Evaluatie van de lessenserie psychische problematiek bij jongeren voor docenten in het voortgezet onderwijs Edith Hooge Lectoraat School en Omgeving in de grote stad Colofon Evaluatie van de lessenserie psychische problematiek bij jongeren voor docenten in het voortgezet onderwijs. Edith Hooge April 2010 Uitgave Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam Bestellen U kunt deze publicatie bestellen bij het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding via het bestelformulier op de website: www.kenniscentrumonderwijsopvoeding.hva.nl Eindredactie Pettra-Eszter van Beveren Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding Hogeschool van Amsterdam Tel. 020 599 5332 2 Inhoudsopgave 1 Inleiding ...................................................................................................................................... 4 2 Lessenserie ................................................................................................................................. 4 3 Het onderzoek ............................................................................................................................ 4 4 De resultaten .............................................................................................................................. 6 5 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................... 13 6 Referenties ............................................................................................................................... 15 3 1 Inleiding In het schooljaar 2008-09 verzorgde de afdeling Preventie van behandelcentrum ‘De Jutters’ een lessenserie voor docenten, voorzitters van zorgadviesteams en vertrouwenspersonen uit het voortgezet onderwijs in Haaglanden. Het doel van de lessenserie is het bevorderen van het vroegtijdig signaleren van beginnende psychische problematiek door docenten en direct betrokkenen op school. Vanuit het lectoraat School en Omgeving in de grote stad van het Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA) is een evaluatieonderzoek van deze lessenserie uitgevoerd. Naast een aantal evaluatieve vragen over de lessenserie staan in dit evaluatieonderzoek de beroepsopvatting en de deskundigheid van de deelnemers aan de lessenserie centraal. In deze rapportage wordt verslag gedaan van de resultaten van dit evaluatieonderzoek. 2 Lessenserie De lessenserie bestond uit acht bijeenkomsten van twee uur. Achtereenvolgens kwamen aan bod: 1) Opfrissen kennis over ‘motiverende gespreksvoering’ en oefenen 2) Depressie 3) Angst, schoolfobie, gepest worden 4) Eetstoornissen 5) Gedragsproblemen 6) Kinderen van ouders met psychiatrische of verslavingsproblemen 7) Huiselijk geweld 8) Zelfbeschadiging en suïcidedreiging. De docenten waren medewerkers van ‘De Jutters’ gespecialiseerd in deze onderwerpen (psychiater, orthopedagoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige) en externe deskundigen. De deelnemers konden de gehele lessenserie volgen, of afzonderlijke lessen kiezen. De eerste les, opfrissen kennis over ‘motiverende gespreksvoering’ en oefenen, was verplicht. 3 Het onderzoek De deelnemers van de lessenserie zijn twee keer gevraagd een vragenlijst in te vullen: aan het begin van de lessenserie en bij de laatste bijeenkomst. Het onderzoek bestaat daarmee uit een nul- en een nameting bij de deelnemers van de lessenserie met behulp van gesloten vragenlijsten. In dit onderzoek staan de volgende twee vragen centraal: 1 Is het belang dat de deelnemers aan de maatschappelijke dimensie van het leraarsberoep hechten toegenomen na het volgen van de lessenserie? 