Beknopte Bijbelse Ardrijkskunde

advertisement
Bijbelse Aardrijkskunde
INHOUD
INLEIDING
I. PALESTINA
1. Namen
2. Grenzen en ligging
3. De bouw van Palestina
De kustvlakte
Het Bergland ten westen van de Jordaan
Het bergland van Samaria
Het bergland van Judea
El Ghor
Het OverJordaanse
4. Klimaat van Palestina
5. Vruchtbaarheid
6. Plantenkleed
7. Dieren in Palestina
8. Bewoners van het land, voor de Israëlieten kwamen
9. In Judea
Steden in Judea
10. In Samaria
11. In Galilea
12. In Perea
13. De staat Israël in het tegenwoordige Palestina
II. DE LANDEN BUITEN PALESTINA
1. Egypte
2. Arabië
3. Syrië
4. De landen van het Oosten
5. Klein-Azië en de landen in Europa
INLEIDING
HET HEILIGE LAND HET HART VAN HET OOSTEN
Het oosten. De bijbelse geschiedenis heeft haar terrein in de landen van het oosten, dat ook wel het
Morgenland wordt genoemd of de Oriënt. Het hart van het oosten is Palestina, het Heilige Land
voor het verkoren volk.
Het oosten is het land van de opgang der zon, het land vanwaar het licht komt, het licht van religie
en cultuur. Er is waarheid in de beroemde spreuk: Ex oriënte lux - uit het oosten komt het licht het licht van godsdienst, wetenschap en beschaving.
Land van het Boek. In het oosten scheen het eerst het licht van de Openbaring, en Palestina is het
land van het Boek der Boeken. De bijbelse aardrijkskunde houdt zich daarom vooral bezig met
Palestina, om een voorstelling te vormen van het land van de gewijde geschiedenis.
BIJBELSE AARDRIJKSKUNDE IS NUTTIG
De herder in Judea. Judea heeft verspreid, hier en daar, gras op de berghellingen. Het is niet zo
welig als op onze weiden. En het water is “op de hoge plaatsen” in het kalkland schaars. Om het
1
vee te drenken, dalen de herders met de kudden naar een bron, of een beek, of een put. Dan raken
de kudden door elkaar. Men begrijpt haast niet, hoe iedere herder zijn eigen schapen terugvindt.
Maar als de dieren gedronken hebben, begeven de herders zich één voor één op weg, ieder naar een
verschillende kant. En dan laat elke herder zijn bijzondere roep horen en de schapen lopen uit de
verwarde hoop naar de eigen herder; want de schapen kennen de herder aan zijn stem!
Als wij dit weten van de herders in Judea, begrijpen wij de woorden van de Heiland: De herder der
schapen, wanneer hij zijn schapen naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit; en de schapen
volgen hem, omdat zij zijn stem kennen. Maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen. Ik ben
de goede Herder, en ik ken de Mijnen en de Mijnen kennen Mij. (Johannes 10:2, 4, 5, 14).
Het landschap in de Bijbel. De bijbellezer ziet de trekken, die het oosterse landschap kenmerken:
de geweldige stofwolken, die in droge tijden op de wegen opwervelen (Deut. 28:24); de dalen met
koren bedekt, de weiden erboven op de berghellingen, waar de kudden grazen. (Psalm 65:13).
Men ziet de handelslieden trekken langs grote internationale karavaanwegen (Genesis 37:25) en de
eenzame reiziger langs een holle weg (Numeri 22:24) die door de wijngaarden loopt met een muur
aan deze en een muur aan gene zijde”.
BRONNEN VOOR DE BIJBELSE AARDRIJKSKUNDE
De hoofdbron voor de Bijbelse Aardrijkskunde is de H. Schrift zelf.
De Bijbel geeft belangrijke aanwijzingen voor de topografie (d.w.z. de leer, waar de plaatsen
liggen).
Om te weten waar de plaatsen, in de Bijbel genoemd, op de kaart te vinden zijn, dienen ons de
volgende middelen:
1. Soms zijn de bijbelse namen bewaard gebleven. Vergelijken we b.v. in onderstaand lijstje:
Tegenwoordige naam:
Bijbelse naam:
Bethlahm;
Aingidi;
Gazze.
Bethlehem;
Engedi;
Gaza.
Sommige namen zijn in de Romeinse tijd veranderd: Samaria - Sebastiye.
2. Bij het noemen van plaatsen, waarlangs een veldtocht ondernomen wordt, kan men aannemen,
dat de plaatsen in die volgorde liggen. Belangrijk is b.v. Jesaja 10:28-32.
3. Door vergelijking van teksten kan soms de ligging van een plaats worden gevonden.
2
Beschrijving van de opmars naar Jeruzalem in Jesaja 10: 28-32. Zij overvallen Ajath, te
Michmas legeren zij hun legertros. Zij trekken de bergpas door: “Geba zij ons nachtkwartier”.
Rama siddert, Gibea Sauls vlucht. Gil het uit, o dochter van Gallim! arm Anathoth! Madmena
vlucht, de inwoners van Gebim bergen zich! Zij zwaaien met hun handen in de richting van de
berg der dochter van Sion, tegen de heuvel van Jeruzalem.
Van de steden in de Jordaanvallei worden vooral Jericho en BethSan genoemd (1 Sam. 31:10
toont de Kanaänitische invloed, door de vermelding van de tempel van Astarte; 1 Kron. 10:10
spreekt van Filistijnse hegemonie want er was ook een tempel van Dagon). Wanneer wij nu
nagaan, welke plaatsen van de Streek verder genoemd worden, dan zijn die nederzettingen
vooral ten oosten van de rivier in de meer rijke en brede vlakte van de Streek (kikkár), hoger
gelegen op de terrassen boven de “pronk van de Jordaan”. Door dit gebied stroomt de zijrivier
Wadi el-Yabis. Daar ligt een interessante dubbelheuvel Tell el Meqbereh-Tell Abu Kharaz. Dit
complex is krijgskundig bezien goed gekozen: een heuvel, die goed verdedigd kon worden,
gelegen bij stromend water. In zulke ruïneheuvels kan men scherven vinden van aardewerk
uit oude tijden, en aan deze scherven kan men zien in welke perioden de potten zijn
gebakken. Welnu, het blijkt, dat deze heuvels al bewoond waren in de bronstijd, in welke
periode Israël het heilige land binnentrok. Voorts vond men ook materiaal uit de ijzertijd en
daarna. Het was dus een stad, die ook in de tijd der Koningen bestond. De naam Wadi
el-Yabis herinnert aan de stad Jabes in Gilead. Gelet op de ligging kon deze stad gelden als
een voorbeeld van sterke ligging, waardoor de bevolking wel een zelfstandige rol kon spelen.
Dit komt uit in de bijbelse geschiedenis bij het verhaal, hoe Saul de stad ontzet, en hoe de
mannen van Jabes in Gilead na de droevige dood van Israëls eerste koning, naar Beth-San
trekken. Deze geschiedenis leert ons nog iets meer over de ligging van Jabes in Gilead.
Immers Saul, monstert het volk te Bezek (1 Sam. 11:8) en na een nachtelijke mars drong het
leger in de morgenwake in de legerplaats door en versloegen de Ammonieten voor het heetst
van de dag (1 Sam 11:11). De verhalen in 1 Samuël 31:10-13 en 1 Kronieken 10:11 en 12
melden hoe de mannen de gehele nacht doorlopen om de lijken van Saul en zijn zonen te
3
halen van de muur van Beth-San en deze gebeenten te Jabes begraven onder een boom (1
Sam. 31:13 tamarisk, 1 Kronieken 10:12 terebint). Uit deze geschiedenissen volgt:
1. dat men van Bezek in de heuvelstreek van Palestina na een afdaling in de Jordaanvallei
gedurende een nacht in Jabes kon komen.
2. dat de stad versterkt was en daaromheen een terrein was, waar een veldslag kon geleverd
worden.
3. dat gebeurtenissen te Beth-San spoedig in Jabes bekend waren en dus de afstand niet
groot was.
4. dat men in één nacht kon wandelen van Jabesin Gilead
naar Beth-San. De aardrijkskundige ligging van de
heuvel Tell el Meqbereh-Tell Abu Kharaz past bij de bijbelse gegevens, terwijl het oudheidkundig onderzoek
bevestigt, dat in de tijd van Saul hier een stad lag, en
dat was dan Jabes in Gilead. (Zo luidt de conclusie van
Nelson Glueck. Some Biblical sites in the Jordan valley;
Hebrew Union College Annual;
XIII bl. 105 v.v.).
4. Een enkele maal wordt een nauwkeurige beschrijving
gegeven, waardoor men de ligging van een plaats kan vinden.
Zo was Richt. 21:19 een aanwijzing om Silo te vinden.
Zie, jaarlijks is er een feest voor den Here in Silo, dat
noordelijk van Bethel ligt, oostelijk van de heerbaan, die van
Bethel naar Sichem loopt en zuidelijk van Lebona.
Naast de Bijbel zijn nog andere bronnen belangrijk:
I. Flavius Josephus, een Joods geschiedschrijver (37-100), in
wiens boeken (Joodse Oorlog en Joodse Oudheden) veel
bijzonderheden te vinden zijn. Ook de Talmud vermeldt vele
wetenswaardigheden voor de aardrijkskunde van Palestina.
II. De oudste reisbeschrijvingen, die daarom van waarde zijn,
wijl ze het dichtst staan bij de bijbelse tijd. Het meest belangrijke gaven Eusebius en Hieronymus in een lijst van plaatsen
(Onomasticon) met aantekeningen over de ligging. Een
Nederlandse geleerde, Prof. J. Simons heeft een moderne
“Onomasticon” opgesteld en daarbij aangegeven, waar men de
Bijbelse steden moet zoeken op grond van wetenschappelijke
uitkomsten, tot op heden verkregen.
III. Aardrijkskundige werken over de bijbelse landen, vooral
wanneer ze geschreven zijn door mannen, die de H. Schrift
goed kennen. Zo heeft een Duitse geleerde het land
doorgereisd langs de wegen, waarlangs de Here Jezus ging.
(G. Dalman, Orte und Wege Jesu).
IV. Ten slotte zijn van betekenis de opgravingen van oude
steden.
OPGRAVINGEN 1)
Tell. Waar eens een oude stad was, is nu in veel gevallen een ruïneheuvel, een “tell”.
Zulk een tell is een heuvel. Dat komt door twee feiten:
1. De mensen bouwden de steden op natuurlijke hoogten.
2. Het niveau van de stad is in de loop der eeuwen gestegen.
4
Waarom koos men heuveltoppen om erop te wonen? Omdat zulk een hooggelegen nederzetting een
natuurlijke sterkte is en een vijand deze moeilijker kan naderen. Bovendien staat een huis op de
steenrots veiliger dan op de losse aarde in het dal, wanneer de regenstromen vallen. (Matth.
7:24-27). Bergen en heuveltoppen bieden een ruimer uitzicht, dat in staat stelt om te waken over de
akkers en de oogst. De westenwind, die over de heuveltoppen waait is aangenaam door de koelte
en nuttig voor het wannen en zeven.
1)
Kaart 15b van de Schoolatlas voor Bijbelse geschiedenis door Dr. A. van Deursen, J. B.
Wolters, Groningen.
Men bouwde maar niet lukraak op de eerste de beste heuvel: neen, die werd met zorg uitgezocht.
Het was vooral van belang, als de mensen beschikking hadden over het water; daarom werd een
nederzetting gebouwd bij een bron. Zo is het oude Jeruzalem gesticht bij de bron Gihon (1 Kon.
1:33).
Straatniveau. En hoe kwam het, dat het niveau der stad omhoog ging? De straten der stad waren
nauw, krom, hoekig, ongeplaveid en dikwijls modderig en vuil door het “slijk, der straten”.
Straatreiniging was onbekend; wat ieder kwijt wilde wezen, wierp hij weg, waar het hem gelegen
kwam. Op die manier steeg het niveau der stad van jaar tot jaar en de bouwmeester moest de vloer
hoger maken.
Huizen. De huizen hadden fondamenten van onbehouwen blokken steen, aaneengekit door leem.
De muren waren van leem of leemtegels, soms met hout gestut, gepleisterd met kalk. De daken
waren plat en gemaakt van leem; het dak werd geschraagd door houten balken. (Ezra 6:11). Stortte
een huis in, of werd het al te bouwvallig, dan pikte men de steenklompen uit de puinhoop en de
leem werd vastgestampt om de ondergrond te vormen voor een nieuw huis. Werd de stad veroverd,
dan stak de vijand de nederzetting wel in brand. (Richt. 18:27 en 28). Daarna werd de stad vaak
herbouwd, maar het puin werd niet weggehaald; op de as verrees de nieuwe nederzetting.
(Naar een tekening in Palestina Expl. Quart. 1939).
Doorsnede van de ruïneheuvel Tell el-Hesi, waar de opgravers in de opvolgende lagen de
aanwezigheid van “acht steden” in onderscheiden tijd konden aflezen. Het was dus wel “een
berg van veel steden”.
5
Kruiken en lampen uit verschillende tijdperken.
Lagen. Op die wijze ontstaan de ruïneheuvels, waarin lagen zijn uit verschillende tijden. In die
lagen bevinden zich vaak gebruiksvoorwerpen. De stijl van het aardewerk is meer dan eens
veranderd; daardoor kan men aan de potscherven zien uit welke tijd de laag dateert. En is er een
puinlaag met vuurstenen of een met bronzen werktuigen, dan zal men er geen spoor in vinden van
ijzer. Want de steentijd, de bronstijd en de ijzertijd volgen na elkander.
Uit de cultuurresten in de lagen van een tell kan men de ouderdom bepalen.
De naam van de stad. De eenvoudigste manier, om met zekerheid te weten, welke oude stad ter
plaatse van de tell lag, is wel deze: dat er een inschrift met de naam erop gevonden wordt. Dat is
het geval geweest met Gezer. Op drie plaatsen bij de tell vond een Franse geleerde een in de rots
uitgehouwen inschrift met de woorden: “grens van Gezer”.
Bij de opgraving van El-Jib (10,5 km ten n. van Jeruzalem) vond men handvatten van kruiken met
het woord Gibeon. Zulk een inschrift noemt eerst de stad Gibeon, dan het Hebreeuwse woord, dat
“ommuurde wijngaard” betekent, en daarachter de naam van de wijnboer. Eén van deze inscripties
luidt:
Gibeo ommuur[de wijngaard van A]maryah[u].
Het is wel voor het eerst, dat in Palestina in een stad zó duidelijk de naam werd gegeven als in het
dorp El-Jib, waarvan men nu met zekerheid eet, dat hier het oude Gibeon lag.
Het kan ook zijn, dat de geschiedenis, die men afleidt uit de lagen, in overeenstemming is (althans
niet in strijd!) met de geschiedenis, welke men uit de bijbelse gegevens weet. Daardoor heeft men
bijv. de ligging van Megiddo, Gibea Sauls en Hazor kunnen aanwijzen.
V. Bij enkele opgravingen zijn documenten gevonden, die van onschatbare waarde zijn voor de
aardrijkskunde en de geschiedenis der oudheid. Daarvan moeten bijzonder genoemd worden de
El-Amarnabrieven; en de teksten uit Ras-Sjamra in Syrië.
El-Amarnabrieven. El-Amarna, door een vergissing die burgerrecht verkregen heeft, gewoonlijk
Tell-el-Amarna genoemd, is een kleine nederzetting van fellah’s aan de oostelijke oever van de
Nijlstroom, ongeveer 250 kilometer boven Kaïro.
Daar vond men het archief der buitenlandse correspondentie van twee farao’s, Amenhotep III
en IV, wier regeringsperiode (resp. 1411-1375 en 1375-ca. 1358 v. Chr.) de gehele
6
ontwikkeling van het Oosten beslissend heeft beïnvloed. De kleitafeltjes van El-Amarna zijn
voor een groot gedeelte stuk voor stuk in Palestina ontstaan. Het zijn de brieven van
Egyptische stadhouders en vazallen in het Syro-Palestijnse gebied en van de talrijke
potentaatjes, die in die tijd onder oppertoezicht van Egypte regeerden in de stadsstaatjes van
Kanaän en de nabije landstreken.
(J. SIMONS, Opgravingen in Palestina).
In Palestina zelf zijn ook documenten gevonden. Belangrijk zijn de inschriften op potscherven in
Samaria en de brieven van Lachis. Opzienbarende vondsten in het noorden van de woestijn van
Juda zijn de oude schriftrollen, waaronder er zijn, die gedateerd kunnen worden tussen 200 en 100
voor Christus. Eén daarvan is een boekrol met de profetieën van Jesaja.
I. PALESTINA
1. NAMEN
Kanaän. De oudste naam is Kanaän (Gen. 11:31). Wat Kanaän betekent, weten wij niet. De nog
dikwijls gangbare verklaring van Kanaän als “laagland” tegenover Aram als hoogland kan niet juist
zijn. Reeds hierom niet, wijl het West-Jordaanland voor een groot deel gebergte is, terwijl Aram (=
Syrië) het karakter heeft van een ‘steppe. Eerst bedoelde men met de naam Kanaän de kustzoom
langs de zee; later droeg men de naam over op het gehele West-Jordaanland. De Jordaan was “de
grens van het land Kanaän” (Exodus 16:35). Aan de overzijde der rivier lagen Gilead en Basan.
Palestina is de meest gebruikte naam voor het land geworden. Het woord Palestina is gevormd uit
het Hebreeuwse woord voor Filistijnen (in Jesaja 14: 29 leest men daarom Filistea; daarvan is de
naam Palestina afgeleid), Aanvankelijk bedoelde de naam alleen het zuidelijk deel van de
kustvlakte. Eerst tijdens het Romeinse en Byzantijnse bewind duidde de naam Palestina in
hoofdzaak het land ten westen van de Jordaan aan.
Andere namen. Andere namen zijn: het Land der Belofte (Hebr. 11:9) of het Beloofde Land,
omdat het aan Abraham en zijn zaad beloofd was; het Land der Hebreeën (Gen. 40:15), naar
Abraham, de Hebreeër bijgenaamd, omdat hij van de overzijde van de Eufraat gekomen was, of
omdat hij afstamde van Heber; het Land Israëls (1 Sam. 13:19), naar de naam, die Go,. aan Jakob
gaf; het Land des Heren (Hos. 9:3), omdat het land in zeer bijzondere zin het eigendom van Jahwe
was; het Land van Juda (Neh. 5:14) of het Joodse Land (na de Babylonische ballingschap werd
deze naam gebruikt, ook door de Romeinen); het Heilige Land (Zach. 2:12.1 voor de Joden, omdat
het een afgezonderd land was. Voor de christenen is Palestina het land van de Heilige
Geschiedenis, inzonderheid door de omwandeling van den Here Jezus.
De tegenwoordige staat der Joden heeft de naam Israël; op 14 mei 1948 kondigde de voorlopige
staatsraad de oprichting aan van de Joodse Staat in Erets Jisraël (= land Israëls), dat is de Staat
Israël.
7
2. GRENZEN EN LIGGING
Grenzen. Palestina heeft in verschillende perioden der geschiedenis niet altijd dezelfde grootte
gehad 1). Gewoonlijk worden de grenzen bepaald: aan de westzijde door de Middellandse Zee (de
Grote Zee), ten noorden door de Libanon en het gebied van Damaskus; ten oosten door de
woestijnen van Syrië en Arabië en ten zuiden door de rotsige woestijn van ‘t Sinaïschiereiland.
Vruchtbare Halve Maan. De landen van het oosten liggen in het gebied, dat de “Vruchtbare
Halve Maan” wordt genoemd. Dat is de grote halfcirkelvormige strook van het alluviale akkerland
in het rivierendal van Mesopotamië, tot en met het vruchtbare land langs de Nijl. De “Vruchtbare
Halve Maan” heeft de vorm van een reusachtige sikkel tussen de bergen en de zee.
Het hart van dit gebied is Palestina. Dit is het land van de Openbaring, het land van de gewijde
geschiedenis, in het midden
1)
Zie de Schoolatlas voor Bijbelse Geschiedenis door Dr. A. van Deursen.
8
van de Oude Wereld, tussen de rivier van Egypte 1) en de grote rivier Eufraat, daar, waar drie
werelddelen elkaar naderen, op een plaats zeer geschikt, om vandaar uit de boodschap des heils
naar alle oorden van de wereld te doen uitgaan.
Maar de wegen van Mesopotamië naar Egypte liepen langs het kalkland van Judea, nl. door de
kustvlakte. Daardoor lag met name Judea toch ook weer afgezonderd.
Kort gezegd: in de ligging van Palestina op de wereld komen uit: afzondering en centrale ligging
beide.
Op de kaarten 2, 3, 12, 13, 15 van de Schoolatlas voor Bijb. Gesch. zien wij de wegen naar
Palestina.
Uit Egypte loopt de grote handelsweg door het kustgebied naar Gaza. Deze weg is “de weg van het
land der Filistijnen” (Exodus 13:17).
Maar uit Egypte voert ook een weg, die door het Zuiderland in Palestina leidt. Dat is de “weg van
Sur” (Genesis 16:7). Jakob koos deze weg toen hij naar Egypte toog (Genesis 46:1 en 5).
Van Elath naar Damaskus leidt de grote weg, “de koninklijke weg” (Numeri 20:17).
1)
De rivier van Egypte is een kleine beek, de Wadi el Arisj.
Zeer belangrijk is de weg over Damaskus, dan over de Jordaan naar de Middellandse Zee, dat is
“de weg der zee” (Jes. 8:23), de Via Maris der Kruisvaarders.
Uit het noorden komt de weg naar Hamath (1 Kon. 8:65, 2 Kon. 14:25, Amos 6:14) de
ingangspoort, of over de Via Maris, uit het noorden (2 Kon. 25:21). De profeet zegt dan ook, dat
het kwaad komt uit het noorden (Jer. 4:6).
3. DE BOUW VAN PALESTINA
Bouw. De bouw van Palestina is tamelijk eenvoudig: naast elkaar liggen vier stroken van noord tot
zuid, twee ervan zijn hoog en twee laag. Het zijn:
a. het vlakke kustland aan de Middellandse Zee, overal een laagte, behalve, waar de Karmel erdoor
breekt;
9
b. het heuvelland en het gebergte van Judea tot de Libanon, waartussen zich één laagte schuift: de
vlakte van Jizreël;
c. het diepe dallandschap van de Jordaan (El Ghor = de Spleet);
d. het plateau van het OverJordaanse.
Aardbevingen en vulkanisme. Deze landschappen worden begrensd door breuklijnen in de
aardkorst: langs deze lijnen verschuiven de aardschollen. Het Jordaandal is een verzakking (een
slenk). Landstreken langs breuklijnen worden vaak door aardbevingen geteisterd. Hij doet de aarde
van haar plaats wankelen. (Job 9:6). Grote indruk moet een aardbeving ten tijde van koning Uzzia
gemaakt hebben. (Amos 1:1).
Ook stijgen langs spleten vulkanische stoffen omhoog. Het veeltoppig gebergte van Basan (Ps. 68:
16) zijn basaltkoppen. Aan de breukranden kunnen warme bronnen ontstaan, bijv. in Tiberias.
Opmerking: In het verzakkingsgebied ten zuiden van de Zoutzee zijn warme bronnen in het oude
Edom (Gen. 36: 24 “dit is de Ana, die de hete bronnen in de woestijn gevonden heeft’).
De kustvlakte
De kust. De kust van Palestina is een duinenkust. Een zeestroom uit het zuiden voert sedimenten
aan; en de wind heeft de duinen gevormd.
De kust is vrijwel zonder havens. In een beschutte baai achter de Karmel kon Haifa de havenstad
worden. En daar, waar het zand onderbroken wordt door harde rots, konden zeesteden verrijzen als
Jaffa en Akko.
De Joden zijn niet een zeevarend volk geweest. Voor een deel is dit wellicht te verklaren uit de
omstandigheid, dat de kustvlakte door vreemden werd overheerst. Flavius Josephus schreef eens:
“Wij bewonen geen land aan de zee en verblijden ons niet in de handel”.
De kustvlakte. Achter de duinen is de kustvlakte. Deze is bij Gaza ongeveer 40 km breed, maar
wordt naar het noorden smaller.
De kustvlakte bestaat uit drie delen: 1. Sjefeela. 2. Saron. 3. De vlakte van Akko ten noorden van
de Karmel.
Sjefeela. De Sjefeela wordt in de vertaling “Laagte” genoemd. Deze laagte omvat twee gebieden
a. het lagere land achter de duinen.
b. het heuvelachtig terrein ten oosten daarvan. Het is het hellingland vóór het gebergte van Juda (de
hellingen, Jozua 10: 40). Dit heuvelland was de grenszoom van Judea; hier zijn de oorlogen
gevoerd tussen Israël en de Filistijnen, vooral in de dalen.
