INLEIDING TOT DE STUDIE VAN DE WOORDBETEKENIS DOOR Prof. Dr C. G. N. DE VOOYS TWEEDE~ HERZIENE EN VERMEERDERDE UITGAVE 1943 DE SIKKEL, KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWERPEN J. B. WOLTERS, GRONINGEN INLEIOING TOT DE STUDIE VAN DE WOORDBETEKENIS DOOR Prof. Dr C. G. N. DE VOOYS TWEEDE, HERZIENE EN VERMEERDERDE UITGAVE 1943 DE SIKKEL, KRUISHOFSTRAAT 223, ANTWERPEN J. B. WOLTERS, GRONINGEN VOORREDE De titel van dit boekje drukt nauwkeurigde bedoeling uit: de lezer te orienteren op het uitgestrekte gebied van de semantiek door een beknopte maar leesbare uiteenzetting, toegelicht met in hoofdzaak Nederlandse voorbeelden. Niemand besef't beter dan 'de schrijver zelf welk een moeielijke en hachelijke onderneming het was, een zo veelzijdige stof in een kort bestek samen te persen, zonder onduidelijk of al te oppervlakkig te worden. Wie van dit onderwerp een voortgezette studie wil maken, vindt daarvoorde gegevens bijeengebracht in de Aantekeningen. Daar wordt ookde buitenlandse Iitteratuur aangehaaldv die overvloedig materiaal uit andere talen klan verschaffen. Urtrecht, Maart 1938. c. G. N. DE VOOYS. BIJ DE TWEEDE DltUK In deze herdruk 'is de opzet ongewijzigd gebleven. De vermeerdering bestaat voornamelijk in de toevoeging van een aantal voorbeelden en de uitbreiding van de tekst en aantekeningen, op grond van wat sinds 1938 op dit gebied gepubliceerd is. Utrecht, Maart 1943. c. G. N. DE VOOYS. INHOUD ALGEMENE BESCROUWINGEN 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. ]0. De taal: taal en spraak . . . . . Ret woord in het zinsverband . . De zin in de si tuatie . . .. ... Het woord bij spreker en hoorder. Bemiddelde en OIl bemiddelde betekenis Ret woord en de taalsfeer .. . . . . De gevoelswaarde van het woord. . .. Klank en betekenis. . . . Overschatting van de e t y m o l o g i e . . Verbleking en verlevendiging van de etymologie . . . Betekenisontlening. . HOOFDSTUK 1. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. ~> 2 u. 24. 25. 7 8 10 12 13 15 16 16 18 NAAMGEVING Klanknabootsing en klanksymboliek . De naamgeving berust op een onderdeel van de voorstelling . Naamgeving naar een opvallende eigenschap . Naamgeving naar de stof waarvan een voorwerp gemaakt is . Eigenschappen benoemd naar substanties . Naamgeving van een produkt naar de plaats van afkomst . Naamgeving van een produkt naar de uitvinder of de fabrikant . Willekeurige naamgeving met reklame-bedoeling . Geleerde naamgeving voor internationaal gebruik Naamgeving op grond van ,gelijkenis . ROOFDSTUK II. 5 19 22 24 24 25 25 26 27 27 28 VERANDERING VAN BErrEKENIS Woorden handhaven zich, terwijl de zaken veranderen . Verdichting van betekenis door ellips . Verdichting van betekenis door veelvuldig voorkomen in een bepaalde omgeving of taalkring Betekenisovergang ten gevolge van associaties . Associaties op grond van tijdsverband . 30 32 34 36 38 3 26. 27. Associaties tussen plaats, tijd en causaliteit. . 38 Associaties op grond van causaliteit. . . . 39 28. Associaties tussen abstrakte begrippen en konkrete voorstellingen. .4-0 29. Wisseling van betekenis op grond van bijwaarneming (synaesthesie) 41 30. Overdracht van bewegingswoorden op innerlijke gevoelens en funkties van het verstand . . 42 31. Verandering van betekenis door verbleking van metaforen 43 32. Verschuivingen van de gevoelswaarde . 46 33. Betekenisontwikkeling in gunstige of in ongunstige zin . 41 34. Reaktie op euf'emisme . . . 49 50 35. Reaktie op ironie . . . 36. Reaktie op hyperbolen en krachttermen . . 51 37. Invloed van emfatisch gebruik . . 52 38. Betekenisverzwakking door declassering 53 39. 40. Dirferentiering van betekenis Betekenisverandering door klank- en begripsassociatie HOOFDSTUK III. 41. 42. 43. 44. 45. . 53 55 SYNONIEMIEK De beschouwing van synoniemen . Verschil van begripsinhoud . Verschil van taalkring Verschil van gevoelswaarde Individuele en usuele betekenis . 56 57 58 60 61 AANTEKENINGEN EN GEGEVENS TEN BEHOEVE VAN VOORTGEZETTE STUDIE De voornaamste litteratuur over de betekenisleer Aantekeningen bij de tekst 4 63 69 ALGEMENE BESCHOUWINGEN Zolang er over taal nagedaeht is, zolang er glossaria en lexica samengesteld zijn,heeft men ook aandacht gehad voor de betekenis van de woorden. Ret heeft echter lang geduurd eer de semasiologie of semomiiek (1) zich tot een zelfstandige tak van de taalwetenschap kon ontwikkelen, De vergelijkende taalstudie wekte aanvankelijk bijna aileen belangstelling voor klank- en vorrnleer : in de bloeitijd van de neogrammatici constateerde mendat in een betekenisleer andersdan in een klankleer - geen vaste wetten te vinden zouden zijn, en dientengevolge zag men er met een zekere geringschatting up neer. De opkomst van de taalpsychologie bracht hierin verandering: H. Paul toonde in zijn Prinzipien warme belangstelling voor dit onderwerp, maar ook 'hij zocht langs Iogische weg regelmatigheid in de betekenisontwikkeling. De studie werd psychologisch verdiept door W. Wundt (Die Sprache) , malar dit was slechts een begin van een lange reeks boeken en opstellen in verscheiden landen van Europa, waardoor de semantische vraagstukken van velerlei zijden werden belicht. Ret ligt niet in onze bedoeling,daarvan en volledige opsomming te geven (2) en evenmin, alle d\aarinaJangeroerde problemen te behandelen ; aIleen het voornaamste zal in Ide volgende beschouwingen. als onmisbare inleiding, ter sprake komen. ~ 1. De taal : taal en spraak. De mens heeft als rniddel om met zijn medemens in aanraking te komen, behoefte aan taal. Hij wil daarmede zijn gevoel uiten, zijn wil te kennen geven, zijn gedachten mededelen, Zonder die gemeenschap zou geen eigenlijke taal ontstaan, want de kreet als (1) De term semasiologie (afgeleid van f5'{,'J.':J.'.-'(.) komstig uit de kring van klassieke f'ilologen: == (Ie t.errn betekenen) semantiek is af- (naar analogie 'Van fonetiek) is door Breal ingevoerd. (2) Een aantal van de voornaamste werken vindt men in onze Aantekeningen genoernd of besproken. 5 loutere reflex is nog geen taal; wordt eersttaal, wanneer die tevens dient om de aandacht te trekken. In ruimere zin kan men allerlei tekens taal noemen : gebaren, signalen, maar in engere tin bestaat menselijke taal uit geartikuleerde spraakklanken, rrtmisch en melodischgeordend, tot woorden en zinnen verbonden, GelaatsuitJdrukking en gebaar kunnenals begcleidingsverschijnselen van betekenis blijven, Taal is nog iets meer dan reeksen van klanken of klanksymbolen. Ieder mens heef't een latent taalbezit, een innerlijk taalfonds, waarvan de waarneembare taal de actuering is. Hij kan over woorden beschikken, hij kan verbindingen en vervormingen maken naar gebruikelijke voorbeelden, hij kan zinnen bouwen volgens een vast systeem, omdat dit alles in zijn geest, in zijn geheugen aanwezig is. Er zijn taalgeleerden die, op het voetspoor van F. de Saussure, dit innerlijk aanwezige systeem beschouwen als iets bovenpersoonlijks, iets vaststaands, dat van geslacht op geslacht overgaand, tegen willekeurig ingrijpen van het individu gewaarborgd is. De Saussure. noemt dit taalsysteem la langue, en de realisering daarvan in de gesproken taal la parole, termen die men in het Nederlands weergegeven heeft met taal (dus in engere zin opgevat) en spraak. Dit boven- of buiten-individuecl bestaan van taal is in zekere zin een herleving van de oude taalbeschouwing, die in de taal een zelfstandig-levend organisme zag. De Saussure's opvatting van « la langue» is dan ook bestreden o.a. door O. Jespersen (1), en hier te lande door Gerlach Royen (2). Al is het taalsysteem een gemeenschappelijk bezit van aIle taalgenoten, het moet telkens in elk individu opnieuw ontstaan en blijft dus in wezen individueel. Onveranderlijk is het volstrekt niet. Elke wijziging voltrekt zich in de spraak - wat ook De Saussure toegeeft - vindt geleidelijk ingang bij de taalgenoten, totdat menkan zeggen dat het zich een blijvende plaats verworven heeft in de taal. Die taal is dan een collectief begrip: de in het lexicon geboekte woordvoorraad is het kleinste gemene veelvoud van de verschillende soorten taal in gebruik bij aIle taalgenoten; de grammatica stelt de regels vast van het systeem dat aIle taalgebruikers zich eigen gemaakt hebben en als gezaghebbend erkenrten. ( 1) Linouistica (1933), bIz. 128 vlg. (2) Spraak en Taal t Mededel ingen Kon. Aca d. Amsterdam 1933). 6 Het woord in het zineuerbomd. Waarneembare taal,. zowel gesproken als gelezen, komt slechts tot ons in zunnen, waarbij men znoet bedenkendat een zin, vooral in het gesprek ook uit een woord kan bestaan. Daaruit is weI eens de gevolgtrekking gemaakt datde zin primair is, en woorden geen zelfstandig bestaan hebben, maar slechts uit een zin geisoleerd kunnen worden. Daartegenover heeft A. Reichling (1) met scherpzinnigheid en met klem van argumenten de autonomie van het woord bepleit, en het gedefinieerd als «het kleinste isoleerbare taalmoment ». AIle moeielijkheden zijn m.i. daarmede niet opgelost. Verschillende taalgeleerden, o.a. Noreen, Jespersen, Vendryes, hebben er op gewezen hoe moeielijk het is, een afdoende definitie te geven. Men heeft vergeefs getracht, verheldering te brengen door niet langer de gewone woordcategorieen te handhaven, maar scheiding te maken tussen semaniemes en morphem-es (Vendryes) of Vollicbrter en Formuiorter (Sutterlin), full words en halt words (Sweet), maar oak dan vloeit de ene groep vaak in de andere over, b.v. bij samenstelling en afleiding. Met het veelzijdige begrip morpheme, zoals Vendryes het uitwerkt (2), zal de semanticus niet veel kunnen beginnen, teminder omdat het in allerlei talen tot verschillende uitkomsten zou leiden. Maar al handhaaft men het oude woordbegrip en neemt men aan dat in de geest van de spreker en de hoorder een zin opgebouwd wordt uit woorden, men zal tevens moeten inzien dat het woord eigenlijk pas een reeel bestaan verkrijgt in de zin, dat de woordbetekenis bepaald ioordt door het zinsverband. Reeds wanneer woorden zich tot woordgroepen verenigen,zullen ze wederkerig hun betekenis kunnen bepalen. Van logisch standpunt zegt men dat een substantief bepaald wordt door een adjektief, een werkwoord door objecten; semantisch is het omgekeerde even mogelijk. Van Ginneken gaf daarvan aardige voorbeelden. Het woord rood krijgt in veel gevallen zijn eigenlijke betekenis door het volgende substantief : bij «een rood dak, een rood gezicht, rood krijt, een rode kool, een rode avondhemel » wordt telkens een andere kleurschakering bedoeld. Openen veronderstelt een totaal § 2. (1) Het Woord. Een studie om t rent de qrondsla.q ran t aal en t.caloebruik (Utr. diss. 1935). (2) Le langage II Chap. L 7 andere beweging, naar mate men spreekt van: een deur, een venster, een pakket, een slot, een boek, de gordijnen, de ogen, de armen, de mond openen, of abstrakt : een zaak, een vergadering, eendiskussie, een mogelijkheid openen (1); evenzo gaan in : de jongen gaat, de trein gaat, de klok gaat, dat gaat goed, iets gaat kapot. Erdmann wijst er op, hoe een woord ook door de Icoppeling met een tegenstelling bepaald wordt, b.v. land enzee, land en stad, land en volk; of : volk en vorst, volk en adel, volk en beschaafden, volk en individu, volk en starn, volk en bourgeoisie (2). Wat voor de woordgroep opgemerkt werd, geldt in sterker mate voor de zin. Wanneer iemand hoort of leest : «De stemming werd uitgesteld tot de volgende vergadering », dan wordt siemminq bepaald door uiiqesteld : er kan b.v. niet aan een gemoedstemming gedacht worden. De uitgestelde stemming kan niet betrekking hebben op een Kamerverkiezing, want die opvatting wordtbelet door het volgende woord oerqaderinq. Psychologisch merkwaardig is, dat ook voor de hoorder de zin in zijn geheel « present» blijft, terwijl toch de woorden in tijdsorde achtereenvolgens worden waargenomen. ~ 3. De zin in de siiuatie. De zin ontleent zijn volle betekenis aan de situatie. De bovengenoemde zin, toevallig gehoord van twee onbekenden, is vrijwel .onbegrijpelijk. Waarover moest gestemd worden? Vanwaar het uitstel? Welke vergadering? Al die vragen blijven onbeantwoord. Maar diezelfde zin is voor de spreker en de hoorder volmaakt duidelijk geweest. Nog meer geldt dat, wanneer de zin aanwijzende of terugwijzende woorden bevat, b.v. «Hij komt hier. » In het gesprek tussen bekenden is de situatie volmaakt: men. kent elkanders omstandigheden in het heden en het verleden, men ziet de gelaatsuitdrukking, de begeleidende gebaren, men hoort de intonatie van de zin. Anders wordt het reeds in een telefoongesprek, vooral met een onbekende. Dan moet de situatie voornamelijk door woorden geschapen worden, wat soms eerst na enig zoeken en tasten (1) ¥g1. zijn Principes de Ling. psych. § 664. (2) BIz. 79. Wanneer bier, en in bet vervolg, in de noot slechts de pagina aangeduid wordt verwijzen wij de lezer voor titel en jaartal van het geschrift naar de eerste Aantekening achterrn dit boekje. ~ mogelijk is. Nog groter wordt de afstand, wanneer een auteur in eenboek tot ons spreekt. Het is dan de plicht vande schrijver, te zorgen dathij contact houdt met zijn lezer, d.w.z, dat zijn zinnen in hun « context» volkomen duideIijk blijven, terwijlde lezer de samenhang van de zinnen steeds in het oog moet houden. Duidelijk komt de waarde van de situatie uit, als men de stijl van de roman vergelijkt met die van het drama. Een romanschrijver heeft behoefte aan een brede expositie ; de toneelschrijver kan met een minimum van beschrijving, met zeer korte gesprekken volstaan, wegens de rijkdom van gegevens die de situatie, d.w.z. toneeldecor, kostuum, gebarenspel enz., de toeschouwer verschaft. Treffend karakteriseert Breal de situatie als « cet ensemble de circonstances, lequel, comme la cle en musique, fixe la valeur des signes» (1). Het juiste begrip daarvan verklaart ons het anders onverklaarbare feit dat een woord velerlei betekenis kan hebben, en toch zelden of nooit aanleiding zal geven tot misverstand. Ieder kent b.v. tientallen betekenissen van het woord spell maar wie herinnert zich gevallen, waarin hij moest navragen welk soort « spel » bedoeld werd ? Om nogmaals Breal aan te halen: «On n'a meme pas la peine de supprimer les autres sens du mot: ces sens n'existent pas pour nous, ils ne franchissent pas Ie seuil de notre conscience» (2). Polysemie (<< Vieldeutigkeit ») is dus een verschijnsel dat in alle talen voorkomt, en reeds voortvloeit uit de omstandigheid dat bij betekenisontwikkeling in veel gevallen de oude betekenis naast de nieuwe blijft bestaan. De nieuwe betekenissen kunnen zozeer van de oudere gaan verschillen, dat men de verwantschap niet of nauwelijks meer beseft, b.v. bij het woord post (brievenpost,standplaats,betrekking enz.) , dat reeds in het Frans uiteenlopende betekenissen had. Vergelijk ook de velebetekenissen van spell blad, qlas, lood e.d. In dergelijke gevallen is er weinig verschil met gelijkluidende woorden van verschillende afkomst (homonymen), als kolen (steenkolen) en kolen (groente) , bal (rond voorwerp) en bal (danspartij). Ook daarbij zal en het zinsverband en de situatie, misverstand vrijwel onmogelijk maken. Men neemt vaak aan dat in het taalgebruik een afkeerzich openbaart van homonymen, zodat een van beidekans (1) ,BIz. 315. (2) Cap. 14, blz. 154 vlg. Vergeltjk mijn beschouwing over homonymen in de Aantekeciingen aangehaald. 9 loopt in onbruik te geraken. In deze homonymenvrees gaat men licht te ver, gelijk o.a. gebleken is in het proefschrift van Dr. A. P. Kieft over Homonymie en hoar invloed op de taalO'ntwikkeli1~g (1938). Van zulke «homonymofobie» bestaan echter inderdaad voorbeelden, maar dan geldt het veelal woorden, waarbij het gelijkluidende woord «onfatsoenlijk » is. Dat kan b.v. het geval geweest zijn bij het in onbruik geraakte achierileei, dat oudtijds voor nadeel gangbaar was. Dit verschijnsel is dan eer in verband tebrengen met eufemisme. Ook is het mogelijk dat men een der homoniemen vermijdt omdat het lachwekkend is, b.v. slachten == gelijken op (Die jongen slacht zijn vader). ~ 4. Ret woord bij spreker en hoorder. Bemiddelde en onbemiddelde betekenis. De betekenis die aan een woord in het woordenboek wordt toegekend (de lexicologische betekenis ) is een abstractie uit een reeks.. lichtelijk geschakeerde «woordindividuen », d.w.z. uit betekenissen die het woord in het concreet gebruik van een individu in tal van gevallen kan hebben. De semantiek zal allereerst rekening houden met deze individuele betekenis. Onwillekeurig neemt men daarbij aan dat het woord dat de spreker voortbrengt en 'het woord dat de hoorder waarneemt - mits de beide personen een gemeenschappelijke taal beheersen - dezelfde betekenis hebben. Maar Wellander (1) heeft er terecht op gewezen dat de bedoelde betekenis van de spreker en de begrepen betekenis van de hoorder niet steeds identiek zullen zijn. Zelfs als iemand zegt : « Ik ga naar huis », dan ontvangt een hoorder bij dat « ik » en bij zijn « huis » niet dezelfde indruk. Voor het doel van het gesprek echter mogen we zeggen dat de bedoelde met de begrepen betekenis in wezen meestal overeenstemt: de beide « woordindividuen» van spreker en hoorder vallen samen. In tal van andere geval1en kan er een aanmerkelijk verschil bestaan, ook al wordt dit niet dadelijk opgemerkt. Dat hier een factor kan schuilen voor blijvende betekeniswijziging, spreekt vanzelf. Bij de interpretatie van oude schrijvers dient men dit mogelijke verschil steeds in het oog te houden. Geheel verouderde woorden (1) ,BIz. 9 vlg. 10 zal men niet miskennen, maar bij menig ander woord, o.a. bij Vondel, dat bedrieglijk veel op een modern woord gelijkt, is men niet altijd zeker dat de door de dichter bedoelde betekenis identiek is met de door de tegenwoordige lezer begrepen betekenis. Er is nog een principieel punt dat Wellander in een helder licht geplaatst heeft : de woordbetekenis kan « vermittelt » of « unvermittelt » zijn. De waarneming van een woord wekt een woordvoorstelling, die daarna met een zaakvoorstelling geassocieerd moet worden. Bij elke herhaling verloopt dat proces gemakkelijker en vlugger. De eerste maal zijn er soms allerlei voorstellingscomplexen nodig om van het woord tot de zaak te komen. Dan is de betekenis daardoor «bemiddeld ». men paar voorbeelden uit mijn ervaring kunnen dat toelichten. Vele jaren geleden las ik in de Asser courant in een advertentie dat een [ieishond aangeboden werd. Wat was dat voor een dier ? Eerst langzamerhand begreep ik dat een Drentse boer op de vlakke hei zijn fiets weI eens liet trekken door een hond, dat die hond soms de wacht hield bij zijn fiets. Een motor-engel is tijdelijk als grappig woord in gebruik geweest voor een meisje, achterop de motor van een vriend gezeten. Later tekende ik uit advertenties woorden aan, die mij eerst raadselachtig klonken: er bood zich aan : een uxiterklerk , een zeebaboe. Bij navraag bleek een lange verklaring nodig om die personen te karakteriseren. Even zonderling klonk mij eerst het woord visvarken : de bijgedachten van het varkensmesten, van haringafval, van de vissmaak van het vlees waren nodig am tot de bedoelde voorstelling door te dringen, AIleen in tuinbouwkringen zal onmiddellijk duidelijk zijn wat met draaihartigheidsmuggen bedoeld wordt, nl. insekten die «draaihartigheid », een ziekte van de koolplant, verwekken. Dat geldt oak voor de vreemde woorden, als men er voor 't eerst mee kennis maakt, b.v. dumping) clearing) destructor e.d. Allerlei bijvoorstellingen die het zinsverband of een deskundige ons verschaft, moeten ons de weg barren am tot de zaakvoorstelling door te dringen. Ret meest valt ons dit verschijnsel op in de taal van het jonge kind, dat zich eerst na veel oefening de bedoelde woordbetekenissen eigen maakt. Na veelvuldig gebruik heeft een mechaniseringsproces plaats: de tussenstadia worden uitgeschakeld; de betekenis die eerst bemiddeld was, wordt onbemiddeld. Ret is evenzeer mogelijk dat deze 11 laatste trap niet bereikt wordt, dat de betekenis voor spreker en hoarder in meerdere of mindere mate bemiddeld blijft. Van hoeveel belang dat is, zal bij de behandeling van de metafoor blijken. Bij de spreker wordt de associatieweg in omgekeerde richting afgelegd: hij komt van de zaak tot het woord. De oefening die daarbij nodig is, kan niet gelijkgesteld worden met de oefening van de hoorder. Wie in een vreemde taal de woorden vlot begrijpt, d.w.z. zonder moeite van het woord tot de zaak komt, zal vaak lang moeten zoeken naar het woord voor een bepaalde zaak. ~ 5. Ret iooord en de iaolsjeer, Binnen een taalverband bestaat velerlei taal. De moderne taalkundige bestudeert de « sociologische struktuur », waarin het bonte samenstel van een kultuurvolk zich weerspiegelt. Tot de taalkringen behoren niet aIleen plaatselijke dialekten, maar oak de taal van handel en bedrijf, van wetenschap en kunst, van techniek en sport, van allerlei aard. Er is letterkundige taal, tr'aditioneel en individueel. Ook de omgangstaal vertoont