Flexibilisering van arbeidsvoorwaarden: de politie als case José Gravesteijn ([email protected]) Jaap de Koning ([email protected]) Paul de Hek ([email protected]) Daisy de Vries ([email protected]) PAPER VOOR DE NATIONALE ARBEIDSMARKTDAG, 8 OKTOBER 2015 SEOR Rotterdam, september 2015 1 Samenvatting Als gevolg van een steeds minder voorspelbaar wordende omgeving, die onverwachts een grote politie-inzet kan vragen, heeft de Nationale Politie als werkgever groeiende behoefte aan meer flexibiliteit in de inzet van personeel. Maar oplossingen als inzet van zzp-ers en tijdelijk personeel, die door veel andere werkgevers worden toegepast, zijn bij de politie nauwelijks mogelijk. Bij de politie moet de oplossing voornamelijk komen van flexibiliteit binnen vaste dienstverbanden. Momenteel heeft de politie een sterk gecentraliseerd en gereguleerd arbeidsvoorwaarden- en HRM-beleid. Daarom sturen overheid en politieleiding aan op flexibilisering hiervan, waarbij de gedachten onder andere uitgaan naar een cafetariamodel waarin werknemers, binnen de bestaande budgettaire ruimte voor de arbeidskosten, meer keuzemogelijkheden hebben met betrekking tot hun individuele arbeidsvoorwaarden. Uit het onderzoek blijkt allereerst dat de bestaande arbeidsvoorwaarden en regelingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit bieden dan momenteel worden benut. Maar mogelijk is dit niet voldoende om de benodigde flexibiliteit te realiseren en zal enige flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden (ook) nodig zijn. Uit een enquête onder politiepersoneel blijkt dat het personeel over het algemeen positief tegenover een cafetariamodel staat, zij het dat de meesten een minimale gemeenschappelijke component wenselijk achten. Verder blijkt dat als werknemers zelf kunnen kiezen, zij meer gewicht zullen geven aan verbetering van de materiële arbeidsvoorwaarden. Het gevaar is dat dit ten koste gaat van arbeidsvoorwaarden die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid. Deze arbeidsvoorwaarden zijn door het belastende karakter van het politiewerk juist van groot belang. Volledige keuzevrijheid, als dit praktisch gezien al mogelijk zou zijn, is daarom niet wenselijk. Trefwoorden: Politie, flexibilisering arbeidsvoorwaarden, cafetariamodel 2 1. Inleidingi Veel werkgevers hebben te maken met een dynamische omgeving die vraagt om een flexibele inzet van arbeid. Werkgevers opteren daarom voor meer en meer flexibeler contractvormen (meer tijdelijke contracten, meer uitzend- en/of oproepkrachten, zzp-ers, etc.) en voor (meer) flexibelere arbeidsvoorwaarden. Dit kan onder meer betekenen dat ontslagbepalingen versoepeld worden (voor zover dit past in de nationale regelgeving), arbeidstijden variabel worden gemaakt en/of lonen resultaat-afhankelijk worden. Voor werknemers kunnen dit nadelige ontwikkelingen zijn. Maar aan de andere kant hebben ook werknemers meer en meer behoefte aan (meer) flexibiliteit in hun baan. Denk bijvoorbeeld aan ouders die (net zoals werkgevers) opteren voor variabele arbeidstijden (bijvoorbeeld in verband met schoolgaande kinderen) of aan het verschil in prioriteit die werknemers hebben bij de keuze tussen loon of vrije tijd. Het lijkt aantrekkelijk om te zoeken naar vormen van flexibiliteit die zowel tegemoet komen aan de wensen van de werkgever als aan die van de werknemer. Maar leidt keuzevrijheid bij werknemers wel altijd tot wenselijke uitkomsten? Het aanbieden van teveel keuzes kan namelijk leiden tot ‘keuzestress’. Schwartz (2004) stelt dat individuen een beperkt aantal keuzemogelijkheden voorgelegd moet krijgen om een adequate keuze te kunnen maken. Bovendien kunnen werknemers de neiging hebben om keuzes te maken die op korte termijn aantrekkelijk zijn, maar die op de lange termijn ongunstig uitpakken, ook voor de werkgever. Jonge werknemers kunnen bijvoorbeeld kiezen voor lange werktijden en overwerk om meer te verdienen, maar onderschatten dan mogelijk de negatieve gevolgen die dit op langere termijn heeft voor hun gezondheid en productiviteit. Duurzame inzetbaarheid is juist gewenst door de noodzaak om langer door te werken in verband met de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. En gezond de eindstreep halen is een win-win situatie voor zowel werkgever als werknemer. In dit artikel behandelen we deze problematiek voor de politie. Vanuit een dynamische (deels onvoorspelbare) maatschappij worden steeds (naar aard en intensiteit) wisselende eisen gesteld aan de politie die de politieorganisatie doorvertaalt naar de feitelijk inzet van politiemensen. Maar tussen deze feitelijke inzet van politiemensen aan de ene kant en de wensen van politiemensen aan de andere kant, kunnen discrepanties bestaan. Politie-inzet in het weekend bijvoorbeeld, die vanuit de maatschappij noodzakelijk kan zijn, zal vaak niet aansluiten bij de wens van politiemensen om in het weekend zoveel mogelijk vrij te zijn. Aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden zijn van belang voor het aantrekken van nieuw personeel, maar kunnen anderzijds de uitstroom verminderen en daardoor de organisatie verstoppen. Ook kan er een spanning bestaan tussen arbeidsvoorwaarden en beschikbaar budget. Maar het is zeker niet zo dat beide invalshoeken altijd tegenover elkaar staan. Zo is de inzet van de politie gebaat bij gemotiveerde politiemensen en is motivatie sterk gerelateerd aan arbeidssatisfactie. Ook een goede scholing in relatie tot de taken die politiemensen moeten uitvoeren is vanuit beide perspectieven van belang. En zowel de politiewerkgever als de politiewerknemers hebben behoefte aan flexibiliteit, al zal de aard van de gewenste flexibiliteit niet noodzakelijk parallel lopen. De politie heeft een sterk gecentraliseerd en gereguleerd arbeidsvoorwaarden- en HRM-beleid. Vanuit werkgeverskant, het ministerie en de politieleiding, wordt aangedrongen op deregulering en individualisering omdat het werkproces in hun ogen meer flexibiliteit vereist. Maar hoe kijken medewerkers bij de politie hier tegenaan? Is er een modus te vinden die zowel voor de werkgever als voor de werknemer acceptabel is? Wat voor keuzes zouden werknemers maken als de arbeidsvoorwaarden geïndividualiseerd zouden worden? En wat zouden deze keuzes op korte en lange 3 termijn voor consequenties hebben voor hun duurzame inzetbaarheid? In dit paper gaan we daarom in op de volgende vraag: Hoe kan personele flexibiliteit zo worden ingericht dat het niet alleen de organisatie (= de werkgever) flexibiliteit biedt, maar ook het personeel en dat het bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid van de werknemers? Dit paper is als volgt opgezet. Eerst gaan we vanuit het perspectief van de politie-werkgever in op de door de werkgever gewenste en benodigde flexibiliteit (paragraaf 2). Waarom is (meer) flexibiliteit nodig? Hoe zou deze flexibiliteit gerealiseerd kunnen worden, gegeven het specifieke karakter van het politiewerk? Daarna richten we ons op de gewenste flexibiliteit vanuit het perspectief van werknemers (paragraaf 3). Hoe tevreden zijn zij over de arbeidsvoorwaarden, onder andere op het gebied van arbeidsduur, werktijden en verlof. Omdat de organisatiegraad bij de politie veel hoger is dan in de meeste andere sectoren, besteden we apart aandacht aan de rol van het cao-overleg (paragraaf 4). Vervolgens kijken we naar de mogelijkheden voor invoering van het zogenoemde cafetariamodel (paragraaf 5). Wat houdt dit model in, wat zijn de voor- en nadelen ervan en hoe kijken politiemedewerkers er tegenaan. En als zij zouden mogen kiezen, op welke punten zouden zij dan hun arbeidsvoorwaarden willen verbeteren? En welke arbeidsvoorwaarden zouden dan wat hen betreft versoberd of (zelfs) afgeschaft kunnen worden? Wat zou dit dan voor gevolgen kunnen hebben voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers? Paragraaf 6 bevat de conclusies en aanbevelingen. 