middeleeuwse romances waar naar verwezen werd, was dit een negatief oordeel. ‘Romantisch’ was een synoniem voor ‘overdreven, fantastisch, onwaar, onwaarschijnlijk, kinderlijk, wonderbaarlijk, bombastisch enzovoort’.5 Wanneer in de achttiende eeuw een ontluikende waardering voor de Middeleeuwen ontstaat, verandert ook de invulling van het romantiekbegrip. Het krijgt een positieve betekenis en wordt breder toepasbaar, onder meer op de verhouding van de mens tot de natuur. In eerste instantie heeft het betrekking op de woeste, overrompelende natuur, maar dit breidt zich uit naar lieflijke taferelen en idyllische landschappen. Vanuit Engeland komt deze invulling van het begrip terecht op het Europese vasteland, waar het door de gebroeders Schlegel geannexeerd wordt om er weer een nieuwe draai aan te geven. Zij presenteren ‘het romantische’ als tegenhanger van het classicisme. Zo komt de romantiek te staan voor ‘disharmonie, een streven naar oneindigheid en een vermenging van genres’. De nieuwe stroming die zo ontstaat vindt haar fundament in de middeleeuwse ridderlijkheid, vrouwenverering en het christendom.6 De vele betekenissen die de term ‘romantiek’ in deze en latere periodes heeft opgedaan maakt dat het een zeer problematisch begrip is geworden. De vraag die zich hier opdringt is of het gerechtvaardigd is om de gehele Europese romantiek, die zoveel betekenissen draagt, als één stroming te beschouwen die aan één definitie moet voldoen. Is het niet wenselijker om van de Europese ‘romantieken’ te spreken, zoals het tegenwoordig ook gebruikelijk is om van ‘verlichtingen’ te spreken? Dit vraagstuk houdt academici al decennia bezig, getuige het debat tussen Arthur Lovejoy (1924) en Rene Wellek (1949) over deze kwestie. Waar Lovejoy nog hamerde op de onderlinge verschillen tussen de nationale romantische scholen, pleitte Wellek juist voor onderzoek naar de overeenkomstige kenmerken van de Europese romantiek.7 Een dergelijke tegenstelling ligt wellicht ook ten grondslag aan de conflicterende visies van Willem van den Berg en Marita Mathijsen over het wel of niet bestaan van een Nederlandse romantiek. Skript Historisch Tijdschrift 33.4 33.4 definitief.indd 194 194 28-12-2011 23:38:19 Het eeuwige klapwieken Een metafoor waar Marita Mathijsen in haar werkend bestaan steeds weer tegenaan loopt is die van de klapwiekende Nederlandse romantiek. ‘Een klapwieken zonder opvliegen’8, in deze woorden beschreef Gerard Brom (1882-1959), hoogleraar Nederlandse Letterkunde, de in zijn optiek verwaarloosbare pogingen om een Nederlandse romantiek van de grond te laten komen. In 2009 nam Marita Mathijsen afscheid van haar hoogleraarschap aan de Universiteit van Amsterdam en zij greep die gelegenheid aan om voor eens en altijd met die volgens haar ongelukkige beeldspraak af te rekenen. In haar afscheidsoratie, De bevrijding van de albatros, keert ze zich tegen dit ‘cliché met een langer dan honderdjarig leven’.9 Mathijsen meent dat het onjuist is om de Nederlandse romantiek af te schrijven op grond van internationale vergelijkingen. Volgens haar gaat dit uit van de foutieve veronderstelling dat er in deze landen sprake zou zijn geweest van een eenduidige romantiek, maar ook hier was het een gefragmenteerd en veelvormig verschijnsel. Om orde in de chaos te scheppen stelt zij een ideeëncomplex voor bestaande uit vier begrippen die gelden als romantische kenmerken: breuk met de traditie, contrastwerking, primaat van het gevoel c.q. de verbeelding en nadruk op geschiedenis.10 Door te werken met deze vier begrippen, die in meer of mindere mate aanwezig zijn bij de verscheidene Europese romantici, meent zij meer recht te