schakeringen, van plechtig en vorme- -. lijk beschaafd tot gemeenzaam en zelfs plat. Elk reeel woord behoort dus thuis in een bepaalde taalsfeer. Met dit feit moet de semanticus steeds rekening houden. Terecht heeft b.v. Meillet gewezen op het belang van de binnenlandse ontlening : uit een beperkte taalkring dringt een woord, met eigen betekenis, door in de algemene taal. Woorden als sturen, aanlanden; te land komen., verzeilen zullen in hun nieuwe betekenis aan de taal van een bepaalde groep, de zeeIieden, ontleend zijn. Omgekeerd zullen bepaalde taalkringen, een woord uit de algemene taal overnemend, dit op eigen wijze en naar eigen behoefte stempelen. In het algemene gebruik is een woord vaak een vaag complex van voorstellingen, met een min of meer duidelijke kern, maar vervloeiende randen, door Wundt vergeleken met het gezichtsveld. In tegenstelling met een logisch begrip spreekt Erdmann dan van een « Popularbegriff ». Ieder gevoelt dat, die beproeft de betekenis van woorden als tafel of huis in de vorm van een definitie vast te _leggen. De beschrijvende analysering van een dergelijke woordbetekenis is de taak van de lexicograaf. Daartegenover staat in bepaalde taalkringen de behoefte aan een 12 scherpe, opzettelijke begrenzing van de woordbetekenis, waarop Erdmann met nadruk gewezen heeft (1). In de ekonomie, zegt hij, komt het woord waarde weI in zeventien betekenissen voor, naar mate ze telkens door een definitie vooropgesteld worden. Een filosoof die over substantie of ervaring spreekt, sticht verwarring als hi] niet vooruit duidelijk maakt wat hij, in zijn stelsel, onder die termen wil verstaan. Hetzelfde geldt voor de taal van wetten en verordeningen. In een wet op de nachtarbeid dient vastgelegd te worden. wat daarin onder naclit verstaan wordt, met nauwkeurige aangeving van begin en einde, want in de algemene taal zal debetekenis van nacht niet vaststaan : een stedeling en een buitenman, een astronoom en een bakker hebben er niet dezelfde voorstelling van. De uitlegging van een arbeidswet zal soms moeielijkheden opleveren, als daarin b.v. het woord werkplaats onvoldoende begrensd is. In al deze gevallen zal de woordbetekenis afhangen van de taalsfeer waarin het woord gebruikt wordt. ~ 6. De qeooelsiooarde van het woord. Het woord is teken voor een zaak; het be-« tekent» iets. Men kan dus de woordbetekenis in engere zin opvatten, en aIleen acht slaan op de zakelijke inhoud, die verruimd, verengd of op andere maniergewijzigd kan worden. Op dat standpunt stonden de meeste vroegere semantici, b.v. Darmesteter. Inderdaad zijn er in bepaald taalgebruik, b.v. onder de wetenschappelijke termen , doch ook in het dagelijkse leven, woorden die louter « zakelijke » voorstellingen vermogen te wekken. Maar reeds Breal heeft ingezien dat het studieveld van de semanticus ruimer moet zijn, dat de door het woord gewekte gevoelens belangrijke en onmisbare bestanddelen zijn van wat in ruimere zin de woordbetekenis mag heten : « Si le seul office du langage etait de parler a l'intelligence, les mots les plus ordinaires seraient lesmeilleurs : la nomenclature de l'algebre ne change pas. Mais la langage ne s'adresse pas seulement a la raison: il veut emouvoir, il veut persuader, il veut plaire » (2). (1) In het interessante hoofdstuk: Wortanalyse wnd Wcrrtbe qreneusu], (2) Blz. 315. 13 Ten onzent heeft Van Ginneken met nadruk gewezen op de gevoelszijde van het woord. Vooral Erdmann heeft de «Gefiihlswert» helder in het licht gesteld, en betoogd dat de «Begleitgefiihle », de stemmingen, die als 't ware als boventonen meeklinken bij het horen van een woord, vaak onafscheidelijk met de begripsinhoud verbonden zijn. Woorden die betrekking hebben op misdaden, wekken afschuw, die doe len op sterven of op gevreesde ziekten brengen angst te weeg. Door de keuze van een bepaald woord geeft men afkeer te kennen, sympathie of antipathie voor een beroep, voor een partij. Minachting en verontwaardiging doen ons grijpen naar een scheldwoord, waarbij de gevoelswaarde zozeer kan gaan overheersen, dat de begripsinhoud geheel op· de achtergrond geraakt of zelfs niet meer bewust of bekend is. Dat zelfde is het geval bij de keuze van een liefkozend woord. De individuele opvatting van de spreker, zijn verhouding tot de aangeduide personen en zaken, maakt dat de gevoelswaarde vaak een subjektief karakter heeft, maar deze kan ook usueel worden. Verwaarloost iemand de gevoelswaarde, dan voelen wij dat als een taalfout, b.v.: de crisis hardnekkig bestrijden, waar bedoeld is : volhardend, krachtig, Of als men leest : een kind, verdacht van t.b.c.; immers « verdacht : wekt de voorstelling van iets ongeoorloofds.· De gevoelswaarde - men zou ook kunnen spreken van de « kleur » "- van het woord hangt ten nauwste samen met de taalsfeer waarin het thuis behoort of waaraan het ontleend is. Woorden uit dichtertaal ontlenen aan hun afkomst iets ongemeens, iets plechtigs; de traditionele «dichterlijke taal» kan soms, met goedkoop effekt, speculeren 0[1 die biezondere gevoelswaarde. Sommige woorden verplaatsen ons in de sfeer van de vrouw, van het jonge meisje (b.v. scluittinq, zalig) , in studentenkring (b.v. qetapt, afkammen) ; andere naar verschillende kringen waar «slang» in trek is (2). Platte en gemene woorden bewaren somsde «reuk » van de achterbuurt, van het minderwaardige individu. De grote verscheidenheid van taalkringen waarop in de vorige paragraaf gewezen werd, veroorzaakt bijna eindeloze schakering in de waarde die de woorden voor ons hebben. Bij de behandeling van synonimiek zal dat duidelijk blijken. (2) Zie daarover mijn verhandeling, in de aantekening bij ~ 35 verrneld, 14 § 7. Klank en betekenis. Voor de primitieve mens bestaat er een geheimzinnig verband tussen de naam, en de persoon of de zaak die de naam dragen, Door bekendheid met de naam kan men zelfs macht over iemand of iets verkrijgen. In verzwakte mate gevoelt vanouds de naieve mens een noodwendig verband tussen het woord en het daardoor aangeduide: het woord is een uitvloeisel van de zaak [« Nomina sunt consequentia rerum »), Nyrop, die dit bekende f'eit met enige anekdoten toelicht, vertelt o.a. het volgende: een leraar wilde te Parijs een Duits meisje aan de ontbijttafel een eerste les in het Frans geven, en begon met de kaas aan te wijzen en te noemen. « Fromage ? » Waarom fromage ? « Kase ist doch viel natlirlicher ! » Doordat het woord in de moedertaal iets vanzelfsprekends lijkt, vindt de minder ontwikkelde de benaming in een andere taal iets zonderlings en zelfs iets grappigs. Een soortgelijk verschijnsel is de neiging om in de toevallige klankharmonie van een woord iets noodzakelijks te zoeken, In de herhaalde u van lugubre vindtmen dan iets huiveringwekkends; in de 0 van monotone iets eentonigs. Terecht merkt Nyrop op dat monopole dezelfde o-harmonie vertoont. Een spraaklerares hoorde in de v van vogel en vliegen «de zachtruischende vlucht », maar hoe staat het dan met de liefelijke fee naast het stomme vee? Op dit gebied heeft het dilettantisme vrij spel. Men herinnert zich de buitensporigheden van Bilderdijk en Multatuli, die in rust de overgang van beweging (r) tot stilte (st), en omgekeerd in strekken, streoen, de overgang van rust tot beweging hoorden ! Dergelijke op fantasie en autosuggestie berustende etymologie schijnt onuitroeibaar, Men vindt hetzelfde verschijnsel later bij Guido Gezelle, in zijn Uitstap in de Warande (b.v. bij adelaar en muggen) , maar ook bij taalkundigen als Dr. C. H. de Goeje Oorsprong der klanken in het N ederlamdsch., en tot in het dwaze overdreven in een recent boek van Dr. Egon Fenz. Hiermcde is niet bedoeld, dat de in oorsprong toevalligc klank of k.lankharmonie geen betekenis zou kunnen krijgen in het werk van de taalkunstenaar of voor de taalgevoelige, Meniggedicht, menige bladzijde impressionistisch proza levert daarvoor de bewijzen. 15 Evenmin mag voorbijgezien worden dat inderdaad bij bepaalde woordgroepen een oorzakelijk verband tussen klank en betekenis bestaat, nl, bij de klanknabootsing, waarover in § 11 gehandeld zal worden. ~ 8. Overschatting van de etymologie. In de meeste gevallen is het woord een conventioneel teken, waarvan de oorsprong in het duister ligt. In een ver verleden is de naamgeving niet toevallig geweest, maar zelfs de geleerde etymoloog zal vaak tot een aarzelend besluit, tot een gewaagde gissing komen, of moeten bekennen dat de oorsprong onvindbaar is. Vele Ieken, en ook sommige geleerden, verkeren in de dwaling dat de etymologie voor de woordbetekenis biezondere waarde heeft, omdat die onszou leren doordringen tot de «eigenlijke» betekenis. Een woord zou men eerst goed kennen, als men « er door heenkon zien ». Het sterkst is de bewering dat de Franse taal eigenlijk minderwaardig is in vergelijking met de Germaanse talen, omdat de. Fransen hun taal niet goed kunnen begrijpen zonder kennis van het Latijn, terwijl zo vele Germaanse woorden in hun etymologisch verband onmiddellijk duidelijk zijn ! Natuurlijk bestaat er een bewuste, levende etymologie : dat bakker en smid samenhangen met bakken en smeden beseft ieder,maar dat bloem, zaad, stal met suffixen gevormd zijn van de stam van bloeien, zaaien, siaan, is een feit waaraan niemand zal twijfelen, maar dat voor de tegenwoordige betekenis weinig of geen waarde 'heeft. ~ 9. Verbleking en verlevendiging van de etymologie. Wanneer voor een woord, als conventioneel teken, de afkomst onverschillig gaat worden, dan wordt het onvermijdelijk dat de etymologie verbleekt. Opmerkelijk is het, hoe weinig mensen bijzeer « doorzichtige» woorden als spin) ulieq, web aan spinmen, vliegen en weven denken; voor hoe velen de etymologische verklaring van woorden als tulband (gebak), borstplaai, klokhuis, gulden e.d. een verrassing is. Het onherkenbaar worden van oorspronkelijke samenstellingen als leidsel (uit leidzeel) , juller (uit jonkvrouw) berust op hetzelfde verschijnsel. Zij die een woord prijzen omdat het de 16 zaak zo treffend karakteriseert, vergeten dat een woord nooit de waarde van een definitie kan hebben, en dat dit bovendien zo lang van waarde is, als men zich de afleiding van het woord bewust blijft. Een Duitser prees het tekenende Nederlandse woord qeneesheer boven het «nietszeggende» Duitse Arzt~ maar welke Nederlander denkt daarbijaan een « heer » die «geneest» ? Hetzelfde lot ondergaat menig zogenaamd « aanschouwelijk » woord, door puristen bedacht, in plaats van een even of beter bruikbaar woord van vreemde afkomst, wanneer de etymologie geheel verbleekt is. Erdmann heeft er terecht op gewezen, dat een dergelijk «gedachteloos » woordgebruik ook biezonder nuttig kan zijn. Het zou slechts ballast zijn, indien een woord voor altijd bezwaard bleef met de herinnering aan zijn etymologie. Een « geneesheer » doetmeer dan « genezen » : hij kan ook hygienist of schoolarts zijn. Een « kapper » doet meer dan kappen; een «snijder» snijdt niet alleen de kleren, maar naait ze ook. Een «medeklinker» kan niet aIleen mede klinken, maar ook zelfstandig klinken. Een «v~ldheer» voert zijn troepen niet meer in het veld aan. Het omgekeerde kan echter ook voorkomen. Een woord waarvan de afleiding voor de meeste gebruikers geen rol meer speelt, kan in biezondere omstandigheden, of gebruikt door een taalgevoelig of kunstzinnig individu plotseling weer in verband met zijn oorsprong gebracht worden. Daarop berust menige woordspeling, o.a. bij een geestig auteur als Van Deyssel, wanneer hij, over Netscher schrijvend, zegt : Zola wordt voor hem geen leuldraad, maar een leidkabel. Een aardig voorbeeld levert het woord verbloemen, dat in het alledaags gebruik eenvoudig betekent : onder schone schijn verbergen, maar waarbij ik herhaaldelijk een verlevendiging van de afleiding opmerkte, by. in Potgieter's Gedroornd Paardrijden : «des weefsels draen verbloemen »; bij Allard Pierson, over Van Oosterzee: «Zijn bekende openhartigheid verhinderde hem dit een ell ander op eenigerlei wijze te verbloemen, en de Hemel weet, hoe weinig het hem toch aan bloemen ontbrak »; bij Jan Veth : « Ret is een realisme (nl. dat van Murillo) dat den levenswortel niet bloot legt, maar er zoetelijke bloemetjes over heen strooit », In het laatste geval suggereert de schrijver slechts het woord « verbloemen », Soms wil de schrijver grafisch te kennen geven dat de verleven- 17 digde afleiding hem bewust is, by. wanneer Van Deyssel schrijft : ~/ Men ziet dein-vloed, het in-vloeyen dier oudere en nieuwere dichters », of, enigszins geaffecteerd te-ruq, waarbij weI geen lezer aan zijn rug herinnerd behoeft te worden. Geestige schrijvers kunnen door een kleine wijziging of omschrijving een zogenaamde « staande » uitdrukking, waarvan de meeste hoorders zich de afleiding niet meer bewust zijn, tot nieuw leven wekken. Potgieter zegt ergens : «Wij worden op-gewonden, al zegt de redenaar dat hij er niet aan denkt, den sleutel am te draaijen. » En elders : «Men schermt zoo driftig met het woord classiek, dat we niet kunnen zien of het een wapen van ijzer, staal of zilver is » (Krit. Stud. 1,251). Busken Huet laat «Gods water over Gods akker kabbelen ». Frans Coenen spreekt over «de sterke, welvarende, letterlijk breed-uit gezeten middenstand ». Is. van Dijk zegt : «Zulke uitdrukkingen worden zoo licht staande, of laat ik liever zeggen : liggende en slapende uitdrukkingen ». Een journalist schrijft «dat zij slechts heel dunnetjes bekleed (d.w.z. in hun hemd!) blijven staan », en heeft het elders over een beschouwing «die van precies hetzelfde laken een even bekrompen pak was. » ~ 10. Betekenisontlenun.q. Ret is een bekend feit dat een taal niet aIleen vreemde woorden opneemt, maar ook door vertalende ontlening I« Lebnlibersetzung » ) zich verrijkt. Uitdrukkingen als dank ioeien, het hot maken, de orde van de daq, qeuaar lopen, zouden uit de eigen taal onverklaarbaar zijn, want ze zijn vertalend overgenomen uit het Frans: savoir qre, jaire la cour, l'ordre du. [our, encourir danger. Minder in het oog vallend is een verwant verschijnsel : een bestaand woord neemt een nieuwe betekenis aan, die te voren slechts eigen was aan het overeenkomstige woord in de vreemde taal. Het Nederlandse woord geest komt onder invloed van het Franse esprii; toon neemt betekenissen over van het Franse ton (de goede toon, de toon aangeven) , evenals smaak van gout. Dat geldt evenzeer voor woorden die in het Nederlands vertalend overgenomen zijn uit bet Engels en uit bet Duits. Wellander, die aan dit belangrijke verscbijnsel een grondige beschouwing wijdt, gebruikt daarvoor de term betekenisont- lR lening [« Bedeutungsentlehnung »). Hij wijst er terecht op, dat dit vooral veelvuldig voorkomt in talen met sterk puristische neigingen als het Duits. Men verkeert dan in de waan, van «vreemde smetten» vrij te zijn, door een eigen woord te vormen waarmede het vreemde begrip beter te benaderen is, maar vergeet dat de moeielijkheid niet schuilt in de vreemde woordklank, maar in het vreemde begrip dat men zich eigen wil en moet maken. De zonderlinge verduitsing Ju.ngfernrede blijft duister, zolang men niet weet wat een maiden-speech. is. V oor de lexicologische ontwikkeling van een taal is de betekenisontlening van veel ingrijpender belang dan men vroeger beseft heeft. Bij een theoretische beschouwing van de betekenis-ontwikkeling heeft men er rekening mee te houden dat de onderzoeker zijn aandacht moet verplaatsen naar een ander terrein, nl. het land waar de overgenomen betekenis het eerst ontstaan is. Voorzichtigheid blijft noodzakelijk : een schijnbaar ontleende betekenis kan ook berusten op een parallelle ontwikkeling in de beide talen. Het Middeleeuwse dorper kreeg dezelfde ongunstige betekenis als het overeenkomstige Franse vilain J maar gelijke sociale omstandigheden kunnen daarvan de oorzaak zijn. Dat geldt in sterke mate voor de moderne tijd : vooral in de West-Europese landen. HOOFDSTUK I. NAAMGEVING ~ 11. Klanknahootsin.q en klanksymbolick. In aansluiting bij ~ 7 dienen eerst enige woordgroepen besproken te worden, waarbij tussen klank en betekenis een onmiskenbaar verband bestaat. Hetzelfde glibberige terrein van de onomatopee, waardilettanten en zelfs etymologen zo vaak uitgleden, is door toongevende geleerden grondig onderzocht : door H. Paul als « Urschopfung» (1), door W. Wundt als « N aturlaute i111d Schallnachahmung in der Sprache» (2), door O. Jesperen als « Sound symbolism» (3). Dit belangrijke onderwerp, dat trouwens niet in volle omvang voor de semantiek van belang is, kan hier slechts aangeroerd worden. (1) Prin.zipien Cap. IX. (2) Die Sprache Cap. III. (3) Lam.auao« Cap. XX. 19 Uitgangspunt zijn de nabootsingen van diergeluiden of natuurgeluiden, die gewoonlijk onder de vage groep vandezogenaamde « interjecties» ondergebracht worden. Als loutere nabootsingen b.v, miaauw ! kukeleku ! boem, tik-tak - zijn het nog geen «woorden ». Het worden eerst woorden, wanneer door die klanken de zaak aangeduid wordt. Dat geschiedt door substantivering. Een oud voorbeeld is in het Mnl. hu === krijgsrumoer (uit de wapenkreet hu !) Door bemiddeling van de volwassenen ontstaan zo in de kindertaal : ,een wafwaf als de naam voor een hond, een tikiak voor een horloge. Bij ouderen b.v. een rikketik (een spijker die tegen de ruiten bewogen wordt) , een rik-rak (een hefboom om een boom te lichten l , een oempa (een straatmuzikant), een tingel-tangel (cafe chantant). Op deze wijze ontstonden tal van diernamen, die ook in algemeen gebruikgangbaar werden, b.v. koekoek, korekiet, kunk-me-dit, ka, kriekske oehoe (uil l , piet (kanaric) , kievit, tjif-tjaf) tokke, iooerek (kikvors). Van zulke diergeluiden kunnen ook werkwoorden gevormd worden, b.v. miauioen, t jilpen, roekoeen, iierelieren., iooerken, rikkikken, of afleiding, b.v. kikker, naast kik-vors. Bij deze woorden moet men bedenken dat de nabootsing slechts benaderend kan zijn, omdat het dier niet de menselijke geartikuleerde spraakklanken laat horen. De oe van koekoek is een natuurgetrouwe nabootsing, maar de vogel zegt geen k: die explosief dient om de plotselinge inzet weer te geven; een verwante klank, b.v. de stemhebbende explosief, had dezelfde dienst kunnen doen. Bij ongeartikuleerde geluiden, door levenloze voorwerpen veroorzaakt, geldt dat in sterker mate. Een dichtslaande deur doet niet nauwkeurig pang hooren, evenmin als een pistool »ot, een vallende steen plo], een afgetrokken kurk [loep, door een tuit gegoten water klok. In deze gevallen spreekt men van klanksymboliek. Murray bedacht daarvoor de aardige term «echoic words », omdat ze berusten op «similarity of mental suggestion ». De « ontploffende » p suggereert de plotselinge, verrassende inzet, de 'ng van pang het nadreunen, de f het wegstervende geluid. Bij sommige spiranten kan het natuurgeluid getrouw nagebootst worden, b.v. bij het sissen van boter in de pan. Daarmee is al een van de talloze verba genoemd, die aan deze klanksymboliek hun oorsprong danken: patten) plojjen, [loepen, klokken, of met verdubbeling : tiktakken, 20 pingpangen. De keuze van de klanken berust bij de konsonanten op de expressieve werking. Vondel laat b.v. een steen in het water plompen, maar op de grand plojjen. (Jos, in Dothan, vs. 626). De uitwerking van de klinkers berust,behalve op het timbre, op de toonhoogte. Let b.v. op de aardige klinkerwisseling in ping-pong en op de veel voorkomende wisseling van i en a (tiktak). Nog verder gaat men met de klanksymboliek, wanneer men gaat spreken van « verklankende wortels », en gehele woordfamilies daarvan afleidt, of in bepaalde beginklanken (b.v. br, pI) of slotklanken (b.v. werkwoorden op -ksen, -psen, -tsen) expressieve symboliek aanwijst. Stellig hebben, op grond van hun eigenaardig ritme, de frequentatieven vaak expressieve betekenis (b.v. trappelen, hncppelen, maar sterker w.w. als mummelens : vandaar dat de afleiding van frequentatieven volgens gangbare methode, onoverkomelijke moeielijkheden oplevert. De grillige klinkerwisselingen hebben met klankwetten niets uit te staan. Bij de betekenisovcrgangen van woorden, uit zulke «verklankende wortels» gevormd, gaat voor de taalgebruiker de expressieve kraeht vaak geheel of gedeeltelijk verloren, b.v. wanneer bom een hoI vat, een trommel gaat betekenen. Uit het menselijke geluid pff ontstond het werkwoord puffen : blazen, uitblazen (puf-warm, rookwolken uitpuff'en}, waarnaast met oe: een poef (petroleummotor) en een mist-poe] (Loquela l , maar als zieh de betekenis opblazen ontwikkelt (een pof-pet, poefmouwen, een poef-kussen met kapok gevuld) , dan gaat de expressieve kraeht van pf grotendeels verloren. In spontane volkstaal is de taalverrijking door klank-expressieve vormen een gewoon versehijnsel : de dialektwoordenboeken wemelen er van. De traditionele letterkundige taal is er niet afkerig van, maar in perioden van taalvernieuwing duiken ze Ope Vooral de impressionistisehe stijl heeft er behoefte aan. Uit de poezie en het proza sedert 1880 zouden tal van voorbeelden aan te halen zijn, die in de toenmalige woordenboeken nog niet vermeld werden,b.v. : « Met een roetsj sehoven de gordijnen over de ijzeren roe (Netseher); het gerikketik van het eetgerei (Van Deyssel) (1); de stop sprong (1) Meer voorbeelden van klanksymboliek in Van Deyssel's proza geeft het proefschrift van F. Jansonius: Over woord en zin in het proza 'linn L. van Deyssel (1942), 'biz. 73 - 80. 