Didactische richtlijnen

advertisement
Didactische richtlijnen
Voor leerkrachten om modern, activerend en
geïntegreerd schrijfonderwijs te geven
Richtlijn 1: Zorg voor een
moderne en functionele
schrijfopdracht



Richtlijn 2: Schrijf meer in de
zaakvakken


Richtlijn 3: Zorg voor een goede
oriëntatie op het onderwerp




Richtlijn 4: Laat de klas
brainstormen en discussiëren
over het onderwerp




Richtlijn 5: Leg de
schrijfopdracht uit en verhelder
met goede voorbeelden





Methodeonafhankelijk
Kies een onderwerp dat inspeelt op de belevingswereld van kinderen, de
actualiteit of dat uit de zaakvakken komt.
Bedenk een realistische en praktijkgerichte schrijftaak (bv. uitnodiging
feestje) en niet een opdracht zonder duidelijk doel en publiek.
Gebruik internet en nieuwe tekstvormen (forums, blogs, websites, social
media).
Neem een onderwerp uit de zaakvakken als onderwerp van de
schrijfopdracht.
Geef meer schrijfopdrachten in de zaakvakken. Onderstaande stappen
gelden ook voor die opdrachten.
Activeer voorkennis en laat leerlingen oefenen met
informatievaardigheden door ze van tevoren informatie op te laten
zoeken.
Speel daarnaast in op de voorkennis van leerlingen door vragen te
stellen over wat ze al weten over het onderwerp (wat ze geleerd hebben
in andere vakken).
Vertel enthousiast over het onderwerp.
Gebruik externe bronnen (filmpjes, boeken, websites, afbeeldingen).
Praat met de klas over het onderwerp.
Laat leerlingen in tweetallen over het onderwerp vertellen (bv. d.m.v.
een interview).
Laat leerlingen woorden opschrijven n.a.v. deze gesprekjes en er een
uitkiezen.
Laat leerlingen hier kort over vertellen. Maak een woordspin van de
woorden en ideeën op het bord.
Introduceer de schrijfopdracht en licht toe wat het doel van de opdracht
is.
Welke tekstsoort gaat behandeld worden? Verhelder met duidelijke
voorbeelden.
Laat leerlingen nadenken over het tekstvorm. Groep 6: maak gebruik
van richtlijnen en schema’s (bv. het format van een brief). Groep 8: laat
leerlingen eerst individueel twee kenmerken van de tekstvorm
opschrijven. Daarna bespreking in tweetallen en klassikaal.
Maak duidelijk wat er met de tekst gaat gebeuren en waarom de
opdracht nuttig is.
Maak leerlingen bewust van het feit dat ze schrijven voor een specifieke

Richtlijn 6: Begeleid bij het
opstellen van een schrijfplan



Richtlijn 7: Bied ondersteuning
tijdens het schrijven




Richtlijn 8: Laat de kinderen
elkaars teksten nakijken




Richtlijn 9: Kijk de teksten na
en geef feedback




Richtlijn 10: Doe iets
functioneels met de teksten
Deze richtlijnen zijn
geschikt voor een
schrijfopdracht
waarbij er een
boodschap wordt
overgebracht.



