Keizerlijke Satires HOE HORATIUS’ SERMONES AUGUSTIAANSE WAARDEN UITDRAGEN Sef Wijnands 3366545 Onderzoeksseminar III ‘Urbs Roma’ Docent S. Stevens 12 april 2012 Inhoudsopgave Inleiding 3 1 Augustus’ samenleving 6 1.1 Rome, Horatius en Augustus 6 1.2 Mores uit architectuur 8 1.3 Mores uit literatuur 9 1.4 Maatstaven 11 2 Horatius’ Sermones 14 2.1 Satires 14 2.2 Satire I.I – I.III 15 2.3 Satire I.VII en I.IX 16 2.4 Boek II 19 3 Balans 22 3.1 Mores 22 3.2 Maatstaven boek I 22 3.3 Maatstaven boek II 24 3.4 Maatstaven in werking 25 Conclusie 28 Bibliografie 30 2 Inleiding Maandag 5 maart 2012 zette Koningin Beatrix via twitter het volgende bericht online: ‘Wij zouden wel eens onderzocht willen zien of het niet beter is terug te keren naar de absolute Monarchie.’1 Door middel van de zogenaamde hashtag (#) werd de zogenoemde tweet gekoppeld aan de woorden ‘Wilders’, ‘Gulden’ en ‘PVV’. Het berichtje is een voorbeeld van hedendaags satire. De account Koningin_NL die berichtjes ‘tweet’ als Koningin Beatrix wordt namelijk niet beheerd door de Koningin, maar door één of meerdere personen die op deze manier een kritische blik op de samenleving willen uitdragen. In dit geval wordt het onderzoek dat in opdracht van de PVV door een Brits onderzoeksbureau werd uitgevoerd vanuit het oogpunt van de ‘Koningin’ bespot. Dat onderzoek stelde dat het voor Nederland op de lange termijn goedkoper was om terug te keren naar de Gulden, in plaats van de Euro. Deze situatie hield ‘Nederland’, of in elk geval de pers, een aantal dagen bezig. Onvermijdelijk is dan dat zowel het onderzoek als de heisa eromheen ook bespot wordt door middel van satire. Satire is volgens het Woordenboek der Nederlandse taal een ‘geschrift en vervolgens ook rede, afbeelding enz., waarin personen of toestanden bespottelijk worden voorgesteld.’ Een satire kan op een unieke manier een bepaalde toestand of persoon voorstellen en laat daarmee tevens zien waar een maatschappij zich mee bezig houdt. Zo toont de bovenstaande tweet dat er een moment is geweest in onze samenleving waar mensen zich bezighielden met de PVV en haar onderzoek. Maar niet alleen de PVV, ook de Koningin wordt hier onderwerp van spot; er wordt geïnsinueerd dat ze het niet eens is met de huidige gang van zaken in de maatschappij, tenminste enige wrevel voelt met de beweging, en het liever allemaal zelf zou willen beheersen. Ondertussen werd deze spot op zowel een toestand, een persoon en een politieke partij neer getypt door een satiricus met een bepaald doel. Dat doel kan variëren van amusement tot maatschappijkritiek en is veel vaker nog een combinatie van beiden. Die doelen zijn heel anders dan bij een academisch literair stuk waarbij objectiviteit een doel op zich is. Dat betekent dat een historicus altijd moet oppassen bij het analyseren van een satire omdat deze in de regel een gekleurd, subjectief beeld geeft. Bovendien is het verder nog gevaarlijk om conclusies over de samenleving waarin de satire geschreven is te trekken, omdat de satire niet eens over een situatie hoeft te verhalen die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. 1 Koningin_NL, https://twitter.com/#!/Koningin_NL (5 maart 2012). 3 Desalniettemin kan men ook met die informatie in het achterhoofd voorzichtig een aantal conclusies trekken uit bijvoorbeeld de spottende tweet van de ‘Koningin’. 1. Het bestaan van de tweet toont dat de Koningin ofwel onwillig of onmachtig is deze vorm van spot over haar te beëindigen. Dat zegt het een en ander over de maatschappij waarin wij leven. 2. Er is in de samenleving een moment geweest waarop het onderzoek van de PVV en de beweging zelf onderwerp waren van de publieke belangstelling. (het volgende misschien invoegen bij context-conclusies) 3. De boodschap die de tweet brengt, namelijk een humoristische illustratie van de afkeurende mening van de Koningin op de gehele toestand, toont aan dat de auteur of auteurs van de tweet het onderzoek belachelijk vinden. De maatschappijkritiek is hier vooral gericht tegen de PVV. Een gelijkschakeling van het onderzoek van de PVV met een duidelijk overdreven, bespottelijk iets (onderzoek of het beter is terug te keren naar de absolute Monarchie), toont dat de satiricus ook het onderzoek van de PVV belachelijk en bespottelijk vindt. De samenleving en de satire kunnen kortom niet los van elkaar gezien worden. De wisselwerking leert ons de maatschappij waarin hij geschreven is veel beter kennen. Het is vanuit dat standpunt dat in dit essay Quintus Horatius Flaccus’ satires bekeken gaan worden. De dichter, kortweg Horatius, leefde van 65 tot 8 voor Christus en wordt gezien als één van de grondleggers van satire, van zowel zoals die in het Romeinse rijk bestond, als in haar huidige vorm. Het is geen toeval dat er binnen de satire een stroming naar hem vernoemd is, Horatiaans satire, waarin luchtig met milde spot maatschappijkritiek wordt gegeven, typerend voor het werk van Horatius.2 Zijn satires zijn verzameld in de Sermones, gesprekken, waarin hij door middel van allerlei personen en toestanden kritiek uit op opvattingen of gedrag in zijn tijd. En het is die tijd die zijn werk in belangstelling doet toenemen. Horatius was één van de schrijvers die de overgang van de Republiek naar het Romeinse Keizerrijk meemaakte. Deze turbulente periode in de geschiedenis van de Romeinse samenleving was er één waar belangrijke politieke en militaire gebeurtenissen elkaar in rap tempo opvolgden. Uit een samenleving waarin extreme competitie geweld tot een alledaags fenomeen had gemaakt kwam er een maatschappij voort waar orde en rust de belangrijkste pijlers waren. Onder het keizerschap van Augustus werd de Republiek omver geworpen en de orde hersteld. In deze periode kregen traditionele Romeinse waarden, mores, door Augustus een nieuwe lading mee.3 Die nieuwe 2 3 Catherine Schlegel, Satire and the threat of speech. Horace’s Satires (Madison 2005) 4. Andrew Wallace-Hadrill, Rome’s Cultural Revolution (Cambridge 2008) 32. 4 lading was bedoeld om zijn heerschappij te legitimeren en in stand te houden. Het is de wisselwerking tussen zijn satires en dat effect van de politieke veranderingen die ik in dit paper wil analyseren. De satires en de veranderende mores zullen worden onderzocht en worden vergeleken. Daarvoor is het ten eerste nodig om kort de politieke omstandigheden in het vroege Keizerrijk onder Augustus te leren kennen. Om die volledig te kunnen begrijpen komen ook een paar voorbeelden van de representatie van die politieke samenleving aan bod, in de vorm van mores uitgedragen door architectuur en literaire bronnen. Uit die analyse van de context waarin Horatius’ leefde komen een aantal steeds terugkerende waarden voort, die de maatstaf zullen vormen voor de satiren. Daarna zullen de satires zelf uitgebreid aan bod komen. Aan de hand van de wetenschappelijke literatuur rondom Horatius’ satiren zullen een aantal in de satiren steeds terugkerende mores halen. Helaas is deze scriptie te kort om alle satires uitgebreid te bespreken. Daarom heb ik een selectie gemaakt. Van boek I zullen de eerste drie satires worden behandeld, omdat zij de fundamenten, de overheersende thema’s, van het boek vastleggen. Daarna volgen satire I.VII en I.IX omdat zij met anekdotes verder gaan op morele lessen. Satire I.IV en I.X gaan over het schrijven over satire, in het bijzonder over de Horatius’ band met Lucilius, de grondlegger van het genre. Dat is voor ons minder interessant. Satire V en VI zijn duidelijk autobiografisch. Ook dat is niet waar deze scriptie om draait. Boek II zal aan de hand van enkele uitgelichte satires besproken worden. Die satires zijn degenen die in de literatuur het meest duidelijk morele waarden meekrijgen en sprekend zijn voor de lading van het gehele boek. De gebruikte analyses komen van Eduard Fraenkel, Niall Rudd en Catherine Schlegel. Volgens The Cambridge Companion To Horace zijn zij grote autoriteiten op het gebied van Horatius.4 In elk geval hebben zij een grondige analyse van de satiren gemaakt. Zowel boek I als boek II wordt geanalyseerd. Uiteindelijk zullen de mores uit de samenleving en de moraliteit uit de satires vergeleken worden om tot een conclusie te komen. In de satiren van Horatius zien veel auteurs geen duidelijke pro-Augustus standpunten terugkomen. Zij wijzen daarbij op het feit dat hij minimaal genoemd wordt.5 Na het lezen van dit paper zal duidelijk worden of er enige waarden die typerend waren voor de samenleving onder Augustus, mores die Augustus wilde uitdragen, terugkomen in de satiren van Horatius. 