2. Flexibiliteit: de behoefte van de werkgever Waarom is er behoefte aan flexibiliteit bij de politie-werkgever? Vanuit de werkgeverskant van de politie staat centraal dat de politie moet voldoen aan de maatschappelijke vraag naar diensten op het gebied van preventie en opsporen van overtredingen en misdrijven, handhaving van de rechtsorde en hulpverlening. Dit vereist: a. b. c. d. een bepaald volume aan inzet van politiemensen; bepaalde competenties/kwaliteiten bij politiemensen; voldoende motivatie bij politiemensen; voldoende flexibiliteit bij de inzet van politiemensen naar volume en naar competenties. Bovendien moet de politie binnen een bepaald budget werken. Als gevolg van een steeds minder voorspelbaar wordende omgeving, die onverwachts een grote politie-inzet kan vragen, heeft de Nationale Politie als werkgever groeiende behoefte aan meer flexibiliteit in de inzet van personeel. De Nationale Politie moet worden omgevormd tot een flexibele organisatie. Goudswaard e.a. (2012)ii stelt een model voor de politie voor, dat is gericht op versterking van de interne flexibiliteit van de politieorganisatie en bestaat uit een mix van personele en organisatorische flexibiliteit. Uitgangspunten van dit model zijn: Versterking van de interne flexibiliteit; Vergroting van het innovatieve en zelfsturende vermogen van de politiemedewerker; Waarborging van een goede kwaliteit van arbeid in termen van werkinhoud, ontwikkelmogelijkheden en werkzekerheid. Organisatorische flexibiliteit Bij het inrichten van een flexibele organisatie komt in eerste instantie de organisatiestructuur aan bod. Hoe kan de organisatie zodanig worden ingericht dat a) taken optimaal kunnen worden uitgevoerd, b) 4 er snel kan worden geschakeld en c) voldoende kan worden geïnnoveerd. De politieorganisatie moet snel en adequaat in kunnen spelen op onverwachte gebeurtenissen en ontwikkelingen in de samenleving, in politiek bestuurlijke context als ook op het gebied van technologische ontwikkelingen. Momenteel wordt veel van bovenaf geregeld. Volgens Goudswaard e.a. (2012) dient echter de basis van de flexibiliteit in een organisatie op het laagste niveau in de organisatie te worden gelegd. Dit vraagt om voldoende regelcapaciteit binnen de bij voorkeur sterke en brede basisteams iii , en om minder complexiteit en bureaucratische regels. Hierdoor kunnen (individuen in) basisteams snel schakelen en regelproblemen snel en adequaat oplossen. De politie dient te beschikken over de juiste up-to-date kennis op het juiste moment en op de juiste plaats (flexibiliteit als competentievraagstuk), maar volgens Goudswaard e.a. (2012)iv is de behoefte aan flexibiliteit van de politiewerkgever vooral een capaciteitsvraagstuk. De aard van het werkproces bij de politie kenmerkt zich per definitie door pieken en dalen die voor een deel voorspelbaar en voor een belangrijk deel onvoorspelbaar zijn in aard en omvang. De beschikbare capaciteit moet daarom flexibel ingezet kunnen worden zowel wat betreft de gevraagde kennis, als wat betreft omvang en locatie waar de inzet nodig is. Omdat de politie bovendien binnen een bepaald budget moet werken moet de beschikbare capaciteit ook nog eens zo efficiënt mogelijk worden ingezet. Voorkomen moet worden dat er op rustige momenten teveel capaciteit aanwezig is. Personele flexibiliteit Tabel 2.1 bevat een overzicht van de verschillende vormen van personele flexibiliteit. Sommige van deze vormen zijn de voor de politie onmogelijk. Voor de uitvoering van de executieve politietaken stuit de inzet van een flexibele schil op fundamentele en praktische bezwaren vanwege het geweldsmonopolie van de politie en het waarborgen van de integriteit. Het inzetten van tijdelijk personeel, of het extern inhuren van personeel is daarom dan ook geen optie voor de politie. Daarentegen moet binnen de politieorganisatie flexibiliteit gezocht worden door een meer flexibele inzet van medewerkers vanuit een vaste arbeidsrelatie. In de sector politie ligt het percentage vaste dienstverbanden heel hoog: 97 procent. De overige drie procent heeft een tijdelijk contract met uitzicht op vastv. Een meer flexibele inzet van medewerkers kan bereikt worden door bijvoorbeeld variatie in arbeidsen rusttijden, door functionele flexibiliteit via uitwisselingen en/of detacheringen tussen afdelingen of door samenwerking met, uitbesteden en/of afstoten van taken aan externe (markt)partijen. Een meer flexibele inzet van medewerkers door een variatie in arbeids- en rusttijden wordt volgens de werkgever belemmerd door de Landelijke Arbeidstijdenregeling (LAR) en Het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) in relatie tot de Arbeidstijdenwet (ATW). Maar het is geen kwestie van alleen intrekken of wijzigen van bepalingen die ten opzichte van de ATW belemmerend werken. Het gebrek aan flexibiliteit is ook het gevolg van cultuur, management en planningssystemen. Bestaande regels bieden wel ruimte, maar deze worden in de praktijk niet benut, door onjuiste uitleg van wet- en regelgeving, ingesleten gewoontes en onbekendheid door een wir war aan regels en/of een gebrekkige uitvoering. Een gesprek over meer flexibiliteit in de werktijden kan bij de politie snel ontaarden in een patstelling op basis van verworven rechten en belemmerende regels. Mogelijkheden tot zelfroosteren en ruimte tot verandering is sterk afhankelijk van de huidige verhoudingen binnen een team, de stijl van leidinggeven en de wijze waarop medewerkers nu al worden betrokken bij de planning van hun werk. Hoe kunnen werktijden meer flexibel worden georganiseerd zodanig dat er een betere aansluiting is met de vraag naar werk en de werktijden tevens aansluiten bij de wensen van het personeel? Een 5 mogelijkheid, die hierboven al kort is benoemd, is het vergroten van het zelfsturende vermogen van de politiemedewerkers, in combinatie met sterke, brede basisteams. Dit kan door toepassing van vormen van individueel of zelf roosteren, waarbij personeel individueel of als team verantwoordelijk wordt gemaakt voor het invullen van de roosters. De organisatie zal helder moeten hebben wat de capaciteitsbehoefte is en er moet een goede vertaalslag komen tussen strategische planning en de capaciteitsbehoefte. In de case van de politie houdt ‘strategische planning’ in: hoe maak je het onvoorspelbare voorspelbaar en hoe kan dit worden vertaald naar de capaciteitsbehoefte? Welke ruimte krijgen medewerkers om niet alleen hun roosters te laten aansluiten op deze capaciteitsbehoefte