2 Achten de deelnemers zich na het volgen van de lessenserie beter toegerust voor taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs kunnen worden gerekend? In de eerste vragenlijst is ten eerste aan de deelnemers gevraagd hoe zij tegen het beroep van docent aan kijken en waar zij zich als docent op willen richten. Ten tweede is gevraagd van welke taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs worden gerekend de deelnemers vinden dat ze ze moeten 4 uitvoeren. Ook is bij deze taken steeds gevraagd of de deelnemers zich voldoende toegerust voelen om die taken uit te voeren. Ten derde is naar de motivatie voor het volgen van de lessenserie gevraagd en zijn er vragen opgenomen over welke zaken de deelnemers beheersen en welke zaken zij verwachten te leren. Tot slot zijn er vragen gesteld over de achtergrond gegevens van de deelnemers: sekse, vooropleiding, werkervaring en type school waar de deelnemer werkzaam is. In de tweede vragenlijst zijn dezelfde vragen opgenomen, alleen is niet meer naar de motivatie voor het volgen van de lessenserie gevraagd en zijn er vragen toegevoegd over welke zaken de deelnemers hebben geleerd in de lessenserie. Over hoe docenten in het voortgezet onderwijs tegen hun beroep aankijken en waar zij zich als docent op willen richten is wat meer bekend uit wetenschappelijke onderzoeksliteratuur (Beijaard et al 2000, 2004; Flores & Day 2006; Hooge et al submitted; Kelchtermans, 2007; Sleegers & Kelchtermans 1999). Er kunnen vier dimensies worden benoemd die samen de beroepsopvatting dekken: 1) een vakinhoudelijke dimensie, 2) een didactische dimensie, 3) een pedagogische dimensie, en 4) een maatschappelijke dimensie. Bij de vakinhoudelijke dimensie gaat het om de mate waarin leraren belang hechten aan diepe en volledige vakkennis over het vak waarin zij lesgeven, de didactische dimensie verwijst naar het belang van de planning, uitvoering en evaluatie van lessen, de pedagogische dimensie gaat over de morele, sociale en emotionele dilemma’s en de waarden en normen waar leraren mee te maken hebben bij het omgaan met leerlingen en de maatschappelijke dimensie staat voor het belang dat leraren hechten aan hun bijdrage vanuit onderwijs aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken rondom welzijn, gedrag en gezondheid van de jeugd. In de vragenlijst zijn voldoende betrouwbare en valide gebleken schalen gebruikt om de beroepsopvatting in termen van de vier genoemde dimensies te meten. Om na te gaan in hoeverre docenten vinden dat de taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs worden gerekend tot hun taak als docent hoort én of ze er voldoende voor toegerust zijn, zijn uit de media, beleidsnota’s van Ministeries en van overheidscommissies of –adviesorganen, en Nederlandse vakliteratuur hierover onderwerpen gedestilleerd die als maatschappelijke opdracht aan het onderwijs worden toegeschreven. Deze onderwerpen zijn verwerkt in de vragenlijst. 5 4 De resultaten In totaal deden 38 deelnemers van de lessenserie mee aan de 1e meting en 51 aan de 2e meting. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers wijkt niet tot nauwelijks af van het landelijk gemiddelde, zie tabel 1. De deelnemers hebben wel gemiddeld vier jaar meer werkervaring in het onderwijs dan het landelijke gemiddelde. Tabel 1 Gemiddelde leeftijd en werkervaring van de deelnemers 1e meting 2e meting Landelijk gemiddelde in 20081 Gemiddelde leeftijd 45 47 45 Gemiddeld aantal jaar werkervaring 16 16 12 De tabellen 2, 3 en 4 laten zien dat aan de tweede meting beduidend meer vrouwen meedoen dan mannen en ook iets meer deelnemers met een universitaire vooropleiding. Dit laatste is verklaarbaar uit