21 met een flap terug (Van Looy l : de pendule sloeg twaalf helle tinkjes (Robbers), een retoriek die u hoI en killig in de oren tinkt (Robbers); de rietvorsch kikkerdc met lange halen (A. Coolen). Toch bepaalt dit verschijnsel zich natuurlijk niet tot de laatste tijd. Wolff en Deken schreven a1 : «Hij hoort een lier tinktinken » ; in de Camera Obscura eindigt een speeidoos met een forse tjingel. Aan Cremer is in zijn tijd weI eens een overmatig gebruik van klanknabootsing verweten (b.v. qeklipklep, qcklaioetter; iets rikkelt) rakkett, zuiabbelt, robbelt, enz.). Onze grote taalvirtuoos Vondel was reeds voorgegaan: de ezel giegaeght; de zeissen girst door 't gras, de wildzang tiereliert, de fluitspeler tureluurt op zijn pijp (elders : qelurelueri . Latere dichters volgen dit voorbeeid : Oudaen spreekt van een muis die ritst; HoogvIiet van 't kissend water. Deze weinige voorbeelden zijn voldoende om te illustreren hoe in aIle tijden zowel de namen van zaken als van werkingen hun oorsprong gevonden hebben in klanknabootsig en klanksymbolisme. § 12. De naamgeving berust op een onderdeel van de ooorstellinq. De « pars pro toto» (het deel in plaats van het geheel), die als «retorische figuur »beschouwd werd, is een verschijnsel datzich altijd en overal bij naamgeving voordoet. «Ga op zij ! Daar komt een fiets aan », zal iemand waarschuwend roepen. Natuurlijk ziet hij en weet hij dat er een bestuurder op zit, die de gevreesde botsing zal veroorzaken, maar bij die botsing komt het eerst op de fiets aan. « Reik mij het zout eens aan », gezegd aan tafel, betekent het zoutvat met het zout. Omgekeerd betekent de [les, in dergelijke omstandigheden : de fles met de wijn. Bij pen en inkt denkt men ook aan de pennehouder en de inktkoker. Begrijpelijk is - om een kIassiek voorbeeld te gebruiken - dat men ging spreken van een vloot van zoveel zeilen: vooral uit de verte of aan de horizon gezien, zal men licht het aantal zeilen tellen, als men wil weten hoeveel schepen er varen. Bij de bemanning van een schip worden de koppen geteld, bij een troep soldaten de geweren of bajonnetten. De naam rijwiel zal weI ontstaan zijn voor het oude model, dat voornamelijk uit een -groot wiel bestond. Vergelijk ook spinneunel, en verder luchtballon (met schuitje), slijpsteen (met bak) , kairol (met tOU\\T22 werk) , kaars (met blaker), zegel (met het gezegelde papier) , kogel (met huls en kruit) , machine (=== lokomotief ), bel (:== waterpasinstrument). Ook in uitdrukkingen als: vervoeren per as, veel hamden maken licht werk, veel monden te- voorzien hebben, zijn brood verdienen (=== de kost). Verduisterd is de oorsprong van de benaming bij woorden als Bank (=== bankinstelling) of bureau, naar de bank en het schrijfbureau, of bij verouderde woorden als vendel (== compagnie), naar het vaandel aldus genoemd. Tafel komt nog in de beide betekenissen voor: de tafelen der wet en het meubel, dat zijn naam ontleende aan het blade Schertsende of spottende past men de naam van een kenmerkend of opvallend deel op de persoon toe. Een politieagent heet dan een helm. Potgieter noemt Jan Salie een slaapmuts, een soepjurk. De straatjongen roept iemand achterna : bril ! neus ! hoed! als hij een bril zonderling vindt, of door een buiten-model neus of hoed getroffen wordt. Een bultenaar heetdan eenvoudig buli, een oude man een ouwe sok, een klein ventje een broekje. Een bekende figuur uit de Camera Obscura heet Buikje. De Genestet prijst «ons aanvallig bekje » (vgl. een lief gezichtje). Op een bal spreekt men van een masker (1), een domino, Op dezelfde wijze zijn ook de eigenaardige, zogenaamde «bahuvrihi »-samenstellingen te verklaren, als: krullebol, kaalkop, domloop, drijtkop, heeihoojd., mclkmuil, lekkerbek, lachebek, roodhuid; zioartrok, ioitkiel., pekbroek; eigennamen als Blauwbaard, Roodkapje, Kort jolcje, gefingeerde romannamen : Burqerhart, Dorbeen; diernamen : roodborstje, kwikstaart, zwartkop, langoor, krulstaart, duieendpooi, neushoorn. In de oude tijd heette het huis naar het kenmerkende uithangbordo Men woonde in de Kroon, het Gouden Hoofd e.d. Het is bekend dat een aantal zeventiende-eeuwse familienamen als Reael, Spi.eghel) Bredero aan het woonhuis, met het gelijknamige uithangbord, ontleend zijn. Muntnamen werden gekozen naar het kenmerkende stempel: een gouden ruder, een kroon, een kruis; later ook een gouden Wille?n (vgl. een Louis d'or, een sovereign) en in studententaal : een pop. (1) Ook OTIS woord persoon gaat etymologlsch terug op persona === masker. 23 ~ 13. N aamqevinq naar een opvallende eiqenschap. Wanneer de grammaticus zegt dat een adjektief substantivisch gebruikt wordt, dan doelt hij op een semantisch feit : een persoon of een zaak wordt benoemd naar een op de voorgrond tredende eigenschap. In een oudere taalperiode had dan het adjektief de onverbogen vorm: een zot, een gek, een dwaas, een vrek, een dood (==- een lijk) , het wild; als zaaknaam : een vlak; de tegenwoordige taal kent dan de verbogen vorm : een dode, een zieke, de ruke en de arme, en de verkleinende vorm : eexijonqet]e, een oudje, een halfje. Waarschijnlijk grappig bedoeld is de verdubbeling in de stofnaam taai-taai (vgl. bonbon). Daarnaast verkleinend: een bittert ie, een zuurt je, een kleintie (koffie). Vergelijk ook als onzijdig abstractum : het schone met de oudere onverbogen vorm b.v. bij Huygens: «Dat onbeschaemde moy' ». Een eigenschap die vaak domineert, is de kleur. Vandaar persoonsnamen als : een blanke, een zwarte (=== neger), een khaki, een qroen. (figuurlijk); diernamen: een bruin (paard) : zaaknamen: het ioit (== het doel) , een glaasje rood, een glas klare (jenever). En als diminutiva : een blondje, Snceuunoitje; qrauiot ie (=== ezel) koolwitje (vgl. ook : een blauwtje loopen). Tal van voorbeelden leveren de familienamen, die aanvankelijk toekwamen aan een der voorouders : de Lange, de Korte) de Groot) Klein, de Jong, Oud, de Wit, Zwart enz., of naar het beroep : Bakker, Boer, Molenaar, Smit, Mulder, Snijder, Schreuder, Kuiper, Koetsier, Kaaskoper, Kleerkoper, Lijndrajer enz., of naar eigenschappen waarmee de spot gedreven wordt : Wi.tkop) Korthals, La·ngbeen, Lummel, Waterdrinker, 'I'reurniet, Naaktqeboren, enz. 1 ~ 14. Naamgeving naar de stof uxuirvan een voorwerp gemaakt is. Bij het zien van een voorwerp wordt dikwijls in de eerste plaats de aandacht getrokken door de stof waaruit het bestaat. Er zijn weinig stofnamen, die niet gebruikt worden om er een voorwerp mee te benoemen. Een glas kan zelfs de naam zijn voor allerlei voorwerpen: een drinkglas, een vergrootglas, een horlogeglas, een brilleglas, enz.; 24 een yzer kan zijn een breekijzer; een strijkijzer. Verder spreekt men van een load) een blik, een houi, een kurk, een steen) een papier, een laken,een [lanel, een tricot) een potlood, een lei) een hoorn. Men betaalt in ziloer, koper, nikkel of papier; in een orkest klinkt het koper en het hout. Een Vlaamse jongen speelt met marbels (knikkers). Dokumenten of effekten noemt men papieren, Vergelijk nog « onder de wol (=== de dekens) kruipen », en « vroeg uit de veren (== het bed) zijn. » Opmerkelijk zijn hierbij de vele verkleinwoorden : niet aIleen gevormd van de genoemde woorden, maar ook rechtstreeks, naar analogie van de eerste gevormd, als een chokoltuulie, een kriiiie, een beentje, een houi je, een papiert.je, een katoent je, een bont je, een zijtje) een moeselient ie. Verduisterd is de oorsprong, blijkens de vervorming, bij kraal) uit koraal, en nog meer bij bril, uit de stofnaam berillus. Verwant is de benoeming van bepaalde stoffen naar het dier dat het produkt verschaft, b.v. als bontnamen : sabel, marter, hermelijn, zeehond, vos, chinchilla. Evenzo voor andere stoffen: schildpad, balein, cochenille, civet. § 15. Eigenschappen benoemd naar substaniies. Het omgekeerde van wat in de vorige paragrafen besproken werd, doet zich voor als een stofnaam de functie krijgt van een stoffelijk adjektief, b.v. een schildpad doosje, een mica lampeglas, een aluminium pan. Voor vele Nederlanders behoort hiertoe : een qoud horloge, een zilver potlood, al zijn deze historisch ontstaan uit de adjektieven met het suffix -en) die in andere streken gangbaar zijn. Een andere groep vormen de kleurnamen als violet) rose) oran.je, creme) maar dit zijn ontleende woorden; de naamgeving heeft dus reeds in Frankrijk plaats gehad. Voor purper naast purperen geldt hetzelfde als voor goud en zilver. Als etymologische biezonderheid kan nog vermeld worden dat puik: en saai oorspronkelijk namen voor soorten van laken geweest zijn. § 16. Naamgeving van een produkt naar de plaats van afkomst. Vreemde produkten worden vaak genoemd met de naamvan de 25 streek of de stad vanwaar ze komen. Die naamgeving kan aI in het vreemde land plaats gevonden hebben; soms kan ook aan een ellips gedacht worden, maar de analogie zorgt dan voor uitbreiding. Als de herinnering aan de plaatsnaam verloren raakt, blijkt dat uit de schrijfwijze met een kleine letter. Voorbeelden van wijnsoorten zijn : Bourgogne, Bordeaux, Medoe, Malaga, Samos, naast: champaqne, port (Oporto ) , madera, curacao, cognac. Andere dranken : mokka, schiedam (=== jenever). Tabaksoorten : manilla, havanna, poriorico, virginia, varinas, colorado, Maryland. Stofnamen : Smsrma, manchester, astrakan, moeseline, damast, cheviot, nanking. Bij de meeste woorden van de laatste groep is de oorsprong verduisterd. Nog sterker is dat het geval bij een aantal woorden, waarbij geleerde etymologie te pas moet komen, als krijt (Creta), perkament (Pergamum), krent (Coririthe ) , gaas (Gaza) , maqneet (Magnesia), baionnet (Bayonne), landauer (Landau), [aience (F'aenza ) , kalkoen (Calcutta) enz. De meeste van deze benamingen zijn internationaal in gebruik gekomen. Mogelijk is ook, gelijk Wellander aanneemt, dat ze te verklaren zijn uit ellips (vgl. ~ 22)" b.v. panama, als afkorting van Panama-hoed; seore als afkorting van sevre-porcelcin, srnyrna uit Smyrnatapijt, Rijn- en Moezel(wijn) , Angora (kat) . Op eenduidelijke ellips wijst de adjektivische vorm : Rudesheumcr, Tokajer, Pilsener, Beiers. Evenzo verkorte vormen als kalkoen uit kalkoense haan (naar Calcutta). Een enkele maal ook met verkleiningsuitgang : een Harderunjlcje (een soort bokkum). § 17. Naamgeving van een produkt naar de uitvinder of de fabrikant. Algemeen bekend is de gewoonte dat een fabrikant zijn naam verbindt aan het produkt dat hij in de handel brengt, b.v. namen van piano's : Bechstein, Ibach; van fietsen : Fongers, Burgers; van auto's: Ford, Spijker; van vliegmachines : Fokker, Bleriot, Farman" Zeppelin)' van wapenen : Krupp) Mauser, Armstrong; van dranken : Hulskamp, Boonekanup, Catz; van kleding : Jaeqer (ondergoed). De oorsprong van zulke namen raakt licht vergeten, b.v. flikjes, naar de chocoladefabrikant Caspar Flick, Haagse hopjes naar Hop, of kiekje, naar de Leidse fotograaf Kiek. Evenzo uit het Frans : qobelin, guil- 26 lotine, silhouet, nicotine e.d., en uit het Engels: sandwich, ioedqioood (aardewerk). Ook hier kan weer ellips in het spel zijn, zodat de oudste vorm een samenstelling was, gelijk in de naam schakelliim, naar de firma Schakel zo genoemd, braillekorischriit ; naar de uitvinder : Rimt qenstralen, Kneippkuur. Soms wordt in de eigennaam zelf overgenomen om de uitvinding aan te duiden, maar wel een daarvan gevormde afleiding, b.v. Morconisi, ~ 18. Willekeurige naamqevin.q met reklame-bedoelin.q. Om een nieuw artikel ingang te doen vinden, verbindt men er een bekendenaam mee, vaak in verband met een portret, dat bij de verpakking of op reklamebiljetten dienst doet. Sigarenmerken worden genoemd naar Bismarck, Treub of Karel I,' banketbakkers verkopen Wellingtons of Van Speulcies, een kok bakt Chaieaubruuul, Biezonder vindingrijk zijn de bloem- en boomkwekers: elke rozensoort moet weer een eigen naam hebben. Daarbij sluiten zij zich aan bij andere bloemennamen als Hortensia) Fuch.sia, Camelia, Bcqonui, waarin men geen eigennamen meer herkent. Uiteraard zijn zulke namen aan mode onderhevig. Ais men in de Camera Obscura leest van aan almaoioa, een spencer) een saksen-uieimar, een jerronicre, dan is voor de tegenwoordige lezer een verklaring nodig, evengoed als voor een voltaire (Ieunstoel) , een victoria (rijtuig ) , een Henri quatre (soort van baard) of molieres (schoenen ) . Voor een later geslacht zal b.v. een colbert weer beschreven moeten worden. Zulke namen zijn van oorsprong «singulair », al zal men zelden de naamgever kunnen aanwijzen, tenzij die door een toeval bekend gebleven is, b.v. Mercator, die in 1595 de naam atlas bedacht, naar de reus die de wereldbol torste. Maar wie het eerstde schertsende naam ducdalf bedacht heeft, voor een ingeheide paal, zal wel verborgen blijven, § 19. Geleerde naam.qevinq voor iniernationaol qebruik, Vooral sedert de negentiende eeuw hadden uitvinders een voorkeur voor geleerde namen, grillig samengesteld uit Griekse en Latijnse bestanddelen, waarmee belangrijke kenmerken werden aangeduid. Van Frankrijk uit drongen ze door voor internationaal gebruik. Zulke 27 namen zijn b.v. lokomotiej, teleqraaj, telejoon, automobiel, aeroplaan, qraanmojoon, radio) giro, en tal van namen op het gebied van natuurwetenschap en techniek. Een ander karakter dragen weer dergelijke namen voor handelsartikelen, die met het oog op de reklame, een geleerd klinkende naam moesten hebben, en daardoor aantrekkelijk worden. Uitvinders van toiletartikelen en geneesmiddelen zijn in dat opzicht vindingrijk, b.v, odol, menthodol, leukodoni, [ormamint, kaloderma, bioqlibin, haemoferrin. Poetsmiddelen worden aanbevolen als nikelin of diamamtine. In een regeringspublicatie yond ik als surrogaten van soda o.a. vermeld: sodaine, sodine, sodan, sodui, sodane, sodaline, sodexa, sodutcine, solvex, sotrtux, Plantenboter noemt men planta, klappa of jruto, enz. Vindingsrijk zijn ook de fabrikanten van surrogaten in oorlogstijd die aantrekkelijke, suggestieve namen bedenken als butaroma. ~ 20. N aam.geving op grond van gelijkenis. De gevallen, in deze paragraaf te bespreken, werden vroeger algemeen als metaforen beschouwd. De metafoor berust op bewuste vergelijking. De spreker heeft de bedoeling in het bewustzijn van de hoorder een andere voorsteIIingsfeer te voorschijn te roepne. Op de door deze associatie ontstane «Spherenmischung» berust het eigenaardige effekt van de metafoor. Wundt heeft er echter terecht op gewezen, dat gelijkenis aanleiding kan zijn tot het geven van een naam die volstrekt niet als « overdrachtelijk » gevoeld wordt, maar die de spreker beschouwt als de «eigenlijke» naam. Er is dan bij de te benoemen voorstelling en een bekende voorstelling eenzelfde overheersend kenmerk, een kenmerk dat zich zozeer op ·de voorgrond dringt, dat aIle andere, als bijkomstig, verwaarloosd worden. Om dit te verduidelijken kunnen wij het best uitgaan van de kindertaal. Het kind he eft een aantal, soms zeer vage, voorstellingen van zaken waarmede het namen heeft leren verbinden. Maar telkens ontmoet het nieuwe zaken waarvoor het geen woord heeft leren gebruiken. De « Ausdrucksnot » (1) - wij zouden zeggen : de woordarmoede (1) G. Bally, Cap. VI spreekt dan van e Notrnetaphorlk ». 28 dwingt dan tot de keuze van een woord uit de bekende voorraad : de nieuwe zaak wordt ondergebracht bij een andere met een gemeenschappelijk hoofdkenmerk. Een kind zegt b.v. dat een straatveger stoom uit de straat haalt. De opwaaiende stof, zonder vaste vorm, grijs, beweeglijk, is voor hem dezelfde als wat uit een lokomotiefpijp, uit een schoorsteen te voorschijn komt. Hij had misschien ook rook kunnen zeggen. Uitstekende denneworteis noemt hij korstjes, suikerkorrels : kraaltjes, wenkbrauwen : veertjes, waterdruppels : tranen, de trappers van een fiets: wijzers, de voelhorens van een slak : snorretjes. Een kind ziet een stroom vogels in de lucht, zegt dat zijn handen druipend-vol kersen zijn, dat het gordijn neergaat, als de afsluithekken bij een spoorwegovergang dalen, De volwassene is licht geneigd in zulke kinder-neologismen vernuftig-gevonden metaforen te zien; in werkelijkheid berust hef verschijnsel op identificatie van voorstellingen, die de volwassene door afzonderlijke benamingen heeft leren uiteenhouden. Het blijft intussen de vraag of de eerste die van een stofwolk sprak, of van een korst op een wond, niet hetzelf'de deed als het kind in de bovengenoemde gevallen. Op grond van vorm of funktie worden de namen van lichaamsdelen toegepast op levenloze zaken, Men spreekt van de voet van een glas, een toren, een berg, de poten van de tafel, de mond van een kanon, van een rivier, de hals van een Iles, het 001" van een kopje, het DOg van een naald, de tanden van een zaag. de tong van een weegschaal, de benen van een driehoek, de aderen in marmer, de kruin, de rug van een berg, het hart van het land, de arm van een stoel, de neus van een schoen, een zeeboezem, de vleugels van een gebouw, enz. In de plantkunde spreekt men van een behaarde stengel, van de oksel van een blad, het vruchtvlees, de huid van een perzik, een dennenaaid. Zijn dit metaforen ? Of een dergelijke naamgeving als in kindertaal ? De beslissing is niet te geven omdat er geen scherpe grenslijn te trekken is. Nemen we het laatste voorbeeld : het is zeer goed mogelijk dat een dennenaald zo genoemd is om de puntige vorm, het gladde oppervlak, terwijl de andere kenmerken van een naald (de funktie, het metaal) op de achtergrond kwamen. lets dergelijks gebeurt immers als mell spreekt van een magneetnaald, een naald van het kompas, een haarnaald, een gedenknaald. Maar als iemand zegt: «wat kan zo'n dennenaald prikken », dan wordt 29 de parallel met een naainaald weer bewust en voelt men er een « overdracht » in. Een tafel op vier poten kan zelfs bij een kind de voorstelling wekken van een speelgoedbeestje. Bij de narnen van lichaamsdelen, op voorwerpen toegepast, kan personificatie in bet spel zijn. De voet van een berg heeft weinig gemeen met een menselijke voet, maar een bergrug kan doen denken aan de rug van een liggend dier. Een oog van een naald is niets meer dan een rond gat, maar een eksteroog kan een metaforische benaming zijn. Daarnaast vervloeit ook de grens, wanneer een blijkbare metafoor verbleekt. In oorsprong is het dan een «singulaire» naamgeving, maar voor latere gebruikers is bet de eigenlijke naam. De kelk van. een bloem, een klokje, stamper, meeldraad, stuifrneel, kroon, stempel, lipbloem, scherm, vlinderbloem, ell zelfs een zo aardig gevonden metaforische benaming als het klokhuis van een appel worden zo gewone woorden, dat ze op een lijn komen te staan met termen die van oorsprong als «regulair» te beschouwen zijn. Bij de verba valt hetzelfde verschijnsel op te merken: zitten, Iiggen, gaan worden niet aIleen van levende wezens gebruikt: het haar zit op het hoofd. het schip ligt in het water, de klok gaat. Zegt men b.v.: de kerk stroomt leeg, dan heeft geen bewuste vergelijking met stromende vloeistof plaats. Een golvend gruanveld kan weer het beeld te voorschijn roepen van een golvende wateroppervlakte, nlaar een golvende lijn behoeft niet op een metafoor te berusten. Ook hier zien we de grenzen vervIoeien. Een semantiek op logische grondslag zag in de besproken gevallen « verruiming » van betekenis. Men plaatste zich dan op lexicografisch standpunt: het woord werd in meer gevallen toepasselijk dan te voren. De beschrijving van de woordbetekenis had rekening te bouden met een rijker schakering. Bij het concrete gebruik blijkt echter slechts een andere, niet een ruimere betekenis. HOOFDSTUK II. \lERANDERING \TAN BETEKENIS ~ 21. WooTden handhaoen zich., tericu! de zaken veranderen, In de woordvoorraad van elke levende taal is een voortdurende evolutie merkbaar. Woorden komen en gaan. omdat de samenleving 30 verandert : ontdekkingen en uitvindingen, nieuwe behoeften, veranderde maatschappelijke verhoudingen vereisen nieuwe narnen; woorden voor verouderde zaken of instellingen verdwijnen vrijwel spoorloos. Treft men ze in oude boeken aan, dan is toelichting onmisbaar, Zelfs een boek als de Camera Obscura rnoet nu reeds met verklarende noten uitgegeven worden. Toch is het mogelijk dat een naam zich handhaaft, ook al is de zaak sterk veranderd. Een moderne stad lijkt niet veel meer op een Middeleeuwse siad. Dat geldt even zeer voor siraat, qracht; huis, kast en zo vele andere. Ook op kortere tijdsafstand : wat men zich honderd jaar geleden voorstelde bij de woorden stoomboot, lokomotie], piano) kanon verschilde aanmerkelijk van de daaraan beantwoordende hedendaagse naamgenoten. De naarribleef dezelfde, maar