Oriëntatietekst gevalstudies Psychoanalytische Therapie binnen de Permanente Vorming Praktisch In het derde en vierde jaar van de permanente vorming wordt toegewerkt naar het indienen van een paper waarvan de inhoud bestaat uit een gevalsstudie. Deze paper dient een lengte van tussen de 3500 en max. 7000 woorden (referenties incluis) te beslaan en wordt ten laatste ingediend eind juli in het vierde opleidingsjaar. De gevalsstudie beschrijft het eigen klinisch werk met één patiënt die bij voorkeur langdurig gevolgd werd. Voor het schrijven van deze gevalsstudie wordt aan elke deelnemer aan het PEV een klinische supervisiegroep (praktijk)assistent van de vakgroep toegewezen die het proces zal begeleiden. -Indien de aard van het klinisch materiaal en de kwaliteit van de paper dit toelaten, kan ervoor geopteerd worden om de gevalsstudie op het einde van de opleiding te publiceren (bijvoorbeeld in de Psychoanalytische Perspectieven of het Tijdschrift voor Psychoanalyse). -In het geval de kwaliteit van de gevalsstudie bij het indienen als onvoldoende geëvalueerd wordt, kan aan de student gevraagd worden om deze te herwerken als voorwaarde om voor dat jaar te slagen. De consequentie daarvan is een herinschrijving voor het vierde jaar. -Op PEV-pat vindt men verschillende teksten als bronnen van reflectie en inspiratie kunnen dienen met betrekking tot de gevalspresentatie binnen een opleiding tot psychoanalytisch therapeut. Een praktische aanwijzing voor de casestudies: begin met korte en zakelijk informatie: - leeftijd patiënt - opleidingsniveau/werksituatie - gezin van herkomst (broers, zussen?) - huidige relationele context (partner? kinderen?) - context waarin pt gezien wordt, loopduur van de behandeling, frequentie van de sessies - …. Plaats van de gevalsconstructie binnen de vorming We beschouwen de gevalsconstructie als het orgelpunt van de opleiding waarbij een verknoping gemaakt wordt van de verschillende plaatsen die deel uitmaken van de opleiding tot psychoanalytisch therapeut. Zo bevindt de gevalsconstructie zich op het kruispunt van het klinische werk, de eigen analyse, de klinische cartels, de supervisies, de theoretische scholing en de klinische seminaries. Elk van deze plaatsen heeft een eigen statuut en karakter, maar dient ook telkens een specifieke functie met betrekking tot de positionering als psychoanalytisch therapeut. Zo spreekt men in de supervisie over problemen waarop men in het klinisch werk botst om de eigen positionering tegenover de patiënt te ondervragen onder overdracht. In de 1 supervisie ontdekt de student soms een punt dat in de eigen analyse het voorwerp van een verdere bewerking vormt. Tevens kan men ertoe gebracht worden om zich naar aanleiding van een klinische ontmoeting verder theoretisch te verdiepen vanuit een bepaalde theoretische vraagstelling. In die zin vormt de gevalsconstructie een neerslag van het werk dat men op verschillende plaatsen verricht heeft en het proces waarlangs deze diverse plaatsen elkaar beïnvloedden in functie van het klinische werk met een patiënt. Voorbij wat de opleiding formeel vereist, heeft de gevalsstudie het karakter van een getuigenis met betrekking tot de positie die de student als therapeut inneemt in het klinische veld en de bevraging hiervan. De keuze om een bepaalde gevalsstudie uit te schrijven kan vanuit verschillende intenties vertrekken. Het leren toepassen van de theorie moet in dialoog treden met het kritisch bevragen van de theorie Dit impliceert dat een gevalsstudie nooit een exhaustieve beschrijving kan zijn (cfr. infra), maar steeds een constructie inhoudt met een hypothetisch karakter. Daarenboven verplaatst de uitwisseling tussen patiënt en clinicus zich naar een ander veld, waarbij de mogelijkheid ontstaat om de dialoog tussen collega’s onderling te voeren over dit stuk klinische praktijk. Daarom dient de constructie voldoende opening te laten om ook voor de lezer een achterafbeweging mogelijk te maken. Psychoanalyse is een praktijk van en voor individuele gevallen We hebben dan wel een theoretisch kader waarmee wij ons in de kliniek begeven, het kan en mag zelf nooit als een definitieve ‘waarheid’ worden beschouwd. Het dient om richting te geven. Dit betekent heel concreet voor het schrijven van een gevalstudie dat het spanningsveld tussen theorie en praktijk aan bod moet komen. Het meest interessant zijn net zaken die niet binnen de bestaande theorie kunnen worden ingepast. Binnen de wetenschap wordt daarom een onderscheid gemaakt tussen het ‘particuliere’ en het ‘singuliere’. Zo kan men een groep anorectische patiënten beschouwen als een ‘particuliere groep’. Toch zijn zij allen verschillend van elkaar (singulier), ondanks een reeks gemeenschappelijke trekken (particulier). Het particuliere leert ons iets over de structuur. Het singuliere toont aan hoe elk individueel geval ook aan deze structuur ontsnapt. Een gevalstudie dient hier een getuigenis over af te leggen: naast een toepassing dient ze ook te focussen op wat elk specifiek geval doet ontsnappen aan de categorisering. 