Volwassen Geloof

advertisement
Is Volwassen Geloof mogelijk?
(1)
Albert Vollbehr
"Ja, er valt veel op de weg, maar minder dan wij vaak
denken. De eerste bekering die ik meemaakte was gelijk
de opmerkelijkste. Marciano kwam uit zichzelf naar mij
toe en zei: 'Ik heb belangstelling voor God.' Dat is wel even
raar. We maakten een afspraak en tot mijn verbazing
kwam hij die na. In het begin vond ik het moeilijk om
mensen echt te begeleiden tot en met hun bekering. Ik
was gewoon super- voorzichtig. 'Maar wat moet ik nou
doen?', vroeg Marciano. Ik zei hem tot Jezus te bidden en
Hem vergeving vragen. 'Maar hoe doe ik dat dan?' Ik legde
hem uit dat je je ogen sluit, neerknielt en tegen Jezus
gaat praten. Tot mijn stomme verbazing knielt hij neer en
vraagt hij: 'En wat moet ik nu zeggen?' Zo heb ik Marciano
echt woord voor woord en stap voor stap tot Jezus geleid.
Prachtig! Zo heb ik vaker mensen de woorden van hun
gebed
mogen
voorzeggen."
[evangelist Jaap Noorlander]
Religie is een spel
Religie is een ervaring van je eigen ziel en is beperkt tot het innerlijke leven van de mens.
Objektieve bewijzen van Gods handelingen om ons heen zijn er niet. Over Gods concrete handelen
kun je alleen maar lezen of verhalen horen, je kunt het niet waarnemen in de wereld om je heen. Je
kunt het wel jezelf wijsmaken. Het is bijvoorbeeld een algemeen verschijnsel onder gelovigen om
over wonderen te spreken. Tegenwoordig gaat het dan vaak om gebedsgenezers. Of deze
verschijnselen iets over God te zeggen hebben kunnen we ons met recht afvragen. Niet alleen
vanwege de vaak opgemerkte bedriegerij en mensenverering aan de ene kant of zelfbegoocheling
aan de andere kant, maar vooral ook omdat we in aanmerking moeten nemen dat deze
verschijnselen zich voordoen in álle religies, in álle culturen, en de dingen dan ook altijd typisch
worden toegeschreven aan de god die juist in ons straatje te pas komt. Overigens, als je de prachtige
verhalen mag geloven is het grootste wonder dit: waarom zijn er nog zoveel zieken op de
wereld?...Vooral als je door de gebedsgenezer wordt verteld: "God wil niet dat je ziek bent, dat wil
de duivel."
Welnu, we moeten er rekening mee houden dat wonderen in de wereld evengoed uitgelegd worden
zonder het woordje God in de mond te nemen. In bepaalde culturen kan het wonder liever
toegeschreven worden aan Maria, onzichtbare geesten van voorouders of aan duivels enz. De
nieuwste rage is ze toe te schrijven aan buitenaardse wezens die onze aarde bezoeken...Nog
moeilijker wordt het (als je de gelovigen moet geloven) wanneer iemand een wonder in de naam
van Jezus zegt te doen of te beleven maar het wonder in werkelijkheid van de satan afkomstig is.
Maar gelukkig hebben deze gelovigen altijd de beschikking over de geweldige inzichten die de
Heilige Geest hun geeft om 'de geesten te kunnen onderscheiden'...
1
Dit brengt me op een idee: Wanneer we over onze religiositeit nadenken, zouden we ons bijbels
geloof eens moeten vergelijken met de meest vreemdsoortige ideeën die elders onder mensen om
ons heen opgang doen. Laten we het traditionele christelijke geloof eens vergelijken met de
opvattingen van mensen die in UFO’s en contacten met buitenaardse wezens geloven. Als typisch
voorbeeld een prachtig verhaal dat ik vond in een Fins tijdschrift ‘Ultra’ (juni 2002):
Als kanaal voor dit artikel fungeert de contactpersoon, ziener, genezer en leraar
geestelijke wetenschappen, Pasi (spreek uit: passie) Raitanen. De nu 35-jarige
Pasi Raitanen heeft al sinds zijn jeugd paranormale gaven. Voor hem werd ook de
wereld van Ufo’s een werkelijkheid.