lezer (de doelgroep).
Maak duidelijk waar je op gaat letten bij het nakijken van de opdracht of
bedenk dit samen met de leerlingen.
Laat de leerlingen een plan maken van wat ze op willen schrijven
(schrijfplan). Dus ze zetten op een rijtje wat ze in hun tekst willen
verwerken.
Laat leerlingen hun plan in tweetallen bespreken.
Geef sturing door vragen te stellen (‘Hoe heb je rekening gehouden met
de lezer?’)
Laat de leerlingen beginnen met schrijven a.d.h.v. hun schrijfplan.
Loop rond en ga kort langs bij enkele leerlingen, die leerlingen waarvan
u denkt dat ze het nodig hebben. Houd wel oog op alle leerlingen.
Stel vragen over de tekst. Laat de leerlingen zelf hun fouten verbeteren.
Geef feedback, maar houd rekening met de grote lijn en wijs nog geen
spelfouten aan.
Laat de leerlingen hun eigen teksten lezen, veranderen en aanvullen.
Laat de leerlingen in tweetallen elkaars teksten bekijken.
Begeleid door te vertellen waar de leerlingen op moeten letten. Betrek
hierbij de gekozen nakijkpunten.
Laat de leerlingen zelf kiezen welke feedback ze mee willen meenemen
bij het schrijven van hun eindversie.
Kruip in de huid van de doelgroep. Is het een overtuigende tekst voor
het schoolbestuur? Kijk dan door de ogen van het schoolbestuur naar de
overtuigende argumenten in de tekst.
Kijk dus eerst naar de doelgerichtheid, daarna naar de inhoud
(samenhang, originaliteit, correctheid, begrijpelijkheid) en vervolgens
naar de vorm. Deze volgorde is erg belangrijk.
Let niet op alle punten bij iedere schrijfopdracht, maar kijk enkel naar de
van tevoren aangegeven belangrijke punten (zie richtlijn 5).
Geef geen cijfer, maar een verbeteropdracht.
Laat de leerlingen hun teksten presenteren of voorlezen in de klas of in
groepjes.
Bespreek met elkaar de goede en slechte punten.
Doe iets functioneels met de teksten (verhalen bundelen; mailtjes echt
versturen etc.).
Naslagwerk
Didactische Richtlijnen
Goed kunnen schrijven is belangrijk in de hedendaagse samenleving en die
van de toekomst. Dit naslagwerk is bedoeld ter verduidelijking van de
methodeonafhankelijke didactische richtlijnen voor leerkrachten van het
basisonderwijs om modern, activerend en geïntegreerd schrijfonderwijs te
geven. Een moderne, activerende en geïntegreerde schrijfopdracht richt zich
onder andere op procesgericht schrijven, maakt gebruik van moderne
communicatiemiddelen en is verbonden aan de zaakvakken. Het is belangrijk
dat deze richtlijnen worden toegepast op een schrijfopdracht die bedoeld is om
schriftelijk een boodschap over te brengen en niet om spelling, grammatica of
handschrift te oefenen.
Naslagwerk bij de
didactische richtlijnen
voor leerkrachten om
modern, activerend en
geïntegreerd
schrijfonderwijs
te geven
Richtlijn 1: Zorg voor een moderne en functionele schrijfopdracht
Als u zelf een onderwerp en schrijfopdracht moet bedenken, dan is het belangrijk dat u een moderne
schrijftaak kiest met een activerend thema. Dit kan het geval zijn als de opdrachten uit de
taalmethode niet genoeg ingaan op het overbrengen van een boodschap of omdat u een
schrijfopdracht organiseert in een zaakvak (zie richtlijn 2). Een moderne schrijftaak gebruikt moderne
communicatiemiddelen als internet en maakt gebruik van nieuwe tekstvormen als forums, blogs,
websites en socialmediaberichten (denk bijvoorbeeld aan het schrijven van e-mails, het versturen
van een Twitterbericht of het bijhouden van een blog).
Werk met een thema dat bij de leerlingen bekend is en dat ze interessant vinden. Kies bijvoorbeeld
een thema uit een van de zaakvakken en betrek die bij de schrijflessen. Zorg er daarnaast voor dat de
onderwerpen inspelen op de actualiteit of op de belevingswereld van de leerlingen of laat ze zelf met
voorstellen voor onderwerpen komen. Dit trekt hun aandacht en prikkelt hun interesse (Ekens,
2008). Richt de schrijftaak op de realiteit. Een functionele schrijfopdracht is ook in de werkelijkheid