het feit dat de deelnemers uit de tweede groep vaker werkzaam zijn in het havo/vwo, zie tabel 4. Tabel 2 Sekse van de deelnemers % van de deelnemers 1e meting % van de deelnemers 2e meting Man 44 28 Vrouw 56 72 Tabel 3 Niveau van de vooropleiding van de deelnemers % van de deelnemers 1e meting % van de deelnemers 2e meting Wo-niveau 14 20 Hbo-niveau 71 72 Mbo-niveau 12 8 Anders 3 0 1 Bron: Centraal Financieel Instituut (CFI) 6 Tabel 4 Op welke schoolsoort werken de deelnemers als docent? % van de deelnemers 1e meting % van de deelnemers 2e meting De deelnemers is niet werkzaam als docent 25 10 Mbo, alleen niveau 1 en 2 3 4 Mbo, alleen niveau 3 en 4 11 14 Mbo, alle niveaus 5 8 Vmbo maar niet met leerlingen met een lwoo-indicatie 5 10 Vmbo, ook met leerlingen met een lwoo-indicatie 5 10 Vwo 5 2 Havo/vwo 3 16 Vmbo/havo/vwo 8 12 REC 22 12 REBOUNDvoorziening 8 2 De motivatie van de deelnemers om aan deze lessenserie mee te doen ligt vooral bij hen zelf, zie tabel 5. De deelnemers vinden het belangrijk en/of willen beter functioneren. Minder vaak wordt het belang van de school of de leidinggevende genoemd als motivatie. Tabel 5 Waarom volgt u deze lessenserie? Reden % deelnemers dat dit als reden aankruist om de lessenserie te volgen Omdat ik het belangrijk vind. 87 Omdat ik mijn werk als leraar dan beter kan doen. 50 Omdat ik ervaren heb dat ik kennis en expertise mis op het gebied van psychische problematiek bij jongeren. 37 Omdat iemand op onze school expertise moet hebben op het gebied van psychische problematiek bij jongeren. 29 Omdat mijn leidinggevende dit belangrijk vindt 24 Omdat mijn leidinggevende vindt dat ik kennis en expertise mis op het gebied van psychische problematiek bij jongeren. 0 7 In tabel 6 is te zien dat de deelnemers sterk variëren in de mate waarin zij in de 1e meting aangeven zaken te beheersen en verwachten erover te leren en in de 2e meting aangeven erover te hebben geleerd. De deelnemers gaven aan de volgende zaken vóór de lessenserie niet te beheersen, maar er achteraf wél over te hebben geleerd: 1. Vaardigheden in de aanpak na het signaleren van psychische problemen ten aanzien van de leerling zelf. 2. Bewustwording over hoe reguliere onderwijstaken zich verhouden tot taken rondom psychische problemen bij leerlingen. 3. Houdingsaspecten bij het benaderen van leerlingen met psychische problemen. De deelnemers gaven aan de volgende zaken vóór de lessenserie wel te beheersen, maar er achteraf ook over te hebben geleerd: 1. Vaardigheden in het signaleren van psychische problemen bij leerlingen. 2. Theoretische kennis over de psychische problemen bij jongeren. 3. Kennis over criteria voor doorverwijzing bij psychische problemen van leerlingen. De deelnemers gaven aan de volgende zaken vóór de lessenserie niet te beheersen en er achteraf ook niet over te hebben geleerd: 1. Vaardigheden in de aanpak na het signaleren van psychische problemen ten aanzien van de ouders/verzorgers van de leerling. 2. Houdingsaspecten bij het benaderen van ouders over de problematiek van de leerling. 3. De grenzen van de school leren bepalen bij de aanpak van psychische problemen bij leerlingen. 4. Kennis over de sociale kaart in de regio Den Haag. 8 Tabel 6 In welke mate beheerst u deze zaken, in welke mate verwacht u hierover te leren in deze lessenserie en in welke mate heeft u dit geleerd?2 Dit beheers ik Dit verwacht ik te leren Dit heb ik geleerd Vaardigheden in de aanpak na het signaleren van psychische problemen ten aanzien van de ouders / verzorgers van de leerling. 2,7* 2,2 2,5 Vaardigheden in de aanpak na het signaleren van psychische problemen ten aanzien van de leerling zelf. 2,6 2,0 2,2 Houdingsaspecten bij het benaderen van ouders over de problematiek van de leerling. 