maar ook om inspraak te hebben in wanneer bepaalde taken worden uitgevoerd? Er is een samenhang tussen de verschillende vormen van interne flexibiliteit: medewerkers die meer zelfsturend worden gemaakt in de uitvoering, die zelf meer regie kunnen nemen over hun inzet op taken, zullen zich ook flexibeler opstellen voor wat betreft hun werktijden en het ziekteverzuim zal naar verwachting dalen. De uitdaging zit vooral in het vinden van een evenwicht tussen flexibiliteit en regelmaat voor het individu, tussen individuele belangen en behoeften en de collectieve afspraken. Afstoten van taken De politie kan haar eigen problemen deels oplossen door het afstoten van taken. In feite gebeurt dit al. Zo zien we bijvoorbeeld dat gemeenten medewerkers aanstellen die toezicht uitoefenen en boetes kunnen uitdelen. Verder heeft de particuliere beveiligingssector een grote vlucht genomen. Wellicht is verdere afstoting in beperkte mate mogelijk. Verder zien we dat door bezuinigingen bij andere organisaties, vooral in de hoek zorg en welzijn, de politie in toenemende mate taken moeten verrichten die deze andere organisaties beter voor hun rekening kunnen nemen. Flexibiliteit door meer individuele keuzevrijheid in de arbeidsvoorwaarden Eén van de oplossingen waaraan de overheid en de politieleiding denken, is het instellen van een cafetariamodel waarin werknemers, gegeven een bepaald niveau van de totale arbeidskosten per werknemer, zelf zijn of haar individuele arbeidsvoorwaarden kiest of, wat realistischer lijkt, binnen zekere grenzen zijn of haar individuele arbeidsvoorwaarden kiest. In theorie is het natuurlijk mogelijk dat iedere werknemer hetzelfde pakket aan arbeidsvoorwaarden kiest, waardoor er nog steeds geen extra flexibiliteit is. Maar als werknemers verschillende keuzes maken, kan dit wel bijdragen tot meer flexibiliteit. Zo kan het zijn dat een deel van de werknemers het minder bezwaarlijk vindt om te werken op tijden of dagen die voor veel andere werknemers minder aantrekkelijk zijn. 6 Tabel 2.1 Varianten van personele inzet Intern vast (I) Intern flex (II) Inter/Intra (III) Extern (IV) Personeel (P) Inzetten van eigen personeel met een (op termijn) vaste aanstelling Inzetten van personeel met een bewust tijdelijke aanstelling (o.a.: contracten voor bepaalde tijd, stagiaires, interim functievervulling en projectaanstelling) Samenwerking binnen laag en/of met externe partijen (een pool, een arbeidsmarktnetwerk o.d.) Externe inhuur van personeel (inhuur van personele capaciteit via detacheringsof uitzendbureaus, payrolling, inhuur van zzp-ers Taken (T) Inzetten van eigen personeel met een (op termijn) vaste aanstelling op vaste taken/afdelingen Functionele flexibiliteit: inzetten van eigen personeel met een (op termijn) vaste aanstelling op afwisselende/verschillende afdelingen, taken ‘Inbesteding’ van taken in samenwerkingsverband binnen laag of in gemeenschappelijke voorziening binnen (rijks)overheid (shared service centers, semipublieke samenwerkingsorganisaties) Uitbesteding/afstoten van taken aan een externe (markt)partij Bron: Mevissen e.a., o.c., 2013. 7 Personeelsdynamiek en flexibiliteit op langere termijn Op langere termijn is numerieke flexibiliteit mogelijk door stimulering van externe mobiliteit van politiepersoneel. Als jaarlijks bijvoorbeeld 10 procent van het politiepersoneel zou vertrekken, biedt dit verschillende mogelijkheden tot aanpassing van de politieorganisatie. Dit is geen oplossing voor de behoefte aan flexibiliteit voor de korte termijn, maar biedt wel de mogelijkheid om de politieorganisatie aan te passen aan ontwikkelingen die op langere termijn spelen. De aard van de criminaliteit verandert en het aanpakken daarvan vereist andere competenties van het politiepersoneel. Denk aan cyber crime, een vorm van criminaliteit die alleen bestreden kan worden met werknemers die hoog gekwalificeerd zijn in ICT. Momenteel beschikt de politie over onvoldoende van dergelijke specialisten. De mobiliteit bij de politie is momenteel zeer laag. Politiemensen blijven bij de politie ook als gaandeweg blijkt dat zij minder geschikt zijn voor het politieberoep of als zij mentale en/of fysieke problemen krijgen bij de uitoefening van hun beroep. Die geringe mobiliteit wordt voor een belangrijk deel verklaard door het feit dat het politieberoep specifieke vaardigheden vraagt die in andere sectoren niet gevraagd worden. Om de mobiliteit te vergroten zal de politiewerkgever meer moeten doen aan loopbaanbeleid en meer omscholingsmogelijkheden moeten bieden. Meer mobiliteit zal dus gepaard gaan met hogere scholingskosten, niet alleen om mobiliteit mogelijk te maken maar ook om de extra instroom aan nieuw personeel te scholen. De belangstelling voor het politiewerk is onverminderd groot, waarbij vooral de inhoud van het politiewerk de ‘trigger’ vormt. Dit blijkt althans uit een enquête onder potentieel aanbod. De geënquêteerden zijn niet zo positief over de primaire arbeidsvoorwaarden bij de politie, maar dit zou hen er waarschijnlijk niet van weerhouden om een baan bij de politie te accepteren. 3. Flexibiliteit: de behoefte van werknemers Naar verwachting zullen werknemers blijvend behoefte hebben aan niet alleen uitgebreide voorzieningen rondom de zorg voor kinderen en het huishouden, maar ook aan arbeidsvoorwaarden die inspelen op een flexibele tijdsindeling en thuiswerken, zodat personen hun werktijd zelf kunnen indelen. Dergelijke trends hebben invloed op de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen. De behoefte aan flexibiliteit verschilt echter per type werknemer. Zo geven ouderen minder prioriteit aan flexibelere arbeidstijden dan jongeren, maar hechten ouderen op hun beurt meer waarde aan nachtdienstontheffing. Ook geven werknemers in salarisschaal 9-11 meer prioriteit aan thuiswerken dan werknemers in andere salarisschalen. Werknemers bij overheidsorganisaties in het algemeen staan open voor beweging maar willen op dit moment baanzekerheid. Daarom is belangrijk te zoeken naar vernieuwende, flexibele arbeidsinzet binnen vaste arbeidsrelatiesvi. 8 Tabel 3.1 Op welke onderwerpen wordt in de huidige politie cao voldoende rekening gehouden met uw persoonlijke behoeften en wensen en op welke onderwerpen niet? Geen mening Weet niet Totaal Voldoende Onvoldoende Loon en toelagen 26 63 5 7 100 Arbeidsduur en verlof 68 19 7 7 100 Werktijden 53 34 7 6 100 Opleidingsmogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling 34 46 10 10 100 Loopbaan/inzetbaarheid 30 44 14 13 100 Integrale basisvaardigheden training (IBT-training) 28 36 23 13 100 Begeleiding op psychosociaal gebied 34 22 21 23 100 (Vroeg)pensioen en levensloopregeling 18 39 19 24 100 Versterking van vaardigheden op gebied van fysieke weerbaarheid 25 38 22 15 100 Versterking van vaardigheden op gebied van mentale weerbaarheid 39 26 21 15 100 Bron: De Koning e.a. (2014), Flitspanel, januari 2014 Personele flexibiliteit is een belangrijk issue voor de politie. Ten eerste is een vereiste dat het juiste aantal medewerkers met bepaalde competentie op het juiste moment op de juiste plaats aanwezig is. Ten tweede moet de inrichting van personele flexibiliteit zodanig zijn dat het niet alleen de