INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk Omschrijving l. INLEIDING 1 2. RISICO VAN EEN STOF 2 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2 4 4 6 6 7 3. 4. Risicobepalende faktoren Opnamewegen Toxicokinetiek Soorten effektan Verband tussen dosis en effekt Stofgroapan naar effekt GRENSWAARDEN Blz 9 3.1. Inleiding 3.2. MAC-waarden 3.3. Doeltreffendheidscriterium 9 9 11 MONITORING 13 4.1. Methoden van monitoring 4.2. Meetmethoden voor omgevingsmonitoring 4.3. Strategie voor werkplekmetingen 13 14 16 BEHEERSMAATREGELEN 20 -1- 1. INLEIDING Door de Nederlandse Vereniging voor Arbeidshygiene (NVvA) is arbeidshygiëne als volgt gedefinieerd: Arbeidshygiene is de toegepaste wetenschap, die zich richt op het herkennen, evalueren en beheersen van met name fysische, chemische en biologische f akteren in het geheel van belastende faktoren, die ontstaan in of door werksituaties en die de gezondheid en/of het welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht kunnen beïnvloeden. De gebruikte terminologie behoeft nog enige toelichting: - "met name" geeft aan dat da grenslijnen van de arbeidshygiëne niet scherp te trekken zijn; - "in het geheel van belastende faktoren" geeft aan dat de afzonderlijke belastende faktoren niet als op zichzelf staand beschouwd mogen worden, maar dat ze geplaatst moeten worden naast de andere belastende faktoren die in het arbeidsmilieu aanwezig kunnen zijn. Hoewel bij deze andere faktoren in de eerste plaats gedacht wordt aan die faktoren welke de arbeid s hygiëne met name tot haar werkterrein rekent, moet benadrukt worden dat de overige belastende faktoren (bijvoorbeeld psychische of fysieke belasting) niet worden uitgesloten; - "belastende faktoren" zijn faktoren, die van invloed kunnen zijn op de gezondheid en/of het welzijn van de werkende mens en/of zijn nageslacht. Onderscheiden kunnen worden: * Chemische belastende faktor: toxische stoffen; * Fysische belastende faktor: geluid, trillingen, warmte" tocht en dergelijke; * Biologische belastende faktor; bacteriën, schimmels e.d.; * Fysiek belastende faktor: zware arbeid, tillen e.d.; * Psychosociaal belastende faktor; bijvoorbeeld onvoldoende kantaktmogelijkheden met koilega's; * Mentaalbelastende faktor: stress, onvoldoende verlichting e.d. -2- 2. RISICO VAN EEN STOF Risicobepalende faktoren(2.1) Het risico bij da blootstelling aan stoffen wordt bepaald door eigenschappen van de stof, de mate en aard van do blootstelling en de gevoeligheid van het individu. Eigenschappen van de stof - Toxiciteit; dit is een intrinsieke eigenschap van een stof die betrekking heeft op het vermogen om bij een bepaalde dosis biologische schade toe te brengen. De aard van de schade is belangrijk. Een stof die jeuk veroorzaakt zal als minder toxisch worden gekwalificeerd dan een carcinogane verbinding. - Fysische eigenschappen: . aggregatietoestand: vast, vloeibaar, gasvormig; . deeltjesgrootte aerosol, vluchtigheid, dichtheid (van gassen); . vermogen om biologische materialen op te lossen (lipofiel/ hydrofiel). Blootstelling Er kan onderscheid worden gemaakt in de hoeveelheid waarmee het organisme in aanraking komt (uitwendige blootstelling) en de hoeveelheid die wordt opgenomen in het lichaam en uiteindelijk de doelorganen bereikt (inwendige blootstelling). De resorptie (en van daar uit de inwendige blootstelling) verschilt sterk per stof, per opnameweg en per individu. Zeer globale rasorptiepercentages zijn 6-10% voor het maagdarmkanaal en 15-40% voor de longen. Op de inwendige blootstelling wordt hier niet verder ingegaan. Van belang voor de uitwendige blootstelling is; - de intensiteit van de blootstelling; - de wijze van blootstelling; - de frekwentie van de blootstelling; - de duur van de blootstelling. De uitwendige blootstelling aan een stof wordt bepaald door eigenschappen van de stof (zie hierboven) en door allerlei omstandigheden in de werksituatie. Omstandigheiden die onder andere van belang zijn: - het proces: . open of gesloten; . kontinu of batch; - omgevingstemperatuur: . hogere dampspanning; . zweet secretie; . huiddoorbloeding groter; . motivatie tot gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) neemt af; -3- -ventilatie: . plaatselijk of ruimtelijk; -werktempo : . opname beïnvloed door het ademminuutvolume; -persoonlijke werkhygiëne: . besmetting via handen (roken, eten); . besmetting via werkkleding (bijvoorbeeld olietegen huid); . juist gebruik gereedschap, PBM; . naleving voorschriften; informatie, instruktie: . leesbaarheid, taalgebruik; . begrip van coderingen en etikettering; Gevoeligheid van het