De dalen van de Sjefeela en de oorlogen (kaart 5 en 6)
1. Het noordelijkste is het dal, dat van Jaffa over Lydda door het dal Ajalon voert (kaart 5).
Aan het hoge boveneinde daarvan kwam het invallende Israël het eerst uit het Jordaandal te
voorschijn; Jozua vervolgde hier de Kanaänieten toen hij de zon beval stil te staan (Jozua 10:10
v.v.). Langs deze weg heeft David de Filistijnen geslagen van Gibea af tot bij Gezer (2 Sam. 5:25).
De uitgang werd beheerst door het sterke Gezer, dat tegen Jozua troepen zond (Jozua 10:32).
2. De beek Sorek, de Wadi es-Sarrar (hierdoor gaat thans de spoorweg Lydda, Er Ramle,
Jeruzalem). Het is het terrein van Simson; hier lagen Zora en Estaol (Richt. 13:25). Door dit dal
keerde de wagen met de ark, langs Beth Semes (1 Sam. 6:13).
3. Het Terebintendal (Wadi es Sant), het terrein van de strijd tussen David en Goliath (1 Sam. 17)
bij Socho en Azeka.
4. De beek Besor (zuidoostelijk van Gaza; 1 Sam. 30: 9-15).
10
5. Het Zoutdal (Wadi el-Milh) het oostelijke bovendeel van het dal van Berseba; waar de
Edomieten de nederlaag leden tegen David (2 Sam. 8:13; 1 Kron. 18:12; Psalm 60:2) en tegen
Amazia (2 Kon. 14:7; 2 Kron. 25:11).
Vruchtbaarheid. De eigenlijke kustvlakte is vruchtbaar. Reeds in de dagen der aartsvaders was de
korenbouw belangrijk en als er hongersnood heerste in Kanaän ging men naar het Filistijnenland,
waar Gerar (Gen. 20:1; 26:1) een middelpunt was van korenhandel, gelijk de graansilo’s bewijzen,
die men bij de opgravingen vond. - In de Sjefeela zijn thans o.m. uitgestrekte katoenvelden bij het
oude Lachis.
Saron. Saron is de zeevlakte tussen Joppe en de Karmel. In de oudheid waren in Saron
weideplaatsen voor runderen. (1 Kron. 27:29). Thans zijn hier vele bloeiende koloniën der Joden
met uitgestrekte citrusgaarden.
De vlakte van Akko. Deze kustvlakte was eenmaal aan Aser toegewezen; ook hier hebben de
Joden grond geworven.
Het Bergland ten westen van de Jordaan
Waterscheiding. Dit bergland strekt zich uit van de Sinaïwoestijn tot aan de Libanon.
Merkwaardig is het, dat de
waterscheiding tussen de Middellandse Zee en de Jordaan niet in het midden ligt, maar meer naar
het oosten. Wel 2/3 deel van het land ligt ten westen van de kamlijn (doorsnede kaart 2). Daardoor
hebben de rivieren naar het westen een kalmer loop, zodat hier rijkere dalvormen zich konden
ontwikkelen en vruchtbare dalen in het bergland zijn uitgeslepen. Maar naar het oosten zijn de
hellingen zeer steil: hier hebben de winterbeken diepe kloven uitgegroefd, kale steenbeddingen
tussen steile wanden.
Hoe groot is het hoogteverschil van Hebron en Engedi? (kaart 6). En van Jeruzalem en Jericho?
(kaart 6).
Kamlijn. De kamlijn is van de grootste betekenis. Op deze
lijn liggen de voornaamste steden: Hebron, Bethlehem, Jeruzalem, Bethel, Sichem, Samaria,
Nazareth. Langs deze lijn loopt de hoofdweg voor het landverkeer. Zeer merkwaardig: de weg over
de hogere punten van het bergland! Toch is dit begrijpelijk: want ten oosten en ten westen van de
waterscheiding zouden de talrijke diepe dalen de grootste moeilijkheden geven voor een
verkeersweg van noord naar zuid.
Kalkgesteente. Voor een groot deel bestaat het gebergte van Samaria en Judea uit kalk. Dit
gesteente kan in
11
koolzuurhoudend water oplossen. Tengevolge daarvan ontstaan holen en grotten. (Psalm 71:3;
Psalm 95:4).
Een blik op de kaart toont ons duidelijk, dat dit WestJordaanse bergland in tweeën verdeeld wordt
door de vlakte van Jizreël:
ten noorden het bergland van Galilea, ten zuiden het bergland van Samaria en Juda.
Boven-Galilea. Het bergland van Galilea bestaat uit Boven- Beneden-Galilea. Boven-Galilea is het
gebergte van
Naftali; een mooi land van kalm-gelijnde bergen met uitgestrekte olijfgaarden. Het bereikt zijn
grootste hoogte in de Atzmon (1208 m).
Dit bergland van Boven-Galilea zendt uitlopers naar de kust; daardoor is de weg langs de zee soms
op de hellingen der rotsen. (Tyrische Trap).
Basalt en kalk. De bergen zijn voor een deel uit basalt opgebouwd door vulkanische werking.
Daarnaast komt ook het kalkgesteente voor; bijv. in de koepelvormige Tabor. De dalen zijn voor
een belangrijk deel door verweerde lava bedekt.
Beneden-Galilea. Het bergland van Beneden-Galilea vormt een reeks lagere bergen, eigenlijk
heuvels, want de hoogste, de Tabor, is slechts 562 m hoog.
In het bergland van Beneden-Galilea dringt de vlakte van Zebulon door. Ten oosten hiervan verrijst
de berg, die in de overlevering wordt genoemd de Mons Beatus, de berg der zaligsprekingen, aan
de oever van het meer Gennesareth.
Zuidwaarts van de vlakte van Zebulon verheft zich het bergland, waarop Nazareth is gebouwd. De
uitlopers van dit gebergte gaan langzaam over in de vlakte van Jizreël. Oostelijk van dit bergland
verrijst de koepelvormige Tabor.
Het klimaat en de atmosfeer van het Evangelie ademt men nergens zuiverder dan op de
Tabor. In het noorden glinstert de sneeuw van de Grote Hermon. Dichterbij biedt de blauwe
Zee van Tiberias een verkwikking voor ziel en ogen. Aan de andere kant zijn het Gebergte van
Gilboa en de Karmelketen een prachtige zetting voor de rijke vlakte van Jizreël. Vanaf dit
geweldige voetstuk, dat het gebied van de stammen Issaschar, Zebulon en Naftali beheerst,
genieten wij een schitterend vergezicht op het Beloofde Land. De top van de Tabor is bij
uitstek geschikt om de kleurenrijk dom te bezingen van Galilea, wisselend naar gelang van de
seizoenen en het uur van de dag. Wij hebben aan het einde van een zomerse dag gezien hoe
de schaduw zich uitbreidde over de vlakte en hoe de rode schijf in zee onderdook, terwijl de
wind de takken van de olijfbomen om ons heen deed ritselen. Men voelt de neiging het woord
op de lippen te nemen, dat Petrus in zijn verrukking uitsprak: “Het is goed, dat wij hier zijn”.
(M. H. LELONG O.P., Heilig Land).
De Berg Tabor.
12
De Tabor bekoort door de mooie koepelvorm, de schilderachtige ligging, het wijde uitzicht.
Zigzag gaat het pad omhoog tussen eiken, en Johannesbroodbomen. - De overlevering wijst
de Tabor aan als berg der verheerlijking. Als men zijn gevoel laat leiden door het uitzicht,
waar wij ons zoveel taferelen uit de heilige geschiedenis kunnen voorstellen, en van de vrede
en stilte geniet, voelt men de neiging te denken, dat de Apostel zich de Tabor herinnert als hij
schrijft: Toen wij met Hem op de heilige berg waren. (2 Petrus 1:18). Foto Willem v. d. Poll.
Vlakte van Jizreël. Aan de voet van de Tabor breidt zich reeds uit de vlakte van Jizreël en dal van
Megiddo. Aan de noordzijde van de vlakte verrijst het bergland van Galilea. En aan de oostzijde
sluit het bergland van Gilboa af met het heuvelland, waarop Sunem, Naïn en Endor zijn gebouwd.
Ten noorden van Gilboa’s hoogten is een lage inzinking, waarin de bron van Harod is. Door deze
insnoering loopt de Nahr Dsjaloed naar het Jordaandal.
Kison. De vlakte van Jizreël watert af door de Kison (nu genoemd Nahr 1)-el-Moekatta). De bodem
bestaat voor een groot deel uit verweringsgrond van vulkanische gesteenten. Deze leem is zeer
vruchtbaar, de Kison stroomt over een modderige bedding. Aan de randen is de vruchtbaarheid het
grootst; bij goede bevloeiing zal de begonnen cultuur zich steeds meer uitbreiden. Door deze
vruchtbare vlakte (Jizreël -God zaait) voeren de grote karavaanwegen.
Karmel. De velden van Jizreël klimmen op naar de Karmel. Het woord Karmel betekent
boomgaard en geldt in de Schrift als beeld van schoonheid (Hoogl. 7:5); als spiegel van de
menigvuldige goedheid Gods (Jes. 35:2).
Nergens in Palestina zagen we een landschap, dat zozeer de indruk gaf van frisse, jeugdige
kracht. De sterke dauw, die alle nachten valt, bewaart de bergflora voor verdroging, zodat het
hier zelfs in de hete zomer altijd groen blijft. Waar geen geboomte staat, is de grond bedekt
met dicht struikgewas. Er groeit gras, er staat jong eikehout, men ziet er mooie dennen en
wilde abrikozen en perebomen. In de tuinen der vele landhuizen vindt men een overvloed van
vruchtbomen o.m. de Johannes broodboom. De frisse zeewind, die maar zelden tot storm
wordt, geeft iets heerlijk opwekkends aan de lucht, die met aromatische geuren vervuld is.
Het is een echt paradijs.
(R. M. LIGTHART-LION CACHET, Door Erets Israël).
De Karmel is een kalksteenrug: daardoor zijn er ook vele holen; zo wijst men bijv. “de grot van
Elia” aan. Het noordwestelijk einde is een imposant voorgebergte aan zee; daardoor worden de
vlakten van Saron en Akko gescheiden en loopt de weg om de Karmel heen langs de zee. Aan de
voet van het gebergte ligt de havenstad Haifa. Het gezicht op Haifa en de Karmel, vanuit de zee
gezien, is verrukkelijk. Op de hellingen tussen het geboomte, zijn de villa’s in natuursteen
opgebouwd: dat is Hadar-ha-Karmel (“de heerlijkheid van de Karmel”; verg. Jes. 35:2).
Nahr duidt aan: beek, die altijd water heeft (“sterke beek” Amos 5:24); wadi een beek,
die ‘s zomers vaak droog is (Job 6:15-17).
1)
13
De Karmel; op de voorgrond de Kison.
Het witte klooster boven links staat bij de plaats waar Elia offerde (elmoechraka = verbrande
plaats). Die plek lag aan de oostzijde, omdat Elia te voet nog dezelfde dag Jizreël bereikt (1
Kon. 18: 46). De Kisoa is hier nabij (vers 40). De helling biedt hier genoeg ruimte voor een
talrijke schare (vers 19 en 20). Er moet dichtbij een hoogte geweest zijn, waarop men de zee
ziet (vers 43). Volgens vers 30 moet er tevoren een altaar hebben gestaan (hij herstelde het
altaar); zulke altaren werden op in het oog vallende hoogten gebouwd. Het water dat Elia
behoefde (vers 34) kon geschept worden uit een bron op de helling, waar ook in droge tijden
grondwater is.
Vooral ‘s avonds als de duizende lichten glanzen is het uitzicht betoverend.
Vlakte van Dothan. Aan de oostzijde van de Karmel is een laagte, Dothan. welke voert naar de
vlakte van Dothan: hierlangs loopt een oude, beroemde handelsweg van Gilead naar Egypte.
(Genesis 37:25). Deze vlakte ligt reeds in het gebied van het bergland van Samaria.
Kenmerken van Galilea:
1. Het is een bergland (Ps. 89: 13) met vruchtbare vlakten (Gen. 49:20).
2. Het was in de eerste eeuw dichtbevolkt; bij de verhalen in de Evangeliën zien we gehele scharen
toestromen.
3. Flavius Josephus beschrijft de volksaard als “altijd begerig tot verandering; genot vindend in
oproer” (Vgl. Lukas 13:1).
4. Galilea wordt door vele beroemde wegen doorkruist, b.v. de Via Maris (Jes. 8:23). De Romeinen
plaveiden die weg; in een van de tolhuizen zat Mattheus (Markus 2:14).
5. De bevolking is gemengd (“Galilea der Heidenen” Jes. 8:23).
14
Het bergland van Samaria
Samaria. Het Bergland van Samaria toont vrij veel afwisseling: vlakten, weiden en dalen tussen de
bergen. Zo ligt de berg, waarop Samaria gebouwd is (1 Kon. 16:24), bij een vruchtbare vallei. De
hoogste toppen van het bergland zijn de Ebal en de Gerizim en in het dal daartussen, dat de enige
pas dwars door de bergketen is, ligt nu Nabloes. Tussen Ebal en Gerizim lag eens het oude Sichem.
Het is op de Ebal, dat wij de grootte van het Heilige Land gewaar kunnen worden en dat we
ons opnieuw verwonderen over de invloed, die zulk een klein land op de geschiedenis der
gehele wereld heeft uitgeoefend. Maar de verklaring is ook in het gezicht. Aan de voet in het
begin van de dalengte is de Jakobsbron, waar eenmaal de woorden gesproken werden: Noch
op deze berg, noch te Jeruzalem zult gij de Vader aanbidden; maar de ure komt, en is nu,
wanneer de waarachtige aanbidders de Vader zullen aanbidden in geest en in waarheid.
(G. A. SMITH, De historische aardrijkskunde v. h. H. Land).
Kenmerken van Samaria:
1. Het is een bergland met kleine vlakten (Jes. 28:1).
2. Open ligging voor de vijanden (Richt. 6:11; 2 Kon. 13:20 )
3. Het nam spoediger vreemde cultuur op.
4. Het heeft een centrale ligging; de geschiedenis der Aartsvaders begint te Sichem (Gen. 12:6).
5. Samaria onderhield meer verbinding met Oost-Jordaanland (1 Kon. 12: 25; 1 Kon. 22; 2 Kon. 9).
Het bergland van Judea
Bergland van Judea. Het bergland van Samaria sluit naar het zuiden aan bij het gebergte van
Judea. Het algemene karakter van het land is: steenachtige velden, waarop ruw kreupelhout en
doornen en dwergeiken woekeren tussen menigten van rotsblokken. In de dalen zijn olijfgroepen,
vijgen en terrassen met wijnstokken. Rotsblokken zijn de overheersende trekken van het landschap.
Maar in het gebied van Israël is het geheel anders geworden. Als men door “de corridor van
Jeruzalem” naar Tel Aviv gaat, ziet men langs de weg de eucalyptusbomen, op de hellingen jong
bos. Het vroeger kale land heeft al iets liefelijks gekregen. De herbebossing heeft grote waarde
voor het behoud van de teelaarde.
“Het doel van de nieuwe bewoners was de kale hellingen weer te beplanten, weer te bekleden
met de oude groene luister, en zo wordt Ezechiëls profetie vervuld: Maar gij, bergen van
Israël zult uw takken voortbrengen en uw vruchten dragen voor mijn volk Israël, want nabij is
zijn komst. Want zie, Ik kom bij u en keer Mij tot u, gij zult bewerkt en bezaaid worden”.
(Ezech. 36:8, 9).
(ZEV VILNAY, Israël Guide).
Vlakten. De waterscheiding verloopt als een tamelijk rechte lijn van Hebron naar Bethel. Ten
westen ervan liggen enige kleine vruchtbare vlakten, b.v. van Eskol bij Hebron en de vlakte van
Refaim ten zuiden van Jeruzalem. (Jesaja 17:5).
15
Weg in het aangeplante bos op de hellingen van het heuvelland bij Belt Meir (dat is ten
noorden van Estaol, in het land van Simson), in de corridor van Jeruzalem. - Foto Consulaat
van Israël.
Sjefeela. Aan de westzijde ligt voor het gebergte van Judea een heuvelland, dat langzamerhand
overgaat in de laagte, de Sjefeela. Dit hellingland is doorgroefd door verschillende wadi’s: bekend
zijn de dalen van de beek Sorek, het Terebintendal en de Besor. Deze dalen waren vaak
oorlogsterrein in de strijd met de Filistijnen.
Ten zuiden van Hebron daalt de centrale bergketen langzaam omlaag tot aan de wadi, waaraan
Berseba ligt: de plaats der putten (Gen. 31:30 en 31); het uiteinde des lands.
De herder met de kudde in het bergland van Judea. Het kalklandschap heeft van die zacht
golvende berglijnen. Op de kale stenige hellingen vinden schapen en geiten het spaarzame
gras. Deze herder heeft behalve het geweer ook een schopje om aarde te werpen naar
schapen, die van de kudde afdwalen.
Zuiderland. Zuiderland is in de Statenvertaling en Nieuwe vertaling de naam voor de Negeb
(droog, verschroeid land) het gebied ten zuiden van Berseba. Israël werd teruggeworpen, toen het
van deze zijde trachtte het Beloofde Land binnen te dringen (Numeri 14:44 en 45). De dalen
volgen de loop van uitgedroogde wadi’s; maar als de regen valt, tooien zich de hellingen met groen
en doen “het zuiderland herleven” (Ps. 126:4).
16
Een belangrijk bronnengebied is bij el Koeseme, wellicht het bijbelse Kades (Numeri 13:26);
opvallend is de grote omvang van dit geheel van oasen, met waterbronnen aan alle kanten,
door bergen afgesloten van de buitenwereld. Hier is plaats in overvloed en ook veiligheid en
onderhoud voor een half-nomadische bevolking, zoals de Israëlieten dit voor hun intocht in
Kanaän geweest zijn.
(F. M. TH. BÖHL, Palestina in het licht der jongste opgravingen).
De Negeb wordt thans bewoond door bedoeïenen die hier leven als halfnomaden, terwijl de Joden
energieke pogingen aanwenden om dit land tot bloei te brengen.
Woestijn van Judea. Aan de oostzijde wordt het gebergte van Judea begrensd door een
buitengewoon interessant landschap: de woestijn van Judea. Het zeer bijzondere is wel, dat deze
woestijn bijkans onmiddellijk grenst aan het oude cultuurland van Jericho en aan de velden van
Efrata. De woestijn van Juda is de afhelling naar de Zoutzee, doorploegd van steile dalkloven.
Want de beken hebben alleen water in de winter; de regen groeft en de stenen kolken de dalen
dieper uit, zodat kale steile wanden rijzen boven de steenbedding. Nog meer werken droogte en
zonneschijn in. Want de woestijn ligt in de regenschaduw; als de winden van de Middellandse Zee
komen, hebben ze al hun vochtigheid reeds verloren. Zodra de regen invalt, bloeien kleurige
bloemen en fris groen schittert even op de anders kale hellingen. Maar deze pracht gaat verloren bij
de eerste Sirocco, de droge woestijnwind. Thans zwerven bedoeïenen rond, waar eenmaal Nabal
zijn bedrijf had (1 Sam. 25:2), waar Amos schapenfokker was in Tekoa en kweker van
moerbijvijgen. (Amos 7:14).
Holen. Het Bergland van Judea bestaat uit kalk. Als gevolg daarvan ontwikkelen zich de
zogenaamde karstverschijnselen. Voor de bijbelse geschiedenis zijn daarvan het meest interessant
de holen en grotten. Holen en spelonken worden meermalen in de Schrift vermeld; bekend zijn de
spelonken van Machpela en van Adullam.
Boven alle bergen is één berg in dit plateau van Juda belangrijk: het complex van Zions heuvelen,
waarop Jeruzalem ligt.
Sinds 1947 zijn op drie belangrijke plaatsen in de Woestijn van Juda handschriften gevonden:
noordelijk van de bron Ain Fasjka; een heel stuk zuidelijk hiervan in de wadi Muraba’at, en
nabij Chirbet Mird, de oude burcht Hyrkania. In de eerste streek zijn de resten van een
gebouw gevonden, uitgegraven en onderzocht waarvan de oude bewoners in direct contact
gestaan hebben met de handschriftgrotten. (De bewoners van de streek noemen de ruïne
Chirbet Qoemran. Chirbet is de Arabische naam voor een ruïneheuvel, of een ruïne zonder
heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er nog voor een ruïneheuvel, of een ruïne
zonder heuvel, wanneer de resten van oude gebouwen er nog voor een deel boven de grond
uitsteken).
Enkele van die oude boekrollen zijn: Jesaja; bijbelverklaringen, bijv. een commentaar van
Habakuk; de rol der Lofprijzingen; de regel van de gemeenschap, die zich hier gevestigd had.
In de wadi Murabaät werden brieven gevonden van de pseudoMessias Bar-Kochba (die
ondertekent als Simeon ben Koseba). Een ervan luidt:
17
Van Simeon ben Koseba aan Jesjoe ben Galgola en aan de mannen van de vesting: vrede! Ik
neem de hemel tot getuige tegen mij: indien er iemand ontbreekt van de Galileeërs, die gij
hebt gered, dan zal ik uw voeten in de ijzers slaan, zoals ik heb gedaan met Ben Afloel.
(S)IMEON B(EN) KOSEBA, vorst van (I)s(raë)l.
De tussen haken staande letters zijn aangevuld naar het voorbeeld van andere brieven.
(PROF. DR. J. VAN DER PLOEG, Vondsten in de woestijn van Juda).
Die Galileeërs waren waarschijnlijk Joden-christenen.
Hier is het oudste document, waarin gesproken wordt over christenen in Palestina.
Kenmerken van Judea:
1. Judea is het meest geïsoleerd; de gemakkelijkheid van afsluiting werkte mee tot het zelfstandig
blijven in het geestelijk en godsdienstig leven.
2. Judea is een land van herders. Het hoofd van een dynastie en een der profeten werden geroepen
van achter de kudde (2 Sam. 7:8; Amos 7:15).
De gelijkenis van de goede Herder sprak de Here in Judea (Johannes 10).
3. De nabijheid van de woestijn sprak van sterke tegenstellingen (Jes. 41:18, 19).
El Ghor
El Ghor (Arabisch = de spleet).
Bijzonder karakter. Een landschap zonder weerga! De beroemde aardrijkskundige Alexander von
Humboldt noemt de grote “scheur” van het Jordaandal “het merkwaardigste geologische
verschijnsel, dat in de gehele wereld te vinden was”.
El Ghor is een slenk in het grote Syrische breuksysteem:deze slenk (verzakt gedeelte) in de
aardkorst begint bij de Orontes in het dal tussen Libanon en Anti-Libanos en gaat zuidelijk tot aan
de Golf van Akaba. Zelfs trekken de geologen die verzakking nog verder door de Rode Zee en tot
aan de meren van Midden-Afrika. De storing is echter het sterkst in El Ghor: dat is het diepst.
Want terwijl het land bij het voormalige Hoelemeer of Chetmeer l) op 68 m boven zeehoogte ligt, is
het meer van Tiberias reeds 212 m daaronder en de spiegel der Dode Zee zelfs 394 m beneden
zeeniveau! In verband daarmee heeft de Jordaan een buitengewoon sterk verval: in totaal 907 m.
Daarbij zijn oorsprong en mond in rechte lijn slechts 190 km van elkaar verwijderd.
1)
Ten onrechte meende men dat hier de wateren van Merom waren. (Jozua 11:5, 7).
Bij het Hoelemeer zijn grootse werken uitgevoerd. Ten noorden van het meer was een moeras, dat
drooggelegd werd: het vroegere landschap van waterpoelen en wuivende papyrus veranderde in
akkerland. Ten zuiden van het meer is de Jordaanbedding verdiept, waardoor het water vrijer
wegstroomt. Het meer is na de drooglegging tot een gebied voor groenten, wijn, fruit, aardnoten en
weidegrond. Bovendien wordt het Jordaanwater door drainagekanalen en verder door pijpleidingen
getransporteerd voor de bevloeiing van verder gelegen gebieden. Een groots opgezet
irrigatieschema is opgesteld in de vorm van een nationaal irrigatieplan, waarbij water uit de
Jordaan bij het Hoelemeer naar een centraal punt in de Negeb wordt gebracht, vanwaar het water
afgetakt zal worden naar verschillende delen van de Negeb.
Bronrivieren. De Jordaan ontstaat uit enkele bronrivieren: de Nahr-el-Hasbani, de langste, maar
met het minste water; de Nahr-el-Leddan, waarvan de bron ligt bij het oude Dan; de Nahr-Banijas,
die ontspringt bij het vroegere Cesarea Philippi.
Wanneer deze drie bronrivieren zich verenigd hebben, stroomt de Jordaan door een breed dal.
Het dallandschap behoudt dit karakter tot het Hoelemeer: thans een vruchtbare vlakte. Beneden dit
meer is weer een vruchtbare vlakte, waarin de rivier langzaam stroomt. Hier loopt de weg over de
Jordaan van Damascus naar de zee; “de weg der zee” (Jesaja 8:23), de “Via Maris” zoals de kruisvaarders die weg noemden. De overtocht wordt mogelijk gemaakt door een brug (de brug der
dochteren Jakobs) 1) - die evenwel van latere tijd is.
