Didactische richtlijnen Voor leerkrachten om modern, activerend en geïntegreerd schrijfonderwijs te geven Richtlijn 1: Zorg voor een moderne en functionele schrijfopdracht Richtlijn 2: Schrijf meer in de zaakvakken Richtlijn 3: Zorg voor een goede oriëntatie op het onderwerp Richtlijn 4: Laat de klas brainstormen en discussiëren over het onderwerp Richtlijn 5: Leg de schrijfopdracht uit en verhelder met goede voorbeelden Methodeonafhankelijk Kies een onderwerp dat inspeelt op de belevingswereld van kinderen, de actualiteit of dat uit de zaakvakken komt. Bedenk een realistische en praktijkgerichte schrijftaak (bv. uitnodiging feestje) en niet een opdracht zonder duidelijk doel en publiek. Gebruik internet en nieuwe tekstvormen (forums, blogs, websites, social media). Neem een onderwerp uit de zaakvakken als onderwerp van de schrijfopdracht. Geef meer schrijfopdrachten in de zaakvakken. Onderstaande stappen gelden ook voor die opdrachten. Activeer voorkennis en laat leerlingen oefenen met informatievaardigheden door ze van tevoren informatie op te laten zoeken. Speel daarnaast in op de voorkennis van leerlingen door vragen te stellen over wat ze al weten over het onderwerp (wat ze geleerd hebben in andere vakken). Vertel enthousiast over het onderwerp. Gebruik externe bronnen (filmpjes, boeken, websites, afbeeldingen). Praat met de klas over het onderwerp. Laat leerlingen in tweetallen over het onderwerp vertellen (bv. d.m.v. een interview). Laat leerlingen woorden opschrijven n.a.v. deze gesprekjes en er een uitkiezen. Laat leerlingen hier kort over vertellen. Maak een woordspin van de woorden en ideeën op het bord. Introduceer de schrijfopdracht en licht toe wat het doel van de opdracht is. Welke tekstsoort gaat behandeld worden? Verhelder met duidelijke voorbeelden. Laat leerlingen nadenken over het tekstvorm. Groep 6: maak gebruik van richtlijnen en schema’s (bv. het format van een brief). Groep 8: laat leerlingen eerst individueel twee kenmerken van de tekstvorm opschrijven. Daarna bespreking in tweetallen en klassikaal. Maak duidelijk wat er met de tekst gaat gebeuren en waarom de opdracht nuttig is. Maak leerlingen bewust van het feit dat ze schrijven voor een specifieke Richtlijn 6: Begeleid bij het opstellen van een schrijfplan Richtlijn 7: Bied ondersteuning tijdens het schrijven Richtlijn 8: Laat de kinderen elkaars teksten nakijken Richtlijn 9: Kijk de teksten na en geef feedback Richtlijn 10: Doe iets functioneels met de teksten Deze richtlijnen zijn geschikt voor een schrijfopdracht waarbij er een boodschap wordt overgebracht. lezer (de doelgroep). Maak duidelijk waar je op gaat letten bij het nakijken van de opdracht of bedenk dit samen met de leerlingen. Laat de leerlingen een plan maken van wat ze op willen schrijven (schrijfplan). Dus ze zetten op een rijtje wat ze in hun tekst willen verwerken. Laat leerlingen hun plan in tweetallen bespreken. Geef sturing door vragen te stellen (‘Hoe heb je rekening gehouden met de lezer?’) Laat de leerlingen beginnen met schrijven a.d.h.v. hun schrijfplan. Loop rond en ga kort langs bij enkele leerlingen, die leerlingen waarvan u denkt dat ze het nodig hebben. Houd wel oog op alle leerlingen. Stel vragen over de tekst. Laat de leerlingen zelf hun fouten verbeteren. Geef feedback, maar houd rekening met de grote lijn en wijs nog geen spelfouten aan. Laat de leerlingen hun eigen teksten lezen, veranderen en aanvullen. Laat de leerlingen in tweetallen elkaars teksten bekijken. Begeleid door te vertellen waar de leerlingen op moeten letten. Betrek hierbij de gekozen nakijkpunten. Laat de leerlingen zelf kiezen welke feedback ze mee willen meenemen bij het