Rivierbekken : landopp dat door een rivier en haar zijrivieren wordt gedraineerd stroombekken : idem waterscheidingskam : heuvelrug die de scheiding vormt tussen twee rivierbekkens bovenloop : brongebied van een rivier middenloop : tussen bron en mondingsgebied benedenloop : mondingsgebied verval : hoogteverschil tussen de bron en de monding van een rivier debiet : de hoeveelheid water die aan een punt van de rivier voorbijgaat per tijdseenheid (sec.) lengteprofiel : de schematische weergave van de evolutie in het verval van de rivier erosiebasis : zeeniveau of hoogte van de monding van een bijrivier en een hoofdrivier rivierregime : Rivierdebieten verschillen van streek tot streek en kunnen in de loop van het jaar erg variëren, die variabiliteit wordt het rivierregime genoemd. riviererosie : het eroderen, uitschuren, uithollen van de rivier enkelvoudige rivier : enkel een hoofdrivier, zonder zijarmen verwilderde rivier : rivier met meerdere zijarmen corrosie : oplossen van oa kalk door water corrasie : het uitschuren van de wand door met zand beladen water diagram van Hjulström : geeft het verband weer tussen korrelgrootte & stroomsnelheid van een rivier kolkgaten : gaten in een wand die zijn ontstaan door de corrasie in een grot of in een valleiwand (ook in kloofdalen merk je dit) door een rivier (in kalksteengebied) verticale erosie : erosie door het uitschuren van de dalbodem laterale erosie : het ondermijnen van de eigen oevers bij een rivier meander : een bocht, S-vormige kronkel meander bolle oever : kleine snelheid, dus weinig energie en afzetting van puin bolle oever stootoever : Er is een grote snelheid, dus veel energie en holle oever : treedt er dus veel erosie op holle oever afgesneden meander : Als een meander zodanig is uitgehold dat de twee punten doorlopen (wanneer twee holle oevers elkaar raakten) in plaats van rond de meanderberg te vloeien, ontstaat een nieuwe rivierloop en spreken we van een afgesneden meander kronkelberg : is bergje dat is ontstaan temidden een meander door de afzetting van puin enz. hoefijzermeer : afgesneden meander waar nog water in staat waterval : het loodrecht naar beneden stromen van water op de overgang van een hard naar een zacht gesteente saltatie : bij het transport van puin gaan de grotere brokstukken zich verplaatsen door voortdurend op te springen door de kracht van het water suspensie : het vervoeren van klei en andere bestanddelen door de rivier zonder dat dit materiaal de bodem raakt (~zweven) alluviale vlakte : de dalbodem tot waar het gebied kan overstromen puinwaaier (-kegel) : waar zijrivier in hoofdrivier komt, gaat de snelheid afnemen, waardoor puin wordt afgezet (in de vorm van een kegel) delta : zelfde principe als bij de puinkegel, maar hier gebeurt de afzetting bij een meer of een zee met weinig getijdenwerking oeverwal : de afzetting van zand bij het overstromen van de rivier (dan zal plots de stroomsnelheid dalen en zal de rivier de zwaarste delen (=zand) afzetten op de oever: opm: keien en grind blijven in de rivier) komgrond : Wanneer na een overstroming de alluviale vlakte nog lange tijd met plassen bezaaid is, zal in dat stilstaande water klei bezinken. dalvorm : beeld dat we krijgen als we een dwarse doorsnede maken van dalflank en – bodem kloofdal : is een dal waar we bijna volledig verticale wanden vinden, de uitschuring van de rivier heeft hier zijn werk gedaan en de hellingserosie is hier niet te bespeuren, of heeft geen invloed op het gesteente V-dal : of vleugeldal, is een dal met 2 schuinaflopende hellingen en een smalle dalbodem, ook hier had hellingserosie slechts een beperkte inwerking vlakbodemdal : hebben als essentieel kenmerk een breder valei met een vlakke bodem, waarin een meanderende rivier stroomt die een alluviale vlakte kon opbouwen. komdal : boogdal : dal waarbij de rivier niet alle puin van de hellingserosie kon vervoeren en afzette, waardoor er een ophoping van puin ontstond wat een boogvorm in beeld veroorzaakte vlakdal : als de helling uitermate zwak is spreken we van vlakdal; zeer brede dalbodem oud dal : weinig of geen hoogteverschillen volwassen dal : in het landschap zijn er nog voldoende hoogteverschillen, heeft de rivier nog voldoende kracht om lateraal te eroderen, maar te weinig energie om het dal verder uit te diepen jong dal : de rivier snijdt verticaal in; beval veel grote hoogtes en dus ook veel energie schiervlakte : gebied dat van een hoger gelegen gebied naar een lager gelegen gebied is geëvolueerd. getuigenheuvel : gebied in een schiervlakte dat nog de oorspronkelijke hoogte van het gebied weergeeft, deze heuvel is door de aard van het gesteente niet aangetast door hellingserosie enz. terras : restant van en vroeger dalbodem We onderscheiden twee soorten: erosieterrassen: daling van de erosiebasis, waardoor de rivier zich insnijdt sedimentatieterrassen : de rivier vult zijn dal op en wanneer later de erosiebasis opnieuw daalt ontstaan sedimentatieterrassen