18
Meer van Gennésareth. Bezuiden deze vlakte bij het Hoelemeer woelt de Jordaan een diep bed
uit in de basaltrotsen, waarna de rivier door een delta kalm de Zee van Galilea binnenstroomt. In
het Oude Testament leest men Zee Kinnèreth (Numeri 34:11). In het Nieuwe Testament wordt
Deze naam is ontstaan òf uit een Arabische legende over “dochteren Jakobs” òf doordat
in de dagen der Kruistochten hier een nonnenklooster was gewijd aan de H. Dakobus.
1)
gesproken van de Zee van Galilea (Mattheus 4:18), de zee van Tiberias (Johannes 6: 1), terwijl
Lukas de naam geeft Meer Gennésareth (Lukas 5: 1). De waterspiegel ligt 208 m onder zeeniveau,
de diepte is 50 tot 70 m, de grootste breedte 9,5 km, de lengte 21 km, de oppervlakte 170 km’.
Dat meer houdt ons gevangen door zijn edele vorm, de diep blauwe tint van zijn water, de
wonderfraaie omlijsting der kleurige bergen.
(Naar W. J. AALDERS, In het Land der Belofte).
Visserij. Het meer Gennésareth is gekenmerkt door grote visrijkdom; in de Evangeliën lezen wij,
hoe de visserij werd bedreven met een werpnet (Joh. 21:6), met het grote treknet (Matth. 13:47) of
met een angel aan een lijn (Matth. 17:27). Enkele plaatsen droegen een naam, die aan het
vissersbedrijf herinnert, bijv.: Beth-Saida, vishuis.
Meervlakte. De meervlakte, het land Gennésareth (Matth. 14:34) bestaat uit verweerde basalt; op
sommige plekken is de bouwaarde maar dun boven het harde rotsgesteente.
Oeversteden. Behalve Tiberias liggen aan het meer enkele dorpen en Joodse koloniën. Maar in de
eerste eeuw waren hier belangrijke steden met bloeiende cultuur.
Bijzonder gevaarlijk zijn voor de vissers op het meer de plotseling opkomende stormen. Als de
lucht boven het meerbekken sterk verhit wordt, ontstaat op het meer een depressie en uit de
bergkloven valt de wind met kracht neer; Markus 4:35-41. Soms is op de ene plaats de zee
nog betrekkelijk kalm, terwijl een paar meters verder de wind uit een der bergspleten met
geweldige kracht op het scheepje valt. Zo verklaarde onze zegsman joh. 6:23 “doch er
kwamen andere scheepjes van Tiberias” op deze wijze, dat de vaart van Tiberias naar
Kapernaum onder de beschutting van de westelijke bergen ongehinderd kon geschieden,
terwijl de discipelen op hun vaart van de overzijde naar Kapernaum een zware reis hadden
(Joh. 6: 16-21).
(Naar: R. E. VAN ARKEL, G. P. MARANG en A. NOORDTZIJ, Langs Nijl en Jordaan).
De Streek. Uit het meer Gennésareth komt de Jordaan in eigenlijk El Ghor - een ingezonken
dalvlakte van wisselende breedte, ingesloten door gebergten aan beide zijden en bestaande uit een
leem- en mergelmassa, een kaal land.
19
De dalvlakte heet in de vertaling van het Bijbelgenootschap de Streek. Jakob woonde hier te
Sukkoth. Waar het dal ruimer wordt en er bevloeiing is, is de dalvlakte echter vruchtbaar en was er
in de oudheid een bloeiende streek: bij Beth Sean en bij Jericho, de Palmstad. (Deut. 34:3). In El
Ghor heeft de rivier zich een dubbel bed uitgegraven: een 15 m diep bed, van wisselende breedte
en bijna loodrechte
wanden en tamelijk rechte oeverlijnen. Daarin is weer het sterk kronkelende Jordaanwater,
ongeveer 30 m breed en soms 3 à 4 m diep, plaatselijk echter maar 1 m, zodat de rivier op sommige plaatsen doorwaadbaar is (nl. in de zomer). Langs de oevers is een dichte massa van bomen
(2 Kon. 6:2, 4, 5), struiken en riet.
Pronk van de Jordaan. Het prachtige groen is een verrukkelijk gezicht in de vale wildernis van El
Ghor. In het O. T. ontmoet men voor deze groene oeverlandschappen de uitdrukking: pronk van de
Jordaan; toen leefden in het welig groeiende hout en riet ook nog leeuwen. (Zacharia 11:3; Jeremia
49:19). Gewoonlijk is het water van de Jordaan alzo door dicht groen omgeven; in de regentijd rijst
het soms zo hoog, dat de bomen onder water gezet worden. (1 Kron. 12:15).
Van de hoogte zagen wij de terrassen. Nog lager lag het dal van de Jordaan. De heilige rivier!
Haar oevers zijn met altijd-durend groen omzoomd en in duizend bevallige bogen vliet zij
daarheen; het gezang der vogelen en haar eigen heldere stem vervrolijkt haar pad; haar loop
is een schitterende lijn in een vreugdeloze woestijn. Dat zij zo schoon is, dat is ze enkel
geworden door het contrast met de dorre en zoute gronden, die haar vergezellen. Door geen
windje bewogen hangen de wilg en de tamarisk over de glinsterende wateren; de lelie buigt
zich omlaag en bevochtigt haar kelk in de kristalheldere stroom en de oleander bloeit aan
haar oevers. Onder het ineengegroeide loof staan anemonen in groepen bijeen, en het
verwarde kreupelhout strekt de nachtegaal tot verblijf.
(W. F. LYNCH, Togt door het heilige land, vooral
tot onderzoek der Jordaan en der Dode zee).
Zijrivieren. De voornaamste linkerzijrivieren zijn de Jarmoek en de tabbok.
Bij de samenvloeiing van Jarmoek en Jordaan is een grote hydro-elektrische centrale gebouwd,
daar ligt Naharayim.
Dalvlakte. Van de rechterzijrivieren zij genoemd de Wadi-el-Kelt. Hier is vermoedelijk het Dal
van Achor (Hosea 2:14; Jesaja 65:10). Deze laatste doorstroomt de vlakte van Jericho, de dalvlakte
aan de benedenloop, liggende tegenover die van Moab. De naaste omgeving van Jericho, de naar
de Jordaan hellende vlakte, is een vruchtbare vlakte om de Palmstad (Deut. 34: 3; 2 Kron. 28: 15).
Verder naar de oever der Dode Zee wordt de bodem onvruchtbaar en dor, omdat het loog van de
Zoutzee de plantengroei belet in deze zoute gronden (Ps. 107:34).
20
De Streek, zoals in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap de Jordaanvlakte wordt
genoemd, heeft een tijd gekend, dat deze vallei een groot aantal nederzettingen had met een
dichte bevolking. Het oudheidkundig onderzoek heeft inderdaad op verrassende wijze
aangetoond, dat hier vele steden zijn geweest. Een grote vermaardheid hebben vooral de
opgravingen van Telelat Ghassoel verkregen. Deze ruïneheuvels liggen ten noorden van de
Dode Zee, ten oosten van de Jordaan, in het gebied, dat door de Statenvertaling genoemd
werd “vlakke velden van Moab” (Numeri 33:48; Deut. 34:8). In Telelat Ghassoel vond men
een grote nederzetting, die tot Abrahams tijd bestaan heeft. Er was al een vrij hoge cultuur;
zeer mooi zijn bijv. de fresco’s en het Ghassoeliaans aardewerk. Men heeft wel eens gedacht
dat hier de “dubbelstad” Sodom en Gomorra heeft gelegen. Maar het is toch wel
waarschijnlijk, dat de steden van de Pentapolis (de vijf steden Sodom, Gomorra, Adama,
Zeboim, Bela, dat is Zoar; Genesis 14:2) in het zuiden lagen; mogelijk in het gebied, waar nu
het ondiepe gedeelte van de Dode Zee is, ten zuiden van het schiereiland El Lisaan (de tong).
Nu vindt het oudheidkundig onderzoek vele steden in de Streek, maar de Bijbel noemt er
betrekkelijk weinig omdat als regel alleen die plaatsen vermeld worden welke van betekenis
zijn geweest voor de gewijde geschiedenis, in de leiding des volks door de God van Israël, de
Heer van de tijden en van de historie.
Deze streek van de Jordaan is in de laatste jaren het terrein, waarover de Rabbijn Nelson
Glueck nauwkeurige en verrassende studies schreef, die getuigen van terreinkennis en
scherpzinnige Bijbelstudie.
Het oudheidkundig onderzoek van enkele belangrijke plaatsen als Jericho en Beth-San toont,
dat de steden in de Jordaanvallei een lange en bewogen geschiedenis hebben gehad. Ja, reeds
in prehistorische perioden, in de steentijd en de overgang naar de bronstijd, was in de slenk
van de Jordaan een dichte bevolking. Wij hebben vaak gedacht dat deze Streek wel gemeden
moest worden om het hete klimaat, of om de onveiligheid. Maar wij zullen ons oordeel moeten
herzien. Want de Jordaanvallei is merkwaardigerwijze een van de rijkste dalvlakten, een van
de vroegst bewoonde rivierlanden geweest van het Nabije Oosten - volkomen in
overeenstemming met het bijbelse getuigenis (Genesis 13:10). Het is wel zeker, dat het
onderzoek van Nelson Glueck heeft aangetoond, dat in de Streek van de Jordaan vele
nederzettingen waren gelegen= en dat de archeologie zoals hij zegt onderstreept de
historische betrouwbaarheid van de mededelingen in de Bijbel, ook in het gebied van, wat hij
noemt:
“earth’s most storied river”
de meest historische rivier der aarde.
Dode Zee. Daarna stroomt de Jordaan langzaam in de Dode Zee. Hoe algemeen bekend die naam
mag wezen, komt deze in de H.S. niet voor. Daar wordt gesproken van de Zoutzee (Numeri 34:3;
Jozua 15:2) de Oostelijke Zee in tegenstelling met de Middellandse Zee (Ezechiël 47:18) de Zee
der vlakte; (2 Kon. 14:25). De Arabieren noemen haar Bahr Lut, de Zee van Lot.
Wie van het westen de Dode Zee ziet, wordt getroffen door twee indrukken: het blauw van de
zeespiegel, dat de aanschouwer zo vriendelijk toeschijnt en de hoge spitsen en klippen aan de
oostelijke oever, de muur van Moabs bergen, die flikkert aan de overkant als gepolijst koper en die
de blauwe zee rood verft met zijn weerspiegelend licht.
Grootte. De Dode Zee is 76 km lang; de grootste breedte ten Z. van de Arnon bedraagt 15,7 km.
Het zuidelijke gedeelte wordt afgesnoerd door een laag schiereiland, E1-Lisaan. De oppervlakte is
920 km2 (ongeveer de helft van onze provincie Zeeland). De grootste diepte bedraagt 401 m; waar
de spiegel zelf 394 m onder zeeniveau is, bedraagt de totale diepte onder zeeniveau 795 m. Het
zuidelijk gedeelte is veel minder diep, nl. 1-5 m. Op vele plaatsen komen de gebergten vlak aan
zee, waardoor landen op weinig plaatsen kan geschieden; een omwandeling langs de zee is
onmogelijk. Wanneer men van Sodom noordwaarts langs de Dode Zee gaat ziet men de indrukwekkende bergklomp Massada, bekend door de oorlog in het jaar 70. Het woord Massada is een
gehelleniseerde vorm van het Hebreeuwse metsada; d.i. sterkte, bolwerk. Men denkt wel, dat
David zich hier gelegerd heeft. David en zijn mannen togen naar de vesting (metsuda; 1 Sam.
24:23). Waar de oever effen is, vindt men ondiepe strandmeren (lagunen) of een zoute drassige
bodem. In het westen verrijzen de bergen van Juda. Bekend is de Dsjebel Soedoem, de Zoutberg
van Sodom.
21
Aan de zuidwestkust van de Dode Zee ligt een oord, dat heden ten dage Sodom wordt
genoemd. We kwamen in Sodom aan tegen de avond. Boven het gebergte waren al de eerste
sterren zichtbaar en ook een horizontale maansikkel. Het gebergte maakte op mij de indruk
van een gigantische muur, die een sprookjesland insloot .... Het is als natuurformatie enig in
de wereld . . . . Doordat het in deze omgeving praktisch nooit regent, was het zout niet
weggesmolten, maar bewaard gebleven. De schaarse regen, die zo eens in de twintig jaren
valt, heeft in het zout trechters en kloven uitgeslepen. Wind en regen te zamen hebben aan
de steile muur de fantastische aanblik gegeven, die herinnert aan een gotische kathedraal in
verwaarloosde staat. Men heeft niet veel verbeeldingskracht nodig om figuren en gestalten te
onderscheiden. Soms ziet men een gedaante, die lijkt op een vrouw met een slepend gewaad,
die wegvlucht als voor een oordeel. De wachten van de potasfabriek wezen haar aan en
zeiden: ziet, de vrouw van Lot, die achterom zag en door God werd veranderd in een
zoutpilaar. (Gen. 19: 26). Ik moet hier eerlijkheidshalve bij vermelden, dat ik tegen de
zoutwand totaal wel drie van vrouwen Lot zag uitgekristalliseerd.
(Prof. Dr. M. A. BEEK, De Bijbel gaat open in Israël).
Zout. Door de grote hitte is de verdamping intens. Buitendien heeft de zee geen afvloeiing. Mede
als gevolg daarvan is het water zo zout, wel zesmaal zo sterk als de oceaan (de monsters hadden 20
tot 26 % zout). Behalve het keukenzout zijn merkwaardige zouten: chloormagnesium, waardoor
het water zo walgelijk smaakt en chloorcalcium, waardoor het zo olieachtig-vies aanvoelt. In het
water kunnen geen dieren leven; slechts waar bronnen instromen of onderzees naar boven borrelen
zijn brakwatervissen. Asfalt stijgt op een nog niet verklaarde wijze uit de diepte op; zij vormt
drijvende eilanden, die soms een huis hoog zijn. De asfalt van de Dode Zee is de beste die bestaat.
De asfalt wordt in de Bijbel ook genoemd (het dal van Siddim, dat is de Zoutzee, was vol
asfaltputten; Genesis 14:3, 10).
Het OverJordaanse
Twee delen. Het land ten oosten van de Jordaan bestaat uit twee zeer verschillende gebieden:
a. het noorden: een geweldig basaltisch vulkanenland, een van de meest grootse der aarde.
Huizen van basaltsteen in Hauran.
b. het zuidelijke OostJordaanland: een vrij vlak land, van horizontaal liggende kalklagen.
De grens tussen die beide landschappen ligt ten zuiden van de Jarmoek. Naar het oosten gaat het
OverJordaanse land over in de Syrische Woestijn; de scheidslijn is ongeveer de Pelgrimsweg naar
Mekka.
Vulkanisch gebied. Het OverJordaanse plateau ten noorden van de Jarmoek is bijna geheel een
vulkanisch gebied. Onmiddellijk aan het Jordaandal verheft zich het heuvelland Dsjolan of
Gaulanitis. Het heeft goede weiden voor de kudden der nomaden. Deze “stenige Dsjolan” gaat naar
het Z. en O. over in de “vlakke Dsjolan”, welke aansluit bij de vlakte En Noekra. Dit land is bedekt
met tuf en roodbruine aarde; uit lava verweerd. Deze vlakte is van een buitengewone vrucht22
baarheid; hier is de korenschuur voor Syrië door de uitnemende tarwe. Deze landschappen liggen
in het oude Basan; zij worden naar het oosten afgesloten door de Hauran of het gebergte Zalmon,
een bergland van uitgebrande vulkanen: de veeltoppige bergen van Basan (Ps. 68:15-17). Uit de
vulkanen gijn meermalen lavastromen uitgebraakt; een geweldige lavamassa is El-Ledsja in het
noorden. Dit land, het oude Trachonitis, is een plateau met diepe spleten, welke vaak als
toevluchtsoord hebben gediend voor vervolgden.
Nog verder naar het noorden, buiten het eigenlijke Palestina, ligt de vruchtbare vlakte van
Damaskus.
Krijtland. Het land ten zuiden van de Jarmoek draagt een eentonig karakter; ‘t is een tamelijk vlak
krijtplateau en de Bijbel spreekt dan ook over “de steden van de hoogvlakte”. (Deut. 3:10). Het
plateau helt steil naar de laagte van El Ghor; van hieruit vertoont het zich als een gebergte.
Van de Jordaanmond gezien vertoont zich het oude Moab als een blauw, hoog en
ontoegankelijk bergland, met talrijke donkere kloven, waartussen de bergruggen liggen met
koepelvormige toppen. Over het geheel ligt een dichte geheimzinnige sluier, die
nieuwsgierigheid opwekt. Beklimt men dit blauwe bergland, dan vertoont het zich als een
golvende hoogvlakte, welke door verschillende heuvelrijen gerimpeld wordt en naar het
oosten zich verliest in de onbegrensde woestijn.
(A.MUSIL, Arabia Petraea)
Het gehele plateau wordt doorsneden door diepe rivierdalen van Jarmoek, tabbok en Arnon. Deze
verdelen de hoogvlakte in verschillende landschappen; het noordelijkste tussen Jarmoek en tabbok
is Gilead.
Gilead. Gilead heeft mooie bossen; de dalen hebben boomgaarden met granaatappelen, abrikozen
en olijven. Bovendien is het een voortreffelijk weideland: in de hitte des daags ziet men aan de
beken het vee staan, en in de avonden hoort men de herdersfluit bij de kerende kudde.
“Wij traden op een vochtig, groen, met heerlijke bloemen doorwerkt tapijt (in het dal van de
Jarmoek). Tot de knieën reikte het gras. En bloemsterren van de meest verschillende vormen
en kleuren staarden ons aan. Daarbij lachte de zon vriendelijk en scheerden zwaluwen door
de blauwe lucht. Deze streek had iets paradijsachtigs. De bodem was overdekt met fris
uitspruitende planten en ik dacht aan het woord van het Evangelie: “Er was veel gras in die
plaats”.
(S. KILLERMANN, Die Blumen des heiligen Landes;
aangehaald uit: F. J. BRUVEL. Bijbel en Natuur).
Perea. Tussen tabbok en Arnon is het land, dat in Nieuwtestamentische tijd het eigenlijke Perea
vormde.
Pisga. Aan de noordoostzijde van de Dode Zee is de hoogte van Pisga, welke recht tegenover
Jericho is (Deut. 34: 1) en die uitziet over de Wildernis (Num. 21:20). Van het Abarimgebergte is
de Nebo een der toppen.
Moab. En zuidelijk van de Arnon ligt het oude Moab: een hoogvlakte, die sinds oude tijden als
koren- en weideland beroemd is. De dalkloven der beken naar de Dode Zee vormen prachtige
landschappen.
Algemene karaktertrekken van het OverJordaanse land zijn:
1. Het is een goed land, vooral voor veeteelt (Numeri 32). Nog steeds zwerven de nomaden ver
naar het oosten, zoals reeds de Rubenieten door de woestijn trokken tot de Eufraat toe (1 Kron.
5:9).
2. Het ligt open naar de Syrische woestijn; nog steeds benauwen de stammen uit het oosten (Richt.
8:10) de bewoners en brandschatten de landbouwers. De stammen Israëls, die zich hier in het
schone, maar onveilige land hebben neergezet, hebben eigenlijk maar de rol vervuld van bijwoners.
4. HET KLIMAAT VAN PALESTINA
Zonnestand. In de zomer is de zonnestand zeer hoog, meer dan 80°.
23
Jeruzalem ligt op 32° noorderbreedte; hieruit volgt dat de zonnestand in de zomer kan wezen (90 32) + 231/2 = 811/2 °.
Hierdoor is het zonlicht op de zomerdag zeer fel (niets blijft verborgen voor haar gloed; Psalm 19:
7). Daarom wordt de schaduw zeer gewaardeerd.
Het felle zonlicht en de stralende hitte van de hete zomerdag maken het begrijpelijk, dat de
schaduw in de middag een gezochte rust- en schuilplaats is. De schaduw werd als beschutting
gevoeld, zo zelfs, dat de Israëliet kon spreken van “de schaduw uwer vleugelen” (Ps. 17:8); hij ziet
in de schaduw beschermende kracht (in de schaduw des Almachtigen Ps. 91:1).
Temperatuur. De gemiddelde temperatuur van Jeruzalem is 15,9° C. (in Nederland ± 10°). De
warmste maand is augustus, de koudste januari. Het spreekt vanzelf, dat de hoogte boven zee hier
grote invloed uitoefent; zo is Tiberias aan de Zee Gennésareth veel warmer, en is het Jordaandal
heet - tengevolge van de lage ligging.
Palestina is een land van tegenstellingen in het klimaat. Van Egypte met de trein komende,
maakt men eerst kennis met de woestijnzone van Berseba met typisch woestijnklimaat en
woestijnflora; daarna volgt de vruchtbare Saronvlakte in het vroegere Filistijnenland met zijn
tientallen kilometers zich uitstrekkende sinaasappeltuinen en vruchtbare korenvelden; daarna
volgt het wilde, door diepe ravijnen doorploegde bergland van Judea en tussen Jeruzalem en
Jericho de Jordaanvlakte met zijn subtropische plantengroei. En dat alles op een afstand van
enkele tientallen kilometers. Elk dier vier genoemde, scherp onderscheiden gebieden heeft
zijn eigen klimaat en eigen flora en fauna. Van Jeruzalem naar de Dode Zee is nauwelijks 25
km. En het verschil in klimaat is geweldig. Jeruzalem ligt 1200 m hoger dan het Jordaandal.
In maart is de temperatuur te Jeruzalem ongeveer als bij ons in april, en terzelfdertijd heerst
in het Jordaandal een zomerse hitte. Vele Jeruzalemmers zoeken Jericho op als winter verblijf.
(H. TH. OBBINK, Bergopwaarts, nov. 1923).
Dag en nacht. Overdag is de warmste tijd kort na twaalven. Doch dan begint in Jeruzalem de
windvaan naar het westen te wijzen: dan brengt de koelere, vochtige lucht verfrissing. ‘s Nachts
kan de temperatuur sterk dalen. Maar aan het Meer Gennésareth zijn de nachten niet koud. Het
zachte warme klimaat aldaar verklaart het openluchtleven, dat we in de Evangeliën aantreffen. De
schare overnacht buiten. (Matth. 15:32; Markus 8:2 en 3).
Over het algemeen is de lucht weinig bewolkt, wel natuurlijk tijdens de plasregens (Ezechiël 1:28);
het blauw des hemels en de reinheid der lucht roemt iedere reiziger. Het diepe prachtblauw van de
Zionshemel kent zelfs Italië niet.
Winden. De tegenstelling van zomer- en winterhalfjaar wordt bepaald door de winden. ‘s Zomers
waaien droge winden. ‘s Winters heersen westenwinden, die regen brengen. (Lukas 12:54).
Sirocco. Uit de omringende woestijnen waait, met name in het laatst van de lente, de droge sirocco
als zuiden- of oostenwind. Daarom zegt ook de Heiland: wanneer gij de zuidenwind ziet waaien, zo
zegt gij: Er zal hitte komen. (Luk. 12:55).
Regentijden. Palestina heeft een scherp begrensde regentijd tussen oktober en april. In het prille
voorjaar kan men de zg. spade regen verwachten, maar van eind april tot september kan men de
regenjas en paraplu gerust thuislaten. Van de komst van de regen hangt de welvaart van het land af.
Daarom is zo belangrijk de regen op zijn tijd. (Deut. 11:14; Jer. 5:24).
Men kan in de regentijd drie perioden onderscheiden:
de vroege regen,
de winterregen omstreeks december,
de late regen.
Tussen deze regentijden heeft men dagen met droog, zonnig weer; ze behoren tot de aangenaamste
van het Palestijnse klimaat.
Vroege regen. De vroege regen wordt met spanning verbeid na de dorre zomer. De natuur komt tot
een nieuw leven; de bodem verliest zijn dorheid; kruiden en grassen beginnen te ontspruiten, zodat
het aardrijk met een zachtgroen kleed bedekt wordt. Dan komen weer enige weken van mooi,
droog weer.
24
Winterregen. Daarna valt de winterregen, vaak in hevige buien.
De regen valt soms als vernielende slagregen: hierop doelt de gelijkenis van het huis op de
zandgrond, dat door de waterstromen werd weggeslagen (Matth. 7:27). Door de grote regenval zijn
de rivieren vol water en moeilijk over te trekken (Ps. 124:4, 5; Ps. 69:2 en 3). De regenbakken
worden in deze tijd gevuld, om in de droge zomer drinkwater te hebben. Elk huis had een cisterne
(regenbak Spr. 5:15). Als er breuken in zijn vloeit het kostelijke water heen (,Jer. 2: 13).