schrijven van hun eindversie. Kruip in de huid van de doelgroep. Is het een overtuigende tekst voor het schoolbestuur? Kijk dan door de ogen van het schoolbestuur naar de overtuigende argumenten in de tekst. Kijk dus eerst naar de doelgerichtheid, daarna naar de inhoud (samenhang, originaliteit, correctheid, begrijpelijkheid) en vervolgens naar de vorm. Deze volgorde is erg belangrijk. Let niet op alle punten bij iedere schrijfopdracht, maar kijk enkel naar de van tevoren aangegeven belangrijke punten (zie richtlijn 5). Geef geen cijfer, maar een verbeteropdracht. Laat de leerlingen hun teksten presenteren of voorlezen in de klas of in groepjes. Bespreek met elkaar de goede en slechte punten. Doe iets functioneels met de teksten (verhalen bundelen; mailtjes echt versturen etc.). Naslagwerk Didactische Richtlijnen Goed kunnen schrijven is belangrijk in de hedendaagse samenleving en die van de toekomst. Dit naslagwerk is bedoeld ter verduidelijking van de methodeonafhankelijke didactische richtlijnen voor leerkrachten van het basisonderwijs om modern, activerend en geïntegreerd schrijfonderwijs te geven. Een moderne, activerende en geïntegreerde schrijfopdracht richt zich onder andere op procesgericht schrijven, maakt gebruik van moderne communicatiemiddelen en is verbonden aan de zaakvakken. Het is belangrijk dat deze richtlijnen worden toegepast op een schrijfopdracht die bedoeld is om schriftelijk een boodschap over te brengen en niet om spelling, grammatica of handschrift te oefenen. Naslagwerk bij de didactische richtlijnen voor leerkrachten om modern, activerend en geïntegreerd schrijfonderwijs te geven Richtlijn 1: Zorg voor een moderne en functionele schrijfopdracht Als u zelf een onderwerp en schrijfopdracht moet bedenken, dan is het belangrijk dat u een moderne schrijftaak kiest met een activerend thema. Dit kan het geval zijn als de opdrachten uit de taalmethode niet genoeg ingaan op het overbrengen van een boodschap of omdat u een schrijfopdracht organiseert in een zaakvak (zie richtlijn 2). Een moderne schrijftaak gebruikt moderne communicatiemiddelen als internet en maakt gebruik van nieuwe tekstvormen als forums, blogs, websites en socialmediaberichten (denk bijvoorbeeld aan het schrijven van e-mails, het versturen van een Twitterbericht of het bijhouden van een blog). Werk met een thema dat bij de leerlingen bekend is en dat ze interessant vinden. Kies bijvoorbeeld een thema uit een van de zaakvakken en betrek die bij de schrijflessen. Zorg er daarnaast voor dat de onderwerpen inspelen op de actualiteit of op de belevingswereld van de leerlingen of laat ze zelf met voorstellen voor onderwerpen komen. Dit trekt hun aandacht en prikkelt hun interesse (Ekens, 2008). Richt de schrijftaak op de realiteit. Een functionele schrijfopdracht is ook in de werkelijkheid een schrijftaak; iets wat de leerlingen ook in het echt zouden kunnen gebruiken, zoals een uitnodiging voor een feestje, een stukje voor in de schoolkrant of een voorstel voor een schoolreisje (Ekens, 2008). Moderne communicatiemiddelen Nieuwe tekstvormen Actualiteit Beleveniswereld kinderen Functionele opdracht Richtlijn 2: Schrijf meer in de zaakvakken Er kan meer geschreven worden in het basisonderwijs door de zaakvakken te verbinden aan schrijftaken (Thijs et al., 2016). Dit kan gedaan worden door een onderwerp uit de zaakvakken te nemen als onderwerp van een schrijfopdracht, maar ook door meer schrijflessen te geven in de zaakvakken. Hierdoor kunnen leerlingen meer grip krijgen op een onderwerp en kan de tijd die aan schrijven besteed wordt uitgebreid worden. Bijkomend voordeel hiervan is dat het leerkrachten weinig extra tijd kost. De