Volgens Pasi zijn er in Finland meer dan 20 ‘benzine-stations’, oftewel
‘energieoplaadplaatsen’, waar de ufo’s regelmatig op afstevenen om hun energie
aan te vullen. Deze plaatsen zijn al duizenden jaren oud. Zoals men op de
bijgevoegde kaart kan zien zijn ze verspreid vanaf de zuidkust tot aan Lapland
toe. Het grote aantal energie-plaatsen is oa te verklaren door op te merken dat
de verschillende buitenaardse rassen die onze aarde be-zoeken hun eigen
plaatsen hebben en de tankplaatsen ook van model en energiesoort van elkaar
verschillen. Ufo’s maken van de volgende energiesoorten gebruik:
-Zout/Zwavel verbindingen. Dit is de meest elementaire energievorm waaruit
ufo’s hun stuwkracht ontwikkelen. Deze verbindingen kunnen ze direkt uit
zeewater destilleren.
-Hila-energie. Deze energie wordt overal in de kosmos aangetroffen en is een
bijzonder geavanceerde energie-vorm.
-Kristalenergie, gehaald uit gesteenten. Eén van deze plaatsen zijn de bekende
mijnen in Outokumpu waar veel chroomdiokside gevonden wordt.
-Energie die uit bijzondere materialen zoals Iridium tevoorschijn komt. Iridium is
zeldzaam op aarde, maar elders veel voorkomend. De buitenaardse wezens
nemen daarom vaak voorraden mee, die ze in de vorm van grote kisten in de
aarde begraven. Eén kist gaat zo’n 100 tot 500 jaar mee.
Het eerste contact dat Pasi kreeg met Ufo’s was geheel toevallig. In 1991 was hij
op eendenjacht en vond hij midden in de wildernis een geheel onbegroeide
plaats van 10 bij 10 meter van waaruit hij goed de eenden kon beloeren. Na een
half uur daar gestaan te hebben voelde hij zich plotseling misselijk worden, en
na een uur voelde hij grote duizeligheid opkomen. Hij moest overgeven en hield
het die avond met de jacht wel voor gezien.
De volgende avond ging hij weer naar dezelfde plek. Na een korte tijd daar weer
gestaan te hebben overviel hem een paniekgevoel, net alsof iemand hem
duidelijk maakte dat hij zich naar een ander gebied moest begeven. Pasi gaf
echter niet toe aan dit gevoel, maar bleef -zoals het een Fin betaamt- koppig
zitten.
Na een uur zag hij opeens uit de richting van de zee een vliegende schotel
opdoemen van wel zo’n 200 meter doorsnede. Pasi begreep meteen dat dit
ruimteschip hem op de vlucht wilde zetten voordat het zou arriveren. Wie weet
kwam het omdat hij zich tot het uiterste verzet had, maar nu was wegvluchten
bijna onmogelijk. Pasi kon zich maar moeizaam bewegen. Hij vond z’n fiets maar
kon maar ternauwernood fietsen. Maar naarmate de afstand tot de ufolandingsplaats langzaamaan groter werd voelde hij geleidelijk zijn krachten weer
terugkomen. Na drie kilometer was het alsof hij een onzichtbare muur
2
gepasseerd was en voelde alles weer normaal aan. Zijn paniek was ook geheel
weg.
Vanaf die tijd is Pasi steeds in contact geweest met buitenaardse wezens. De
volgende avond al vroeg hij ze hoe de vork in de steel zat. De buitenaardse
wezens vertelden hem dat ze in de 50-er jaren een kist van 10 bij 10 meter, waar
energie in zit, op die plaats hadden neergezet en dat het dus een tankstation
was. De buitenaardse wezens veroorzaken bij de mensen met opzet een
paniekreaktie om mensen voor gevaren te behoeden wanneer ze in aankomst
zijn.