Late Regen. Na de winterse regen komen weer droge dagen, die gevolgd worden door de late
regen. In deze tijd rijpt het graan; daarom is de late regen zo belangrijk; blijft hij uit, dan verarmt
het koren. Daarom verstaan wij het: des konings welgevallen is als een wolk van de late regen.
(Spr. 16: 15).
Regencijfer. De totale regenval in Palestina is in één jaar over het algemeen minder dan in ons
land.
Natuurlijk valt niet overal evenveel regen. De kuststreek is door zijn lage ligging arm aan neerslag;
de meeste regen valt in het bergland van Galilea.
Een eigenaardig kenmerk van de neerslag in Kanaän is nog de grote schommeling der regencijfers.
Evenals overal in subtropische gebieden verschilt de regenval van jaar tot jaar vrij sterk; schrale
oogst, ja zelfs hongersnood kan hiervan het gevolg wezen. Dan zijn de akkerlieden
terneergeslagen, omdat er geen regen op de aarde is geweest. (Jeremia 14:4).
Zo wisselen niet alleen vochtige winters met droge zomers, doch ook regenrijke, vruchtbare jaren
met droge jaren van hongersnood af.
Sneeuw. Hoewel de neerslag in Palestina gewoonlijk in de vorm van regen voorkomt, is deze toch
ook als sneeuw en hagel bekend. In de winter en het voorjaar is Jeruzalem wel eens getuige van
sneeuwval: gemiddeld heeft de hoofdstad 3 sneeuwdagen per jaar.
Die sneeuwbuien kunnen soms vrij sterk wezen; in Hebron eens 30 cm dik; zo kan de
sneeuwmassa gevaarlijk voor de huizen worden.
Dauw. Hoe belangrijk de regen ook moge zijn, gelukkig krijgt Palestina nog andere vochtigheid in
de vorm van dauw. De grote hoeveelheid dauw stelt de boer dikwijls in staat te oogsten op
waterarme gronden. In sommige delen van de Negeb is de hoeveelheid water uit dezen hoofde
beschikbaar, groter dan de normale neerslag. Waargenomen is dat meer dan 200 mm op deze wijze
door de planten ontvangen werd, waardoor de groei van watermeloenen in de Negeb in het
regenarme jaargetijde ongehinderd voortgang kan vinden. Zeewinden brengen massa’s waterdamp
in het land; door de sterke afkoeling der nachten wordt deze damp gecondenseerd. Dan trekt in de
ochtend de nevel over het veld, die bij het rijzen der zon spoedig verdwijnt. Dat is de nachtmist of
dauw.
Menigmaal, wanneer ik op een herfstmorgen vóór zonsopgang mijn tent op een der hoogten
ten westen van Jeruzalem verlaten had en naar de Heilige Stad reed, heb ik onderweg mijn
paard tot staan gebracht, om naar een toneel van overweldigende schoonheid te zien.
Geweldige massa’s zilverwitte of opaal-(melkblauw)kleurige wolken rolden voor mijn voeten in
fantastische, eindeloos wisselende vormen. Daarboven uit staken de toppen der bergen, die
als rotsgevaarten en eilanden in een schuimende zee zich voordeden. Het toneel duurt kort;
de rijzende zon doortintelt en doorfonkelt de drijvende dampige massa, die al verder en
verder rolt, om kort daarna geheel te verdwijnen in de hitte van de zonnestralen. Op de
bodem laat ze de verkwikkende nachtmist of dauw liggen.
Met deze vluchtig voorbijgaande, elke morgen opnieuw gekomen en verdwijnende
morgenwolken, vergelijkt Hosea de oppervlakkige boetvaardigheid van Israël:
Uwe liefde is als een morgenwolk, en als de dauw (of nachtmist) die in de vroegte vergaat.
(Hosea 6:4).
(JAMES NEIL, Palestina en de Bijbel).
5. VRUCHTBAARHEID
25
Vloeiende van melk en honing. In de H. S. wordt Palestina genoemd een land vloeiende van melk
en honing (Numeri 13:27), een land van tarwe en gerst, en wijnstokken, en vijgebomen, en
granaatappelen; een land van olierijke olijfbomen en van honing (Deut. 8:8).
Deze bijbelse voorstelling wordt bevestigd door een Egyptisch verhaal van ± 1950 v. Chr.
Sinoehe, een voornaam Egyptenaar vertelt van Boven-Retenoe; dit is de Egyptische naam
voor het eigenlijke Palestina. Daar mag Sinoehe, evenals Lot, het beste gedeelte van het land
kiezen. “Het was een schone streek. Vijgen waren er en wijndruiven, meer wijn dan water.
Het was rijk aan honing en overvloeiend van olie. De bomen droegen velerlei vruchten, men
vond er tarwe en gerst en overvloed van vee . . .”
(F. M. TH. BOHL, Kanaän voor de intocht der Israëlieten,
volgens Egyptische en Babylonische bronnen).
Dalen. Ondertussen moeten we wel bedenken, dat de Bijbel niet de voorstelling geeft, alsof geheel
Palestina een vruchtbaar land is. Brede dalen en vlakten zijn voor de landbouw uitnemend
geschikt; de dalen zijn bedekt met koren (Ps. 65:14); de Bijbel noemt b.v. de tarweoogst in het dal
bij Beth-Semes (1 Sam. 6:13), de aren in het dal Refaim (Jes. 17:5), de vruchtbare vallei bij
Samaria (Jes. 28:1).
Woeste plaatsen. Daarentegen wordt ons ook gesproken van woeste plaatsen, waar in de winter
het veld begroeid is met gras en kruiden, doch in de voorzomer alles is verwelkt. (Marcus 6:32 en
39). Ook de woestijn van Juda ligt in Kanaän, waar ook dorre gronden en zoutsteppen (Ps. 107:34)
niet onbekend zijn. Die tegenstellingen, reeds in de Bijbel vermeld, zijn nog immer karakteristiek
voor de Palestijnse landschappen.
Woestijn en wildernis. Er zijn in het Nabije Oosten, in en om Palestina drie natuurlijke
landschappen: de woestijn, de steppe, het woud.
De Arabische woestijn nadert tot 20 km de stad Damascus, buigt dan om het gebergte Hauran
heen, en loopt verder ongeveer langs de pelgrimslijn naar Mekka (kaart 13a).
Dan buigt de grens van de woestijn noordwaarts en omsluit de oevers van de Dode Zee en het
Jordaandal (de woestijn van Juda is een echte woestijn). Vervolgens reikt de woestijn in het zuiden
tot bij Berseba.
Zulk een woestijn mag men zich niet voorstellen als een wildernis geheel zonder plantengroei. Zo
ziet zij er alleen uit in gebieden, waar de grond uit zouthoudende leem bestaat (de “zoute gronden”
van de Statenvertaling Psalm 107:34). Ook de steenwoestijn is nagenoeg zonder enig groen. Maar
het woestijnland, waar de bodem bestaat uit een mengsel van kalk en fijne leemdeeltjes, heeft een
plantenkleed; zelfs de in dit gebied zeldzame “zandwoestijn” met zandduinen is niet van vegetatie
verstoken. Merkwaardigerwijze ziet men in dit gebied soms boomgroepen met tamarisken en
schermaccacia’s. Zulke plekken zijn oasen.
Langs de woestijn is een strook, welke een steppenland is. De steppe is een vlakte, die door
onvoldoende neerslag niet een dicht bos kon voeden, maar wel een natuurlijke plantengroei, die
gevormd wordt door grassen, kruiden en struiken, plaatselijk ook een eenzame boom.
Het overige Palestina was eenmaal een gebied gelegen in de woudgordel; thans vooral gekenmerkt
door een drietal cultuurplanten: de olijf, de wijnstok en de vijgeboom. Dit gebied is tot cultuurland
geworden.
Het bosgebied heeft thans (behalve op de Karmel) weinig grotere boomgroepen; in plaats daarvan
ziet men de macchia (het struikgewas dat in de regel 11/2 à 2 m hoog wordt) en nog meer de garigue
(altijd groene, kleine struiken, die groepsgewijze geplekt staan en daartussen bodemflora van
kruidachtige gewassen).
De grens van de woudgordel, de steppe en de woestijn hangt samen met het verschil in regenval. Is
de neerslag geringer dan 200 mm, dan kan men naar alle waarschijnlijkheid een woestijn
verwachten, bedraagt deze 300 tot 400 mm dan is er een steppe, en als het regencijfer boven 500
mm is, zal het gebied in de woudgordel liggen.
In het Hebreeuws worden o. m. onderscheiden de “midbar” en de “araba”. De midbar is de steppe;
de plaats waar het vee wordt heengedreven. Na de regentijd is in de “woestijn” (dat is de midbar,
26
de steppe) gras voor het vee; daarom kon Eliab tot David zeggen: Onder wie hebt gij de weinige
schapen in de woestijn gelaten? (1 Sam. 17:28).
Het begrip “araba” duidt eigenlijk de echte woestijn aan; (“wildernis”).
In zijn geheel beschouwd, is het Palestina van nu een arm land vergeleken bij de oudheid. Wat zijn
hiervan de oorzaken?
Geen verandering van klimaat. Men heeft gedacht aan een klimaatverandering, met name aan
een uitdroging, mede een gevolg van het uitroeien der bossen. Nu is ongetwijfeld woud omgekapt
(Jozua 17:15 en 18), maar het bewijs, dat Palestina vroeger een dicht woudgebied zou zijn, is niet
geleverd. Wel heeft de ontwouding het wegspoelen van de teelaarde in de hand gewerkt. Daarom
streeft men nu weer naar boomaanplant. Verder is er geen reden, om een klimaatverandering
aannemelijk voor te stellen. Evenwel moet opgemerkt worden, dat sommige geleerden wel
klimaatschommeling aannemen; b.v. de Amerikaan Huntington heeft er een boek aan gewijd.
Oorzaken achteruitgang. De achteruitgang van het land moet gezocht worden in verwaarlozing.
Vervallen terrasmuren en verbrokkelde wijngaardtorens leggen een getuigenis af van de vroegere
cultuur. Een land als Palestina vereist toewijding; de velden vragen om bevloeiing; een goede oogst
is te wachten in “een bewaterde hof”. Waar het land slecht verzorgd wordt, is ook de opbrengst
gering. Bij de fellah’s is de produktie droevig door gebrek aan energie, armoede, primitieve
gereedschappen en een slechte methode van bemesting; bevloeiing kent men niet. Het centrale
probleem voor de Israëlische landbouw (en daarmee voor de vraag hoeveel immigranten kunnen
worden opgenomen), blijft de irrigatie. Een hectare bevloeid land heeft een 4 a 5 maal zo grote opbrengst als een gelijk terrein, dat niet kunstmatig werd bevloeid.
6. HET PLANTENKLEED
Palestina kent landschappen met verschillend plantenkleed. Het zeestrand heeft een andere
bloemenpracht dan het Jordaandal de plantentooi aan de Dode Zee is een andere dan op de bergen.
Bomen en struiken. De terebint of terpentijnboom is een der mooiste bomen van Palestina; hij
staat gewoonlijk op zichzelf en trekt daarom de aandacht. Vandaar dat hij bij de Kanaänieten als
heilige boom gold.
De acacia is de boom, die het “sittimhout” levert; hij groeit in warmere gebieden bijv. in de lage
vallei van de Jordaan, waar de plant de naam gaf aan de plaats Abel Sittim (Numeri 33:49).
Tamarisken met hun buigzame takken en teer groen bieden een liefelijk gezicht, vooral in de
bloeitijd, als de einden der takken met roodachtige bloemen zijn bedekt. (Gen. 21:33. Abraham
plantte een tamarisk te Berseba).
De geurende mirt in het dal geldt als zinnebeeld van schoonheid. (Jes. 41:19). De altijd groene
cipres (Hosea 14: 9) en de pijnboom zijn vertegenwoordigers van het naaldwoud.
27
Wilde Vijgeboom (Sycomore).
“De moerbeivijgen, die in menigte in de Laagte groeien” (2 Kronieken 9:27). Deze sycomore
heeft reeds dicht bij de grond takken, zodat het voor Zacheus gemakkelijk was, dat hij “klom
in een wilde vijgeboom” (Lukas 19:4).
De plataan behoort tot de mooiste bomen van Palestina (Ezech. 31:8 en platanen haalden niet bij
zijn takken).
De brem is de struik, waarvan de wortels houtskolen leveren die lang gloeien (Ps. 120:4: gloeiende
kolen van bremhout). De wortels worden in tijden van nood wel gegeten. (Job 30:4 en de wortel
van de brem dient hun tot voedsel). In Gilead groeien de struiken, die beschouwd worden als de
moederplant van de balsem van Gilead. (Gen. 37:25; Jer. 8:22).
Als in de oudheid bloeien de hennabloemen bij Engedi (Hoogl. 1:14); Israëlische pioniers telen
deze bloemen (geliefd om de geur en de geelrode kleurstof voor de nagels); met vliegtuigen brengt
men de bloemen uit Lod naar Europa.
Vruchtbomen. De olijfboom met zijn knoestige stam en grijsgroene kleur is de belangrijkste van
de bomen. De bodem van Palestina is bijzonder geschikt voor de olijfboom. Zowel de kalkachtige
grond als het basalt zijn uitnemende voedingsbodems.
28
Zeer oude olijfboom. - Foto Willem van de Pol.
Zelfs op schrale rotsachtige bodem wil de olijf groeien en verwerkelijkt de toezegging: “Olie uit
het keihard gesteente” (Deut. 32:13b).
De statige vijgeboom heeft een dicht loof, waaronder men aangenaam kan rusten. In november
wordt de boom kaal; maar in maart gaan de bladeren uitspruiten en weet men dat de zomer nabij is.
(Matth. 24:32). De wilde vijgeboom of sycomore heeft reeds dicht bij de grond takken. De
vruchten van de sycomore lijken wel wat op vijgen; zij herinneren in hun smaak aan moerbeien
Wachttoren op een wijnberg.
29
Daarom vinden wij in de Statenvertaling beurtelings de namen “wilde vijgeboom” en
“moerbeziënboom”. De peulen van de Johannesbroodboom werden als veevoeder gebruikt. (Luk.
15: 16).
De granaatappelboom met zijn donkergroen gebladerte, zijn vurig gloeiende bloesems, zijn rode
appelvormige vrucht (Hoogl. 6:7) is een vreugde voor het oog. De amandelboom heeft eerst licht
roze, daarna witte bloesems aan dor uitziende takken (Pred. 12:5). Sierlijk wiegelen de kronen der
palmen. Het best gedijt de palm in streken met meerdere warmte, zoals bij Jericho, de Palmstad
(Richt. 1:16). Tegen de hellingen, in terrassen boven elkaar, zijn wijngaarden; omgeven door een
steenmuur; zelden ontbreekt op de wijnbergen de wachttoren (Jes. 5:1 en 2).
Van de meloensoorten is vooral de grote groene watermeloen met het lichtrood vruchtvlees geliefd;
om het zaad te beschermen waken jongens of mannen in “een nachthut in het komkommerveld”
(Jes. 1:8).
Bloemen. De bloemen des velds worden in de Bijbel voorgesteld als beeld van vergankelijkheid
(Ps. 103:15,16).
“Zodra de eerste regen gevallen is, komen de eerste bloemen te voorschijn en het is vooral de
vlakte van Saron, die dan getooid wordt met zee-ui, affodillen, herfsttijlozen en straks ook
narcissen. Wanneer de lente gekomen is, is de vlakte één grote bloemenzee. Dan is het, dat
de steppe bloeit als een narcis. Daarom kan in de beurtzang van bruidegom en bruid gezegd
worden: Ik ben een narcis van Saron”.
Hooglied 2:1. (F. J. BRUYEL, Tijden en jaren).
Het gras des velds heeft een ruime betekenis: het is niet alleen gras, maar ook allerlei groene plant.
In de regentijd is de steppe met gras bedekt, maar het behoort tot de ijzeren wetten van Palestina,
dat de oostenwind de lentepracht gewelddadig beëindigt. Dat dorre gras dient om de oven aan te
maken (Matth. 6:30). Een van de spijzigingen moet nog in het voorjaar zijn geweest, omdat de
mensen zitten in het gras. (Matth. 14:19). De boer heeft hier dus de zorg om in de zomer het vee
voeder te geven, hetzij haksel (Jes. 11:7) hetzij mengvoer (Jes. 30:24).
Doornen en distelen woekeren veel. Men trachtte deze onkruiden uit te roeien door vuur. (2 Sam.
23:6, 7).
In moerassige plaatsen rijst riet en bies uit het water; naast ons gewone riet heeft Palestina ook het
harde 5 à 6 m. hoge pijlriet, dat als meetroede dienst kon doen. (Ezech. 40:3; Openb. 11:1).
7. DIEREN IN PALESTINA
Roofdieren. Van de roofdieren was de belangrijkste de leeuw, eens menigvuldig, vooral in de
pronk van de Jordaan, thans verdwenen. De panters of luipaarden kwamen vroeger zoveel voor, dat
ze ‘s nachts loerende om de steden slopen (Jer. 5:6). Nog steeds zijn er vossen, die de wijngaarden
verderven (Hoogt. 2: 15). Troepen jakhalzen zwierven rond en vroeger ook hyena’s in duistere
dalen, waar het verdwaalde schaap hun prooi wordt. De wolven der wildernissen slopen vooral in
de avond rond (Hab.1:8); bijzonder in de kloven aan de Dode Zee. De honden, die in groten getale
door de steden en dorpen doolden, hadden geen eigenaar; des nachts weerklonken de straten van
het gehuil der dieren (Ps. 59:15 en 16). De Psalmen tekenen het zo juist: de dorpen bij nacht,
zonder licht; als men ze bij toeval vindt, beginnen de honden te blaffen.
Des avonds toch komen zij terug
zij huilen als honden en lopen de stad rond.
Zij zwerven om te eten
als zij niet verzadigd zijn, dan grommen zij.
Steenbokken. Antilopesoorten zijn niet onbekend. Bij Engedi waren de rotsstenen der steenbokken
(1 Sam. 24:3); nog steeds leven deze dieren in de bergen bij de Dode Zee.
Vogels. Talrijke trekvogels brengen de winter in Palestina door of trekken verder; de ooievaar aan
de hemel kent zijn vaste tijden en een tortelduif en zwaluw nemen de tijd van hun aankomst in acht
(Jer. 8:7). De koekoek hoort men vooral in het voorjaar evenals de bulbul (een lijster). Van de
hoenderachtige vogels moet genoemd worden de patrijs of het veldhoen, een andere soort dan de
30
onze. Wilde eenden en duiven bevolkten in groten getale het Jordaandal. Grote troepen kwartels
strijken over de velden der vlakte. Van de roofvogels ziet men vooral adelaars, gieren en valken in
de wildernissen aan de Dode Zee.
Insekten. Veelsoortig zijn ook de slangen; bijzonder groot het aantal soorten hagedissen.
Overvloedig zijn de insekten: onder bijna iedere steen zijn schorpioenen; vliegen kunnen
gedurende het hete jaargetijde lastig zijn. Een grote plaag zijn vooral de sprinkhanen (Joël 1:4).
Nog gebruiken de bedoeïenen de sprinkhanen; ze worden geroosterd, gestampt en daarna met wat
zout gegeten. Van de wilde bijen verzamelde men de honing uit de rotssteen. De Palestijnse soort
is feller dan de onze (Deut. 1:44; Ps. 118: 12).
Gedeelte van de Madabakaart (de oudste kaart van Palestina uit de 6e eeuw). Men ziet de
vissen zwemmen in de Jordaan. Over de rivier voert een brug. In de oostelijke dalvlakte is
een hert, dat achtervolgd wordt door een leeuw.
Huisdieren. De meeste betekenis hebben natuurlijk de huisdieren. Het eigenlijk inheemse rund is
het Arabische rund. De melkproduktie is gering; deze varieert van 400-700 liter per jaar (terwijl de
gemiddelde opbrengst per melkkoe per jaar in kg in Nederland 3850 is). Het rundvee in Israël staat
op hoog peil, veel van het uitmuntende Friese stamboekvee is uit ons land naar Israël
getransporteerd. Zeer aanzienlijk is nog de schapenteelt, in ‘t Oost-Jordaanland. Het nuttigste dier
voor de fellah is het vetstaartschaap; het tranig vlees is het voornaamste vleesvoedsel.
In het oude Israël waren geiten nuttig door de melk, het vlees, de huid voor de lederen zakken en
het haar (waarvan de tenten werden gemaakt). Maar een groot bezwaar is, dat de dieren de takken
en de spruiten van jonge bomen vreten; daardoor zijn de geiten oorzaak geworden van ontbossing en als gevolg hiervan kale hellingen, doordat de teelaarde dan niet meer bijeengehouden wordt
door boomwortels, maar door de regen wegspoelt. In de Staat Israël zijn haast geen geiten. Vóór
1948, het jaar van de stichting van de Staat, werden praktisch geen geiten door Joodse boeren
gehouden, maar wel 70 kudden met in totaal 18000 schapen. Daarentegen hadden de Arabieren
500.000 schapen en geiten. Thans bezitten de Israeli’s meer dan 50.000 schapen, terwijl Arabieren
slechts 16.000 schapen en een zeer gering aantal geiten houden, aangezien de meeste kudden sinds
de onafhankelijkheidsoorlog over de grenzen zijn gebracht.
Het eigenlijke rijdier is de ezel; de oosterse ezel is groter en levendiger dan de onze.
Visserij. Merkwaardig is het, dat de visserij vroeger veel meer betekende. Zelfs heette te Jeruzalem
een der poorten de Vispoort (2 Kron. 33:14, Neh. 3:3), waarschijnlijk, omdat in de nabijheid een
vismarkt werd gehouden. Uit Neh. 13:16 blijkt, dat Tyrische kooplieden hun vis te Jeruzalem aan
de markt brengen.
8. BEWONERS VAN HET LAND, VOOR DE ISRAËLIETEN KWAMEN
Refaïeten. Opgravingen in Palestina brachten een groot aantal vondsten uit de prehistorie (= de
tijd, voordat er geschreven berichten zijn; men leer, de prehistorie kennen uit de overblijfselen van
de mens zelf, bijv. schedels, of uit gebruikte voorwerpen, bijv. stenen bijlen). Zo heeft men de
“Karmelmens” gevonden met vuurstenen gereedschappen, in een prehistorische grot van het
Karmelgebergte. Men noemt die tijd het “Grottentijdperk” van Palestina. Voor de bijbelse
31
geschiedenis is van betekenis, dat er ook vondsten gedaan zijn uit de jongere steentijd. De
bevolking bouwde toen dolmens (grafkamers uit stenen opgebouwd); die oudste bevolking had
stenen werktuigen. De plaatsen, waar men deze overblijfselen uit de steentijd vindt, zijn het
Oost-Jordaanland en de streek bij Jeruzalem, dus juist de streken waar het volk der Refaïeten heeft
gewoond (Gen. 14:5; Deut. 2:11: 3:11; Joz. 12:4).
Hoe men zich Filistijnse krijgslieden moet voorstellen. Typisch zijn de hoofdbedekking, het
harnas, het zwaard en het schild met versiering.
Van deze Refaïeten noemt de Bijbel de Avvieten in het latere Filistijnenland; de Horieten in ‘t
gebergte Seïr; de Zamzummieten of Zuzieten bij de tabbok; de Emieten in het latere Moab.
Kanaänie en Amorieten. Na deze Refaïeten zijn stammen binnengedrongen, waarvan de
belangrijkste zijn de Kanaänieten en de Amorieten. De Kanaänieten hebben de naam aan het land
gegeven (Kanaän); zij vestigden zich vooral in de kustvlakte en in het Jordaandal (Numeri 13 . 29)
terwijl de Amorieten woonden op het gebergte.
De Bijbel is gewoon zeven volkeren op te noemen, wanneer hij spreekt van de Voor-Israëlitische
bewoners van Kanaän, namelijk: Kanaänieten, Hetieten, Amorieten, Ferezieten, Girgasieten,
Hevieten en Jebusieten.
De Hetieten waren omstreeks 2000 v. Chr. over een groot deel van Voor-Azië verbreid; zuidwaarts
tot in Judea, waar zij te Hebron woonden in de dagen van Abraham (Gen. 23). - Het Rijk der Hetieten behoorde in de tijd tussen 1500 en 1200 tot de grote mogendheden van Voor-Azië. De
hoofdstad, Chattusas, is door de beroemde Hugo Winckler ontdekt in het dorp Boghaz-Keui
(Klein-Azië). Dit Hetitische rijk is overvleugeld door het Assyrische en heeft ± 1100 als grote
mogendheid afgedaan. Maar toch bestonden tijdens Salomo nog Hetitische vorstendommen in
Noord-Syrië (1 Kon. 10:29), ook nog in de dagen van Eliza (2 Kon. 7:6).
In het kustgebied woonden noordelijk de Feniciërs; in het zuiden de Filistijnen. Deze zijn
afkomstig van Kaftor (Amos 9:7) vermoedelijk het eiland Kreta. Als volk zijn zij nà de Israëlieten
gekomen, doch de eerste Filistijnse immigranten woonden er reeds in de dagen van Izaäk (Gen.