doen aan de complexe realiteit. Willem van den Berg waarschuwt echter dat deze vier begrippen dermate onomlijnd zijn, dat zo bijna alles als ‘romantisch’ aangemerkt kan worden.11 Zelf hanteert hij liever het begrip ‘grensoverschrijding’ als definitie voor de romantiek. Grensoverschrijding vindt volgens Van den Berg plaats in zowel de tijd, de psyche en de landgrenzen. De romantiek onderscheidde zich van het classicisme en het realisme omdat men buiten de voorgeschreven kaders trad. De Nederlandse romantiek in een Europese context In een poging om de discussie tussen Mathijsen en Van den Berg te reconstrueren ging Skript bij beide professoren op bezoek om ze nog eens aan de tand te voelen over dat decennia oude dispuut over de Nederlandse romantiek. Bij kennismaking stelt Van den Berg dat hij zelf , na vele jaren studie naar de Franse en Duitse literatuur van de achttiende eeuw, naast Neerlandicus ook comparatist is geworden. Bij zijn onderzoek aan de Universiteit van Amsterdam is hij met vergelijkende blik naar de negentiende-eeuwse letteren gaan kijken. Het zijn volgens Van den Berg de vergelijkingen met het buitenland die hem doen concluderen dat de Nederlandse romantiek maar een beperkt avontuur was. Ook al kijkt Mathijsen in mindere mate met een comparatistische blik naar de Nederlandse literatuur, toch spelen internationale vergelijkingen een belangrijke rol in haar argumentatie. Volgens haar wordt de romantische beweging in het buitenland namelijk vaak overdreven: ‘In Engeland, daar had je een gek en die gek heette Byron, maar dacht je dat alle kunstenaars in Engeland als Byron waren?’ Volgens Mathijsen is er achteraf een heleboel aan deze auteurs toegeschreven, maar was hun invloed beperkt: ‘Mensen 195 33.4 definitief.indd 195 28-12-2011 23:38:19 zoals Byron en Hölderlin zijn later het symbool geworden van de romantiek, maar dat betekent niet dat zij de meest typische exponenten van de beweging zijn.’ Bovendien betreffen de vergelijkingen met het buitenland meestal enkel de Europese grootmachten: Frankrijk, Duitsland en Engeland. Volgens Mathijsen is het niet zo gek dat de romantiek zich duidelijker manifesteerde in landen met een grotere omvang en populatie. De vergelijkingen zullen veel gelijkwaardiger zijn als men ook zou kijken naar andere kleine Europese landen, zoals Denemarken en Zwitserland. Van den Berg vind zo’n vergelijking echter niet zo interessant. ‘Nederland zat nu eenmaal ingeklemd tussen drie grote cultuurkolossen, daar heeft men aan geroken en men heeft er iets van overgenomen.’ Met de kleinere landen was volgens Van den Berg weinig contact. Toch is de vergelijking belangrijk. Als de grootte van een land of taal voldoende verklaring zou geven voor het beperkte karakter van de romantiek, dan zouden verklaringen zoals ‘de Nederlandse volksgeest en cultuur was niet ontvankelijk voor de romantiek’ onzinnig zijn. Er zijn gelukkig enkele Engelstalige artikelen verschenen over de romantiek in andere kleine Europese landen die een beperkte vergelijking met die landen mogelijk maakt. De historicus Gunnar Eriksson bestudeerde in de jaren tachtig bijvoorbeeld de romantiek in Scandinavië. Volgens Eriksson kwamen de romantische idealen in het begin van de negentiende eeuw in vrij extreme vorm voor in Zweden, maar later ook in Noorwegen. Eriksson noemt het zelfs een ‘excessieve romantische manifestatie’. Daar staat tegenover dat de beweging in Scandinavië weer snel verdween naarmate de auteurs ouder, gematigder en conservatiever werden.12 De historica Camilla Campbell Orr bestudeerde de romantiek in Zwitserland en kwam tot de conclusie dat er grote verschillen aan te wijzen zijn tussen de Franstalige en Duitstalige gebieden. Volgens Campbell Orr wordt Zwitserland ook niet gezien als een land met een grote romantische traditie, maar is dat beeld mogelijk eveneens aan nuancering toe. De romantiek zou in Zwitserland alleen andere, minder nationalistische vormen aangenomen hebben. 