zaakvakken kunnen dus verrijkt worden door hier extra talige activiteiten aan toe te voegen. De methode van de zaakvakken kan gewoon gevolgd blijven worden, maar er worden meer schrijfelementen aan toegevoegd. Betrek hierbij de schrijfelementen die leerlingen geleerd hebben in de schrijflessen. Onderstaande stappen gelden ook voor schrijfopdrachten in de zaakvakken. Onderwerp zaakvakken in schrijflessen Schrijfopdrachten in zaakvakken Richtlijn 3: Zorg voor een goede oriëntatie op het onderwerp Voordat de leerlingen beginnen met een schrijftaak is het van belang dat ze veel van een onderwerp afweten en weten waarover ze willen schrijven. Dit maakt het schrijven van een tekst makkelijker en kinderen zijn doorgaans enthousiaster als ze veel over een onderwerp kunnen vertellen (Inspectie van het Onderwijs, 2012). Kondig daarom een onderwerp van tevoren aan en geef uw leerlingen de opdracht om thuis of in de les informatie op te zoeken in boeken of op het internet. Geef hierbij een duidelijke opdracht, zoals: ‘Zoek zoveel mogelijk informatie op over de Tweede Wereldoorlog.’ Zo kunnen ze oefenen met het zoeken, selecteren en gebruiken van informatie (informatievaardigheden). Dit ondersteunt u door ze enthousiast over het onderwerp te vertellen en zelf ook externe bronnen te gebruiken. Laat een krantenartikel of filmpje zien over het onderwerp, zoek informatie op internet op, toon websites over het onderwerp, zoek afbeeldingen op, lees voor uit informatieve of verhalende boeken of richt een leestafel in. Onderwerp aankondigen Thuis informatie opzoeken Enthousiasme Externe bronnen Richtlijn 4: Laat de klas brainstormen en discussiëren over het onderwerp Brainstorm en praat samen met de klas over het onderwerp. Is het onderwerp ‘feest’, dan bijt u het spits af en vertelt u uw ervaringen met feestjes. Kinderen zijn van nature knowledge tellers, ze fantaseren er graag lustig op los (Van den Branden, 2001). Dit kunt u in goede banen leiden door vragen te stellen: ‘Wat voor soort feestjes zijn er? Wat moet je doen om een feestje te organiseren?’ Laat de leerlingen in tweetallen of in groepjes nadenken over het onderwerp en verhalen uitwisselen aan de hand van deze vragen. Dit kan in de vorm van een interview, waarbij ze elkaar vragen stellen over het onderwerp en hun verhalen. Kinderen leren hierbij effectief te communiceren en rollen te herkennen: als een ander praat, ben ik stil, en andersom. Laat de leerlingen vervolgens een lijstje maken van woorden die uit deze gesprekken naar voren komen. Zo leren ze gesproken informatie te inventariseren en samenvatten op papier. Uit deze woorden kiezen ze er een uit om klassikaal te bespreken. Zorg ervoor dat iedere leerling kort aan de beurt komt om iets te vertellen. Deze vorm van individuele aanspreekbaarheid werkt activerend (Ebbens & Ettekoven, 2013). Schrijf goede termen en ideeën van de leerlingen op het bord. Praten over onderwerp Ervaringen delen Vragen stellen Tweetalgesprekken Lijstje van woorden Ideeën op bord Richtlijn 5: Leg de schrijfopdracht uit en verhelder met goede voorbeelden Introduceer de schrijfopdracht. Leg hierbij duidelijk uit wat het doel is van de tekst, voor wie de tekst geschreven moet worden, aan welke punten de tekst moet voldoen, hoe de tekststructuur eruit moet komen te zien en welke technieken en stijlen gebruikt kunnen worden. Is het een overtuigende brief aan de gemeente? Of is het een mailtje aan je beste vriend? Dit verheldert u met duidelijke voorbeelden. ‘Als je een brief stuurt aan de gemeente om een trapveldje te maken van de hondenuitlaatplek, is het dan verstandig om de brief te beginnen met ‘De gemeente doet veel te weinig voor kinderen.’