een schrijftaak; iets wat de leerlingen ook in het echt zouden kunnen gebruiken, zoals een
uitnodiging voor een feestje, een stukje voor in de schoolkrant of een voorstel voor een schoolreisje
(Ekens, 2008).
 Moderne communicatiemiddelen  Nieuwe tekstvormen  Actualiteit  Beleveniswereld kinderen
 Functionele opdracht
Richtlijn 2: Schrijf meer in de zaakvakken
Er kan meer geschreven worden in het basisonderwijs door de zaakvakken te verbinden aan
schrijftaken (Thijs et al., 2016). Dit kan gedaan worden door een onderwerp uit de zaakvakken te
nemen als onderwerp van een schrijfopdracht, maar ook door meer schrijflessen te geven in de
zaakvakken. Hierdoor kunnen leerlingen meer grip krijgen op een onderwerp en kan de tijd die aan
schrijven besteed wordt uitgebreid worden. Bijkomend voordeel hiervan is dat het leerkrachten
weinig extra tijd kost. De zaakvakken kunnen dus verrijkt worden door hier extra talige activiteiten
aan toe te voegen. De methode van de zaakvakken kan gewoon gevolgd blijven worden, maar er
worden meer schrijfelementen aan toegevoegd. Betrek hierbij de schrijfelementen die leerlingen
geleerd hebben in de schrijflessen. Onderstaande stappen gelden ook voor schrijfopdrachten in de
zaakvakken.
 Onderwerp zaakvakken in schrijflessen  Schrijfopdrachten in zaakvakken
Richtlijn 3: Zorg voor een goede oriëntatie op het onderwerp
Voordat de leerlingen beginnen met een schrijftaak is het van belang dat ze veel van een onderwerp
afweten en weten waarover ze willen schrijven. Dit maakt het schrijven van een tekst makkelijker en
kinderen zijn doorgaans enthousiaster als ze veel over een onderwerp kunnen vertellen (Inspectie
van het Onderwijs, 2012). Kondig daarom een onderwerp van tevoren aan en geef uw leerlingen de
opdracht om thuis of in de les informatie op te zoeken in boeken of op het internet. Geef hierbij een
duidelijke opdracht, zoals: ‘Zoek zoveel mogelijk informatie op over de Tweede Wereldoorlog.’ Zo
kunnen ze oefenen met het zoeken, selecteren en gebruiken van informatie
(informatievaardigheden).
Dit ondersteunt u door ze enthousiast over het onderwerp te vertellen en zelf ook externe bronnen
te gebruiken. Laat een krantenartikel of filmpje zien over het onderwerp, zoek informatie op internet
op, toon websites over het onderwerp, zoek afbeeldingen op, lees voor uit informatieve of
verhalende boeken of richt een leestafel in.
 Onderwerp aankondigen  Thuis informatie opzoeken  Enthousiasme  Externe bronnen
Richtlijn 4: Laat de klas brainstormen en discussiëren over het onderwerp
Brainstorm en praat samen met de klas over het onderwerp. Is het onderwerp ‘feest’, dan bijt u het
spits af en vertelt u uw ervaringen met feestjes. Kinderen zijn van nature knowledge tellers, ze
fantaseren er graag lustig op los (Van den Branden, 2001). Dit kunt u in goede banen leiden door
vragen te stellen: ‘Wat voor soort feestjes zijn er? Wat moet je doen om een feestje te organiseren?’
Laat de leerlingen in tweetallen of in groepjes nadenken over het onderwerp en verhalen uitwisselen
aan de hand van deze vragen. Dit kan in de vorm van een interview, waarbij ze elkaar vragen stellen
over het onderwerp en hun verhalen. Kinderen leren hierbij effectief te communiceren en rollen te
herkennen: als een ander praat, ben ik stil, en andersom. Laat de leerlingen vervolgens een lijstje
maken van woorden die uit deze gesprekken naar voren komen. Zo leren ze gesproken informatie te
inventariseren en samenvatten op papier. Uit deze woorden kiezen ze er een uit om klassikaal te
bespreken. Zorg ervoor dat iedere leerling kort aan de beurt komt om iets te vertellen. Deze vorm
van individuele aanspreekbaarheid werkt activerend (Ebbens & Ettekoven, 2013). Schrijf goede
termen en ideeën van de leerlingen op het bord.
 Praten over onderwerp  Ervaringen delen  Vragen stellen  Tweetalgesprekken  Lijstje van
woorden  Ideeën op bord