individu Binnen een groep gezonde medewerkers kunnen grote verschillen in gevoeligheid voor bepaalde stoffen voorkomen. Ze zijn vaak niet te verklaren en nog moeilijker te voorspellen. De oorzaak kan liggen in: - snelheid waarmee de stof wordt opgenomen; - opslagkapaciteit van het lichaam (bijvoorbeeld hoeveelheid vetweefsel); - verschillen in de stofwisseling (bijvoorbeeld afwijkende leverof nierfunktie); - aanleg voor allergieën. De funktie van de lever en nieren zijn van betekenis uit oogpunt van eliminatie van stoffen in het lichaam. Patiënten met lever- of nieraandoeningen zijn in de regel "gevoeliger" voor toxische stoffen, omdat de koncentraties in het organisme in de regel hoger zijn dan bij personen met normale lever- en nierfunkties. Interindividuele verschillen in gevoeligheid kunnen berusten op: - leeftijd; - geslacht; - voedingstoestand; - zwangerschap; - allergische predispositie; - genetische aanleg; - vroegere expositie. Voor sommige stoffan kan een accumulatie van het effekt optreden. Dit geldt bijvoorbeeld voor ganotoxischa verbindingen die in staat zijn om DNA-modifikatie te veroorzaken. Dergelijke genetische beschadigingen zijn irreversibel. Vroegere belasting betekent dus een risico-varhogende faktor. Ook ten aanzien van stoffen die allergische effekten veroorzaken is een voorafgaande blootstelling een faktor van betekenis. -4- Opnamewegen (2.2) Er zijn drie opnamewegen te onderscheiden: Ademhalingswegen In het algemeen zijn de ademhalingswegen (met name de longen) in arbeidssituaties de belangrijkste opnameweg. Via de longen worden veel stoffen gemakkelijk opgenomen in het bloed en via de bloedvaten naar andere delen van het lichaam getransporteerd. Verschillende stoffen hebben al direkt effekten op het longweefsel of op de slijmvliezen in de keel- en neusholte (bijvoorbeeld zure dampen en formaldehyde). Huid en ogen Van een aantal stoffen is bekend dat ze ook via de huid (en ogen) gemakkelijk het lichaam binnendringen en zo in het bloed worden opgenomen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij aniline en fenol. Het geldt meestal voor vloeistoffen, maar ook voor een aantal vaste stoffen (deeltjes). Ook sommige gassen of dampen kunnen in aanzienlijke mate via de huid worden opgenomen (voor aniline bijvoorbeeld bedraagt de verhouding tussen de opgenomen hoeveelheid via inhalatie en via de huid). Bij regelmatig kontakt moet bovendien rekening gehouden worden met een effekt op de huid en ogen. Maag-darmkanaal Een toxische stof kan ook door inslikken worden opgenomen in het lichaam. Dat is afhankelijk van de arbeidssituatie en vooral van de hygiëne op het werk. Het is bekend dat roken, eten en drinken op de werkplek de opnamekans vergroten. Verontreinigde handen spelen hierin een rol ("finger-shunt"). Ook kunnen eerder ingeademende deeltjes, na te zijn afgevangen in de ademhalingswegen, met slijm ingeslikt worden (zogenoemde secundaire ingestie). Toxicokinetiek (2.3) Wanneer iemand is blootgesteld aan een bepaalde verbinding, bepalen de toxicokinetische eigenschappen van die verbinding wat er gebeurt wanneer deze stof in kontakt komt met het lichaam. -5- De volgende processen kunnen worden onderscheiden: - Opname; Hoe wordt de stof door het lichaam opgenomen (inademing, ingestie, huidabsorptie) - Resorptie: In welke mate wordt de stof geresorbeerd en komt de stof in de algemene circulatie? Enkele voorbeelden: loodstof dat het alveolaire gedeelte van de longen bereikt, wordt voor 100% in het bloed opgenomen; loodstof dat in het maag-darmkanaal terecht komt, wordt slechts voor 10% geresorbeerd. Silicastof komt helemaal niet in de algemene circulatie terecht en oefent zijn effekt uit op de longwand zelf. - Omzetting; Worden er metabolieten (omzettingsprodukten) gevormd, en zo ja, zijn deze dan meer of minder toxisch dan het beginprodukt? De omzetting van nitraat in nitriet is een voorbeeld van een hypertoxificatie, de omzetting van benzeen (kankerverwekkend) in fenol een detoxificatie. - Verdeling en opslag: Afhankelijk van de affiniteit voor bepaalde organen vindt er een verdeling plaats over het lichaam. De opslag kan 'permanent' van aard zijn (DDT) of slechts tijdelijk, waarna de komponenten het lichaam verlaten (lood in bloed). Sommige stoffen worden helemaal niet opgeslagen en verlaten bijna direkt weer het lichaam. De tijdsperiode waarin 50% van de opgenomen dosis het lichaam weer heeft verlaten of is omgezet wordt de biologische halfwaardetijd genoemd. De grootte hiervan loopt voor verschillende stoffen zeer uiteen: van enkele uren (xyleen) tot een dag (benzeen), enkele weken (lood) of jaren (DDT), -6- - Üitscheiding: Uitschelding kan plaatsvinden via de uitademingslucht verschillende oplosmiddelen), de urine (benzeen, via de metaboliet fenol), de faeces (kwikverbindingen), zweten (alcohol), sperma en menatruatiebloed (zink) en ook wel via de haren (arseen). Soorten effekten (2.4) Bij gezondheidseffekten kan onderscheid gemaakt worden tussen: - Acute effekten: De effekten openbaren zich na kortstondige blootstelling binnen enkele uren of enkele dagen. - Chronische effekten: De effekten treden op na langdurige blootstelling. Het duurt vaak meerdere jaren voor de ziekte zich openbaart. Zo is het bijvoorbeeld bekend dat bij het inademen van grote hoeveelheden oplosmiddelen acute effekten kunnen optreden, zoals duizeligheid, misselijkheid, dronken gevoel. Van een aantal oplosmiddelen is bekend dat bij het inademen van kleinere hoeveelheden geen acute effekten optreden. Daarentegen kunnen er wel chronische effekten optreden, zoals vroegtijdige dementie of gevoelloosheid in de handen. Van veel stoffen is bekend dat ze zowel acute als chronische effekten kunnen veroorzaken. Bij sommige stoffen is een kortstondige of eenmalige blootstelling al voldoende voor een chronisch effekt. Een voorbeeld is blauwe asbest. De inademing van één vezel geeft kans op het ontwikkelen van kanker na 20 tot 40 jaar. Verband tussen dosis en effekt (2.5) De mate waarin een bepaalde hoeveelheid van een stof een effekt of reaktie van het lichaam veroorzaakt, wordt vaak weergegeven in; - Dosis-effekt-re latie: Deze geeft aan welk verband er bestaat tussen de dosis (opgenomen hoeveelheid stof) en een bepaald (vaak kwalitatief) effekt bij een persoon. - Dosis-respons-relatie: Deze geeft het verband aan tussen de dosis en het percentage mensen in een groep bij wie het effekt optreedt. Gewoonlijk neemt het effekt van een stof toe bij een toename van de blootstelling. -7- Stofgroepen naar effekt (2.6) Stoffen kunnen op basis van de aard van hun effekt ingedeeld worden in zes groepen. Er bestaat globaal een belangrijk verschil tussen het risico van de verschillende groepen. Vanzelfsprekend kunnen verschillende stoffen binnen één groep ook een groot verschil in risico Ce zien geven. De groepen zijn: Zuurstofverdringende gassen Zuurstof verdringende gassen (ook wel asphyxiantia genoemd) zijn gassen waarvan voor zover bekend de schadelijke werking voornamelijk beperkt blijft tot verdringing van zuurstof in de in te ademen lucht. Dat is bij hoge koncentraties het geval. Het nadelige effekt op de gezondheid is dat het lichaam te weinig zuurstof op kan nemen. Prikkelende of irriterende stoffen Deze hebben acute effekten op de huid, longen of slijmvliezen van ogen of luchtwegen. De effekten zijn vaak herstelbaar. Bij het tegengaan van een nadelig effekt richt men zich vaak op het voorkómen van irritatie of hinder. Hiervoor kan een veilige drempelwaarde worden vastgesteld. Systeemtoxische stoffen Deze groep omvat stoffen met uiteenlopende effekten op de werking van organen (longen, lever, maag, darmen en dergelijke), bloed (bloedaanmaak) of zenuwstelsel. Het kunnen zowel acute als chronische effekten zijn. Ook bepaalde stoffen die tijdens de zwangerschap effekt hebben op de gezondheid van het ongeboren kind horen tot deze groep. Voor al deze stoffen kan in principe een veilige grens worden vastgesteld op basis van onder andere een dosis-effekt-relatie of een dosis-respons-relatie. -8- Allergenen Allergenen zijn stoffen dia bij mensen aan overgevoeligheidsreaktie kunnen veroorzaken. Vaak ia dat een allergische reaktie van de luchtwegen of huid. Het ia moeilijk een veilige grens vast te stellen waarbij het ontwikkelen van een allergie bij werknemers kan worden voorkomen. In veel gevallen ia voor mensen die overgevoelig zijn voor een stof iedere blootstelling te veel. Carcinogenen met drempelwaarde Dit zijn stoffen dia, afhankelijk van de dosis, kanker kunnen veroorzaken. Op basis van gegevens over een dosis-effekt-relatie of dosis-respons-relatie is in principe een veilige grens vast te stellen. Van een paar kankerverwekkende stoffen is bekend dat ze in kombinatie met andere stoffen een versterkte werking hebben. Dat betekent dat de gestelde grenzen met grote voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Tot deze groep behoren ook de cocarcinogene stoffen. De stoffen zijn zelf niet kankerverwekkend, maar ze kunnen dat worden in kombinatie met andere stoffen. Carcinogenen zonder drempelwaarde Dit zijn stoffen waarvan bewezen is dat ze kanker kunnen veroorzaken. Er is echter geen veilige grens van bekend. De werking berust op