4 5 Stephen Harrison, The Cambridge Companion to Horace (Cambridge 2007) 1-3. Sidney Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace (Princeton 1999) xxi. 5 Augustus’ samenleving 1.1 Rome, Horatius en Augustus Toen Horatius op 8 december in het jaar 65 voor Christus geboren werd heerste in Rome een felle politieke strijd. Julius Caesar was curule aedile en maakte zich bij het volk immens populair.6 Er bestond een verdeling van de senatoriale klasse in de optimates (besten) en de populares (populisten). De onenigheid betrof bijvoorbeeld de verdeling van land zoals Tiberius Gracchus in 133 voor Christus had gedaan, waarbij het volk stukjes land kreeg ten koste van de grootgrondbezitters. Diepere oorzaken waren echter de macht van het volk tegenover de macht van de Senaat. De populares bestonden zowel uit de oude adel als uit rijke nieuwkomers, vaak vermogende lieden uit de provincie. Van tijd tot tijd probeerden ze de Republiek in het belang van de plebejers te hervormen. Via het concilium plebis en de daardoor gekozen volkstribuun konden de belangen van het volk enigszins behartigd worden, maar vaak werden de voorgestelde wetten afgeschoten.7 In de late Republiek kwam die stilstand tot uiting in verschillende crises, zoals politieke vetes en burgeroorlogen. De optimates waren diegenen die de hervormingen tegenhielden in naam van traditie. Zij konden nieuwe wetten blokkeren omdat ze in de Republiek de senatoriale klasse en al haar bestuursfuncties domineerden.8 De verhouding tussen de populares en de optimates kwam in de aanloop naar het keizerrijk steeds vaker op scherp te staan. Horatius kreeg er in zijn jonge jaren waarschijnlijk niet veel van mee. Hij bracht zijn jeugd door in het zuiden van het Italisch schiereiland, te Venusia, het huidige Venosa.9 Ondanks dat hij van lage komaf was, kreeg hij dankzij zijn vader de kans in Rome te gaan studeren. Daar maakte hij kennis met de grote werken van de Griekse wereld. Later, toen hij twintig was, reisde hij af naar Athene om er verder te studeren. Het is in Athene dat de politieke strijd in Rome voor Horatius werkelijkheid werd. Het was inmiddels 43 voor Christus en Marcus Junius Brutus was in Athene om er steun te verzamelen voor zijn strijd tegen het tweede Triumviraat dat zich na de moord op Julius Caesar de macht had toebedeeld en waar Octavianus, de latere Augustus, deel van uitmaakte.10 Hij vond bij Horatius gehoor; de dichter werd tribunus militum, wat inhield dat hij aan het hoofd van een legioen kwam te 6 A.H.M. Jones, Augustus. Ancient Culture and Society (London 1977) 8. Jones, Augustus, 2. 8 Jones, Augustus, 2. 9 Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace, xviii. 10 Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace, xx. 7 6 staan. Gedurende zijn militaire dienst schreef Horatius verschillende gedichten, zowel in het Grieks als Latijn. In 42 voor Christus kwam het tot een slag met de troepen van het Octavianus en Marcus Antonius. Horatius was echter geen Hercules, want de troepen van Brutus werden verslagen in de slag bij Philippi. Horatius zelf overleefde het, en keerde dankzij amnestie van Octavianus in 41 voor Christus weer terug naar Rome. Aldaar herkende hij niets meer van zijn jeugd; zijn vader was gestorven en zijn familieboerderij geconfisqueerd waarna ze geschonken werd aan een veteraan.11 In deze omstandigheden moest Horatius zich staande zien te houden. Dat lukte doordat hij werk als scriba quaestorius bemachtigde, een redelijk vermogende functie waar volgens Fraenkel intelligentie en kennis van justitiële zaken nodig was.12 Bovendien was de functie voor het leven en niet maar voor één jaar, waardoor je invloed groter was. Volgens Sidney Alexander in zijn boek The Complete Odes and Satires of Horace ging Horatius in deze periode door met poëzie schrijven, namelijk de Epodes en de voor ons belangrijke Sermones. Deze bepalende periode in het leven van Horatius werd verder gekenmerkt door zijn sociale contacten binnen de kring van Gaius Cilnius Maecenas. Deze staatsman behoorde tot de vertrouwelingen van Octavianus, die in deze periode zijn macht steeds verder uitbreidde.13 Maecenas schonk hem vlak daarna een boerderij gelegen in de Sabijnse heuvels, op een kleine veertig kilometer afstand van Rome. Daarop legde Horatius zijn werk als klerk neer. Zijn sociale contacten met Maecenas verzekerden ook de solide relatie met Octavianus. Hoewel het nog tot 27 voor Christus zou duren tot Octavianus echt keizer Augustus werd, betekende deze vriendelijke relatie tussen hem en Horatius voor de dichter een stabieler leven.14 De levensloop van Horatius in de periode 65 voor Christus, wanneer hij geboren wordt, tot 31 voor Christus, wanneer hij een boerderij krijgt, toont Horatius’ unieke overgang van Republiek naar Keizerrijk. Die transitie van chaos naar rust heeft Horatius welbewust meegemaakt. Deze fase in zijn leven is belangrijk voor ons, omdat het niet alleen de tijd was waarin hij zijn Satires schreef, maar ook waarin hij een patrooncliënt relatie kreeg met Augustus.15 De tussenpersoon daarin was Maecenas. Aan hem had Horatius veel te danken en zij werden dan ook boezemvrienden. Horatius was in deze periode afhankelijk van Octavianus. Het is in deze periode dat de latere Augustus zijn macht begon te 11 Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace, xx. Eduard Fraenkel, Horace (Oxford 1957) 16. 13 Jones, Augustus, 37. 14 Fraenkel, Horace, 353. 15 Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace, xxi. 12 7 consolideren. Daartoe gebruikte hij allerlei aspecten binnen de Romeinse samenleving. Naast de politieke spelletjes waren middelen die hij aanwendde bijvoorbeeld de architectuur en de kunsten. Uit die middelen worden nu een paar voorbeelden genomen. 1.2 Mores uit architectuur Met de overgang van Republiek naar Keizerrijk veranderde er veel in Rome. Veel Romeinen hadden het politiek geweld net zo bewust meegemaakt als Horatius en verwelkomden de rust en orde die Augustus leek te brengen met open armen. De extreme publieke concurrentie werd door Augustus beteugeld en ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen macht. In allerlei aspecten van de Romeinse samenleving kwamen de veranderde normen bovendrijven. Een mooi voorbeeld is de veranderde visie op architectuur. Marcus Vitruvius Pollo schrijft in zijn geschrift De Architectura over de gewenste bouwwijze van bijvoorbeeld een huis. De late Republiek werd gekenmerkt door extreme luxe en weelderigheid in de huizen van de politieke elite. In De Architectura legt Vitruvius de nadruk veel meer op een rationele ‘standaardisatie’, waarin luxe het aflegt tegen gezonde Romeinse soberheid.16 We zien de mores terugkomen in zijn voorstellen. Mores is een lastig begrip om te vertalen; het waren een soort morele standaarden, normen, die de Romein hoog in het vaandel droeg. Eenieder die leefde volgens de mores was echt Romeins, en een trotse Romein had dan ook trotse voorouders die zich ook aan de waarden hielden, of zelfs grondleggers ervan waren.17 De norm van soberheid vloeide voort uit een angst dat de Romein met luxe ‘soft’ zou worden. ‘Soft’ als een Griek en geen echte Romein, die toch meer de burgersoldaat was. De discussie over staan of zitten in theaters kende bijvoorbeeld voorstanders voor het verbieden van zitten, omdat anders de gemiddelde Romein zou wennen aan het luxe leven. Mensen zouden zittend naar een voorstelling kijken en zo uren de tijd verdoen.18 Een echte Romein moest staan, kort naar een voorstelling kijken en dan weer verder zich met serieuze zaken bezighouden. Te veel luxe werd als zwakte gezien, en bovendien gekoppeld aan de politieke strijd van de late Republiek. Het is ook daarom dat Augustus’ paleis niet het bolwerk van luxe was dat men misschien zou verwachten van een heerser van een wereldrijk. Het paleis wordt in verschillende bronnen als eenvoudig beschreven.19 Bovendien toont de plaats van het paleis 16 Wallace-Hadrill, Rome’s Cultural Revolution, 161. S. Hales, The Roman House and Social Identity (Cambridge 2003) 24. 18 Wallace-Hadrill, Rome’s Cultural Revolution, 163. 19 Suet. Aug. 72.1 (vert. Loeb) 17 8 ook aan hoe Augustus zichzelf als Romein wilde profileren. Enkele gaten in de grond die in deze periode werden gevonden zouden de fundamenten van het huis van Romulus zijn. De mythische stichter van de stad belichaamde vanzelfsprekend voor Romeinen de oude mores en was Romein bij uitstek. Dat Augustus naast die mythische plek zijn paleis bouwde koppelde zijn keizerschap met de tijd van Romulus. De mores die Romulus volgde straalden zo ook op Augustus af.20 We zien dus in van de architectuur van een domus, naar een theater en uiteindelijk het paleis van de keizer zelf eenzelfde boodschap: Wij zijn echte Romeinen, want we hebben soberheid hoog in het vaandel staan. Net zoals Romulus en onze andere voorouders dat hadden. 