Behalve aan hun eigen energievoorziening besteden buitenaardse wezens ook hun
aandacht aan onze menselijke energievoorziening. Pasi vertelde over het voorval
dat in Luvia plaatsvond in 1995. Een familie woonde op een eenzame plek in een
afgelegen bos. Op een gegeven moment bemerkten zowel de vrouw des huizes
als haar zoon dat er zich in en om het vrijstaand huis een krachtig energieveld
bevond. De moeder kreeg zelfs aanvallen van bewusteloosheid waarvan haar
dokter de oorzaak niet kon vaststellen.
Pasi bezocht het huis en merkte op dat zich op 200 meter hoogte, precies boven
het huis, een ufo bevond van enkele tientallen meters doorsnede. Pasi vroeg de
buitenaardse wezens waarom ze daar geparkeerd waren, en kreeg als antwoord
dat ze behoorden tot een groep van 4 ufo’s die tot taak hadden gekregen de
kerncentrale in Olkiluoto met een krachtig energieveld te omspannen, waardoor
eventuele radioaktieve straling niet naar de omgeving zou lekken. Het energienet
dat om de kerncentrale werd gesponnen heeft de vorm van salmiakruitjes, de
meest efficiënte vorm voor energie.
Zijn de energiebronnen van ufo’s in de toekomst ooit ook eens door mensen te
gebruiken? Pasi vertelt dat de buitenaardse wezens voortdurend mensen opleiden
om nieuwe energiebronnen te ontwikkelen. In de buurt van Finland is zelfs een
kilometers lang ruimteschip dat dient als opleidingscentrum. Meestal gebeurt
deze scholing tijdens de slaap van mensen. Iemands bewustzijn wordt dan
getransporteerd naar dit schip. (Hierbij zij nog vermeld dat ufokenners het er in
het algemeen over eens zijn dat grote ufo’s zich in een andere dimensie
bevinden, niet met radar of door menselijke waarneming op te merken). Vanaf
1996 wordt deze scholing steeds groot-schaliger aangepakt, als gevolg waarvan
we nu een grote stroom nieuwe therapiën en behandelingsmethoden hebben
gekregen. Een van de meest gebruikte nieuwe technieken berust op magnetisme.
Over tien jaar zal de mensheid al over een grote hoeveelheid technieken
beschikken die we van buitenaardse wezens gekregen hebben.
Maar hoe weet de lezer nu of deze dingen waar zijn of niet? Volgens Pasi zijn alle
theoriën over het einde van de wereld, waar we jaar in jaar uit over horen, niet
door buitenaardse wezens ingegeven. Zij willen namelijk de mensheid verder op
weg helpen, en geen angst aanjagen. Hoeveel geloof we aan doemdenkers
moeten hechten laat alleen al het feit zien hoevaak ze er in alle eeuwen naast
hebben gezeten. Volgens Pasi doen we er goed aan niet slechts belang te
hechten aan contacten met buitenaardse wezens, maar zouden we ons meer
moeten richten op de geestelijke waarden van hun hoogste vertegenwoordigers.
(Buitenaardse rassen bestaan in allerlei verschillende niveaus van ontwikkeling).
En hij roept ons op om toch altijd ons gezond verstand te gebruiken. ‘We hebben
niet voor niets een kritische geest gekregen. We hebben permissie er gebruik van
te maken.’, zegt hij.
3
Na zo’n smeuiïg verhaal als het bovenstaande zal de lezer meteen begrijpen hoe geweldig ik nu in
mijn schik ben indertijd de zo onmogelijk toeschijnende kluif van het leren van de weerbarstige
Finse taal ondernomen te hebben, zodat ik nu geheel Nederland op de hoogte van deze belangwekkende zaken kan stellen. (Indien iemand nog behoefte heeft aan een tweede ronde om te zien
waar geloof toe in staat is, dan is hier nog een amusante link, waar Rudolf Steiner u alles vertelt
over de geheime achtergronden van aardbevingen:
http://users.online.be/debrug/diabasis/b26aardb.htm....
Goed, het is natuurlijk gemakkelijk te glimlachen en je te verbazen over menselijk gedrag en
kinderachtig denken. Maar laten we er eens over nadenken of het ufogeloof ook maar op enige
wezenlijke wijze verschilt van bijvoorbeeld het christelijk geloof.