de zaak veranderde. Men is zich dan niet bewust dat feitelijk een betekenisverandering plaats gevonden had, want de hoofdkenmerken zijn ongewijzigd gebleven. Enigszins anders is het geval, wanneer het hoofdkenmerk, dat eenmaal over de naamgeving besliste, op de achtergrond geraakt is, of geheel verdwenen. Ook dan kan de oude naam zich nog korter of langer tijd handhaven. Een blekerij, een scheepstimmerwerf behielden nog lang hun naam, ook al werd er niet meer gebleekt of getimmerd. Later voIgt dan de verdoping tot stoomwasserij. Een kerkhof blijft elke begraafplaats heten, ook ver van de kerk. Sewel sprak in de achttiende eeuw van een Hals-Ncuedoek. In Zuid-Holland heette een vrachtrijder sorns nog een loper. Toen het gaslicht eerst toegepast werd, sprak men van qaz-olic, en nag lang daarna van qaspiitcn. Later zei men dat het elektrisch licht werd aangestoken of brandde. Men kan kot iiedrinken, oak al komt er geen koffie ter tafel. Er zijn niet aIleen stallingen voor fietsen,maar zelfs voor motorboten. Zodra de etymologie verbleekt of in 't geheel niet meer bewust is, stijgt de levenskans van het woord. Ons behang wordt niet meer opgehangen, maar geplakt; het opwinden van een klok of horloge gebeurt niet meer door het « opwinden » van het gewicht; een kruisband is niet altijd een kruis, evenmin als een gaskroon een kroon, Nog minder is ons de oorsprong bewust van woorden als pen) papier, gulden) bord, ruit e.d. Opmerkelijk is, dat ook bij zeer 31 inhet oog springende afleiding een ingrijpende betekenisverandering mogelijk is. Het verband tussen witten en wit schijnt onverbrekelijk. Toch las ik eens in een advertentie dat een stukadoor zich aanbeval voor witten in aIle kIeuren. Het vroegerehoofdkenmerk : wit maken haddus plaats gemaakt voor: met kalk bestrijken; dekleur was bijzaak geworden. Op soortgelijke wijze worden samenstellingen mogelijk als zeelandschap, natuurmonument, veeboeldag (:== verkoping van vee, in Drentel , achierqeoei, en reeds in de rederijkers.. tijd : naprologe. Een grotegroep van dergelijke verbindingen valt op te merken, wanneer een voorwerp genoemd is naar de stof waarvan het gemaakt is, terwijl het later uit een andere stof vervaardigd wordt (vgl. ~ 14). Het is zeer begrijpelijk dat het vroegere hoofdkenmerk op de achtergrond kan geraken, zodat de tegenstrijdigheid van de verbinding slechts schijnbaar is. Voorbeelden zijn: een qouden oorijzer, een koperen str'Ykijzer, een zilveren hoefijzer, een benen dobbelsieen, houten dominosienen, een ijzeren schoorsteen, een ivoren vouwbeen, een ijzeren hefboom, tinnen bikkels, een mika lampeglas, guttapercha leer, een qummi kurk, linnen Iaken, chocolade haqelslaq, een stalen balein, een koperen horen, een glazen kraal, rood krijt, ijzerdraad, staaldraad, houiiool. In de Mnl. Ferquut is sprake van een linlaken sidijn! Minder sprekend zijn voorbeelden, waarbij de etymologie reeds verduisterd is, als:. [rambozen-limcmade of: plomberen met goud. Gaat men nog verder terug in de voorgeschiedenis van hedendaagse woorden, dan is het niet moeilijk daarin kultuurhistorische dokumenten te vinden. Wij denken b.v. aan de geschiedenis van woorden als klerk, kastelein, maarschalk, hojmeester, herberg, qasthuis, kermis, iounkel, burger, lommerd, woeker (oorspr. === rente) enz., of aan militaire termen die aan oude legertoestanden herinneren als soldaai, schildwacht, taptoe) adelborst. Oak daarbij kunnen eigenaardige moderne betekenisveranderingen ontstaan. Een verbinding als drijvende mijn of mijnenveld ontstond eerst in de latere zeeoorlog. ~ 22. Verdichting van, betekenis door ellipse Bij het taalgebruik bestaat een neiging tot spaarzaamheid, die '32 afkorting veroorzaakt. Eigennamen, vooral voornamen, worden, soms tot een sillabe verkort : Jo, Bet, Ka, Klaas, Pe, Jan; evenzo : va, pa, moe, juf, qroot je, of toffel en pan voor pantoffeL japon. Aan de talloze internationale letterwoorden behoeft nauwelijks herin nerd te worden, evenmin als aan de verkortingen in velerlei « slang », b.v. gim, rek, soos, stud, prof, riles, sjap, cham/pie, in z'n hum. zijn, in de pe zitten (penarie), e.d. Van betekenisverandering is in al deze gevallen geen sprake : het kortere woord doet dezelfde dienst als het langere. Zo ook, wanneer van een voor het bewustzijn onontleedbare samenstelling een gedeelte achterwege gelaten wordt, als foto(grafie) , . auto (mobiel ) , demi(saison) , t!IPo(graaf), bios(coop), bie] (stuk), piano (forte), trem (way), pas (separtout.) . Anders wordt het geval, wanneer het overblijvende deel van de samenstelling of verbinding ook als afzonderlijk woord bestaat. Dat neemt dan in zich op de betekenisbestanddelen van het weggelaten gedeelte. Die ellips veroorzaakt dan, wat Wundt genoemd heeft : een « verdichte » betekenis. Brief betekende eerst : een dokument, een stuk papier. De tegenwoordige betekenis ontstond door de afkorting uit zendbrief. Zo is spoor (reizen per spoor) ontstaan uit spoortrein, en omgekeerd trein uit wagentrein. Andere voorbeelden zijn: (land) kaart, (brief)kaart, (water) leiding, (buiten)plaats,. buiten(plaats) , (land) goed, noot(muskaat), lokaal (spoor) ~ (letter) type, (druk Ipers, stoom(karoussel) , beignet(kraam) , staf(muziek) , snel-, boemel-, lokaal( trein), expresse (brief) , pels (jas) , vloei (papier ) , ansich.t (skaart ) . Oudere voorbeelden : zorg (stoel) , schor t (eldoek) , best (emoer), min (nemoer ) , baker (moer) , loods(man). Plaat- selijk worden ook namen van instellingen en gebouwen verkort : het Nut (een Nutslezing), het Gebouw (van Kunsten en Wetenschappen), het Paleis (van Volksvlijt), de Tuin (Dierentuin), Artis, Pulchri, enz. Bij oorspronkelijke verbindingen van adjektief en substantief krijgt het eerste een verdichtebetekenis, wanneer het tweede wegblijft, b.v, mijn aanstaande, toekomstiqe, verloofde; de Centrale) de elektrische(trem) , de Witte (societeit) , de Rotterdammer (courant), de Amsterdammer, de Groene (weekblad); biersoorten : Beiers, Pilse- 33 ner; wijnsoorten : Riuiesheimer; klare (jenever) ; aardewerk : Delfts, Rozenburqs, enz. Zogenaamde transitieve werkwoorden worden vergezeld van een substantief als direkt objekt : brood eten, een boek lezen, een roman schrijuen , een huis bouioen. Wanneer nu dit werkwoord «intransitief» gebruikt wordt, dan lost de inhoud van dit objekt zich op in die van het verbum, zodat dit laatste een «verdichte » betekenis krijgt. Eten. wordt dan : een maaltijd gebruiken. lezen b.v. een lezing houden, dekken : de tafel dekken. In de klassieke filologie spreekt men dan ook wel van een « praegnante » betekenis. In bepaald verband begrijpt ieder dat drinken kan betekenen: aan de drank verslaafd zijn, spelen : hasard spel beoefenen, zitten : gevangen zitten. Behalve het object kan ook een bepaling achterwege blijven, waarvan de inhoud dan door het werkwoord geabsorbeerd wordt. Bekende voorbeelden uit het Middelnederlands zijn : iemand ontbie(len (dat hi come); (te levene) qebieden == scheppen; (met sporen) nopen; (van kinde) qenesen : hem begeven (in een clooster); (dat ors ) laten lopen; (sinen evelen moet) vergeven. Daarnaast nog beeten ==- afstijgen (eig. het paard laten grazen) en (ader)laten. In zekere zin heef't ook al verdichting plaats, wanneer bij een werkwoord eigenlijk maar een objekt in gebruik is: bij [ronsen denkt mendadelijk aan het voorhoofd - vroeger kon ook een hemd of een kraag gefronsd worden - bij blussen aan vuur, bij het etymologisch nauw-verwante lessen aan dorst, bij uitpuilen aan ogen, bij beslechten aan een twist of een geschil, bij delgen of vereffenen aan schuld, bij vellen aan een oordeel of een vonnis; in concrete betekenis aan bornen. Ret Middelnederlands kent oak het voegwoord dat in verscheiden verdichte betekenissen, want in verschillend syntactisch verband kan het betekenen : eodat, omdat, opdat. § 23. Yerdicniinq van betekenis door veelvuldig voorkomen in een bepaalde omgeving of taalkrinq. De verdichting is in veel gevallen ook te verklaren uit het milieu. Te weinig hebben semasiologen vroeger aandacht geschonken aan de «sociologische struktuur» van een taal. Binnen degrote taal- 34 gemeenschap zijn allerlei kringtalen. Groepen van de bevolking met gemeenschappelijke belangen of gewoonten, beoefenaars van hetzelfde yak, dezelfde Iiefhebberijen, geestverwanten op allerlei gebied, hebben niet alleen eigen woordvoorraad, die buiten hun kring weinig of niet bekend is, maar gebruiken ook algemeen bekcnde woorden met een speciale betekenis. Uit elke vaktaal zijn daar voorbeelden van aan te wijzen. In het drukkersbedrijf b.v. spreekt men van: zetten, drukken, korrujeren, innaaien, binden, uitqeuen, pers, proe], vel) type. De begripsinhoud van al deze woorden bevat elementen die er in deze omgeving vanzelf bij gedacht worden, en die daar onmiddellijk er bij begrepen worden. In de vorige paragraaf werd opgemerkt dat dezelfde verdichting door ellips kan ontstaan, dus uers uit drukpers, vel uit vel druks, type uit lettertype. Deze factor kan meegewerkt hebben, maar onafhankelijk daarvan kan de verdichting in deze omgeving tot stand komen. Bij een wasvrouw, een kaasboer, een wijnbouwer wordt hetzelfde woord pers weer op andere wijze gespecialiseerd. Evenw zetien in de vaktaal van een juwelier of van een chirurg, aannemen en aannemer in de vaktaal van het bouwbedrijf. Het woord varen (oorspronkelijk =-~ gaan) wordt in het Oosten van ons land met weinig water : rijden, in het waterrijke Holland: zich voortbewegen in een schip of schuit. Van de betekenis die een groeptaal voor de gehele samenleving heeft, zal het afhangen of de woorden met hun speciale betekenis ook algemene bekendheid verwerven. Met het drukkersvak komt menigeen weI eens in aanraking; bij andere vakken zal dat in mindere mate het geval zijn. Medische gespecialiseerde termen hebben veel kans op verbreiding. Woorden met een specialisering in militaire vaktaal kunnen na de diensttijd iemands eigendom blijven. Meillet heeft er terecht op gewezen dat deze ontlening, binnen een taalverband, aan een groeptaal een belangrijke factor van betekeniswijziging geweest is; dat chasser eerst een jagersterm geweest is, arriver een zeemanswoord en arracher een landbouwersterm ;dat zulke betekenisovergangen niet beschouwd moeten worden als metaforen, maar eenvoudig als ontleningen. Voor onze taal kunnen wij dan wijzen op tal van ontleningen aan de zeemanstaal, als sturen, belanden, aanlarulen, te land komen, van streek zijn) uit de koers raken, van wal steken, of aan de 35 visserij : uiiuissen, beet hebben, naar ieis henqelcn, aan de haak slaan, bij de vleet. Uit allerlei vaktalen kunnen woorden of uitdrukkingen doordringen in de algemene taal, zonder dat ze nog als « metaforen » gevoeld worden, b.v. uit de taal van de timmerman: pal staan, opvijzelen, niet in den haak zijn, uitxle bakkerij : doorkneed zijn; overgenomen van de schilder: doodveroen, van de goudsmid: toeisen, van de wever: op touw zetten. Uit militaire taal : rechtsomkeert maken, met grof geschut, het veld ruimen, de volle laag qeven, in 't vizier krijgen. Evenzo uit de taal van spel en sport: aftroeven, overtroeven, open kaart spelen, kleur bekennen.; bot vieren; schaakmat zetten. Deze voarbeelden zijn met vele te vermeerderen, vooral als men daarnaast uitgebreidere spreekwoordelijke uitdrukkingen plaatst. De mogelijkheid blijft intussen bestaan dat men in sommige gevallen eer moet denken aan verbleekte metaforen (vgl. ~ 31). Een taalkring van groot belang is die van kerk en godsdienst. Het is dus niet te verwonderen dat tal van woorden in hun speciale religieuse betekenis bij de meeste taalgenoten gangbaar zijn. Onder de internationale woorden o.a. apostel, discipel, psalm) onder de Nederlandse: dopen, boeten, biechien, ajlaat , bekeren, Schepper, Verlosser, opstandinq, zendelinq. In Protestantse kringen: aannemen, bevestigen, avondmaal, beroep, roeping, oiuierlinq, qezosu). Een andere taalkring waar ieder burger mee in aanraking komt, is die van het landsbestuur. Woorden als: belastinq, ontvanger, verkiezing, stemming, vergunnirng, verlof vereisen in een bepaald verband geen verdere toelichting. Opmerkelijk is dat een zo vaag woord als ding - evenals het Franse chose, uit causa - oudtijds aan de rechtstaal ontleend is. Ook door invloed van andere taalkringen kunnen woorden in de algemene taal opgenomen worden met verdichte betekenis, b.v. inboorling, inlander, opperhoofd door het taalgebruik vangeografen of ethnologen. § 24. Betekenisovergang ten gevolge van associaties. Gracht kan voor OTIS zowel de naam zijn voor een water (Er ligt ijs in de gracht), als voor een straat (Hij wandelt op de 36 Herengracht l. Het isduidelijk dat de eerste betekenis de oorspronkelijke is. Om de overgang te verklaren moet men bedenken dat in allerlei verband de voorstelling van het water onverbrekelijk geassocieerd wordt met die van de oevers, van de weg er lang's, en zelfs met de huizenrij die er langs gebouwd is (b.v, Er staan bomen langs de gracht; De gracht is opgebroken; Verhuisd naar Herengracht No. 10). In andere gevallen behoeft de voorstelling bij spreker en hoorder niet identiek te zijn. Bij «wandelen langs de gracht» kan de een meer aandacht hebben voor de schepen, een ander meer voor de winkels. De verandering van betekenis behoeft dus niet sprongsgewijze plaats gehad te hebben. Dat omgekeerd de naam voor een strook grond ook -het aangrenzende water gaat betekenen is even begrijpelijk. Naast vaari, haven) sinqel, kolk; diep bebben ook namen met wal en rak (b.v. Damrak) tweeerlei betekenis. Een dergelijke associatie hebben wij in tuin, dat eerst de omheining aanduidde (vgl. Rd. Zaun, Eng. town) en dan ook wat daarbinnnen is, evenals het Afrikaanse dam ~ vijver. Kruin (Mnl, crune) was eerst de krans van haar (corona). Moeielijk te scheiden in de voorstelling zijn ook een vat en de inboud daarvan : een emmer icater, een kopje tee" een glas tvijn) een pijp tabak. Vandaar dat men zeggen kan: «Drink nag een kopje, een glas, » een koude schotel.. gestampte pot) een burqerpot, de ketel kookt; evenzo : de kachel, de lamp brandt. In het laatste geval is het weer duidelijk dat men zich het kokende water niet kan denken zonder de ketel. Omgekeerd zal iemand die zegt : «Waar staat de inkt ? » of «Reik mij de wijn eens aan », natuurlijk ook de inktpot of de wijnfles bedoelen. Nauw verband is er ook tusssen een instelling en de plaats waar deze gevestigd is. Opnieuw is de overgang begrijpelijk door het verband. « Hij gaat elke morgen naar het ministerie », «Ga je mee naar de komedie ? » «Breng dat eens naar de post. » Vergelijk de ontwikkeling in omgekeerde richting: «Het huis bracht hij in opschudding »; «De hele zaal stand op »; «De H.B.S. was op de ijsbaan. » Men gaat schaatsenrijden op de Club. Zulke overgangen, over en weer, treft men o.a. aan bij qemeente, stad, kerk, rechibank., marki, toneel, koor, societeit, club) leqaiie, Karner; kabunet, qouoer37 nement, kolleqe, klasse, enz. Hiermede is te vergelijken de overdracht van hoofd en hart op verstand en gevoel, die men daar acht te zetelen (vgl. gal voor boosheid). § 25. Associaiies op grond van tijdsverband. Bij tijdsaanduiding merken wij op, dat hetzelfde woord kan dienen voor nu, voor een tijd die kort geleden en een die weldra komende is, b.v. straks (<< Zo straks was hij nog hier » en « Hij komt straks »), flus (Mnl. vlue) en zomedeen (uit zo-met-eenv, Ret Mnl. tehants heeft betrekking op het naaste verleden en op de toekomst (~ weldra) , in modern Nederlands is tans == nu. Mn1. corts betekent zowel terstond als aamstonde; vgl. Mnl. over lane. Tijdsaanduidingen kunnen ook de naam worden voor wat in die tijd plaats vindt. Men spreekt van: mijn tumaliuurt ie; een half-elfje (kopje koffie), een hali-ticeet.je, een after-dinner. Een oud voorbeeld is: (middag)maal) dat oorspronkelijk de tijd van het eten aanduidt (vgl. maaltijd) ; vgl. Mnl. Paesch == paasmaal. Een dergelijke overdracht geschiedt, als een dienstbode spreekt van haar nieuuiiaar, haar kermis (=== het dan ontvangen geld). Reeds bij Asselijn leest men: «Kreeg hij al een nieuwe jaar, een Sinterklaas of een kermis van zijn oom » (1). Omgekeerd wordt de tijd wel aangeduid naar de vulling van de tijd : Hildebrand's veerschipper kon een anecdote « vele bruggen , uitrekken. Met «na tafel », «onder tafel» wordt bedoeld: na of gedurende de tijd van het maal. Vergelijk ook de verbinding tijdens zijn ziekbed. Een korte tijdsruimte noemen wij : een oqenblik, een ooqioenk, een ommezien (vgl. Mnl. een oechopslach.i, ~ 26. Associaties tussen plaais, tijd en causaliteit. Dat een groat aantal voorzetsels (b.v. in) op .ooor, na, van) tot} door) zowel op plaats als op tijd betrekking hebben, behoeft nauwelijks herinnerd te worden. Van overgang zal hier wel geen sprake zijn : de betekenissen zijn weI even Dud. Maar er zijn andere tijdsbepalingen die blijkens hun afkomst oorspronkelijk plaatselijke bete(1) Tijdschr. N. T 38 en L 28. blz. 190. kenis gehad hebben, b.v, omstreeks, omtrent (Pasen l. Wij spreken van een tijdstip) een tijdperk) een tijdvak. Men is op het punt iets te doen. Ook pas en stad zijn in oorsprong niet tijdelijk, maar wel in : 'van pas, dat komt goed te pas, te stade. Uitdrukkingen met hand, als voorshands, tans (uit : tehands), naderlumd ontlenenhun tijdelijke aan een plaatselijke betekenis. "Vat in tijd op eikaar voIgt, staat dikwijls ook in causaal verband, Vandaar dat tijdsaanduidende conjuncties causale kracht krijgen. Hetduidelijkste voorbeeld is wijl, dewijl, nademaal, maar ook het Mnl. naerdien en nadat. Overgang van oorspronkelijk plaatselijke naar causale betekenis vindt men bij daar, ioeqens, vanwege. ~ 27. Associaiies op grand van causaliteit. Oorzaak en gevolg zijn in de voorstelling vaak nauw verbonden. Ais men hoort zeggen : «De ambtenaar heeft er een stempel opgezet », dan kan men tegelijk aan het instrument en aan het afdruksel denken. Ret een of het ander kan hoofdzaak zijn, al zijn ze beide aanwezig. Ook hier behoeft de voorstelling bij spreker en hoorder niet identiek te zijn. Opde vraag van een huismoeder: «Heeft iemand vuile voeten op het kleed gezet ? » kan geantwoord worden : « Ja, ilk zie het ook; er staan vuile voeten op» (vgl. vuile vingers op een boek, en algemener: voetstappen b.v. in het zand). Deze overgang komt veelvuldig voor, in beide richtingen. Werk wordt gebruikt voor allerlei produkten van het werken (kunstwerk, bouwuierk, boektoerjc, een handtoerxje, waterwerken). Iemand schrijft een mooie hand of heeft een IeIijk pootje J. men neemt lieht (d.w.z. een lamp) mee; men zit of Ioopt in de zorn, zet iemand in 't zonnet je ; op een pistool zit nog een schot (d.w.z. lading). Vert betekende vroeger kleur ~ nu het middel om te kleuren. Hand (b.v. een duidelijke hand) gaat betekenen : schrift. Het Mnl. pant kon ook betekenen verdriet. Een dergelijke overgang vertonen last en druk, nl, tot de daardoor gewekte stemming. Verwant is ook het verschijnsel dat wij kunstwerken noemen naar de schepper : wij lezen Vondel, bewonderen Rembrandt's in een museum, luisteren naar Wagner of spelen Beethoven. 