26:l).
32
Oost-Jordaanland. In het OostJordaanland vonden de Israëlieten, behalve de reeds genoemde
Amorieten, de Moabieten in het Z. en de Ammonieten verder naar het noorden. Dit waren
Semieten, afstammelingen van Lot.
Niet al deze volkeren werden door de Israëlieten verdreven of uitgeroeid. Zo bleven er de vijf
Filistijnse stadstaten Ekron, Gath, Asdod, Askelon en Gaza. De Jebusieten woonden nog lang in
Jeruzalem. Ook vele steden, vooral die aan de grote handelswegen, werden pas later Israëlitisch:
Akko, Dor, jibleam, Megiddo, Thaänach, Beth-Sean e. a.
9. IN JUDEA
Jeruzalem in de geschiedenis. Jeruzalem is de heilige stad (Matth. 27:53). Het is de stad Gods op
de berg Zijner heiligheid. (Psalm 48:2).
De grootheid van de stad is niet te verklaren uit haar aardrijkskundige ligging. Het bijzondere
van Jeruzalem ligt in Gods besluit: Daar zal Mijn Naam zijn. (1 Kon. 8:29).
(H. VINCENT. Jerusalem. Recherches de Topographie, d’Archeologie et d’Histoire).
Ligging. De stad ligt in het midden van liet belangrijkste deel van het land, aan de verkeersweg,
die van ‘t N. naar ‘t Z. over de kam van het gebergte van Jizreël naar Hebron liep. En toch ook
weer lag de stad afgesloten. Slechts in ‘t N. hangt ze samen met het bergland van Benjamin; als een
landtong steekt de stad tussen de omringende dalen vooruit. Het dal van de Kedron, begrenst de
stad in ‘t O., terwijl het Z. en het W. door het dal van Hinnom worden ingesloten.
Heuvels. Het heuvelcomplex van Jeruzalem werd vroeger verdeeld door het dal Tyropeon (=
Mestdal of Kaasmakersdal, tegenwoordig noemt men het Stadsdal). Dit Stadsdal is thans met aarde
en puin gevuld. Ten westen van dit dal lag de Bovenstad in het zuiden, en ten noorden daarvan de
heuvel, waarop de kerk van het Heilige Graf staat. Ten oosten daarvan verheffen zich de heuvels
Ofel, Moria (de Tempelberg) en Bezetha.
Ouderdom. Jeruzalem is een zeer oude stad. In de dagen van Abraham was ze reeds bekend onder
de naam van Salem.
Oudheidkundig onderzoek deed zien, dat hier in Jeruzalem reeds in de prehistorische tijd een
nederzetting was. Buitendien is de ouderdom ook gebleken uit Egyptische en Assyrische bronnen.
Jeruzalem wordt reeds als Urusalim vermeld in de El-Amarnabrieven. Nog oudere vermelding dan
in deze El-Amarnabrieven vindt men in een Babylonische lijst van goden, die op bepaalde plaatsen
vereerd werden; in deze oude lijst is reeds sprake van Uru-Silim-ma, dat als middelpunt van het
“Westland” met roem vermeld wordt. Hierdoor hebben we een bericht over Jeruzalem uit het 3de
millennium vóór Christus.
Vermoedelijk is het eerst bebouwd de zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus Ofel. Hier was
de stad Davids.
Stad Davids. Op Ofel werden bij de opgravingen overblijfselen van de veste der Jebusieten
opgegraven; hier was dus de vesting Jebus. Deze vesting is door David veroverd, toen genoemd
“burg Zion” en “stad Davids”.
Door al deze opgravingen is men versterkt in de gedachte, dat dus het oudste Jeruzalem lag op de
oostelijke heuvel, bij de bron Gihon. Nu is er een traditie, dat de Bovenstad in het westen de stad
Davids zou wezen. Evenwel is deze traditie noch oud, noch eenparig.
Voordelen Oostheuvel. Vóór de onderstelling, dat Ofel inderdaad de oude stad is, pleiten de
volgende omstandigheden:
1. De helling van die heuvel is steil, zodat een vesting gemakkelijk verdedigd kon worden (2 Sam.
5:6).
2. Bij de opgravingen is gebleken, hoe klein de Palestijnse steden waren (Megiddo bijv. 5 ha). De
westelijke heuvel is eigenlijk te groot voor een oude stad; daarvoor komt Ofel beter in aanmerking.
3. Dichtbij de oostelijke heuvel is de enige bron, die in een wijde omtrek het gehele jaar water
geeft: de Gihon. Deze bron is van grote betekenis voor de oude stad Jeruzalem geweest. Het was
33
echter nodig, dat men ook tijdens een beleg de beschikking had over het water. Er was reeds in de
dagen der Jebusieten een waterschacht. (2 Sam. 5:8). Evenwel heeft Hiskia hier de eigenlijke
tunnel laten graven (2 Kon. 20:20; 2 Kron. 32:30) van de bron naar de vijver Siloah (“het badwater
Siloam”).
Zion. De naam Zion werd het eerst gegeven aan de zuidelijke top van de oostelijke heuvel, dus aan
Ofel. (2 Sam. 5:7).
Later werd Moria, de tempelberg (2 Kronieken 3:1) Zion genoemd, de heilige berg, waar de Here
zijn woning had. (Psalm 76:3).
De berg Moria is een vlakke rots, een tafelberg. En op dat bergplein ligt de hoost merkwaardige
“heilige rots”.
De Heilige rots in de Rotskoepel.
Op het bergplein van de tempelberg (Zion of Moria) verheft zich de rots; de plattegrond lijkt
iets op het grootzeil van een Nederlands binnenschip (17 m lang, 13 m breed, 1,77 m hoog).
In de tempel van Salomo was hierop het brandofferaltaar. De Arabieren bouwden hieromheen
en hierboven de prachtige Rotskoepel.
34
Jeruzalem, zoals het was in de Nieuwtestamentische tijd, gezien uit het westen. 1 =
Tempelplein; 2 = Olijfberg; 3 = Golgotha, dichtbij de stad (Joh. 19:20) buiten de poort (Hebr.
13:12).
Tweede gedeelte. Salomo vergrootte en verfraaide de stad. Hij bouwde op Moria (ten noorden van
Ofel) zijn paleis en de tempel; hierdoor werd de stad het godsdienstig middelpunt. Bovendien
begon in zijn tijd ook de uitbreiding naar het westen.
Op de tempelberg bevond zich nog in Davids dagen een dorsvloer. (2 Sam. 24:18 v.v.). Deze
tempelberg was dus in Abrahams tijd nog eenzaam en verlaten. Hierdoor wordt het begrijpelijk, dat
Abraham offerend op de berg Moria (dit is de tempelberg volgens 2 Kron. 3:1), in een onbewoonde
streek is, terwijl Jeruzalem reeds toen een stad van betekenis was. (Genesis 14:18).
De uitbreiding in het noorden is de Nieuwe stad (Zefanja 1: 10). Deze “Nieuwe stad” werd reeds in
de dagen der eerste Koningen door een tweede ringmuur omgeven.
Geschiedenis. Niet steeds ging de stad vooruit. Menige vijandelijke macht kwam bij haar poorten,
tot eindelijk Nebukadnezar de stad tot een puinhoop maakte (586 v. C.).
35
Het Tempelplein van ,Jeruzalem met de kathedraal van de Rots (ten onrechte Omar Moskee
genoemd). - Foto Willem van de Poll.
Vooral onder Nehemia werden de muren van de stad hersteld. Ook na die tijd leed de stad
meermalen veel. Pas door Herodes Agrippa I werd met de bouw van een derde ringmuur aan de
noordzijde begonnen. Bezetha werd daardoor bij de stad getrokken. Nadat Herodes nog veel voor
de verfraaiing der stad had gedaan, werd zij in het jaar 70 na C. door de Romeinen veroverd en
geslecht. Een halve eeuw later stichtte keizer Hadrianus (117-1311 op dezelfde plaats een heidense
stad Aelia Capitolina. De muren daarvan hadden praktisch hetzelfde verloop als de tegenwoordige
muren. Keizer Constantijn de Grote bouwde de Graf- en de Opstandingskerk, zijn moeder Helena
op de Olijfberg een Hemelvaartskerk (in de 4e eeuw).
In 637 veroverde Kalif Omar de stad, door Mohammed aangewezen als een der heiligste; vandaar
de naam El-Koeds = het heiligdom. Dit is nog haar tegenwoordige Arabische naam.
De opvolger van Kalif Omar, Abd-El Malik, heeft over “de rots” gebouwd de beroemde
Rotskoepel. Om de rots heen een achthoekige dom, gekroond door een zeer elegante koepel.
Marmer, faiencewerk en goud werden aan dit gebouw niet gespaard. Vrome pelgrims hielden het
zelfs voor de Tempel van Salomo!
Toen de Kruisvaarders in 1099 Jeruzalem veroverden, werd op de rots een altaar gebouwd en het
kruis verving de halve maan.
Maar reeds in 1187 trok Sultan Saladijn de stad binnen en het oude tempelplein kwam onder de
heerschappij van de volgelingen van de Profeet.
Het Tempelplein werd de “Haram-esj-Sjerif”: het Verheven Heiligdom voor de mohammedanen.
Tot op de huidige dag.
Het tegenwoordige Jeruzalem. In 1517 kwam de Heilige Stad in de macht der Turken, die pas in
de eerste Wereldoorlog Jeruzalem verlieten, om plaats te maken voor de Engelsen. Thans is de
oude Heilige Stad binnen de muren onder de heerschappij van Jordanië; het zuidelijk gedeelte van
de westelijke heuvel buiten de stadsmuur, behoort aan Israël.
36
De Joden noemen deze heuvel Har Tsion (berg Zion) en de later aangebouwde wijken het “nieuwe
Jeruzalem”. Ten N. van de stad is de “Mandelbaumgate”; daardoor kunnen toeristen uit Jordanië in
Israël gaan.
De tegenwoordige stadsmuur dateert uit de tijd van sultan Soliman, die in de jaren 1526-1539 deze
liet bouwen. Bekende Gouden poorten zijn: in het oosten de zg. Stefanuspoort
Poort. (herinnering aan Hand. 7:58) en de meest beroemde, de Gouden Poort.
Deze poort is dichtgemetseld; de Arabieren hebben deze volkomen toegesloten uit bijgelovige
vrees, dat anders op een vrijdag een christelijk veroveraar de stad door deze poort zal
binnentrekken. De naam Gouden Poort berust op een vergissing. Want de “Schone Poort des
tempels” (Hand. 3:2) welke met deze poort verwisseld wordt, was hier niet, maar bij het Voorhof
der Vrouwen in de Tempel van Herodes. Buitendien, de tempelpoort in Hand. 3:2 wordt genoemd
de hooraja of schone; dit is in de Latijnse vertaling geworden aurea of gouden.
Jaffapoort. Aan de westzijde is de Jaffapoort; thans is deze poort afgesloten: ja, de poort is
dichtgemetseld. Vlak daarbij is de zg. Davidstoren.
Een traditie (welke niet ouder is dan de Middeleeuwen) verbindt dit kasteel aan de naam van
David. Het gebouw is evenwel een overschot van het beroemde paleis van Herodes. Volgens de
bekende Joodse geschiedschrijver Flavius Josephus was de Herodesburcht aan de noordzijde
beschermd door drie grote torens: Mariamne, Fasaël en Hippicus. Eén is ervan over (vermoedelijk
Hippicus).
Sommigen menen, dat in deze burcht tijdens de Hoge Feesten de residentie der Romeinse
stadhouders was; de “Lijdensweg” zou dan van hier lopen naar Golgotha.
37
De traditie wijkt hiervan af; volgens haar is het Rechthuis geweest in de Burcht Antonia: daar
begint dan de Via Dolorosa.
Aan de noordzijde is de grootste poort de Damaskuspoort.
Heilige Stad. Jeruzalem is de heilige stad voor de drie monotheistische godsdiensten. De
mohammedanen hebben in El Koeds (de heilige) het Haram-esj-Sjerif, een van de meest heilige
plaatsen. De Jood ziet Jeruzalem als de stad van de roemrijke geschiedenis. Voor de christenen is
Jeruzalem de stad van de Heiland, de stad van Zijn lijden en Zijn tranen. De heilige plaats in de
stad is vooral de Kerk van het Heilige Graf en Golgotha en S. Pieter in Gallicantu waar de opgravingen het paleis van Kajafas hebben gevonden; (Matth. 26:57) en buiten Jeruzalem
Gethsémané en de Olijfberg.
Olijfberg. Rondom de stad vinden we: aan de oostzijde de Olijfberg, 804 m. Van deze berg heeft
men het mooiste gezicht op de stad en tegelijk een verrassende blik op de omtrek. Men ziet naar
het z.o. de Dode Zee. Aan de voet van de Olijfberg ligt de hof Gethsémané. De zuidelijkste heuvel
draagt nog afzonderlijk de naam van Berg der Ergernis, een herinnering aan de goden van
Salomo’s vrouwen. Bij de fontein Rogel komen het Kidron-dal en Dal van de zoon van Hinnom
samen. Uit het dal des zoons van Hinnom rijst de Berg des bozen raads op, zo genoemd, omdat
Kajafas daar in een landhuis de raad tot de dood van Jezus zou hebben gegeven.
Aan de oostzijde van de Olijfberg lag Bethanië.
Steden in Judea
Bethlehem. Aan de weg naar het zuiden ligt Bethlehem, d. i. Broodhuis.
In de El-Amarnabrieven heet de stad Beth-Lachama. “Hieruit blijkt, en dat is interessant, dat
de naam Bethlehem oorspronkelijk niet betekent: broodhuis, maar: huis, dat is tempel van de
godin Lachama. Bethlehem, eerst dus de stad van een heidense tempel, toen de stad van
David en zijn helden, en eindelijk de stad der kribbe, voorwaar een opgang, waarop geen
tweede stad in de ganse wereld kan bogen”. (Prof. Dr. JOH. DE GROOT).
Vaak vinden we de naam Bethlehem-Juda, ter onderscheiding van een ander Bethlehem, dat in
Galilea lag. Ook komt de toevoeging Efratha, de Vruchtbare, voor. De inwoners zijn meest
christenen, die van landbouw, veeteelt en nijverheid leven. Het ligt nl. in een vruchtbaar plekje van
het anders dorre gebergte van Juda. De Basiliek der Geboorte is een van de oudste kerken; hier
wijst men de grot, waar Jezus geboren werd.
Hebron. Hebron is gebouwd zeven jaar voor Zoan in Egypte (volgens Numeri 13:22) dat is in
1697 voor Christus. Aan de overzijde van het dal lag het nog oudere Kirjath Arba, bekend uit de
geschiedenis van Abraham. Hebron ligt aan de helling van een dal, waar amandelen en abrikozen
en de mooiste en grootste druiven van het gehele land in menigte groeien. Hier kan men de moskee
bezoeken, gebouwd boven de spelonk van Machpela.
In het zuiden van Juda. Maon, aan de rand der woestijn van Juda. Hier woonde de rijke Nabal.
Zif, bekend uit de geschiedenis van David. Tekoa, het vaderland van de profeet Amos. Adullam en
Kehila zijn ook in de geschiedenis van Davids omzwervingen bekend geworden. Kirjath-Sefer
(“boekenstad”) waarvan de ligging door opgravingen zeker is. Axeka in het Terebintendal.
Verder naar het Z. liggen nog: Berseba, put van de eed (Gen. 26:23 v.) of put van de zeven (Gen.
21:30). Deze stad werd beschouwd als de zuidelijke grens (“van Dan tot Berseba toe”). Gerar, waar
Abraham en Izaäk heen trokken in tijden van honger (Gen. 26:1); bij de opgravingen vond men
graansilo’s; Gerar was het middelpunt van de korenhandel in Zuid-Palestina. Aan de Dode Zee in
het zuidwesten de tafelvormige berg Masada; hier was de laatste, verschrikkelijke strijd tussen de
Joden en de Romeinen in het jaar 70; Engédi, een oase; de wijngaarden van Engédi worden in het
Hooglied genoemd.
Oostwaarts van Jeruzalem. Jericho, de Palmstad. 250 m onder zeeniveau, met haar tropisch
klimaat; in een heerlijke, vruchtbare omgeving.
38
Er wordt zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament van Jericho gesproken.
Maar dan wordt niet dezelfde stad bedoeld. En in de Jordaanvallei zijn twee ruïneheuvels, op
de plaats, waar beide steden gelegen hebben. Daarnaast is er nog een modern Jericho
ontstaan. Zodoende zijn er drie Jericho’s aan te wijzen - en in zekere zin tegenwoordig zelfs
vier.
Het oudste Jericho is de stad, waarvan de muren gevallen zijn onder het bazuingeschal, in het
gezicht van de Ark Gods. Deze stad was omgeven door een weelderige oase van wuivende
tarwevelden en sierlijke dadelpalmen. Daardoor kreeg de stad de naam Palmstad (Richt.
1:16; 3:13; 2 Kron. 28:15). Deze oude stad is geworden tot een puinheuvel, Tell es-Sultan en
bij de opgravingen hebben de geleerden Sellin en Garstang stadsmuren gevonden.
Men vond de resten van een wijdere buitenmuur, die om de voet van de heuvel liep, en
daarbinnen een dubbele muur. Die binnenste muur werd beschouwd als de muur uit de dagen
van Jozua, en Garstang
Reconstructie van Jericho naar Garstang.
maakte een reconstructie, hoe Jericho er toen uitzag. Maar de dame, die in de laatste jaren de
opgravingen leidt (Kathleen Kenyon) zei: wat men vroeger had aangezien als de muren in
Jozua’s dagen, is uit vroegere tijd. Nu is er over de ouderdom van stadsomwallingen wel eens
meningsverschil geweest. Maar gesteld, dat de stadsmuren uit Jozua’s tijd onvindbaar zijn?
Dan kan men misschien een verklaring vinden in het feit, dat na de val van Jericho de stad
eeuwenlang verlaten was en de slopende krachten van weer en wind wegvaagden wat
overgebleven was. Misschien is het ook mogelijk, dat de ban zó intensief is geweest, dat van
de oude stad niets bleef.
Het Jericho uit de dagen van het Nieuwe Testament heeft men gevonden in de Tulul Abu el
Alayig “heuvels van de vader der braamstruiken”. Tulul is het meervoud van Tell, en Tell is
ruïneheuvel. Er zijn namelijk twee tells, een ten noorden, en een ten zuiden van de Wadi
el-Kelt.
Dit Nieuwtestamentische Jericho, dat zijn pracht dankte aan de bouwlust van Herodes, ligt ten
zuidwesten van het Oudtestamentische Jericho.
Het moderne Jericho is het dorp, dat de Arabische naam Er-Riha draagt; het ligt ten oosten
van het Nieuwtestamentische Jericho, meer naar de Jordaan toe. Het is een dorp van kleine
witte huisjes, die verscholen liggen onder het weelderige groen van bananen, dadelpalmen en
sinaasappelbomen. Het profiteert van het verblijf der Amerikanen, die de opgravingen van
Jericho leiden en van de zoutziederij van de Potash Company aan de noordzijde van de Dode
Zee.
Dit zijn dan de drie Jericho’s. Eigenlijk zou men nog van een vierde, een ultramodern Jericho
kunnen spreken. Het is het kamp van de refugiés, van de Arabische vluchtelingen. Hier
verblijven Arabieren, die uit de Staat Israël zijn weggevlucht. Zij krijgen steun uit het
buitenland, hoofdzakelijk uit Amerika.
Jericho was in de Nieuwtestamentische tijd een lustoord met koninklijke gebouwen, een
villastad, een sprookjestuin van boomgaarden en bloemhoven, met lange lommerrijke lanen.
“Wie, zoals de Here Jezus, uit het noorden kwam, passeerde eerst de plaats van het oude
Jericho, in welks nabijheid toen een aantal woningen stonden, die een soort voorstad vormden
van het Herodiaanse Jericho. Als men deze voorstad verliet, kwam men na een half uur gaans
39
bij dat Nieuwtestamentische Jericho. Daar vond nu de genezing plaats van Bartimeus; een
gebeurtenis, die in de drie synoptische evangeliën wordt verhaald, maar met interessante verschillen (Matth. 20:29-34; Marc. 10:46-52; Luk. 18:35-43).
Volgens Mattheus en Marcus vond de genezing plaats toen de Heiland Jericho verliet; volgens
Lukas toen Hij de stad naderde. “De beste oplossing hiervoor is die, welke rekening houdt met
het
dubbele Jericho, het oude en het Herodiaanse. Voor een reiziger, die zich bevond op de weg
tussen het ene en het andere, kon men even goed zeggen, dat hij Jericho (het oude) verlaten
had, als dat hij Jericho (het Herodiaanse) naderde”.
(RICCIOTTI).
Gilgal lag dichter bij de Jordaan, ‘t is bekend uit de geschiedenis van Jozua.
Ten noorden van Jeruzalem. Aan de wegen, die van Jeruzalem noordwaarts gaan, liggen:
Anathoth, de vaderstad van Jeremia (Jer. 1:1). Gibea, de stad op een heuvel in de stam van Benjamin (“Gibea Benjamins” 1 Sam. 13:2) de stad van Saul (“Gibea Sauls” 1 Sam. 11:4) met
heiligdom (vandaar de naam “Gibea Gods” 1 Sam. 10:5).
Op 5 km ten noorden van Jeruzalem ligt de Tell el-Foel (= bonenheuvel). Hier zijn door de
Amerikaanse geleerde Albright opgra vingen verricht; hij onderzocht de sterkte op de top van de
heuvel.
Hoe men zich het oude Mizpa voorstelt - naar het beeld, dat men uit opgravingen kreeg.
Deze bleek ± 1200 v. Chr. gebouwd te zijn en niet lang daarna verwoest (Richt. 20:37-40). Daarna
is op de plaats een ruimere en versterkte woonplaats ingericht: de residentie van Saul (1 Sam.
19:9).
“De tegenwoordige archeoloog leest in de verwoeste puinhopen als in een boek, en het was
reeds bij deze eerste opgraving van een oud-Israëlitisch gebouw volgens de tegenwoordige
methode opmerkelijk, hoe voortreffelijk de bijbelse en archeologische gegevens elkaar
aanvullen en elkaar wederzijds bevestigen”. (F. M. TH. BOHL, Palestina).
Rama, Geba, Michmas, bij de nauwe bergkloof, waar de Filistijnen zich legerden in de strijd met
Saul en jonathan (1 Sam. 14:1-10).
Mizpa. Mizpa betekent wachttoren. Er zijn verschillende plaatsen, die deze naam dragen. Een van
de meest bekende was Mizpa in Benjamin, waar het volk meer dan eens samenkwam (“tot den
Here te Mizpa”. Richt. 20:1). Bij de opgravingen van de heuvel Tell-enNaçbe vond de
Amerikaanse geleerde o. m. twee oren van oude kruiken met het opschrift m s p; dit is een van de
redenen waarom hij deze plek aanziet voor het oude Mizpa; ook vond hij een zegel met de naam
Jaäzanja, vermoedelijk hij, die te Mizpa heeft gewoond (2 Kon. 25:23).
Emmaus. De Paters Vincent en Abel van de École Biblique hebben opgravingen verricht te Amwas
en zien hier het bijbelse Emmaus. Evenwel wijzen de Franciscanen die plaats in El Koebebe.
Beëroth, stad in Benjamin (2 Sam. 4:3).
Ai, werd aangewezen in Et-Tell “een grote ruïneheuvel waarop de naam van Jozua 8:28
ruïneheuvel voor eeuwig zeer goed past” (Joh. de Groot). Er is echter reden om te twijfelen of
Et-Tell = Ai.
40
Bethel, al bekend uit de geschiedenis van Jakob (Gen. 28:19); later werd het onder Jerobeam de
plaats van de kalverendienst. (1 Kon. 12:29).
Meer naar het noordwesten: Rama = Ramathaim; in het N. Test. Arimathea genoemd.
Aan de wegen van Jeruzalem naar het noordwesten:
Gibeon, tijdens de intocht der Israëlieten hoofd van een stedenbond (Jozua 9:17); later ging Salomo
“naar Gibeon om aldaar te offeren, omdat dit de voornaamste hoogte was”. (1 Kon. 3:4); daar stond
een tijd de tabernakel (2 Kron. 1:3).
Gibeon is ontdekt door opgravingen in het Arabische dorp El-Jib, 101 km ten n. van Jeruzalem.
Men vond daar o.m. een grote vijver (“zij ontmoetten elkander bij de vijver van Gibeon 2 Sam. 2:
13). Uit inscripties op handvatten van kruiken weet men met zekerheid, dat in dit dorp inderdaad
het oude Gibeon gevonden is.
In de nabijheid:
Nob, bij Jeruzalem (Jesaja 10:32).
Beth-Horon, in een steile bergpas, bekend uit veldslagen (Jozua 10:10).
Meer naar het westen: Kirjath-Jearim, ten W. van Jeruzalem.