13 Volgens Van den Berg zijn er grote verschillen aan te wijzen tussen het karakter van de romantiek in het buitenland en die in Nederland: ‘Ik heb wel eens een onderscheid gemaakt tussen een exterieure en een interieure romantiek. Die exterieure kenmerken, daar was men wel ontvankelijk voor, men was jong en men vond het leuk om te doen. Maar het was niet wezenlijk, het raakte mensen niet echt, men raakte niet verscheurd.’ Dit komt misschien het best naar voren bij de schrijver Nicolaas Beets: ‘Beets liep als jonge man weg met Byron, maar op een gegeven moment gaat hij zich verloven, hij wordt predikant, en dan neemt hij er afstand van. Later beschrijft hij die periode als “mijn zwarte tijd” en dan is hij eigenlijk nog een jonge kerel.’ Mathijsen ziet echter weinig in de categorieën ‘exterieur’ en ‘interieur’, want het is onmogelijk om te weten te komen hoe iemand het schrijven en het lezen heeft beleefd. Het voorbeeld van Beets, die vrij snel de romantiek de rug toekeerde, is volgens haar niet veelzeggend. Hier zou weer sprake zijn van een beeld van romantische auteurs als waanzinnige borderliners, maar dat is niet representatief. Misschien was Byron als hij veertig was geworden ook wel iets heel anders gaan doen. Het onderscheid tussen de interieure en exterieure romantiek ziet Mathijsen als waardeoordelen. Het is volgens haar onmogelijk om te bepalen hoe bijvoorbeeld Beets de literatuur ‘van binnen heeft beleefd’. Skript Historisch Tijdschrift 33.4 33.4 definitief.indd 196 196 28-12-2011 23:38:19 Van den Berg identificeert twee manieren waarop er in Nederland werd gereageerd op de romantische literatuur uit het buitenland. Aan de ene kant signaleert hij een ‘bescheidenheidsdiscours’. Nederland zou niet zoveel voorstellen en de Nederlanders moesten niet zo hoog van de toren blazen. Nederland had een kleine, maar bijzondere, literatuur en men moest maar niet teveel naar de grote, Europese kolossen kijken. Men was vooral bang voor invloeden uit het revolutionaire Frankrijk. Daarnaast onderscheidt Van den Berg een ‘nostalgiediscours’, dat de aandacht richtte op de successen van de Nederlandse Gouden Eeuw. Mathijsen stelt dat de term ‘nostalgiediscours’ geen recht doet aan deze ontwikkeling, het impliceert namelijk dat het hier om een anekdotisch vertoog gaat. De verering van de zeventiende eeuw door de negentiende-eeuwer ziet Mathijsen juist als typisch Nederlands romantisch, en die nam de plaats in van de in de romantiek gebruikelijke fascinatie voor de Middeleeuwen. Die Middeleeuwen waren in het Nederlandse geschiedenisbeeld besmet geraakt met het katholicisme. In Nederland was dit nog sterker dan in andere protestante landen omdat de breuk met het katholicisme een heel sterk politiek karakter had en verbonden was met het bestaansrecht van de staat. Met de fascinatie voor de zeventiende eeuw onderscheidde de Nederlandse romantiek zich volgens Mathijsen zowel in onderwerp als in stijl. Waardeoordeel en wetenschap Zowel Mathijsen als Van den Berg constateren dat de mentale afstand tot de negentiende eeuw, zeker sinds de laatste eeuwwisseling, snel is gegroeid. Dit heeft gevolgen voor hoe er met literatuur en geschiedenis wordt omgegaan. Volgens Mathijsen bevrijdt de groeiende afstand tot de negentiende eeuw ons van de waardeoordelen van critici zoals de Tachtigers, een literaire beweging die