39 ~ 28. Assocuities tussen abstrakte begrippen en konkreie voor- stellingen. Tussen abstrakte begrippen. (hoedanigheden, werkingen, toestanden) enerzijds, en zaken, personen of verzamelingen anderzijds bestaat vaak een nauw verband, zodat het begrijpelijk is dat de naam voor de eerste ook op de tweede toegepast kan worden. Dat komt vooral uit bij substantieven met bepaalde achtervoegsels gevormd. Woorden op -te worden tot zaaknamen : een diepte is een Oorzaak en gevolg put, een hoogte een heuvel, een sterkte een vesting, enz. Woorden Als men hoort zeggen op -heid worden persoonsnamen : Zijne Hooqheid., de Godheui, een schoonheul, bij De Genestet: Uw Zoiheui; bij Werumeus Buning : een magere langwerpigheid; abstracta : een qeestiqheul, aardiqheid, nariqheul, nattiqheid ; of kollektieven : de qeestelijkh.eid., de ouerheid. Woorden op -ing worden zaaknamen : iooninq, bedding) eittin.q, tekeninq, rekeninq, of kollektieven : »erqaderuut, regering. Woorden op -dom worden zaaknamen : hertoqdom, bisdom, of kollektieven : het mensdom, Christendom) de rijkdom. Woorden op -schap worden eveneens zaaknamen: qraajsch.ap, landschap) uiaierschap, gereed.. schap, boodschap, of kollektieven: nakomelinqschap, ridderschap, nolatenschap, enkele malen oak persoonsnamen: heerschap , manschappen. Bij andere substantieven ziet men hetzelfde verschijnsel : Excellentie en Majesteit worden persoonsnamen. Men spreekt van een genie) evenals in de 17de eeuw van een qeest, van een trouwe zorq, een noodhulp, leerkrachten (onderwijzend personeel) : in het Mnl. is 1Divelijc enqien. =-=:- vrouw. Tot kollektieven worden b.v. de jeuqd, de adell de riikdom, de chique. Verbale stammen kunnen een konkrete betekenis krijgen: een »oer hooi, de loop van een geweer, de sprong van een haas, de gang van een huis. Een omgekeerde overgang heeft plaats, wanneer een voorwerpsnaam symbolisch gebruikt wordt voor een abstrakt begrip : Troon en altoar, schepier, lauweren behalen: hij heeft een goede, scherpe pen (talent van schrijver), enz. 40 ~"" 29. Wisseling nan (synaesthesie) . betekenis op grond van bijwaarneming Het is een bekend feit dat zintuigelijke waarnemingen op verschillend gebied (gezicht, gehoor, reuk, smaak, tastzin) met elkaar verwant zijn, zelfs zozeer, dat bij sommige - vooral overgevoelige - personen een gewaarwording van een bepaald zintuig met die van een der andere zintuigen gepaard gaat. Daarbij denkt men allereerst aan het «horen in kleuren », de «audition coloree », die in het einde van de vorige eeuw in de dichtkunst aan de orde geweest is : aan bepaalde klinkers beantwoordde dan een bijbehorende kleur. Maar er zijn tal van andere bijwaarnemingen, verschijnselen die zich in de taal weerspiegelen, doordat dezelfde woorden in gebruik komen op verschillend gebied. Jac. van Ginneken heeft daaraan een breed opgezette studie gewijd in H et gevoel in taal en woordkunst (1) r' met overvloed van voorbeelden. Het meest in het oqg vallend is de verwantschap tussen gezicht en gehoor. De algemene taal kent schelle, heldere, schrille, schreeuioende, luid sprekende kleuren, en gebruikt dus in dit geval adjektieven die allereerst aan geluid doen denken, terwijl omgekeerd donker en lieht ook op geluiden toegepast worden. Ook dof en hel worden zowel op het gezicht als het gehoor toegepast. Kleuren kunnen harmonisch zijn; ze kunnen zelfs tegen elkaar vloeken. Een recensent schreef over een impressionistisch schilderij, dat de kleuren « als het ware knallen op het doek» (vgl. knalrood) , eli Dr. W. Vogelsang sprak over «Ret krachtige rood, groen en blauw, dat u tegemoet sch.atert , als ge in een zaal met gothische schilderijen treedt », en elders: «Jan Vermeer, geinspireerd door het blijde geschal van rood, geel en blauw. » Schrijnen schreef over « groen en wit, kleuren die met den rooden baksteen voortreffelijk samenklinken:» En uit een gedicht: «Het goud der dotters klatert langs de waterkant. » Omgekeerd vindt men een aardige overdracht van licht op geluid in : «flikkerende bekkenslagen.» Een merkwaardige plaats tekende ik op uit de schets Morgenstond van Stijn Streuvels: « Nu heeft de zon haar weg gebaand tot in het tweede raam ; 'de kamer is louter zonnelicht. (1) Gepubliceerd in de Leu. censch.e Biidra.qen, deel X. 41 vol hevigheid, vol geweld; - de zonneschreeuio galmt,· de dageraad viert zijne intrede ;de glans is geworden als 't heerlijk geluid van gouden bellen, die luider en luider rinkelen: de dag isdaar, de wereld en het leven zijn ontwaakt, - Broer kan nu 't geluid v~n het lieht niet langer meer weerstaan. » En elders : «Het [elle morgenlicht botste kletterend tegen het kalkwit der muren. » Uit de vele gegevens die Van Ginneken bijeenbracht, willen wij er nog enkele vermelden. Tastindrukken als zwaar, licht, ruw, strelend., prikkelend, scherp kunnen overgedragen worden op geluiden, en deels ook op kleuren; scherp is bovendien toepasselijk op reuk en smaak. W oorden voor temperatuur : warm en koud kunnen gebruikt worden bij geluiden en kleuren. Zoet, zuur, bitter gelden voor smaak en reuk. Doof is oorspronkeIijk gevoelloos : de vingers zijn doof van de kou; Huygens kent het woord kittel-doof (Costel, Mal, 127); het wordt dan ook gebruikt voor de reuk en later speciaal voor -het gehoor. Ten slotte kunnen ook ruimtebegrippen overgedragen worden op tonen en op kleuren, want geluiden kunnen zijn hoog of diep en laag, hol en uol, dun en tijn; tonen kunnen stijgen en dalen ; iets kan zijn hoogrood en diepblauw. ~ 30. Overdracht van beioeqinqsiooorden op innerliike gevoelens en junkiies van het verstand. Ook dit onderwerp is door Van Ginneken, in de bovengenoemde studie, grondig behandeld, met overvloed van materiaal, gerangschikt naar de lichaamsdelen. Wij bepalen ons tot enkele voorbeelden. AIle woorden die het begrip angst of bekommernis uitdrukken, zijn ontleend aan uiterlijke druk : men voelt zich qedrukt, terneergedrukt, beklemd, terneergeslagen, neersZaehtig. Benauwd hangt sarnen met nauw, en ook angst en bang (uit be-aug) met eng. Ook aandoening wordt genoemd met woorden voor uiterlijke prikkels : men is qetrojjen, geraakt, aangedaan, beiooqen., qeroerd, driftig) geprikkeld. Schrikken betekende orspronkelijk: (achteruit) springen; vgl. ook achteruitdeinzen, aarzelen (oorspr. achteruitgaan). Gevoelens van woede, van tegenzin gaan sarnen met bewegingen van mond en keel: men verbijt eich., kan iets niet uerkroppen, niet 42 slikken; men walgt van iets. Boosheid geeft een gevoel van opzwellen: men is qebelqd, verbolgen; die overdracht herleeft, als men in familiare taal zegt : «Maak je niet dik ! » Verlangen wordt uitgedrukt door: ergens naar snalcken. Opgetogen betekende eerst : omhoog getrokken, verrukt : meegesleept. Geestelijke eigenschappen worden ook vaak aangeduid met bewegingswoorden: vooruitstrevend) ooort.uarend, vasthoudend, reikhalzend. Ook de houding van bepaalde lichaamsdeelen kan op gevoelens overgedragen worden : hardmekkiq, halsstarriq, stijfhoofdig) vasthoudend, standvastig) wankelmoedig. Funkties van het verstand worden genoemd met bewegingswoorden. Begrijpen betekende oorspronkelijk : omvatten; vergelijk oak : iets beuatien, opvaiten, en familiaar: «vat je het, snap je het ? » « ik kan er niet bij »; «ik heb het te pakken »; « ik kan er niet op komen ». Zich voorstellen is oorspronkelijk : voor zich plaatsen; zich herinneren staat gelijk met zich te binnen brengen; vergelijk : daar staat mij iets van voor : « ik kan hem nog goed v66r mij halen. » II ergeten bevat een starn die .krijgen betekende; vgl. Eng. to get; met dezelfde overdracht zegt men nog: iets kwijt zijn. Op iets letten betekent etymologisch (van het adj. lat) : ergens bij stilstaan. Andere woorden voor verstandelijke verrichtingen zijn: uitleqqen, uiteenzeiten, blooileqqen, ontvouioen., Mnl. ontbinden. Het denken wordt ook met het wegen vergeleken: overioeqen. (Fr. penser uit Lat. pensare) , terwijl ook het zien overgedragen wordt op werkingen van de geest : inzien, ineich.t, doorzicht (vgl. voorzichtig, - in Vondel's tal nog : vooruitziend). Hetbedriegen wordt vergeleken met: beet nemen, te pakken nemen, er tussen nemen. ~ 31. Verandering van betekenis door verbleking van meta/oren. De metafoor, niet in de zin van allerlei overdracht, maar als « beeldspraak », behoort tot het gebied van de stilistiek, en niet van de semantiek. De eigenaardige werking van de metafoor berust immers juist daarop, dat ons naast de eigenlijke voorstelling een andere, die daarmede te vergelijken is, voor de geest geroepen wordt. Heet b.v. de jeugd: de lente van het leven, dan is de bedoeling 43 dat 66k aan de lente, met aIle eigenschappen, herinnerd wordt. Men kan dus niet zeggen dat lente dan een andere betekenis gekregen heeft. Hetzelfde is het geval bij allerlei echte metaforen in « slang ». Schertsende en spottende namen als kaasmes (=-~ sabel), turftrappers of sigarenkistjes (:== schoenen) in soldatentaal, volle maan (== kaal hoofd ), rouicrand.ies (== vuile nagels) zouden hun komische kracht verliezen, als men niet tegelijk zich de vergeleken zaken voorstelde. Anders wordt de verhouding, wanneer datgene wat in oorsprong metaforisch was, als de eigenlijke benaming gevoeld wordt, zodat de metafoor verbleekt is. De grenslijn is moeielijk te trekken, omdat die verbleking in allerlei graden plaats kan hebben. Evenmin kan - gelijk reeds in ~ 20 opgemerkt werd - een scherpe begrenzing gemaakt worden tussende naamgeving op grond van een vergeleken overheersend kenmerk en een metaforische naamgeving. Ret zal b.v. van de fantasie van de spreker of hoorder en van de omstandigheden afhangen of gouden regen als metafoor gevoeld wordt, dan weI als een nuchtere plantnaam. .Een slang van de waterleiding - blijkbaar een oude metafoor -- zal nu zelden aan het dier doen denken; omgekeerd zal een niet-Hollander iets grappigs vinden in de naam varken voor een stoffer. Talrijk zijn zulke verbleekte metaforen in elke taal : van vele is de voorgeschiedenis nog duidelijk; andere zijn eerst door geleerde etymologie op te sporen. Op het vroeger aangewezen feit (~ 9) dat een verbleekte afleiding,dus ook een verbleekte metafoor plotseling verlevendigd kan worden, berust ook de zogenaamde «valse» beeldspraak : in het verband komt dan de schijnbaar verouderde metafoor in botsing met een andere, daarmee onverenigbare voorstelling. Sctuuiuiozude kan eenvoudig nadeel gaan betekenen, maar vreemd doet het ons aan, als «de schaduwzijde van een zaak in het licht gesteld wordt» (S. van Houten) , of als er schaduwzijden aan een zaak verbonden zijn. Vgl. indrukken te voorschijn roepen of opioekken, een. punt schetsen, bezielende drijfueren, een hinderlaag ont.maskeren, iets in een zuiart daglicht stellen; lauioeren ooqsien ; standpunten overunmnen. of vasthouden. VooraI in haastig neergeschreven journalistieke taal wordt in dit opzicht veel gezondigd. Wij tekenden o.a. nog aan : brandmerken griffelen) speldeprikken moeten horen, met hinderpalen ioorstelen, toetsen 44 aan een maatsto], meten naar een toetssieen, een richisnoer afbakenen, in troebel water vis oogsten. Gewoner werd weer: uitvoerig bij iets stilstium, een vruchtbare bron, en gangbaar zelfs: een pennevrucht. Komisch wordt het geval, als we in een dagblad lezen : « voorde Keizer is deze zaak een doorlopende kaakslag », waar de schrijver kaakslag eenvoudig bedoelt als belediging. Verbleking heeft ook plaats bij de vele zegswijzen die aan allerlei beroepen ontleend zijn, of aan ouderwetse traditionele «beeldspraak ». Gedachtenloos gaat men die gebruiken, omdat de oorsprong niet meer bewust is. In ~ 23 wezen wij reeds op allerlei woorden en uitdrukkingen uit groeptalen die op binnenlandse ontlening kunnen berusten, maar die in versc'hillende gevallen ook wel min of meer bewuste metaforen kunnen zijn. In welke graad ze verbleekt zijn, zal bij de afzonderlijke individuen en zelfs bij verschillende gelegenheden uiteen kunnen lopeno Er zijn ook dergelijke woorden en uitdrukkingen die, traditioneel geworden, nauwelijks meer echte metaforen kunnen zijn, omdat de vergelijking berust op toestanden of zaken die niet meer bestaan, zodat een historische verklaring nodig wordt. Denk b.v. aan uitdrukkingen ontleend aan het oude krijgswezen : lont ruiken, in de bres sprinqen, in 't harnas jagen) in 't krijt treden, in 't sch:ild »oeren, van leer trekken. Nog sterker is dat het geval bij spreekwijzen waar de etymoloog naar de oorsprong slechts kan gissen. Van overdracht is dan geen sprake meer : de eens metaforische betekenis is de eigenlijke en de enige geworden. Dat geldt voor de meeste bovengenoemde verbindingen. Er zijn echter bij ervaren schrijvers dergelijke botsende metaforen die aanstootgeven of op 'de lachlust werken, b.v. «Het sierlijk hek, omwingerd al met rozen en kamperfoelie» (De Genestet, Fantasio VI) ; « Hoe brak een nieuwe horizont voor het leven aan » (Quack); «bodemlooze oppervlakkigheid» (Querido) : «Het boek ligt voor ons als een opengesneden skelet » (Johan de Meester) ; « De gist die het beslag van de Nederlandsche hersenmassa een weinig hoven waterpas heeft doen rijzen » (Prof. Polak); «de geestdrift, welke zoovelen tot voorgangers en ijsbrekers stempelde» (Jonckbloet); «Ik zette mijn schouders onder twee groote raderen van het verkeer» (Quack); «Moreele toetssteenen,gepijlerd op een van de twee drijvende motieven van het menschelijk handelen zelve » (W. Kloos) ; 45 «De suikerbiet is de reddende engel waarop de landbouw drijft» (ui teen Kamerverslag) , Soms worden als proeven van «valse beeldspraak» gevallen genoemd, waar de verbleking zo algemeen is, dat niemand aan de verbinding aanstoot zal nemen. Bij «Het hoofd van de staat deed een gewichtige stap» zal men zich niet licht een menselijk hoofd voorstellen. ~ 32. Verschuivingen van de gevoelswaarde. Door het subjektieve karakter is de gevoeldwaarde sterk aan wisseling onderhevig. De beoordelingen van personen, zaken, eigenschappen, richtingen, en dus de daarmede gepaard gaande gevoelens. kunnen in verschillende kringen, in opeenvolgende tijden, sterk verschillen. Duidelijk komt dat uit bij partijnamen : geus en patriot in het verleden, socialist) proletarier, anarchist) komrnunist, bolsjeunek, liberaol, demokraat, activist) fascist enz. in onze tijd, zijn beurtelings schimpnamen en erenamen, naarmate ze door vijand of vriend gebruikt worden. Evenw Jezuiei, Protestant) Geus, Jood, of beroepsnamen als boer) schoolmeester, dominee, namen waarvan de «stand» op en neer gaat met de achting die de spreker voor deze personen heeft. Soms wordt de ongunstige kleur onafscheidelijk, b.v. paap, als scheldnaam uit de tijd van de reformatie, of komediant (naast toneelspeler) en enigszins ook muzikant (naast musicus) . Daling in stand is ook merkbaar in de titulatuur, b.v. vrouw en juffrouw) die plaats moesten makenvoor meorouui, het zeventiendeeeuwse sinjeur dat door mijnheer vervangen werd. Een tweede groep voorbeelden leveren de termen die letterkundige strom.ingen aanduiden, Sentimenteel heeft eens betekend : gevoelvol; toen de sentimentaliteit overdreven werd en in diskrediet geraakte, werd het in ongunstige zin : overgevoelig, ziekelijk gevoelig. Romamtisch., realisiisch. konden afwisselend prijzend en lakend gebruikt worden. Hoogdravend kent Vondel nog als verheven; reeds bij Van Effen wordt het voor valse verhevenheid gebruikt. Een dergelijk lot trof opsnijden : verzen opsnijden betekende eerst eenvoudig : voordra·gen. Verandering van gevoelswaarde kan ook ontstaan, wanneer woor46 den van de ene taalkring in de andere overgaan. Woorden als landouio, struioeel, beemd, stulp, hulk, aterling, onverlaat, fnuiken zijn eerst alledaags geweest. Sedert dat ze uitsluitend in poezie of in verheven proza voorkwamen, kregen ze iets ongemeens, iets plechtigs. Door het zeldzame gebruik kan tevens de begripsinhoud vervagen of zich wijzigen. Omgekeerd gebruikt Vondel in zijn verzen woorden, die nu tot lagere taalkring afgedaald zijn, als zuipen, paaien, beteuierd, onbe- schojt, naer, ironic, opdonderen, verslingerd zijn Ope In onze tijd zien wij weer het verschijnsel dat «slang »woorden, vooral uit de taal van studenten, scholieren, soldaten, opstijgen tot algemeen taalgebruik, b.v. met iets geuren, opkammen en ajkammen, fijn in de zin van mooi, e.d. Verschil in gevoelswaarde vertoont ook menig woord in ZuidNederlands taalgebruik, dat in het Noorden een ongunstige kleur heef't, b.v. lijzig (bij Gezelle), beroerd (vol beroering ) , beruchi (beroemd) , opqesmulct, opgedirkt (versierd) , opvunzen, neerpennen, ophe] maken, verzinsels (fictie). . ~ 33. Betekenisontwikkeling in qunsiiqe of in ongunstige zin. Verschuiving van de gevoelswaarde is vooral duidelijk, als men een aanvankelijk neutraal woord gaat gebruiken in ongunstige zin (in malam partem, peioratief) of in gunstige zin (in bonam partem). Men lette slechts op de woorden voor laag en hoog, voar gewoon en ongewoon. Een handeling wordt laag genoemd, de straattaal plat (In de zestiende eeuw werd een bijbelvertaling aanbevolen, als geschreven «in platten duutsche », d.i. in eenvoudige, begrijpelijke taal) , een redenering laag-bij-de-gro·nd. De ongunstige betekenis werd normaalbij het woord slechi, oorspronkelijk, en nog plaatselijk == vlak. Omgekeerd kregen uerheven, uitstekend, uitmuntend gunstige betekenis. Hetgewone, het algemene wordt het minderwaardige, b.v. qemeen, ordsnair, alledaags; in omgekeerde richting ontwikkelen zich : onqemeen, buitenqeiooon, in modetaal « iets aparts ». Begrijpelijk is de ontwikkeling in ongunstige zin, wanneer woorden, op dieren toepasselijk, voor mensen gebruikt worden, als: snuit, snoet, muil, kop, bek, poten, klauioen, vreten, voer. 47 Andere voorbeelden zijn : berucht (vroeger ook : beroemd ) , raar (oorspr. zeldzaam), zonderling (oorspr. biezonder;b.v. bij Vondel: zonderlinge deugden), haveloos (oorspr. arm), wuft (oorspr. bewegelijk), wulps (oorspr. dartel l , lijzig (oorspr. langzaam), onnozel (oorspr. onschuldig), simpel (oorspr. eenvoudig), vrijpostig (oorspr. vrijmoedig), voorbarig (oorspr. vooraanstaand, voornaam), lodderig (oorspr. vrolijk, dartel), slim == erg, verkeerd (oorspr, scheef}, hardvochtig (bij Hooft : kloek, dapper). Waarom juist een bepaald woord ongunstig wordt, en daarmee gelijkstaande gunstig, is meestal niet na te gaan : het gebruik is grillig. Ik las eens dat een beroemd Italiaans kunstenaar een «onverbeterlijk» genie was. Ieder voelt dat dit woord misplaatst is, maar het wel passende onqeevenaard of weergaloos heeft dezelfde grondbetekenis. Omgekeerd staat het schijnbaar neutrale onbesproken weer gelijk met onberispelijk. Eenzelfde woord kan ook in twee richtingen gaan. In dat geval is er vaak een neutraal begrip als uitgangspunt aan te wijzen. Moed betekent gemoedsgesteldheid; in het Mnl. wordt dit zowel hartstocht, drift, hoogmoed, als: zelfvertrouwen, fierheid, dapperheid. Ook groots ontwikkelde zich in beide richtingen; bijsinnig kon oudtijds verstandig en onverstandig betekenen. Het Mnl. qheoal kan zowel goet gheval als slecht gheval betekenen (vgl. lot en lotqevallen, en Mnl. «mijn gheluc es cranc »). Het Mnl. tier kan - evenals het tegenwoordige trots - gunstig zijn en ongunstig (== overmoedig), terwijl het nu aIleen in gunstige zin gebruikt wordt. Drift betekende vroeger zowel hartstochtelijke liefde als toornachtige opwelling. Kregel (Mnl. crighel) betekende eerst vasthoudend, en daarna zowel eigenzinnig als flink. Aardig betekent in verschillende streken: zonderling, vreemd (vgl. eigenaardig), terwijl omgekeerd olijk in het Gelders slecht betekent. Aalwarig (orspr. eenvoudig) gaat dialektisch over tot: lastig,humeurig. In het Middelnederlands betekent pertich zowel bevallig als listig, en condich zowel verstandig als trots, aanmatigend. In de achttiende eeuw, b.v. bij Wolff en Deken, is groots als karaktereigenschap soms gunstig, soms ongunstig bedoeld. Kinds kon zich ontwikkelen tot kinderachtig en tot: zwak van begrip (door ouderdom). Soms is de ontwikkeling in ongunstige zin te verklaren uit veelvuldige verbinding met bepaalde woorden. Bloet (== persoon) kon 48 verbonden worden met adjektieven als edel, princelijk, maar ging meestal samen met: arme, blode, domme. Vandaar de tegenwoordige gevoelswaarde van het woord. Bij het lezen van oude schrijvers zal men herhaaldelijk kunnen opmerken, dat een woord sindsdien 6f een gunstiger 6f een ongunstigerbetekenis gekregen heeft. In het Mn1. betekent : uioorden hebben 'met iemand: met hem spreken. Van Mander en Vondel zeggen dat papier beklad wordt, d.w.z. beschreven, bij Vondel zelfs « kostelick bekladt ». Een eigenaardig voorbeeld uit Vandel is oak: een meisje najanken, zonder ongunstige betekenis. Hooft gebruikt b.v. samenspannen (Granida, vs. 154) == zich verenigen, en een gulhartig woord (G. v. Velsen, vs. 482) voor een onbedachtzaam geuit woord en het nu ruwe God-vergeten in de oude letterlijke zin. Bij Huygens is mijmeren == raaskallen en menqelmoes =-: mengsel. Omgekeerd gebruikt hij huys-backen voor inheems-degelijk. Cats noemt zijn Emblemata belachelycke dinghen, d.w.z. op de lachiust werkende, vermakelijke, terwijl bedenckelycke spreuken bij hem spreuken zijn die overweging verdienen. Een pamflet was de neutrale naam voor elk vlugschrift, § 34. Reaktie op eujemisme. Het Iigt in de aard van het eufemisme, dat de aanvankelijke zijdelingse aanduiding of omschrijving, teneinde de gevoeligheid van dehoorder te sparen, na korter of langer tijd de rechtstreekse aanduidingwordt. Dan ontstaat weer behoefte aan een nieuw eufemisme: het versleten eufemisme behoudt de gevoelswaarde die men er eerst niet aan heeft willen toekennen. FeiteIijk he-eft daardoor een wijziging van betekenis plaats. In mijn artikel over Eufemisme heb ik een groot aantal voorbeelden daarvan aangehaald. Het Mnl. viant krijgt eenvoudig dezelfde betekenis en «kleur» als duvel. Misselijk betekent niet langer: vreemd, zonderling, maar: braakneiging hebbende, evena:ls onpasselijk, dat eerst in ruimer zin ongesteld betekende. Zich van kant maken was oorspronkelijk : zich uit de voeten maken : nu aIleen : zelfmoord plegen. Terechtstellen werd iets anders dan : voor de rechtbank brengen. ldioot kon zelfs ala scheldwoord gebruikt worden. Vergoelijkende woorden op zedelijk 49 gebied, als ontucht (oorspr. tuchteloosheid) , ioellusi (oorspr. genot) ~ Wulps (oorspr. dartel) , geil (oorspr. vrolijk) werden voorgoed besmet en bleven aIleen gangbaar in de nieuwe betekenis. Ook fatsoenseufemismen (b.v. onilastinq, uitslag) kregen tengevolge van eufemisme naast de algemene een speciale betekenis, die in brede kring verbreid werd. § 35. Reaktie op ironic en scheris. Uit het verband en vooral door de toon blijkt dat men, ironisch, met een woord het tegengestelde bedoelt van de gewone betekenis, b.v. Een