Samenvatting

advertisement
Samenvatting
Hoofdstuk 1: Vier rijken
BBL
§1.1 Een tuin
1 Wat leeft er om ons heen?
Organismen: dit zijn levende wezens zoals, planten, dieren, mensen, bacteriën en
schimmels.
Levenskenmerken: Dit zijn de kenmerken van het leven die ieder organisme heeft.
* stoffen opnemen (voeden)
* stoffen uitscheiden
* gaswisseling (ademen)
* groeien
* ontwikkelen
* reageren op prikkels
* voortplanten
* bewegen
Rijk: een groep organismen die veel / weinig met elkaar gemeen hebben.
* dierenrijk
* plantenrijk
* bacteriënrijk
* schimmelrijk
2 Waarvan leven planten?
Planten leven van water, koolstofdioxide en mineralen.
Fotosynthese: het proces waarbij planten glucose maken uit water en koolstofdioxide (CO2).
Hierbij wordt energie uit zonlicht vastgelegd in glucose.
Verbranding: het proces waarbij de energie uit glucose wordt vrijgemaakt. Deze energie
wordt gebruikt om te groeien, bewegen en warm te blijven.
Producenten: Dit zijn organismen die zelf hun eigen voedsel maken. Planten zijn producenten.
3 Wie leven van planten?
Consumenten: dit zijn organismen (dieren) die planten of andere dieren eten om aan hun
voeding te komen.
Reducenten: dit zijn organismen (bacteriën & schimmels) die de dode resten van planten en
dieren afbreken tot koolstofdioxide, water en mineralen
4 Hoe hebben levende wezens elkaar nodig?
Voedselkringloop: Dit is de weg die voedingsstoffen (mineralen) afleggen via planten
(producenten of makers), dieren (consumenten of gebruikers) en schimmels
en bacteriën (reducenten of afbrekers), en weer terug naar planten.
§1.2 Het plantenrijk
1 Wat is de grootste en wat is de kleinste plant?
De grootste planten zijn Sequoia’s. Dit zijn bomen die 100m hoog worden en een omtrek
hebben van 30m
De kleinste planten zijn de eencellige algen zoals de boomalg. Deze zijn maar 1 cel groot.
2 Waaruit bestaat een plant?
Een plant bestaat uit vier plantenorganen:
* wortels: - zetten de plant stevig vast in de grond
- nemen water & mineralen op uit de bodem.
* stengel: - houdt de plant overeind
- vervoeren de stoffen door de plant
- dragen de bladeren en bloemen
* bladeren: - maken het voedsel (glucose) voor de plant bij de fotosynthese
- nemen zuurstof & koolstofdioxide op uit de lucht of geven ze af.
* bloemen: zorgen voor de voortplanting.
Plantencel:
1) cytoplasma: een stroperige vloeistof die uit water en opgeloste
stoffen (veel eiwitten) bestaat. Hierin liggen de celkern
en de bladgroenkorrels.
2) vacuole: Een blaasje gevuld met water en afvalstoffen. Het vocht
duwt het cytoplasma tegen de celwand aan, waardoor de cel
stevig wordt.
3) bladgroenkorrel: In deze groene korrels vindt de fotosynthese plaats.
Ze maken dus het voedsel voor de plant.
4+5 ) celkern: deze regelt alles wat er in een cel gebeurt.
6) celmembraan: een dun vlies om het cytoplasma heen. Deze bepaalt
welke stoffen de cel in of uit gaan.
7) celwand: een stevige laag om het celmembraan heen. Deze bestaat uit
cellulose. De celwand geeft stevigheid en bescherming aan
de cel.
3 Wat maakt planten stevig?
Er zijn twee soorten planten:
* kruidachtige planten: deze planten zijn stevig door de druk van het water in de vacuole.
(bijv. tulp)
* houtachtige planten: deze planten hebben houtstof in de celwanden waardoor ze stevig
worden. (bijv. berk )
§1.3 Het Dierenrijk
1 Wat is het grootste en wat is het kleinste dier?
Het grootste dier is de blauwe vinvis. Dit is een walvis die wel 30m lang kan worden en
130 000 kilo weegt
Het kleinste dier bestaat maar uit 1 cel. Dit is bijv. het pantoffeldiertje
2 Waaruit bestaat een dier?
Orgaan : een deel van een organisme met een bepaalde taak. Een orgaan bestaat uit weefsels.
Weefsel : een groep cellen met dezelfde vorm en functie.
Cel : het kleinste bouwsteentje van een organisme.
Orgaanstelsel : een aantal organen die samenwerken.
Dierlijke cel:
cytoplasma
celkern
celmembraan