de literatuur aan het einde van de negentiende eeuw domineerde. De afstand tot de literatuur van de negentiende eeuw is nu zo groot dat het allemaal lastig is geworden om te lezen: ‘Ik krijg mijn studenten nu ook niet meer aan Couperus. Ook daar heeft men nu flink wat inspanning en een begeesterde docent voor nodig om erin te komen. Als je er dan in bent, dan is Couperus prachtig, maar Van Lennep dus ook’. Volgens Van den Berg heeft de groeiende afstand tot de negentiende eeuw een ander gevolg . De literatuur van toen is geen ‘levende literatuur’ meer, we kunnen de literatuur niet meer direct waarderen. Het is volgens Van den Berg daarom ook niet zinnig om met een nieuw waardeoordeel over de Nederlandse romantiek te komen, want dat waardeoordeel zal berusten op twintigste-eeuwse maatstaven. Binnen de geesteswetenschappen is lange tijd weinig animo geweest voor de negentiende eeuw. Volgens veel letterkundigen was er voor het aantreden van de Tachtigers weinig geschreven dat van enig belang was, in de kunstgeschiedenis heeft men zich lang in negatieve termen over deze eeuw uitgelaten en historici vonden het vooral een saaie eeuw. Dit beeld is in de loop der tijd drastisch gewijzigd en de negentiende eeuw is op universiteiten een populair onderwerp geworden. Volgens Mathijsen heeft de bevrijding van het waardeoordeel hier aan bijgedragen. Ook Van den Berg geeft toe dat het beeld van de saaie negentiende eeuw vaak niet klopt en bestreden moet worden. Hij beaamt ook dat de Tachtigers lange tijd veel invloed 197 33.4 definitief.indd 197 28-12-2011 23:38:19 hebben uitgeoefend op de blik waarmee de wetenschap naar de negentiende eeuw keek. Het negatieve oordeel over de romantische literatuur is echter niet alleen afkomstig van de Tachtigers, ook tijdgenoten, zoals de literator Jacob Geel (1789-1862), lieten duidelijk hun dedain blijken ten opzichte van de romantiek. Van den Berg legt in het interview veel nadruk op het belang van wetenschappelijke methodiek. Wetenschappers zouden zich zo weinig mogelijk met het esthetische oordeel bezig moeten houden. Hij maakt er echter geen geheim van dat zijn esthetische voorkeuren niet bij de literatuur van de negentiende eeuw liggen. In 1982 stelde hij tijdens een debat in het Van Gogh museum dat er eigenlijk geen negentiendeeeuwse schrijver was die hem esthetisch nog kon bekoren. Maar voor de wetenschap is dat uiteindelijk niet interessant, dat is namelijk alleen de persoonlijke affectie van ‘ene Van den Berg’. ‘Ik vind het nog steeds prachtig om de literatuur te analyseren en te onderzoeken’. Een van de problemen die hij heeft met het werk van Mathijsen is dat zij zich meer heeft opgesteld als mede-literator of literair critica van de negentiende eeuw dan als een letterkundige. ‘Elk creatief gebaar wordt door Mathijsen met applaus ontvangen. Zij heeft daarmee gezorgd voor een enorme interesse in de negentiende eeuw, maar of de wetenschap daar verder mee komt, dat is de vraag’. De dissertatie van Van den Berg, over de ontwikkeling van het begrip romantiek tot 1840, was een poging om ‘begripsvervuiling’ tegen te gaan.14 Een wetenschappelijk discours heeft volgens Van den Berg recht op een ‘zuivere en goed uitgelegde terminologie’. ‘Een begrip als romantiek kan men natuurlijk steeds verder oprekken, tot je kan spreken van een romantische literatuur in Nederland, maar volgens mij heb je dan oogkleppen op’. Veel wetenschappers gaan er volgens Van den Berg van uit dat iedereen wel weet wat romantiek is maar het probleem is dat we dat niet precies weten, dat moet steeds opnieuw worden uitgelegd. Het beeld van die saaie negentiende eeuw moet niet bestreden worden door