? En als je een mailtje stuurt naar je vriend, begin je dan met ‘Geachte’? Analyseer vervolgens hardop een voorbeeldtekst (modeling) om de nadruk te leggen op specifieke kenmerken. Hierbij kan een deel van de tekst geschreven worden op het bord. Bij hogere groepen kunt u kinderen individueel en in tweetallen laten nadenken over de kenmerken voordat u een voorbeeldtekst laat zien. Hoe ziet een e-mail er precies uit? Help leerlingen door vragen te stellen. Weten jullie al hoe je een brief moet schrijven? En wat moet er dan allemaal in voorkomen? Leg duidelijk uit dat schrijven niet alleen te maken heeft met het opschrijven van ideeën, maar dat je ook rekening moet houden met degene die het gaat lezen, de regels die ermee verbonden zijn en waarom je de tekst schrijft. ‘Waarom schrijf je deze tekst?’ Probeer de leerlingen duidelijk te maken dat het belangrijk is om rekening te houden met de doelgroep. Probeer dit vervolgens ook te ‘trainen’. Brainstorm met de klas over enkele scenario’s. ‘Als je een brief schrijft aan een directeur, waar moet je dan op letten? (net taalgebruik, een goede afsluiting..)’ ‘En hoe zit dat als je een briefje naar een klasgenootje stuurt? Moet je dan ook hele nette woorden gebruiken?’ Maak vervolgens duidelijk wat er met de tekst gaat gebeuren. ‘Jullie schrijven een brief aan het schoolbestuur die ook echt gelezen gaat worden.’ Geef betekenis aan de opdracht door te zeggen waarom deze nuttig is. Wat heb je eraan als je dit kunt? Dit motiveert leerlingen om actief aan de slag te gaan met de opdracht en uiteindelijk beter te reflecteren en de tekst te reviseren (Ebbens & Ettekoven, 2013). In de hogere groepen kan deze fase eventueel overgeslagen worden. Maak de leerlingen vooraf duidelijk waar u op gaat letten bij het nakijken van de opdracht. Het is vrijwel onmogelijk om de tekst op álle punten na te kijken. Laat de feedback dus ook afhangen van de soort tekst. Bijvoorbeeld: in week 1 wordt er een krantenartikel geschreven, dus wordt er gelet op de begrijpelijkheid van de tekst, de correctheid van de informatie en het gebruik van de kenmerken van de krantenartikel. Door de leerlingen bewust te laten worden van deze nakijkpunten, kunnen ze zich hier tijdens het schrijven ook duidelijker op richten. Zo hebben ze een focus. Daarnaast scheelt dit veel nakijktijd en zorgt het voor een duidelijke efficiëntieslag bij de leerlingen. Schrijfopdracht uitleggen Voorbeeldteksten Voorkennis Doel tekst en doelgroep (+ oefenen) Nut opdracht Nadruk nakijkpunten Richtlijn 6: Begeleid bij het opstellen van een schrijfplan Aan de hand van de brainstorm over het onderwerp met de klas, de gekregen schrijfopdracht en de voorbeeldteksten maken de leerlingen een plannetje van wat ze willen schrijven, een schrijfplan. Maak duidelijk dat deze fase – de fase van het schrijven van een plan – erg belangrijk is. Een echte schrijver neemt namelijk verschillende stappen naar het eindproduct toe (Klomp, 2009). Laat de kinderen individueel en in tweetallen bedenken wat ze willen opschrijven en waar de tekst aan moet voldoen. Dit kan gedaan worden aan de hand van richtlijnen en schema’s. Zo leren ze een doel voor ogen te hebben en een plan te creëren om dit doel te bereiken. Daarnaast krijgen ze van klasgenoten directe mondelinge feedback op hun ideeën. U kunt sturing geven door vragen te stellen over of ze bijvoorbeeld rekening hebben gehouden met het doel van de tekst en de doelgroep. Schrijfplan Individueel en in tweetallen bedenken Directe mondelinge feedback Richtlijn 7: Bied ondersteuning tijdens het schrijven Vervolgens beginnen de leerlingen met schrijven aan de hand van hun schrijfplan. Dit zelfstandige werken