Geen celwand; hierdoor kan de dierlijke cel van vorm veranderen.
Geen bladgroenkorrels; hierdoor kan er ook geen fotosynthese plaatsvinden.
Geen vacuole
3 Wat maakt dieren stevig?
De dieren worden stevig door het skelet. Het skelet geeft ook vorm aan je lichaam, biedt
bescherming aan bepaalde organen en het zorgt ervoor dat je kunt bewegen
2 vormen van skelet:
 inwendigskelet: het skelet zit binnenin het lichaam.
 uitwendigskelet: het skelet zit aan de buitenkant om het lichaam heen. Om te kunnen
groeien moeten deze organismen vervellen.
§1.4 Schimmels en bacteriën
1 Wat is een schimmel?
Een schimmel bestaat uit een fijn netwerk van draden. Dit heet mycelium. Ze planten zich
voort door middel van sporen. De sporen zitten in kleine bolletjes aan het uiteinde van de
schimmeldraden of in een vruchtlichaam. Een paddestoel is dus het voortplantingsorgaan van
een schimmel.
Schimmelcel: Op het bord tekenen en de onderdelen benoemen.

Geen bladgroenkorrels ; hierdoor kan er ook geen fotosynthese plaatsvinden.
2 Wat is een bacterie?
Bacteriën bestaan uit maar 1 cel. Ze kunnen bewegen met draden. Ze planten zich voort door
zich te delen.
Veel bacteriën bij elkaar wordt een kolonie genoemd.
Bacteriecel: Op het bord tekenen en de onderdelen benoemen



Geen bladgroenkorrels ; hierdoor kan er ook geen fotosynthese plaatsvinden.
Geen celkern
Geen vacuole
3 Wat doen schimmels en bacteriën?
Schimmels en bacteriën zijn reducenten. Ze ruimen het afval op. Ze kunnen ook ons voedsel
bederven waardoor we voedselvergiftiging kunnen krijgen.
4 Hoe kun je voedselbederf voorkomen?
Om ervoor te zorgen dat voedsel langer houdbaar blijft, conserveren we ons voedsel.
Conserveren is: De omstandigheden voor micro-organismen ongunstig maken, waardoor deze
zich niet meer kunnen ontwikkelen en voortplanten. Hierdoor blijft het voedsel
langer goed.
Manieren van conserveren:
 Temperatuur verlagen, zoals melk in de koelkast bewaren of vlees invriezen
 De zuurgraad verhogen of verlagen.
 pasteuriseren : hierbij wordt het voedsel kort verhit tot ±72ºC, hierdoor gaan veel
(niet alle) bacteriën dood.
 steriliseren : hierbij wordt het voedsel enige tijd verhit tot 130ºC-140ºC, hierdoor
worden alle bacteriën gedood.
 Vacuümverpakken : hierdoor kan er geen lucht (zuurstof) bij het voedsel komen,
waardoor de micro-organismen zich niet kunnen ontwikkelen. Bijv. koffie.
 inblikken : bijv. erwten
 drogen : hierbij wordt al het water uit het voedsel gehaald. Bijv. rozijnen
 natuurlijke conserveringsmiddelen toevoegen, zoals azijn, suiker en zout. Bijv. jam,
augurken.
 Kunstmatige conserveringsmiddelen , bijv. kleur-, geur-, en smaakstoffen. Maar ook
sulfiet dat gehakt en wijn langer houdbaar maakt. Deze stoffen worden ook wel
additieven genoemd.
5 Op welke andere manier kunnen bacteriën je ziek maken?
Bacteriën maken gifstoffen , waardoor je ziek kunt worden. bijv. verkoudheid, pokken of
tetanus. (kinkhoest, cholera, roodvonk)
Door een goede hygiëne kun je voorkomen dat je besmet wordt door bacteriën.
6 Waarvoor gebruik je schimmels en bacteriën?
Schimmels: * als voedsel (champignons)
* als medicijn (penicilline)
* om voedsel te bereiden (brood, bier, wijn)
Bacteriën: * om voedsel te bereiden (yoghurt, zuurkool)
* voor compost
Antibiotica : een medicijn dat van schimmels is gemaakt en ervoor zorgt dat de bacteriën in je
lichaam worden gedood.
Download