te wijzen op literaire hoogstandjes, maar door de aandacht te verschuiven naar het ‘gehele literaire bedrijf’. Het is volgens Van den Berg belangrijker dat we in de wetenschap beschrijven hoe de literatuur werkt en hoe het werd gewaardeerd in plaats van dat we constant vertellen wat we er zelf van vinden. Als dat gebeurt dan wordt de negentiende eeuw juist een hele interessante eeuw, omdat de manier van lezen en de manier waarop literatuur in de samenleving werd verspreid fundamenteel verandert. Mathijsen maakt in ons gesprek met haar duidelijk dat ze dit een onzinnig verwijt vindt: ‘Ik ben niet voor waardevrije wetenschap, die bestaat namelijk helemaal niet’. Wetenschap is volgens Mathijsen vooral interessant als er een zekere bevlogenheid bij komt kijken, zeker in het onderwijs: ‘Ik werk volgens wetenschappelijke beginselen. Als ik mijn mening geef over literatuur, dan is dat iets erbovenop’. Elke student weet volgens Mathijsen dat het dan niet over een wetenschappelijk bewezen standpunt gaat, maar over een mening. Onderzoek naar receptie en leescultuur Een belangrijk aspect van de discussie tussen Van den Berg en Mathijsen is de ‘schaal’ van de Nederlandse romantiek en hoe die zich verhoudt tot het buitenland. Van den Skript Historisch Tijdschrift 33.4 33.4 definitief.indd 198 198 28-12-2011 23:38:19 Berg ziet veel in receptieonderzoek en onderzoek naar leescultuur, ook Mathijsen stelt dat zulke onderzoeken interessante inzichten kunnen opleveren. Toch zijn er ook hier weer punten waar de twee wetenschappers met elkaar verschillen. Van den Berg ziet graag nog veel meer onderzoek naar de brede culturele en maatschappelijke achtergronden van de literatuur. Mathijsen waarschuwt echter dat sommige onderzoekers daarmee de literatuur uit het oog verliezen en dat zou in literairhistorisch onderzoek juist centraal moeten staan. Om een duidelijker beeld te krijgen van de schaal van de romantische literatuur in Nederland ging Skript op zoek naar een onderzoeker die het verschijnsel vanuit het perspectief van de lezer heeft onderzocht. Arnold Lubbers doet onderzoek naar leesgezelschappen in de periode 1815-1830 in heel Nederland met uitzondering van de provincies van het huidige België en Luxemburg, een onderwerp waar ook Mathijsen en Van den Berg zich over hebben gebogen. Volgens Lubbers hebben Neerlandici over het algemeen een ‘elitair’ en geromantiseerd beeld van de Nederlandse leescultuur, waarschijnlijk doordat zij veel literaire bronnen gebruiken. ‘Er heerst een beeld met net iets te veel heren met snorren en pijpen die in mooie kamers met schilderijen levendige discussies hebben over de literatuur’. De leesgezelschappen waar het promotieonderzoek van Lubbers over gaat behoren tot een andere, minder elitaire, sociale laag. Van ongeveer zeventig leesgezelschappen heeft Lubbers goede bronnen gevonden, wat hem in ieder geval in staat stelt om te onderzoeken wat voor soort literatuur een grote groep lezers onder ogen kreeg. Wat kunnen we nu via het onderzoek van Lubbers te weten komen over de waardering van romantische literatuur in Nederland? Lubbers stelt dat de manier waarop de romantiek in Nederland is beleefd waarschijnlijk niet een hele heftige was. Met de populariteit van auteurs als Bilderdijk en Tollens viel het volgens Lubbers waarschijnlijk erg mee: ‘Mathijsen heeft wel beweerd dat die twee in de vroege negentiende eeuw enorm populair waren, maar ik kom ze in de leesgezelschappen tussen 1815 en 1830 in ieder geval amper tegen’. Dat geldt ook voor nationalistische boeken die toen veel verschenen, waarin vaderlandse helden uit de zeventiende eeuw op het schild werden gehesen: ‘Lotte