begeleidt u door rond te lopen en stil te staan bij de leerlingen waarvan u denkt dat ze het nodig hebben. Houd wel oog op alle leerlingen; ze zullen niet allemaal even snel met vragen durven komen. U kunt vragen stellen over de al geschreven tekst. Geef bijvoorbeeld aan als de tekst niet duidelijk genoeg is. Wat bedoel je hier precies mee? Denk je dat de titel lang genoeg is? Ik zal nog even naar de eerste alinea kijken, die is niet zo duidelijk. Geef niet het antwoord, maar laat de leerlingen zelf hun fouten verbeteren. Ga hierbij vooral in op de grote lijn. Geef feedback, maar houd rekening met de schrijftaak en het schrijfproces. Van een brief aan de gemeente wordt verwacht dat deze netter is dan een kort briefje aan een vriendin. Wijs nog geen spelfouten aan, de kinderen zijn namelijk nog bezig met hun conceptversie (Van den Branden, 2001). Schrijven Korte bezoekjes Feedback Zelf fouten verbeteren Richtlijn 8: Laat de kinderen elkaars teksten nakijken Na het schrijven is het belangrijk dat u niet direct de teksten nakijkt. Laat de leerlingen dit eerst zelf doen. Eerst bekijken ze hun eigen tekst en verbeteren ze deze als dat nodig is. Een schrijver kijkt ook altijd eerst zijn eigen tekst na voordat het naar de redacteur gaat. Zijn er kleine foutjes te ontdekken waar ze eerst overheen hebben gekeken? Hebben ze zich gehouden aan hun schrijfplan? Willen ze nog iets toevoegen? Willen ze iets veranderen? Vervolgens bekijken de leerlingen in tweetallen elkaars teksten. Hierin begeleidt u ze door te vertellen waar ze op moeten letten op het gebied van inhoud, stijl, opbouw en formele aspecten. Geef de leerlingen een focus, zoals ‘Geef je klasgenoot tips hoe de titel beter kan’ (Hoogeveen, 2013). Hierbij is het belangrijk dat u de focus richt op de nakijkpunten die u in richtlijn 5 met de leerlingen heeft besproken. Hier gaat u straks zelf op nakijken, dus laat de leerlingen elkaars teksten ook nakijken aan de hand van deze punten. Laat de leerlingen zelf kiezen welke feedback ze mee willen nemen. Zo leren ze hulp geven en krijgen, maar ook kritisch nadenken over alternatieve standpunten en zelf beslissingen nemen. Dit nakijken door klasgenoten kan opgesplitst worden in verschillende fases. In de eerste fase kijken leerlingen elkaar teksten na op de inhoud. Ze lezen elkaars teksten en geven feedback op het verhaal zelf. Is het verhaal spannend? Is de brief overtuigend genoeg? Hierbij geven ze tips om de tekst te verbeteren. Vervolgens kijken ze naar de vorm. Is de tekst goed opgebouwd? Zitten er spellingsfouten in? Tussendoor scherpen de leerlingen hun eigen teksten aan. Eigen tekst doorlezen Tekst klasgenoot bekijken (a.d.h.v. nakijkpunten) Tekst verbeteren Richtlijn 9: Kijk de teksten na en geef feedback De leerlingen verwerken de feedback die ze hebben gekregen en leveren hun definitieve versie in. Deze teksten worden gelezen door degene waarvoor het bedoeld is. De brief aan het schoolbestuur wordt gelezen door het schoolbestuur en de brief aan een penvriendin wordt gelezen door een leeftijdsgenootje uit een andere klas. Als dit niet mogelijk is kruipt u in de huid van de doelgroep. Moet de brief voor het schoolbestuur overtuigend zijn? Dan kijkt de leerkracht vanuit de ogen van het schoolbestuur naar de overtuigende argumenten in de tekst. Worden de kenmerken van de tekstvorm goed doorgevoerd en sluit de tekst goed aan bij het doel? Is de tekst een uitnodiging voor en feestje? Dan kijkt u of het duidelijk is van wie het feestje is, wanneer en waar het wordt gegeven. Foutjes in spelling en grammatica zijn op dat moment niet relevant. Vervolgens wordt de inhoud bekeken (samenhang, originaliteit, correctheid, begrijpelijkheid). Pas