Plaatsen in de kustvlakte. In de vlakte Saron moeten worden genoemd: Joppe, in het O.T. Jafo,
“de Schone”. Uit de zee heeft men een prachtig gezicht op stad en land. De omgeving is zeer
vruchtbaar en levert vooral sinaasappelen. In de nabijheid van Jaffa de écht Joodse stad Tell Aviv
(bijna 400.000 inw.) met een opgewekt leven.
Caesarea is een ruïne. In de tijd der Romeinen gebouwd, werd het als de zetel der Romeinse
stadhouders een der belangrijkste
In Tell ed Doewer zijn beschreven potscherven gevonden, die bekend zijn als de “brieven van
Lachis”. Het schrift is met inkt geschreven (de inkt is volgens het scheikundig onderzoek
samengesteld uit een extract van galnoten en roet). De afbeelding geeft een brief aan de
vestingcommandant van Lachis uit het jaar 588 (kort voor de inneming van Jeruzalem). De
brief is kruiperig. “Aan mijn heer Jaoesj. Moge Jahwe aan mijn heer goede berichten doen
horen, juist nu, juist nu. Wat is uw knecht die een hond is, dat mijn heer aan zijn knecht
denkt? Moge Jahwe degenen ten verderve voeren, die op iets ingaan, waarvan gij niet weet”.
steden van Palestina. Van de oude schoonheid zijn slechts ruines overgebleven. Dor, een van de
oudste steden, ligt nog iets verder ten N.; het was een nederzetting van de Feniciërs, die er de
purperslak verzamelden. Antipatris wordt genoemd in de geschiedenis van Paulus.
41
Lydda (Lod), bekend als de plaats, waar Petrus Aeneas gezond maakte, ligt op de grens van vlakte
en bergland; thans een kruispunt van spoorwegen en de luchthaven van de “El Al” (“omhoog”), de
Israëlische luchtvaartmaatschappij. Ook het in die geschiedenis genoemde Sarona ligt in die buurt,
dicht bij Joppe. Gezer - de stad, die pas onder Salomo aan Israël kwam. (1 Kon. 9:16). De
geschiedenis der stad kent men uit de belangrijkste opgravingen van een Engelse expeditie. Lachis
eens het hoofdkwartier van Sanherib (2 Kon. 18:17).
Filistijnse steden. 1. Gaza “de sterke”, de belangrijkste stad der steden. Filistijnen; de stad
ontleende haar betekenis vooral aan de omstandigheid, dat het aan de oude handelsweg van Egypte
naar Syrië lag. Thans heeft het de naam gegeven aan de Gaza-strip, het zuidelijke deel van de
Sjefeela, dat door Egypte is bezet.
2. Askelon, aan de zee (Jeremia 47: 7). Herodes de Grote, die er geboren werd, verfraaide de stad
met vele bouwwerken. Herhaaldelijk is ze in de loop der geschiedenis ingenomen en verwoest. De
ruïne deels door duinzand bedekt, deels weer ontbloot, is groots.
3. Gath aan de spoorweg Lydda-Berseba.
4. Asdod. De naam leeft voort in het Arabische dorp Esdoed. Hier werd Dagon vereerd. In deze
stad, ook wel Azote genoemd, predikte Filippus het Evangelie.
5. Ekron. Als de zetel van Baäl-Zebub is het in de geschiedenis van Elia welbekend.
10. IN SAMARIA
De voornaamste plaatsen zijn:
Samaria, de stad, door koning Omri op de mooie, 100 m hoge heuvel van Sémer gebouwd. In de
bloeitijd van Israël was het een stad van luxe (Amos 3:9 v.v.) en pracht. Herodes, die Samaria van
Augustus als geschenk ontving, heeft de stad verfraaid; hij noemde de stad ter ere van keizer
Augustus (wiens naam in ‘t Grieks Sebastos luidde), Sebaste (thans Sebastije).
In 1908-1910 heeft een Amerikaanse expeditie opgravingen gedaan; in de Israëlitische
laagvan de stad meent men gevonden te hebben het paleis van Achab, het “ivoren huis” (1
Kon. 22:39). Onder een der kamers werd in een rotskelder gevonden een verzameling van
ongeveer 75 fragmenten vaatwerk met Hebreeuwse opschriften, die wat hun vorm betreft,
doen denken aan de lettertekens van de Siloah-inscriptie. Zij zijn geschreven met zwarte inkt
met behulp van een schrijfstift en handelen over de levering van olie en wijn. Waarschijnlijk
zijn het een soort geleibrieven, die de wijn- en oliezendingen voor de koninklijke magazijnen
begeleidden.
De “inschriften” van Samaria zijn geschreven met een vlotte cursieve vorm. Bovendien zijn ze
geschreven op waardeloze en vormloze potscherven; als schrift iets heel bijzonders zou zijn
geweest, had men niet de toevlucht genomen tot zulke ostraca (potscherven). De opstelling
en indeling van de tekst regelen zich naar de grillige vormen en naar de afmetingen der
scherven. Blijkbaar is schrijven een aan allen bekende kunstvaardigheid (Richt. 8:14).
(Naar J. SIMONS, Opgravingen in Palestina).
42
Er waren in de dagen van de omwandeling van de Here Jezus in hoofdzaak drie wegen van
Galilea naar Jeruzalem.
I. Volgens schrijvers uit de 1e eeuw (Flavius josefus en de Talmud) was de weg door Samaria
de gewone, meest gebruikte weg. Ook de Here Jezus ging langs deze weg (Joh. 4:4; Lukas
9:52 en 53).
II. Er liep een weg door het OverJordaanse, vermoedelijk langs de voet van het bergland. De
Here Jezus ging ook die weg (Matth. 19:1). (II. Er was een weg door de kustvlakte langs
Antipatris. Langs deze weg ging Paulus naar Cesarea (Hand. 23:31). Ook Jozef, Maria en het
kindeke Jezus gingen langs deze weg van Egypte naar Nazareth.
Sichem. Deze stad, tussen de Ebal en de Gerizim, ligt in het centrum van Palestina. De
opgravingen van Sellin en Böhl brachten aan het licht de grondslagen van de toren: de sterkte en
het huis van de Verbondsgod (Richt. 9:46).
Prof. BÖHL deelt hierover mede:
Tussen Ebal en Gerizim liggen twee ruïneheuvels: ten W. van Nabloes de mooie puinheuvel
Tell Soefar, ten 0. van Nabloes de heuvel Tell-el-Balata. Nu is de oostelijke heuvel
Tell-el-Balata afgegraven door een expeditie, waaraan o.a. de prof. Sellin en Böhl deelnamen.
Daar werd gevonden “de sterkte, in het huis van de god Berith” (Richt. 9:46); de
Sichemstoren met de verschansing van de tempel van de Baäl Berith = de god van het
verbond. De Sichemstoren heeft volgens het verhaal uit Richt. 9 op enige afstand van Sichem
gelegen, daar de inwoners van deze stad de ondergang van Sichem niet zien, maar ervan
horen. Men neemt nu aan: dat in het W. lag de stad Sichem (verborgen onder de heuvel Tell
Soefar), dat in het 0. lag Migdol Sichem (opgegraven onder de heuvel Tell el Balata).
Er zijn dan geweest twee vestingen aan de ingangen van de bergpas, nl. “Sichem” en
“Sichemstoren”. Tussen deze vestingen en de bergen Ebal en Gerizim lag een vruchtbaar
43
land, met bronnen en van alle kanten beschermd en afgesloten van de buitenwereld. Daar is
later de “Nieuwstad” (Neapolis, Nabloes) gesticht.
Vermoedelijk heeft Jerobeam de oude vestingwerken van de stad laten herstellen, en men
meent althans een deel van de herstelde stadswallen (die in bouw overeenkomen met de
Salomonische vestingmuur te Megiddo) te hebben blootgelegd.
Nabij Sichem was de heilige terebint, Moré genoemd (Genesis 12:6). Een half uur van de stad
vinden we de Jakobsbron, waar Jezus zijn gesprek voerde met de Samaritaanse vrouw. Ook het in
dit verhaal genoemde Sichar (Askar) vinden we op korte afstand. Nabloes is een der grote steden
van Palestina met een 25000 inwoners. In Nabloes alleen wonen nog ± 150 nakomelingen van de
oude Samaritanen, die nog in hun kleine synagoge onder leiding van hun Hogepriester de
Mozaïsche feesten vieren. Een deel der Samaritanen woont in Israël, zij hebben in Cholon (een
voorstad van Tel Aviv) een synagoge.
Te Silo, Z. van Sichem, stond de Tabernakel in Samuels dagen. Daarheen togen de stammen Israëls
in die tijd. Tirza, N.O. van Sichem, was vóór Samaria de residentie van de koningen van Israël.
Men vond de stad in de ruïneheuvel Tell el Fara. Nog noordelijker lag Tebez, waar Abimélech
gedood werd. Naar ‘t N.W. gaande vinden we de plaats, waar een ruïneheuvel nog herinnert aan
het uit de geschiedenis van Jozef en Eliza bekende Dothan.
11. IN GALILEA
In dit landschap trof men al vroegtijdig een gemengde bevolking. Opper-Galilea had na de
wegvoering een grotendeels heidense bevolking en werd dan ook verachtelijk genoemd het Galilea
der Heidenen. Het dialect verried de Galileeër en maakte hem, mede door zijn mindere strengheid
in het godsdienstige, in de ogen van de mannen uit Juda verachtelijk. Over ‘t geheel noemde men
de bevolking: krachtig, moedig en werkzaam.
In en om de vlakte van Jizreël. Jizreël, thans van geen betekenis, vroeger een aanzienlijke stad,
waar koning Achab woonde en Naboth zijn wijngaard bezat, Talinach, Megiddo en Jokneam,
vroeger belangrijke Kanaänitische koningssteden; hier zag men heel wat legers langs trekken
tussen Syrië en Egypte.
Megiddo is een voorbeeld van een stad, waar veel gestreden is in de loop der eeuwen (als gevolg
van de ligging bij een pas, naar de vlakte van Megiddo).
44
Reeds de Farao Thotmes III heeft hier slag geleverd (in 1478 voor Chr.). Later joeg Farao Necho
(609-593) bij Megiddo de koning van Juda, Josia, in de dood (2 Kron. 35:23; Zach. 12:11). De
Romeinen hebben zich in de nabijheid genesteld; Napoleon trok er voorbij; tijdens de wereldoorlog
voerde Allenby door de pas zijn leger naar de vlakte van Megiddo en werd beloond met de titel
“Viscount of Megiddo”.
De stad weerstond Israël (Richt. 1:27), maar Salomo voerde hier heerschappij: hier was een van
“de steden der ruiteren” (1 Kon. 9:15, 19). Bij de opgravingen door de Amerikanen zijn gevonden
de “paardenstallen van Salomo”.
Ten O. van Jizreël: Beth-Sean, uit Sauls geschiedenis bekend. In latere tijd heet de stad
Skythopolis. ‘t Was de enige stad der Decapolis in het West-Jordaanland. Bij de opgravingen vond
men “het huis van Astarte” (1 Sam. 31:10) en “het huis van Dagon” (1 Kron 10:10); tevens bleek,
hoe Egyptische en Filistijnse invloeden zich hier deden gelden. Ten N. van de vlakte: Sunem,
bekend door Abisag en de Sunamitische, Naïn (waar de jongeling werd opgewekt), te midden van
een schone natuur, Endor, waar de toveres woonde. Nazareth, een der bekendste stadjes, omdat de
Heiland er zijn jeugd doorbracht. Thans wonen hier veel Arabieren. Men wijst de vreemdeling
allerlei herinneringen aan Jezus en Maria. Doch slechts van één plek weten wij met zekerheid, dat
Hij daar vaak is geweest, dat is de Mariabron. Bekend zijn verder: Kana (de bruiloft), Gath-Hefer,
waar Jona vandaan kwam, Sefforis, nu een groot dorp, vroeger een sterke stad.
45
Hazor bestond blijkens het onderzoek uit een stad en een vesting, die de vorm had van een
groot versterkt kamp, omgeven door een geweldige wal van gestampte kleiaarde, terwijl de
stad zelf door een stenen muur werd omsloten. Volgens Garstang was er in Hazor plaats voor
4000 inwoners, ongerekend het versterkte kamp, waarin nog 30.000 personen in tijden van
nood konden geborgen worden. Garstang ontdekte een brandlaag; op grond van de
aardewerkvondsten mag men deze verwoesting stellen in de tijd van de intocht; waar nu het
boek Jozua (11:11 en 13) uitdrukkelijk zegt, dat Hazor verbrand is, ligt het voor de hand hier
de oudheidkundige gegevens met het bijbelse bericht in verband te brengen.
46
Zeer interessante resultaten gaf de voortgezette opgraving vanwege de staat Israël. Het
bleek, dat de stad een bloeitijd beleefde tijdens Achab en jeobeam II en verwoest werd
tijdens Pekah. O.m. werd een tempel gevonden waarin een zittende godheid met opgerichte
stenen. Zij is de koningin des hemels. Jer. 7:18.
(Rechts gebedshouding met opgeheven handen).
Bij het Meer van Gennésareth. Tarichéae in de Joodse oorlog bekend geworden; Tiberias (12000
inw.) was een tijdlang de zetel van de Joodse schriftgeleerdheid (de Misjna en de Gemara
ontstonden hier), Magdala, waar Maria Magdalena vandaan kwam. Dan volgen Kapernaam en
Chorazin, waarvan men slechts ruïnes kan aanwijzen. Desynagogevan Kapernaam, waarin de
Heiland vaak is geweest, kan men leren kennen uit de bouwvallen, waarmee de franciscaner
monniken trachtten de synagoge zoveel doenlijk in haar oude staat te herstellen.
In Opper-Galilea: Safed of Tsefat, een belangrijke stad, de zetel der Joodse schriftgeleerdheid, met
11500 inwoners. Hazor, de stad van jabin. Kedes, de vrijstad in het noorden, Baraks
geboorteplaats. Dicht bij de Litani ligt nog Abel Beth-Maächa.
Aan de Middellandse Zee:
Haïfa (145000 inw.), de eerste havenstad van Palestina. Akko, een stad met een rijke geschiedenis
(Kruistochten, Napoleon). Ze heette ook Ptolemai’s, St. Jean d’Acre, Akko. Akko werd door het
oude Israël niet veroverd. De kust was in de macht der Feniciërs gebleven. Thans behoort Akko
aan Israël.
12. IN PEREA
Heel het OverJordaanse heette in Jezus’ dagen Perea. In engere zin heette alleen het zuidelijk deel
zo. Verder onderscheidde men daar Gilead en Basan, terwijl de Romeinen het in Gaulanitis,
Batanea, Auranitis, Trachonitis en Iturea verdeelden. De stedenbond der Decapolis (= tien steden)
werd gevormd door een soort vrije rijkssteden, onmiddellijk onder het gezag van de stadhouder van
Syrië. De voornaamste waren: Beth-Sean in het West-Jordaanland, Pella, Gadara, Philadelphia of
Rabba (thans Amman, de hoofdstad van Transjordanië) en Gerasa.
47
Van het N. naar het Z. vinden we verder: Caesarea Philippi, door Filippus, de zoon van Herodes de
Grote, prachtig opgebouwd, in een mooie omgeving. In het brongebied van de Jordaan lag ook het
oude Laïs, de latere stad Dan (in het dal, Richteren 18:28). Aan de Jordaan Bethsaïda-Julias, aan de
noordzijde van het Meer van Galilea, door Filippus zo genoemd naar keizer Augustus’ dochter.
Golan, Levietenstad en vrijplaats, Edreï, een der oude hoofdsteden van Basan, met een
merkwaardige ondergrondse stad. Bozra, AsterothKarnaïm, Ramoth in Gilead een vrijstad, Jabes,
bekend uit de geschiedenis van Saul.
Sukkoth, Pniel ‘(Pnuël), Mahanaïm, Abel-Sittim, Hesbon (de hoofdstad van Sihon, de koning der
Amorieten), Bezer, een vrijstad, Machaerus, een grensvesting van Herodes, waar Johannes de
Doper gevangen gezet en onthoofd werd, Dibon, de residentie van de Moabitische koning Mesa;
Aroër. Veel zuidelijker ligt Kir-Moab of Kir-Heres, de oude hoofdstad der Moabieten. Het bij de
Decapolis reeds genoemde Rabba was de hoofdstad der Ammonieten, in Davids tijd bekend. ‘t
Werd door Ptolemeus Philadelfus verfraaid en daarom in de Romeinse tijd Philadelphia genoemd.
De ruïnes, die aan deze grootheid herinneren, zijn de schoonste van het Oost-Jordaanland. Thans
heet de stad Amman, het is de hoofdstad van Jordanië.
13. DE STAAT ISRAËL IN PALESTINA
De staat Israël. Op 14 mei 1948 is in Tel Aviv de Staat Israël uitgeroepen. Daarmee kwam een
einde aan het derde galoeth (= ballingschap).
Voordat de Joodse immigratiegolven in Palestina kwamen, was er al een bevolking van Joden. Dat
is de Jisjoev. Zij woonden in Erets Jisraël, het land Israëls. De miljoenen Joden, die buiten
Palestina leefden, waren in het galoeth (= ballingschap). En wel in het derde galoeth. Want het
eerste galoeth was het verblijf in Egypte, dat eindigde met de uittocht onder leiding van Mozes.
Het tweede galoeth was de Babylonische ballingschap. En het derde galoeth begon met de val van
Jeruzalem A.D. 70 en eindigde 14 mei 1948.
Verlangen naar Israël. Toen de staat Israël werd geproclameerd, leefden reeds enkele
honderdduizenden Joden in Palestina. Want de territoriale grondslag van de staat is gelegd door de
kolonisten. Deze Joodse kolonisten zijn gekomen in verschillende emigratiegolven (ali-joth). De
eerste ali-jah kwam omstreeks 1880. Zij bestond uit idealisten, die droomden, dat ieder zou wonen
onder wijnstok en vijgeboom. Zij werden door de werkelijkheid bitter teleurgesteld. Maar bij vele
Joden bleef een verlangend uitzien naar het oude land.
Zionisme. De machtige drijfveer tot de Joodse immigratie is het Zionisme geweest. De man, die
deze beweging stuwde, was de indrukwekkende figuur van Theodoor Herzl. Hij wist de Joden te
verenigen in de organisatie van het Zionistencongres. Hij was het, die een plan voor systematische
kolonisatie ontwierp, dat beantwoordde aan de grote nood van de Joden. Het Baseler program
wilde in Palestina een tehuis voor het Joodse volk op de grondslag van kolonisatie door Joodse
landbouwende en industriële arbeiders.
Balfour declaratie. In het jaar 1917 gaf de toenmalige Engelse premier, Lord Balfour, een
verklaring: “De Britse regering beschouwt goedgunstig de vestiging van een nationaal tehuis voor
het Joodse volk in Palestina”. Nu heeft Engeland van 1920-1948 Palestina als mandaatgebied
bestuurd. Maar terwille van de Arabieren wilde het de Joden niet onbeperkt toelaten.
Zeven aljoth. Er zijn zeven immigratiegolven geweest. Honderdduizenden Joden keerden weer in
het land der vaderen. Zij voelden zich niet meer veilig in verschillende landen van Europa. De
laatste geweldige immigratiegolf kwam vooral na de tweede wereldoorlog.
Vanwaar de Joden kwamen. In het begin waren het vooral Joden uit Polen; zij werden gedreven
door liefde tot Zion. Toen nà 1930 in Duitsland de toestand voor de Joden moeilijker werd, zijn
ook velen vandaar naar Israël getogen. Deze Duitse Joden met hun zin voor studie, werklust en
organisatietalent zijn van veel betekenis geweest bij de opbouw van het land.
Oosterse Joden. In de laatste jaren is het immigrantentype sterk gewijzigd. Er kwamen Joden uit
Jemen (Zuid-Arabië), Irak en Noord-Afrika. Velen van hen hebben het aantrekkelijke, dat zij
48
vroom-gelovig zijn en vasthouden aan overgeleverde gebruiken. Maar zij hebben over het
algemeen minder ontwikkeling dan de Joden uit het westen en leven op een lager niveau.
Kan de immigratie doorgaan? De toevloed van immigranten in Israël is zó groot geweest dat het
geen weerga heeft in andere landen. Dat brengt moeilijke vragen mee. Hoe krijgen al die mensen
kost en onderdak?
De regering van Israël heeft zich toch op het standpunt gesteld: “De poorten van het land staan
wijd open voor de Joden der ganse aarde”. Men wil haast maken, omdat men vreest, dat er een tijd
kan komen, dat men in sommige landen aan de Joden zal beletten, naar Palestina terug te gaan.
Ook wil men de bevolking van Israël zo groot mogelijk maken, om de weerbaarheid te versterken.
Want de staat Israël is omringd door Arabische staten, die een vijandige gezindheid openbaren.
Maar de immigratie is in de laatste jaren niet zo groot meer.
Eenheid. De Joden kwamen uit onderscheiden landen en spraken verschillende talen. Maar in
Israël is de taal het Iwriet. Daarmee is het oude Hebreeuws herleefd en tot voertaal geworden - al
zijn er verschillende nieuwe woorden aan toegevoegd.
Hun eenheid ligt verder in het Joodse bewustzijn, in de grootse geschiedenis en in de traditie. Toch
zijn er ook belangrijke verschillen. Ook in de godsdienst. Want slechts ± 13 % is trouw aan de
Thora (boeken van Mozes). Maar een groot deel van de bevol king heeft zich losgemaakt van de
Joodse religie. Toch worden de feesten als nationale dagen gehouden. En op de scholen wordt uit
de Tenach (zo noemen zij het Oude Testament) verteld. Daarin staat immers de glorieuze
geschiedenis van het Joodse volk.
Het “feest der weken” (Hebr. chag hasjewoe’ooth) is wat Christenen het Pinksterfeest
noemen. Dan lopen de meisjes met bloemen in het haar: - zeven weken na de 2e dag van het
Paasfeest (Lev. 23:14 en 16) draagt dit meisje de zevenarmige kandelaar (de menorah). Foto
Consulaat van Israël.
Grenzen en grootte van Israël. In de Bijbel wordt gesproken van “heel Israël van Dan tot Berseba
toe”. Welnu, de noordgrens ligt inderdaad ook nu “in de landstreek der Jordaan” bij het oude Dan.
Maar de zuidgrens reikt tot aan de Aelanitische Golf, en dus tot de Rode Zee. Daar had Salomo de
havenstad Ezeon Geber. Israël heeft hier de haven Eilat. Israël heeft dan een haven, waardoor er
toegang is tot de Indische Oceaan. Maar Egypte en Arabië beheersen de Straat van Tirana.
De westgrens van Israël is de Middellandse Zee, met uitzondering van de kustvlakte van Gaza,
welk gebied onder Egyptes bestuur staat. (“Gazastrip”).
Heel grillig is de grens tussen Israël en het Arabisch gebied van Jordanië. Zo is het oude Jeruzalem
gelegen in het Hasjemitisch koninkrijk van Jordanië. Maar de voorsteden behoren aan Israël.
49
Volgens schatting heeft deze staat Israël een oppervlakte van ruim 20.000 km’, dus bijna 2/3 van
Nederland. Bijna de helft daarvan is de Negeb.
En in dat land wonen bijna 2 miljoen Joden; voorts nog Arabieren en Drusen.
Een benauwend vraagstuk is het probleem der ontheemde Arabieren, die uit Israël zijn gevlucht
naar de naburige Arabische staten.
Landbouw in de kolonies. De werkzaamheden in vele landbouwkolonies berusten bij de
coöperatie. Ontginning van het land door zelfstandige enkelingen was niet mogelijk in streken
waar moerassen, malaria en overvallen van rondtrekkende halfnomadische bedoeïenen het
volbrengen van de dagelijkse werktaak voor een enkel gezin onmogelijk maakten. De strengste
vorm van collectiviteit hebben de kibboetsim. In de kibboets is gemeenschappelijke arbeid. Er is
geen particulier bezit. Vrouwen en mannen hebben dezelfde verplichtingen. En hoe gaat het met de
kinderen? Die worden al heel jong opgenomen in het kindertehuis, waar kinderjuffrouwen de
opvoeding verzorgen. Als de vrouw klaar is met haar werk in de kibboets, kan zij zich met haar
kind bezighouden. Na de dagtaak kunnen vader en moeder zich aan de kinderen wijden; zij hebben
geen beslommeringen over de maaltijd of over de afwas; want daarvoor zorgt de aangewezen ploeg
in de gemeenschappelijke eetzaal. Het leven in zulk een gemeenschap vraagt een bijzondere
instelling van een mens.
Er zijn er, die hieraan niet kunnen wennen. Het is dus geen wonder, dat er ook koloniën zijn, die
ingericht zijn als een dorp van zelfstandige boeren. Zulk een kolonie is een mosjawa (meervoud
mosjawoth). Tussen de kibboetsim en de mosjawoth zijn ook overgangstypen.
