Omgaan met de regels van taal Woordenschat Groep peuters, 1 en 2 Woorden verzamelen Informatie ordenen en samenvatten Leerkrachtkaart: Dingenweb Past in de leerlijnen woordenschat en informatie verwerven. Zo begint het Een groot vel papier op een grote tafel en een groep kinderen met begeleider er om heen. Op het vel in het midden ‘een ding (voorwerp)’. Als voorbeeld in deze kaart nemen we een theezakje. Ogenschijnlijk zo gewoon. Hiermee start de leerkracht / begeleider een ontdekkingstocht, experimenteert, maakt tekeningetjes, plakt er plaatjes bij en schrijft woordjes. Zij associeert zo spontaan mogelijk en betrekt kinderen er steeds meer bij. Resultaat Na een klein half uurtje hebben kinderen en de volwassene het vel vol gelegd, geplakt, gekrabbeld, gekleurd en ‘geschreven’: met andere voorwerpen maar ook met kleine schetsjes, pictogrammen, woordjes, plaatjes. De volgende dag komt het grote vel opnieuw op de tafel en wordt het nog voller. Hoe aangeboden? Toegepast: de activiteit leent zich ervoor om aan te bieden binnen bijvoorbeeld thema’s en projecten. In alle periodes, zie ook de basisplanning woordenschat Richtlijn: 2 lessen van een half uur. Voorbeeld theezakje Leg in het midden op het grote vel een theezakje (en een paar theezakjes achter de hand, ook gebruikte). De volwassene plukt het uit elkaar, schudt de inhoud er uit en veegt het op een hoopje. De meeste peuters en kleuters blijken geen idee te hebben wat er uit komt. Even voelen, het woord thee valt en het woord zakje. Er zit ook nog een draadje aan en een plakkertje. Een kind weet zelfs dat er soms een nietje aan zit. De onderdelen worden naast elkaar op het vel vastgeplakt en de woorden erbij geschreven. Een grote cirkel eromheen. Er is ook nog een klein theezakje, even voelen en ook dat wordt uit elkaar gehaald. Er blijkt minder in te zitten en het zakje voelt ook heel © Stichting Kansrijke Taal 1 Omgaan met de regels van taal anders. Dit alles nodigt tot een aantal meer levensechte activiteiten. De begeleider pakt een theeglas met heet water, vraagt waarmee ze zal beginnen, een klein of een groot theezakje. Hoe langer in het hete water hoe meer kleur. De woorden slappe thee, sterke thee, thee zetten vallen. Als een kind de natte drap uit het theezakje wil zien mag hij het uit elkaar plukken en een hoopje maken. De volwassene probeert nog donkere en lichte theevlekken op het vel te maken voor sterke en slappe thee. Het gesprek komt op een zakje voor één kopje en het dikke zakje voor een pot thee. Met korte schetsjes wordt dit uitgetekend met de woordjes erbij: theepot, theekan. De cijfers 1 en 10 komen erbij, want de grote pot was wel voor 10 koppen thee. Twee kinderen brengen het gesprek op suiker en suikerklontjes. Ook die worden erbij gehaald. Uit elkaar halen blijkt aan te slaan, maar een suikerklontje helemaal vermalen tot losse suiker blijkt een hele klus voor kleine handjes. Oplossen in water en roeren wil beter. En dan is het tijd, morgen nog één keer dit dingenweb. Criteria voor de keuze van ‘dingen’ Uit leef- en ervaringswereld van peuters en kleuters. Jonge kinderen komen er mogelijk wel mee in aanraking maar gaan er te vanzelfsprekend aan voorbij - op het eerst gezicht een gewoon ding - of de dingen zijn voor hen weinig toegankelijk. De dingen zijn aanschouwelijk en vast te pakken: er valt uiteindelijk veel aan te zien, te beleven en ontdekken en veel over te praten. De dingen prikkelen de natuurlijke nieuwsgierigheid en verwondering van kinderen. © Stichting Kansrijke Taal 2 Omgaan met de regels van taal Ze nodigen uit om veel nieuwe woorden te leren die passen in het dagelijks leven van jonge kinderen. Voorbeelden van ‘dingen’ Theezakjes Uitgegraven paardenbloem of andere plant met alles eraan (Echt) kinderfietsje (Echte) kinderspijkerbroek Speelgoedvoertuig (zo echt mogelijk en liefst demontabel): tractor, hijskraan, veerboot Paar wormen of andere kleine beestjes in een glazen pot Marmot in een glazen bak Aantal verschillende vogelveren Zaklantaarn Aantal denappels Sinasappel Een aardappel en een ui Wat kan er op het grote vel komen? Onderdelen Andere erbij passende voorwerpen Schetsjes Kriebeltje kras woorden en schetsjes Kleine plaatjes Woorden Getallen Lijnen, pijlen, cirkels in kleuren Zelf verzonnen picto’s Verschillende soorten vragen: De begeleider neemt kinderen op sleeptouw, geeft voorbeelden en stelt verschillende soorten vragen: Wat? Hoe? Hoe kan dat nou? Waarmee? Waar? Welke? Wanneer? Wie? Hoeveel? Waarom? © Stichting Kansrijke Taal 3