Let op de verbluffende overeenkomsten:
-Een ‘contactpersoon’, de autoriteit die ons ‘de heilige schrift’ en de ‘hogere waarheid’ uitlegt. Het
‘bovenaardse’ of ‘buitenaardse’ is niet door iedereen waar te nemen. We hebben er ‘uitverkorenen’
voor nodig; ‘profeten, zieners, begenadigden’, mensen die dicht bij ‘de bron’ staan.
-Een kast vol met gebeurtenissen en opvattingen die volkomen tegen ons gezond verstand ingaan,
vaak onlogisch voorkomen (de ufo kwam de eerste avond om te ‘tanken’ en de volgende en
daaropvolgende alweer, hoewel een ufo interplanetaire afstanden zonder tanken moet zien af te
leggen; Pasi kon ze zonder moeite aanspreken, niemand anders doet waarnemingen van dezelfde
ufo enz.), maar toch aan elkaar gelijmd worden met verstandelijke redeneringen en uitleggingen, en
met een grote vanzelfsprekendheid en zekerheid opgelepeld worden alsof het om de
doodnormaalste gang van zaken in de ons omringende werkelijkheid gaat. We worden tenslotte
opgeroepen om ons ‘gezond verstand’ te gebruiken (we worden dus ook nog als verstandige mensen
aangesproken), en het schijnt dat vele mensen hierdoor niet in de gaten meer hebben dat er
tezelfdertijd de allergrootste aanslag op ons gezond verstand gepleegd wordt!
-Deze meest vreemde voorstellingen zijn niet van uiteindelijk belang, maar worden verbonden aan
een ethiek, ‘goed doen’, ‘hogerop klimmen’, ‘vooruitgang in de wereld’, ‘troost in het leven’, ‘hoop
voor de toekomst’ enz. Juist dit aspekt geeft een ‘geloof’ zijn grootste kracht, want we zouden zo’n
geloof nooit aanhangen als het alleen om de bizarre feiten van het verhaal ging. Waarschijnlijk
hebben de aanhangers van deze fantastische visioenen een grote behoefte aan de troost die zo’n
geloof brengt, dat ze in blind geloof alle daaromheen liggende onmogelijke verhalen en
denkbeelden op de koop toe nemen.
-Voor iedere buitenstaander is ‘het geloof’ een moeilijk serieus te nemen fenomeen. We zullen
gemakkelijker tot de conclusie kunnen komen dat ‘geloof’ een soort psychische ziekte is, waarin
zielige mensen die leven in angsten, verzeild raken en er dan als in een moeras steeds dieper in
wegzakken, zonder ooit nog voor rede vatbaar te zijn; of dat het een spelletje is voor mensen met
een grote behoefte aan sensatie en opwinding, te vergelijken met de behoefte aan opwindende seks,
een roetsjbaan, benji-sprong of overlevingskamp.
Carl Sagan in zijn boek The demon-haunted world, omschrijft de gelovige wereld vlijmscherp met
het volgende verhaaltje:
"Er woont een vuurspuwende draak in mijn garage!"
4
Stel dat ik heel serieus zo'n stelling naar voren breng. Jij zou zoiets dan
natuurlijk willen verifiëren, de waarheid ervan voor jezelf vaststellen. Er zijn
namelijk alle eeuwen door ontelbare drakenverhalen geweest, maar men heeft
nooit echte bewijzen voor hun bestaan op tafel gelegd. Wat een gouden
gelegenheid hebben we nu!
"Laat me hem eens zien.", zeg je, en ik laat je dan mijn garage zien. Je kijkt erin
en ziet een ladder, wat lege verfpotten, een oude driewieler -maar geen draak.
"Waar is de draak?", vraag je.
"O, die is precies op deze plaats.", antwoord ik, en ik spreid mijn handen vaag uit
in alle richtingen. "Ik had vergeten erbij te vermelden dat de draak onzichtbaar
is."
Je stelt voor dat we meel op de grond strooien om de voetstappen van de draak
te registreren.
"Zou op zich een goed idee zijn", zeg ik, "maar deze draak zweeft in de lucht."
Dan zul je aankomen met een infrarood-sensor om het onzichtbare vuur waar te
nemen.