50
Landbouwgebieden. De landbouwgebieden in Israël zijn de kustvlakten van Akko, Saron en de
Sjefeela; de vlakte van Jizreël (die heet thans de Emek); de heuvelhellingen van Galilea. De Emek
is thans de graanschuur van Israël. Dit vroegere malariagebied is thans de voornaamste producent
van granen en veevoeder. De bodem bestaat uit een diepe en goed te cultiveren kleilaag. Deze
grondsoort vinden wij eveneens in de Jordaanvallei, waar een klimaat heerst dat meer een tropisch
51
karakter vertoont, warm en vochtig. Dadelpalmen, bananen, tomaten gedijen daar, wanneer
voldoende water voorhanden is. Tomaten en andere groenten behoeven in dit klimaat geen kassen
om in de winter een rijke oogst te leveren. Voorts heeft men grote toekomstverwachtingen van de
Negeb. Men stelt zich veel voor van de resultaten van irrigatie.
Ten zuiden van Berseba ligt de kolonie Revivim. Een veelzeggende naam, want het is het
Hebreeuwse woord voor regenstromen. Te Revivim, een van de meest zuidelijke posten, had
ik de onvergetelijk belevenis tot mijn knieën door de luzerne te waden, dat drie oogsten per
jaar oplevert op een bodem, die slechts enkele jaren tevoren nog onbetekenende
woestijngrond was. Er was melk, zowel als honing in dit gebied - niet het Beloofde Land, maar
de woestijn Zin. Een prachtige kudde stamboekvee deed zich te goed aan luzerne en aan de
knolgewassen in de woestijn. Hoe komen zij aan water? In de nabijheid is de wadi Asloej.
Hoewel deze beekbedding een groot deel van het jaar droog ligt, weet men het water van de
regenperiode te verzamelen en te bewaren in een reservoir.
(RICHARD CALDER, Gevecht met de woestijn).
Industrie. De industrie heeft te lijden onder gebrek aan grondstoffen. Want de invoer daarvan is
moeilijk, als gevolg van de krappe deviezenpositie. Toch zijn er enkele industrieën, die van
betekenis worden. Snel was de groei van de diamantnijverheid. Israël is thans, na België, het
tweede uitvoerland van geslepen diamanten. Daarnaast is er ook een toenemende textielnijverheid;
een bijzondere ontwikkeling vertoonde de uitvoer van regenjassen, nylonkousen en geslepen
diamanten.
Uitvoer. Wat de uitvoer van agrarische produkten betreft, vormt de citruscultuur de ruggegraat van
de Israëlische export. Onder de uitgevoerde vruchten nemen sinaasappels de eerste plaats in,
gevolgd door grapefruit en citroenen.
Diamant is na de citrus het belangrijkste exportartikel. Verder is ook de uitvoer van textielwaren
stijgend.
De handelsbalans vertoont een groot tekort. Hoe tracht men dit te dekken? Door gelden, welke
door Joden over de gehele wereld bijeengebracht worden, door de sommen voor schadevergoeding
uit West-Duitsland, door leningen.
Drie steden. In de staat Israël zijn een drietal steden van grotere betekenis. Haifa is de haven, de
belangrijkste toegangspoort voor passagiers en lading naar Israël. Tel Aviv is de stad met een
opgewekt Joods leven.
Jeruzalem is door de Knesseth (het Joodse Parlement) tot hoofdstad geproclameerd. Maar de oude
stad binnen de muren staat onder de heerschappij van het Hasjemitisch koninkrijk Jordanië. En
Israël bezit alleen de westelijke voorsteden.
II. DE LANDEN VAN HET OOSTEN BUITEN PALESTINA
1. EGYPTE
Egypte en de Nijl. Egypte is het wonderland van de Nijl en der piramiden.
52
Indrukwekkende colonnades in het paleis van farao Merenptha. Mozes en Aäron hebben zulk
een milieu gekend, als zij met de Farao spraken.
Gedurende de overstromingsperiode werd de Egyptische vlakte omgetoverd in een onmetelijk
meer, door uitgestrekte palmaanplantingen, afgewisseld met zandduinen, omringd en
waarboven hier en daar een sycomore, een groepje palmen, een tamarisken- of acaciabosje
uitstak, terwijl de dorpen, met opzet op kleine heuveltjes gebouwd, in evenzoveel eilanden
veranderden tussen welke zich de roeibootjes of zeilschepen der fellah’s bewogen. Dit
reusachtige wateroppervlak dat zich in het dal zowel naar het noorden als naar het zuiden
uitstrekte tot voorbij de gezichtseinder, weerspiegelde in een kleurenrijkdom met oneindige
variaties alles, wat door zijn meestal kalme en klaardoorzichtige golfjes werd bespoeld. Naar
het oosten begrensde enkel de lange, roze muur van het Arabische gebergte, hier en daar
onderbroken door een blauwachtige wolkeschaduw, dit magnifieke kijkspel, dat in het westen
door het zand van de Libische woestijn als met een soepele gouden band werd omlijst ....
(Jaarbericht No. 11. Ex Oriente Lux).
In de geschiedenis der kinderen Israëls speelt het een voorname rol en het kind Jezus werd erheen
gevoerd, om veilig te zijn tegen Herodes: “Uit Egypte heb ik mijn zoon geroepen!” Hosea 11:1. De
Israëlieten noemden het Mizraïm, een tweevoudsvorm omdat het van ouds verdeeld was in Opperen Neder-Egypte. Heel Egypte is niet veel meer dan een smalle strook langs de Nijl, een lange oase
tussen de Arabische woestijn en de Libische woestijn. Aan de kust van de Middellandse Zee
vinden we de brede Nijldelta. In het oostelijk deel hiervan lag het land Gosen. Daar met name in
Opper-Egypte weinig of geen regen valt, hangt de vruchtbaarheid van het land ten nauwste samen
met de overstromingen van de Nijl.
53
Korenschuur. De geschiedenis van Jozef illustreert zeer duidelijk, welke betekenis Egypte in de
oudheid als korenschuur der wereld had. Andere produkten waren groenten, vlas, papyrus, druiven,
vijgen en dadels, uien (Num. 11:5): in latere tijd katoen, suikerriet, aardnoten.
Stuwen. In de Nijl zijn stuwen aangelegd, om dal en delta beter te kunnen bevloeien. Een nadeel
der stuwen is, dat de beste slibdelen daardoor in de rivier bezinken, waardoor de akkers dus minder
slib ontvangen.
Tegenwoordig omvat de bevolking in hoofdzaak twee groepen: de fellah’s, de landbevolking,
mohammedanen, die Arabisch spreken en de Kopten, de stedelingen, christenen.
Syene. In Opper-Egypte, bij de Israëlieten Pathros geheten, lag aan de grens van Nubië Syene,
thans Assoean geheten, met. een 4000 inwoners.
No. Van heel wat meer gewicht was No of No-Ammon, door Homerus “het honderdpoortige
Thebe” genoemd naar de honderd koperen poorten. Thebe lag op de rechter Nijloever. De ruïnes
van de prachtige paleizen en tempels bij de dorpen Luxor en Karnak getuigen nog van de pracht
dezer residentie.
Bij El Amarna liggen de ruïnes en rotsgraven van de oud-Egyptische stad uit de dagen van
Amenhotep IV de ketterkoning, die zichzelf Ichnaton noemde en de residentie van Thebe hierheen
verplaatste. Hier werden de beroemde El Amarnabrieven gevonden.
Memfis. In Neder-Egypte op de linkeroever lag Memfis, of Nof, de oude hoofdstad van
Noord-Egypte. Het had zijn bloeitijd, toen de piramiden werden gebouwd (thans nog te vinden bij
het dorp Gizé).
De nieuwe hoofdstad Caïro, de grootste stad van Afrika, is verder naar het noorden gebouwd, voor
een deel met de blokken steen, die men uit de ruïnes van het oude Memfis haalde. Het is het
middelpunt van het geestelijk leven, van mohammedaanse wetgeleerdheid.
On. Dan volgt On, meer bekend onder de Griekse naam Heliopolis (Zonnestad). Dit was de
hoofdzetel van de zonnedienst in de beroemde zonnetempel. Hier woonde Potifera, de vader van
Asnath, aan Jozef tot vrouw gegeven.
In de delta. Verder de delta in Bubastis of Pibeseth, de stad, waarvan Herodotus meedeelt:
Gestorven katten worden naar heilige vertrekken gebracht, waar zij gebalsemd en begraven
worden.
Zoan of Tanis een stad in 1690 voor Chr. door de Hyksos gebouwd (vgl. Numeri 13:22); hier is
wellicht de plaats, waar Mozes tekenen deed. (Psalm 78:12 en 43).
Raämses lag bij het land Gosen. (Gen. 47:11. )
Pithom eveneens een der magazijnsteden, waarbij de Israëlieten dwangarbeid verrichtten.
Sukkoth, de eerste legerplaats der Israëlieten bij de uittocht (Ex. 12:37) was een der vestingen van
de “vorstenmuur” (opgebouwd tot versterking van de landengte van Suez tegen invallen van
Aziatische volken).
Pelusium of Sin (Ezechiël 30:15) was de grensvesting.
Waar de oude karavaanweg het Suezkanaal kruist, ligt El Kantara (= de brug).
Er heeft hier een brug gelegen, ten behoeve van het spoorwegverkeer naar Jeruzalem. Thans is die
brug ten offer gevallen aan de eisen van de scheepvaart. In de plaats daarvan is nu een veer. De
spoorweg Port Said-Suez ligt aan de westzijde van het kanaal; aan de oostzijde voert de spoorlijn
van El Kantara over Gaza naar Jeruzalem.
Even ten noorden van El Kantara ruines van het oude Tachpanhes, de plaats waar Jeremia tegen
Egypte profeteerde. (Jer. 43:7).
Alexandrië. Van veel jongere datum is Alexandrië, de stichting van Alexander de Grote. De
havens werden gevormd door een verbinding met het ervoor liggende eiland Pharos. De ligging
van Alexandrië aan de westzijde van de Nijldelta maakt dat de haven vrij blijft van het Nijlslib, dat
54
naar het oosten verplaatst wordt. Doordien zich hier spoedig veel Joden vestigden, werd het een
middelpunt van Joodse schriftgeleerdheid. Wereldberoemd waren het museum en de bibliotheek.
Hier werd het Oude Testament in het Grieks vertaald: Septuaginta.
Ten zuiden van Egypte lag Morenland, Cusch, ook Ethiopië genoemd en Seba uit de Volkerentafel.
In de Romeinse tijd regeerden over Ethiopië koninginnen, die de naam Kandacé droegen. Reeds
vroeg woonden in Morenland Israëlieten.
Men heeft gevonden, dat reeds in de 6e eeuw voor Christus het bestaan van een Joodse kolonie in
het uiterste zuiden van Egypte kan worden bewezen (op grond van oorkonden o. m. uit Elephantine
en Assoean). Van Joden in Egypte vermeldt reeds Jeremia (hoofdstuk 41-44); ten dele vestigden
deze zich in het deltagebied b.v. Nof = Memphis doch ook in Boven-Egypte (land Pathros; zie Jer.
44:1). Een grote uitbreiding verkreeg het Jodendom in Egypte tijdens de Diaspora (= verstrooiing
der Joden door de Grieks-Romeinse wereld; vgl. Jacobus 1:1). De Joodse schrijver Philo schatte
het aantal Joden in Egypte op 1 miljoen. Met name in Alexandrië was een grote kolonie. Ook in het
meer, westelijk gelegen Cyrene (Hand. 2:10) woonden Joden.
2. ARABIË
Araba. Dit woord is afgeleid van araba = woeste, droge plaats en omvat het gehele woestijngebied
tussen de Rode Zee en de Perzische Golf, Syrië en de Eufraat. Men onderscheidde wel: het
woestijnachtige, het eigenlijke en het Petreïsche Arabië (Arabia Petrea).
Woestijnachtig Arabië (Arabia Deserta) is de Syrisch-Arabische woestijn, een onherbergzame,
waterloze zandvlakte.
Arabië. Eigenlijk Arabië is het grote schiereiland tussen de Rode Zee, de Indische Oceaan en de
Perzische Golf. Vooral de westkust was reeds vroeg van belang, het noordelijk deel (Hedzjas)
evenwel minder dan het zuidelijk deel (Jemen), dat reeds vroeg “Gelukkig Arabië” genoemd werd
(Arabia felix), volgens sommigen om het reukwerk, volgens anderen, omdat de regenval door de
hoogte wat groter is; hierdoor was de cultuur van dadels mogelijk (ook de beroemde mokkakoffie).
De koningin van Scheba kwam uit deze streken. Hadramaut is het bijbelse Hazarmaveth (Gen.
10:26). Ofir lag misschien bij Oman.
De Dsjebel Moesa, vermoedelijk de Berg der Wetgeving.
Arabia Petrea. Petreïsch Arabië is het gebied van het bijbelse Edom en Moab, met nog enige
aangrenzende landstreken ten zuiden en ten oosten van de Dode Zee. Ook het schiereiland Sinaï
behoorde tot dit deel. Het werd naar de stad Petra, rotsstad, aldus genoemd. Rotsachtig is trouwens
de bodem in de volste zin des woords.
Sinaï. Vooral het zuidelijke schiereiland Sinaï is een woest bergland, in het zuiden het hoogst,
waar men de berg der wetgeving zoekt. Wellicht kan men daarvoor aanwijzen de Mozes-berg
(Dsjebel Moesa), met de Ras-es-Safsaf. In ‘t noordelijk deel zwierven de kinderen Israëls veertig
jaren rond. Hier vinden we de woestijn Paran, de woestijn Sur, de woestijn Sin. Verder naar het
noorden lagen Kades-Barnea en Horma. Uz, het land van Job, lag vermoedelijk ten zuiden van de
Dode Zee.
55
Verschillende volken, waarmee de Israëlieten in aanraking kwamen, hadden hier hun
woonplaatsen. Allereerst de Amalekieten, een roofziek woestijnvolk, de Kenieten, meer naar de
Reconstructie van het oude Ezeon-Geber, zoals het was in Salomo’s tijd (volgens Nelson
Glueck naar het beeld dat de opgraving vertoonde).
Edom. Dode Zee: de Edomieten, later Idumeeërs, nakomelingen van Ezau, woonden eerst in het
hoge Seïrgebergte, later ook aan de westzijde van de Araba. Dat is de voortzetting van de diepe
spleet, waardoor de Jordaan stroomt en waarin de Dode Zee ligt. In het Seïrgebergte zoekt men ook
de berg Hor, waar Aäron stierf. De steden der Edomieten waren: Elath (Aelana, Aila) een haven
aan de Aelanitische Golf, evenals Ezeon-Geber, met de scheepswerven van Salomo, waar de
Ofirvloot gebouwd werd. Petra, misschien het bijbelse Sela, een rotsvesting, wier ruïnes op
vroegere heerlijkheid wijzen, was de hoofdstad; Boxra, ook een tijdlang de hoofdstad.
56
Sommige geleerden wijzen de berg Sinaï in N.W.-Arabië, in het gebied van Edom of bij Kades.
Maar dit is in strijd met Deut. 1:2.
De traditie (welke evenwel niet ouder is dan de 3e eeuw) zoekt de Berg der Wetgeving op het
Sinaï-Schiereiland. De bekende Egyptoloog GEORGE EBERS meent dat de Dsjebel Serbal de
Berg van het Verbond is. Hij komt daartoe, omdat de Serbal de meest imposante berg van het
schiereiland is. Maar deze opmerking doet weinig ter zake: 1e. Voor mensen, die als de Israëlieten
uit de vlakke Nijldelta kwamen, waren ook andere bergen indrukwekkend. 2e. De Joden kwamen
niet zozeer onder de indruk van de berg, als wel van de tekenen, waaronder God zich openbaarde.
Voor de gedachte, dat de Dsjebel Moesa de berg Sinaï is, pleit, dat daarbij een vlakte is (Er-Raha),
waarin het volk een geschikte legerplaats vond.
Verder naar het noorden woonden de Moabieten, kinderen van Lot, in hun steden ten zuiden van de
Arnon: Kir-Moab of Kir-Heres, een sterke rotsvesting, Ar-Moab of Ar “de heerseres over de
hoogten van de Arnon” (Num. 21:28). De voornaamste stad der Ammonieten, die nog noordelijker
57
woonden, was Rabba-Ammon, later als Filadelfia een stad van de Decapolis. Thans heet het
Amman, de hoofdstad van Jordanië.
3. SYRIË
Syrië. De naam Syrië werd gegeven aan het land ten westen van de Eufraat. De naam Aram wordt
door sommigen in verband gebracht met de naam van een der zonen van Sem. In engere zin
verstaat men onder Syrië alleen het hoogland ten N. van Palestina. Thans zijn hier de staten
Libanon en Syrië.
Libanon en Anti-Libanos. Het land bestaat uit een smalle kustvlakte, vervolgens twee bergketens,
de in de Bijbel meermalen genoemde Libanon 1) en de Anti-Libanos, de laatste met in het zuiden
de Hermon (2759 m). Tussen deze ketens ligt een breed dal; hier stroomt de Litani naar het zuiden,
de Orontes naar het noorden. Dit “Holle Syrië” (Coele-Syrië) was reeds in de oudheid bekend door
zijn vruchtbaarheid. Nog vindt men er korenvelden en wijngaarden.
Damaskus. Buiten deze gebieden omvat Syrië dan nog tussen de Orontes en de Eufraat een arm,
dor land, de Syrische woestijn, van weinig betekenis en het land van Damaskus. Damaskus ligt in
een delta, gevormd door een zevental armen, waarin zich de Abana (thans Barada) splitst. Deze
rivier voorziet de stad van water. De takken van de Abana zijn ten behoeve der watervoorziening
gekanaliseerd; de hoofdarm loopt door de stad. De Farpar stroomt enige kilometers zuidelijker.
Door die waterrijkdom ligt de schone stad in een heerlijke omgeving;
1) Libanon is de Hebreeuwse vorm, Libanos de Griekse. Omdat Anti een Grieks woord is, luidt de
samenstelling Anti-Libanos.
Een Assyrisch reliëf uit de 7e eeuw voor Christus, dat Arabische boogschutters vertoont, op
dromedarissen gezeten, in strijd met de infanterie van Assurbanipal. Het reliëf geeft een beeld
van het verkeer in de oudheid.
Een der kolossale autobussen, die nu dienst doen op een van de oudste verkeerswegen die de
geschiedenis kent: door de Syrische woestijn naar Mesopotamië, van Damaskus naar Bagdad.
(C. P. Grant, The Syrian Desert).
58
als men de weg naar Damaskus gaat, is het of “men uit de steenwoestijn het Paradijs nadert”.
Damaskus is “de parel van het Oosten”, “de vederbos van de pauw”, zoals de bevolking de stad
liefkozend noemt.
Aan de zoom van de veelbereisde Syrische woestijn is het een middelpunt van de karavaanhandel.
Vele pelgrims verenigen zich hier om naar Mekka te reizen. Ten N.W. lag Helbon, bekend om zijn
wijngaarden. De Damaskeners brachten de wijn van Helbon op de markt van Tyrus.
Fenicië. De smalle kustvlakte werd bewoond door de Feniciërs, het meest beroemde handelsvolk
van de Oudheid. Van de Libanon kwam hout, vooral cederhout, de hellingen der bergen leverden
ooft en wijn, de kust gaf de kiezelaarde voor de bereiding van glas en de purperslak voor de
bereiding van de kostbare verfstof. In de vlakte trof men weiden, korenvelden en tuinen aan.
Havens. Plaatsen aan de kust: Akko, later Ptolemaïs, St. Jean d’Acre, Akka. Tyrus, thans het
onbeduidende Soer (rots), is het nietige overblijfsel van de eens zo machtige Koningin der Zee.
Eens was Tyrus “de stad, welker handelaars vorsten zijn” (Jes. 23:8) de stad “in het hart der zee”
met een omvangrijke handel (Ezechiël 27). Eerst op het vasteland gelegen, werd het al spoedig op
een paar rotseilanden gebouwd. Alexander de Grote verbond Nieuw-Tyrus door een muur met het
vasteland. Thans is haar grootheid vergaan. Sidon was ook lange tijd een van de machtigste steden
der Feniciërs. Deze oudste steden hebben een geduchte mededinger gekregen in Berytus (nu
Beiroet), de belangrijkste haven- en handelsplaats van Libanon; Gebal of Byblos is een van de
oudste steden van betekenis door de houtbewerking (Ezech. 27:9; 1 Kon. 6:18) en door uitvoer van
papyrus; Tripolis heet driestad, omdat het gebouwd werd door Tyrus, Sidon en Arvad. Arvad op
een eiland, bleef nog lang een bloeiende handelsplaats.
Bij Ras Sjamra (ten zuiden van de monding van de Orontes) zijn zeer belangrijke opgravingen
verricht; men vond daar de stad Oegarit.
De vondsten van Ras Sjamra hebben nieuw licht verspreid over de ouderdom van het
alfabetisch schrift (dat ouder blijkt te wezen, dan men tot nu toe aannam). Voor de kennis
van de toestanden in het oosten zijn de Ras-Sjamrateksten van veel belang.
Twee bijlen van Ras Sjamra met opschriften in alfabetisch spijkerschrift.
Hierin worden ook enkele verhalen verteld. Daarbij worden uitdrukkingen gebruikt, die in hun
vorm aan Oudtestamentische-vormen doen denken. Bijv.: Er zijn twee offers, die Baäl
mishagen en drie, waarvan hij een afkeer heeft (vergelijk Spreuken 30:21). Van een held, die
zijn huis, zijn vrouw en zijn kinderen verliest, wordt gezegd dat hij zijn bed doorweekt met
tranen (verg. Psalm 6:7).
Bij een vergelijking komt het superieure van Israëls godsdienst uit boven het kleine gedoe van
Oegaritische goden.
Bijzonder opvallend is, dat de Ras-Sjamra-teksten ook spreken van het mythologisch
monster, dat in het Oude Testament Leviathan wordt genoemd.
Het Oegaritisch schrijft de naam van dit gedrocht als Lotan.
59
Het dier wordt in de teksten uit Oegarit op precies dezelfde wijze voorgesteld als in het Oude
Testament.
In Jesaja 27:1 (statenvert.) wordt de Leviathan genoemd “de langwemelende”, “de kromme
slomme slang”, terwijl het in Psalm 74:13 (vert. Ned. Bijbelgenootschap) heet: “Gij (God) zijt
het, die de koppen van de Leviathan vermorzeld hebt”. Daarmede vergelijke men nu de
volgende passage uit de mythe van Baal en Aleyan Baal: Gij zult Lotan verbrijzelen, de vlug
voortschietende slang,
vernietigen zult ge de kronkelende slang, de machtige(?) met zijn zeven koppen.
Het is waarschijnlijk, dat deze voorstelling in het Oude Testament is ontleend aan de
Oud-Phoenicische mythologie. Men bedenke echter wel, dat in de mythologische stijl in het
Oude Testament nooit de mythologische gedachte mag worden gelegd.
Profeten en dichters hebben dergelijke voorstellingen slechts gebezigd om de grootheid Gods
des te duidelijker te kunnen voorstellen.
(J. P. LETTINGA, Oegarit).
In Coele- Syrië. Baälbek, bij de Grieken Heliopolis met grootse ruïnes.
Ribla wordt vaak genoemd als het hoofdkwartier van de veroveraars, die in Syrië doordrongen.
Hamath, het lag ten noorden van Lebo Hamath “de weg naar Hamath” (1 Kon. 8:65). In Salomo’s
dagen reikte Israël tot Tifsah (Thapsacus) aan de Eufraat. Antiochië met de haven Seleucië, werd
de moedergemeente der christenen uit de heidenen.
Aan de Eufraat. Aan de Eufraat lagen behalve Tifsah ook nog Pethor (Bileam) en Karchemis, een
beroemde handelsstad. Hierlangs liep de weg van Egypte naar Babylon.
In de woestijn: Palmyra, waarvan de ruïnes wijzen op vroegere pracht.
4. DE LANDEN VAN HET OOSTEN
Hieronder worden verstaan de landen in het gebied van Eufraat en Tigris, Mesopotamië, Assyrië,
Babylonië en die ten oosten daarvan: Elam, Medië en Perzië.
Babylonië is het vlakke, alluviale land in de benedenloop van Eufraat en Tigris. Dit is het oude
gebied van Sumer en Akkad; later heet het Babylonië. De grond is zeer vruchtbaar en toen de
menselijke kunst door kanalen en dijken de waterstand regelde, werd het een rijk land, dat door
zijn schatten de begeerte wekte van de naburige volken in het gebergte of uit de woestijn.
Minder vruchtbaar is het eigenlijke Mesopotamië, dat noordwestelijk van Babylonië ligt. Het is een
steppengebied. Daar ontstond het rijk van de krijgszuchtige Assyriërs. En in het noordwesten van
Mesopotamië hebben de Mittanni geheerst in de Amarnatijd.