Richtlijn 5: Leg de schrijfopdracht uit en verhelder met goede voorbeelden
Introduceer de schrijfopdracht. Leg hierbij duidelijk uit wat het doel is van de tekst, voor wie de tekst
geschreven moet worden, aan welke punten de tekst moet voldoen, hoe de tekststructuur eruit
moet komen te zien en welke technieken en stijlen gebruikt kunnen worden. Is het een overtuigende
brief aan de gemeente? Of is het een mailtje aan je beste vriend? Dit verheldert u met duidelijke
voorbeelden. ‘Als je een brief stuurt aan de gemeente om een trapveldje te maken van de
hondenuitlaatplek, is het dan verstandig om de brief te beginnen met ‘De gemeente doet veel te
weinig voor kinderen.’? En als je een mailtje stuurt naar je vriend, begin je dan met ‘Geachte’?
Analyseer vervolgens hardop een voorbeeldtekst (modeling) om de nadruk te leggen op specifieke
kenmerken. Hierbij kan een deel van de tekst geschreven worden op het bord. Bij hogere groepen
kunt u kinderen individueel en in tweetallen laten nadenken over de kenmerken voordat u een
voorbeeldtekst laat zien. Hoe ziet een e-mail er precies uit?
Help leerlingen door vragen te stellen. Weten jullie al hoe je een brief moet schrijven? En wat moet
er dan allemaal in voorkomen? Leg duidelijk uit dat schrijven niet alleen te maken heeft met het
opschrijven van ideeën, maar dat je ook rekening moet houden met degene die het gaat lezen, de
regels die ermee verbonden zijn en waarom je de tekst schrijft. ‘Waarom schrijf je deze tekst?’
Probeer de leerlingen duidelijk te maken dat het belangrijk is om rekening te houden met de
doelgroep. Probeer dit vervolgens ook te ‘trainen’. Brainstorm met de klas over enkele scenario’s.
‘Als je een brief schrijft aan een directeur, waar moet je dan op letten? (net taalgebruik, een goede
afsluiting..)’ ‘En hoe zit dat als je een briefje naar een klasgenootje stuurt? Moet je dan ook hele
nette woorden gebruiken?’
Maak vervolgens duidelijk wat er met de tekst gaat gebeuren. ‘Jullie schrijven een brief aan het
schoolbestuur die ook echt gelezen gaat worden.’ Geef betekenis aan de opdracht door te zeggen
waarom deze nuttig is. Wat heb je eraan als je dit kunt? Dit motiveert leerlingen om actief aan de
slag te gaan met de opdracht en uiteindelijk beter te reflecteren en de tekst te reviseren (Ebbens &
Ettekoven, 2013). In de hogere groepen kan deze fase eventueel overgeslagen worden.
Maak de leerlingen vooraf duidelijk waar u op gaat letten bij het nakijken van de opdracht. Het is
vrijwel onmogelijk om de tekst op álle punten na te kijken. Laat de feedback dus ook afhangen van
de soort tekst. Bijvoorbeeld: in week 1 wordt er een krantenartikel geschreven, dus wordt er gelet op
de begrijpelijkheid van de tekst, de correctheid van de informatie en het gebruik van de kenmerken
van de krantenartikel. Door de leerlingen bewust te laten worden van deze nakijkpunten, kunnen ze
zich hier tijdens het schrijven ook duidelijker op richten. Zo hebben ze een focus. Daarnaast scheelt
dit veel nakijktijd en zorgt het voor een duidelijke efficiëntieslag bij de leerlingen.
 Schrijfopdracht uitleggen  Voorbeeldteksten  Voorkennis  Doel tekst en doelgroep (+ oefenen)
 Nut opdracht  Nadruk nakijkpunten
Richtlijn 6: Begeleid bij het opstellen van een schrijfplan
Aan de hand van de brainstorm over het onderwerp met de klas, de gekregen schrijfopdracht en de
voorbeeldteksten maken de leerlingen een plannetje van wat ze willen schrijven, een schrijfplan.
Maak duidelijk dat deze fase – de fase van het schrijven van een plan – erg belangrijk is. Een echte
schrijver neemt namelijk verschillende stappen naar het eindproduct toe (Klomp, 2009). Laat de
kinderen individueel en in tweetallen bedenken wat ze willen opschrijven en waar de tekst aan moet
voldoen. Dit kan gedaan worden aan de hand van richtlijnen en schema’s. Zo leren ze een doel voor
ogen te hebben en een plan te creëren om dit doel te bereiken. Daarnaast krijgen ze van klasgenoten