1 Daarmee verwijzen we naar het spanningsveld tussen de structuur en de manier waarop elk individueel geval van deze structuur getuigt. De psychoanalyse vindt nu net haar bestaansrecht en haar doel in het onderzoek van wat aan het particuliere ontsnapt. Het gaat om een logica van het singuliere. Net daarom is de psychoanalyse in de woorden van Lacan, de wetenschap van het particuliere. Het is nooit de schrijver van de gevalstudie die het laatste woord over de analysant heeft. Diens schrijfstijl dient daarom voldoende opening te laten voor ondervraging. Een gevalstudie is geen verzameling anekdotes, maar een constructie die beoordeeld wordt op de effecten Eric Laurent verwoordt dit als “de contingentie van een geval inschrijven in een noodzaak Laurent, E. (2012). Het geval, van het onbehagen tot de leugen. iNWit 8/9, 209-223. 1 2 De analyst functioneert als een instrument waarmee de analysant het onbewuste discours kan ontmoeten. Daaruit volgt dat de interpretaties van de analyst niet beoordeeld worden op hun ‘waarheid’, maar wel op hun ‘effecten’. Een interpretatie kan strikt genomen ‘waar’ zijn, en in het beste geval toch niets veranderen of zelfs het subject belasten en vastschroeven. Daarom zei Lacan ooit dat de interpretatie ‘lichtvoetig moet zijn’. Er is geen ‘kern’ in het ‘wezen’ van de patiënt, wel een herhaling vanuit de Ander; de interpretatie dient in haar meerzinnigheid en speelsheid een opening te bieden voorbij de herhaling. De Lacaniaanse psychoanalyse biedt de clinicus geen protocol op het punt van de techniek. In sommige casussen komt men frequent actief tussen en staat de aanwezigheid van de analyst voorop. In andere casussen is dat minder het geval. Alles hangt af van hoe de analysant omgaat met het tekort; niet van de rol waar de analyst zich comfortabel in voelt. De zinvolheid van interventies moet afgewogen worden ten aanzien van de effecten die men wil bereiken en die men bereikt. Daarom is het van belang om de vraag te stellen naar de richting waarin een therapie/analyse evolueert. Er zijn geen vaste eindpunten, maar we kunnen wel de vraag stellen wat er verandert op het vlak van verlangen en genot, en de positie die het subject inneemt tegenover de Ander. De tijdsfactor is een onderdeel van de behandeling. Sommige klinische trajecten duren lang, anderen zijn van korte duur. Deze variabiliteit is interessant, in de mate dat ze is afgestemd op de logica van het subject. Trajecten die vroegtijdig afbreken of verzanden in eindeloze analyse bieden uitstekend materiaal voor reflectie over hoe men een therapie/analyse leidt. Vier grote vragen in de gevalsconstructie We kunnen grosso modo vier grote vragen onderscheiden in de gevalsconstructie. Deze zijn niet definitief of exhaustief. Zij bieden een concreet ankerpunt voor de constructie, maar leggen het geval nooit vast. 1) Wat is de structuur van het subject in diens verhouding tot de Ander? 2) Waar wordt de herhaling zichtbaar in zijn verhaal? 3) Hoe functioneert de overdracht, dwz hoe keert de herhaling terug in de behandeling? 4) Wat is het doel van de behandeling volgens de analysant, en wat is het doel volgens de analyst? Deze vragen zijn een aanzet waarrond men de logica van het geval kan construeren, en dit vanuit een duidelijk doel: op welke manier kan de analyse deze analysant helpen om op een andere manier om te gaan met verlangen en genot. Afhankelijk van de antwoorden daarop kan het bij bepaalde patiënten niet aangewezen zijn om de vrije associatie aan te moedigen omdat het te destabiliserend is; dat men bij anderen dan weer de afweer niet kan verstoren omdat een waanidee het subject van een lichaam voorziet. Telkens zal deze constructie van de logica van het subject onze positie bepalen en veranderen. Antwoorden op die vragen vertrekt best van concreet materiaal, dwz van wat de patiënt ons brengt (gesprekken, observaties), niet van algemene beschouwingen. Bij het opbouwen van een casus ordent de student dit materiaal, met als doel een logica te onderscheiden in het functioneren van een casus en in de verandering/stagnatie doorheen de tijd. 3 De gevalsconstructie en de eigen analyse In de gevalstudie moet men de eigen positie als therapeut bespreken, in verhouding tot een individuele patiënt en diens problematiek en verhaal. Men bespreekt er echter geen persoonlijke interesses of problemen. De eigen analyse dient te worden afgebakend