een onherstelbare beschadiging van het erfelijk materiaal in de lichaamscellen. Daarom worden ze ook wel genotoxische stoffen genoemd. -9- 3. GRENSWAARDEN Inleiding (3.1) Bij de beoordeling van de blootstelling aan. chemische stoffen op de werkplek spelen grenswaarden een cruciale rol. Ten aanzien van inademing zijn dergelijke grenswaarden op te stellen. Kontrole via metingen is hierbij mogelijk (koncentratiemetingen in de lucht). Voor huidopname of voor inslikken zijn grenswaarden niet kontrolearbaar. In 1989 is een wijziging van het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen (VBF) van kracht geworden. Het overheidsbeleid ten aanzien van het werken met toxische stoffen is hiermee nogal fundamenteel gewijzigd. Op basis van het Veiligheidsbesluit (art. 182a) dient nu in principe elk bedrij f zijn eigen bedrijfsnormen (voor luchtkoncentraties op de werkplek) vast te stellen. De tot dusver door de overheid gehanteerde MAC-waarden (maximaal aanvaarde koncentratie) gelden in principe niet meer als toetsingscriterium, maar vormen voor de bedrij fsnorm de bovenlimiet. De MAC-waarden zuilen vooralsnog overigens een belangrijk instrument blijven voor het beoordelen van werksituaties. Er zal waarschijn! i j k nog geruime tijd verstrijken voordat op ruime schaal bedrijfsnormen zijn vastgesteld. MAC-waarden (3.2) MAC-waarden hebben geen direkt wettelijke status, maar worden door de Arbeidsinspektie beschouwd als de waarden waarboven gezondheidsschade kan optreden. De MAC-waarde is als volgt gedefinieerd [2]: De MAC is een bestuurlijk vast te stellen maximale aanvaarde koncentratie van een gas, damp, nevel of van stof in de lucht op de werkplek. Bij de vaststelling ervan wordt zo veel mogelijk als uitgangspunt gehanteerd dat die koncentratie bij herhaalde blootstelling ook gedurende een langere of zelfs een arbeidsleven omvattende periode - voor zover de huidige kennis reikt - in het algemeen de gezondheid van zowel de werknemers als hun nageslacht niet benadeelt. -10- Er kunnen een aantal typen MAC-waarden onderscheiden worden: - MAC-TGG (tij dgewogongemiddeld e) 8 uur: de maximaal aanvaarde koncentratie ais gemiddelde bij een blootstellingsduur van 8 uur per dag en niet meer dan 40 uur per week. - MAC-TGG 15 minuten: de maximaal aanvaarde koncentratie als gemiddelde over een periode van 15 minuten. - MAC-C ("ceiling"): het maximaal aanvaarde koncentratieplafond. Overschrijding van deze koncentratie moet ten allen tijde worden voorkomen vanwege het acute gevaar van de stof. De procedure voor het opstellen van MAC-waarden is als volgt: MAC-waarden voor stoffen in de lucht op da werkplek worden door het Directoraat-Generaal van de Arbeid (DGA) in een drietrapaprocedure vastgesteld. De eerste stap is het opstellen van een advieswaarderapport door de Werkgroep van Deskundigen (de gezondheidskundige onderbouwing). De tweede stap is het uitvoeren van een zogenoemde werkterreinanalysa, waarin da kontroleerbaarheid en de technische en bedrijfseconomische haalbaarheid van de advieswaarde wordt onderzocht. De derde stap is de uiteindelijke vaststelling van de nieuwe MAC-waarde op basis van de advieswaarde en de werkterreinanalyse, na adviesaanvraag aan de Commissie Grenswaarden Gezondheidsschadelijke Stoffen (CGGS) van de Arboraad. De MAC-waarden zijn opgenomen in P-145 van de ArbeidsinspektieEr kunnen een aantal belangrijke kanttekeningen worden gemaakt ten aanzien van het gebruik van MAC-waarden: - Voor de meeste stoffen die tot nu toe deze procedure hebben doorlopen, is de gezondheidskundige waarde vastgesteld als MAC-waarde. Veel van de huidige MAC-waarden zijn overgenomen uit de VS (TLV-waarden; "treshold limit values"). Veel van deze waarden zijn niet gebaseerd op uitgebreid toxicologisch of epidemioiogisch onderzoek. Slechts circa 10% van de MAC-waarden blijkt voldoende onderbouwd te zijn. Om zeker te zijn dat er geen nadelige effekten op de gezondheid optreden, dient in het algemeen dan ook te worden gestreefd naar koncentraties van 1/5 tot 1/10 van de MAC-waarden. - De MAC-waarde geldt alleen voor enkelvoudige blootstelling. Wanneer er tegelijk blootstelling aan meerdere stoffen plaatsvindt (wanneer is dit niet het geval), kunnen deze op elkaars toxiciteit een additieve, versterkende of depotentierende werking uitoefenen, of ze kunnen geheel onafhankelijk van elkaar zijn. Fysische faktoren als hitte, UV- en ioniserende straling, vochtigheid en zware arbeid kunnen het lichaam extra belasten, waardoor eerder nadelige effekten kunnen optreden (meervoudige belasting). De MAC-waarden zijn niet vastgesteld voor extreme