directe mondelinge feedback op hun ideeën. U kunt sturing geven door vragen te stellen over of ze
bijvoorbeeld rekening hebben gehouden met het doel van de tekst en de doelgroep.
 Schrijfplan  Individueel en in tweetallen bedenken  Directe mondelinge feedback
Richtlijn 7: Bied ondersteuning tijdens het schrijven
Vervolgens beginnen de leerlingen met schrijven aan de hand van hun schrijfplan. Dit zelfstandige
werken begeleidt u door rond te lopen en stil te staan bij de leerlingen waarvan u denkt dat ze het
nodig hebben. Houd wel oog op alle leerlingen; ze zullen niet allemaal even snel met vragen durven
komen. U kunt vragen stellen over de al geschreven tekst. Geef bijvoorbeeld aan als de tekst niet
duidelijk genoeg is. Wat bedoel je hier precies mee? Denk je dat de titel lang genoeg is? Ik zal nog
even naar de eerste alinea kijken, die is niet zo duidelijk. Geef niet het antwoord, maar laat de
leerlingen zelf hun fouten verbeteren. Ga hierbij vooral in op de grote lijn. Geef feedback, maar houd
rekening met de schrijftaak en het schrijfproces. Van een brief aan de gemeente wordt verwacht dat
deze netter is dan een kort briefje aan een vriendin. Wijs nog geen spelfouten aan, de kinderen zijn
namelijk nog bezig met hun conceptversie (Van den Branden, 2001).
 Schrijven  Korte bezoekjes  Feedback  Zelf fouten verbeteren
Richtlijn 8: Laat de kinderen elkaars teksten nakijken
Na het schrijven is het belangrijk dat u niet direct de teksten nakijkt. Laat de leerlingen dit eerst zelf
doen. Eerst bekijken ze hun eigen tekst en verbeteren ze deze als dat nodig is. Een schrijver kijkt ook
altijd eerst zijn eigen tekst na voordat het naar de redacteur gaat. Zijn er kleine foutjes te ontdekken
waar ze eerst overheen hebben gekeken? Hebben ze zich gehouden aan hun schrijfplan? Willen ze
nog iets toevoegen? Willen ze iets veranderen? Vervolgens bekijken de leerlingen in tweetallen
elkaars teksten. Hierin begeleidt u ze door te vertellen waar ze op moeten letten op het gebied van
inhoud, stijl, opbouw en formele aspecten. Geef de leerlingen een focus, zoals ‘Geef je klasgenoot
tips hoe de titel beter kan’ (Hoogeveen, 2013). Hierbij is het belangrijk dat u de focus richt op de
nakijkpunten die u in richtlijn 5 met de leerlingen heeft besproken. Hier gaat u straks zelf op nakijken,
dus laat de leerlingen elkaars teksten ook nakijken aan de hand van deze punten. Laat de leerlingen
zelf kiezen welke feedback ze mee willen nemen. Zo leren ze hulp geven en krijgen, maar ook kritisch
nadenken over alternatieve standpunten en zelf beslissingen nemen.
Dit nakijken door klasgenoten kan opgesplitst worden in verschillende fases. In de eerste fase kijken
leerlingen elkaar teksten na op de inhoud. Ze lezen elkaars teksten en geven feedback op het verhaal
zelf. Is het verhaal spannend? Is de brief overtuigend genoeg? Hierbij geven ze tips om de tekst te
verbeteren. Vervolgens kijken ze naar de vorm. Is de tekst goed opgebouwd? Zitten er
spellingsfouten in? Tussendoor scherpen de leerlingen hun eigen teksten aan.
 Eigen tekst doorlezen  Tekst klasgenoot bekijken (a.d.h.v. nakijkpunten)  Tekst verbeteren
Richtlijn 9: Kijk de teksten na en geef feedback
De leerlingen verwerken de feedback die ze hebben gekregen en leveren hun definitieve versie in.
Deze teksten worden gelezen door degene waarvoor het bedoeld is. De brief aan het schoolbestuur
wordt gelezen door het schoolbestuur en de brief aan een penvriendin wordt gelezen door een
leeftijdsgenootje uit een andere klas. Als dit niet mogelijk is kruipt u in de huid van de doelgroep.
Moet de brief voor het schoolbestuur overtuigend zijn? Dan kijkt de leerkracht vanuit de ogen van
het schoolbestuur naar de overtuigende argumenten in de tekst. Worden de kenmerken van de
tekstvorm goed doorgevoerd en sluit de tekst goed aan bij het doel? Is de tekst een uitnodiging voor
