University of Groningen Polymer melt micronisation using supercritical carbon dioxide as processing Nalawade, Sameer IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below. Document Version Publisher's PDF, also known as Version of record Publication date: 2005 Link to publication in University of Groningen/UMCG research database Citation for published version (APA): Nalawade, S. (2005). Polymer melt micronisation using supercritical carbon dioxide as processing [Groningen]: s.n. Copyright Other than for strictly personal use, it is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), unless the work is under an open content license (like Creative Commons). Take-down policy If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim. Downloaded from the University of Groningen/UMCG research database (Pure): http://www.rug.nl/research/portal. For technical reasons the number of authors shown on this cover page is limited to 10 maximum. Download date: 18-07-2017 128 Samenvatting Door de bijzondere gas en vloeistof eigenschappen van superkritisch CO2, is het een alternatief geworden voor milieuonvriendelijk organische oplosmiddelen in een scala aan syntheses en processen. Tegenwoordig nemen de polymeer industrie en farmaceutische industrie steeds meer initiatief om CO2 op een commercieel niveau te gebruiken. Superkritisch CO2 wordt al gebruikt als oplosmiddel of anti-oplosmiddel in de productie van kleine deeltjes, variërend in grootte van nanometers tot micrometers. Het gebruik ervan zorgt ook voor een betere controle over de morfologie van de deeltjes, de vorm, de dichtheid en de deeltjes-grootte verdeling. De PGSS (deeltjes uit met gas verzadigde oplossing) methode werd gebruikt voor de productie van deeltjes uit verschillende gesmolten polymeren. Deze methode is alleen toepasbaar bij laag viskeuze gesmolten polymeren. Bij deze methode, vindt een expansie van het polymeer-CO2 mengsel plaats. Door superverzadiging van het opgeloste CO2, als gevolg van de plotselinge vermindering druk, resulteert de expansie van de oplossing, in het opbreken van de polymeerdeeltjes in veel kleinere deeltjes. In dit proefschrift is de PGSS methode getest en gemodificeerd voor de productie van deeltjes uit laag viskeus polyethyleenglycol en hoog viskeuze polyesters, waarbij superkritisch CO2 als oplosmiddel gebruikt is. De polyesters worden gebruikt als poeder voor toner applicaties, terwijl polyethyleenglycol gebruikt wordt voor gecontroleerde dosering van geneesmiddelen. De gemodificeerde methode wordt EGSEG (expansie van met gas verzadigde oplossing met een overmaat aan gas) genoemd. Voordat deze methode toegepast kan worden, is het essentieel om kennis te vergaren over de oplosbaarheid van CO2, de reductie viscositeit van het polymeer door opgelost CO2 en de invloed van de verschillende parameters op de kwaliteit van het product. De oplosbaarheid van CO2 in een polymeer is niet alleen maar een fysisch fenomeen. De oplosbaarheid van CO2 verschilt per polymeer omdat het afhankelijk is van de zwakke interacties van CO2 en de ketengroepen in de polymeren. Fourier transformatie-infrarood spectroscopie (FT-IR) werd gebruikt om de interactie tussen verschillende polymeren en CO2 te meten. Er zijn kleine verschuivingen in de golflengtes van de polymeerketengroepen waargenomen, dit wijst op een soort Lewis zuur/base interactie. Aan de andere kant toont de buigmodus van CO2 een significante verandering in de spectra na interactie met de polymeerketengroepen. Uit de wijdte van de spectra, is geconcludeerd dat polymeren die ether groepen bevatten een grotere interactie vertonen met CO2 dan polyesters. FT-IR spectroscopie is een geschikte methode analyse gebleken voor de initiële selectie van een polymeer. Met FT-IR is alleen kwalitatieve informatie verkregen over de oplosbaarheid van CO2 in de verschillende polymeren. Daarom is er een magnetische suspensie balans gebruikt om de oplosbaarheid van CO2 in polyesters, gebaseerd op propoxylaten- en ethoxylatenbisfenol (PPB and PEB), te meten. Om de buoyancy correctie toe te voegen, wat nodig is vanwege de zwelling van het polymeer veroorzaakt door opgelost CO2, zijn er met behulp van een optische cel metingen zwelling uitgevoerd onder dezelfde experimentele condities. Bij stijgende druk en dalende temperatuur neemt de oplosbaarheid van CO2 toe voor beide polyesters. Doordat de oplosbaarheid van CO2 hoog is in PPB, is PPB als voorbeeld materiaal gebruikt voor de deeltjes productie met de EGSEG methode. Batch experimenten zijn uitgevoerd om te testen of de PGSS methode toepasbaar is voor de deeltjes productie van PPB. Door de hoge viscositeit van PPB is het niet mogelijk geweest om het PPB-CO2 mengsel te laten expanderen met alleen het opgeloste CO2 in 129 PPB zodat een overmaat CO2 gebruikt moet worden. Er is ook een batch opstelling