"Zou op zich een goed idee zijn, maar het onzichtbare drakenvuur is ook zonder
hitte."
Welnu, dan kom je met een spraybus om de draak daarmee voor de dag te halen.
"Zou op zich een goed idee zijn, maar de draak is onstoffelijk en de verf zal er
dus niet aan blijven kleven."
Enzovoort, enzovoort. Ik heb op iedere test die je maar uitvindt een uitleg
waarom deze methode niet werkt.
Welnu, wat is het verschil tussen een onzichtbare, onstoffelijke, zwevende draak
die vuur spuwt zonder hitte en een draak die helemaal niet bestaat? Indien met
geen mogelijkheid mijn stelling bewezen kan worden, er niets verzonnen kan
worden met behulp waarvan we de stelling kunnen verwerpen, wat voor
betekenis heeft het dan te zeggen dat draken bestaan? Het feit dat men de
stelling op geen enkele manier kan weerleggen betekent nog niet dat de stelling
dus bewezen is. Beweringen die niet getest kunnen worden, stellingen die
immuun voor weerlegging zijn, zijn wat hun waarheid betreft waarde-loos,
zonder enige waarde, hoezeer ze ons ook mogen inspireren en een gevoel van
ontzag schenken. Waar het op neer komt is dat ik je uitnodig om iets op mijn
woord te geloven, zonder enig bewijs.
Het enige wat je werkelijk kan concluderen uit de overtuiging dat ik een draak in
mijn garage heb, is dat er zich iets vreemds afspeelt in mijn hoofd. Je zult je
afvragen hoe ik op zo'n vreemde gedachte ben gekomen. De mogelijkheid dat ik
een droom gezien heb of last heb van hallucinaties zou meteen onder ogen
gezien moeten worden. Maar in dat geval, hoe verklaar je dat ik hier zo uiterst
serieus mee bezig ben? Wie weet heb ik hulp nodig. Op z'n minst zou je je kunnen
afvragen of ik er geen idee van heb dat mensen wel eens falen in hun
redeneringen en waarnemingen.
Stel nu dat je ondanks alle onsuccesvolle pogingen de zaak te testen tóch open
5
blijft voor de mogelijkheid dat de stelling waar zou kunnen zijn. Je komt niet
met de klinkklare conclusie dat het onzin is dat er een vuurspuwende draak in
mijn garage huist, maar laat de zaak vooralsnog open voor eventueel nader
onderzoek later. Hoewel huidig onderzoek niets oplevert zou er in de toekomst
iets gevonden kunnen worden waardoor de stelling wél overtuigend bewezen zou
kunnen worden. In dat geval zou het echt unfair zijn als ik me beledigd zou
voelen dat je mijn stelling niet meteen aanneemt. Ook zou het onjuist zijn als ik
je zou uitmaken voor iemand die willens en wetens negatief wil zijn of geen
voorstellings-vermogen heeft.
Stel dat het anders was gelopen. De draak is inderdaad onzichtbaar, maar het
lopen van de draak kan opgemerkt worden via zichtbare voetstappen in het
uitgestrooide meel. Je infrarood-sensor slaat uit naar het maximum. De sprayverf
laat een gekartelde ruggegraat zien zwevend in de lucht. Hoe sceptisch je ook
geweest zou mogen zijn ten aanzien van het bestaan van draken -laat staan ten
aanzien van onzichtbare draken-, je zult nu toegeven dat er 'iets' is, en dat het
verdraaid goed overeenkomt met de beschrijving van een onzichtbare
vuurspuwende zwevende draak.
Nu weer een ander scenario: stel dat ik niet de enige ben. Stel dat je een hoop
bekenden hebt, ook mensen die elkaar in het geheel niet kennen, die allemaal
vertellen draken in hun garage te hebben- maar in alle gevallen lopen
onderzoekingen uit op iets volslagen ongrijpbaars. We zullen dan allemaal
toegeven dat het zeer verwonderlijk is dat velen in de ban zijn van zulke
vreemde, onbewijsbare opvattingen. Niemand van je bekenden is gek. Je zou je
afvragen in wat voor wereld we zouden leven indien iedereen ervan overtuigd
was dat onzichtbare draken zich overal ter wereld zich schuilhouden in de
garages van mensen. Ik moet u zeggen dat ik liever leef in een wereld zonder,
maar wie weet waren al die oude chinese en griekse verhalen over draken dan
toch geen mythen...