organisatie flexibiliteit biedt, maar ook de medewerkers en dat het bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid van het personeel. Het organiseren van flexibiliteit binnen de organisatie kan zowel de werkgever als de werknemer ten goede komen, al kan de aard van de gewenste flexibiliteit verschillen per partij. Veel politiemedewerkers zijn echter van mening dat de huidige cao op een aantal punten onvoldoende rekening houdt met hun persoonlijke behoeften en wensen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden (zie tabel 3.1). Naast financiële aspecten (loon, toeslagen en pensioenvoorziening) betreft het opleidingsmogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling, het loopbaanbeleid en de mogelijkheden voor versterking van vaardigheden op het gebied van weerbaarheid. De ontevredenheid over lonen en toelagen is opvallend groot. Deze ontevredenheid komt ook duidelijk naar voren in het huidige arbeidsvoorwaardenconflict dat speelt tussen de politievakbonden en de regering. Werknemers zijn in het algemeen wel tevreden over de regelingen die te maken hebben met arbeidstijden, arbeidsduur en verlof. Tegelijkertijd hebben we geconstateerd dat medewerkers lang niet altijd bekend zijn met alle mogelijkheden op het gebied van bijvoorbeeld het draaien van nachtdiensten en weekenddiensten. Veel regelingen zijn gericht op specifieke groepen binnen de politie, veelal afhankelijk van functie, salaris- en opleidingsniveau. De politiemedewerkers die gebruik maken van regelingen zoals nachtdienstontheffing, RPU, de mogelijkheden om thuis te werken en flexibele werktijden zijn hier in het algemeen (heel) tevreden over. Verbeterpunten, aangedragen door de medewerkers die niet tevreden zijn over de regelingen, zijn vooral gerelateerd aan de manier waarop de arbeidstijden worden gepland en geroosterd. Men is voorstander van meer rust in het rooster, aanbrengen van meer regelmatigheid in de onregelmatigheid en meer ‘sociaal’ roosteren in overleg met betrokkenen. Ook wenst men meer professionele vrijheid om de eigen agenda te beheren: niet werken volgens een vaste planning, maar wanneer er werk is. 9 De waardering van lonen en toelagen is het laagst in de laagste schalen. Dit zijn overigens wel de functies waar de beloning vergeleken met het bedrijfsleven relatief gunstig is (wat geldt voor vrijwel de gehele publieke sector). Tevens is de kans groter dat een werknemer ontevreden is over regelingen in de cao omtrent opleidingsmogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling naarmate deze persoon jonger is. Politiemensen zijn niet alleen ontevreden over de bestaande maatregelen op het gebied van loopbaan en inzetbaarheid, ze maken ook betrekkelijk weinig gebruik van deze maatregelen (slechts 8%). Dit komt naar voren in tabel 3.2, waarvan van enkele arbeidsvoorwaarden het gebruik en tevredenheid worden getoond. Ook van thuis werken en flexibele werktijden wordt weinig gebruik gemaakt (maar dat komt mede doordat deze regelingen voor veel functiegroepen bij de politie niet mogelijk zijn). Degenen die hier gebruik van maken zijn vaak juist wel tevreden. Werknemers maken het meest gebruik van de vergoeding woon/werkverkeer, waar de meesten tevreden over zijn. Ook van toeslag voor onregelmatig werk en overwerk wordt relatief veel gebruik gemaakt. Hier is de helft echter ontevreden over, wat ook al in tabel 3.1 naar voren kwam. Tabel 3.2 Van welke van de volgende arbeidsvoorwaarden maakt u op dit moment gebruik? En hoe tevreden bent u over deze arbeidsvoorwaarden? Wel gebruik Waardering: (heel) tevreden Waardering: niet tevreden, niet ontevreden Waardering: (heel) ontevreden Toeslag voor onregelmatig werk 67 22 25 53 Toeslag voor overwerk 65 24 28 48 Andere arbeidsvoorwaarden met betrekking tot loon en toeslagen 25 49 27 23 Nachtdienstontheffing 11 84 13 3 Modaliteitenregeling 42 79 19 3 Studieverlof 5 64 18 18 Flexibele werktijden 29 84 14 2 Mogelijkheden om thuis te werken 23 86 9 6 Andere arbeidsvoorwaarden met betrekking tot arbeidsduur, verlof, werktijden 16 84 8 8 Beschikbaarheid van geld voor het volgen van een opleiding 11 60 26 14 Maatregelen op het gebied van loopbaan/inzetbaarheid 8 46 37 18 Vergoeding woon/werkverkeer 89 54 27 19 Bron: De Koning e.a. (2014), Flitspanel, januari 2014 Vergeleken met andere publieke sectoren biedt de politie-cao een lage keuzevrijheid ten aanzien van secundaire arbeidsvoorwaarden (de mate waarin een werknemer zelf kan bepalen hoe secundaire arbeidsvoorwaarden worden ingezet, bijvoorbeeld: neemt hij meer vrij, laat hij uitbetalen of kiest hij voor een aangepaste werkplek) en een grote differentiatie naar doelgroep (als tegenprestatie voor werkomstandigheden of vanwege specifieke kenmerken, bijvoorbeeld toeslagen voor onregelmatig werk, nachtdienstontheffing). 10 4. Totstandkoming CAO-politie en de rol van de vakbonden De arbeidsvoorwaarden bij de politie worden sectoraal overeengekomen in het op overeenstemming gerichte overleg tussen de minister van Veiligheid en Justitie (in zijn rol als werkgever en politiek eindverantwoordelijke) en de vakorganisaties van het overheidspersoneel bij de politie. Sinds de reorganisatie tot Nationale Politie is ook de Nationale Politie vertegenwoordigd in de werkgeversdelegatie aan de onderhandelingstafel. De arbeidsvoorwaarden die in dit overleg worden overeengekomen worden gewoonlijk aangeduid met ‘cao politie’. Het is echter geen cao in eigenlijke zin, de arbeidsvoorwaarden worden namelijk vastgelegd in wet- en regelgeving. Wijziging van arbeidsvoorwaarden kan alleen in overeenstemming met de vakbonden. Er zijn in Nederland negen verschillende politievakbonden, vier landelijke en vijf regionale. De landelijke bonden zijn twee hele grote: de Politievakbond ACP en de Nederlandse Politiebond (NPB) (samen goed voor meer dan 50.000 leden) en twee hele kleine: de Politievakbond ANPV en de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren (VMHP). De vier landelijke bonden zitten aan de onderhandelingstafel en overleggen direct met de werkgever, de minister van Veiligheid en Justitie, en sluiten met deze bewindspersoon ook de cao voor de sector politie af. Vanwege de ‘overeenstemmingsvereiste’ kan een wijziging van een arbeidsvoorwaarde alleen plaatsvinden als met tenminste twee van de vier bonden overeenstemming is bereikt . De vakbonden spelen een grote rol bij de totstandkoming van de cao, niet alleen vanwege het ‘overeenstemmingsvereiste’, maar ook omdat zij een zeer hoge organisatiegraad hebben: 85 procent van de werknemers bij de politie is lid van een vakbond (onder de politie panelleden van het Flitspanel waaronder in het kader van onderhavig onderzoek een enquête is gehouden is 73 procent vakbondslid). Dat maakt hun invloed groot. De meeste vakbonden kampen met het probleem dat in de huidige tijd jongeren minder geïnteresseerd zijn in het lidmaatschap van een vakbond dan voorheen. Bij de politie ligt dit anders. Uit de gehouden enquête onder de panelleden van het Flitspanel komt naar voren dat van de 25-35 jarige medewerkers juist een relatief groot deel vakbondslid (82%) is. Onder de kaderleden zijn wel relatief veel ouderen. De organisatiegraad is dermate