Tussen burgerschap en sociale concurrentie: omtrent de arbeidsrechtelijke positie van de werknemer Verantwoording van de cyclus Marc Rigaux Universiteit Antwerpen onderzoeksgroep sociaal recht 1. De lessencyclus dient zich aan als een conceptueel geheel. De leerstukken die worden aangesneden, passen in een globale visie van het arbeidsrecht. 2. Dit concept ziet het arbeidsrecht als een spanningsveld tussen een vanuit de economische ordening opgelegde vrije arbeidsmarkt en een vanuit de politieke ordening gehanteerd burgerschap, als uiterste verrechtvaardiging voor de correctie aan de voormelde markt. 3. De demarche van de arbeids- en sociale wetgever situeert zich inderdaad tussen beide polen. Zonder het principe van de vrije arbeidsmarkt zelf ooit te willen in vraag stellen, geeft de arbeidswetgever een uitvoering aan het grondrecht een menswaardig leven te leiden in de sfeer van de arbeidsverhoudingen. De arbeidsrechtelijke bescherming zit dus geprangd tussen het burgerschap en de door de economische orde nagestreefde sociale concurrentie. 4. Doorheen het bestuderen van het arbeidsrecht als synthese van burgerschap en sociale concurrentie, wordt de verhouding aangesneden tussen de economische en politieke ordening. De arbeidswetgever beroept zich op de politieke legitimiteit (van de soevereine natie) om de economische macht en de economische ordening te corrigeren. 5. De diverse deelthemata zullen worden benaderd vanuit een invalshoek die aanleunt bij de sociologie en de politologie van het recht. Hierbij wordt het recht gezien als een normensysteem dat er in wezen toe strekt de maatschappelijke ordening te bevestigen. In deze visie zijn recht en rechtspraktijk niet vrij van waarden. Fundamentele waarden bepalen, binnen de grenzen van wat technisch kan, de uitkomst en oplossing van de rechtsvragen. De waarden die onze demarche leiden, sluiten aan bij het emancipatorische gedachtegoed. Voor ons staat bij de uitwerking van oplossingen van rechtsproblemen de emancipatie en de lotsverbetering van de werknemer en sociaal verzekerde centraal. 6. Ook de opbouw van de lessenreeks dient verklaard. De leerstukken passen in het centrale thema en vormen een concretisering en een illustratie ervan. a) In een inleidend hoofdstuk “Arbeidsrecht als correctie op de vrije arbeidsmarkt en de sociale concurrentie” schetsen we het algemene conceptuele kader. Vertrekkend van de vertaling in het recht van de situering van arbeid in de economische ordening, worden de wegen aangegeven langswaar de correcties aan de arbeidsmarkt werden aangebracht. Het betreft zowel de externe arbeidsmarkt als de interne arbeidsmarkt binnen de onderneming. Tevens overlopen we de inhoud van het corrigerend optreden van de sociale regelgever. Tenslotte wordt gepoogd de limieten aan te geven van deze sociale correctie. b) “De arbeidsovereenkomst of de beperking van de rechtsbetrokkenheid van de werknemer bij de werking van de onderneming” handelt over de rechtsmiddelen die de werknemer toelaten om bij de werking en de beleidsvoering in de onderneming betrokken te worden. Bedoeling van de analyse is een inventaris op te maken van de wijzen en middelen, door de wetgever en de rechtspraak uitgewerkt, die de werknemer toelaten de sfeer van strikte uitvoering van de arbeidsovereenkomst te overschrijden. Vertrekpunt hierbij is de vaststelling dat de inbreng van arbeid in het productieproces in vergelijking met de inbreng van kapitaal maatschappelijk ondergewaardeerd wordt. Meer nog, de inbreng is ondergeschikt aan de inbreng van kapitaal. In het recht verwerft deze onderwaardering haar concretisering. De arbeidsovereenkomst wordt gedefinieerd in termen van een gezagsrelatie en in het vennootschapsrecht betreft de inbreng van arbeid nauwelijks een factor van betekenis. c) “Het recht op gezagsuitoefening door de werkgever en de inpassing van de beginselen van behoorlijk bestuur” stelt de vraag centraal naar de normen in het privaat recht (en in het contractenrecht in het bijzonder) die toelaten beginselen van het publiek recht in de contractuele sfeer binnen te brengen. De arbeidsovereenkomst is immers uitgegroeid tot een gestandaardiseerd contract dat verwantschap vertoont met de statutaire tewerkstelling. Bovendien heeft onderzoek aangewezen dat op het recht op gezagsuitoefening door de werkgever “de trias politica” kan worden toegepast. Met als uitgangspunt de analyse van deze beginselen bestaat de oefening erin na te gaan in welke mate de goede trouw nu reeds niet noopt tot