Gelukkig, eindelijk krijgen we een rapport:
drakenvoetstappen zijn ergens concreet gesignaleerd. Maar de voetstappen
worden nooit gesignaleerd wanneer een ongelovige erbij is. Er dient zich dus een
andere mogelijkheid aan: bij nader onderzoek is het duidelijk dat het hier om
vervalsingen gaat. Maar er verschijnt weer zo'n drakenenthousiast; hij laat z'n
verbrande vinger zien en wijt dit aan een zeldzame lichamelijke verschijning van
een vuurspuwende draak. Maar alweer, er dienen zich andere mogelijkheden
aan. We beseffen meteen dat men zijn vingers ook op andere manieren kan
verbranden dan via de vuurspuwende vlammen uit een drakenmond. Hoezeer de
aanhangers van draken zich ook op deze "bewijzen" vastbijten, ze is verre van
overtuigend. En zo kunnen we weer de zaak openlaten voor eventueel toekomstig
bewijsmateriaal, en intussen kunnen we weinig anders doen dan ons afvragen
wat toch de oorzaak kan zijn dat mensen die ogenschijnlijk met gezonde rede,
collectief door het leven gaan met zulke waandenkbeelden.
Tenslotte kunnen we ons de volgende vraag voorleggen: Hoe is het mogelijk dat men de tere
zeepbellen van anderen met het grootste gemak doorprikt, de waandenkbeelden van andere
gelovigen en godsdiensten dus met het grootste gemak opmerkt, maar tezelfdertijd volkomen blind
is voor het ongerijmde in zijn eigen godsdienst? Indien een christen de proef op de som wil nemen
kan men talloze religieuze sites op het internet doorlezen en opmerken hoe mensen hun
denkvermogen tot het uiterste inspannen om allerlei 'feiten' te zien die niet bestaan, zich in allerlei
vernuftige denkkronkels begeven om dingen te bewijzen die totaal niets met de realiteit te maken
hebben, hoe mensen omgaan met het woord 'logica', om te zien hoe geloof mensen zó opslokt dat
het een onoverbrugbare kloof, scheiding en onbegrip schept tussen de gelovige en ongelovige, hoe
mensen hun leven en welzijn, al hun aandacht en tijd kunnen schenken aan onzin en absurditeiten.
Als voorbeeld een christelijke evangelisatiesite die bijvoorbeeld met deze woorden komt:
6
Een vaak gehoord antwoord van niet-christenen is dat zij God niet begrijpen en Hem
afwijzen omdat ze Hem 'niet voelen, niet zien etc'. De wegen van de Heer zijn voor hen
ondoorgrondelijk. Vaak is dat al voor velen een aanleiding om het geloof te verwerpen.
Maar bedenk jezelf eens het volgende: een klein kind begrijpt vaak bepaalde dingen
niet, hoevaak komt het niet voor dat een kind iets wil en dat de ouders het er niet mee
eens zijn. Dat kan gewoon zijn omdat het op dat moment niet mogelijk is. Een kind kan
op dat moment het totaal niet beseffen, dus doorgrondt het kind niet zijn/haar ouders.
Maar vaak achteraf worden dingen toch duidelijk. Het is niet goed om God af te wijzen
op basis van het feit dat je Hem niet begrijpt, Hem niet ziet, Hem niet voelt, als nietchristen zijnde. Miljoenen mensen wereldwijd kunnen je vertellen dat God geen
verzinsel is.
Jezus lééft, nog steeds!!!!!!
Aanvaard Jezus, voordat het te laat is. Nu kun je nog kiezen.......