1.3 Mores uit literatuur De tijd van Augustus was er één waar een buitengewoon productief literair milieu tot stand kwam. Augustus zelf was voor een deel verantwoordelijk voor dat levendige klimaat; hij paste geen officiële politieke of morele censuur toe en sponsorde talent soms zelfs met eigen geld. Volgens Jones luisterde hij bovendien naar voordrachten van allerlei literaire aard, die ongetwijfeld soms lang en saai waren. Rondom de al eerder genoemde Maecenas ontstond er een kring van auteurs die, uitzonderingen daargelaten, nooit expliciet kritisch waren tegenover Augustus en vaak hem juist eerden in gedichten, odes en epen. In deze paragraaf zullen een paar voorbeelden uitgelicht worden om van daaruit te proberen een zekere structurele trend te identificeren. We moeten echter wel in het achterhoofd houden dat het ophemelen van Augustus vaak maar een beperkt deel van het oeuvre was van veel auteurs. Liefdesgedichten kwamen bijvoorbeeld veel vaker voor. Ook het gegeven dat de gedichten niet gemeend zouden kunnen zijn en meer een garantie waren om niet in ongenade te vallen blijft hier buiten schot. Er wordt alleen geanalyseerd of er een structurele trend bestaat waaraan de Satires van Horatius zouden kunnen voldoen. Een voorbeeld van een auteur die Augustus en zijn politiek bejubeld is Sextus Propertius, die waarschijnlijk geboren werd tussen 50 en 45 voor Christus.21 In boek II van zijn Elegieën, waarschijnlijk geschreven in 24 voor Christus, komt dit het beste tot uiting. Niet alleen noemt hij in elegie I de successen van Augustus’ veldslagen, ook hint hij dat hij niet waardig genoeg is om de grootheid van de Caesars uit te drukken in vers. 20 21 Hales, The Roman House and Social Identity, 30. Jones, Augustus, 155. 9 ‘Callimachus from his frail breast could not roar out Joves’s Phlegraean clash with Enceladus, nor is my genius suited to set forth in harsh verse the glory of Caesar’s house, from its Phrygian sires.’22 Zonder al te diep te willen ingaan op het werk van Propertius is het toch duidelijk dat het vooral Augustus de strijder is die naar voren komt. Wanneer de keizer genoemd wordt blijkt hij altijd een groot generaal, die door middel van grootse daden nu de vrede heeft gesticht.23 Daaruit blijkt weer de nadruk op het Romeins-zijn in de vorm van een soldaat; standvastig strijdend voor de goede zaak. Een tweede voorbeeld komt van een inmiddels bekend gezicht. Horatius zelf heeft rond 23 voor Christus zijn Odes geschreven. Daarin dicht hij vol lof over de ‘best guardian of the Romulus’ race’, Augustus.24 Zowel zijn militaire daden als hervormingen worden bejubeld. Vooral de eerste 6 verzen van boek 3 zijn lovend en koppelen Augustus aan de geweldige daden aan mythologie. We vinden hier zowel het beroemde zinnetje ‘Dulce et decorum est pro patria mori’, gericht aan het Romeinse volk om de voorgenoemde mannelijkheid en kracht te tonen, als uitgesproken kritiek op de vroegere senaat. Sprekend zijn citaten als ‘So Augustus will be considered a god here on earth once he has added the Britons and the formidable Parthians to his empire.’ en ‘O corrupt Senate! O degenerate times!, forgetful of the sacred shields of the Roman name and toga(…)’.25 Het zijn mooie voorbeelden van het ophemelen van een patroon. Deze twee voorbeelden tonen een logische, maar redelijk oppervlakkige manier van lofdichten. Het zijn vooral de strijdbaarheid en succes op militair vlak, bij Horatius nog afgezet tegen falen van de vroegere heersers, die genoemd worden. Bij het derde voorbeeld ligt dat anders. Publius Vergilius Maro leefde van 70 tot 19 voor Christus en zijn bekendste werk is de Aeneis. Het is onder historici veelal geaccepteerd dat de Aeneis bijzonder goed bij Augustus paste, omdat erin de Romeinse normen en Rome mythologisch gepromoot worden. Er komen steeds kwaliteiten terug die volgens Vergilius Rome blijkbaar groots hebben gemaakt. Augustus identificeerde zich maar al te graag met die kwaliteiten en had bovendien het 22 Prop. Eleg. II.I (vert. Corelis) Jon Corelis, ‘Roman Erotic Elegy’ (versie mei 2009), https://sites.google.com/site/romanelegy/introduction (12 april 2012) 24 Hor. Carm. IV.II (vert. Alexander) 25 Hor. Carm. III.V (vert. Alexander) 23 10 voordeel dat de Aeneis over Aeneas verhaalde, de traditionele stamvader van het gens Julia, waarin hij geadopteerd was door Julius Caesar. De Aeneis werd geschreven vanaf 29 tot zijn dood in 19 voor Christus en de relatie tot het nieuwe imperiale gezag is nog altijd onderwerp van discussie. Er wordt druk gedebatteerd of ze opgevat moet worden als ode of als aanklacht tegen Augustus zijn heerschappij. Daar wordt in dit paper echter niet diep op ingegaan. Het enige wat voor ons onderwerp belangrijk is, is dat er een belangrijke grote morele les uit getrokken kan worden. In de Aeneis ontvlucht Aeneas het brandende Troje, om uiteindelijk de stad Lavinium te stichten. Gedurende zijn omzwervingen maakt hij veel avonturen mee, waarbij hij gesteund of tegengewerkt wordt door de goden. Het zijn de goden die het verhaal in allerlei richtingen sturen; Aeneas is steeds onderwerp van conflict tussen de goden maar blijft een onegoïstische dienbare houding innemen. Dit kan worden samengevat in het Latijnse begrip pietas.26 Het vertaalt ruwweg als plichtsgevoel. Niet alleen plichtsgevoel jegens de goden, maar ook richting het vaderland en de familie. Door veel academici wordt pietas gezien als de belangrijkste les uit de Aeneis. Het was dus een belangrijke Romeinse waarde.27 1.4 Maatstaven In de Late Republiek heerste er chaos en politieke strijd. Het was Augustus die hier uiteindelijk een einde aan maakte. Daarbij vond hij het belangrijk de politieke cultuur te veranderen. Hij zag echter in dat dat veel meer succes zou hebben wanneer hij er een set morele waarden aan koppelde.28 De mores die Augustus graag wilde zien in het Romeinse volk komen terug in allerlei aspecten van de Romeinse samenleving. De idealen die we in de voorgaande paragrafen hebben bekeken zullen in hoofdstuk 3 de maatstaven vormen om de Sermones van Horatius aan te toetsen. De soberheid en afwezigheid van luxe als ideaalbeeld van veel Romeinse bouwwerken, zoals beschreven in De Architectura zijn de eerste maatstaf. Vitruvius’ mos kan samengevat worden als moderatio.29 Moderatio was echter een veel ruimer begrip dan alleen soberheid in luxe. Het betekende ook een gematigdheid in alle dingen. Volgens A Latin Dictionary door Charlton T. Lewis en Charles Short staat het voor 26 Karl Galinsky, Augustan Culture. An Interpretive Introduction (Princeton 1996) paginanummer hier. Galinsky, Augustan Culture, 80. 28 Galinsky, Augustan Culture, 81. 29 Hales, The Roman House and Social Identity, 38. 27 11 een ‘moderation in any thing’.30 Hier komen we bij een moeilijke discussie betreffende mores in de Romeinse samenleving. Moderatio maakte zowel deel uit van virtus als clementia31. Virtus stamde nog af van de vroegere Republiek, waar het een soort militaire mannelijkheid belichaamde die gekoppeld werd aan aanzien en herkenning.32 Daardoor werd ze in de Republiek ook gekoppeld met de hevige politieke strijd. Augustus wilde daar vanaf. Hij zag virtus als een begrip dat weliswaar militaire mannelijkheid omvatte, maar niet langer binnen de binnenlandse politieke sferen. Virtus betekende alleen in oorlogen tegen bijvoorbeeld de Parthen militaire strijd en mannelijkheid. In de binnenlandse politieke samenleving, waar wij in geïnteresseerd zijn, werd clementia heel belangrijk. Deze waarde werd oorspronkelijk geïdentificeerd met Julius Caesar. Het gaat gepaard met een opvatting van mildheid en menselijkheid. Augustus schrijft na Philippi aan de senaat bijvoorbeeld dat hij ‘would do everything in a mild and humane way, after the manner of his father’. 33 Galinsky schrijft dat clementia twee aspecten had. Het eerste aspect betrof een mildheid en gematigdheid tegenover de behandeling van overwonnen vijanden. Dit aspect ligt dus dicht bij de voorgenoemde virtus en is voor ons minder interessant. Het tweede aspect betrof een gematigdheid en mildheid jegens anderen, bijvoorbeeld in de relatie tussen patroon en cliënt. Zij was van toepassing op zowel de machthebber als zijn onderdanen. Het betrof een wederkerigheid; in een relatie moeten positieve zaken van twee kanten komen. Daarmee is clementia een prachtig voorbeeld van een waarde die de bestaande verhoudingen in de samenleving onder Augustus kon samenvatten en behouden. Moderatio was hier een duidelijke manifestatie van. De definitie van Lewis en Short toont dat goed aan. Clementia wordt door hen omschreven als ‘moderation’ en ‘mildness’.34 Uit de literatuur komt ten eerste de virtus van Augustus naar voren. Zowel Horatius als Propertius benaderen in hun poëzie de keizer als machtige generaal, overwinnaar van zijn vijanden. Deze representatie van Augustus komt ook voor in de andere kunsten, zoals 30 Charlton T. Lewis en Charles Short, ‘A Latin Dictionary’, http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.04.0059%3Aentry%3Dmoderatio (12 april 2012) 31 Galinsky, Augustan Culture, 82. 