Jensen heeft een lijst gemaakt van die boeken, maar slechts één procent daarvan is terug te vinden bij de leesgezelschappen’. De ideologische sfeer is volgens Lubbers vooral gematigd en getemperd: ‘Er veranderde wel iets in de Nederlandse literatuur en de consumptie daarvan, maar of ‘romantisch’ daar de goede term voor is, dat betwijfel ik. ‘ Lubbers merkt op dat Nederland op het gebied van leesconsumptie enorm verschilde van de grote landen: Duitsland, Frankrijk en Engeland. Ongeveer de helft van de literatuur die in de Nederlandse leesgezelschappen werd gelezen is namelijk vertaald. Het grootste gedeelte daarvan is vertaald uit het Duits, maar ook veel uit het Frans en het Engels. Klaarblijkelijk hadden de lezers niet genoeg aan de Nederlandse boeken. Volgens Lubbers was dit heel anders in bijvoorbeeld Duitsland omdat daar de productie veel groter was en dus makkelijker in de behoeftes van de lezers kon worden voorzien. De leeservaring van Nederlanders is waarschijnlijk anders geweest dan in die grote landen; wat in Duitsland gold als nationalistische literatuur, was dat na vertaling in het Nederlands minder, omdat het niet over het eigen volk of land ging. Wat wel zeker is, is dat de Nederlandse lezers dankzij deze literatuur in aanraking kwamen met allerlei andere culturen en daarmee hun horizon aanzienlijk konden verbreden. 199 33.4 definitief.indd 199 28-12-2011 23:38:20 De historische roman, een romantisch genre? Een specifiek verschijnsel binnen de boekproductie van begin negentiende eeuw is de opkomst van de historische roman. De publicatie van Walter Scotts Waverley in 1814 wordt meestal gezien als het eerste boek in dit genre. Het belangrijkste kenmerk van de historische roman is dat het een (in hoge mate) fictief verhaal situeert in een realistisch verleden. De personages kunnen geïnspireerd zijn op historische figuren, maar vaak zijn het fictieve creaties die de loop van de geschiedenis aanschouwelijk maken. Ondanks deze algemene karaktertrek dachten de schrijvers verschillend over de benadering van het verleden. Walter Scott, godfather van de historische roman, streefde ernaar om het verleden toegankelijk te maken voor de lezer, maar een Duitse romanticus zoals Achim von Arnim kende het verleden juist een mythische, ondoordringbare status toe.15 Hoe zat dit in Nederland? Neerlandica Lotte Jensen signaleert ook hier een ‘fundamentele verandering in het Nederlandse literair systeem’ tussen 1800 en 1850 wanneer het nationale verleden onderdeel gaat vormen van het literaire heden. Hendrik Tollens, Willem Bilderdijk, Jacob van Lennep en Nicolaas Beets: al deze schrijvers maakten in hun literair werk gebruik van de Nederlandse geschiedenis.16 Hoewel deze historistische omslag op Europees niveau plaatsvond, signaleert Jensen wel een aantal opvallende zaken die specifiek voor Nederland gelden. In tegenstelling tot Duitsland, Frankrijk en Engeland had het protestantse Nederland geen glorieuze Middeleeuwen om te verheerlijken. De nadruk lag hier op het einde van de zestiende en de gehele zeventiende eeuw.17 Mathijsen merkte hier tijdens het interview over op dat het historische genre in Nederland hierdoor ook een mystiek karakter ontbeert. Een ander opvallend punt is dat de populariteit van het historische genre, de historische roman in het bijzonder, nauw samenhangt met tijden van politieke turbulentie. De bezetting door de Fransen (1806-1813) en de Belgische revolutie (18301832) blijken perioden te zijn waarin Nederlandse schrijvers de meeste aandacht besteedden aan het nationale verleden. Zo publiceert Tollens tussen 1806 en 1812 maar liefst vier romancen over nationale helden18, terwijl