mooie boel ! Een lvn heer! Een lieve jongen! Wat een held! Een' stichtelijke geschiedenis ! Ik zou je lekker danker: J Toe maar! Dat kan je begrijpen! In zulke gevallen heeft nog geen betekenisverandering plaats gehad : het eigenaardige van de ironie is immers juist de kontrastwerking. Maar als de ironie verbleekt of verdwijnt,kan het woord, naast de oude betekenis, een nieuwe verkrijgen, die weer als rechtstreekse aanduiding gevoeld wordt. « lemand iets wijs maken» betekende oorspronkelijk : iemand van iets op de hoogte brengen. De nu gangbare betekenis: «voor de gek houden » is aIleen uit ironisch gebruik verkIaarbaar. DezeIfde weg ging de oudere uitdrukking: «iemand ietsdiets maken» (oorspr. verduidelijken). Hauenen betekende : in orde maken, netjes maken (b.v, bij Jan Luyken: het kindje wordt gehavend); toetakelen was: (een schip ) van tuig voorzien. Beide werkwoorden kennen wij nu slechts in hun ironisch omgevormde betekenis. In oudere taaI verenigen de werkwoorden beqaden, berechien, uutrechien ook de betekenissen: in orde brengen en toetakeIen. Bij uitdrukkingen als «Iemand een pak slaag presenieren, hem trakteren ») behoren woorden als oorvijg en muilpeer, die ,hun schertsende betekenis voor een goed deel verIoren (vgl. de woordspeling : stokkebrood of stokvis eten). Een salvo van het geschut - een allesbehalve vriendelijke begroeting ! - zal eerst weI ironisch opgevat zijn : het Mnl. quedden == begroeten, ging eveneens beschieten betekenen. De bekende wapennaam goedendag dankt ook zijn oorsprong aan ironie, evenals het Mnl. misericorde (Walewein) voor dolk. Woorden met ·iemand hebben wordt «ruzie maken », evenals het Mnl. « ter sprake komen ». :10 Een bekend feit is, dat men schertsend en liefkozend een kind noemt : deuqniet, rakker, schelm(pje), schurk(je), mijn kleine knol, kleine prul (Sara Burgerhart); ten tijde van Van Effen zelfs hoert.je tHoll. Spect. I, 19) e.d. Daaruit is te verklaren dat schalk (oorspr. knecht) en guit (oorspr. schurk) nu aIleen een gunstige betekenis bezitten. § 36. Reactie op hyperbolen en krachttermen. Evenals de eufemismen zijn de hyperbolen aan afslijting onderhevig. Neiging tot overdrijving komt voort uit iemands ogenblikkelijk gevoel of uitzijn aangeboren temperament. Maar er zijn ook traditionele hyperbolen, als bliksemsnel, pijlsnel, vliegensvlug, hemelhooq; zich ziek lachen, zich dood erqeren, de hele wereld (vgl, Fr. tout Ie monde). Uiteraard zullen het vooral adjektieven van maat en adverbia van graad zijn, waarbij overdrijving optreedt, b.v. oneindig, onafzienbaar, eeuwig, ontelbaar, tolloos, en als adverbia : erg, vreseluk, verschrikkelijk, oni.zettend, ijselijk, gruwelijk. Talrijk zijn de versterkingen in minder beschaafde, minder beheerste taal : verrekt, vervloekt, verduiveld, verdomd, drommels, allemachtig, schandaluj, miserabel, beestiq, duiuels, hels, donders, bliksems, haqels, razend, dol, crimineel, verdraaid, qeioeldiq, griezelig, fabelachtig, kolossaal, pyramidaal, enorm enz, Er zou een interessante studie te schrijven zijn over de geschiedenis van zulke krachttermen : er is namelijk een voortdurende wisseling, er is een « mode » in : elke taalperiode schept weer nieuwe, terwijl de oude afgedankt worden. De zeventiende-eeuwse volkstaal kende b.v. ongnaartich, ondiejt, te jammerlyck, besuckt, verbranst (1). Uit een Nuts-almanak van 1802 tekende ik aan : elements koud, zich magtig verwonderen, weergaes graag, saterdags donker, allemeugend Iistig ; uit Cremer's roman Anna Rooze, dus ± 1860: opgewipt vervelend, afgerammeld gemeen. ajqesukkeld beroerd. Ook nu kan men telkens nog ongewone horen, b.v. 't is heilig waar, griezelig heerlijk. Niet lang geleden werd de spot gedreven met het mode-woord beslist; nu schijnt ontstellend en ongelofel1jk weer in de mode, terwijl intens terrein verliest. (1) Zie A. A. Verclenius in De N. Taalg'ids XXIII, 142. 51 Bij de meeste van deze woorden zal men opmerken dat de oorspronkelijke betekenis op de achtergrond raakt of geheel vergeten wordt. Er zijn mensen die, zich de etymologie bewust wordend, bezwaar maken tegen erg mooi, of vreselijk aardig, maar daarbij vergeten dat zeer oorspronkelijk pijnlijk was, en dat weinig met wenen samenhangt (vgl. een bedroefd beetje). Omgekeerd - wellicht ook onder invloed van ironie - spreekt men van aardig lui, mooi of knapjes vervelend. Ook bij praefixen doet zich het verschijnsel voor. Men denke aan het mode-woordje reuse, aan het oudere aaris en oer, het versterkende dood- (doodeenvoudig, doodeerlijk, doodgewoon) en aan de gevallen in «slang», waar het eerste deel van een samenstelling de kracht krijgt van een praefix : een rot-boel, en snert-kerel (1). Reaktie op overdrijving valt oak op te merken bij superlatieven, wanneer b.v. beste vriend eenvoudig goede vriend gaat betekenen, of nog versterkt in ollcrliejste. Evenzo bij verkleining, wanneer aanvankelijk uit bescheidenheid of schertsend - een diminutief gebruikt wordt, zonder- dat aan iets kleins gedacht wordt: een uurtje, een qlaasje, een aardig duitje, een centje, een mooi sommetje, "t is welletjes ! 'I'raditionele hyperbolen zijn b.v. hemelhoog, p'ijlsnel) bliksemsnel, »lieqensoluq, baden of wegsmelten in tranen. Zeldzamer zijn zulke afgesleten hyperbolen bij substantieven als : een handvol soldaten, een stroom van tranen, een paar kersen == een kleinehoeveelheid, of: een oqenblik, een oogwenk, een ommezien ~ een korte tijd, waarin de oudere betekenis nauwelijks meer gevoeld wordt. Met zinloze overdrijving zelfs : in minder dan geen tijd. ~ 37. Invloed van emjaiisch. gebruik. In biezonder verband, en vooral met eigenaardige klem en toon, dus met emfase, kan een woord een andere, een «praegnante» betekenis krijgen, b.v. Hij gedroeg zich als een man; Hij toonde kariikter; Dat smiuikt ; Dat is nog eens een kerel ! Die jongen heeft geen manieren; Dit is kioaliteit ! Ook negatief, met accent op de negatie : Dat is geen manier van doen! 't Is vandaag geen weer (1) Zie ook het Ned. Wdb. op stront en snert . 52 om uit te gaan: Dat is geen moeite voor mij; Een gulden voor dat hoek isgeen geld; Wie zo handelt, is geen mens. Hiermede is de pejoratieve kracht van on in onweer, onmens te vergelijken. Van betekenisverandering is hier eigenlijk eerst sprake, wanneer de biezondere intonatie en klemtoon wegvalt, b.v, iemand van [amilie (== van aanzienlijke familie) : dunk van zich zelf hebben; een geleerde van naam.; zijn reputatie is in gevaar; men moet maat weten te houden (== ,de juiste maat) ; de verschijning van dat boek is een qebeurienis, een evenement (== een belangrijke gebeurtenis). § 38. Betekenisverzwakking door deklassering. Woorden met een rijke, soms zeer geschakeerde inhoud kunnen verbleken tot betrekkingswoorden. Men spreekt dan weI van «deklassering », Hetduidelijkste voorbeeld leveren de werkwoorden die tot zogenaamde koppelwerkwoorden worden: zijn) worden, blijven maar oak staan, vallen : dat sinai te bezien, valt te betreuren. Daarnaast de modale hulpwerkwoorden van tijd, van modaliteit: « dat zal, kan, moet wel waar zijn », en de werkwoorden van beweging en rust, wier funktie wordt, de «actions-art» aan te geven, b.v. hij gaat beter oppassen; lig (of zit) toch niet te zeuren ! Ik sta er van te kijken; Hij blijft zwak; hij komt te sterven. Een kleinc zinkan gedegradeerd worden tot een modaalbijwoord : misschien (uit mach scien, vgl, Mnl. mallichte uit mach lichte,het Drentse lich.tkrams (N. Taalg. V, 90) en het zeventiende-eeuwse kan schien) , ioelisuxuir; vergelijk ook asjebiieit, als beleefdheidstoevoeging. Imperatieven verzwakken tot interjekties : Kom, kijk, zeq, wacht (Mnl. ontbeyt) , hoar. In oorspronkelijke samenstellingen kan het laatste lid verzwakken tot suffix, b.v. belang-rijk) hoopooi, vergelijkenderwijze. Vergelijk oak nog de tot modale bijwoorden gedegradeerde woordjes als ioel, tach) zeker, e.d. J ~ 39. Diijerentierinq van betekenis. Bij de taalontwikkeling ontstaan voortdurend woorden en vormen metdezelfde betekenis, maar er is oak een tegenwerkendekracht. Paul drukt dat te abstrakt uit: «Die Sprache ist allem Luxus 53 abhold », want hij laat er op volgen dat in bepaalde stijlsoorten, vooral in poezie, die «luxe» gewaardeerd wordt. In omgangstaal voeren zulke woorden vaak een strijd om het bestaan, waarbij er een steeds meer in 'de minderheid geraakt en ten slotte ondergaat. In een bepaald geval wordt de levenskans verhoogd, namelijk wanneer een woord door klankontwikkeling, door overneming uit verschillend dialekt of in verschillende taalperioden, tweeerlei vorm vertoont. Bij zulke « doubletten » kan verschil van betekenis ontstaan. Aan opzettelijk gemaakt verschil is daarbij niet te denken. Een simplistische verklaring leidt tot misverstand, gelijk Paul reeds helder uiteenzette. Elk geval moet op zichzelf beschouwd en verklaard worden, en in de meeste gevallen heeft een grillig gebruik een verschillend betekenis-complex en afwijkende gevoelswaarde teweeg gebracht. Wij bepalen ons tot de opsomming van een aantal voorbeelden uit het hedendaagse Nederlands. Met klinkerwisseling staan naast elkaar, maar van dezelfde afkomst : doo], dof en du], broos en bros) ruic en ruiq, hoofs en heus, schitieren en schetteren (met Vlaamse e). Kunstmatig en slechts sporadisch doorgedrongen is het verschil tussen transitief ruiken en intransitief rieken (de Zuid-Ned. vorm ). De volle en de verkorte vorm zijngedifferentieerd : boedel en boel, gracht en graf, gift en gif) teder en teer, ijdel en ijl, ambacht en ambt, jonkvrouw en j'ut[rouio, juffer. Een ontleende naast een oudere vorm hebben we in Iris naast vel's, fruit naast vrucht (oude ontlening uit Lat. fructus). Tweeerleigenus kan samengaan met diff'erentiering van betekenis, b. v. de en het bij steen, doek, punt, mens enz. Evenzo tweeerlei meervoud : kleden en kleren, bladen en bladeren, stuks en stukken, letters en letteren, spelen en spellen, enz. Naast lulmaten als meer.vou'd van lidmaat staat het plurale tantum ledematen. Verschil in gevoelswaarde, ten gevolge van het gebruik in onderscheiden stijl, valt op te merken bij het bijbelse ere, wrake naast eer en wraak; evenzo bij klove naast kloo], einde naast eind en end. In andere gevallen van e-apocope is tevens diff'erentiering van begrip ontstaan: groeve naast qroej, proeve naast proej, klasse naast klas (1). (1) Vgl. C. B. van Haeringen in De Nieusoe Taalgids XXXI, 323 vlg, 54 § 40. Betekenisveranderinq door kla'nk- en beqripsaseociaiie. Omtrent de zogenaarnde « volksetymologie »heerst nog altijd misverstand. Men ziet er een bewuste poging in om het woord « duidelijker » te maken. Met etymologie heeft het verschijnsel niets gemeen. Ret komt vaak voor bij vreemde woorden, die onvoldoende gehecht zijn in het geheugen, en dus moeielijk reproduceerbaar, Onbewust heeft dan een associatie plaats met beter bekende kianken of woorden. De vervorming is meestal geheel zinioos. Zulke zuivere klankassociaties vormen de grote meerderheid. De klankgelijkheid kan, ook zonder vormvcrandering, toevallig leiden naar een woord, waarvan de betekenis in verband te brengen is met die van het nieuwe woord. Ingrijpende betekenisverandering heeft dan eigenlijk nog niet plaats, maar toch komen daardoor elementen naar voren, of worden nieuwe elementen toegevoegd, die aan het oorspronkelijke woord niet eigen waren. In lintworm is lint oorspronkelijk synoniem van worm; nu zal men aan de lintvorm van het dier denken. In wildbraad is het Iaatste bestanddeel == week vlees (brat); nu gaat het begrip : gebraden vlees een 1'01 spelen. Ha·nteren isaan het Frans ontleend, en betekent eerst : met iets omgaan; het woord hand heeft er een nieuw element ingebracht. Soms verraadtde spelling, ondanks de klankgelijkheid, dat men aan een gelijk1uidend woord gedacht heeft. Tegen de afleiding speit men rijzig en ijselijk in plaats van reizig en eiselijk, door de bijgedachte aan rijzen en ijs. Omgekeerd is de veel voorkomende spelf'out uittvijden aan invloed van het begrip wijd toe te schrijven. In de uitdrukking : sterk van inhoui, aan het schip ontleend, werd inhout door inhoud vervangen. Bij kiekje wordt vaak aan kijken gedacht. Ret oude woord aftouwen == af'ranselen zal door menigeen met touw in verband gebracht worden. Verandert de vorm wel, dan is het duidelijk welke begripsassociatie plaats gehad heeft, b. v. moeras (uit maras), halster (uit haIfter), toneel (uit tineel, mnl. claerheit (in Ferguut; uit : clareit ) , en bij Vondel : [eestoen, trouioamt, pooriael, tonneel, in tegenwoordige volkstaal : kindhoest (uit kinkhoest) of pinijzertjes (uit punaises) . 55 Een radikale betekenisverandering heeft eerst plaats, wanneer hetgeassocieerde nieuwe begrip zozeer op de voorgrond dringt, dat de oorspronkelijke betekenis vergeten raakt en verdwijnt, wanneer b. v. een wildzang een wilde jongen wordt, een dwingeland een dwingend kind, een gladakker (oorspr. een Maleis woord voor een hond) een gladde vent, een nijdas (uit 'n eidas == hagedis) een nijdige kerel, een kalis (orspr. een Zigeuner) en kale, arme man, potig (oorspr. hoofdig) voorzien van stevige handen. Ophemelen. betekende in de zeventiende eeuw: in orde maken, schoonmaken, maar is nu, onder invloed van hemel, geworden tot hemelhoog verheff'en. Sprongsgewijze is dus de betekenis veranderd. HOOFDSTUK III. ~ 41. SYNONIEMIEK De beschouwing van synoniemen. Synoniemen zijn woorden met dezelfde of met nauw verwante betekenis. Synoniemiek is dus vergelijkende sematiek. Vanouds hebben lexicografen en vertalers aandacht gehad voor synoniemen ter wille van een nauwkeurige omschrijving of een beslissende keuze. Opzettelijke behandeling van synoniemiek als onderdeel van taalstudie of taalonderwijs dagtekent hier te lande eerst uit het begin van de negentiende eeuw, toen Bruining (1820) en Weiland en Landre (1821- 1825) hun uitvoerige synoniemen-woordenboeken samenstelden. Hun behandeling, gegrond op de achttiende-eeuwse taalbeschouwing, is in veel opzichten verouderd, maar heeft tot diep in de negentiende eeuw doorgewerkt. Hun uitgangspunt was de traditionele « schrijftaal »; hun doel : een handleiding voor het juiste schriftelijke taalgebruik; hun leerstelling werd door Weiland aldus geformuleerd: «In eene tot volkomenheid geraakte taal behooren geene woorden te wezen, welker beteekenis volstrekt dezelfde is. » De taak van de taalkundigezoudus zijn : de voor de leek vaak verborgen verschillen op te sporen en vast te leggen. Het is duidelijk, welke gevaren daarbijdreigden. Door de beperking van de synoniemen tot de woorden die men in de schrijftaal geoorloofdachtte, kan men de fictie volhouden dat woorden met volkomen gelijke betekenis niet bestaan of niet behoorden te bestaan. Door de drang 56 om betekenisverschillen op te sporen - die men bijna uitsluitend in de begripsinhoud zocht - verviel men tot willekeurige voorschriften. Uit het Woordenboek der Nederduiische Synonimen van Weiland en Landre tekende ik de volgende voorbeelden op : «Eene rede is korter dan eene aanspraak, en deze korter dan eene redevoering (1,50). Een woud wordt voor eene uitgestrektere verzameling gehouden dan bosch (I, 399). Een baar is grooter dan een golf (I, 180). Digtbij onderstel een zeer geringe afstand; nabij zegt alleenlijk, dat de tusschenruimte gering is (II, 62). Duisier is sterker dan danker (II, 86). Loopen is eene snellere beweging dan gaan (II, 181). Een siroom. gaat sneller dan een rivier (III, 135). Gramschap is van korter duur dan toorn (III, 194). Ziedenduidt een sterkere graad van hitte aan dan koken (III,375). Kijken is - in tegenstellingmet eie» - opzettelijk het oog op iets rigten (III, 376). Een zoen is darteler dan een kus (III, 380). » Ret behoef't nauwelijks gezegd te worden dat deze verschillen ook in 1820 niet bestonden. Een analyse van het werkelijke gebruik - zoals die in een wetenschappelijk woordenboek gemaakt wordt zal zeer zelden in staat stellen om een synoniemiek verschil in een korte formule te geven. Een ander gevaar is het zoeken van betekenisverschil in de etymologie, d. w. z. niet in een bewust etymologisch verband, maar in een geleerde etymologie, die voor de gangbare betekenis onverschillig is (vgl. § 8). Bij Weiland, en ook bij latere navolgers, kan men daar voorbeelden in overvloed van vinden. Men « behoort » b. v. te zeggen: «Dikwijls is hij bij mij, en ik verheug mij zoo dikmaals hij komt» (Weiland en Landre II, 65). § 42. Verschil van begripsinhoud. In de ouderwetse synoniemen-woordenboeken of in studieboeken zal men vaak verschil van begripsinhoud geconstateerd zien, dat inderdaad op· juiste waarneming van het spraakgebruik berust. Er zijn b. v. werkwoorden die een gemakkelijk aan te geven schakerinz van het algemene begrip bevatten. Luisteren is aandachtig horen.; staren is gedachteloos kijken; turen is aandachtig kijken. Maardat zijn uitzonderingen. Meestal leidt een nauwkeurige 57 analyse van het gebruik tot veel ingewikkelder verhoudingen, b. v. bij gaan en lopen, waarbij het verschil niet aIleen in de snelheid zit. VIug en Iangzaam gaan komt weI weer uit bij : snellen, ijlen) rennen, »lieqen, stappen, drentelen, slenteren., maar ook daar kan men met een nadere bepaling niet volstaan, Om die moeilijkheid te ontgaan, worden de Iastige worden dan gewoonlijk ter zijde gelaten. Voorbarig is evenwel de conclusie, dat zulke vergelijkcnde semantische beschouwingen altijd gebrekkig en van twijf'elachtig nut zouden zijn, en dat de brede analytische behandeling van de afzonderlijke woorden in onze grote lexica voldoendc inlichtingen geeft, ook voor de taalpraktijk. Wie prijs stelt op nauwkeurige uitdrukking van zijn bedoeling, wie bij vertaling uit andere of oudere taal wikt en weegt om het beste aequivalent te vinden van een vreemd woord, zal zich telkens rekenschap moeten geven van zijn keuze, Dan zal blijkendat volstrekt niet altijd in de eerste plaats de begripsinhoud de doorslag bijde keuze geeft, maar dat er ook andere, zeer gewichtige factoren zijn. Hij zalzich ook moeten afvragen : in welke taalsfeer behoren de woorden thuis ? Wat is de gevoelswaarde ? Is het ook mogelijk aan het woord een .individuele betekenis toe te kennen zonder misverstaan te worden ? ~ 43. Verschil van taalkring. Wie de woordvoorraad van een taal niet als homogeeribeschouwt, maar rekeninghoudt met de « sociologische structuur », zal het vanzelfsprekend vinden dat eenzelfde zaak met verschillende woorden wordt aangeduid, diedus, naar oude opvatting, wel dezelfde « betekenis» hebben, maardaarom niet gelijkwaardig zijn. Bij de vroegere synoniemenbehandeling werd dat al half besef't : men sprak dan van « gemeenzaam » tegenover «verheven », of «dichterlijk », van «hogere» en «lagere» stijl, van schrijftaal en spreektaal, maar drukte zich nog te simplistisch uit. Reeds in het dagelijkse spraakgebruik bestaan woorden met dezelfde begripsinhoud, die toch niet'door elkaar gebruikt worden, omdat ze tot een verschillende taal1kringbehoren. Naast [ieis staathet meer « ambtelijke » rinoiel ende « sportieve » kar; naast auto of hetdeftiger automobiet, in de taal van de autobezitters : icaqen, enz. Er bestaat ook «strands >.