2,6 1,9 2,5 Bewustwording over hoe reguliere onderwijstaken zich verhouden tot taken rondom psychische problemen bij leerlingen. 2,6 2,1 2,3 Kennis over de sociale kaart in de regio Den Haag. 2,5 2,3 2,5 Houdingsaspecten bij het benaderen van leerlingen met psychische problemen. 2,5 1,8 2,4 De grenzen van de school leren bepalen bij de aanpak van psychische problemen bij leerlingen. 2,5 2,3 2,5 Vaardigheden in het signaleren van psychische problemen bij leerlingen. 2,4 1,9 2,3 Theoretische kennis over de psychische problemen bij jongeren. 2,3 1,9 2,3 Oefenen met situaties uit de dagelijkse praktijk. 2,3 2,1 2,6 Mijn grenzen als leraar leren bepalen bij de aanpak van psychische problemen bij leerlingen. 2,3 2,4 2,5 Kennis over criteria voor doorverwijzing bij psychische problemen van leerlingen. 2,0 2,5 2,3 2 Het cijfer geeft een gemiddelde aan op een vierpuntsschaal waarbij geldt hoe lager de score, hoe meer de deelnemer dit van toepassing acht. De score betekent: 1) helemaal van toepassing, 2) van toepassing, 3) niet van toepassing en 4) helemaal niet van toepassing. 9 In tabel 7 is de beroepsopvatting van de deelnemers weergegeven in de vier dimensies. Opvallend is dat de beroepsopvatting van de deelnemers in de 1e en de 2e meting hetzelfde is, dit ondanks het feit dat de deelnemers de lessenserie hebben gevolgd en de groepssamenstelling van de 1 e en 2e meting niet gelijk is. Vergelijken we de hele groep van deelnemers met een andere selecte groep, namelijk met 119 beginnende leraren in het voortgezet onderwijs (gemiddelde werkervaring 4 jaar) die allen een tweedegraads lerarenopleiding hebben gevolgd aan de Hogeschool van Amsterdam, dan valt wel op dat de beroepsopvatting van de deelnemers aan de lessenserie verschilt van die van de beginnende leraren. Ten eerste vinden de deelnemers aan de lessenserie de maatschappelijke dimensie van hun beroep belangrijker dan de vakinhoudelijke, pedagogische en didactische dimensies, terwijl de beginnende leraren de pedagogische dimensie het belangrijkst vinden. De deelnemers aan de lessenserie hechten ook meer belang aan de maatschappelijke dimensie (3,3) dan de beginnende leraren (2,9). Tabel 7 Beroepsopvatting van de deelnemers3 1e meting 2e meting Gemiddelde beroepsopvatting beginnende leraren voortgezet onderwijs4 Maatschappelijke dimensie 3,3 3,3 2,9 Vakinhoudelijke dimensie 3,2 3,2 3,1 Pedagogische dimensie 3,2 3,2 3,2 Didactische dimensie 3,1 3,1 2,9 Tabel 8 laat zien dat de deelnemers aan de lessenserie bijna alle taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs worden gerekend tot hun taak rekenen (> 2,5). Er zijn niet of nauwelijks verschillen in opvatting hierover tussen de 1e en 2e meting. De tabel laat ook zien dat de deelnemers aan de lessenserie zich toegerust voelen voor het uitvoeren van een flink aantal taken dat tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs worden gerekend (> 2,5). Er zijn niet of nauwelijks verschillen in opvatting hierover tussen de 1 e en 2e meting. 3 Het cijfer geeft een gemiddelde score aan op een vierpuntsschaal waarbij geldt hoe hoger de score, hoe meer de respondent het ermee eens is. De score betekent: 1) helemaal niet mee eens, 2) niet mee eens, 3) mee eens en 4) helemaal mee eens. 4 Deze cijfers geven de gemiddelde beroepsopvatting per dimensie weer van een selecte groep: beginnende leraren in het voortgezet onderwijs (gemiddelde werkervaring 4 jaar) die allen een tweede graads lerarenopleiding hebben gevolgd aan de Hogeschool van Amsterdam. 