Oostwaarts van Babylonië en Assyrië is het Zagrosgebergte de grenswal van Iran. Het plateau dat
aan Babylon grenst, werd Elam genoemd. De naam Elam schijnt zoveel te betekenen als
“Oostland” of anders “Hoogland”.
Zoals het woord zegt, is Mesopotamië het land tussen de twee grote rivieren Eufraat en Tigris.
Een grote, vlakke uitgestrektheid, voor het grootste deel gevormd door aanslibbing, waarvan
de vruchtbaarheid ons moeilijk kan verbazen, omdat daar aarde, zon en water elkaar
ontmoeten.
Er is niets verwonderlijks in, dat vanaf haar oorsprongen de beschaving hier een haardstede
heeft gevonden. Tot deze beschaving hebben Sumeriërs en Semieten beide de bijdrage
geleverd van hun ras en van hun vindingrijke geest. Deze mensen waren nochtans gestuit op
twee hindernissen van formaat: het gemis aan steen en de afwezigheid van ertsen. Daaruit
vloeide de noodzakelijkheid voort tot het scheppen van een aparte architectuur, door gebruik
te maken van de enige natuurlijke hulpmiddelen (en dat zijn hier de aarde en het riet) terwijl
men voorts voor de onafwijsbare eis stond het metaal in te voeren.
(ANDRÉ PARROT).
Eufraat en Tigris. Dit beschavingsgebied der oude wereld ontleende vooral zijn betekenis aan de
tweelingstromen Eufraat en Tigris, die beide ontspringen op het Bergland van Armenië en in de
60
Perzische Golf uitstromen. Thans vormen ze bij de monding de Sjatt-el-Arab (Arabierenstroom),
terwijl ze vroeger afzonderlijk uitmondden.
De vertaling van het Bijbelgenootschap neemt als de vier rivieren van het Paradijs, de Pison, de
Gihon, de Tigris en de Eufraat. (Genesis 2: 10-14).
Volgens Delitzsch is de Pison de Palacottas; de Gihon de Sjatt en Nil. Daar zoekt hij het Paradijs.
In deze theorie is te weinig aandacht gewijd aan de beschrijving in Genesis 2:10. Een rivier
ontsprong in Eden, om de hof te bevochtigen en splitste zich daar in vier stromen. De oriëntalist
Alois Musil meent, dat een splitsing in vier armen geschiedde in het alluviale laagland; als wij
verder bedenken, dat de uitmonding van de Eufraat meer stroomopwaarts was dan thans en de
Perzische Golf zich verder naar het noorden uitstrekte, is de plaats van het Paradijs te zoeken aan
de grens van het hogere tertiaire land en het lagere vlakke alluvium. Op grond van terreinkennis en
litteratuurstudie stelt Musil zich daar (bij el-Aswad) het paradijs voor als een landstreek met een
61
breedte in west-oostelijke richting van 35 km. Een landstreek, die besproeid werd door rivierarmen
(van de Eufraat); beschut was door de omringende tertiaire hoogten en naar het zuidoosten open
lag voor warme winden.
Babylonië. “Zodra de nevelen van het voorhistorisch tijdvak optrekken, draagt en onderhoudt het
land een grote bevolking, wonend in tal van steden. In het zuiden, in het Oude Testament “land van
Sinear” genoemd, vinden wij Ur, dat als woonplaats van Abraham zulk een belangrijke plaats heeft
ingenomen in de geschiedenis des heils. Meer noordelijk Larsa (wellicht Ellasar van Gen. 14:1)
met de tempel van de zonnegod. Voorts Erech, dat reeds in Gen. 10:10 als een belangrijk centrum
is genoemd. Ook vinden we hier Nippoer, nu een der best gekende steden van de vlakte. Veel
jonger dan deze alle is Babel, dat door Hammoerapi tot Sinears hoofdstad gemaakt is, en sinds die
tijd zoal niet het werkelijke, dan toch het geestelijke middelpunt is gebleven van geheel West-Azië,
totdat ook Babels zon onderging en de wereldstad een vormloze massa bouwvallen werd in een
jammerlijke woestenij”.
(Naar A. NOORDTZIJ, Gods Woord en der eeuwen getuigenis).
In het Tweestromenland zijn verschillende steden opgegraven -en de vondsten geven een duidelijk
beeld van het leven in de oudheid.
Dat wordt vooral afgeleid uit de spijkerschrift-inscripties, want “zij schreven op de klei”.
Zeer belangrijke opgravingen zijn verricht in Douro-Europos, waar men de oudste christelijke kerk
met muurbeschilderingen vond en tevens een synagoge uit de 3e eeuw.
Er zijn ook andere steden aan het licht gebracht, die niet in de Bijbel genoemd worden, bijv. Mari
aan de Midden-Eufraat. Deze stad was een belangrijk centrum in de tijd van Abraham; toen de
Aartsvader van Ur naar Haran trok, heeft hij deze stad gezien.
“De ontdekkingen in Mari zijn een sterke bevestiging van de Israëlietische verhalen in
Genesis, dat de Hebreeuwse voorvaderen uit Haran naar Palestina kwamen. In de teksten van
Mari wordt ook o.m. de stad Nahor (Gen. 24:10) genoemd; waarschijnlijk was de ligging beneden Haran in het dal van de Balich”.
(W. F. ALBRIGHT).
Babel. De eerste bloeitijd van de machtige stad Babel is onder Hammoerapi; later verkreeg het
opnieuw luister door Nebukadnezar. (Dan. 4:30).
De stad Babel heeft in haar lange geschiedenis vooral een bloeitijd gekend tijdens
Nebukadnezar. Die grote prachtige stad bracht de koning in zondige verrukking tot
zelfverheffing (Daniël 4:30).
Deze stad is vergaan en de woorden van de profeten over Babels ondergang zijn vervuld.
Maar de opgravingen hebben aan het licht gebracht, welk een grootse en prachtige stad Babel
is geweest. Daar vond men de tempel van de Babylonische god Mardoek (Jeremia 50:2; daar
heet die god Merodach).
62
De Itsjtarpoort had een grote pracht van veelkleurige afbeeldingen van leeuwen, stieren en
draken. Als men door die poort in de Processiestraat was gekomen, zag men rechts de
beroemde hangende tuinen, die een weelderig park waren op het dak van een paleis. Verder
weg zag men de zuidelijke burcht. Deze burcht bevatte een ontzaglijk grote feestzaal, 52 m
lang en 17 m breed. De dubbele deuren
Babel.
Gezicht op de Isjtar-Poort en de binnenstad ten tijde van Nebukadnezar II.
waren van cederhout, in goud en zilver gevat. In deze zaal heeft de dramatische gebeurtenis
plaatsgehad, toen Belsazar een maaltijd aanrichtte voor de rijksgroten, toen men de heilige
vaten van het huis Gods ontwijdde. Terzelfdertijd verschenen vingers van een mensenhand,
die tegenover de luchter op de kalk van de wand van het koninklijk paleis schreven. (Daniël
5:5).
(F. M. Th. DE LIAGRE BÖHL, Babylon de heilige Stad, Jaarbericht 10 Ex Oriente Lux).
Zusterstad van Babel was Borsippa. Ur, de oude stad, was zetel van de maanverering.
Ur. Een van de oudste steden, die in het Oosten werd opgegraven, is Ur, in de heuvel Tell al
Mukajjar, de pekheuvel. Blijkens de opgravingen was Ur een stad met nauwe straten - maar
daaraan lagen grote huizen. Als Abraham er kwam, zag hij een stad met hoge cultuur. Een bewijs
daarvan vindt men met name in de grafgewelven van de tweede dynastie van Ur. In een van deze
graven is gevonden de kist van koning Meskalam-dug met een prachtige gouden helm.
63
De Bijbel meldt: Aan de overzijde van de Rivier hebben oudtijds uw vaderen gewoond, Terah de
vader van Abraham en de vader van Nahor en zij hebben andere goden gediend (Jozua 24:2). Van
deze goden in Ur was Nannar de hoofdgod - de godheid van de maan, die ook bekend is onder zijn
andere naam Sin. Men moet zich niet verwonderen, dat de maangod de hoofdgod was, want de
Babyloniër gaf aan de maan de voorkeur boven de zon, wellicht omdat hij zijn tijdsindeling aan de
maan ontleende. Zijn heiligdom stond in Ur zó hoog in aanzien, dat het begunstigd werd door alle
koningen, die over de stad geheerst hebben, van welke dynastie zij ook waren.
Wij stellen ons Terah voor, zoals hij daar liep langs de kanalen van het rijke Ur. We zien hem
deelnemen aan de godsdienstige plechtigheden rondom de tempeltoren, terwijl hij de oude, heilige
woorden meeprevelt. Terah wordt een mens voor ons, een heiden zoals er in die tijd duizenden en
nog eens duizenden waren.
Toch moeten we niet menen, dat Terah een grotestad-mens was. We moeten hem eerder zoeken op
het platteland aan de rand der stad Ur onder de herdersstammen, die daar met hun kudden rondzwierven; van deze herdersstammen wordt in Babylonische teksten meermaal melding gemaakt.
Zij leefden in de Syrisch-Arabische woestijn buiten de steden en toch in nauw contact met deze,
omdat zij daar hun produkten konden verkopen en datgene kopen wat zij voor hun dagelijks bedrijf
nodig hadden. Zij waren Hebreeën, die mensen van de overzijde, nl. van de Eufraat. Zulk een
herder is dan ook Terah geweest. En de kennis, die omtrent Mesopotamië is verworven, heeft het
ons vergund, dat wij zijn persoon en leven in sprekende trekken kunnen voorstellen.
Uit die stad Ur, met haar hoge beschaving met haar verering van de maangodin, werd Abraham
geroepen.
(Dr. A. H. EDELKOORT, Pioniers van het geloof).
Akkad. In Noord-Babylonië Akkad, (in Gen. 10:10 genoemd als deel van Nimrods rijk) en
Sefarvaim.
“De oudste berichten over deze vlakte bewijzen dat hier twee onderscheiden rassen eeuwen
achtereen om de heerschappij hebben geworsteld en dat beider ineenvloeiing het eigenaardig
karakter aan de Babylonische cultuur heeft gegeven”.
Het ene ras is dat der Soemeriërs; het andere is dat der Akkadiërs.
Assyrië. Assyrië ligt aan weerszijden van de middenloop van de Tigris. Ten westen van deze rivier
omvat het land een deel van Mesopotamië; ten oosten van de Tigris tot aan het Zagrosgebergte.
De Assyriërs zijn een zeer krijgszuchtig volk geweest; hun koningen hebben slechts één begeerte
gekend: de uitbreiding van hun gebied en de vestiging van militaire macht. (A. NOORDTZIJ).
De oudste hoofdstad was Assur aan de Tigris (deze stroomt Ninevé. ten oosten van Assur Gen.
2:14). Vanaf ± 1000 wordt Ninevé de residentie der koningen; de grootheid dankt de stad vooral
aan Sanherib en zijn opvolgers; door hen werd Ninevé de heerseres van het oosten, wat ze
gebleven is tot haar ondergang in 612 v. Chr.
Genesis 10:12 doet vermoeden, dat Ninevé met Rehoboth-Ir (de voorstad ter plaatse waar nu
Mosoel ligt), Kalach en Resen een grote stad is geweest (“dat is die grote stad”).
Mesopotamië. Mesopotamië (= het land tussen de rivieren) is het steppenland tussen Eufraat en
Tigris, tot daar, waar deze rivieren elkander naderen.
Hier is Paddan-Aram (= het veld van Aram). De meest bekende stad is het oude Haran (Carrhae
heette de stad bij de Romeinen). Aan de Eufraat: Karchemis (hier was in 605 de veldslag, waar
Nebukadnezar voor het eerst in het volle licht der geschiedenis treedt in de strijd tegen farao
Necho; 2 Kron. 35:20, Jer. 46:2). Pelhor (“aan de rivier”, de woonplaats van Bileam; Num. 22:5).
Tifsah (= veer; grensstad van Salomo’s rijk; 1 Kon. 4:24).
Elam. Elam is het land ten oosten van de Beneden-Tigris en de Perzische Golf; ten dele is het
bergland, ten dele laagland, waardoor de Ulai (Dan. 8:2) stroomt.
Elam heeft van de vroegste tijden af een rol gespeeld in de geschiedenis van Babylonië. Aan
het rijk der Elamieten is de genadeslag toegebracht door de Assyriërs. Met het neerslaan van
64
Elam heeft Assyrië zich echter het meest geschaad. Door de geweldige verzwakking van Elam
werd de deur geopend voor de Meden, die in 612 v. Chr. Ninevé ten val brachten. En naast
dezen zien wij ook de Perzen optreden.
(Naar C. VAN GELDEREN, Chr. Encyclopaedie).
Susan. De hoofdstad Susan kwam tot grote bloei onder de Perzische heersers; van het hofleven in
deze residentie onder Ahasveros (= Xerxes 486-465) geeft het boek Esther een aanschouwelijk
beeld.
De opgravingen, door Franse geleerden in Susan verricht, hebben tal van dingen doen vinden, die
van de grootste betekenis zijn voor de geschiedenis van Elam en van de vroegste beheersers van de
vlakte van Sinear. De meest beroemde vondst is de wetgeving van Hammoerapi, ingegraveerd in
een groot blok zwart dioriet (thans in het Louvre te Parijs).
Elamitische Joden waren ook op het Pinksterfeest van Hand. 2.
Medië. Medië, naar Jafets zoon Madaï genoemd, is een land met vruchtbare dalen en grasrijke
steppen. De stad Achmetha of Ecbatana werd de zomerresidentie der Perzische koningen. Hier was
volgens Ezra 6:1 het rijksarchief. Een oudere hoofdstad was Rhagae of Rages, verder naar het
oosten (genoemd in het Apocriefe Boek van Tobias).
Perzië. Perzië is het land van grote tegenstellingen. woest bergland en vruchtbare dalen en
landschappen. Dit rijk heeft in de Oudheid een voorname rol gespeeld. Onder de grote Kores
strekte het zich uit van de Indus tot de Middellandse Zee. Alexander de Grote bracht het ten onder.
De hoofdstad Persepolis (= Perzenstad) wekt nog door haar ruïnes van paleizen en koningsgraven
de bewondering der reizigers.
De oudste hoofdstad van het Perzische wereldrijk was Pasargadae (met het graf van de grote Cyrus
of Kores).
De Parthers woonden noordelijk van de Perzen. Ze worden in Hand. 2 genoemd.
5. KLEIN-AZIË EN DE LANDEN IN EUROPA
We komen hier meer op het terrein van het Nieuwe Testament en wel in het bijzonder van de
reizen van de Apostel Paulus.
Voor de Oudtestamentische geschiedenis heeft Klein-Azië vooral betekenis, omdat hier indertijd
was het grote rijk der Hethieten. De beroemde Duitse geleerde Hugo Winckler heeft de hoofdstad
Chattusas van het oude Hethietenrijk gevonden in het dorp Boghaz-Keui.
Gebergte. Klein-Azië 1) bestaat uit een groot en hoog plateau, met randgebergten in het noorden en
zuiden. Aan de Zwarte Zee zijn die bergen bosrijk; in het zuiden zijn de gebergten ruw: hier strekt
zich de Taurus uit, die naar het oosten zijn voortzetting vindt in de woeste Anti-Taurus. Tussen
beide gebergten vormen de Cilicische passen de heerweg: zowel Xerxes als Alexander de Grote en
later de scharen der Kruisvaarders togen over deze passen.
“En daar zwoegden ook eenmaal twee pelgrims, Paulus en Silas, die geen ander wapen
hadden om de wereld op te eisen voor Jezus Christus, dan het Evangelie des Kruises”. (G.
Wielenga).
Rivieren. Het plateau wordt door rivieren doorsneden: deze rivieren zijn over het algemeen ondiep,
maar bezitten een groot verval (“In gevaren van de rivieren”; 2 Cor. 11:26). In de dalen liggen
nederzettingen; zo liggen in het dal van de Lycus de stad Colosse met de beide zustersteden
Laodicéa en Hierapolis.
Wanneer in de Statenvertaling genoemd wordt “Azië” in de vert. van het Bijbelgenootschap
“Asia” is dit niet het werelddeel, evenmin Klein-Azië, maar de Romeinse provincie van die
naam, in het westelijk deel van het schiereiland.
1)
Levant. Voor de ontwikkeling van Klein-Azië hebben vooral de kustvlakten betekenis gehad. In
dat opzicht is vooral de Levant bevoorrecht.
65
Van het westen begon het Hellenisme (de Griekse beschaving); meer in het binnenland handhaafde
zich de taal der inwonende bevolking (“en zij zeiden in het Lycaonisch”; Hand. 14:11). Toen de
Romeinen Klein-Azië veroverden, was overal de Griekse cultuur doorgedrongen. In verschillende
plaatsen hadden de Joden synagoges. Tijdens Paulus’ zendingsreizen kende het land een zekere
bloei.
Zeestroom. In het oosten van de Middellandse Zee gaat langs de
kusten een zeestroming, tegengesteld aan de richting van de wijzers van een uurwerk. Aan, de
zuidkust van Klein-Azië loopt deze stroming dus van het oosten naar het westen. Hierdoor is de
richting te verklaren van het schip, waarmee Paulus voer. (Hand. 27:4, en de zee, langs Cilicië en
Pamphylië doorgevaren zijnde, kwamen zij aan te Myra in Lycië).
Cilicië. In het zuiden van Klein-Azië lag het landschap
Cilicië met in het zuiden een zacht klimaat. De hoofdstad was Tarsus of Tarsen, de vaderstad van
Paulus 1). Hier was de samenstroming van oosterse en westerse cultuur; een stad van wetenschap
en wijsgerige scholen. Oudtijds een bloeiende stad, is zij thans van weinig betekenis.
Pamphylië. Aan de kust van Pamphylië Perge, en Attalië een belangrijke haven voor het verkeer
met Syrië.
Lycië. In Lycië lagen de havensteden Myra en Patara.
Carië. In Carië de Griekse kolonie Cnidus. Aan de door
Joniërs bezette kust lagen: Miléte, een belangrijke handelsstad, Efeze, een stad van handel en
landbouw en Smyrna, thans nog een grote handelsstad. het middelpunt van de zuidvruchtenhandel.
De christengemeente, hier gevestigd, muntte uit door trouw.
1)
Wel te onderscheiden van Tarsis, vaak gezocht in Zuid-Spanje.
Lydië. In Lydië: Sardes, de oude hoofdstad van het koninkrijk Lydië, Philadelphia, Thyatira, met
beroemde purperververijen.
Mysië. In Mysië: Pergamum, vroeger de hoofdstad van het koninkrijk Pergamum. De stad had een
belangrijke bibliotheek en leende haar naam aan het hier uitgevonden perkament.
Ruïnes van Sardes. Eens was Sardes een belangrijke stad, de hoofdstad van Lydië. Antieke
tempelruïnes getuigen van de grootheid dezer stad, die nu vervallen is tot een ellendig dorp.
In Pergamum waren prachtige tempels van verschillende Griekse goden. Ze heet de plaats, daar de
troon des Satans is (Openb. 2:13), wat misschien slaat op de keizercultus, welke martelaren heeft
geëist. Aan de kust: Adramyttium, Assus en Troas, van waar Paulus naar Europa overstak.
Lycaonië. Antiochië in Pisidië en Iconium, Lystre en Derbe in Lycaonië zijn welbekend uit
Paulus’ eerste Zendingsreis.
66
Phrygië. In Phrygië worden genoemd: Colosse, Laodicéa (met de “lauwe” christengemeente) en
Hierapolis.
De landschappen Cappadócië, Galatië, Pontus en Bithynië hebben geen steden, in de Bijbel
genoemd.
De brief aan de Galaten was gericht aan de bewoners van Galatië, een bevolking van gemengd
Keltische oorsprong. (Galaten = Kelten). Paulus had daar op zijn tweede zendingsreis een vruchtbaar arbeidsveld gevonden. Nicea en Chalcedon zijn in de kerkgeschiedenis wel bekend geworden.
Cyprus. Van de eilanden moeten nog worden genoemd: Cyprus, vroeger buitengewoon
vruchtbaar. De oorspronkelijke bewoners heten in de Bijbel Kittieten. Paulus bezocht er Sálamis en
Pafos.
Rhodus. De bouwvallen van Rhodus getuigen van vroegere grootheid. Patmos was het
verbanningsoord van de apostel Johannes. Hier ontving hij de “Openbaring”. Lesbos met de stad
Mytilene. Samothráce deed Paulus aan, toen hij naar Europa ging.
Macedonië. In dit werelddeel bezocht hij eerst Neapolis, toen nog een Thracische stad en kwam
daarna te Philippi in Macedonië. Daar werd de eerste christengemeente gesticht. Over Amphipolis
en Apollonia trok hij naar Thessalonica, in de tijd der Romeinen de hoofdstad, als Saloniki thans
nog een stad van betekenis.
De reisweg welke Paulus hier volgde, is de Via Egnatia. De Via Egnatia was een van de grote
Romeinse heerwegen. Hij liep van Byzantium over Neapolis, Philippi, Amphipolis, Apollonia en
Thessalonica westwaarts tot aan de Adriatische Zee (bij Dyrrachium, vanwaar men kon overvaren
naar Brindisi).
Athene. Langs Berea leidde de weg naar Athene, de wereldberoemde hoofdstad, waar men echter
voor de ernstige woorden van Paulus weinig tijd en aandacht had. Het resultaat van zijn rede op de
Areopagus legt daarvan getuigenis af. Groots zijn de tempelresten op de Akropolis.
Corinthe. Meer gezegend werd het werk van de Apostel in Corinthe, waar hij lange tijd arbeidde
als een getuige tegen de ongebondenheid.
Corinthe had een gunstige ligging op de landengte. De schepen uit Italië en Spanje kwamen in de
haven Lechaeum aan de westkust. En de schepen uit het Oosten meerden aan de wal van de haven
Kenchreën (Hand. 18:18). Over de landengte werden kleine schepen wel getrokken langs een
daartoe ingerichte baan. Men meed namelijk de gevaren bij de gevaarlijke kaap Malea. Door de
scheepvaart kreeg Corinthe een internationaal karakter. Toen Paulus de stad bezocht, was deze in
zekere zin nieuw, want in 146 voor onze jaartelling was Corinthe door de Romeinen verwoest,
doch in de dagen van Caesar weer opgebouwd. In de tijd van de Apostel kende men in Corinthe
maar één aristocratie: die van weelde; maar één wens: geld verdienen. Zedeloosheid en
lichtzinnigheid waren kenmerkend in de wereldstad. -Later is verval gevolgd. In 1858 werd de
oudste stad vernietigd door een aardbeving; daarna is Nieuw Corinthe gebouwd op 5 km afstand.
Het oude Corinthe is opgegraven. Daarbij vond men o. m. de rechtshal, waar eens de rechterstoel
was, toen Paulus voor Gallio gebracht werd (Hand.:12), de vleeshal (1 Cor. 10:25) en een steen,
waarop in Griekse letters stond “Synagoge der Hebreeërs”.
Derde reis. Van zijn reis als gevangene naar Rome moeten nog genoemd worden: Creta of Kaftor,
vroeger welvarend, een eiland met 100 steden; aan de zuidzijde lagen “Schone havens” of “Goede
Rede” (Boni Portus) en Phoenix. Zuidelijker lag het eilandje Clauda thans Gozzo. Na de
schipbreuk landden de reizigers op Melite,(Malta), waar de naam St.-Paulus-Baai de herinnering
bewaart.
Rome. Te Syracuse op Sicilië bleef Paulus drie dagen en ging over Rhegium (nu Reggio), Putéoli
(nu Pozzuoli), waar de zeereis eindigde, Forum Appii en de Tres Tabérnae naar Rome, de stad op
zeven heuvelen gebouwd. Nog altijd is Rome een grote stad, waar vele indrukwekkende
bouwvallen aan vroegere schoonheid herinneren. En Rome is ook de stad, waar (zoals Vondel
zegt):
67
d’Apostelschap, beknelt in ijsre boeien,
Verhief er ‘t Kruis, gezegent in Godts Zoon.
Catacomben zijn de onderaardse begraafplaatsen, die de oude christenen rondom de stad
Rome hebben aangelegd. De fresco’s op de wanden geven een beeld van het geloof en het
leven der gemeente. Hier is afgebeeld een fresco uit de catacomben van Petrus en
Marcellinus. Het is een levendige voorstelling van een oud-christelijke Agape of liefdemaaltijd,
waarbij men in vrede en liefde bijeen was, gelijk de inschriften melden: Irene reik mij warm
water. Agape schenk mij in. Van zulke liefdemalen wordt gesproken in judas vers 12. De
kanttekening van de Statenvertaling zegt hierbij: Grieks agapais; dat is liefden. Zo werden
genoemd de maaltijden, die de eerste christenen plachten met elkander tot versterking der
liefde te houden, als het Avondmaal was gevierd, van welke de Apostel Paulus spreekt in 1
Corinthe 11:21 en 22 en die beschreven worden door Tertullianus in zijn boek “Verdediging
der Christenen”.
68
Download