aan het einde wordt er gekeken naar de vorm. Door hiernaar te kijken (spelling, grammatica..) weten leerlingen dat dit niet alleen bij grammaticalessen en dictees belangrijk is (Van den Branden, 2001). Vervolgens is het beter om geen cijfer te geven, maar een verbeteropdracht. Het is dus goed om deze volgorde aan te houden: let eerst op de doelgerichtheid en het aanspreken van de doelgroep, betrek daarna de inhoud bij het nakijken en kijk pas aan het einde naar de vorm van de tekst (spellingsfouten, verkeerde woorden etc.). Deze primaire volgorde is belangrijk, maar maak er wel een keuze in. Zoals in richtlijn 5 is benoemd, is het goed om van tevoren een selectie te maken wat de nakijkpunten betreft. Probeer niet álles na te kijken. Dit is vrijwel onmogelijk, kost bovendien erg veel tijd en een volledig ‘rode tekst’ werkt hoogstwaarschijnlijk niet motiverend voor leerlingen. Het is efficiënter om leerlingen een focus te geven. Deze kan per opdracht of per week veranderen. Probeer tijdens het nakijken dus alleen op de geselecteerde punten te letten. Definitieve versie Nakijken doelgerichtheid Nakijken inhoud Nakijken formele fouten Focus nakijkpunten Verbeteropdracht Richtlijn 10: Doe iets functioneels met de teksten Als de teksten helemaal klaar zijn is het goed om iets functioneels met de eindproducten te doen. Laat de leerlingen hun teksten presenteren of voorlezen in de klas of in groepjes. Vervolgens worden de goede en slechte punten besproken. Hierdoor leren kinderen hun opdracht samen te vatten, mondeling te bespreken en te luisteren naar elkaar (Elsäcker en Droop, 2010). Om leerlingen te motiveren heeft u in het begin al uitgelegd wat er uiteindelijk met de tekst gaat gebeuren. Nu is het moment daar om dit uit te voeren. Bundel geschreven verhalen in een verhalenboekje, hang gedichten op in de gang en verstuur het mailtje echt. Bij deze fase kan een weblog (blog) op de computer erg nuttig zijn. Een weblog is een soort persoonlijk dagboek op een website waar regelmatig stukken tekst geplaatst kunnen worden en is een manier om iets functioneels te doen met geschreven stukken tekst (Van Osch, 200). Een moderne, activerende en geïntegreerde schrijfopdracht richt zich op procesgericht schrijven met de nadruk op voorbereiding, samenwerking en reflectie, waardoor veel 21e-eeuwse vaardigheden getraind worden en er meerdere taaldomeinen bereikt worden. Daarnaast maakt het gebruik van moderne communicatiemiddelen en tekstvormen (modern). Het is een opdracht dat inspeelt op de leefwereld van kinderen, actueel is en functioneel gebruikt gaat worden. Het doel en het nut zijn duidelijk en er wordt duidelijke betekenis gegeven aan de opdracht. Leerlingen worden sterk betrokken bij het onderwerp van de opdracht en voelen zich individueel aangesproken (activerend). Feedback is aangepast aan de fase van het schrijfproces en het soort opdracht. Er is een keuze gemaakt in de punten waarop nagekeken wordt en deze punten zijn duidelijk besproken met de leerlingen. Daarnaast wordt een onderwerp uit de zaakvakken genomen en worden er meer schrijfopdrachten in de zaakvakken georganiseerd aan de hand van deze richtlijnen (geïntegreerd). Wat is het nut? Door het schrijfonderwijs op deze manier aan te pakken, wordt het moderner en meer aangepast aan de 21e-eeuw. Daarnaast raken leerlingen gemotiveerder waardoor ze meer openstaan voor schrijfopdrachten en kan er tijd bespaard worden voor leerkrachten. Dit leidt tot beter schrijfonderwijs en betere schrijfvaardigheid van leerlingen. Het is niet altijd mogelijk om alle stappen in één les te stoppen. Daarom kunnen schrijfopdrachten ook meerdere lessen beslaan.