situaties. -11- -De MAC-waarde is alleen gebaseerd op inademing. Opname via de huid of via inslikken wordt niet meegenomen. -Blootstelling kan ook plaatsvinden buiten de werksfeer om, bijvoorbeeld via hobbies. -De MAC-waarde gaat uit van gezonde mannelijke werknemers. Er is geen rekening gehouden met risicogroepen. Voorbeelden van risicogroepen zijn : . mensen met stofwisselingsproblemen; . diabetici; . personen met CARA; . zwangere vrouwen (bij teratogene stoffen); . vrouwen (bij kwikalkylverbindingen). Doeltreffendheidscriterium (3.3) De nieuwe wetgeving ten aanzien van toxische stoffen biedt de basis voor de beslissing of in een bepaalde situatie maatregelen nodig zijn, in de vorm van het zogenoemde doeltreffendheidsbeginsel. Dit beginsel houdt in dat blootstelling op de werkplek moet zijn voorkomen of beperkt tot een niveau (de bedrijfsnorm), waarbij geen hinder of schade aan de gezondheid kan optreden. Het hanteren van het doeltreffendheidsbeginsel is een wettelijke verplichting voor ieder bedrijf. In de bedrijfsnorm dienen de te beschreven nadelen van de MAC-waarden te zijn verdisconteerd (gekombineerde blootstelling, huidkontakt, risicogroepen, etc.). Het probleem bij het opstellen van bedrij fsnormen zal vaak het gebrek aan informatie over stoffen. andere belastende faktoren en hun onderlinge relaties zijn. -12- Door het Directoraat-Generaal van de Arbeid worden onderstaande richtlijnen gehanteerd om preventief het risico te kunnen reduceren : - Hoe minder er over een stof bekend is, hoe groter het te verwachten risico moet wordt genomen. - Indien er over de relatie van twee stoffen niets bekend is, wordt uitgegaan van een potentiërende relatie tussen beide. - Bij vergelijkbare effekten wordt een additieve relatie aange- houden. - Wanneer er sprake is van blootstelling aan meerdere (vele) stoffen tegelijkertijd wordt een stof met een hoog risico geselecteerd om als indikatorstof te dienen voor de doeltreffendheidstoets. - Bij meerdere belastende faktoran wordt, indien de relatie tussen de faktoren niet bekend is, een additieve relatie verondersteld. De benodigde informatie over stoffen (of produkten) voor het ontwikkelen van bedrij fsnormen is hieronder weergegeven: - Wat is de chemische samenstelling? - Wat zijn de fysische eigenschappen (kookpunt, dampdruk, oplosbaarheid in water)? - Wat zijn de risico's bij decompositie, explosie of brand? - Welke gezondheidseffekten zijn bekend van de samenstellende stoffen (acuut of chronisch effekt, kans op herstel)? - Wat is bekend over de relatie tussen hoeveelheid van de opgenomen stof en de kans op effekt (dosis-effekt-relatie of dosisrespons-relatie)? - Wat is de drempelwaarde? - Wat is bekend over het risico van kortdurende blootstelling (minuten) en van langdurige blootstelling (dagen, jaren)? - Op welke manier kan de stof in het lichaam worden opgenomen (longen, huid, maag-darmkanaal)? - Wordt de stof opgeslagen in het lichaam? - Wat is bekend over gezondheidsrisico's bij gekombineerde blootstelling aan andere stoffen (binnen of buiten het werk)? - Wat is bekend over risicogroepen, over mensen met een verhoogd risico? Naast deze stofgegevens is het nodig een karakteristiek te hebben van de blootstelling: - hoe vaak; - op welke wijze; - met welke koncentratie of dosis; - hoe lang, etc. Ten gevolge van wijzigingen binnen (ten aanzien van bijvoorbeeld het proces) of buiten (bijvoorbeeld meer informat ie over werking van stoffen bekend) het bedrijf dient het toetsen van de doeltreffendheid een periodiek proces te zijn, waardoor bedrijfsnormen eventueel bijgesteld moeten worden. -13- 4. MONITORING Methoden van monitoring (4.1) Om meer inzicht in de gezondheidsrisico's op da arbeidsplek te krijgen, kan monitoring (het geheel van meting en en registraties) worden toegepast. Het uitvoeren van metingen kan verschillende (sub)doelstellingen hebben. Zo kan men meten om meer inzicht te krijgen in: - de plaats van de bronnen van verontreiniging; - de sterkte van die bronnen; - de koncentratie van de verontreinigingen; . op de werkplaats als zodanig (ruimtemetingen). . in de ademzone van de werker (persoonlijke metingen). in het lichaam of in de uitscheidingsprodukten (biologische monitoring); - de effekten van de verontreinigingen op de gezondheid van de werker (gezondheids-effekt-monitoring). Er zijn drie typen monitoring r.e onderscheiden : Omgevingsmonitoring Omgevingsmonitoring richt zich op het bepalen van de koncentraties van verontreinigingen in de lucht, de externe blootstelling. Twee vormen zijn te onderscheiden: - ruimtemetingen; - persoonlijke metingen. Ruimtemetingen