Introductiecitaat freud, se 12: 123

advertisement
Oriëntatietekst
gevalstudies
Psychoanalytische Therapie
binnen
de
Permanente
Vorming
Praktisch
In het derde en vierde jaar van de permanente vorming wordt toegewerkt naar het
indienen van een paper waarvan de inhoud bestaat uit een gevalsstudie. Deze paper
dient een lengte van tussen de 3500 en max. 7000 woorden (referenties incluis) te
beslaan en wordt ten laatste ingediend eind juli in het vierde opleidingsjaar. De
gevalsstudie beschrijft het eigen klinisch werk met één patiënt die bij voorkeur
langdurig gevolgd werd. Voor het schrijven van deze gevalsstudie wordt aan elke
deelnemer aan het PEV een klinische supervisiegroep (praktijk)assistent van de
vakgroep toegewezen die het proces zal begeleiden.
-Indien de aard van het klinisch materiaal en de kwaliteit van de paper dit toelaten,
kan ervoor geopteerd worden om de gevalsstudie op het einde van de opleiding te
publiceren (bijvoorbeeld in de Psychoanalytische Perspectieven of het Tijdschrift voor
Psychoanalyse).
-In het geval de kwaliteit van de gevalsstudie bij het indienen als onvoldoende
geëvalueerd wordt, kan aan de student gevraagd worden om deze te herwerken als
voorwaarde om voor dat jaar te slagen. De consequentie daarvan is een
herinschrijving voor het vierde jaar.
-Op PEV-pat vindt men verschillende teksten als bronnen van reflectie en inspiratie
kunnen dienen met betrekking tot de gevalspresentatie binnen een opleiding tot
psychoanalytisch therapeut.
Een praktische aanwijzing voor de casestudies: begin met korte en zakelijk
informatie:
- leeftijd patiënt
- opleidingsniveau/werksituatie
- gezin van herkomst (broers, zussen?)
- huidige relationele context (partner? kinderen?)
- context waarin pt gezien wordt, loopduur van de behandeling, frequentie van de
sessies
- ….
Plaats van de gevalsconstructie binnen de vorming
We beschouwen de gevalsconstructie als het orgelpunt van de opleiding waarbij een
verknoping gemaakt wordt van de verschillende plaatsen die deel uitmaken van de
opleiding tot psychoanalytisch therapeut. Zo bevindt de gevalsconstructie zich op het
kruispunt van het klinische werk, de eigen analyse, de klinische cartels, de
supervisies, de theoretische scholing en de klinische seminaries. Elk van deze
plaatsen heeft een eigen statuut en karakter, maar dient ook telkens een specifieke
functie met betrekking tot de positionering als psychoanalytisch therapeut. Zo spreekt
men in de supervisie over problemen waarop men in het klinisch werk botst om de
eigen positionering tegenover de patiënt te ondervragen onder overdracht. In de
1
supervisie ontdekt de student soms een punt dat in de eigen analyse het voorwerp
van een verdere bewerking vormt. Tevens kan men ertoe gebracht worden om zich
naar aanleiding van een klinische ontmoeting verder theoretisch te verdiepen vanuit
een bepaalde theoretische vraagstelling. In die zin vormt de gevalsconstructie een
neerslag van het werk dat men op verschillende plaatsen verricht heeft en het proces
waarlangs deze diverse plaatsen elkaar beïnvloedden in functie van het klinische
werk met een patiënt.
Voorbij wat de opleiding formeel vereist, heeft de gevalsstudie het karakter van een
getuigenis met betrekking tot de positie die de student als therapeut inneemt in het
klinische veld en de bevraging hiervan.