10 Tabel 8 Taakopvatting van de deelnemers Dit is mijn taak als docent 1e meting 2e meting Morele ontwikkeling, normen en waarden van leerlingen bevorderen. 3,6* 3,6 Sociale samenhang op school bevorderen (gemeenschapsvorming). 3,4 3,4 Ouders informeren over de ontwikkeling van hun kind. 3,4 3,4 Ouders betrekken bij de ontwikkeling van hun kind. 3,4 3,3 Ouders aanmoedigen om hulp te zoeken bij problemen van hun kind. 3,4 3,3 Gedragsproblemen van leerlingen helpen tegengaan. 3,3 3,5 Leerlingen doorverwijzen of begeleiden bij psychische problemen. 3,3 3,4 Veiligheid in de omgeving van school bevorderen. 3,2 3,4 Overleggen met ouders over de aanpak van kinderen met problemen. 3,2 3,3 Integratie bevorderen en segregatie helpen voorkomen. 3,1 3,3 Leerlingen leren omgaan met de risico's van internet, MSN, virtuele wereld. 3,0 3,2 Seksueel misbruik / huiselijk geweld bij leerlingen helpen tegengaan. 3,0 2,9 Ouders ondersteunen in de begeleiding van kinderen met problemen. 3,0 2,9 Alcohol- en drugsproblemen van leerlingen voorkomen en helpen tegengaan. 2,9 3,0 Leerlingen opvoeden. 2,9 3,1 Geslachtsziekten en andere risico's van onbeschermde gemeenschap bij leerlingen helpen tegengaan. 2,9 2,7 Criminaliteit bij leerlingen helpen tegengaan. 2,8 2,9 Samen met ouders een plan maken voor de aanpak van kinderen met problemen. 2,8 2,9 Sociale achterstand bij leerlingen helpen tegengaan 2,7 2,4 Sociale samenhang in de omgeving van school bevorderen (gemeenschapsvorming). 2,7 2,7 Sociaal-emotionele verwaarlozing thuis van leerlingen helpen tegengaan. 2,7 2,9 Hulp bij huiswerk buiten schooltijd organiseren voor leerlingen. 2,6 2,6 Overgewicht (obesitas) bij leerlingen helpen tegengaan. 2,5 2,6 Financiële problemen / schulden van leerlingen helpen tegengaan. 2,4 2,5 Bij leerlingen met problemen op huisbezoek gaan. 2,1 2,2 Bij alle leerlingen op huisbezoek gaan. 1,9 1,8 Ouders bij hun eigen ontwikkeling of problemen ondersteunen. 1,7 1,6 11 Tabel 9 Toerusting van de deelnemers5 Ik ben voldoende toegerust om dit te kunnen doen: 1e meting 2e meting Ouders betrekken bij de ontwikkeling van hun kind. 3,3* 3,3 Morele ontwikkeling, normen en waarden van leerlingen bevorderen. 3,2 3,4 Ouders informeren over de ontwikkeling van hun kind. 3,2 3,4 Sociale samenhang op school bevorderen (gemeenschapsvorming). 3,1 3,3 Ouders aanmoedigen om hulp te zoeken bij problemen van hun kind. 3,1 3,2 Veiligheid in de omgeving van school bevorderen. 2,9 2,9 Leerlingen opvoeden. 2,9 3,1 Gedragsproblemen van leerlingen helpen tegengaan. 2,9 3,1 Sociale samenhang in de omgeving van school bevorderen (gemeenschapsvorming). 2,9 2,8 Leerlingen doorverwijzen of begeleiden bij psychische problemen. 2,9 3,2 Ouders ondersteunen in de begeleiding van kinderen met problemen. 2,8 2,9 Overleggen met ouders over de aanpak van kinderen met problemen. 2,8 3,1 Integratie bevorderen en segregatie helpen voorkomen. 2,7 2,7 Geslachtsziekten en andere risico's van onbeschermde gemeenschap bij leerlingen helpen tegengaan. 2,7 2,6 Leerlingen leren omgaan met de risico's van internet, MSN, virtuele wereld. 2,6 2,6 Samen met ouders een plan maken voor de aanpak van kinderen met problemen. 2,6 2,9 Criminaliteit bij leerlingen helpen tegengaan. 2,5 2,4 Hulp bij huiswerk buiten schooltijd organiseren voor leerlingen. 2,5 2,6 Sociale achterstand bij leerlingen helpen tegengaan 2,4 2,9 Alcohol- en drugsproblemen van leerlingen voorkomen en helpen tegengaan. 2,3 2,5 Seksueel misbruik / huiselijk geweld bij leerlingen helpen tegengaan. 2,3 2,5 Sociaal-emotionele verwaarlozing thuis van leerlingen helpen tegengaan. 2,3 2,5 Overgewicht (obesitas) bij leerlingen helpen tegengaan. 