2. ERFELIJKHEID EN POPULATIEGENETICA ______________________________________________________________________________ 1. GENETICA: MENDEL a) De ontdekkingen van Mendel (1866) raakten pas vanaf 1900 bekend. b) De experimenten van Mendel en de erfelijkheidswetten 1 experimentele planning van Mendel met erwten (veel gegevens !) een kenmerk (bloemkleur) is: - rasecht of raszuiver (niet variabel) (enkel witte kleur) - variabel (hybride): variëteiten (wit of paars) generaties: P = parentaal, oudergeneratie F = nakomelingen (filiale generaties F1 , F2 ) 2 monohybride kruising een gen codeert voor een kenmerk met een allelenpaar op een paar homologe chromosomen S en s homozygoot (raszuiver): SS of ss heterozygoot (hybride): Ss een individu is diploïd, zijn gameten (geslachtscellen) zijn haploïd genotype = som v.d. genen (genetische constitutie van het individu) fenotype = verschijningsvorm; expressie van het genotype gangbare “mengtheorie” v. 19e eeuw ontkracht door Mendels “partikeltheorie” 3 splitsingswet: 1e wet van Mendel P : SS x ss F1 : Ss → gameten S of s → F2 : splitsing v. eigenschappen Vierkant v. Punnett S s S SS Ss s Ss ss 1 3 genotypes: SS, Ss, ss 2 fenotypes: SS + Ss en ss besluit: F1 is niet raszuiver eigenschappen erven onafhankelijk van mekaar over; dus: een gen heeft een locus (bepaalde plaats) op een DNA-streng (chromosoom) 2 EVOLUTIONAIR MECHANISME a) Darwin en adaptatie 1. het evolutionair gebeuren begrijpen: 2 betekenissen voor adaptatie bevordert overleving en reproductief succes v. een individu in een bepaald milieu - evolutionair mechanisme (lijn) 2. Darwin’s verklaring voor adaptatie: - individuen v.e. populatie zijn variabel - omgeving selecteert de best aangepaste varianten 3. wat weten we sinds Darwin ? “adaptatie” v. Darwin + “wetten” v. Mendel → populatiegenetica b) Genetische variabiliteit v. populaties 1. “gene pool” v.e. populatie “gene pool”: som van alle genen in een populatie - genotypes komen tot uiting in fenotypes - is conservatief in stabiel milieu (allelenfrequentie blijft constant) - evolueert in veranderend milieu (allelenfrequentie verandert) 2. fitness: relatief aandeel v. de genen v. een individu in de “gene pool” samenstelling v.d. volgende generatie 3. de meeste populaties zijn genetisch variabel 4. meten v. genetische variabiliteit populatie: voortplantingsgemeenschap allelenfrequentie p = aantal van dit allel/totaal aantal 2 AA; Aa; aa → p = % van A; q = % van a in de populatie met p+q=1= 100 % c) Hardy-Weinberg evenwicht (wet v. Hardy en Weinberg) de allelenfrequentie blijft constant in een populatie (geen evolutie) als: 1. willekeurige copulatie 2. populatie groot 3. geen migratie 4. geen mutatie 5. geen selectie voor betrokken allelen evolutie als aan (1 of meer) voorwaarden niet voldaan is. d) micro-evolutie 1. mutaties 2. migratie: “gene flow” 3. genetische drift groot effect op kleine populaties: flessenhals of “bottle neck” pioniers aan de basis v. “founder effect” 4. “non random mating”: partnervoorkeur 5. natuurlijke selectie stabiliserende, directionele of disruptieve selectie lichaamslengte e) behoud v. genetische variabiliteit 1 geslachtelijke vermenigvuldiging bevordert genetische variabiliteit. Nakomelingen verschillen van ouders door: - sorteren van chromosomen - crossing-over (neutraal allel: geen invloed op fitness) 2. geografisch gescheiden subpopulaties onderhouden variabiliteit huidskleur v. pool tot evenaar (cline) 3 frequentieafhankelijke selectie en polymorfisme 3 predator-prooi relaties 4. hoe bepalen genotypes fenotypes ? uitkomst v.e. complexe serie ontwikkelingsprocessen, zowel door genen als door milieu beïnvloed: “nature-nurture” blaadjes aan één boom: 1 genotype; veel fenotypes f) korte-versus lange termijn evolutie trek roodborstje 3 MULTIPELE LOCI EN HET BELANG VAN SEX a) twee loci: “linkage equilibrium en –disequilibrium”: dit hoofdstuk moet je NIET kennen, doch lees eens deze samenvatting dan weet je waarover het gaat. Punt 6 staat in het rood omdat het een belangrijke consequentie is (doch nogmaals, voor mijn part hoef je dit niet te kennen) 1. uitbreiding van wet van Hardy-Weinberg - eigenschappen worden bepaald door meerdere genen - beginnen met 2-locus model 2. een cijfervoorbeeld leert dat: allelenfrequenties ≠ chromosomenfrequenties - haplotype: (multilocus) genotype van één set chromosomen - selectie voor A locus kan wel/niet interfereren met een B locus 3. al dan niet evenwicht - “linkage equilibrium”: A interfereert niet met B (freq.v. B op A-chromosoom = freq. v. B op a-chromosoom) het genotype v.h. ene locus is onafhankelijk v. het genotype v.h. andere locus - “linkage disequilibrium”: A interfereert met B (freq. v. B op A-chromosoom ≠ freq. v. B op a-chromosoom) genotype v.h. ene locus hangt af v.h. andere 4. de 2-locus versie v. Hardy-Weinberg geldt enkel voor “linkage equilibrium”. 5. selectie, drift en migratie veroorzaken desequilibirum 6. genetische recombinatie (sexueel !) reduceert desequilibrium. 4 b) adaptief belang van seks 1. seks ondanks alle perikelen (zoniet parthenogenese) 2. seksueel of aseksueel ? nul model (v. Maynard Smith): waarom niet alle nakomelingen v.e. individu ♀ ? (aseksueel) →2 x meer kleinkinderen ! 3. seks = genetische recombinatie 4. genetische drift met mutaties maken seks lonend; zoniet te zware (negatieve) erfelijke belasting. 5. veranderend milieu bevoordeligt seksualiteit - stabiel milieu: best aangepaste blijft zo, dus geen reden tot verandering → parthenogenese - wapenwedloop ts. gastheer-parasiet maakt seks onontbeerlijk 6. IQ-scores: hoe die foutief interpreteren voor rassendiscrimitatie. 4 HET MENSELIJKE GENOOM a) “human genome project” b) meer dan sequeneren nieuwe benadering voor ziektebestrijding c) hoe die informatie gebruiken ? geen genetische discriminatie 5