De keuze om een bepaalde gevalsstudie uit te schrijven kan vanuit verschillende
intenties vertrekken. Het leren toepassen van de theorie moet in dialoog treden met
het kritisch bevragen van de theorie Dit impliceert dat een gevalsstudie nooit een
exhaustieve beschrijving kan zijn (cfr. infra), maar steeds een constructie inhoudt met
een hypothetisch karakter. Daarenboven verplaatst de uitwisseling tussen patiënt en
clinicus zich naar een ander veld, waarbij de mogelijkheid ontstaat om de dialoog
tussen collega’s onderling te voeren over dit stuk klinische praktijk. Daarom dient de
constructie voldoende opening te laten om ook voor de lezer een achterafbeweging
mogelijk te maken.
Psychoanalyse is een praktijk van en voor individuele gevallen
We hebben dan wel een theoretisch kader waarmee wij ons in de kliniek begeven,
het kan en mag zelf nooit als een definitieve ‘waarheid’ worden beschouwd. Het dient
om richting te geven. Dit betekent heel concreet voor het schrijven van een
gevalstudie dat het spanningsveld tussen theorie en praktijk aan bod moet komen.
Het meest interessant zijn net zaken die niet binnen de bestaande theorie kunnen
worden ingepast. Binnen de wetenschap wordt daarom een onderscheid gemaakt
tussen het ‘particuliere’ en het ‘singuliere’. Zo kan men een groep anorectische
patiënten beschouwen als een ‘particuliere groep’. Toch zijn zij allen verschillend
van elkaar (singulier), ondanks een reeks gemeenschappelijke trekken (particulier).
Het particuliere leert ons iets over de structuur. Het singuliere toont aan hoe elk
individueel geval ook aan deze structuur ontsnapt. Een gevalstudie dient hier een
getuigenis over af te leggen: naast een toepassing dient ze ook te focussen op wat
elk specifiek geval doet ontsnappen aan de categorisering. 1 Daarmee verwijzen we
naar het spanningsveld tussen de structuur en de manier waarop elk individueel
geval van deze structuur getuigt.
De psychoanalyse vindt nu net haar bestaansrecht en haar doel in het onderzoek
van wat aan het particuliere ontsnapt. Het gaat om een logica van het singuliere. Net
daarom is de psychoanalyse in de woorden van Lacan, de wetenschap van het
particuliere. Het is nooit de schrijver van de gevalstudie die het laatste woord over de
analysant heeft. Diens schrijfstijl dient daarom voldoende opening te laten voor
ondervraging.
Een gevalstudie is geen verzameling anekdotes, maar een constructie die
beoordeeld wordt op de effecten
Eric Laurent verwoordt dit als “de contingentie van een geval inschrijven in een noodzaak Laurent, E. (2012).
Het geval, van het onbehagen tot de leugen. iNWit 8/9, 209-223.
1
2
De analyst functioneert als een instrument waarmee de analysant het onbewuste
discours kan ontmoeten. Daaruit volgt dat de interpretaties van de analyst niet
beoordeeld worden op hun ‘waarheid’, maar wel op hun ‘effecten’. Een interpretatie
kan strikt genomen ‘waar’ zijn, en in het beste geval toch niets veranderen of zelfs
het subject belasten en vastschroeven. Daarom zei Lacan ooit dat de interpretatie
‘lichtvoetig moet zijn’. Er is geen ‘kern’ in het ‘wezen’ van de patiënt, wel een
herhaling vanuit de Ander; de interpretatie dient in haar meerzinnigheid en
speelsheid een opening te bieden voorbij de herhaling.
De Lacaniaanse psychoanalyse biedt de clinicus geen protocol op het punt van de
techniek. In sommige casussen komt men frequent actief tussen en staat de
aanwezigheid van de analyst voorop. In andere casussen is dat minder het geval.
Alles hangt af van hoe de analysant omgaat met het tekort; niet van de rol waar de
analyst zich comfortabel in voelt. De zinvolheid van interventies moet afgewogen
worden ten aanzien van de effecten die men wil bereiken en die men bereikt.