en feestje? Dan kijkt u of het duidelijk is van wie het feestje is, wanneer en waar het wordt gegeven.
Foutjes in spelling en grammatica zijn op dat moment niet relevant. Vervolgens wordt de inhoud
bekeken (samenhang, originaliteit, correctheid, begrijpelijkheid). Pas aan het einde wordt er gekeken
naar de vorm. Door hiernaar te kijken (spelling, grammatica..) weten leerlingen dat dit niet alleen bij
grammaticalessen en dictees belangrijk is (Van den Branden, 2001). Vervolgens is het beter om geen
cijfer te geven, maar een verbeteropdracht.
Het is dus goed om deze volgorde aan te houden: let eerst op de doelgerichtheid en het aanspreken
van de doelgroep, betrek daarna de inhoud bij het nakijken en kijk pas aan het einde naar de vorm
van de tekst (spellingsfouten, verkeerde woorden etc.). Deze primaire volgorde is belangrijk, maar
maak er wel een keuze in. Zoals in richtlijn 5 is benoemd, is het goed om van tevoren een selectie te
maken wat de nakijkpunten betreft. Probeer niet álles na te kijken. Dit is vrijwel onmogelijk, kost
bovendien erg veel tijd en een volledig ‘rode tekst’ werkt hoogstwaarschijnlijk niet motiverend voor
leerlingen. Het is efficiënter om leerlingen een focus te geven. Deze kan per opdracht of per week
veranderen. Probeer tijdens het nakijken dus alleen op de geselecteerde punten te letten.
 Definitieve versie  Nakijken doelgerichtheid  Nakijken inhoud  Nakijken formele fouten  Focus
nakijkpunten  Verbeteropdracht
Richtlijn 10: Doe iets functioneels met de teksten
Als de teksten helemaal klaar zijn is het goed om iets functioneels met de eindproducten te doen.
Laat de leerlingen hun teksten presenteren of voorlezen in de klas of in groepjes. Vervolgens worden
de goede en slechte punten besproken. Hierdoor leren kinderen hun opdracht samen te vatten,
mondeling te bespreken en te luisteren naar elkaar (Elsäcker en Droop, 2010). Om leerlingen te
motiveren heeft u in het begin al uitgelegd wat er uiteindelijk met de tekst gaat gebeuren. Nu is het
moment daar om dit uit te voeren. Bundel geschreven verhalen in een verhalenboekje, hang
gedichten op in de gang en verstuur het mailtje echt. Bij deze fase kan een weblog (blog) op de
computer erg nuttig zijn. Een weblog is een soort persoonlijk dagboek op een website waar
regelmatig stukken tekst geplaatst kunnen worden en is een manier om iets functioneels te doen
met geschreven stukken tekst (Van Osch, 200).
Een moderne,
activerende en geïntegreerde
schrijfopdracht richt zich op procesgericht
schrijven met de nadruk op voorbereiding,
samenwerking en reflectie, waardoor veel 21e-eeuwse vaardigheden
getraind worden en er meerdere taaldomeinen bereikt worden.
Daarnaast maakt het gebruik van moderne communicatiemiddelen
en tekstvormen (modern). Het is een opdracht dat inspeelt op de
leefwereld van kinderen, actueel is en functioneel gebruikt gaat
worden. Het doel en het nut zijn duidelijk en er wordt duidelijke
betekenis gegeven aan de opdracht. Leerlingen worden sterk
betrokken bij het onderwerp van de opdracht en voelen zich
individueel aangesproken (activerend). Feedback is aangepast aan
de fase van het schrijfproces en het soort opdracht. Er is een keuze
gemaakt in de punten waarop nagekeken wordt en deze punten zijn
duidelijk besproken met de leerlingen. Daarnaast wordt een
onderwerp uit de zaakvakken genomen en worden er
meer schrijfopdrachten in de zaakvakken
georganiseerd aan de hand van
deze richtlijnen
(geïntegreerd).
Wat is het nut?
Door het schrijfonderwijs
op deze manier aan te pakken, wordt
het moderner en meer aangepast aan de
21e-eeuw. Daarnaast raken leerlingen
gemotiveerder waardoor ze meer openstaan voor schrijfopdrachten en kan er
tijd bespaard worden voor leerkrachten.
Dit leidt tot beter schrijfonderwijs en
betere schrijfvaardigheid
van leerlingen.
Het is niet altijd mogelijk
om alle stappen in één les te
stoppen. Daarom kunnen
schrijfopdrachten ook
meerdere lessen beslaan.
Download