>- 58 verschil. Ret algemeen beschaaf'd taalgebruik kent schakeringen in de richting van het f'amiliare en van het vormelijke. Daarboven staat een meer of minder plechtig, verheven (bijbels l , archaistischdnchteriijk taalgebruik met eigen taalvormen. Naast gezicht staat deftiger : gelaat en nog ongemener, in kerkelijke sfeer : canqezicht, aanschijn. Mecstal wordt over het hoofd gezien dat oak beneden het peil van het beschaaf'd, verschillende trappen bestaan, en dus standsverschil onder de woorden. « Platte» woorden voor gezicht als : tronie, bakkes, bek., snuit, snoet , facie) smoel staan weer niet op een lijn. Dat toonde de geestige Charivarius eens aardig aan, Querida had lin een «Letterkundige Kroniek» van het Handelsblad geschreven : «Maar wij verdraaien het eenvoudig ons hierdoor te laten verlakken.» Daarbij merkt hij op : «Querido wil ons wijs maken, dat dit ide gewenschte stijl voor letterkundige kronieken is. Maar wij verdommen het eenvoudig ons hierdoor te laten belazeren ». De rangorde is niet altijd 'gem'akkelijk aan te geven, omdat de begrenzing niet scherp is, en naar tijd en plaats wisselend, Spoedig klinkt vormelijker dan dadelijk of qauno ; deftiger nag is : onverurqld; meer familiaar .is direkt, weer een trap lager subiet. In de Iaatste gevallen zien we dat een corspronkelijkdettig vreemd woord, door minder ontwikkelden overgenomen, dientengevolge af'gedaald en in hager kringen vermeden is. Dan wordt een inheems woord weer ongemener. Vergelijk b. v. oak apart en ajzorulerliik, miserabel en ellendiq, jeliciteren en qelukuiensen, architect en bouiomeester, Schakeringen tussenvormelijk enalledaags beschaafd vertonen b. v. zeer en heel of erg; »oornemens en van plan; een ioeiniq en een beetje; nabij en dtkhtbij; gaarne en graag; diensibode en dienetmeisje. Scherper wordtdegrens, wanneer een van beide woorden uitsluitend in verheven stijl, bijdichters of schrijvers, min of meer arc'haistisch voorkomt, b. v. bij de woordparen dis-tafe'!, stulp-hut, beemd-weide, gaar,de-tuin, rnare-tijdi'ng, schTede-stap, zetel-stoel, telg-tak, baar----Jgolf, teerling-dobbelsteen; schrijden-gaan, verbeiden-wachten,atwissen--<afvegen. Opmerkelijk is, hoe bij dergeIijke woorden de begripsinhoud ;kan vervagen ofgewijzigd worden. Zwerk is oorspronkelijk gelijk aan walk, maar nu meestal het uitspansel. Dree] is nag in het Zuid-Nederlands het gewone woord voor laan ; nu stelt men zich bij «schone dreven» vaak 'de gehele 59 streek voor. Veeg betekent: op het punt zijnde te sterven, maar een achttiendc-eeuws auteur spreekt van «een veeg sterfbed ». ~ 44. Verschil in gevoelswaarde. De gevoelswaarde van een woord hangt ten nauwste samen met de gebruiksfeer, waarover in Ide vorige paragrarafgesproken is. Daarnaast wordt de gevoelswaarde bepaald door de maatschappelijke of morele beoordeling van ,p'ersonen en zaken, handelingen en toestanden, 'die uiteraard vaak subjektief zal zijn, b.v. bij onderwijzer en schoolmeester, predikant en dominee, patroon en baas) maar soms ook door hetgebruik gefixeerd, b. v. musicus naast mueikamt., of toneelspeler naast het geringschattende comediant. Paaien staat niet meer gelijk met tevredenstellen : evenmin opvijzelen met verheffen, ophemelen metprijzen, naiipen met nabootsen, nadoen, navolgen, opdirken of opsmukken .met versieren, Gelijk in ~ 33 uiteengezet is, kan men niet volstaan met een splitsing in «ongunstig» en «gunstig»: er zijn vallerlei tussentrappen en graden, terwijl de beoordeling van een eigenschap vaak subjektief is. Sluio, geslepen en doortrapt voelt men nu ails ongunstig; lisiiq, slim) leep, loos, qochem. r'ichten zich naar omstandigheden, Vergelijk verder trots en tier) traag en lomqzaam, karu; en zuinig) ornslachtig en uiiooeriq, mager en slank , zwaarlijvig en gezet, gladde en oloeiende verzen, stroeve en zuiare versritmen, In een artikel over «Goed en Kwaad» (De Gids 1916 III) heeft Dr. A. H. Blauw acht reeksen van karaktereigenschappen opgesteld, dieaan elkaar grenzen en in elkaar kunnen overgaan, b. v. « a'ierig - schriel - zuiniq - spaarzaam - overleqqend; vrijgevig royaal - verkwistend - spilziek ». Of: «Angstvallig - peuterig - stipt - net -nauwlettend; handig -- vlu.g - vluchtig - onattent - slordig », Degekozen termen zijn bedoeld als objektieve aanduidingen van de bedoelde karaktereigenschappen, Taalkundig beschouwd staat de betekenis vandeze woorden niet zo vast, met trapsgewijze daling of stijging, als de schrijver het doet voorkomen. In de praktijk wordt de keuze afgezien van de uitersten bepaald ,door de subjektieve beoordeling. 60 § 45. lndividuele en usuele betekenis. Synoniemiek onderscheid kan ook opzettelijkaangebracht worden, op grond van individuele behoefte. Gewoonlijk zal een spreker of schrijver zich houden aan de traditionele, en dus usuele betekenis van de woorden, en rekening 'houden met de gangbare gevoelswaarde; anders loopt hij gevaar nietbegrepen te worden. Maar de scherpe denker, de fijn stilerende schrijver zal zich afwijkingen veroorloven, juist om zijn bedoelingduide[ijker uit te drukken, Hij kan daarvan rekcnschap geven in 'de vorm van een voorop geplaatste definitie, b. v. «Taal staat tot spraak als species tot genus» (Jacob Geel in «Onderzoek en Phantasie ») , of: «Poezii is Ide algemcene uitdrukking; dichtkunst eene bijzondere, welke hoofdzakelijk OiP" het werktuig duidt » (Kneppelhout, in 1835) . Opzettelijk kies iKdeze voorbeelden, omdat deze definities niet meer aanvaard worden, en taal en spraak in de hedendaagse taalkunde op andere wijze gedifferentieerd worden. In veronderstellcnde vorm maakte Albert Verwey een verschil, toen hij schreef : « Als een dichter grooter is naarmate de groatheid van zijn aandoening, maar meer kunstenaar naarmate de uitdrukkelijkheidvan zijn uiting, dan is - naast Vondel den grootsten dichter - Hooft in Hollandsche verzen de grootste kunstenaar gewecst ». Het is bekenddat Potgieter verschil maakte tussen drift en tocht, tussen kiesch en kuisch., en - in navolging van Coornhert en Hooft - tussen liefde en min. 'Een aardig voorbeeld van anti-climax waarvoor de termen persoonlijk gestempeld werden, gaf Verwey in zijn lnleiding tot Vondel: «Een graad minder dan de exiose is de geestdrift; nog een graad minder de beioonderinq ; dan komen de bekoring van 't mooie, ide vreugd eraan, het pleizier eraan, en eindelijk alle ITlenschelijke stemmingen, van verhevene tot alledaagsche, die de dichter woordengeeft ». Allard Pierson maakt verschil tussen menschlievendheid en menschelukheid (Verspr, Geschr, I~ 358) en tussen hartstochtelijkheid en lie/de (Oudere Tijdgenooten, blz. 13). Soms geeft een schrijver opzettelijk rekenschap van zijn woordkeuze, b. v. Jacobsen, in zijn studie over Van Mander : «Er is in zijn poezie iets echt picturaals. Ik gebruik dat woord opzettelijk, 61 om het dubbelzinnige schilderach.tiq te vermijden ». Vosmaer maakt ergens de lezer getuige van zijn zoeken naarhet juiste woord. In zijn Vlugmaren (III, bIz. 68) schrijft hij : «Nu dan, men bluft) neen, een zachter woord, men brali, neen, een noch zachter woord, men ... booqt , daar heb ik het, dat is een onschuldig, niet excentriek, niet beleedigend woord, aIzoo men boogt op het uitvinden ». In de meeste gevallenblijkt uit het verband welk verschil de auteur tussen twee woorden maakt, b. v. bij Vosmaer in Amazone : «Ret schoone is het hoogste, maar het moet karakter en stijl hebben, het schoone is niet mooi ». Of Maria Viola over Alberdingk Thym : «Zijn later vertelwerk doet betreuren hoe het eenmaal zoo fiere en edeie spreken dier boeiende stern aardig en vaardig praten werd ». Eendergelij-k «scherp onderscheid» tussen praten en cpreken maakte reeds Frederik van Eeden in zijn Studies (1, bIz. 81). Ten: slotte nog een zeer persoonlijk verschil dat Bierens de Haan maakte tussen bliihcui en vrolijkheid: « Vandaar ook zijn weldadige blijheid. Althans in zijn latere rijpere jaren was dat geen ongebreidelde vroolijkheid; er was iets getemperds in, dat juist de vroolijkheid tot blijheid maakte : het getemperde wederom, dat de liefde geef't, aan wie de weemoed van het leven niet voorbij is gegaan ». Zulke aanhalingen zouden met vele te vermeerderen zijn. Dikwijls blijft een dergelijke, in een bepaald gedachtenverband 'gemaakte onderscheiding, beperkt tot het persoonlijk taalgebruik van een auteur. Maar het is ook mogelijk dat er invloed van uitgaat, en dezelfde schakering in kleiner of grater kring doordringt. Dat zal afhangen van de bekendeheid en het gezag van de auteur, en van dc omstandigheid of de onderscheiding als nuttig beschouwd of als· een verrijking Igevoeld wordt. Een convcntionele «dichterlijke taal », teruggaande op het voorbeeld van klassieke schrijvers, zal menig voorbeeld kunnen lever-en van zulk onderscheidend woordgebruik. 62 GEGE"ENS "fEN BEHOEVE VOORTGEZE1"fl~ STITDIE AANTEKENINGEN EN VAN Een volledige .lijst van al wat over semantiek geschreven is zou een boekdeel vullen, Wij bepalen ons tot een korte karakterist.iek van enige hocfdwerken, waarin men vaak gedetailleerde Iitteratuuropgaven aantreft, I. Duitsland 1. Her man n P a u 1 : Prineipien del' Sprach.qeschictcte (Halle a. S. 1880, vierde druk 1909). Aan Paul komt de eer toe, op dit gebied de baanbreker geweest te zijn. In Rap. IV van zijn standaardwerk (blz. 74 - 105; vgl. ook sporadisch Kap, VII, VIII, XIV~) bespreekthij de tVandel der Wortbedeutung. Zijn materiaal is gerangschikt naar een indeling op logische grondslagen (b.v, beperking en verruiming van betekenis ) , die bij later onderzoek onvoldoende gebleken is, orndat de overgangen feitelijk onverklaard bleven en ongelijksoortige verschijnselen samcngevoegd worden. Zijn voorbeelden blijven intussen leerzaam, terwijl Wellander (III, blz. VI) terecht wijst opde grote verdiensten van Paul voor de semantiek door zijn Deuisches lVol'terbuch) waar uit menig artikel blijkt,dat hij niet «in einer logizistischen Betrachtungsweise befangen war ». NaPaul vond de betekenisleer beoefenaars in de kringen van de klassieke filologen, o. a. Oskar Hey (1892 - 1896) en Karl Schmidt (Die Griouie des Bedeutun.qsuxindeis, 1894, met een nieuwe indeling in tien hoofdstukken ) , In deze kring werd de term Semasiologie ·gebruikelijk. Verdienstelijk door nieuwe gezichtspunten is het beknopte boekje van 2. J 0 h. S toe k f e in: Bedeui.un.qsioandel del' Worter) aeine Entstehung und Entwicklung (Miinchen, 1898). De schr. legt de volle nadruk op de «Wichtigkeit des Satzzusammenhangs », maar wil vooral aantonen « wie sich dieser Vorgang in der Seele des Sprechenden, regelmassig in unbewusster Weise vollzieht ». De eerste die op brede grondslag een geheel nieuwe opbouwbeproefde is 63 3. W i J1 h elm W u n dt: Die Sprache (V,olker-psychologie J Leipzig 1900, 2e druk, 1904). Het tweede deell Cap. VIII (biz. 449613) behandelt zeer uitvoerig, op psychologische vgrondslag, Der Bedeutungswandel. De beginner moet zich niet laten afschrikken door de ongewone terminologie, de schema's en forrnules ;de uiteenze'tting is zeer goed te volgen, ook a.ls men geen speciale studie van psychologie gemaakt heeft. De schr.heeft de linguist Paul niet kunnen overtuigen,dat een breder standpunt noodzakelijk is, hoewel Delbriick, die een parallel trekt tussen Paul en Wundt (Grundfragen der Sprachforschung J 1901), op semantisch gebied (Cap. VIII) de zijde van Wurrdt kiest. Ondanks de bezwaren die ook lateren tegen Wundt ingebracht hebben, blijf't zijn boek, oak voor de semanticus, een standaardwerk, gelijk o. a. G. Stern (No. 18) erkent. Gelijktijdig verscheen, van filosof'ische zijde, een zeer aanbevelenswaardige studie , nl. 4. K a rIO t toE r d man n: Die Bedeutung des Worte3 (Leipzig, 1900, 3de druk 1922) met de ondertitel « Auf'satze aus dem Grenzgebiet der Sprachpsychologie und Logik ». Hij benadert de semantische problemen van een nieuwe zijde door de vraag te stellen : ( Was Ieistet idie Sprache als Verstandigungsmittel ? In wie weit sind Worter Zeichen fiir Begriff'e, in wie weit sind sie weniger, in wie weit sind sie mehr ?» Van belang is vooral de nadruk die hij legt op de Gejuhunoertn van het woord, en ophet velerlei taalgebruik. Een beknopte uiteenzetting, waarvan de betekenis m. i. overschat wordt, is 5. Han sSp e r b e r: Einfiihru1tg in die Bedeuiunqslehre (Bonn und Leipzig, 1923). Hij bepleit het opsporen van wetmatigheid in de 'betekenisontwikkeling, waarnaar Wundt z. i. vergeefs gezocht heeft, en meent - niet zonder eenzijdigheid - een wet van overwegend belang gevonden te hebben in de «Affektbetontheit » (1), die hij aldus formuleert : «Wenn zu einer bestimmten (1) Vergelijtk :zijn voorafgaand geschrrrt Ueber den Affekt ais Ursache del' Sprach.veriinderusui, Versucn einer dynamologischen Betrachtung des 'Sprachlebene (Halle a. S. 1914). De auteur wijst in zijn Vorwort op de verwantschap vanzijn beschouwtng met die van Bally in het gelijktijdig verschenen werk Le langage et la vie. 64 Zeit ein vorstellungscomplex so stark affectbetont ist, dass er ein wort aus den grenzen seiner ursprlinglichen bedeutung hinaustreibt, und es veranlasst, eine neue bedeutung anzunehmen, so ist mit bestimmtheit zu erwarten, dass derselbe vorstellungscomplex auch andere ihm angehor ige ausdriicke zur iiberschreitung ihrer verwendungssphare und darnit zur entwicklung neuer bedeutungen treiben wird. » Een drietal werken die geen nieuwe gezichtspunten of nieuwe indelingen bieden, maar die geraadpleegd verdienen te worden om de ovcrvloed van materiaal uit verschillende talen, zijn : 6. AlI b e r tWa a g : Bedeutun.qsent.u-icklu.nq unseres Wortschatzes. Ein Blick in das Seelenleben der Warter (Lahr i. B. 1901, 4de druk 1921). Hoewel dit boek verschenen is na de boeken van Wundt en Erdmann, en herhaaldelijk herzien, houdt de schr. zichaan de verouderde indeling van Paul. Met het oog op het onderwijs geeft hij tal van voorbeelden uit het Duits, Engels, Frans, Latijn en sedert de 3de druk ook enkele uit het Nederlands, 7. He 1 m u t Hat z f e 1 d: Leiijaden der verqleichenden Bedeu.tunqsleh.re (Miinchen, 1924). Na een degelijke inleiding (blz. I XVI) geeft dit hoek systematisch gerangschikte lijsten van voorbeelden, voor een groot deel uit de Romaanse talen. 8. 0 t h mar M e i sin g e r: Vergleichende ll'ortkumde. Beitriige zur Bedeutun.qslehre (Miinchen, 1932). Voor dit boek geldt in hoofdzaak hetzelfde als voor Waage De indeling steunt nog op Paul; de «bijdragen» beperken zich tot lange reeksenvan voorbeeldcn ui't Grieks, Latijn en moderne talen, ten bate van de schoolpraktijk. II. Fra'nkrijk) Zwitserland en Belgie De baanbreker op Frans gebied is : 9. A r sen e Dar m est e t e r ~ La vie des mots etudies dans leurs significations (Paris, 1886). Dit boeiende boekje, dat herhaaldelijk herdrukt werd,geeft veel aardige voorbeelden.De zwakke zijde is de streng doorgevoerde logische classificatie. Daarop werd gewezen door Breal in een helder-kritisch artikel, l'Histoire des mots) dat tater opgenomen werd in : 65 10. M i c h e 1 B rea I : Essai de semantique ( science des significations) (Paris, 1897). Hoewel dit hoek 'de semantiek - een term door Breal ingevoerd - niet in voile ornvang behandelt, en reeds tot de oudere Iitteratuur behoort, is het nog steeds aanbeveJenswaardigdoorde frisse geest en de geed gekozen voorbeelden, ook uit de klassieke talen. Ten onrechte wordt het soms als verouderd beschouwd : de schr. blijft aktueel, wanneer hij nieuwe denkbeclden verkondigt 'die nog niet aigemeen erkend worden, en vooroordelen bestrijdt, b. v. «l'abus des abstractions» en 1< les. pretenducs tendancesdes mots ». 11. Ant 0 i n e M e i 11 e t : Comment les mots chanqenl de sens (1'Anne socioloqique) 1904 - 1905, herdrukt in Linquistique historique (1921), blz, 230 vlg. Hoewel dit slechts een artikcl van beperkte omvang is, verdient het vermelding, omdat het de volle aandacht vestigt op de sociologische zijde van de semantische problemen : «Le langage est eminemment un fait social », een waarheid die in Wundt's beschouwing te vaak voorbijgezien wordt, maar waarmee Breal reeds rekening hield. 12. G. B a '11 y : Psychologische Phiinomene im Bedeutumqsuamdel (Bern, 1924). Een beknopte inleiding tot de semantiek, De schr. heeft veel waardering voor Sperber, en wijst op Ide « kollektieve Bereitschaf't » om een nieuwe betekenis te aanvaarden. Ook de « Mechanisierung » van Wellander acht hij zeer :gewichtig. 13. A. Car n 0 y : La science dni 'mot. Traite de sematique (Louvain, 1927). Een uitvoerig handbook van 426 blz., waarin de schrijver de verschijnselen volgens een streng stelsel 'indeclt in rubrieken met nieuwe namen. Zijn hoofdindeling is t-, Metasentie euoluiioe (onbewuste betekenis-verandering) en Metase1nie substitutive (Diasemie) d. i. bewuste, opzettelijke verandering. Elke afdeling wordtdan onderverdeeld, De talrijke voorbeelden zijn aan klassieke en moderne talen, vooral aan het Frans, ontleend, III. Engeland Belangrijke afzonderlijke werken over semantiek zijn er met. In boeken als H. Bradley's The making of English (London, 1919), of 66 W'ords and their ways in English Speech van J. B. Greenough en G. L. Kittredge (London, 1902) vindt men menige semantische opmerking. A. H. Gardiner's Speech and Language (Oxford, 1932) is 'van belang voor het wezen van het woord. Naar nieuwe wegen in de betckenisleer zocht 14. Lad y Vic tor i aWe 1 by: lVhat is meaning? (1903) en Signifies and Language (1911). Zij meent te rnoeten onderscheiden: «Sense) Meaning and Significance ») door haar Nederlandse bewonderaar J. Is. de Haan weergegeven met ZiTI, Bedoeling en Waarde. Verheldering heef't deze nieuwe « leer » van ,de « significa » niet gebracht. IV. Skandina.vie De belangrijkste bijdragen tot de verdere ontwikkeling van de betekenisleer zijn in de twintigste eeuw geleverd door Skandinavische geleerden, 15. K r. Ny r 0 p : Semamtique (vierde deel van de Grarnrnaire historique de la langue [rancaise) (Copenhague, 1913). Deze romanist schreef reeds vroeger een populair, onderhoudend boekje, door Vogt in het Duits overgebracht met de t.itel Das Leben der WorteT (Leipzig, 1903). Veel belangrijker is zijn breed opgezette Semaniique (496 blz.) , gegrond op Frans materiaal, maar voor andere taIenstudie evenzeer van belang. De struktuur van het boek is wat willekeurig, maar de uitwerking van verscheiden hoofdstukken, o.a. dat over Eu.phemismes, is uitstekend. Voor de toelichting beschikte de schr. over een zeer rijk materiaal. 16. E r i k We,} I a n d e r: Studien zum Bedeuiunqsioandel irn Deutschen. I (Uppsala, 1917), II (Uppsala, 1923) III (Uppsala, 1928). Deze « Studien », hoewel niet aangekondigd als een volledige semantiek, behoren tot het degelijkste en oorspronkelijkste van wat over dit onderwerp geschreven is. Dat geldt vooral voor het eerste deel, dat verschillende nieuwe gezichtspunten geeft (vgl. § 3); de beide volgende delen bieden breed opgezette studien over de betekenis van de ellips, die weer niet aIleen voor het Duits gelden. 67 17. H j. Fa 1 k : Betydningslaere (Bemasioloqi ) (Oslo, 1920) (1). 18. Gus t a f S t ern: Meaning and change of meaning) with special reference to the English language (GOteborg, 1932). Een meesterlijk, breed opgezet werk (456 blz.}, waarin de schrijver, die zich wat de hoofdzaken betreft bij Wundt aansluit, na een taalfilosofische inleiding een eigen nieuwe inleiding geeft in zeven hoofdstukken: Substitution, Analogy, Shortening, Nomination, Transfer, Permutation en Adaequation. Waar hij het met voorgangers niet eens is, geeft hijvaak een uitvoerige uiteenzetting van de verschilpunten, die verhelderend werkt. Evenals Wundt verduidelijkt hij zijn betoog door samenvattende diagrammen en formules. V. N eder land In tegenstelling met de belangrijke buitenlandse litteratuur is de oogst op vaderlandse bodem schraal. WeI mogen wij niet vergeten dat onze lexicografen, de bewerkers van het Middelnederlandsch en het Nederlandsch Woordenboek de semantiek praktisch zeer verdienstelijk beoefend hebben. Losse studies over De woorden en hun beteekenissen schreef Dr. H. J. Nassau (1869 e.v.), herdrukt inzijn Geschrijten, deel III. De eerste samenvatting gaf 19. W. L. van H e 1 ten: Over de [actoren. van de begripswijziging der woorden (Rectorate rede, Groningen, 1894). De indeling van Paul volgende, lichtte de spreker zijn betoog toe met good gekozen voorbeelden. De verschijning van Waag's hoek gaf aanleiding tot een artikel van 20. R. A. K 0 11 e w ij n: Veramderinq van iooordbetekenissen, in Taal en Letteren, XI (1901), dat nog geraadpleegd kan worden om de Nederlandse voorbeelden 'die in het schema van Waagbijeengebracht zijn. Oorspronkelijk en breed opgezet werk leverde 21. J a c. van Gin n eke n: Grondbeginselen der psychologische Taalwetenschap (Leuvense Bijdragen VI-VII, 1906, als (1) In hoeverre dit ooek nieuwe gezichtspunten geert, heb tk niet kunnen nagaan. Aandacht verdient ook de rbeknopte maar veelzijdige behandeling van de Bedeutungswandel in het populaire geschrift van Kr. Sandfeld Jenssen: Die Sprachnoissenechaft § 46 - § 70, rnet veel aa.rddge voorbeelden, 68 proefschrift in Franse vertaling, 1907), waarin de semantiek, als onderdeel, nog niet breed uitgewerkt is, maar vooral : Het Gevoel in Taal en Woordkunst tLeuoense Bijdragen IX-X, 1912-13). Met overvloed van gegevens uit allerlei talen wordt in dit omvangrijke boekdeel de betekenis van het gevoel voor de semantiek in het licht gesteld. 22. J 0 sSe h r ij n en: Handleiding bij de studie der cerqelukende Indoqermaansche taaluietenschap 2 (1924-'25), blz. 160; en de Duitse bewerking bIz. 148, met uitvoerige bibliografie. 