in 1829 de eerste twee historische romans van eigen bodem verschijnen: De schildknaap door M.J. de Neufville en Eduard Dalhorst van H. van Apeltern.19 Uit de inventarisering van de leesgezelschappen die Arnold Lubbers in kaart heeft gebracht rijst een zelfde beeld op; in tijden van politieke onrust had de lezer behoefte aan literatuur die de nationale identiteit bevestigde. Lotte Jensen stelt vast dat er tussen 1800 en 1850 zeker 98 romans zijn verschenen in Nederland die het nationale verleden tot onderwerp hadden. Bewijst dit dat de Nederlander wel degelijk ontvankelijk was voor de romantiek? Op 29 september 2011 gaf Joep Leerssen in het kader van de Jacob-van-Lenneplezing een presentatie over ‘Jacob van Lennep en het romantische historisme’, waarin hij de publicatie van Van Lenneps De Roos van Dekama in 1836 als vertrekpunt neemt. Grappend stelt hij dat Jacob van Lennep één grote fout heeft gemaakt in zijn leven en dat is hij niet vroeg genoeg gestorven is: een kwalificatie waar je aan moet voldoen om tot het Europese pantheon der romantici toe te treden. Maar Leerssen draagt ook een fundamenteel argument aan waarom Van Lennep (en zijn landgenoten met hem) geen romanticus was, hij zag zijn literaire werk namelijk niet als middel tot transcendentie. Bovendien waarschuwt hij dat de meeste schrijvers van historische romans, ook de Skript Historisch Tijdschrift 33.4 33.4 definitief.indd 200 200 28-12-2011 23:38:20 internationale, volgens deze definitie geen romantici waren en dat het vaak een etiket is dat achteraf op schrijvers is geplakt. Joep Leerssen drukt zich heel stellig uit en zegt dat Nederland aan ‘de romantiek’ niet meedeed, maar dat er in Nederland wel sprake was van een andere vorm van romanticisme, zoals dat ook is terug te vinden in het werk van Jacob van Lennep, namelijk het buiten de geijkte paden treden en het opdoen van culturele ervaringen buiten het gangbare burgerlijke milieu. Leerssen duidt dit als een inversie van Freuds ‘Unheimlichkeit’: je juist behaaglijk voelen op een onbekende plaats. Deze mentale verschuiving, die hij duidt als een nostalgische reactie op het verdwijnen van het Ancien Régime, gekoppeld aan de vondst en archivering van vele historische bronnen in de negentiende eeuw heeft geleid tot de populariteit van de historische roman, maar moet volgens hem niet verward worden met de literatuur van de kleine groep romantici die middels proza en poëzie streefden naar transcendentie.20 Tot slot Of de Nederlandse romantiek bestaan heeft is een twistpunt waar wij onze vingers niet aan willen branden in dit artikel, wel zouden we als besluit enkele aanbevelingen willen doen voor het verdere onderzoek naar dit onderwerp. In de eerste plaats lijkt dit dispuut een definitiestrijd te zijn en, alle pogingen ten spijt, lijkt de romantische geest lastig te vangen te zijn in woorden. Maar wie beter kijkt ziet onder die definitiestrijd een reeks conflicterende visies op wetenschap verscholen liggen. Vragen die meer helderheid vereisen zijn: Wat is de aard van een definitie? Wat maakt een definitie goed? En wat is de plaats van een waardeoordeel in de wetenschap? Uit de artikelen en interviews is gebleken dat Mathijsen en Van den Berg beide de Nederlandse literatuur positioneren ten opzichte van ‘de grote drie’: Frankrijk, Duitsland en Engeland, al doen ze dit om tegengestelde visies te onderbouwen. Dit kan tot op zekere hoogte nuttig zijn, maar het blijft een onevenredige vergelijking. Al te snel wordt onderzoek naar ‘de grote drie’ gelijkgeschakeld aan ‘Europees’, terwijl Europa juist uitblinkt in diversiteit. Wij denken dan ook dat het veel nuttiger is om het literaire