32 Galinsky, Augustan Culture, 84. 33 Galinsky, Augustan Culture, 85. 34 Charlton T. Lewis en Charles Short, ‘A Latin Dictionary’, http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.04.0059%3Aentry%3Dclementia (12 april 2012) 12 beeldhouwwerken.35 Zij toont aan dat Augustus legitiem aan de macht is. De virtus van Augustus wordt echter geen maatstaf, omdat al op het eerste gezicht gezegd kan worden dat een expliciete verering van de Augustus’ virtus niet in de satiren van Horatius voorkomen. Het is zelfs bekend dat Augustus de dichter aangesproken heeft op het feit dat hij nooit genoemd werd in de satiren.36 Bovendien was virtus in deze periode dus vooral van belang voor de keizer en aan strijdende soldaten aan het front. Veel bruikbaarder is de boodschap die voortkomt uit de Aeneis van Vergilius. Hierin legt hij de nadruk op de goede kwaliteiten van Rome en haar personificatie Aeneas. Het plichtsgevoel dat hij ondanks alle beproevingen volhoudt toont dat als zeer goede eigenschap die elke Romein zou moeten bezitten. Augustus zou deze morele les met open armen hebben ontvangen. In zijn maatschappij werd bovenal de extreme concurrentie van de late Republiek verafschuwd. Pietas, dat plichtsgevoel aan verschillende dingen en ook aan het huidige gezag, de keizer, inhield, hielp om de samenleving te houden zoals hij ze had ingericht. De definitie uit A Latin Dictionary luidt als volgt: ‘With respect to one's parents, children, relatives, country, benefactors, etc., duty, dutifulness, affection, love, loyalty, patriotism, gratitude, etc.’37 Als virtus een competitieve waarde was, was pietas de coöperatieve waarde. Na een periode waar virtus zoveel schade had aangericht, won pietas aan populariteit. Zowel clementia en pietas werden dus door Augustus gebruikt om zijn heerschappij te legitimeren en in stand te houden. Het is ook geen toeval dat hij zichzelf profileert als degene die die goede Romeinse eigenschappen bezat. In zijn Res Gestae word het volgende geschreven: ‘ I was called Augustus and the doors of my temple were publicly clothed with laurel and a civic crown was fixed over my door and a gold shield placed in the Julian senate-house, and the inscription of that shield testified to the virtue, mercy, justice, and piety, for which the senate and Roman people gave it to me.’38 Het is duidelijk dat clementia (mercy) en pietas (piety) voor Augustus belangrijke waarden waren om zijn macht te legitimeren. Daaruit volgt dat het belangrijke waarden van de Romeinse samenleving onder Augustus waren, een trend die steeds terugkomt. Deze mores vormen in dit paper de meetlat waaraan de satires gelegd zullen worden. 35 Jones, Augustus, 161. Alexander, The Complete Odes and Satires of Horace, xxi. 37 Charlton T. Lewis en Charles Short, ‘A Latin Dictionary’, http://www.perseus.tufts.edu/hopper/text?doc=Perseus%3Atext%3A1999.04.0059%3Aentry%3Dpietas1 (12 april 2012) 38 Augustus, Res Gestae divi Augusti, 34. 36 13 Horatius’ Sermones 2.1 Satires Precies zoals de tweet in de introductie kunnen we de Satires van Horatius met en zonder context bekijken. In dit hoofdstuk zullen de Satires verkend worden door een toelichting te geven op de lessen uit de gedichten. Pietas en clementia zullen hier nog niet betrokken worden als maatstaven. Dat zal pas in hoofdstuk drie gebeuren. Eerst worden aan de hand van het academisch debat rondom de Satires verschillende conclusies getrokken. Aan het einde van dit hoofdstuk is het de bedoeling dat de in de academische wereld algemeen geaccepteerde lessen duidelijk zijn. Vooral Niall Rudd en Eduard Fraenkel komen hier aan bod als vertegenwoordigers van het debat. Ook Catherine Schlegel’s boek Satire and the Threat of Speech komt aan bod, hoewel zij alleen boek I behandelt.39 Het eerste boek van de Satires van Horatius is geschreven tussen 35-33 voor Christus, zoals gezegd in de tijd dat Horatius een min of meer stabiel leven had verkregen in de stad Rome. Daarop schreef hij in 30 voor Christus het tweede boek. In deze tijd was Augustus bezig met het consolideren van zijn macht. Horatius kenmerkt zich in het genre der satire door een mildere stijl dan bijvoorbeeld die van Decimus Junius Juvenalis, een satiricus uit de 1e eeuw na Christus, die in een veel bijtendere en fellere toon schreef en mensen vaak recht aanvalt.40 Horatius doet dat niet. Hij is net als Juvenalis maatschappij kritisch maar op een lichtzinnige en humoristische manier. Er bestaat een brede wetenschappelijke discussie over de filosofische stromingen die ten grondslag lagen aan het werk van Horatius. Vooral zijn connectie met de Griekse wereld, hij had tenslotte in Athene gestudeerd, komt in veel literatuur aan bod. Algemene consensus is dat het Epicurisme een grote invloed had op Horatius. 41 Dit is echter niet de plaats om daar uitgebreid op in te gaan. Het volstaat te zeggen dat Epicurisme draait om te genieten van het leven. Die lessen zullen we later ook nog tegenkomen. Ook de discussie rondom de invloed van de vroege satiricus Gaius Lucilius (circa 129 – 101 voor Christus) wordt hier niet besproken; zij gaat meer over stijlvormen dan de boodschap die Horatius wil overbrengen. 39 Schlegel, Satire and the threat of speech, 5. Schlegel, Satire and the threat of speech, 6. 41 Niall Rudd, The Satires of Horace (Cambridge 1966) 19. 40 14 2.2 Satire I.I – I.III Boek één van de Satires bestaat uit tien delen waarvan de tweede satire waarschijnlijk de oudste is.42 Daaruit blijkt dat Horatius de satiren niet chronologisch heeft opgesteld. Dat zal hij niet zonder reden gedaan hebben en daarom houden we zijn volgorde aan. In deze paragraaf worden satire I.I – I.III besproken. Het eerste woord van de Satires is de naam van zijn patroon; Maecenas. Er wordt geen verteller geïntroduceerd; Rudd behandelt de verteller als Horatius. Fraenkel juist niet. Zijn reden is dat in boek twee Horatius zeer duidelijk de verteller is. Ik zal ook gewoon Horatius als verteller behandelen als het gaat om de persoon die de satire vertelt. In satire I wordt er een vraag gericht aan Maecenas; ‘Maecenas, how it is that no one lives contentedly with whatever fate or choice allots to him?’43 Er volgen voorbeelden zoals de handelaar die droomt over het soldatenleven, en de advocaat die de boer benijdt. Maar toch, aldus de verteller, zou een dergelijk persoon zijn leven niet inruilen voor het andere, als hij van de goden de kans kreeg. Het leven is een wagenrenwedstrijd; men kijkt alleen naar diegenen die nog voor liggen, en niet naar diegenen die al ingehaald zijn.44 En dus gebeurt het zelden dat een persoon echt gelukkig is. Volgens Schlegel ziet Horatius de oplossing in het ‘leven volgens de grenzen van de natuur’.45 De verteller noemt in satire I echter geen oplossing, alleen een probleem. Rudd vindt het meer een algemene introductie van het thema; onterechte ontevredenheid.46 Uit satire II trekken auteurs eveneens geen eenzijdige conclusie. In het stuk worden door Horatius de nadelen van het najagen van getrouwde adellijke vrouwen verhaald. We maken kennis met twee personen. Eén probeert vrouwen met hoog sociaal status te verleiden tot vreemdgaan met hem, de ander bezoekt minder hooggeplaatste vrouwen in bordelen. Als gulden middenweg oppert de dichter bevrijde slavinnen, die er een beetje tussenin komen. Maar zelfs daar is het oppassen geblazen, want vrouwen kunnen je tot de afgrond brengen.47 Zowel Fraenkel als Rudd trekt onzeker en aarzelend een conclusie.4849 Rudd koppelt het uiteindelijk aan een soort natuurlijke grens, zoals Schlegel dat bij de eerste satire deed. Fraenkel weet na wikken en wegen nog te concluderen dat het een aanklacht tegen overspel is. Men zou getrouwde vrouwen met rust moeten laten. ‘Adulterous liaisons 42 Fraenkel, Horace, 76. Hor. Sat. I.I (vert. Alexander) 44 Schlegel, Satire and the threat of speech, 21. 45 Schlegel, Satire and the threat of speech, 22. 46 Rudd, The Satires of Horace, 14. 47 Hor. Sat. I.II (vert. Alexander) 48 Rudd, The Satires of Horace, 18. 49 Fraenkel, Horace, 77. 43 15 are exceedingly dangerous and are therefore to be avoided’.50 Schlegel trekt de lijn wederom door naar natuurlijke grenzen. Daar moet men zich aan houden, en dat is niet droevig of slecht, want de bevrediging van lusten maakt van een bevrijde slavin ‘Romulus’ mother’. Geluk ligt dus wel degelijk in ons bereik.51 Rudd en Schlegel zijn het hier dus met elkaar eens. Satire III begint met Tigellius, een muzikant met verschillende ‘zondes’. Zo is zijn gedrag inconsistent en slaapt hij de hele dag. Verderop in het gedicht pleit de verteller voor tolerantie ten opzichte van vrienden en een proportionele reactie op fouten van medemensen.52 Rudd gaat hier echter volledig aan voorbij en focust zich op de metaforen die hij vindt.53 Dat is voor ons minder interessant. Schlegel ziet er een duidelijk advies in terugkomen dat men gematigd moet zijn in zowel je eigen zonden als het veroordelen van zonden van anderen. Op die manier kunnen ieders verlangens binnen bijvoorbeeld een vriendschap vervuld worden. Het is volgens Schlegel de sleutel naar geluk.54 Fraenkel is het hier mee eens. De laatste zinnen vatten het voor hem samen. ‘And indulgent friends will pardon me if I, fool that I am, commit some offense. In exchange, I will willingly put up with their faults.’ 