hoog dat dit de vakbonden veel invloed geeft. Mening van de werkgever Volgens de werkgever hebben de bonden de neiging om vast te houden aan bestaande, traditionele arbeidsvoorwaarden, gericht op het collectief. Mede door de grote invloed van de vakbonden, gelegitimeerd door de hoge organisatiegraad en het overeenstemmingsvereiste is in de politiesector het arbeidsvoorwaardenpakket zeer gedetailleerd geregeld. De leiding is aan deze gedetailleerde regelingen gebonden wat het voor hen lastig maakt om veranderingen door te voeren of om meer flexibiliteit aan te brengen. Mening vakbonden De mening van vakbondskant is dat de huidige arbeidsvoorwaarden voldoende modern zijn, maar dat het vooral schort aan de uitvoering van gemaakte afspraken. Circa 70 procent van de gemaakte afspraken zou nog altijd niet gerealiseerd zijn, vooral afspraken op het gebied van scholing en opleiding. De volgende oorzaken zijn genoemd: • Er is sprake van een gat tussen beleid en praktijk. Bovendien is er op beleidsvlak gebrek aan consistentie doordat het beleid meebeweegt met de politiek. De beleidshorizon is daardoor maximaal vier jaar, waarna een ander kabinet geheel ander beleid kan gaan voeren. 11 • • • De werkgever en de HR-staf hebben geen goede dossierkennis van wat er speelt onder de medewerkers. Zij hebben ook geen goed beeld, ook niet van wat er nodig is om aan de eisen te voldoen die worden gesteld om het politiewerk goed uit te kunnen (blijven) voeren en om aan de eisen te voldoen waar de bedrijfsvoering in de toekomst mee geconfronteerd zal worden. De bedrijfsvoering, de HR-staf en het lijnmanagement lijken niet goed te weten hoe gemaakte afspraken in de praktijk moeten worden vorm gegeven. De vakbonden hebben daarom onderwerpen overgenomen die eigenlijk bij HR thuishoren, maar daar niet (goed genoeg) worden opgepakt. In feite hebben de vakbonden hiermee een deel van de werkgeversverantwoordelijkheid overgenomen. Thema’s die normaliter in HR-beleid gestoeld zijn krijgen daardoor een plek in zeer gedetailleerde collectieve arbeidsvoorwaardelijke regelingen. De detaillering is het gevolg van een gebrekkige uitvoering: men kijkt bij de uitvoering niet naar de context van de regel, maar vult de regel in naar de behoefte op dat moment. De politie als organisatie loopt achter op ontwikkelingen in de maatschappij en anticipeert onvoldoende op toekomstige behoeften (wel in woord maar niet in daad, als voorbeeld zijn de wijzigingen in de Gemeentewet genoemd). Aan werknemerskant is een punt van kritiek het grote aantal cao-regelingen die in de loop van alle jaren zijn afgesproken (‘het is een ‘gedrocht’ geworden, te vergelijken met een huis met keldertjes, erkertjes, zoldertjes, etc.). Een gevolg hiervan is dat leidinggevenden en HR-medewerkers slecht op de hoogte zijn van alle cao-regelingen die er (al) zijn. Een advies is om alle bestaande cao-regelingen die in de loop van alle jaren zijn afgesproken eens op een rijtje te zetten en om te schrappen wat achterhaald of verouderd is, op te schonen en te stroomlijnen. Van de vier vakbonden die aan de cao-onderhandelingstafel zitten ligt de macht bij de twee grootste bonden. De inzet van deze twee grootste vakbonden ligt bij de aard en de kenmerken van hun leden. In de huidige cao ligt de nadruk op ouderen en uitvoerenden. Eén van de kleinere bonden zou liever willen kijken naar wat de bedrijfsvoering nodig heeft. Deze bond zou ook afspraken willen maken over de manier waarop het politievak zich kan blijven ontwikkelen, maar vraagt zich af hoe je dat in een cao zou kunnen opnemen. Is het mogelijk om dit via een cao te borgen? Tijdens de groepsgesprekken is door een aantal deelnemers de wens geuit voor meer/betere medewerkersparticipatie. Er wordt aangegeven dat de medezeggenschap en de werkgever dikwijls verzanden in langdurig overleg wat de medewerkers niet ten goede komt. 5. Het cafetariamodelvii: flexibiliseer de arbeidsvoorwaarden! Volgens Eissens viii heeft het collectieve karakter van de cao veel waarde: het levert duidelijkheid, voorspelbaarheid, lagere transactiekosten, zekerheid en ordening. Maar aan de andere kant zou de cao een ouderwets, te knellend, te weinig flexibel instrument zijn, met onvoldoende oog voor individuele behoeften. Hier zou steeds minder draagvlak voor zijn. Flexibele arbeidsvoorwaarden in de vorm van een minimum cao of een individueel keuzebudget zouden daarentegen leiden tot productievere werknemers omdat zij meer tevreden en betrokken zouden zijn. Gelet op de toenemende individualisering is de verwachting dat de vraag naar meer differentiatie in cao’s zal toenemen. Binnen organisaties is een nieuwe realiteit ontstaan: De diversiteit is toegenomen: het aantal generaties op de werkvloer is toegenomen (oudere werknemers moeten langer doorwerken, door duaal onderwijs stromen jongeren op jongere leeftijd in), mannen en vrouwen, hoog- en laagopgeleide medewerkers; 12 In veel cao’s zijn ‘ontzie’-regelingen voor ouderen opgenomen, maar nu ook ouderen langer moeten doorwerken hebben zij meer baat bij een goed duurzaam inzetbaarheidsbeleid met scholing en perspectief; Medewerkers met kleine kinderen ervaren een continue strijd om de balans tussen werk en privé te handhaven en hebben een voorkeur voor extra vrije dagen; De rol van de zorgende overheid neemt af; mensen zijn zich steeds meer ervan bewust dat zij zaken als (aanvullend) pensioen en zorg zelf moeten regelen; Toenemende flexibiliteit in arbeidsverhoudingen en werk (meer externen en tijdelijke medewerkers) heeft impact op samenwerking, op teamverhoudingen en op arbeidsverhoudingen die steeds meer gaan differentiëren. Bovendien past het in het huidige tijdsbeeld om als werkgever niet meer alles te regelen voor de medewerkers, maar hen ‘eigenaarschap’ te geven. Met een modern arbeidsvoorwaardenpakket waarbij de medewerker inspraak heeft en eigen keuzes kan maken beschikken zij over een vrij besteedbaar inkomen, naast hun salaris, dat zij kunnen inzetten voor de zelf gekozen doelen (bijvoorbeeld extra verlof, scholing of uitbetaling in geld). Uit een onderzoek van de AWVN (2014)ix onder 108 grotere bedrijfstak- en ondernemings-cao’s blijkt dat er voldoende mogelijkheden zijn om binnen de cao tot maatwerk te komen. Eén van de mogelijkheden is dat centrale partijen meer aan het decentrale overleg in de bedrijfstak of onderneming overlaat door persoonlijke keuzebudgetten toe te laten. Een persoonlijk keuzebudget is een in de cao opgenomen regeling waarbij individuele werknemers keuzes kunnen maken in hun arbeidsvoorwaarden. Hierdoor ontstaat er differentiatie van arbeidsvoorwaarden tussen werknemers. Driekwart van de 108 cao’s die in het onderzoek zijn bekeken kent een dergelijke regeling. Wel blijkt dat binnen bedrijven niet iedereen, maar slechts 20 tot 30 procent van de werknemers kiest voor een dergelijk flexpakket. Wel nemen van jaar op jaar vaak weer andere werknemers deel. In tabel 5.1 is weergegeven wat zoal de redenen zijn om (nog) niet deel te nemenx. Tabel 5.1 Redenen om (nog) niet deel te nemen aan een flexpakket Werkgevers Werknemers Invoering van flexibele arbeidsvoorwaarden kost geld Werknemers zijn arbeidsvoorwaarden Ingewikkelde besluitvorming bij het tot stand komen van een flexpakket (overleg binnen management, OR, vakbonden, fiscus, UWV) Werknemers zijn argwanend en/of willen de ervaringen van anderen met het systeem afwachten Onvoldoende bezetting om het proces te begeleiden Werknemers hebben onvoldoende inzicht in de financiële gevolgen van de keuzemogelijkheden De geautomatiseerde infrastructuur is niet toereikend, om de keuzes van de medewerkers te verwerken Werknemers (vooral de lager betaalden) kunnen of willen zich niet permitteren om geld in te leveren voor de aankoop van één of meer bronnen tevreden met de huidige Past niet in de cultuur van de onderneming Employee Self services binnen de organisatie is nog onvoldoende ontwikkeld De bedrijfsvoering is uit handen gegeven Managers hebben moeite met het feit dat werknemers zelf kunnen besluiten verlofdagen te verkopen of kopen zeker indien er sprake is van een over- of onderbezetting Bron: HR-kiosk, Kritische noten. 