2,3 2,5 Bij leerlingen met problemen op huisbezoek gaan. 2,3 2,1 5 Het cijfer geeft een gemiddelde aan op een vierpuntsschaal waarbij geldt hoe hoger de score, hoe meer de deelnemer het hier mee eens is. De score betekent: 1) helemaal niet mee eens, 2) niet mee eens, 3) mee eens en 4) helemaal mee eens. 12 Financiële problemen / schulden van leerlingen helpen tegengaan. 2,1 2,2 Bij alle leerlingen op huisbezoek gaan. 1,9 2,0 Ouders bij hun eigen ontwikkeling of problemen ondersteunen. 1,8 1,8 5 Conclusies en aanbevelingen De resultaten van dit onderzoek laten ten eerste zien dat de meeste deelnemers de lessenserie volgen vanuit een intrinsieke motivatie: zij vinden de problematiek van leerlingen met psychische problemen belangrijk en willen beter functioneren op dit punt. Dat iemand op school deze expertise moet hebben en/of dat de leidinggevende op school dit van belang vindt speelt veel minder een rol bij de motivatie van de deelnemers. Dit roept de vraag op in hoeverre de deelnemers in staat en/of gemotiveerd zijn om datgene wat zij leren in de lessenserie breder te gebruiken dan alleen voor het eigen dagelijks werk. In andere woorden: in hoeverre wordt de kennis en ervaring uit de lessenserie verspreid en gebruikt in breder (team-)verband en zodoende duurzaam verankerd in de Haagse onderwijsorganisaties? Wat hebben de deelnemers geleerd van de lessenserie? De resultaten laten zien dat de deelnemers voornamelijk hebben geleerd over het omgaan met leerlingen met psychische problemen en niet zozeer over het omgaan met hun ouders. Dit is een opvallende uitkomst, des te meer omdat de deelnemers vooraf juist aangaven een aantal zaken in de omgang met ouders niet te beheersen, en wat betreft het omgaan met leerlingen met psychische problemen gedeeltelijk juist wel. Ook blijkt dat de deelnemers zich bewuster zijn geworden van de verhouding van hoe reguliere onderwijstaken zich verhouden tot taken rondom psychische problemen bij leerlingen, iets dat ze zich voor de lessenserie niet of minder bewust waren. Tegelijkertijd geven de deelnemers aan niet te hebben geleerd hoe de grenzen van de school kunnen worden bepaald bij de aanpak van psychische problemen bij leerlingen, iets waarvan ze ook vooraf aangaven dit niet te beheersen. De lessenserie lijkt dus wel te leiden tot bewustwording van de verhouding tussen reguliere onderwijstaken en taken gerelateerd aan psychische problemen bij leerlingen, maar stuit ook op handelingsverlegenheid namelijk op het punt van de grenzen van de school hierbij. Eenvoudiger: is de begrenzing van de taken en van de tijdsbesteding van de leraar een individuele zorg, of een vraag voor de onderwijsinstelling als geheel? Deze vraag houdt ook verband met de vraag die hierboven al is gesteld, namelijk in hoeverre datgene wat de deelnemers in hun individuele beroepsuitoefening hebben geleerd breder zijn beslag kan krijgen binnen de gehele schoolorganisatie. Ook valt op dat de deelnemers vooraf aangeven weinig kennis te hebben over de sociale kaart in de regio Den Haag maar er in de lessenserie ook niet over te hebben geleerd. In dit onderzoek stonden twee vragen centraal namelijk: 1) Is het belang dat de deelnemers aan de maatschappelijke dimensie van het leraarsberoep hechten toegenomen na het volgen van de lessenserie? en 2) Achten de deelnemers zich na het volgen van de lessenserie beter toegerust voor taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs kunnen worden gerekend? Voordat een antwoord wordt geformuleerd op deze vragen is het hier op zijn plaats een methodologische opmerking te maken. De resultaten van dit onderzoek moeten met de nodige terughoudendheid