van de analyse van de logica van de casus. Praktisch gezien is het dan wel zo dat een concrete gevalstudie de aanleiding kan vormen om een analyse of een stuk analyse te doen. Dit is een bijzonder belangrijk werk, maar dient buiten het eigenlijke schrijfproces te worden gehouden. Het schrijven van een gevalstudie dient men te beschouwen als het zelfde soort werk als wat men in de supervisie of intervisie doet: het dient er toe om voorbij de eigen analyse tot een klinische vorming te komen. Anonimisering Het spreekt voor zich dat men de casus steeds anonimiseert. De persoonsgegevens beperkten zich tot leeftijd, gender en eventuele andere gegevens (gezin van herkomst, tewerkstelling…) voor zover die relevant zijn. Freud merkte op dat hoe meer men op de intieme details van de casus ingaat, hoe minder kans men heeft om de patiënt te herkennen. Wat van belang is in de analyse of therapie, zijn vaak zaken die niet door de omgeving gekend zijn. Net de onbelangrijke zaken kunnen er voor zorgen dat de identiteit van de besproken persoon zichtbaar wordt. Details die niet strikt relevant zijn voor het verloop van de casus worden daarom niet vernoemd. Er dient bij elk geval afzonderlijk te worden beoordeeld welke zaken wel of niet kunnen worden publiek gemaakt. Principes bij de gevalsconstructie - - Er zijn geen vaste richtlijnen, geen checklist met onderdelen die een casusbeschrijving moet bevatten of er zeker niet in mogen. Los daarvan kunnen we wel een aantal richtinggevende principes formuleren. Men moet niet ‘alles’ willen vertellen. Het schrijven van een gevalstudie gebeurt altijd op basis van een noodzakelijke selectie. Dit houdt per definitie een verlies in. Een gevalstudie kan een fragment zijn, of een ‘brokstuk’ in de woorden van Freud.2 Eerder dan een exhaustieve chronologische uiteenzetting, kan het zo getuigen van een zoektocht en een vraagstelling langs de kant van de therapeut. Men moet niet alles willen ‘vertellen’. Het schrijven van een gevalstudie mag niet ontaarden in een literair hoogstandje, zelfs als dit het lezen aangenamer maakt. Het gaat niet over het vertellen van ‘verhaaltjes’. Freud heeft er op gewezen dat zijn eigen gevalstudies lezen zoals romans – hij won er de literaire Goethe prijs mee! – maar dat dit voor hem eerder een struikelblok dan een goede zaak is. Netjes afgeronde gevalsstudies zijn even ongeloofwaardig als familieromans. 2 Freud, S. (2006 [1905e]). Fragment van de analyse van een geval van hysterie [‘Dora’]. Werken 4. Amsterdam, Boom, 124-225. 4 - - - - - Men moet niet alles willen ‘reduceren’. Voorbij de anekdotes tracht men via de gevalsconstructie een structuur te lezen in de ‘herhalingen’.3 Deze structuur zorgt altijd voor een reductie. Hier kan de illusie ontstaan dat men ooit het geval zal kunnen reduceren tot de ‘essentie’. Dit zorgt onvermijdelijk voor een ander even groot probleem als het louter vertellen van verhalen. Tegenover de hoeveelheid aan anekdotisch materiaal, staat hier de reductie tot één punt. Hoewel men structuren laat oprijzen in de gevalsconstructie, moet deze reductie voldoende open blijven staan. Enkel deze openheid kan de patiënt de kans bieden om voorbij de herhaling iets nieuws te bereiken en dus te veranderen. Zeer concreet betekent dit dat we in de herhaling altijd zoeken naar wat nooit eerder verscheen. Men moet niet alles willen ‘begrijpen’, met moet vooral luisteren. Alles ‘begrijpen’ heeft een dodelijk effect op de creativiteit, zowel bij de patiënt als bij de therapeut. Dit confronteert de therapeut mogelijks met een vorm van angst, omdat hij of zij daardoor beseft nooit de meester te kunnen zijn. Men moet niet alles willen ‘weten’ of ‘kunnen’. De gevalstudie dient niet om collega’s te overtuigen van het eigen ‘kunnen’ of ‘weten’, ook niet als platform voor de eigen mislukkingen. De gevalstudie is een getuigenis over een work in progress. Het kan interessant zijn om na te denken over momenten van verandering/doorbraken in het klinisch werk en over momenten van stagnatie en stabilisering: wat zorgt voor kantelingen? Welke rol speelt de analyst in deze? Het is ten zeerste noodzakelijk om in een casusconstructie na te denken over de hantering van de overdracht, en over de rol en relevantie van specifieke interventies ten aanzien van het verlangen en het genot. Dit kan de student helpen om een analytische positie in te nemen ten aanzien van een specifieke analysant. Lacan beschouwde niet zonder reden de ‘herhaling’ als een fundamenteel concept voor de psychoanalyse. Dit betekent dat het beluisteren van anekdotes voor Lacan zeer zeker belangrijk en noodzakelijk is, maar men in deze anekdotes het terugkeren (de herhaling) van betekenaars en genotsmodaliteiten dient te horen. 3 5