55 Horatius wijst hier op het belang van proportionaliteit en gematigdheid. Deze eerste drie satires leggen de fundamenten van boek I vast. 2.3 Satire I.VII en I.IX Horatius’ satires zijn veel gebruikt om de levensloop van de dichter te reconstrueren. Zo verhaalt satire I.VI over zijn vader, die veel moeite deed om hem in Rome opgeleid te krijgen.56 Andere satires, zoals satire I.V vertellen een waarschijnlijk autobiografisch verhaal, in dit geval een reis naar Brundisium.57 Deze reis werd door verschillende hoge Romeinen waarschijnlijk ondernomen om te proberen Marcus Antonius en Octavianus te verzoenen.58 Zulke satires zijn over het algemeen bruikbaarder voor een biografie over Horatius dan voor enige morele lessen. 50 Fraenkel, Horace, 78. Schlegel, Satire and the threat of speech, 30. 52 Hor. Sat. I.III (vert. Alexander) 53 Rudd, The Satires of Horace, 31. 54 Schlegel, Satire and the threat of speech, 35. 55 Fraenkel, Horace, 87. 56 Hor. Sat. I.VI (vert. Alexander) 57 Hor. Sat. I.V (vert. Alexander) 58 Schlegel, Satire and the threat of speech, 74-76. 51 16 I.VII is een ander verhaal. In de satire krijgen twee personen, Rupilius Rex en Persius, het in de rechtszaal verbaal aan de stok. Het speelt zich af rond 42 voor Christus, omdat Brutus moet beslissen wie van hen gelijk heeft. De verbale strijd wordt gelijkgesteld aan de strijd tussen Achilles en Hector. Deze conflicten hebben met elkaar gemeen dat elke deelnemer inflexibel en koppig is. ‘So it was between Hector, son of Priam, and fiery Achilles, quick to anger, between whom there was a hatred so burning that only death could free them of it, if for no other reason than that both of them were men of the highest valor.’59 Horatius bekijkt het van een afstandje vanuit een satirisch oogpunt. Wanneer beide heren zich niet zo heroïsch gedroegen, bijvoorbeeld zoals Glaucus die Diomedes erkende als zijn betere, kan er een vredig einde komen.60 De discussie en eindigt met een komische noot, met een knipoog naar zowel de naam van Rupilius Rex als het verleden van Brutus. ‘By all the great Gods, I pray you, O Brutus, you who are accustomed to do away with kings, why do you not cut the throat of this Rex?’61 Rudd vindt deze satire één van de mindere. De kwaliteit is niet goed doordat bijvoorbeeld Rex niet goed uitgelicht wordt en er volgens hem sprake is van een goedkope opbouw van atmosfeer waarna de grap betreffende Brutus als anticlimax komt.62 Hij gaat snel over naar satire I.VIII. Fraenkel is juist positief. Hij vindt dat Horatius hier via Rex en Perseus aan de proto-Romein tegenover de proto-Griek zet.63 De Griek wint de verbale strijd uiteindelijk door de laatste grap. De Romein wint in Fraenkel’s ogen echter alle sympathie, doordat hij niet zo fel en niet als moreel slecht gepresenteerd wordt. Het slijmen van Perseus bij Brutus wordt volgens hem negatief voorgesteld. Hij vat het in het Latijn samen: ‘Victrix causa deis placuit, sed victa poetae’.64 De goden stonden aan de kant van de overwinnaar, maar de dichter aan de kant van de overwonnene. De moreel zuivere Rex wint de strijd. Schlegel haalt ook een morele les uit deze satire. De rede is beter dan de passie. Gematigd een compromis sluiten is een betere optie dan blijven strijden uit haat. Volgens Schlegel is het bovendien een aanklacht tegen het epos, waarin men via strijd glorie kan verwerven. Rationeel nadenken over een compromis laat beide tegenstanders in leven. Heldendom 59 Hor. Sat. I.VII (vert. Alexander) Hor. Sat. I.VII (vert. Alexander) 61 Hor. Sat. I.VII (vert. Alexander) 62 Rudd, The Satires of Horace, 66-67. 63 Fraenkel, Horace, 120. 64 Fraenkel, Horace, 121. 60 17 najagen ‘exceeds reason, denies reality, life, and the limits nature supplies for our sanity’. 65 Satire I.IX is opnieuw een komische en bijzonder herkenbare anekdote. De verteller loopt over straat wanneer een persoon die hij alleen van naam kent hem aanspreekt. Na de beleefde ontmoeting blijft de persoon maar doorratelen over van alles en nog wat, waardoor de verteller wanhopig probeert hem kwijt te raken. Zelfs wanneer hij eigenlijk een rechtszaak heeft, die hij zonder twijfel verliest bij afwezigheid, blijft de man Horatius volgen. Als Horatius zijn vriend Fuscus Aristius tegenkomt probeert hij hem via lichaamstaal en kleine signaaltjes duidelijk te maken dat hij van de vervelende persoon af probeert te komen. Aristius doet echter alsof hij het niet begrijpt. Zelfs als Horatius persoonlijk vraagt onder vier ogen te spreken wijst Aristius het af. Maar dan komt de tegenstander van de vervelende man langs. De tegenstander uit de rechtszaak waarin hij moest verschijnen. Hij sleept de man de rechtszaal in. ‘Thus I was saved by Apollo’.66 Het is volgens verschillende auteurs de populairste anekdote van allemaal. In deze satire komen de drie grote thema’s van boek I naar voren. Ten eerste knipoog naar Lucilius, ten tweede Horatius’ verhouding tot Maecenas en ten derde een morele les. De knipoog komt terug in de vorm van ibam forte, de introductie van het verhaal. Ibam forte betekent vrij vertaald ‘ik ging toevallig’ of in dit geval ‘ik liep eens’. Lucilius gebruikte deze introductie vaak. De verhouding tot Maecenas komt terug in het doel van de lastpak. Zijn doel is via Horatius dichter bij Maecenas te komen, om in zijn kring te worden geaccepteerd. Dit deel van het verhaal wordt door veel auteurs wederom gebruikt om Horatius’ leven te reconstrueren. De morele boodschap uit de anekdote is onderwerp van discussie. Schlegel herkent een verbale strijd die opvallend genoeg niet door Horatius gewonnen wordt. Haar conclusie is dat Horatius zich hier kwetsbaar opstelt en zichzelf bespot.67 Daarmee zou hij het belang van satire willen aantonen. Fraenkel ziet een spottende versie van de epos ontstaan.68 Zoals in Homerus’ Ilias wordt de situatie geleid door de goden. In dit geval is dat Apollo. De god kijkt toe terwijl er strijd plaatsvind die doet denken aan de slag om Troje. Fraenkel noemt voorbeelden van paralellen met een epos als de voorlaatste zin. ‘Shouting from all sides. People running to and fro.’69 Horatius presenteert zijn simpele belevenis in de stijl van een epos. 65 Schlegel, Satire and the threat of speech, 89. Hor. Sat. I.IX (vert. Alexander) 67 Schlegel, Satire and the threat of speech, 126 68 Fraenkel, Horace, 118. 69 Hor. Sat. I.IX (vert. Alexander) 66 . 18 Rudd gaat hier het verste in. Hij is het met Fraenkel eens betreffende de epische vergelijkingen van de anekdote. Zo herkent hij in het woordgebruik paralellen met de Odyssee. Hij wijst net als Fraenkel op de rol van Apollo. Maar Rudd is dan nog niet klaar. De vervelende man vertoont een aantal ongewenste eigenschappen. De redenering is als volgt: De man benijdt Horatius om zijn sociale contact met Maecenas. De man is jaloers. Rudd noemt dit ‘invidia’, afgunst. Horatius veroordeelt die invidia, maar accepteert ze als onderdeel van zijn succes. Daarop heeft de man echter ook ambitio, een ambitie om dezelfde positie te verkrijgen als Horatius. Die ambitio leidt de man volgens Rudd tot het handelen dat Horatius zo ergert. Koste wat kost wil de man in contact komen met Maecenas. ‘O I won’t spare myself. I’ll bribe his slaves. Should I be kept out today, I won’t quit. I’ll keep my eye open for the right moment. I’ll run into him at some street-crossing. I’ll escort him home.’70 Het contrast met Horatius’ eigen acties is groot. De dichter kwam in de sociale kring van Maecenas terecht door geleidelijk geïntroduceerd te worden. Bij hun eerste ontmoeting vertelde hij summier over zijn afkomst. Nooit schepte hij over zichzelf op. Volgens Rudd leidt dit tot de conclusie dat een overvloedige mate van invidia tot een dergelijke ambitio leidt die ongewenst is.71 De mores uit boek I zijn nu bekend. 2.4 Boek II Er bestaat een contrast tussen boek I en boek II. In het tweede boek is het vaak niet langer een verteller die de satires uitspreekt, maar Horatius zelf. Dit wordt gedaan in een gespreksvorm waardoor de lezer zelf een oordeel kan vormen. Bovendien zien veel experts van Horatius in boek II een nog milder type satire dan in boek I.72 Veel auteurs wijzen meteen op de veranderde politieke omstandigheden. In 30 voor christus, vlak na de slag bij Actium, zou er een ‘totalitarian squeeze’ zijn die al te felle satire onmogelijk maakte.73 Dit punt zal in hoofdstuk drie nog besproken worden. Voorlopig richten we ons op de morele lessen die uit boek II gehaald kunnen worden. Ook dit boek zal worden uitgelicht aan de hand van een paar gekozen satiren. De keuze is gemaakt op die satires waarin de auteurs het duidelijkste morele 70 Hor. Sat. I.IX (vert. Alexander) Rudd, The Satires of Horace, 84-85. 