zijn geschikt voor bronopsporing en voor het bepalen van het koncentratieverloop in de tijd. Meestal geven ruimtemetingen echter een onderschatting van de werkelijke externe blootstelling. Persoonlijke metingen verdisconteren de mobiliteit van de werker (blootstelting op verschil ende plaatsen aan verschillende koncentraties) en ook de werkstijl (mensen met dezelfde funktie kunnen zeer verschillende werkstijlen hebben en daardoor verschillende belasting en oplopen). Biologische monitoring Biologische monitoring richt zich op het bepalen van de interne blootstelting aan een komponenten, door de koncentratie van deze komponent, of een omzettingsprodukt daarvan, te bepalen in het lichaam of in één van de uitscheidingsprodukten. De belangrijkste voordelen ten opzichte van persoonlijke omgevingsmonitoring zijn: - de interne blootstelling via alle opnamewegen wordt bepaald (luchtwegen, huid, maag-darmkanaal); - de interne blootstelling via alle bronnen wordt bepaald (werk, hobbies, voeding, buitenlucht); -14- - de lichamelijke inspanning wordt verdisconteerd; - de individuele eigenschappen op het kinetische proces worden verdisconteerd. Als nadelen zijn te noemen: - er zijn nog slechts voor weinig verontreinigingen methoden beschikbaar; - er wordt geen inzicht verkregen in het relatieve belang van verschillende toevoerwegen; - zowel de inter- als intrapersoonsvariatie is vaak groot; - de interpretatie ten aanzien van een aanwezig gezondheidsrisico is niet eenvoudig. Gezondheids-effekt-monitoring Gezondheids-effekt-monitoring richt zich op het bepalen van het effekt van belastende faktoren. Als voorbeelden kunnen genoemd worden longfunktieveranderingan, en zink-protoporfyrine (ZPP)-'DPpaling in bloed ais maat voor het effekt van lood. De voor- an nadelen van de biologische monitoring zijn ook voor deze manier van monitoring van toepassing. Meetmethoden voor omgevingamonitoring (4.2) Het meten van koncentraties van toxische stoffen in de lucht op de werkplek is nooit een op zich staande handeling, maar dient t.e worden geplaatst binnen het kader van een meer algemeen onderzoek naar arbeidsomstandigheden . Methoden met direkte aflezing Direkt afleesbare meetapparatuur is van belang voor bronopsporing, opsporing van plaatsen met de hoogste koncentraties en registratie van piekkoncentraties, zodat direkt waarschuwing voor gezondheids schadelijke situaties plaats kan vinden. De middelingstijd is over het algemeen kort. Veel gebruikt zijn gasdetektiebuisjes. Deze bestaan uit een vast drager, waarop kleurreagentia zijn geadsorbeerd. Met een balgpompje wordt een bepaalde hoeveelheid lucht aangezogen, waarna de koncentratie direkt van het huisje kan worden afgelezen. De onnauwkeurigheid is in het algemeen hoog (tot circa 30% -15- Voor gassen en dampen zijn er analyzers beschikbaar die een somwaarde geven, bijvoorbeeld FID- en PID-analyzers voor organische oplosmiddelen. Uitgerust met GC-mogelijkheid kunnen verontreinigingen hiermee ook meer specifiek worden aangetoond. Een meer specifieke uitslag geeft een IR-analyzer, die uitgaat van de IR-karakteristiek van verontreinigingen. Tijdgemiddelde meetmethoden - Gassen en dampen: Deze metingen bestaan uit monstername, voorbewerking (desorptie) en analyse. In het algemeen dienen hiervoor gestandaardiseerde methodes te worden toegepast (bijvoorbeeld NEN, NIOSH, MDHS). Monstername vindt hierbij meestal plaats door (aktief) lucht aan te zuigen met een gekalibreerd pompje (met vastgestelde flow). De lucht wordt door een absorbens (bijvoorbeeld aktief kool of tenax) of een absorbens (bijvoorbeeld water) geleid. In principe heeft elke verontreiniging zijn specifieke methode. Bij gebruik van aktief kool vindt desorptie plaats door middel van bijvoorbeeld CS2 of pentaan/benzylalcohol. Tenax kan thermisch worden gedesorbeerd. Analyse vindt dan in het algemeen plaats met GC met specifieke detektoran (bijvoorbeeld FID, ECD). Passieve monstername met behulp van diffusiebadges ia een meer recentere methode. Via een semipermeabele laag diffundeert de chemische verontreiniging passief op een laag adsorbens. Ook deze badges kunnen worden gedesorbeerd waarna analyse met behulp van GC mogelijk is. - Deeltesvormige verontreinigingen: De mate van inhalatie van deeltjes (stof of aërosol) door mond of neus en de plaats waar zij in het ademhalingsstelsel terechtkomen, is afhankelijk van de traagheid van het deeltje. Door de massa en traagheid van deeltjes volgen zij niet altijd de bewegingen van de omgevingslucht. Afhankelijk van de aard van het stof kan voor een bepaalde te monsteren fraktie