geïnterpreteerd worden vanwege twee redenen. Ten eerste hebben meer deelnemers aan de nameting meegedaan (51 respondenten) dan aan de nulmeting (38 respondenten). De groepen zijn niet hetzelfde wat betreft samenstelling (zie de tabellen 2, 3 en 4 in de vorige paragraaf) en daarmee onvergelijkbaar. Ten tweede is niet gewerkt met een zogenaamde controlegroep, dat wil zeggen dat de nul- en de nameting ook wordt uitgevoerd bij een groep vergelijkbare docenten in het vo zonder dat deze de lessenserie volgen. Hierdoor is er geen sprake van een zogenaamde quasi-experimentele opzet waardoor het effect van de lessenserie niet kan worden vastgesteld. Dit evaluatieonderzoek heeft dan ook voornamelijk een beschrijvend karakter. Het belang dat de deelnemers hechten aan de maatschappelijke dimensie van het leraarsberoep lijkt niet te zijn veranderd na het volgen van de lessenserie. Wél wijzen de resultaten uit dat de deelnemers aan deze lessenserie de maatschappelijke dimensie van hun beroep belangrijker vinden dan een andere groep leraren 13 die ook op dit punt is onderzocht, namelijk: beginnende leraren in het voortgezet onderwijs. Op zich is dit niet zo verrassend omdat uit dit onderzoek ook blijkt dat de deelnemers intrinsiek gemotiveerd zijn om deze lessenserie te volgen en daarmee al blijk geven van een maatschappelijke invulling van hun beroep. De deelnemers achten zich na het volgen van de lessenserie niet beter of slechter toegerust voor taken die tot de maatschappelijke opdracht van het onderwijs kunnen worden gerekend dan daarvoor. Wél blijkt dat de deelnemers een aantal van die taken niet als hùn taak zien en/of zich er niet voldoende voor toegerust voelen. Deze taken hebben sterke raakvlakken met datgene wat in de lessenserie aan bod komt, zoals: ouders bij hun eigen ontwikkeling of problemen ondersteunen, overgewicht (obesitas) bij leerlingen helpen tegengaan, sociaalemotionele verwaarlozing thuis van leerlingen helpen tegengaan en/of seksueel misbruik / huiselijk geweld bij leerlingen helpen tegengaan. Hierin komt de lessenserie tegemoet aan de behoefte aan een betere inhoudelijke toerusting van leraren en andere betrokkenen in de school, en roept tegelijkertijd discussie op over de begrenzing van de taken en de tijdsbesteding van de leraar en de school. Op basis van deze conclusies zijn twee aanbevelingen geformuleerd. Ten eerste verdient het aanbeveling om in de lessenserie (en/of andere vormen van scholing en ontwikkeling) veel meer dan nu kennis en vaardigheden over de omgang met ouders van leerlingen met psychische problemen aan bod te laten komen, evenals over de sociale kaart in de regio Den Haag. De tweede aanbeveling is gericht op de manier van scholing en ontwikkeling van leraren en andere professionals in scholen. Hierbij wordt visie van het zogenaamde New Professionalism gehanteerd dat er vanuit gaat dat leraren zich niet los ontwikkelen van de schoolorganisatie en vice versa (Hargreaves, 1994, Honingh & Hooge, 2009). Het verdient aanbeveling om de lessenserie over psychische problemen bij leerlingen niet ‘los’ te organiseren, maar ingebed in het bredere strategische – en scholingsbeleid van scholen en schoolbesturen in de regio Haaglanden. Zo wordt de kennis en ervaring uit de lessenserie verspreid en gebruikt in breder (team)verband en zodoende duurzaam verankerd in de Haagse onderwijsorganisaties. Gedacht kan worden aan combinaties van de lessenserie met on-the-jobtraining in teamverband, met zogenaamde Communities of Practice (CoP) of met praktijkgericht onderzoek door professionals binnen de school en onderzoekers samen. De betrokkenheid en draagvlak vanuit de