72 Francis Muecke, ‘The Satires’, in: Stephen Harrison, The Cambridge Companion To Horace (Cambridge 2007) 115. 73 Muecke, ‘The Satires’, 114. 71 19 lessen kunnen herkennen. Een aantal satires heeft met elkaar gemeen dat ze over de dwaasheden rond eten en drinken gaan. Zo zit satire II.II op het eerste gezicht ook in elkaar. Horatius introduceert hier Ofellus, een boer, die de kwaliteiten van het simpele leven uitlegt. Tevens is de satire een aanklacht tegen te veel luxe. ‘True pleasure doesn’t derive from the savor of expensive dishes. It resides in yourself. Procure your meals by sweating for them.’74 Volgens Ofellus zouden sommige mensen liever een pauw opeten dan een kip, omdat de pauw mooier en zeldzamer is. Maar toch proeft men het verschil niet en kunnen de mooie staart en veren niet eens gegeten worden. Het is daarom vaak bespottelijk om naar zeer luxe gerechten te verlangen. Aan de andere kant is een simpel dieet niet hetzelfde als een overdreven karig dieet als gevolg van gierigheid. Bijvoorbeeld Aviedenus, ook wel de ‘hond’ genoemd, die olijven van vijf jaar oud eet en wijn pas drinkt als ze azijn geworden is. Nee, het is volgens Ofellus beter om de gulden middenweg te kiezen. Ook als men extreem rijk is, zoals Trausius, zou men dat geld niet moeten uitgeven aan overbodige luxe. Het is gunstiger dat geld aan de armen te geven, of tempels te restaureren. ‘Why, shameless one, do you not siphon off something from that great reservoir of money to present to your dear country?’75 Ofellus zelf heeft zich in goede en in slechte tijden aan zijn amateurfilosofie gehouden. Zelfs nu zijn boerderij onteigend is en hijzelf armer is dan ooit, is hij gelukkig. Luxe is duidelijk een zonde in deze satire. Rudd herkent in deze satire een aanklacht tegen het gedrag van sommige van Horatius’ bekenden. Er zullen rijken zijn geweest die volgens Horatius iets te ver doorschoten in hun luxe. Daardoor genieten ze niet meer van bijvoorbeeld luxe gerechten en missen ze het geluk dat het simpele leven kan brengen. Ook Fraenkel vindt deze satire een verheerlijking van het leven op het platteland. Het platteland wordt hier geassocieerd met een simpelere gelukkigere levensstijl dan die in de stad. Hij trekt deze satire door naar satire VI, die nu besproken zal worden. Satire VI van boek II begint met een smeekbede aan de goden. Horatius vraagt aan de hogere machten om ze zijn boerderij te laten behouden. Daar is de rust en daar is het geluk. De stad Rome komt er slecht vanaf. Ze wordt gepresenteerd als een stad waar ‘cursed ambition’ heerst.76 Ook zijn liefde voor Maecenas komt uitgebreid aan bod en zelfs Augustus wordt genoemd in deze satire.77 Het slot van de satire wordt gevormd door een anekdote over twee 74 Hor. Sat. II.II (vert. Alexander) Hor. Sat. II.II (vert. Alexander) 76 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) 77 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) 75 20 muizen. Een stadsmuis gaat op bezoek bij een plattelandsmuis en ziet daar wat voor een simpele levensstijl er op het platteland heerst. Daarop overtuigd de stadsmuis de plattelandsmuis om toch naar de stad te komen, waar het leven veel luxer en beter is. Eenmaal daar geniet de plattelandsmuis inderdaad van weelderig eten. Het diner wordt echter verstoord door de honden van de eigenaar van het huis, waarop de plattelandsmuis concludeert; ‘This life is not for me! Farewell, my city friend. Secure in my tiny cave in the forest, safe from all snares and alarms – snuggled there, simple herbs shall solace me.’78 In deze satire trekken de auteurs meerdere conclusies. Ten eerste is het voor een deel autobiografisch. De verheerlijking van het leven op het platteland en de smeekbede refereert volgens verschillende auteurs tot de persoonlijke ervaring van Horatius met de onteigening van zijn boerderij. Ten tweede eert Horatius zijn vriendschap met Maecenas. Deze onderwerpen zien we steeds terugkomen, zowel in boek I als boek II. Fraenkel vindt vooral het verhaal betreffende de muizen interessant. In dat verhaal, zo stelt hij, laat Horatius de tegenstelling tussen luxe en soberheid weer terugkomen.79 Die contradictie wordt vervolgens gelijkgesteld aan een andere tegenstelling: stad versus platteland. Het is duidelijk dat Horatius het platteland prefereert. Vandaar ook dat Fraenkel II.II en II.VI niet los ziet. De morele les is hier dat soberheid tot meer geluk leidt dan luxueuze uitspattingen, en dat die soberheid te vinden is op het platteland en niet in de stad. Ook Rudd ziet duidelijk banden tussen de muizen en Horatius eigen leven. Horatius’ liefde voor het platteland schijnt door in deze satire. De simpele levensstijl geeft een gelukkig onbekommerd leven, met soms een zeldzame luxe. De muis is daar zeer tevreden mee, maar wordt in een moment van zwakte door de weelderige luxe van de stad verleidt.80 Na een plotselinge gewaarwording, in de vorm van de honden, ziet de plattelandsmuis echter zijn fout in en keert terug naar het stabiele leven. Rudd ziet duidelijk een lijn met Horatius ‘whose rural retreat is also tutus ab insidiis’81 (veilig voor het gevaar van). Beide auteurs zien in deze satire een belangrijke morele les terugkomen. Het is beter om een gelukkig, vredig leven te leiden zonder luxe, dan een onrustig en dus ongelukkig leven met luxe. In heel boek II komt dit terug; satire VIII heeft bijvoorbeeld dezelfde boodschap. Nu we een aantal morele lessen uit de verschillende boeken steeds hebben zien terugkomen, is het tijd om de mores en moraliteit samen te brengen. 78 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) Fraenkel, Horace, 143. 80 Rudd, The Satires of Horace, 251. 81 Rudd, The Satires of Horace, 251. 79 21 Balans opmaken 3.1 Mores De discussie rondom de morele lessen die Horatius uit wil dragen in de verschillende satiren zal waarschijnlijk altijd gevoerd blijven worden. Het valt op dat Schlegel, Fraenkel en Rudd in boek I het vaak niet met elkaar eens zijn. In boek II lijkt dat veel meer het geval. Hier verschillen de Rudd en Fraenkel vaak alleen van elkaar in de mate waarin ze de morele boodschap uitvergroten. Dat wil zeggen, dat soms bijvoorbeeld Rudd de les helemaal door naar de grote socio-politieke verhoudingen trekt waar Fraenkel enkel constateert dat Horatius luxe niet altijd positief vond. In dit hoofdstuk zullen de in hoofdstuk 1 verkregen waarden vergeleken worden met de in hoofdstuk 2 verkregen morele lessen. Pietas en clementia zullen als representatieve mores voor de samenleving onder Augustus worden genomen. De vraag die we ons daarbij stellen is of de satiren van Horatius morele lessen bevatten die onder pietas of clementia vallen. We zullen beginnen bij het begin, boek I. 3.2 Maatstaven boek I Satire I.I tot I.III worden over het algemeen gezien als de satires die het geraamte van boek I klaarzetten.82 Over de moraliteit die uit die drie verzen voortkomt bestaat er op het eerste gezicht onder de auteurs wat onenigheid, maar uiteindelijk lijkt er erop dat er toch een redelijke consensus wordt bereikt. Schlegel wijst op het herkennen van je eigen natuurlijke grenzen bij I en II. Bij satire III wijst ze op het belang van gematigdheid in vriendschap. Wees toegeeflijk voor de fouten van je vrienden, en zij zullen toegeeflijk zijn voor jouw fouten. Ook Rudd is zo’n mening toegedaan; de eerste satire is een aanklacht tegen bespottelijke ontevredenheid. De tweede satire vermaant je binnen je natuurlijke grens te blijven en de derde heeft wat weg van de tweede. Hét citaat dat alles voor Rudd en Schlegel samenvat: ‘Would it not be more useful to discover those limits which nature imposes on the passions and which privations it can support, and which instead cause it to suffer, distinguishing the solid from the inane.’83 82 Muecke, ‘The Satires’, 107. Hor. Sat. I.II (vert. Alexander) 83 22 Fraenkel vindt de eerste twee satires geen duidelijke boodschap hebben omdat ze geen duidelijke stelling innemen. Nogal oppervlakkig concludeert hij bijvoorbeeld bij satire II dat men geen overspel mag plegen. Satire III is voor hem echter duidelijker; gematigdheid in vriendschap maakt beide kanten gelukkiger. Satire I.I tot en met I.III verhouden zich goed tot de verkregen mores. De waarde pietas komt hier nauwelijks terug. Men kan eventueel nog beargumenteren dat het plichtsbesef, dat vaak aansluiting had met sociale verantwoordelijkheid, enigszins naar voren komt in satire III. De gematigdheid in relaties