13 Case: politie Iets meer dan twee derde van de politiemensen staat positief tegenover het idee dat medewerkers hun eigen arbeidsvoorwaardenpakket samen zouden kunnen stellen, uitgaande van een gegeven budget per medewerker. De overgrote meerderheid hiervan wil wel vasthouden aan een collectieve vloer in de arbeidsvoorwaarden. De opvattingen hierover verschillen weinig tussen leeftijdsgroepen. Naarmate men een hogere functie heeft en/of een hoger opleidingsniveau, is de steun voor zo’n cafetariamodel groter. In De Koning e.a. (2014) is in de enquête aan politiemedewerkers in het Flitspanel de hypothetische vraag gesteld welke keuzes zij zouden maken als zij voor henzelf maximaal twee arbeidsvoorwaarden zouden kunnen verbeteren en maximaal twee andere arbeidsvoorwaarden zouden kunnen versoberen. Als randvoorwaarde hierbij is aangegeven dat de totale kosten van hun arbeidsvoorwaardenpakket gelijk dienden te blijven. Het basisloon en de pensioenvoorziening zijn niet meegenomen in dit keuzevraagstuk. Naar verwachting hadden verreweg de meeste respondenten dan voor uitbreiding van deze arbeidsvoorwaarden gekozen, waardoor we weinig inzicht hadden gekregen in de relatieve waardering voor andere arbeidsvoorwaarden. Gegeven deze beperking is de toeslag voor onregelmatig werk de meest genoemde arbeidsvoorwaarde die men wil verbeteren: 39 procent kiest hiervoor (zie tabel 5.2). Ook de toeslag voor overwerk en de Regeling Partieel Uittreden worden vrij vaak genoemd (door respectievelijk 19 procent en 15 procent). Scholingsmogelijkheden, mogelijkheden om thuis te werken, sportfaciliteiten en arbeidsvoorwaarden op het gebied van loopbaan/inzetbaarheid worden ook vrij vaak genoemd (achtereenvolgens door 21, 17, 15 en 13 procent). Opvallend is dat weinig respondenten verbetering wensen op het gebied van fysieke en mentale weerbaarheid, terwijl er op deze punten veel problemen zijn bij politiemensen. Het beeld komt vrij goed overeen met de punten waarvan men vindt dat de cao onvoldoende rekening houdt met hun wensen (zie tabel 3.1). Aan respondenten is ook gevraagd welke arbeidsvoorwaarden zij voor henzelf zouden willen versoberen. Zij konden dit alleen aangeven voor arbeidsvoorwaarden die zij zelf gebruiken. Vervolgens zijn de antwoorden weer als percentage van alle respondenten genomen om het percentage dat een bepaalde arbeidsvoorwaarde wil uitbreiden te kunnen vergelijken met het percentage dat deze arbeidsvoorwaarde wil versoberen. Dan blijkt dat het percentage dat de toeslag voor overwerk wil versoberen (16 procent) bijna even hoog is als het percentage dat deze wil uitbreiden. Ook wat sportfaciliteiten betreft is er een vrij groot percentage dat dit wil versoberen (12 procent tegen 15 procent dat deze faciliteiten wil uitbreiden). Het percentage dat de vergoeding woon-werkverkeer wil versoberen (19 procent) is duidelijk groter dan het percentage dat deze vergoeding wil uitbreiden (9 procent). Ook wat betreft de modaliteitenregeling, de collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering en de collectieve ziektekostenverzekering is een groter percentage voor versobering dan voor uitbreiding. Wat betreft de toeslag voor onregelmatig werk, scholingsmogelijkheden, de mogelijkheden om thuis te werken, maatregelen op het gebied van loopbaan/inzetbaarheid en de Regeling Partieel uittreden is het percentage dat deze wil versoberen klein ten opzichte van het percentage dat uitbreiding wil. Individuele keuzevrijheid zou dus tot een wat ander patroon van arbeidsvoorwaarden leiden. Per saldo zou er weinig veranderen wat betreft flexibele werktijden (een geringe tendens tot versobering van de arbeidsvoorwaarden), nachtdienstontheffing en beleid gericht op versterking van de fysieke en mentale weerbaarheid. Dit laatste is opmerkelijk omdat, zoals hiervoor al is opgemerkt, die weerbaarheid bij veel politiemensen een probleem is. 14 Tabel 5.2 Welke arbeidsvoorwaarden zou men op dit moment graag willen uitbreiden/verbeteren en welke zou men willen versoberen als men maximaal twee arbeidsvoorwaarden van uitbreiden verbeteren en er maximaal twee mag versoberen (% respondenten dat de betrokken arbeidsvoorwaarde kiest)? Arbeidsvoorwaarde % dat deze arbeidsvoorwaarde wil uitbreiden % dat deze arbeidsvoorwaarde wil versoberen Saldo % uitbreiding % versobering Toeslag voor onregelmatig werk Beschikbaarheid van geld voor het volgen van een opleiding Toeslag voor overwerk 39 7 32 21 3 18 19 16 3 Mogelijkheden om thuis te werken 17 5 12 Sportfaciliteiten 15 12 3 Regeling Partieel uittreden (RPU) 15 0 15 Loopbaan/inzetbaarheid 13 1 12 Vergoeding woon/werkverkeer 9 19 -10 Collectieve ziektekostenverzekering 7 13 -6 Levensloopregeling 5 3 2 Versterking van vaardigheden op gebied van fysieke weerbaarheid 5 4 1 Flexibele werktijden 5 9 -4 Studieverlof 5 2 3 Versterking van vaardigheden op gebied van mentale weerbaarheid 3 6 -3 Modaliteitenregeling 3 17 -14 Nachtdienstontheffing 3 3 0 Andere arbeidsvoorwaarde m.b.t. loon en toeslagen Begeleiding op psychosociaal gebied 3 2 1 2 2 0 Ov-kaart 1 1 0 1 4 -3 1 2 -1 Andere arbeidsvoorwaarde m.b.t. arbeidsduur, verlof en werktijden Andere arbeidsvoorwaarde m.b.t. opleiding, ontwikkeling en reizen Andere arbeidsvoorwaarde m.b.t. sociale zekerheid en pensioenen 1 4 -3 Collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering 1 16 -15 Andere arbeidsvoorwaarde 0 1 -1 N=1001 Bron: De Koning e.a. (2014), Flitspanel, januari 2014 Het geheel overziende is er bij werknemers per saldo weinig animo om arbeidsvoorwaarden te verruimen die een grotere flexibele inzet van de politiemensen op korte termijn mogelijk maken. Als we de percentages optellen komen we op 194 procent uitbreiding/verbetering en 152 procent versobering. Dit wijst erop dat men makkelijker arbeidsvoorwaarden aangeeft voor verbetering dan voor versobering. Daarbij moet worden aangetekend dat arbeidsvoorwaarden niet allemaal dezelfde geldswaarde vertegenwoordigen. 