leven in Nederland te vergelijken met dat in de kleinere Europese landen, waar de maatschappelijke samenhang beter te vergelijken is met die in Nederland. De eerder genoemde onderzoeken naar de romantische cultuur in Scandinavië en Zwitserland bieden interessante aanknopingspunten. Naast dit comparatieve onderzoek denken we dat er op nationaal niveau nog veel interessante resultaten te verwachten zijn in het onderzoek naar het lezerspubliek, dat momenteel nog in de kinderschoenen staat. Dit onderzoek is tot op heden nog zeer gefragmenteerd, waardoor er geen harde uitspraken vallen te doen over de populariteit van de romantische literatuur in Nederland.21 Het creëren van een nationale, of liefst Europese, database waarin onderzoekers hun gegevens kunnen samenbrengen strekt dan ook zeer tot aanbeveling en zou veel helderheid kunnen verschaffen over de reikwijdte van de Nederlandse romantiek. 201 33.4 definitief.indd 201 28-12-2011 23:38:20 Noten W. van den Berg, De ontwikkeling van de term ‘romantisch’ en zijn varianten in Nederland tot 1840 (Assen 1973). 2 Zie ook: G.F.H. Raat, ‘Romantiek in theorie en praktijk’, in: W. van den Berg, K.D. Beekman en M. Mathijsen ed., De as van de Romantiek. Opstellen aangeboden aan prof. dr. W. van den Berg bij zijn afscheid als hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam (Amsterdam 1999) 214-226, voor een overzicht van moderne Nederlandse handboeken betreffende de romantische literatuur en de daarbij ontstane begripsverwarring. 3 W. van den Berg, ‘Romantiek’, in: G.J. van Bork en N. Laan, Van romantiek tot postmodernisme: opvattingen over Nederlandse literatuur (Bussum 2010) 51-92, aldaar 52. 4 Ibidem, 53. 5 Ibidem, 54. 6 Ibidem, 54. 7 Ibidem, 56. 8 G. Brom, Romantiek en katholicisme in Nederland II (Groningen 1926), 367. 9 M. Mathijsen, ‘De bevrijding van de albatros’, NRC (31 oktober 2009). Te raadplegen op: http://weblogs.nrc. nl/wetenschap-columns/2009/10/31/de bevrijding-van-de-albatros/. 10 Ibidem. 11 W. van den Berg, ‘De wedergeboorte \ van de romantiek of “that which we call a rose”’, De negentiende eeuw: documentatieblad Werkgroep 19e eeuw (2005) 285-293, aldaar 290-292. 12 G. Eriksson, ‘Romanticism in Scandinavia’ in: Roy Porter en Mikuláš Teich ed., Romanticism in national context (Cambridge 1988). 13 C. Campbell Orr, ‘Romanticism in 1 Switzerland’ Scandinavia’ in: Roy Porter en Mikuláš Teich ed., Romanticism in national context (Cambridge 1988). 14 W. van den Berg, De ontwikkeling van de term ‘romantisch’. 15 B. Overbeek, ‘Het romantische verleden tussen realiteit en vervreemding. De historische romans van Walter Scott en Achim von Arnim’ in: F.R. Ankersmit en J. Tollebeek ed., Romantiek en historische cultuur (Groningen 1996) 210-226. 16 L. Jensen, ‘Literature as access to the past: the rise of historical genres in the Netherlands, 1800-1850’ in: L. Jensen, J. Leerssen en M. Mathijsen ed., Free access to the past: romanticism, cultural heritage and the nation (Leiden 2010) 127-146, aldaar 128. 17 Ibidem, 131. 18 Ibidem, 135. 19 Ibidem, 143-144. 20 Zie ook: J. Leerssen, ‘Literary historicism: romanticism, philologists, and the presence of the past’, Modern Language Quarterly 65 (2004) 221-243, aldaar 239. 21 Voor een verdere toelichting op het nut van digitalisering en de aanleg van een goed ontsloten database met betrekking tot het probleem van de Nederlandse romantiek raden wij het volgende artikel aan: R. van Stipriaan, ‘Zoeken naar romantiek. Geavanceerd onderzoeksinstrumentarium in de DBNL’, Tijdschrift voor tijdschriftstudies 27 (2010) 5-17. Skript Historisch Tijdschrift 33.4 33.4 definitief.indd 202 202 28-12-2011 23:38:20