tussen vrienden kan met pietas te maken hebben. Het ligt veel meer in lijn echter met clementia. Zoals we gezien hebben was moderatio een onderdeel van clementia. De gematigdheid tussen vrienden is een voorbeeld van clementia zoals dat in de literatuur naar voren komt.84 In een sociale relatie neem en geef je dingen. Augustus zou het met de moderatio in satire III volledig eens zijn. De boodschap dat men zich in zijn of haar natuurlijke grenzen behouden heeft ook raakvlakken met moderatio en dus clementia. Dat is het beste aan te tonen aan een vergelijking met de omstandigheden in de late Republiek. In de extreme politieke concurrentie die die periode kenmerkte waren sommige mensen over hun natuurlijke limiet heengegaan. Een voorbeeld is Licinius Lucullus, een rijke Romein die zeer luxe villa’s bouwde. Deze persoon werd onder Augustus door verschillende literaire bronnen moreel veroordeeld.85 Een satire die expliciet wees op het erkennen van je natuurlijke grenzen paste perfect in de mores die heerste in het vroege Keizerrijk. Satire I.VII verhaalt over de rechtszaak tussen de figuren Persius en Rupilius Rex. Fraenkel zag in hen respectievelijk een proto-Griek en een proto-Romein. Die laatste won de strijd omdat hij de ‘underdog’ werd tegenover de venijnige en onsympathieke Perius. Fraenkel’s opvatting dat Rex daarmee moreel hoger stond en dus won is misschien wat overdreven. Rex wordt tenslotte niet in detail besproken. De boodschap die Schlegel deze satire meegeeft is overtuigender. Wanneer beide vijanden zich inflexibel opstellen vanwege trots en eer leidt dit tot een vijandelijkheid die niet gemakkelijk op te lossen is. Het is beter om je heroïek en passie te laten varen en je verstandig op te stellen.86 Die verstandigheid is weer gerelateerd aan gematigdheid. Ook deze satire wijst dus op de gematigdheid in sociale relaties. Daarmee ligt ze net als satires I tot en met III in de lijn van clementia. 84 Galinsky, Augustan Culture, 84. Hales, The Roman House and Social Identity, 23. 86 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) 85 23 Satire I.IX betrof het verhaal over de lastige persoon welke Horatius maar niet kwijtraakt. Vooral Rudd vindt daarom dat de lastpak zijn jaloezie laat uitgroeien tot zijn vervelende gedrag. Het zijn opnieuw passies die horen bij het proberen te overstijgen van je natuurlijke grenzen die Horatius zo vervelen. Hoewel Rudd hier een beetje doorslaat zit er wel een punt in zijn verhaal. Horatius hekel aan de man komt voort uit zijn hardnekkige pogingen ten koste van alles om tot de sociale kring van Maecenas te behoren. Bovendien toont het contrast dat Rudd noemt een interessant alternatief hoe Horatius het wel graag zag. Horatius zelf was nooit zo opdringerig geweest; hij werd langzaam door anderen geïntroduceerd.87 Hijzelf hield zijn passies dus in toom. Daaraan ligt weer de notie ten grondslag dat gematigdheid de betere manier is. Wederom komt hier het overkoepelende clementia naar voren als belangrijke deugd voor een Romein. De morele les die boek I dus typeert is er een van moderatio. Gematigdheid in vriendschap en vijandschap en het herkennen van je natuurlijke grenzen is belangrijk om een gelukkig leven te leiden. Pietas heeft enige raakvlakken met die boodschap; ook bij pietas gaat het om sociale verhoudingen te reguleren door sociale verantwoordelijkheid te stimuleren. Een wederzijds gunstige relatie steunt op die pijlers. Clementia komt op dezelfde manier naar voren. Ook bij clementia ging het om een gematigde houding tegen zowel vriend als vijand. Beide mores zijn weerspiegelingen van de orde en rust die Augustus in stand wilde houden na een dusdanige chaotische periode als de late Republiek. 3.3 Maatstaven boek II De wijsheid van Othellus uit satire II.II heeft overeenkomsten met satire I.II. Deze beiden satires tonen twee extremen, met als alternatief de gulden middenweg. Het is dan ook geen toeval dat zowel Fraenkel als Rudd weer hameren op de moderatio. Te veel luxe is verkeerd en maakt men ongelukkig, een te karig dieet (in deze satire dankzij gierigheid) is het andere extreme en maakt ook niet gelukkig. De juiste manier is gematigdheid. Daarop wordt in satire II.VI die gematigdheid bovendien doorgetrokken naar het platteland. Het contrast met de stad is hier opvallend. De reden daarvoor is dat in de stad er een ambitieuze strijd heerst waar Horatius diep ongelukkig van wordt. Te veel concurrentie is niet goed. Augustus zal blij zijn geweest met deze passage; hij had immers de politieke concurrentie uitgeschakeld en zo de stad enigszins tot rust gebracht. Dat die rust als iets 87 Rudd, The Satires of Horace, 84. 24 positiefs werd geportretteerd legitimeerde zijn gezag. De wisselwerking in satire II.VI tussen realiteit en satire helpt ons in het onderzoek naar de mores van Horatius. De besproken gulden middenweg is weer een representatie van gematigdheid dat tot geluk leidt. Ook de plattelandsmuis beseft die levensles. Clementia in de vorm van moderatio is dus ook in boek II een terugkerend onderwerp. Bovendien zijn er nog twee relaties die in deze satire naar voren komen die te maken hebben met pietas. Ten eerste roept Horatius in deze satire de goden op om zijn boerderij te behouden. Uit verschillende bronnen, zoals de rest van de satire, blijkt hoe belangrijk Horatius zijn boerderij vond. Met de zin ‘The gods have granted my wish – and more. Good. I ask no more, O son of Maia’88 toont Horatius de gewenste relatie tot de goden. Hij heeft gekregen en vraagt niets meer. Weer de gematigdheid die langzamerhand typerend wordt voor zijn satiren. De relatie wordt verder uitgediept door een citaat als het volgende; ‘I will never increase my patrimony by fraud or diminish it by vices or guilty neglect.’89 Horatius heeft een plichtsbesef tegenover de goden en draagt dat hier uit. De tweede relatie waaruit pietas maar ook moderatio voorkomt is die met Maecenas. Hier eert hij zijn patroon door toe te geven dat zelfs hij soms de gematigdheid verliest in de sociale relatie met Maecenas. Iemand beschuldigt hem dat hij elk obstakel omver stoot wanneer hij denkt aan Maecenas. Bovendien geeft Horatius het toe. ‘Fine, that is a thought that gives me pleasure and is honey to me, I confess it.’90 De juiste balans tussen pietas en moderatio wordt vaag wanneer Horatius over zijn persoonlijke relatie met Maecenas heeft. Voorzichtig kan geconcludeerd worden dat in een sociale relatie het pietas zo groot kan zijn dat ze de moderatio overstijgt. En dat is geen slecht iets. Beiden zijn zij belangrijke waarden voor Horatius en voor Augustus. 3.4 Maatstaven in werking In de Satires van Horatius komen dus een aantal mores naar voren die Augustus gedurende zijn regeringsperiode wilde uitdragen en bemoedigen. Deze opvatting wordt nog versterkt door twee verdere bevindingen. De relatie tussen poëet en patroon veranderde volgens verschillende auteurs in dit tijdvak.91 Vooral in boek twee geschreven in 30 voor Christus, wanneer Augustus zijn macht al fermer had geconsolideerd, zou te merken zijn dat Horatius 88 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) 90 Hor. Sat. II.VI (vert. Alexander) 91 Muecke, ‘The Satires’, 114. 89 25 veel minder fel is dankzij een soort ‘totalitarian squeeze’.92 Augustus verwierf in deze periode steeds meer macht en werd langzaam maar zeker alleenheerser van het Romeinse rijk. Horatius zou daarom niet anders kunnen dan standpunten die zijn patroon, Augustus, koesterde uit te dragen in zijn werk. In zijn Odes en andere latere werken als de Epistulae (Letterlijk: brieven) speelt de keizer dan ook een veel grotere rol dan in de Satires.93 Veel auteurs zullen daarom vooral bij boek I de in twijfel trekken of er echt een zodanig duidelijke lijn was tussen morele thematiek in de satiren en de gewenste mores onder Augustus. Die twijfel is het beste weg te nemen door een korte analyse van de Epistulae. Zij werden geschreven tussen 20-14 voor Christus, in de tijd dat Augustus comfortabel en wel de alleenheerschappij in het Romeinse rijk had.94 Dat betekent dat de voorgenoemde ‘totalitarian squeeze’ in deze periode zo ongeveer haar hoogtepunt kent. Als Augustus deze druk uitoefende op Horatius zou dat betekenen dat de Epistulae geschreven werden met het oog op mores die Augustus wou bemoedigen. De thema’s die in de brieven besproken worden lijken op veel fronten echter sprekend op de thema’s die in de Satiren voorkomen. Een voorbeeld is dat inconsistent gedrag zoals we gezien hebben in satire I.III nu door een persoon genaamd Maenius wordt gepresenteerd. De persoon is je beste vriend als je geld hebt maar je ergste vijand als je het kwijt bent.95 Hoewel zowel de stijl als het gebruik van satire in de Epistulae minder fel zijn dan in de Sermones, blijven de mores hetzelfde. Epistel X gaat bijvoorbeeld over de voordelen van het platteland boven de stad. ‘I praise the rivulets, the rocks overgrown with moss, and the groves of the delightful country’96 Een thema dat in de Satiren al uitgebreid aan bod kwam. Ook speelt in deze brieven moderatio een grote rol. Epistel XVII verhaalt over het belang van de mos in vriendschap. Het vragen van gunsten moet op een voorzichtige en bovenal gematigde manier gebeuren.97 De veronderstelde ‘totalitarian squeeze’ had dus geen effect op de mores die beklemtoond worden. Daaruit blijkt dat Augustus de waarden uit de Satiren verenigbaar vond met zijn gewenste maatschappij. Bovendien is het bekend dat Augustus enkele wetten doorvoerde die een mos kracht bij kon zetten. Sommige maatregelen die de keizer nam zijn duidelijk gestoeld op waarden zoals 92 Ibidem, 114. Rolando Ferri, ‘The Epistles’ in: Stephen Harrison, The Cambridge Companion To Horace (Cambridge 2007) 125. 