vergelijkbare verplichtingen. d) “Ontslagmacht, ontslagrecht en vastheid van betrekking toch een systeem” raakt aan de fundamentele problematiek van de uitsluiting van de interne arbeidsmarkt. Voortbouwend op een studie die enige tijd geleden werd gepubliceerd, ligt het in onze bedoeling de toen uitgewerkte schema’s te actualiseren en te verfijnen. Bijzondere aandacht gaat hierbij naar de sancties voor de niet-naleving van algemene regels van het ontslagrecht, waarvoor geen forfaitaire vergoeding is voorzien, naar de gevolgen van niet-naleving van collectieve informatieprocedures op het individueel ontslag alsmede naar de mate waarin het ontslagrecht van de werkgever conventioneel kan worden ingeperkt. Accessoir zal gebruik worden gemaakt van het rechtsvergelijkend argument. e) In “Voor een nieuwe begripsomschrijving van de onderneming in het collectief arbeidsrecht” raken we aan een fundamentele vraag met betrekking tot de efficiëntie en de effectiviteit van de collectieve rechten van de werknemers. Fenomenen zoals de internationalisering van de arbeidsverhoudingen of externalisering van diensten van ondernemingen, zorgen ervoor dat in de collectief arbeidsrechtelijke structuren meer dan eens de formele door de wet aangeduide werkgever niet de instantie is die uiteindelijk feitelijk en juridisch bevoegd is om te beslissen. Deze situatie holt de collectieve werknemersrechten meer dan eens uit. Bedoeling van de studie is de lege lata en de lege ferenda af te tasten welke mogelijke oplossingen het recht zou kunnen geven door een nieuwe omschrijving van de notie werkgever te hanteren. f) In de lezing “Naar een geïntegreerde benadering in het Europees recht van de informatie – en overlegprocedures bij herstructurering” wordt de problematiek aangesneden van de collectieve sociale grondrechten op informatie en overleg, zoals deze worden geconcretiseerd in een handvol Europese richtlijnen. De diverse communautaire richtlijnen zijn niet echt op elkaar afgestemd en ook de implementeringswetgevingen zijn in hetzelfde bedje ziek. Dit gemis aan coördinatie laat zich sterk voelen bij herstructureringen. De herstructureringen vormen een duidelijk geïntegreerd economisch verschijnsel. Naar het arbeidsrecht toe worden zij gedekt door onder meer de figuren van collectief ontslag, sluiting van onderneming, overdracht van onderneming, e.a. Elk van deze rechtsfenomenen werd meer dan eens bedacht met aparte informatie- en overlegprocedures, die niet altijd vlekkeloos op elkaar aansluiten. En dan spreken we nog niet eens over de mogelijke interventie van de Europese ondernemingsraad of de werknemersvertegenwoordiging in de Europese vennootschap. Tegenover een Europese economische politiek, die gestaag aanstuurt concentraties van ondernemingen en dus herstructureringen, zou een geïntegreerde informatie- en overlegprocedure allicht niet misstaan. g) Met “De werknemer ook burger in de onderneming” raken we aan een zeer fundamenteel gegeven in de constructie van de sociale correctie aan de (interne) arbeidsmarkt. Van een technisch oogpunt uit was en is het burgerschap het instrument dat nodig was en is om doorheen de politieke besluitvorming de economische (machts)verhoudingen sociaal bij te sturen. Doch burgerschap is vooral ook nauw verweven met grondrechten. Is de burger per definitie niet een drager van grondrechten? Kan het arbeidsrecht en zijn bescherming niet grotendeels worden gefundeerd op de diverse (sociale) grondrechten, die onze sociale staat rijk is? De lezing ziet het burgerschap bijgevolg op drie niveaus: het technisch conceptueel niveau van het burgerschap als rechtsinstrument nodig om de sociale correcties aan te brengen; het niveau van de terugkoppeling van de arbeidsrechtelijke bescherming naar de grondrechten en het derde en laatste niveau van uitoefening van de grondrechten in de contractuele sfeer. h) De lessencyclus eindigt met een pleidooi voor een codificering van het arbeidsrecht. Deze demarche is ingegeven door een driedubbele zorg: een grotere toegankelijkheid van de arbeidsrechtelijke informatie voor de werknemer, een grotere interne cohesie en coherentie van de rechtstak en een grotere autonomie ten aanzien van het gemeen privaat- en publiekrecht. Bij het verrichten van deze oefening grijpen we ondermeer terug naar het naoorlogse concept van “Burgerlijk arbeidswetboek.” De codificatie van de rechtstak wordt dan ook gepercipieerd als een element dat de terugdringing van de sociale concurrentie mee kan helpen ondersteunen.