Zonder QALY’s heerst willekeur in de zorg Jola Jakson en Paul de Beer* In: NRC Handelsblad van 12 juli 2006 Elk leven is uniek en van een onschatbare waarde die zich niet in geld laat uitdrukken. Dit is een prachtig uitgangspunt, dat de meeste mensen van harte onderschrijven. Wie meent dat een mensenleven wel in geld is uit te drukken en daarop zelfs de verdeling van de gezondheidszorg wil baseren, kan dan ook op veel weerstand en onbegrip rekenen. De reacties van Margo Trappenburg en Marian Verkerk (in NRC Handelsblad van 7 en 8/9 juli) op het advies Zinnige en duurzame zorg van de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) getuigen hiervan. De RVZ stelt voor om alleen nog die medische behandelingen collectief te bekostigen die per gewonnen gezond levensjaar (de z.g. QALY of quality adjusted life year) niet meer dan 80.000 euro kosten. De waarde van een jaar gezond leven wordt hiermee dus gelijkgesteld aan 80.000 euro, zodat een heel mensenleven van 75 gezonde jaren volgens de RVZ zes miljoen euro waard is. Trappenburg en Verkerk gruwen hiervan en zij zullen ongetwijfeld niet de enigen zijn. Wordt hiermee een mens immers niet tot koopwaar gemaakt? Bij het redden van mensenlevens mag geld toch geen rol spelen! En leidt dit uiteindelijk niet tot de economisering van het hele leven? Het advies van de RVZ lijkt dan ook de stelling te bevestigen dat economen van alles de prijs kennen, maar van niets de waarde. Het standpunt van de critici mag dan heel sympathiek klinken, het is ook heel onrealistisch. In de praktijk is het onvermijdelijk dat we aan een mensenleven een bepaalde geldwaarde toekennen. Als politici beslissen over het al dan niet verplicht stellen van een dodehoekspiegel voor vrachtauto’s, over het verhogen van de dijken, over de voorraad tamiflu tegen de vogelgriep kennen zij impliciet een waarde toe aan het redden van een mensenleven. Alleen praten zij daar liever niet in deze termen over, zodat het net lijkt alsof ze geen economische afweging maken. In de gezondheidszorg zijn pijnlijke afwegingen onontkoombaar. Gezondheidzorg is nu eenmaal een schaars goed. Alles wijst erop dat die schaarste alleen maar zal toenemen door de vergrijzing van de bevolking en de snelle ontwikkeling in de medische technologie. Ouderen maken meer gebruik van gezondheidszorg dan jongeren. En de technische mogelijkheden om ziekten te genezen en patiënten in leven te houden worden niet alleen groter, maar ook duurder. Ervan uitgaande dat de voor de gezondheidszorg beschikbare middelen niet onbegrensd zijn, moeten er keuzen worden gemaakt. Sommige behandelingen en geneesmiddelen worden wel in het basispakket van de ziektekostenverzekering opgenomen en andere niet. Welke behandeling men in een ziekenhuis krijgt, wordt mede bepaald door het budget dat voor de rest van het jaar beschikbaar is. Patiënten die op wachtlijsten staan wordt vooralsnog een behandeling onthouden en kunnen zelfs voortijdig overlijden. Het aantal keren dat demente bejaarden per week onder de douche mogen, is afhankelijk van de hoeveelheid geld die we aan hun verzorging besteden. Juist doordat we hierover niet in termen van kosten en baten willen spreken, zijn deze keuzen nu in hoge mate het resultaat van toeval en willekeur. De RVZ heeft een moedige poging ondernomen om voor dergelijke afwegingen in de zorg objectieve criteria te formuleren. Het is onvermijdelijk om daarbij tegenover de kosten van verschillende behandelingen ook de baten op een of andere wijze in geld uit te drukken. Doe je dat niet en weiger je aan een gezond levensjaar een prijskaartje te hangen, dan kun je in feite geen afweging meer maken, omdat het dan om onvergelijkbare zaken gaat. Maar gekozen moet er hoe dan ook worden! Het is gemakkelijk het advies van de RVZ af te doen als een louter economische benadering en die tegenover een ethische benadering te plaatsen. De RVZ geeft daar zelf enigszins aanleiding toe door de criteria van effectiviteit en doelmatigheid naast die van rechtvaardigheid en solidariteit te plaatsen. Feitelijk krijgt een ethische afweging echter pas betekenis als ze wordt verbonden met de eerste. Want hoe kunnen we een ethische keuze maken tussen een openhartoperatie en screening tegen borstkanker als we geen idee hebben van hun kosten en opbrengsten? “Voor het vergelijken van onvergelijkbare grootheden hebben wij common sense, maatschappelijk debat en politieke keuzes”, stelt Margo Trappenburg. Maar als zij weigert daarbij objectiveerbare criteria te gebruiken is dat niet anders dan een pleidooi voor willekeur. Natuurlijk zijn keuzes in de zorg nooit volledig objectief. Natuurlijk moeten er altijd normatieve afwegingen worden gemaakt, die niet wetenschappelijk kunnen worden onderbouwd. En natuurlijk dienen we die afwegingen niet over te laten aan technocraten, maar is daarover maatschappelijk en politiek debat nodig. Daar hoort zeker ook een discussie bij over de hoogte van het bedrag dat we over hebben voor een gewonnen levensjaar. Misschien moet dat wel 100.000 of 150.000 euro worden. Maar dat maakt het alleen maar des te belangrijker dat we beschikken over zoveel mogelijk objectieve en meetbare gegevens waarop we die keuzes kunnen baseren. Zodat die keuzes zo transparant mogelijk worden en voor iedereen zichtbaar wordt hoe de overheid met onze gezondheid en met ons belasting- en premiegeld omspringt. Wie die discussie ontloopt uit onwil om over de kosten en de baten van gezondheidszorg te spreken, steekt de kop in het zand. Wij zien liever dat hierover een open debat wordt gevoerd dan dat we dit overlaten aan de afwegingen van individuele artsen, ziekenhuizen en verpleeginstellingen. * De eerste auteur is als filosoof verbonden aan de Hogeschool van Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, de tweede auteur is als econoom verbonden aan de Universiteit van Amsterdam