gebruikt om deeltjes te produceren uit vloeibaar polyethyleenglycol met verschillende molgewichten (6000 en 10000). PEG wordt voornamelijk gebruikt om geneesmiddelen die gecontroleerd gedoseerd moeten worden in te kapselen. De PGSS methode is toepasbaar op PEG doordat het een relatief lage viscositeit heeft. Het effect van verschillende parameters zoals druk, temperatuur, spuitmond diameter en molecuul gewicht op grootte deeltjes en grootte deeltjes verdeling is zeer gedetailleerd bestudeerd. Verschillende morfologie en groottes deeltjes zijn mogelijk door het veranderen van de procescondities. Een stollingsmodel is gebruikt om het effect van temperatuur en druk op de vorm van de deeltjes te verklaren. Met de PGSS methode kunnen PEG deeltjes met verschillende morfologie, zoals een geschuimde structuur of dichte structuur en verschillende groottes, geproduceerd worden die zeer gecontroleerd een geneesmiddel kunnen doseren. Het opgeloste CO2 zorgt voor een aanmerkelijke daling van de viscositeit van het polymeer door het vergroten van het vrije volume. Omdat de viscositeit van PPB heel hoog is, is het essentieel om te weten hoe groot de daling van de viscositeit, veroorzaakt door opgelost CO2, kan zijn. Een model gebaseerd op de vrije volume theorie is gebruikt om de viscositeit in te schatten. Het model toont een aanmerkelijke daling in de viscositeit. Voor de productie deeltjes, is een continue opstelling ontwikkeld. Deze opstelling bestaat voornamelijk uit een extruder en een Kenics statische menger, eerste experimenten zijn hiermee uitgevoerd. Er is gekozen om de statische menger te gebruiken voor het mengen van het polymeer en CO2, omdat dit stabiliteit van het proces verhoogt. Bovendien is het niet mogelijk geweest om het mengsel bij hoge gas-massa verhouding goed in de extruder te mengen. In de deeltjes productie is een overmaat aan CO2 gebruikt. De expansie van het overmaat CO2 vergroot het afbreken van het vloeibare polymeer door het creëren van intense agitatie op het oppervlak. De kwaliteit van het product is ook afhankelijk van de spuitmond diameter. Hoe kleiner de spuitmond diameter des te groter de verstrekking en dus varieert de product morfologie van samengeklonterde vezels tot deeltjes naarmate de spuitmond diameter toeneemt. Er wordt betere homogeniteit verkregen door het inbrengen van een kern met gleuven voor de spuitmond. Door deze verandering ontstaan er geen bijproducten zoals deeltjes met een geschuimde structuur. Aan de andere kant is een hogere bewerkingstemperatuur nodig om de extra extensie viscositeit, veroorzaakt door de gleuven, te overbruggen. De opstelling die gebruikt werd voor de eerste experimenten is aangepast zodat een hogere polymeervoeding en hogere druk gebruikt konden worden. Een tandrad pomp werd gekoppeld aan de extruder om een lage druk aan de extruder kant (toevoer van de pomp) te houden en een hoge druk aan de andere kant. Een SMX statische menger werd gebruikt voor betere menging van het polymeer met CO2. Verschillende experimenten werden uitgevoerd met verschillende spuitmond diameters en kernen onder verschillende procesomstandigheden. Door de verschillende parameters, zoals spuitmond diameter, kern-gleuf breedte, druk, temperatuur en gas/polymeer massa ratio te veranderen, zijn er deeltjes verkregen met verschillende morfologie, grootte deeltjes en grootte deeltjes verdeling. Zonder kern, neemt de deeltjes grootte af bij toenemende druk en afnemende temperatuur. Deze resultaten zijn toe te schrijven aan een hoge CO2 oplosbaarheid onder deze omstandigheden. Vergeleken met het vermalen van de polymeren zijn er met deze methode deeltjes verkregen met een smalle grootte deeltjes verdeling. Het stollingsmodel werd gebuikt om de invloed van temperatuur en druk op de vorm van de deeltjes te bepalen. Er is een poging gewaagd om een empirische correlatie te vinden die de grootte 130 deeltjes kan verklaren aan de hand van dimensie analyse, met verschillende parameters, zoals geometrie, afschuifviscositeit, oppervlakte spanning, druk en vloeistofsnelheid. Behalve economische en technologische voordelen heeft de EGSEG methode ook in milieu opzicht veel voordelen. Een kwalitatieve technologische evaluatie heeft aangetoond dat de ontwikkelde methode voor het continue proces een veelbelovende oplossing is voor de huidige traditioneel beschikbare methodes. Desalniettemin, is het nog steeds noodzakelijk om andere superkritische methodes te testen voordat de traditionele methodes worden vervangen door het EGSEG proces. Vooruitkijkende naar de snelgroeiende interesse voor superkritische technologieën, verschijnen er verschillende andere toepassingen voor superkritisch CO2, zoals microcellulair schuimen, extracties, polymeer modificaties en polymerisaties waar de organische oplosmiddelen vervangen worden door superkritisch CO2.