23. C. P. F. Lee 0 ute r e en L. G roo t a e r s: Inleiding tot de TaaZkunde en tot de Geschiedenis van het Nederlandsch 4 (1934) ~ 66 vlg. 24. C. G. N. de V 0 0 y s : De studie van de woordbetekenis (Utrechtse Rectorale rede, Groningen, 1933) geeft in enkele trekken een overzicht van wat de semantiek bereikt heeft. Naar enige bijdragen in de Verzamelde Taalkundige Opstellen wordt in de Aantekeningen verwezen. In verscheidene van de opgesomde werken vindt men meer of minder uitvoerige bibliograf'ieen, waar men de titels van nog andere werken of speciaalstudies aantreft. Wij verwijzen de lezer vooral naar de lijsten bij Nyrop (No. 15), Van Ginneken (No. 21) en als jongste die bij Stern (No. 18), die 12 bladzijden beslaat. Daar is nog aan toe te voegen de uitvoerige lijst bij het artikel van Jaberg, in de aantekening bij ~ 33 genoemd. Deze auteur geeft ook bij zijn studie een brede inleiding over de geschiedenis van de semasiologie, Opmerking: Wanneer in de volgende A ant eke n i n g en aIleen de naam van een auteur genoemd wordt, dan bedoellen wij het geschrift, waarvan men in bIz. 63-69 de volledige titel vermeld vindt. AANTEKENINGEN BIJ DE TEKST ~ 3. Over de VieZdeuJigkeit als «notwendige Begleiterscheinung des sprachlichen Lebens» geeft Erdmann mooie opmerkingen met voorbeelden, Het kan nuttig zijn (blz, 14-16), maar, o.a. bij het debatteren, ook bedriegelijk (bIz. 22). Zie over Polusemie Chap. XIV 69 van Breal, Minder belangrijk is het hoofdstuk over Polysemie bij Nyrop (I Chap. III). Over demogelijkheid dat hornonymen aanleiding tot misverstand zouden geven spreekt Vendryes (Le Zangage, bIz. 251) zich op dezelfde bladzijde tegen: «L'homonymie entraine confusion », en : «Les homonymes sont proteges par le contexte contre Ie danger d'ambiguite ; cela permet de 100 conserver sans inconvenient ». Belangrijke opmerkingen over Polusemie en homonymes (die in het Frans zo talrijk zijn) maakt Ch. Bally: Linguistique generale et linguistique franQaise (Paris, 1932), bIz. 141-161. Vgl. ook PiauI, bIz. 77-78. De homonymie is grondig behandeld door de Weense geleerde Elise Richter (Ueber Homonumie, 1926) en de Fin Emil Oehmann (Ueber homonymie und homonyme im deutschen, 1934). Hetproefschrift van A. P. Kieft, waarin men een uitvoerige litteratuurlijst vindt, isbesproken door K. Heeroma in De Nieuwe Taalgids XXXIT. Het gaf mij aanleiding tot een uitvoerige beschouwing, met een waarschuwing tegen overdrijving, in een artikel Homoniemen, homo.. niemenorees, homoniemenvermijding in De Nieuwe Taalgids XXXIII (1939) . Van Haeringen (Nieuwe Taalgids XXXI, blz, 323) schrijft het behoud van de sIot-n bij een aantal substantieven aan deze homonymofobie toe. Van de verscheiden betekenissen van een woord, die uit elkaar voortvloeien, zou men een stamboom kunnen geven. Hatzfeld, blz, 59-80,gaf daar voorbeelden van in het hoofdstuk Bedeutumqsfiliation und Bedeutungsausstrahlung. ~ 4. Biezonder aanbevelenswaardig zijn de duidelijke uiteenzettingen in Wellander's hoofdstukken over Gemeinte und erjasste Bedeutung (bIz. 9), Individuelle und lexicolische Bedeutung (blz, 12), Vermittelte und unvermittelte Bedeutung (biz. 18) en Der Mechanisierungsprozess (blz, 25). De nadruk die Wellander op het mechaniseringsproces legde, yond instemming bij G. Bally (Psychologische Phiinomene im Bedeutumqsuumdel, Bern, 1924), die een splitsing maakt tussen Die Mechanisierung im Individuum en Die Mechanisieru'ng in der Kollektioitiit : 70 als men let op het feit dat de mechanisering in elk individu op overeenkomstige wijze plaats vindt, dan kan men de taal wel als « Kollektivauszerung » beschouwen. § 5. De verdienste, gewezen te hebben op het sociale element in de semantiek, op de ontlening uit verschillende taalkringen en dedaaruit voortvloeiende betekenisverandering komt toe aan A. Meillet, in zijn beknopte, maar zeer verhelderende studie Comment les mots changent de sens (1' Annee sociologique IX, 1904-5; herdrukt in de bundel Linguistique historique (1921), bIz. 230 vlg. Leerzaam is ook Erdmann'shoofdstuk III over Wortanalyse und Wortbegrenz-ung: de analyse is het werk van de beschrijvende, constaterende lexicograaf; de begrenzing geschiedt opzettelijk en willekeurig, door de geleerde,door de wetgever. § 6. Van Ginneken schreef in zijn Grondbeginselen (~ 143) over « Gevoel en Waardeering » en in het biezonder over « De waardeering in de taal » (~ 243 vlg.) , In ~ 148 maakte hij reeds de opmerking dat «de gevoelstoon die wij in vele woorden kunnen opmerken, een zelfstandig beteekenis-element vormt, naast de zaakvoorstellingen en benamingen ». In zijn latere studie over Het gevoel in taal- en woordkunst komtde semantiek meer op de voorgrond. Erdmann'sboek gaf mij aanleiding tot mijn Nieuioe-Taalquisartikel over De gevoelswaarde van het iooord, met Nederlandse voorbeelden (Verz. Taalk. Opstellen II, 123-134). Nyrop behandelt de « valeur de'S mots» in zijn derde hoek, waarin vooral het hoofdstuk over Eufemismen aanbeveling verdient. Wellander (I, blz. 41 vlg.) vat « Nebensinn » en «Gefiihlswert» samen als «Associationsgehalt », d.i. vatbaarheid voorassociaties, veroorzaakt door een gebruiksfeer die sterk «geflihlsbetont» kan zijn. In dezelfde richting gaat Sperber, diedaaruitzijn « wet» afleidt (zie hiervoor, blz. 64). Hij neemt aan dat niet slechts een woord, maar een geheel voorstellingscomplex (b.v. op muziekgebied, in een bepaalde geloofsfeer) «affectstark» kan zijn, zodat woorden die in zulk een gebied thuis horen, dezelfdeontwikkeling zullen vertonen. ~ 7. Zie over de taboe-verschijnselen hetbij § 34 genoemde artikel over Eufemisme (Verz. Taalk. Opstellen II, bIz. 137-142). Voor 71 de betekenis van klankexpressie, nader besproken in ~ 11, vindt men daarbij de litteratuur genoemd. Vergelijk over het verband tussen klank en betekenis mijn verhandeling Klan lena booisin g) klan ksymbo liek, klankexpressie (1942), blz. 28--32, waar men de bewijsplaatsen en nadere voorbeelden vindt. ~ 8. Vgl. wat bij de kritiek op de oude synoniemen-Ieer in § 4l vermeld wordt. § 9. Ook Breal (blz, 181) merkt terecht op: «Plus le mot s'est detache de ses origines plus il est au service de la pensee.:~ ~ 10. Leerzaam en grondig is de «Bedeutungsentlehnung» behandeld in het vierde hoofdstuk van Wellander, nadat Singer met overvIoedig materiaal daarop de aandacht gevestigd had in het Zeitschrift fur deuische lVorttorschung III en IV. Vgl. Kr. SandfeIdJensen: Notes sur les calques linquistiques (1912) en Weise Unsere MuJtersprache. Deze onderscheidt drie groepen: « Ersatzlehnworter », « Bedeutungslehnworter » en «Bildungs oder Uebersetzungslehnworter ». De eerste groep (b.v. »aqenuur voor purgatorium) valt volgens Wellander, als gewone naamgeving, buiten dit onderwerp; tussen de tweede en de derde is geen scherpe grens te t.rekken. Vgl. ook Sperber, blz. 15-16. Over een mogelijke parallelle betekenisontwikkeling in het Nederlands enhet Frnas schreef J. W. Muller in De Nieuwe Taalgids XIV : lVare en schsmbare gallicismen in het Middclnederiands. Naast voorbeelden als hovesch ~ courtois, dacli (rechtsdag) == jour stelt hij vele andere, die stellig op vertaling berusten, als te hovede brinqen (voltooien) < traire a chef; die mouwe maken (een grimas maken 1 ~ faire Ie moe, en vele andere. ~ 11. Vergelijk voor dit interessante onderwerp ook het derde deel van M. Grammont's Traiie de phoneiique (1933) : « Phonetique impressive» (blz, 377 vlg.), waar op de «valeur impressive» van klinkers en medeklinkers gewezen wordt, op « Ie geste articulatoire », b.v. de lipbeweging bij ii, pfui of het Fransch pouah., op « morphemes expressifs », als de Franse -asse en -aille. 72 Verder: H. Hilmer: Schallmachahanunq, ll'ortschoptung und Bedeutungswandel (Halle, 1914) en Jespersen's Language Cap. XX : Sound Symbolism. Aardige voorbeelden van «klanksymboliek» gaf G. S. Overdiep in Onze Taaltuin IV, 373, II 374, opgenomen in de Stilistische Grammatica ~ 61-63, terwijl hij aldaar (~ 85) werkwoorden noemt, afgeleid van geluiden. Over Klanknabootsing als iaaloormend element schreef Mej. J. H. van Lessen vier artikels in het Tijdschrift »oor Ned. Taal en Letterk, LV, LVII, LXI en LXII, bet laatste ter bestrijding van Dr. K. Heeroma's etymologische beschouwingen in Ts. LXI, en ten dele naar aanleiding van mijn bij ~ 7 genoemde Akademie-verhandeling, waarin ik betoogd had, dat Mej. van Lessen in sommige opzichten m.i. te ver ging in het aanwijzen van klanknabootsing. Vergelijk ook het eerste hoof'dstuk bij Nyrop.: Son' et Gens (blz. 3-14), Karl BUhler: Sprachtheorie ~ 13 en het daar aangehaalde werk van W. Oehl: Schalhcorter oder Lallioorter oder Bilduiorter, Voor vogelnamen op grond van hun geluiden kanmen raadplegen het artikel Deutsche T'ierstimrnen, in het Zeitschrift fur deuische Wortforschung (Juli 1909). Met materiaal, grotendeels uit ander taalgebied, behandelde Prof. J. Gonda dat onderwerp in een uitvoerige verhandeling: Borne remarks on onomatopoeia) sound sumbolism and u-ordjormation a propos of the theories of C. N. Maxwell (Tijdschr. voor Ind. Taal-, Land- en Volkenkunde LXXX, 1940). ~ 12. De gevallen, in deze en de volgende paragrafen behandeld, vat Wundt samen als naamgeving naar een dominerend kenmerk. Bij de zogenaamde « pars pro toto » krijgt het geheel de naam van de « im Blinckpunkt der Aufmerksamkeit stehenden Partialvorstellung ». Voorbeelden vindt men o.a. bij Paul, blz. 98, Kollewijn, bIz. 276. TerwijI dus Wundt meent dat «die Gegenstande nach einem einzelnen Merkmal benannt werden », geeft Dr. Jan von Rozwadowski, in zijn studie Wortbildung und Wortbedeutung (Heidelberg 1904), een «Notwendige Erganzung der psychologischen Formu73 lierung Wundts» dooropmerkzaam te maken op «Das Gesetz der Zweigliedrigkeit », nl. op woordbestanddelen als de suffixen -erJ -linq, -e) die in andere talen of andere woorden gelijk staan met het tweede deel van een samenstelling. § 13. Voorde Nederlamdsche Geslachtenamen vindt men overvloed van voorbeelden bij Johan Winkler (Haarlem, 1885). vloed van voorbeelden bij Johan Winkler (Haarlem, 1885). Beknopter : G. J. Uitman : Hoe komen wij aan onze namen ? (1941); P. J. Meertens : De betekenis vande Nederlandse [amilumamen (1941) en A. E. H. Swaen : Nederlandsche Geslachtsnamen (1942). Uit het oogpunt van naamgeving zijn ook de plaatsnamen interessanto De plaatsnaamkunde (toponymie) heeft vooral in 'de twintigste eeuw bevoegde beoefenaars gevonden, en tot een lange reeks studies aanleiding gegeven, in het Noorden in de Nomina geografica neerlandica, in het Zuiden : Nomina geogr.afica [landrica, In onze tekst lieten wij dit historisch-etymologisch onderwerp terzijde. Belangstellenden verwijzen wij vooral naar De voornaamste bestanddeelen der Vlaamsche plaatsnamen van J. Mansion ('s Gravenhage, 1935). ~ 14. Vgl. Stern, bIz. 632, die dit onderwerp behandelt in het hoofdstuk Permutation. § 16--18. Eenzeer uitgebreide collectie voorbeelden bracht G. A. Nauta bijeen in zijn artikel lets over eiqennamen die appellatieven qeioorden zijn (Taal en Letteren X (1900), bIz. 59-73 en 97-112). Vergelijk ook Hermann Hirt: Etyrnologie der neuhochdeutschen Sprache 2 (1921) Cap. IX Entioickluou; des deuischen Wortschatzes passim, o.a. ~ 242, Carney, bIz. 174. ~ 20. Wundt spreekt in dit geval van «Bedeutungswandel mit constanter dominierender Vorstellung »,die niet met metaforen verward mogen worden, Een poot van een stool draagt en steunt die evengoed als een dierenpoot het lichaam. Dat overheersende kenmerk blijft, al verschiltde vorm, de stof nog zo zeer. Daarop berust de onmiddellijke assimilatie. Dat 'de grenslijn tussen een dergeIijke overgang en de verbleekte metafoor (vgl. ~ 31) moeilijk te trekken 74 valt, betoogde ik reeds in het artikel lets over de metafoor (Verz. Taalk. Opsiellen II, blz, 199-214). De voorbeelden uitde kindertaal zijn ontleend aan het artikel lets over uioorduormuni; en woordbetekenis in kindertaal (aldaar II, blz, 390 vlg.). Voorbeelden bij Paul, bIz. 94-95; Kollewijn, bIz. 233-236; Waag, Kap. ill: Metapher; Meisinger IV: Uebertraqumq (Metapher); Hatzfeld, blz. 32-42 (M etapher),. Breal XII : La meiaphore, Stern, blz, 30J- vlg. en 340 vlg. (Transfer). § 21. Dat kennis van de aangeduide zaak in de loop van de geschiedenis nodig is om de ontwikkeling van de woordbetekenis te begrijpen, is natuurlijk sinds lang beseft -- o.a. reeds door StOcklein in Kap. V - maar op het verband van « Worter » en « Sachen» is met klem gewezen door Rudolf Meringer, in 1904. In zijn tijdschrift Warter und Sachen, opgericht in 1910, hief hij de leus aan: «B.edeutungswandel ist Sachwandel» en «Sachwandel ist Kulturwandel », Inderdaad toonde hij aan,dat archeologische kennis de etymologie kon steunen, dat b.v. het verband tussen wand en unmden, Tisch en discus bevestigd werd door de gevlochten wand en de schijfvormige tafel, Maardat deze leus niet vrij van overdrijving is, werd o.a. aangetoond door A. Meillet (a. w.] en door A. Kluyver (De N ieuwe Taalgids IV, 171). Gelijktijdig he-eft de romanist Hugo Schuchardt deze leuze op zijn gebied to egepast, Zie daarvoor zijnartikel Sachen und Warter, opgenomen in het Schmchardt-Breoier 2,blz. 122-135. Voorbeelden van schijnbaar tegenstrijdige verbindingen in het Duits zijn o.a. Wachsstreichhalzer en Ptipieriotisohe, in het Engels sword-cutler (messemaker-) , wainscotted with marble en Man-midwife (vroedmeester). In \Engeland werd omstreeks 1840 de fabriek nog genoemd met de oude namen mill, factory en manufacture. Men kan dus, met Vendryes, naast het hoofdstuk «Comment les mots changent de sens » er een stellen: « Comment les notions changent de nom». Hoe in onze taal woorden komen en gaan toont Verdam met een reeks voorbeelden aan in Hoofdstuk XVII van zijn boek Uit de Geschiedenis der Nederlaouische Tool. Vgl. Waag Kap. VIII Anpassunq an die Kulturverhiiitnisse ; Hatz- 75 feld, blz, 81, Historisch-kulturelle Voraussetzungen fur den Bedeutumqsuxmdel. Wellander kiest voor di t verschijnsel de aardige term Bedeuiunqsunterschiebumq en wijdt er het gehele derde hoofdstuk aan. ~ 22. Op de betekenis van de ell ips is vooral gewezen door Wellander, in deel II en III van zijn studie. Vgl. Meisinger XIII: Auslassunqen (Ellipeen ); Hatzfeld, blz, 29 vlg. : Ellipsen. Vgl. Stern Chapter X : Sense-changes due to shortening. ~ 23. De term Verdichting is door Wundt ingevoerd in plaats van specialisering (Paul, bIz. 87-89) of beperking van betekenis. Doordat de begripsinhoud van het woord vermeerderd wordt, is het in minder gevallen toepasselijk, zodat debetekenis beperkt wordt. Naast de binnenlandse ontlening, waarbij geen eigenlijke overdracht van betekenis plaats heeft, gelijk MeiIIet betoogt, bestaat toch ook de mogeIijkheid, dat de spreker zich van metaforische taal bedient - d.w.z. dat naast de bedoelde betekenis de oorspronkeIijke betekenis hem onder het gebruik nog bewust is. Doordat de metafoor min of meer verbleekt kan zijn (zie ~ 31 is de grenslijn moeielijk te trekken. Vgl. Paul, bIz. 98, KolIewijn, bIz. 276; Waag, Kap. I: Vercnqutu; des Bedeutun.qsumianqs; Meisinger I: Veren·· gung des Bedeuiu.nqsurnianqs; Breal X: La restriction du sense Over ontlening uit kringtalen vgl. Hatzfeld bIz. 43 vlg. : Spezielle Metonymien und Metapheren aus Fach.sprachen (Kirchensprache, Militiirsprache) Bauernsprache, Sprache des Handels und Geioerbes, Sprache der Wi8senschaften) des Sports). ~ 24. Deze overgang van betekenis werd vroeger metonumia genoemd, een term die « naamsverandering» betekent. Vgl. Waag, Rap. IV : Metonymie (Verschiebunq ); daaronder worden dan ook allerlei andere betekenisveranderingen gerekend, die hier in de volgende paragrafen besproken worden; Meisinger III: Verschiebunq (Metonymie) en II: Erweiterung des Bcdeutunqsumianqs; HatzfeId, bIz. 5 vlg. : Metomrmien allgerneiner Art. Stern spreekt dan van Permutation. 76 § 26. Voorbeelden bij Paul, bIz. 96 en 99, Kollewijn, bIz. 236. ~ 28. Aardige voorbeelden van abstrakte woorden die concreet worden, geeft ook Breal (blz. 141) : b.v. ouveriure voor een muziekstuk of nouiieauie voor een modeartikeI, beide ook bij ons bekend. ~ 29. Op dit verschijnsel werd reeds de aandacht gevestigd in het artikel Horen in kleuren (Taal en Letteren III). De studie van Van Ginneken is toegelicht door tal van voorbeelden uitallerli talen, terwijl er een zeer uitvoerige bibliograf'ie aan toegevoegd is. Vgl. Paul, blz, 97, Kollewijn, bIz. 238, Meisinger V: []ebertragung von Sinn zu. Sinn, Bally, blz, 23-25, Carnoy, blz, 288 vlg. ~ 30. Dit onderwerp is op dezelfde brede wijze behandeld in de bovengenoemde studie van Van Ginneken. Vgl. Paul, blz. 96. ~ 31. Zie de Aantekening bij ~ 20. ~ 32. Zie de Aantekening bij ~ 6. ~ 33. Een iuteressant artikel over Pejorative Bedeutunqsentwicklung im [ramzosischen gaf Jaberg in het Zs. fiir Rom. Philologie XXV. Een A'msterdamsproefschrift. met Engelse voorbeelden, schreef H. Schreuder : Pejorative sense-development in Engelish I (1929) . Meisinger X en XI: Bedeuiurujsoerschlecnieru.nq, Bedeutungsverbeseerumo ; Hatzfeld, bIz. 102-107, Pejoration, Breal bestreed in Chap. IX (Les preiendues tendances des mots) de «tendance pejorative ». ~ 34. Het eujemisme is uitvoerig en grondig behandeld door Nyrop, in zijn Semamtique, Livre septieme (bIz. 257-321), die een splitsing maakt tussen Eu.pnemiemes de superstition, Eu.phemismes de politesse en Eu.phemismes de decence. Voornamelijk op deze uiteenzetting berust mijn artikel Eujemisme (Verz. Taalk. Opstellen II, 135-155), met Nederlandse voorbeelden toegelicht. Daar vindt men ook verdere litteratuur over dit onderwerp genoemd. Vgl. 77 Stocklein VI : eRaktion auf Euphemismue, Paul, bIz. 102, Meisinger VI: Hiillaoorter (Euphemismus), Hatzfeld, bIz. 107-110, Euphemismus, Wellander II, bIz. 19, Bally, Cap. VII, Carnoy, bIz. 338 vlg.• Stern, bIz. 330. 35. Vgl. Paul, bIz. 102, Waag, Rap. V: Hyper-bel, Euphemismus, Ironic, Verkleinerung, Verhul~ung, Spott, Wellander, blz. 196, Stern, bIz. 336. Deze en de volgende paragraaf verplaatsen ons telkens naar het gebied van «slang ». Daarvoor verwijs ik naar mijn verhandeling : Oorspronq, eigenaardigheden en verbreiding van Nederlands slang. Tweede herziene druk Amsterdam 1940 (Mededeelingen der Ned. Akademie van Wetenschappen, afd. Letterkunde) en het aanvullende artikel over Scheldwoorden, spotnamen en vleinamen in De Nieuwe Taalgids XXXV (1941). Ook uit semantisch oogpunt is «slang» belangwekkend. «Een typische karaktertrek van «slang », waar nog te weinig aandacht aan geschonken werd, is de kameleontische betekenisontwikkeling. Elvenals met de klanken als het ware gespeeld wordt, en elke overgang mogelijk schijnt, maakt ook de betekenis de zonderlingste sprongen, waarbij de semanticus, aan ontwikkeling langs vaste lijnen gewend, verbaasd toeziet» (t.a.p. bIz. 23, waar men ook typische voorbeelden van zulke grillige overgangen vindt). § ~ 36. Vgl. Stocklein VII: Reaktion auf Uebertreibung. Voorbeelden bij Vendryes, Le Langage, bIz. 253; Kollewijn, bIz. 232, Paul, bIz. 92 en 101, Carnoy, bIz. 357, Wellander, bIz. 174, Stern, bIz. 310. ~ 38. Over« Bedeutungsschwachung » door declassering schreef Wilhelm Horn in zijn artikel Beachtungen iiber Bpruchkorper Sprachfunktion, bIz. 62 vIg. (Festschrift fur Otto Behaqhel, Heidelberg, 1924). Andere voorbeeIden bij KoIlewijn, bIz. 284. Ter verklaring van het besproken verschijnsel merkt Bally (blz. 65) terecht op, dat de spreker vaak eigen onzekerheid verbergt door « Ueberbetonung der Sicherheit », om de hoorder gunstig te beinvloeden. Door mechanisering ontstaat dan de nieuwe betekenis. una 78 Geloven b.v. betekent niet altijd meer: vast overtuigd zijn (vgl. Mnl. wanen, == overtuigd zijn, met de tegenwoordige betekenis). § 39. Over Bedeutungsdifferenzierung raadplege men Cap. XIV van Paul's' Prinzipien. Meer voorbeelden van «doubletten» vindt men bij J. te Winkel: Inleiding tot de qeschiedenis der Nd. taai, blz, 150. Breal (blz, 147) gebruikt voor dat verschijnsel de term Bifurcatie. ~ 40. De Lautlich-begriffliche Wortassimilationen zijn voorhet eerst grondig en kritisch behandeld door J. Kjederqvist in Paul und Braune's Beitrage, XXVII (1902). Dat artikel gaf mij aanleiding tot het opstel Het wezen van de zogenaamde oolkset.umoloqie (N. Taalg. II, herdrukt in Verz. Taalk. Opstellen II, blz, 156 vlg.) met veel Nederlandse voorbeelden en aanwijzingen voor verdere litteratuur. Nieuw materiaal uit allerlei talen werd bijeengebracht in het Amsterdamse proefschrif't van Mej. E. Houtzager : Unconscious sound- en sense-assimilaiions (1935). Vgl. nog Hatzfeld, bIz. 110-112, Volksdeutung. § 41-45. Mijn uiteenzetting van de ouderwetse synoniemenleer vindt men uitvoeriger in het artikel Kritiek van de gangbare sunoniemen-behandeling (N. T. II en Verz. tuou: Opsiellen II, 215-236), waarbij zich, in opbouwende zin, aansluit : Synoniemen-behandeling bij het onderunjs (Nieuwe Taalgids II, 169). Zie over synoniemenstudie , ook de Voorrede die J. H. Gallee schreef bij de vierde en laatstedruk van het Handwoordenboek van Nederlandsche Synoniemen. (1898), door J. V. Hendriks. De schrijver van dit werk toont weI juister taalbegrip, maar heeft zich nog niet geheel weten los te maken van de oude synoniemen-beschouwing, zodat men bij hem menigekunstmatige onderscheiding van Weiland terugvindt. Een rijk materiaal van synoniemen geeft Het juiste uioord. Beteekenis-woordenboek der N ederlandsche taal van L. Brouwers S. J. (Turnhout, 1931), maar dit is bedoeld als een «Thesaurus» van Nederlandse woorden, niet alfabetisch, maar naar de zaken en de ideeen geordend, met materiaal uit verschillende Noord- en ZuidNederlandse taalkringen. «AI kan de plaats van een woord in de 79 lijst, tusschen zijn synoniemen, den zin ervan doen vermoeden, toch werd zulke uitleg nooit op de eerste plaats bedoeld en werd steeds verondersteld dat de Iezer het woord ofweI herkent, ofweI opzoekt in zijn verklarend woordenboek» (bIz. 11). Een zeer uitvoerig alfabetisch register stelt de gebruiker in staat om de zinverwante woorden op te slaan, Uitgeverij De Sikkel (Eug. De Bock,. Kruishofstr. 223, A.ntwerpen Drukkerij De Vl ijt , Nationalestraat 46, Toelating nr. 3030 Antwerpen - ~55