worden gekozen. In de praktijk worden slechts 2 verschillende stoffrakties bemonsterd namelijk: - totaal stof (50% afscheidingsdiameter 50 um); - respirabel stof (50% afscheidingsdiameter 5 um). Deeltjesvormige verontreinigingen worden op een fiiterafgevangen en daarna geanalyseerd. -16 Strategie voor werkplekmetingen (4,3) In deze paragraaf wordt ingegaan op de strategie voor het meten van koncentraties in de lucht op de werkplek. Zodra er sprake is van metingen doemt onmiddellijk een vijftal vragen op met betrekking tot het plan van aanpak, de meetstrategie - waarom: wat is de doelstelling van de metingen; - wat: welke stoffen dient men te bemonsteren en roet welke methoden dient men dit te doen; - waar: op welke plaatsen moeten de metingen worden uitgevoerd; - wie: bij welke personen moet er gemeten worden; - wanneer: op welk tijdstip, hoe lang en hoe vaak dient monsterneming plaats te vinden. Vanuit de vraag naar het 'waarom', de doelstelling van de metingen, zullen de bovengenoemde vragen worden beantwoord en wordt een meetstrategie opgesteld. In het algemeen zijn de antwoorden op de gestelde vragen per situatie verschillend. Er bestaat geen universele ;meetstrategie. Het is verstandig om bij de uitvoering van de metingen bescheiden te beginnen met beperkte, meer indikatieve, metingen. Een verstandige aanpak voor het opstellen van een meetstrategie is als weergegeven. Aanleiding voor het verrichten van metingen Inventarisatie van factoren welke de blootstelling beïnvloeden Selectie van werknemers met vermoedelijk de hoogste blootstelling Selectie van omstandigheden met vermoedelijk de hoogste blootstelling Uitvoering metingen Beoordeling meetresultaten -17Hieronder worden de verschillende vragen, die beantwoord moeten worden bij het opstellen van een meetstrategie, kort behandeld . Waarom Doelstelling van arbeidshygiënische metingen is in het algemeen het zodanig vaststellen van blootstallingniveaus dat toetsing aan (bedrijfs)normen mogelijk is. Het uitgangspunt is dat gedurende geen enkele periode van het jaar de blootstailing van de individuele werknemer de bedrijfsnorm overschrijdt. Het uitvoeren van metingen dient daarom zodanig te gebeuren dat het mogelijk is tevens voorspellingen te doen over de blootstellingskoncentraties buiten de eigenlijke meetperiode. Wat - Welke stoffen: In ieder geval dient de voor het gezondheidsrisico meest kritische stof in het meetprogramma te worden betrokken. In enkele gevallen is de monsterneming of analyse van de kritische stof echter dusdanig gecompliceerd of kostbaar dat men in plaats van die stof beter een indikatorstof kan nemen. Dit is een stof die een maat is voor de kritische stof en die gemakkelijker is te meten. - Welke methoden: De keuze van meetmethoden dient gebaseerd te zijn op aspekten als: . . . . meetbereik; selectiviteit; precisie en nauwkeurigheid; mogelijkheid voor persoonsgebonden gebruik. Waar Blootstelling dient in principe te worden bepaald met persoonsgebonden metingen in de ademzone van de te bemeten werknemer, tijdens het op normale wijze uitvoeren van zijn werkzaamheden. Plaatsgebonden metingen op een vast punt leiden vaak tot een ernstige onderschatting van de werkelijke blootstelling. Wie Wanneer een groep van werknemers op een zelfde plaats identieke handelingen of soortgelijke taken uitvoert, en een gelijksoortige blootstelling ondergaat, kan men volstaan met representatieve steekproeven uit die groep. In de praktijk is een indeling in min of meer homogene blootstellingsgroepen zonder nadere meetgegevens echter meestal niet goed mogelijk. Daarom wordt vaak overgegaan tot een 'reasonable worstcase ' strategie van metingen bij werknemers met de, naar schatting, hoogste blootstelling. Belangrijk bij deze aanpak is dat een -18- veel geringere meetinspanning nodig is dan wanneer het de bedoeling is om een representatief beeld te verkrijgen van alle voorkomende blootstellingen. Wanneer - Welk tijdstip: De mate van blootstelling van een individuele werknemer kan zeer sterk variëren in afhankelijkheid van faktoren zoals; - het produktieproces; - de hoeveelheid en/of de aard van het produkt; - de onderhoudstoestand van machines en afzuigapparatuur; - de mate van ventilatie, en de afhankelijkheid daarvan van - atmosferische omstandigheden; - de wijze van uitvoering van specifieke handelingen; - het optreden en verhelpen van storingen, onderhoudswerkzaamheden en schoonmaakwerkzaamheden. De kwantitatieve afhankelijkheid van de blootste l i ing van deze faktoren is veelal moeilijk of niet voorspelbaar. Hierdoor bestaat onzekerheid omtrent de representativiteit