Daarom is het van belang om de vraag te stellen naar de richting waarin een
therapie/analyse evolueert. Er zijn geen vaste eindpunten, maar we kunnen wel de
vraag stellen wat er verandert op het vlak van verlangen en genot, en de positie die
het subject inneemt tegenover de Ander.
De tijdsfactor is een onderdeel van de behandeling. Sommige klinische trajecten
duren lang, anderen zijn van korte duur. Deze variabiliteit is interessant, in de mate
dat ze is afgestemd op de logica van het subject. Trajecten die vroegtijdig afbreken
of verzanden in eindeloze analyse bieden uitstekend materiaal voor reflectie over
hoe men een therapie/analyse leidt.
Vier grote vragen in de gevalsconstructie
We kunnen grosso modo vier grote vragen onderscheiden in de gevalsconstructie.
Deze zijn niet definitief of exhaustief. Zij bieden een concreet ankerpunt voor de
constructie, maar leggen het geval nooit vast.
1) Wat is de structuur van het subject in diens verhouding tot de Ander?
2) Waar wordt de herhaling zichtbaar in zijn verhaal?
3) Hoe functioneert de overdracht, dwz hoe keert de herhaling terug in de
behandeling?
4) Wat is het doel van de behandeling volgens de analysant, en wat is het doel
volgens de analyst?
Deze vragen zijn een aanzet waarrond men de logica van het geval kan construeren,
en dit vanuit een duidelijk doel: op welke manier kan de analyse deze analysant
helpen om op een andere manier om te gaan met verlangen en genot. Afhankelijk
van de antwoorden daarop kan het bij bepaalde patiënten niet aangewezen zijn om
de vrije associatie aan te moedigen omdat het te destabiliserend is; dat men bij
anderen dan weer de afweer niet kan verstoren omdat een waanidee het subject van
een lichaam voorziet. Telkens zal deze constructie van de logica van het subject
onze positie bepalen en veranderen. Antwoorden op die vragen vertrekt best van
concreet materiaal, dwz van wat de patiënt ons brengt (gesprekken, observaties),
niet van algemene beschouwingen. Bij het opbouwen van een casus ordent de
student dit materiaal, met als doel een logica te onderscheiden in het functioneren
van een casus en in de verandering/stagnatie doorheen de tijd.
3
De gevalsconstructie en de eigen analyse
In de gevalstudie moet men de eigen positie als therapeut bespreken, in verhouding
tot een individuele patiënt en diens problematiek en verhaal. Men bespreekt er echter
geen persoonlijke interesses of problemen. De eigen analyse dient te worden
afgebakend van de analyse van de logica van de casus. Praktisch gezien is het dan
wel zo dat een concrete gevalstudie de aanleiding kan vormen om een analyse of
een stuk analyse te doen. Dit is een bijzonder belangrijk werk, maar dient buiten het
eigenlijke schrijfproces te worden gehouden. Het schrijven van een gevalstudie dient
men te beschouwen als het zelfde soort werk als wat men in de supervisie of
intervisie doet: het dient er toe om voorbij de eigen analyse tot een klinische vorming
te komen.
Anonimisering
Het spreekt voor zich dat men de casus steeds anonimiseert. De persoonsgegevens
beperkten zich tot leeftijd, gender en eventuele andere gegevens (gezin van
herkomst, tewerkstelling…) voor zover die relevant zijn. Freud merkte op dat hoe
meer men op de intieme details van de casus ingaat, hoe minder kans men heeft om
de patiënt te herkennen. Wat van belang is in de analyse of therapie, zijn vaak zaken
die niet door de omgeving gekend zijn. Net de onbelangrijke zaken kunnen er voor
zorgen dat de identiteit van de besproken persoon zichtbaar wordt. Details die niet
strikt relevant zijn voor het verloop van de casus worden daarom niet vernoemd. Er
dient bij elk geval afzonderlijk te worden beoordeeld welke zaken wel of niet kunnen
worden publiek gemaakt.