15 Doordat we het basisloon bij dit keuzevraagstuk buiten beschouwing hebben gelaten onderschatten deze resultaten de prioriteit die politiemensen geven aan de materiële arbeidsvoorwaarden. Als we vragen aan welke arbeidsvoorwaarden zij voor henzelf in de toekomst meer of minder prioriteit geven, dan antwoordt bijna 60 procent dat zij aan loon en toeslagen meer prioriteit geven; slechts 3 procent wil hier minder prioriteit aan geven. We zien de prioriteit voor loon ook terug in de huidige acties voor een nieuwe cao. Aan scholingsmogelijkheden en maatregelen op het gebied van loopbaan en inzetbaarheid wordt per saldo ook meer prioriteit gegeven maar veel minder uitgesproken dan aan loon en toelagen. Per saldo geven respondenten voor de toekomst minder prioriteit aan maatregelen om de fysieke en mentale weerbaarheid te vergroten. Deze punten zijn niet alleen voor de werknemer van belang, maar wel degelijk ook voor de werkgever. Zo is de inzet van de politie gebaat bij gemotiveerde politiemensen om haar taken juist en veilig te kunnen uitvoeren en is motivatie sterk gerelateerd aan arbeidssatisfactie. Om die reden lijkt het verstandig om de werknemers enigszins tegemoet te komen op het punt van beloning. Wat betreft scholing, loopbaanbeleid en beleid gericht op grotere inzetbaarheid lijken de prioriteiten meer parallel te lopen tussen werkgever en werknemers. Wat enigszins ondergesneeuwd lijkt te raken is vergroting van de mentale en fysieke weerbaarheid van werknemers. Deze geven daar zelf betrekkelijk weinig prioriteit aan en het is de vraag of de werkgever eraan zal vasthouden. Voor duurzame inzetbaarheid is die weerbaarheid essentieel. Volledige keuzevrijheid zou ertoe kunnen leiden dat juist dit aspect veronachtzaamd wordt. 6. Conclusies en slotopmerkingen Door een steeds veranderende omgeving zijn er grotere pieken in de inzet van de politie en deze worden minder voorspelbaar. Hierdoor stelt de maatschappij steeds hogere eisen aan de flexibiliteit van de politie. Er is binnen de politie dan ook behoefte aan een flexibele inzet van personeel. Voor de uitvoering van de executieve taken stuit de inzet van een flexibele schil echter op fundamentele en praktische bezwaren vanwege het geweldsmonopolie en het waarborgen van de integriteit. Daarom wordt binnen de organisatie flexibiliteit vooral gezocht door variatie in arbeids- en rusttijden. Personele flexibiliteit is een belangrijk issue voor de politie. Zo is het van belang dat de juiste medewerkers op het juiste moment op de juiste plaats aanwezig zijn. Ten tweede moet de inrichting van personele flexibiliteit zodanig zijn dat het niet alleen de organisatie flexibiliteit biedt, maar ook de medewerkers en dat het bijdraagt aan duurzame inzetbaarheid van het personeel. Veel politiemedewerkers zijn echter van mening dat de huidige cao op een aantal punten onvoldoende rekening houdt met hun persoonlijke behoeften en wensen op het terrein van de arbeidsvoorwaarden. Naast financiële aspecten (loon, toeslagen en pensioenvoorziening) betreft het opleidingsmogelijkheden voor persoonlijke ontwikkeling en het loopbaanbeleid. Dit zijn ook de regelingen die ze graag zouden willen uitbreiden of verbeteren. In het algemeen zijn medewerkers wel tevreden over de huidige regelingen rondom arbeidstijden, arbeidsduur en verlof. De ontevredenheid richt zich vooral op de materiële arbeidsvoorwaarden. Iets meer dan twee derde van de politiemensen staat positief tegenover het idee van meer flexibiliteit in het samenstellen van arbeidsvoorwaarden, uitgaande van een gegeven budget per medewerker. De overgrote meerderheid hiervan wil echter wel vasthouden aan een collectieve vloer in de arbeidsvoorwaarden. Het is verder de vraag of het geven van (teveel) keuzes leidt tot goede beslissingen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld overwerken, dat op langere termijn een nadelig effect kan hebben op de werknemer, maar waar nu nog niet aan wordt gedacht. Als de 16 prioriteiten van werknemers zouden worden gevolgd zou dit kunnen betekenen dat maatregelen om hun mentale en fysieke weerbaarheid te vergroten minder aandacht krijgen, terwijl bij veel politiemensen die weerbaarheid juist wel aandacht behoeft. Ook de ‘keuzestress’ kan een reden zijn om de keuzevrijheid van medewerkers te beperken. Het behouden van een collectief gedeelte in de arbeidsvoorwaarden en het deels beperken van de keuzevrijheid kunnen nodig zijn om de duurzame inzetbaarheid van politiemedewerkers te waarborgen. Dit betekent dat een cafetariasysteem met zeer grote keuzevrijheid niet verstandig is. Dit neemt echter niet weg dat ook in een meer beperkte mate keuzevrijheid kan bijdragen aan meer flexibiliteit. Hierbij moet overigens worden vastgesteld dat bij politiemensen weinig animo is voor regelingen van bovenaf die arbeidsduur en arbeidstijden verder flexibiliseren. Het is dan ook de vraag of men het moet zoeken in regelingen die flexibiliteit opdringen aan de werknemer. Een betere weg om tot meer flexibiliteit te komen is om (teams van) medewerkers meer zelfsturend te maken in de uitvoering en hen meer de regie te geven over hun inzet op taken. Op deze wijze kunnen werknemers keuzes maken die beter aansluiten bij hun eigen behoefte aan flexibiliteit, bijvoorbeeld in relatie tot hun persoonlijke situatie. Dan zullen zij zich mogelijk ook flexibeler opstellen voor wat betreft hun werktijden. Bovendien zou dan het ziekteverzuim kunnen dalen, wat ook baten meebrengt voor de werkgever. De uitdaging zit vooral in het vinden van een evenwicht tussen flexibiliteit en regelmaat voor het individu, tussen individuele belangen en behoeften en de collectieve afspraken. Een meer flexibele inzet wordt volgens de werkgever belemmerd door de Landelijke Arbeidstijdenregeling (LAR) en de Barp in relatie tot de Arbeidstijdenwet (ATW). Maar voordat men bestaande regelingen aanpast of nieuwe regelingen of organisatiemodellen invoert is het van belang dat eerst gekeken wordt naar de mogelijkheden voor vergroting van de flexibele inzet binnen de huidige situatie. Cultuur, management en planningsystemen spelen namelijk ook een belangrijke rol. Bestaande regels bieden wel degelijk ruimte voor flexibilisering, maar deze ruimte wordt in de praktijk vaak niet benut, door onjuiste uitleg van wet- en regelgeving, ingesleten gewoontes en onbekendheid door een wirwar aan regels. Ook lijkt het mogelijk om hierbij meer rekening te houden met de individuele wensen van werknemers. Mogelijkheden tot zelfroosteren en ruimte tot verandering zijn sterk afhankelijk van de huidige verhoudingen binnen een team, de stijl van leidinggeven en de wijze waarop medewerkers nu al worden betrokken bij de planning van hun werk. Het roosteren zou daartoe in nauwer overleg met de werkvloer moeten plaatsvinden. Ook het gebruik van een urenbank, zoals in andere sectoren met succes wordt toegepast, is te overwegen. In de zorg is in de cao een jaarurensystematiek opgenomen, waarbij niet het aantal uren per week vaststaat, maar het aantal uren over een langere periode, bijvoorbeeld een half jaar of een jaar. Zowel in de zorg als in de private beveiligingssector lijkt een ruimere arbeids- en rusttijdenregeling dan nu bestaat bij de politie werkbaar. In de beveiligingssector is een moderniseringsslag gemaakt door rust in de roosters te creëren door beter en verder vooruit te plannen (rolling forecast). In dit systeem is meer flexibiliteit ten aanzien van de capaciteit mogelijk en wordt tegelijkertijd