van de op een bepaald tijdstip gemeten blootstelling. Deze onzekerheid kan worden verkleind door op verschillende tijdstippen, steekproefsgewijs, de blootstelling te meten, zodat de variaties kunnen worden gekarakteriseerd. Aaneengesloten metingen van koncentraties, gedurende bijvoorbeeld één week, leiden tot een sterke onderschatting van de werkelijk optredende variaties in de koncentraties. Ook hier kan een kombinatie worden gevonden van een optimale beoordeling van gezondheidsrisico's en een relatief geringe rneetinspanning door de metingen te koncentreren tijdens die werkzaamheden én omstandigheden waarbij de hoogste blootstelling mag worden verwacht ("worst-case"). - Hoe lang: Bij stoffen waarbij de tijdsduur van de bedrijfsnorm 8 uur bedraagt, dient de monsterneming in principe de gehele werkperiode te beslaan. De meting kan één enkele meting zijn over de gehele werkdag, of kan uit een serie aaneensluitende metingen bestaan. Geadviseerd wordt deze serie metingen samen te latan vallen met diverse taken of handelingen, zodat naast inzicht in de tijdgewogen gemiddelde koncentratie (TGG) over 8 uur ook een indruk ontstaat van de relatieve bijdrage door de verschillende handelingen aan de blootstelling. Het uitvoeren van een aantal kortdurende metingen, die niet de volledige werkperiode beslaan, om daarmee de 8-uurs tijdgewogen gemiddelde koncentratie te bepalen, wordt ten sterkste ontraden! Vanwege variaties in blootstellingen tijdens de niet-gemeten periode kan er een sterk vertekende indruk ontstaan als men zich beperkt tot enige steekproeven tijdens de werkdag. -19Om kortdurende overschrijding van een bepaald niveau of van een criterium met een korte beoordelingsduur (Ceiling-waarde of 15 minutan-TGG) te kunnen evalueren, dienen metingen over die geselecteerde kortere perioden bij de relevante handelingen en omstandigheden te worden uitgevoerd. Hoe vaak: Als er na de metingen, bij de toetsing van de resultaten aan de (bedrijfs)norm, nog vragen of onzekerheden overblijven, dienen aanvullende metingen te worden uitgevoerd. Wanneer zich in de onderzochte situatie geen veranderingen voordoen, is een herhaling van de metingen eens in de twee jaar gewenst . -20- 5. BEHEERSMAATREGELEN De recente wijziging van het Veiligheidsbesluit voor Fabrieken en Werkplaatsen bevat de verplichting voor werkgevers, doeltreffende maatregelen te nemen om te voorkomen dat werknemers bij hun arbeid in zodanig mate worden blootgesteld aan stoffen, dat schade aan hun gezondheid kan ontstaan of hinder wordt veroorzaakt. Maatregelen om blootstelling aan stoffen te beperken kunnen op grond van arbeidshygiënische principes een mate van prioriteit worden toegekend. In het VBF is ean indeling gemaakt in 4 niveaus. Die niveaus geven de volgorde van prioriteit aan De niveaus zijn: 1. beperken van de emissie; 2. industriële ventilatie; 3. afscherming van de mens; 4. persoonlijke bescherming. Maatregelen moeten volgens het VBF op het hoogste niveau worden genomen. Pas als het door maatregelen van het hoogste niveau niet lukt de blootstelling tot een aanvaardbaar niveau terug te brengen, dienen (aanvullend) maatregelen van het eerstvolgende niveau genomen te worden. Dit principe geldt ook voor de volgende niveaus. Van dit algemene prioriteitsprincipe kan slechts in bepaalde gevallen worden afgeweken als redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat een bedrijf het hoogste niveau aanhoudt. In dat geval kan (meestal gedeeltelijk en soms geheel) worden uitgeweken naar maatregelen van het eerstvolgende niveau. Dit heet de redelijkerwijsclausule. Hieronder volgt een korte beschrijving van de maatregelen per niveau: Niveau l Voorbeelden zijn het vervangen door een andere stof met een lager risico, het toepassen van schonere technologie sn wijziging van de technische uitvoering van het proces. Niveau 2 Hierbij kan plaatselijke afzuiging van bronemissies genoemd worden en, indien dit niet mogelijk is, ruimtelijke ventilatie. Niveau 3 Het betreft hier veelal maatregelen van organisatorische aard, zoals het verminderen van het aantal blootgestelde werknemers, het vergroten van de afstand tussen mens en bron (kompartimentering, kabines, meet- en regelkamers), en beperking van de blootstel lingsduur. Niveau 4 Maatregelen van niveau 4 worden direkt aan of op de mens aangebracht. Hierbij kunnen genoemd worden persoonlijke beschermingsmiddelen voor de huid, de ogen en de ademhalingswegen. Persoonlijke beschermingsmiddelen dienen in principe slechts als tijdelijke oplossing. Maatregelen van dit niveau worden niet als struktureel beschouwd.