Principes bij de gevalsconstructie
-
-
Er zijn geen vaste richtlijnen, geen checklist met onderdelen die een
casusbeschrijving moet bevatten of er zeker niet in mogen. Los daarvan
kunnen we wel een aantal richtinggevende principes formuleren.
Men moet niet ‘alles’ willen vertellen. Het schrijven van een gevalstudie
gebeurt altijd op basis van een noodzakelijke selectie. Dit houdt per definitie
een verlies in. Een gevalstudie kan een fragment zijn, of een ‘brokstuk’ in de
woorden van Freud.2 Eerder dan een exhaustieve chronologische
uiteenzetting, kan het zo getuigen van een zoektocht en een vraagstelling
langs de kant van de therapeut.
Men moet niet alles willen ‘vertellen’. Het schrijven van een gevalstudie mag
niet ontaarden in een literair hoogstandje, zelfs als dit het lezen aangenamer
maakt. Het gaat niet over het vertellen van ‘verhaaltjes’. Freud heeft er op
gewezen dat zijn eigen gevalstudies lezen zoals romans – hij won er de
literaire Goethe prijs mee! – maar dat dit voor hem eerder een struikelblok dan
een goede zaak is. Netjes afgeronde gevalsstudies zijn even ongeloofwaardig
als familieromans.
2
Freud, S. (2006 [1905e]). Fragment van de analyse van een geval van hysterie [‘Dora’]. Werken 4. Amsterdam,
Boom, 124-225.
4
-
-
-
-
-
Men moet niet alles willen ‘reduceren’. Voorbij de anekdotes tracht men via de
gevalsconstructie een structuur te lezen in de ‘herhalingen’.3 Deze structuur
zorgt altijd voor een reductie. Hier kan de illusie ontstaan dat men ooit het
geval zal kunnen reduceren tot de ‘essentie’. Dit zorgt onvermijdelijk voor een
ander even groot probleem als het louter vertellen van verhalen. Tegenover de
hoeveelheid aan anekdotisch materiaal, staat hier de reductie tot één punt.
Hoewel men structuren laat oprijzen in de gevalsconstructie, moet deze
reductie voldoende open blijven staan. Enkel deze openheid kan de patiënt de
kans bieden om voorbij de herhaling iets nieuws te bereiken en dus te
veranderen. Zeer concreet betekent dit dat we in de herhaling altijd zoeken
naar wat nooit eerder verscheen.
Men moet niet alles willen ‘begrijpen’, met moet vooral luisteren. Alles
‘begrijpen’ heeft een dodelijk effect op de creativiteit, zowel bij de patiënt als
bij de therapeut. Dit confronteert de therapeut mogelijks met een vorm van
angst, omdat hij of zij daardoor beseft nooit de meester te kunnen zijn.
Men moet niet alles willen ‘weten’ of ‘kunnen’. De gevalstudie dient niet om
collega’s te overtuigen van het eigen ‘kunnen’ of ‘weten’, ook niet als platform
voor de eigen mislukkingen. De gevalstudie is een getuigenis over een work in
progress.
Het kan interessant zijn om na te denken over momenten van
verandering/doorbraken in het klinisch werk en over momenten van stagnatie
en stabilisering: wat zorgt voor kantelingen? Welke rol speelt de analyst in
deze?
Het is ten zeerste noodzakelijk om in een casusconstructie na te denken over
de hantering van de overdracht, en over de rol en relevantie van specifieke
interventies ten aanzien van het verlangen en het genot. Dit kan de student
helpen om een analytische positie in te nemen ten aanzien van een specifieke
analysant.
Lacan beschouwde niet zonder reden de ‘herhaling’ als een fundamenteel concept voor de psychoanalyse. Dit
betekent dat het beluisteren van anekdotes voor Lacan zeer zeker belangrijk en noodzakelijk is, maar men in
deze anekdotes het terugkeren (de herhaling) van betekenaars en genotsmodaliteiten dient te horen.
3
5
Download