rekening gehouden met de wensen van de medewerkers. Evenals bij de politie speelt bij de flexibilisering van de roosters dat een flexibel rooster alleen mogelijk is door de klantvraag helder te inventariseren, dat de medewerkers inspraak moeten krijgen op de invulling van het rooster en de planners de juiste normen moeten meekrijgen. In dit systeem worden de toeslagen voor overwerk gematigd en de verantwoordelijkheid van inhaaluren bij de medewerker gelegd. Dat er binnen de bestaande regels bij de politie meer mogelijk lijkt op het gebied van flexibiliteit neemt niet weg dat er wel heel veel regels zijn en dat dit een van de redenen is dat leidinggevenden en 17 werknemers door de bomen het bos niet meer kunnen zien. Het ligt daarom voor de hand om eerst eens alle regels op te schonen en te bekijken hoe de regelgeving vereenvoudigd kan worden. Als dit maar niet als de oplossing wordt gezien. In onderstaande tabel is een aantal concrete aanbevelingen samengevat. Tabel 6.1 Concrete aanbevelingen voor bevordering van flexibiliteit Perk vaste arbeidspatronen in en bevorder meer flexibele arbeidspatronen, bijvoorbeeld door het instellen van urenbanken; Geef meer voorlichting en begeleiding aan leidinggevenden op het gebied van wet- en regelgeving en het gebruik van uitzonderingsartikelen; Schoon de wirwar aan regels op; Stel binnen het planningssysteem alleen de kaders vast en leg de verantwoordelijkheid voor de roosters op de werkvloer; Pas de structuur van het arbeidsvoorwaardensysteem aan door vaker met min-max regelingen per functie (bijvoorbeeld aantal nachtdiensten) te werken. Verder is van belang dat aanpassingen in de arbeidsvoorwaarden in onderlinge samenhang worden gezien. Wat de scheiding van besluitvorming over verschillende arbeidsvoorwaarden voor problemen kan opleveren tonen de huidige cao-perikelen. In een apart circuit zijn beslissingen genomen die de pensioenen aantasten, maar de politiewerknemers nemen die aantasting mee in de beoordeling van het salarisaanbod van de minister: zij kijken naar het totaalbeeld. Dit artikel gaat vooral over flexibiliteit op de korte termijn. De politie wordt echter ook geconfronteerd met ontwikkelingen in de criminaliteit, zoals de sterke groei van cyber crime, die op langere termijn tot grote veranderingen kunnen leiden in de benodigde functiestructuur bij de politie. Aanpassing daaraan vereist ook flexibiliteit in de vorm van voldoende externe mobiliteit die instroom van nieuw personeel met andere competenties mogelijk maakt. Momenteel is de externe mobiliteit bij het politiepersoneel zeer laag. Het ministerie ziet dit als een bewijs van gunstige arbeidsvoorwaarden die werknemers er van weerhouden om elders een baan te zoeken, maar dit is niet helemaal juist. Voor het politievak zijn namelijk specifieke vaardigheden nodig, waar zowel de politiewerkgever als de politiewerknemers in investeren. Maar deze specifieke vaardigheden bemoeilijken de externe mobiliteit van de politiemedewerkers. Stimulering van externe mobiliteit vereist meer aandacht voor personeelsbegeleiding en omscholingsmogelijkheden. Er zijn overigens geen aanwijzingen dat de huidige arbeidsvoorwaarden een belemmering vormen voor nieuwe personeelsinstroom. Dit geldt althans voor het meer traditionele politiewerk. Voor hoger opgeleiden specialisten, bijvoorbeeld op ICT-gebied ligt dit mogelijk anders. Literatuurlijst Evelien Zielschot, Mattyn van Lier, De cao: voor ieder wat wils? Maatwerk in arbeidsvoorwaarden met de cao, AWVN, mei 2014. HR-kiosk.nl. (z.d.) Flexibele arbeidsvoorwaarden: Gevolgen invoering cafetariamodel, kritische noten. Geraadpleegd op 16 september 2015 van http://www.hr-kiosk.nl/hoofdstuk/flexibelearbeidsvoorwaarden/gevolgen-invoering-cafetariasysteem/kritsche-noten Geert-Jan Eissens, Meer betrokkenheid bij medewerkers? Flexibiliseer arbeidsvoorwaarden!, in HRPraktijk, 22 januari 2015. 18 Goudswaard A., P. Oeij, S. D’Hondt, K. ten Have (2012), De politieorganisatie als flexibele organisatie, in: De toekomst begint vandaag. Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024, Directie HRM Nationale Politie, pp. 155 – 171. Jaap de Koning, José Gravesteijn, Paul de Hek, Johan van Dam, Hella Sylva, Modernisering van de arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen bij de politie: een inventariserend onderzoek, in opdracht van WODC, SEOR, Rotterdam, juni 2014. Mevissen, J.W.M., A. Berkhout, J.P.H.K. Timmerman, H.C. Visee, Een heldere blik op personele inzet voor het openbaar bestuur. Eindrapport, Regioplan, Beter Werken in het openbaar bestuur, Amsterdam, november 2013. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Directie Arbeidszaken en Publieke Sector Feiten en Cijfers: Werken in de publieke sector, Den Haag, juni 2013. Poulus – van den Hurk, B., Eindrapportage Vernieuwende Arbeidsrelaties – Evaluatie pilots proeftuinorganisaties, BP Public Management, in opdracht van de Proeftuin Vernieuwende Arbeidsrelaties, programma Beter Werken in het openbaar bestuur (BWOB), september 2013. Schwartz, B., (2004), The paradox of choice: why more is less. New York, Harper Collins Publishers. Noten i Gebaseerd op een onderzoek dat SEOR in samenwerking met Berenschot heeft uitgevoerd (De Koning e.a., 2014). In het onderzoek zijn (groeps-)gesprekken gevoerd met HRM-deskundigen, leidinggevende politiemensen en niet-leidinggevende politiemensen. Verder zijn enquêtes gehouden het potentiële aanbod (onder mensen die interesse hebben getoond om bij de politie te gaan solliciteren) en onder het politiepersoneel. Deze laatste enquête is uitgevoerd met inzet van het zogenoemde Flitspanel. Verder is in het onderzoek gebruikt gemaakt van gegevens uit POMO. ii Goudswaard A., P. Oeij, S. D’Hondt, K. ten Have (2012), De politieorganisatie als flexibele organisatie, in: De toekomst begint vandaag. Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024, Directie HRM Nationale Politie, pp. 155 – 171. iii De basisteams vormen in principe de kern van de flexibele organisatie. Hierbij worden taken geïntegreerd en zijn functioneel flexibele medewerkers breed inzetbaar, waarbij professionele autonomie wordt uitgedaagd. iv Goudswaard A., P. Oeij, S. D’Hondt, K. ten Have (2012), De politieorganisatie als flexibele organisatie, in: De toekomst begint vandaag. Negen wetenschappers over het Politievak 2020 – 2024, Directie HRM Nationale Politie, pp. 155 – 171. v Ter vergelijking: in de sector overheid werkt 92% in een vast dienstverband, in de zakelijke dienstverlening: 62% (zie BZK, 2013 ). vi Zie. B. Poulus – van den Hurk, Eindrapportage Vernieuwende Arbeidsrelaties – Evaluatie pilots proeftuinorganisaties, BP Public Management, in opdracht van de Proeftuin Vernieuwende Arbeidsrelaties, programma Beter Werken in het openbaar bestuur (BWOB), september 2013. vii Andere termen zijn: cafetariasysteem, cao/arbeidsvoorwaarden à la carte, persoonlijk keuzebudget. viii Geert-Jan Eissens, Meer betrokkenheid bij medewerkers? Flexibiliseer arbeidsvoorwaarden!, in HR-Praktijk, 22 januari 2015. ix Evelien Zielschot, Mattyn van Lier, De cao: voor ieder wat wils? Maatwerk in arbeidsvoorwaarden met de cao, AWVN, mei 2014. x HR-kiosk.nl, Kritische noten. 19