schoolleiding en –besturen is van groot belang voor bredere en duurzame ontwikkeling op dit punt binnen het onderwijs. Met deze laatste aanbeveling wordt ook tegemoet gekomen aan de behoefte om een betere inhoudelijke toerusting van leraren en andere betrokkenen in de school op het punt van psychische problemen van leerlingen te koppelen aan de discussie over de begrenzing van de taken van het onderwijs. In een nagesprek tussen de onderzoeker van de HvA en de organisator van de lessenserie bij ‘De Jutters’ over deze rapportage is nog wat dieper ingegaan op de tweede aanbeveling. Het lijkt wenselijk dat ‘De Jutters’ partners zoeken bij de verdere vormgeving van deze scholing. Dit zou mogelijk zijn door ten eerste de schooldirecties en –besturen partner te laten worden. Vanuit de scholen zou de scholing ingebed kunnen worden in de bestaande strategie en het beleid op het gebied van leerlingenzorg, signaleren en verwijzen. Vormen van cofinanciering zouden kunnen worden verkend, bijvoorbeeld dat docenten die deze scholing ontvangen tegelijkertijd een aantal uren per week worden vrijgesteld – bijvoorbeeld uit het scholingsbudget van de scholen - om de kennis en ervaring over te dragen aan collega´s en zaken beleidsmatig vorm te geven. Het lijkt verstandig te starten met enkele kansrijke pilots op scholen met wie ‘De Jutters’ al goede werkrelaties heeft en die geïnteresseerd en bereidwillig zijn. Ten tweede zou verbinding kunnen worden gezocht met (een) lectora(a)t(en) van een hogeschool in Den Haag of Leiden. Lectoraten kunnen, in samenwerking met organisaties in het werkveld, zoals ‘De Jutters’ en schoolbesturen, een project opzetten waarin het leren van docenten en het leraren op schoolniveau kan worden gestructureerd op dit onderwerp en hogeschooldocenten betrokken zijn als begeleiders en onderzoekers. Dit kan in de vorm van Communities of Practice (CoP) of door praktijkgericht onderzoek door professionals binnen de school en onderzoekers samen. Bovendien is het dan mogelijk om subsidie aan te vragen en extra middelen te genereren, bijvoorbeeld een RAAK-publiek subsidie. 14 6 Referenties Beijaard, D., Verloop, N., & Vermunt, D. (2000).’Teachers’ perceptions of professional identity: an exploratory study from a personal knowledge perspective’. Teaching and Teacher Education, 16, p. 749 – 764. Beijaard, D., Meijer, P. C., & Verloop, N. (2004). ‘Reconsidering research on teachers’ professional identity’. Teaching and Teacher Education, 20, p. 107 - 128. Flores, M. A., & Day, C. (2006). ‘Contexts which shape and reshape new teachers’ identities: A multiperspective study’. Teaching and Teacher Education, 22, p. 219 – 232. Hargreaves, D. H. (1994) ‘The new professionalism: the synthesis of professional and institutional development’. Teaching and Teacher Education, 10(4), p. 423-438. Honingh, M. E. & E. H. Hooge (2009). ‘Reconsidering the tension between bureaucracy and professionalism in publicly and privately funded schools’. School Leadership & Management, 29:4, p. 405 – 420. Hooge, E. H., Honingh, M. E. & Langelaan, B. N. ‘The teaching profession against the background of educationalization: an exploratory study’. Submitted to The European Journal of Teacher Education. Kelchtermans, G. (2007). Capturing the multidimensionality of teacher professionalism: Broad and deep and reflection. In: van Swet, J., Ponte, P., & Smit, B. (eds.) Postgraduate Programs as Platform: A Research-led Approach. Rotterdam / Taipei: Sense Publishers. Sleegers, P., & Kelchtermans, G. (1999). ‘Inleiding op het themanummer: professionele identiteit van leraren’. Pedagogisch Tijdschrift Vol. 24 (4), p 369 – 373. 15