100805.0-2.lkrtkrt.dingenweb

advertisement
Omgaan met de regels van taal
Woordenschat
Groep peuters, 1 en 2
Woorden verzamelen
Informatie ordenen en samenvatten
Leerkrachtkaart: Dingenweb
Past in de leerlijnen woordenschat en informatie verwerven.
Zo begint het
Een groot vel papier op een grote tafel en een groep kinderen met begeleider er om
heen. Op het vel in het midden ‘een ding (voorwerp)’. Als voorbeeld in deze kaart nemen
we een theezakje. Ogenschijnlijk zo gewoon. Hiermee start de leerkracht / begeleider
een ontdekkingstocht, experimenteert, maakt tekeningetjes, plakt er plaatjes bij en
schrijft woordjes. Zij associeert zo spontaan mogelijk en betrekt kinderen er steeds
meer bij.
Resultaat
Na een klein half uurtje hebben kinderen en de volwassene het vel vol gelegd, geplakt,
gekrabbeld, gekleurd en ‘geschreven’: met andere voorwerpen maar ook met kleine
schetsjes, pictogrammen, woordjes, plaatjes. De volgende dag komt het grote vel
opnieuw op de tafel en wordt het nog voller.
Hoe aangeboden?
 Toegepast: de activiteit leent zich ervoor om aan te bieden binnen bijvoorbeeld
thema’s en projecten.
 In alle periodes, zie ook de basisplanning woordenschat
 Richtlijn: 2 lessen van een half uur.
Voorbeeld theezakje
Leg in het midden op het grote vel een theezakje (en een paar theezakjes achter de
hand, ook gebruikte). De volwassene plukt het uit elkaar, schudt de inhoud er uit en
veegt het op een hoopje. De meeste peuters en kleuters blijken geen idee te hebben wat
er uit komt. Even voelen, het woord thee valt en het woord zakje. Er zit ook nog een
draadje aan en een plakkertje. Een kind weet zelfs dat er soms een nietje aan zit. De
onderdelen worden naast elkaar op het vel vastgeplakt en de woorden erbij geschreven.
Een grote cirkel eromheen. Er is ook nog een klein theezakje, even voelen en ook dat
wordt uit elkaar gehaald. Er blijkt minder in te zitten en het zakje voelt ook heel
© Stichting Kansrijke Taal
1
Omgaan met de regels van taal
anders. Dit alles nodigt tot een aantal meer levensechte activiteiten. De begeleider pakt
een theeglas met heet water, vraagt waarmee ze zal beginnen, een klein of een groot
theezakje. Hoe langer in het hete water hoe meer kleur. De woorden slappe thee,
sterke thee, thee zetten vallen. Als een kind de natte drap uit het theezakje wil zien
mag hij het uit elkaar plukken en een hoopje maken. De volwassene probeert nog
donkere en lichte theevlekken op het vel te maken voor sterke en slappe thee. Het
gesprek komt op een zakje voor één kopje en het dikke zakje voor een pot thee. Met
korte schetsjes wordt dit uitgetekend met de woordjes erbij: theepot, theekan. De
cijfers 1 en 10 komen erbij, want de grote pot was wel voor 10 koppen thee. Twee
kinderen brengen het gesprek op suiker en suikerklontjes. Ook die worden erbij
gehaald. Uit elkaar halen blijkt aan te slaan, maar een suikerklontje helemaal vermalen
tot losse suiker blijkt een hele klus voor kleine handjes. Oplossen in water en roeren wil
beter. En dan is het tijd, morgen nog één keer dit dingenweb.
Criteria voor de keuze van ‘dingen’
 Uit leef- en ervaringswereld van peuters en kleuters.
 Jonge kinderen komen er mogelijk wel mee in aanraking maar gaan er te
vanzelfsprekend aan voorbij - op het eerst gezicht een gewoon ding - of de dingen
zijn voor hen weinig toegankelijk.
 De dingen zijn aanschouwelijk en vast te pakken: er valt uiteindelijk veel aan te zien,
te beleven en ontdekken en veel over te praten.
 De dingen prikkelen de natuurlijke nieuwsgierigheid en verwondering van kinderen.
© Stichting Kansrijke Taal
2
Omgaan met de regels van taal

Ze nodigen uit om veel nieuwe woorden te leren die passen in het dagelijks leven van
jonge kinderen.
Voorbeelden van ‘dingen’
 Theezakjes
 Uitgegraven paardenbloem of andere plant met alles eraan
 (Echt) kinderfietsje
 (Echte) kinderspijkerbroek
 Speelgoedvoertuig (zo echt mogelijk en liefst demontabel): tractor, hijskraan,
veerboot
 Paar wormen of andere kleine beestjes in een glazen pot
 Marmot in een glazen bak
 Aantal verschillende vogelveren
 Zaklantaarn
 Aantal denappels
 Sinasappel
 Een aardappel en een ui
Wat kan er op het grote vel komen?
 Onderdelen
 Andere erbij passende voorwerpen
 Schetsjes
 Kriebeltje kras woorden en schetsjes
 Kleine plaatjes
 Woorden
 Getallen
 Lijnen, pijlen, cirkels in kleuren
 Zelf verzonnen picto’s
Verschillende soorten vragen:
De begeleider neemt kinderen op sleeptouw, geeft voorbeelden en stelt verschillende
soorten vragen:
Wat? Hoe? Hoe kan dat nou? Waarmee? Waar? Welke? Wanneer? Wie? Hoeveel?
Waarom?
© Stichting Kansrijke Taal
3
Download