94 Jones, Augustus, 62. 95 Ferri, ‘The Epistles’, 128. 96 Hor. Epist. X (vert. Conington) 97 Hor. Epist. XVII (vert. Conington) 93 26 clementia en pietas. Pietas kwam vooral tot uiting in wetten die vreemdgaan ontmoedigden. Zo zorgde bijvoorbeeld de Lex Julia de adulteriis coercendis ervoor dat getrouwde vrouwen die vreemdgingen verbannen of in sommige gevallen zelfs gedood konden worden.98 Ook stelde Augustus wetten in die extremiteiten in luxe moesten tegengaan.99 Wallace-Hadrill spreekt over ‘sumptuary legislation’. Hij toont overtuigend aan dat Augustus een lange traditie van wetgeving op consumptie startte. Daarbij speelden morele overwegingen een grote rol. 100 De extravagantie werd getracht in te dammen door wetten. De bedragen die Romeinen besteedden aan bijvoorbeeld eten, kleding en juwelen werden daarmee geprobeerd aan banden te leggen.101 Deze wetgeving ligt zonder twijfel volledig in lijn met datgene wat Horatius schrijft in de Sermones. Dat deze sociale politiek van Augustus zo in lijn lag met datgene wat Horatius in zijn satire bespottelijke toestanden vind toont aan hoezeer hun mores overeenkwamen. Zowel de satires als de wetten zijn geschreven met pietas en clementia in het achterhoofd. 98 Jones, Augustus, 154. Wallace-Hadrill, Rome’s Cultural Revolution, 333. 100 Wallace-Hadrill, Rome’s Cultural Revolution, 320. 101 Jones, Augustus, 131. 99 27 Conclusie ‘Wij zouden wel eens onderzocht willen zien of het niet beter is terug te keren naar de absolute Monarchie.’ Een tweet van een nep-koningin lijkt mijlenver verwijderd te zijn van de Sermones van Horatius. De stijl, context en auteur zijn inderdaad allen anders. Maar de essentie van satire is al eeuwen hetzelfde. Hoewel de twee satires in een andere samenleving werden geschreven is het doel vergelijkbaar; op een spottende manier worden tegelijkertijd mensen vermaakt en personen of toestanden uit de samenleving belicht. Dat was het doel van zowel de nep-koningin als Quintus Horatius Flaccus. In de inleiding hebben we gezien dat uit de tweet een aantal conclusies over de maatschappij waarin zij geschreven is kan worden getrokken. Het gegeven dat de tweet ons dingen kan leren over de huidige Nederlandse samenleving betekent dat hetzelfde mogelijk zou moeten zijn met de satiren van Horatius. Het analyseren van de Sermones had als doel te weten te komen of in de satires morele lessen naar voren komen, welke de eerste keizer Augustus wilde uitdragen en bemoedigen. Daarvoor was het allereerst nodig om een aantal waarden die Augustus belangrijk vond te identificeren. Aan de hand van De Architectura van Vitruvius zagen we dat luxe in privégebouwen afgekeurd werd. Dankzij de associatie van de hevige concurrentie in de Late Republiek met luxe en extravagantie werd onder Augustus soberheid een gekoesterde mos. Dat de keizer zelf in een ‘eenvoudig’ paleis woonde vertelt ons hoezeer hij aan die waarde hechtte. In de werken van auteurs uit Augustus’ tijd zoals de verzen van Sextus Propertius wordt de keizer meerdere malen opgehemeld. Dit gebeurt vooral in de vorm van zijn militaire overwinningen. Ook in Horatius’ eigen Odes wordt Augustus zo geëerd. In de satiren komt dat echter nooit voor. Vergilius’ Aeneis verschaft ons een tweede bruikbare maatstaf. Aeneas, de hoofdpersoon van het epos vertoont structureel een dienstwillige houding. Die levenswijze is van toepassing op het vaderland, de goden en ook de familie. Deze dienstbaarheid en de voorgenoemde soberheid worden in de discussie rondom Romeinse mores geschaard onder respectievelijk pietas en clementia. Pietas omvatte behalve dienstbaarheid ook een loyaliteitsideaal naar de samenleving toe. Het was een waarde die relaties in het Romeinse rijk, bijvoorbeeld tussen patroon en cliënt, soepel kon laten verlopen. Clementia sluit daar nauw bij aan. De mos betekende gematigdheid en mildheid. Daardoor pleitte clementia niet alleen tegen extremiteiten en excessen, in de vorm van moderatio, maar ook voor een gezonde relatie tussen bijvoorbeeld vrienden. Dat Augustus deze twee begrippen belangrijk vond blijkt verder uit de Res Gestae, waarin Augustus zich met deze waarden 28 identificeert. De satires zelf bevatten morele lessen over goed gedrag en fout gedrag. Eduard Fraenkel, Nial Rudd en Catherine Schlegel trokken allen soms verschillende en soms overeenkomende lessen uit de besproken satires. In elk geval bleek daaruit dat Horatius in boek I vaak de nadruk legt op gematigdheid. Van buitenechtelijke affaires en een rechtszaak tot het verwezenlijken van ambities, zijn gematigdheid en beteugeling van emoties en lusten de oplossing. In boek II bestaat er meer consensus onder de auteurs. In de besproken satires komt het onderscheid tussen stad en platteland aan bod. De stad wordt geassocieerd met – overbodige- luxe en een rusteloos ongelukkig bestaan. Het platteland heeft juist een rustieke soberheid, waar een mens (en in satire II.VI een muis) echt gelukkig kan worden. De vraag is dan of deze lessen in beide boeken met de voorheen verkregen waarden van Augustus verenigbaar zijn. En dat blijkt wel degelijk het geval te zijn. De gematigdheid tegenover mensen en luxe die Horatius in boek I steeds weer benadrukt is uitstekend in te passen in de mos clementia én bij de mos pietas. Het kennen van je eigen natuurlijke grenzen en daarbinnen toegeeflijk te opereren garandeert een stabiele samenleving. Deze mores zorgden voor soepele sociale relaties in de Romeinse samenleving, in scherp contrast met de rivaliteit zo kenmerkend voor de Late Republiek. De relatie tussen patroon en cliënt bijvoorbeeld was gebouwd op een dergelijk wederzijds respect. In boek II kenmerkt de stad chaos en luxe, en dus de chaos die Augustus had beëindigt. Het platteland is de vredige ordelijke samenleving waar gematigdheid heerst, de samenleving die Augustus wilde bewerkstelligen en uitstralen. Dat Horatius in zijn satires zo duidelijk voor orde en rust ten koste van luxe kiest past in de mores die de keizer wilde uitstralen. Dat gegeven wordt bovendien nog ondersteund doordat de thematiek van Horatius latere satires, in de vorm van de Epistulae, niet verandert. Deze satires werden geschreven toen Augustus de touwtjes al stevig in handen had en dus meer de mogelijkheid had censuur uit te oefenen. Het feit dat dat niet gebeurde betekent dat Augustus de mores uit de Sermones verenigbaar vond met zijn politiek. Een aantal wetten die Augustus doorvoerde zijn dan ook duidelijk gestoeld op dezelfde morele waarden als in de satiren van Horatius naar voren komen. Concluderend kan gezegd worden dat de mores uit de Sermones mores zijn die Augustus wilde bemoedigen en uitstralen. 29 Bibliografie Primaire bronnen Augustus, Res Gestae Divi Augusti (vert. Loeb Classical Library, Harvard 1989). Horatius, Sermones (vert. Sidney Alexander, Princeton 1999). Horatius, Odes (vert. Sidney Alexander, Princeton 1999). Horatius, Epistulae (vert. John Conington, Oxford 1869). Propertius, Elegies (vert. Jon Corelis, Salzburg 1995). Suetonius, The lives of the twelve Caesars (vert. Loeb Classical Library, Harvard 1989). Secundaire bronnen Fraenkel, Eduard, Horace (Oxford 1957) Galinsky, Karl, Augustan Culture. An Interpretive Introduction (Princeton 1996) Hales, S, The Roman House and Social Identity (Cambridge 2003) Harrison, Stephen (ed.), The Cambridge Companion to Horace (Cambridge 2007) Jones, A.H.M., Augustus. Ancient Culture and Society (London 1977) Kienast, Dietmar, Augustus. Prinzeps und monarch (Darmstadt 1982) Mendell, Clarence W., Latin Poetry. The New Poets & the Augustans (Yale 1965) Rudd, Niall, The Satires of Horace (Cambridge 1966) Schlegel, Catherine, Satire and the threat of speech. Horace’s Satires, Book 1 (Madison 2005) Wallace-Hadrill, Andrew, Rome’s Cultural Revolution (Cambridge 2008) Websites https://twitter.com/#!/Koningin_NL https://sites.google.com/site/romanelegy/introduction http://www.perseus.tufts.edu 30