In elf zinnen wordt hier een vracht aan onzinnig denken over ons heen gegooid. Het is werkelijk
ongelooflijk dat mensen met een moderne schoolopleiding niet het ongerijmde inzien van zulke
redeneringen. Iedereen zou meteen de volgende gezonde opmerkingen kunnen maken:
1. Iemand die niets voelt, opmerkt, ziet etc. wijst God niet af; er valt voor hem helemaal niets af te
wijzen. Hij wijst slechts pretenties van boekgelovigen af, pretenties van mensen die God in alle
details denken te kunnen uitleggen. Zo iemand kan echter wel degelijk tezelfdertijd een godsbeeld
hebben en God eer aan willen doen in zijn leven. Wie weet heeft hij juist meer van Gods grootheid
begrepen dan de naieve verhalenvertellers. Sterker nog, ik denk dat de definitie van een atheïst
veelal deze is: iemand die meer dan anderen over God en godsbeelden heeft nagedacht, iemand die
een lange speurtocht achter de rug heeft, goden en godsbeelden van binnen en buiten kent, ze
allemaal gewogen en te licht bevonden heeft.
2. De analogie van het kind is zeer goed. Maar pas hem daarom ook op de goede manier toe: wij
mensen staan met het weten, het doorgronden van het bestaan, voor een raadsel. Als er iets is wat
wij moderne mensen weten, is het juist dit gegeven. Wat is er dan dommer dan het proberen op te
lossen door daar antieke menselijke geschriften voor te gebruiken? Inderdaad, wellicht wordt het op
den duur duidelijker, over een jaar of tienduizend ofzo, als we nog verder opgroeien. Maar kleine
kinderen zijn we niet meer, wij zijn al een stuk opgegroeid in vergelijking tot het antieke denken uit
de oudheid.
3. "Miljoenen mensen kunnen ervan getuigen dat God geen verzinsel is." Wel, er zijn er ook
miljoenen voor wie het tegendeel waar is. En zij die over God spreken, hebben ze het allemaal over
dezelfde God? Maar let op, dezelfde mensen die bovenstaande tekst uitspreken zullen deze claim
weer tegenspreken wanneer een Hindoe dezelfde zin gebruikt om zijn goden aan de man te brengen,
of wanneer Allah als enig God wordt uitgeroepen en ga zo maar door!
4. Het ongerijmde van de uitspraak wordt voortreffelijk geïllustreerd door de uitspraak 'God bestaat'
te vervolgen met 'Jezus leeft'. Hoe in vredesnaam kan dit hetzelfde zijn? Hoe in vredesnaam kan
men tot zo'n conclusie komen uit het gegeven dat God bestaat?
5. Wat is idioter dan als laatste middel om iemand te overtuigen van iets moois een dreigement te
gebruiken? Aanvaard Jezus voor het te laat is! Het evangelie dat de liefde zegt aan te bieden heeft
7
de verdoemenis en het beroep op de angst weer in de andere hand. Ik zou zeggen: doorzie deze
verachtelijke vorm van geloven toch eindelijk, nu kun je nog kiezen en wat moois van je leven
maken!
Lees het volgende verhaaltje, te vinden in een geschrift van 100 jaar geleden:
Een Gelijkenis, door M.M.Mangasarian
Vandaag ben ik 2500 jaar oud. Ik ben al bijna net zo lang dood geweest. Ik werd
in Athene geboren en mijn graf was niet ver van het graf van Xenophon en Plato,
uitkijkend op de witte glorie van Athene en de blauwe wateren van de Aegeïsche
Zee.
Na vele eeuwen in mijn graf te hebben geslapen, werd ik plotseling wakker -geen
idee hoe en waarom- en door een kracht, waar ik geen vat op had,
getransporteerd naar deze nieuwe dag en deze nieuwe stad. Ik arriveerde er bij
zonsopgang, de hemel was nog levenloos en sloom. Bij het naderen van de grote
stad hoorde ik klokken luiden, en even later zag ik de straten vol goed geklede
mensen die in groepen van afzonderlijke families in allerlei richtingen ergens
naar op weg waren. Blijkbaar waren ze niet op weg naar hun werk, want hun
kinderen gingen mee, gekleed in hun beste kleren, en ze zagen er allemaal goed
geluimd uit.
"Dit moet een dag van feest en aanbidding zijn, ter ere van één van hun goden",
mompelde ik in mezelf. Om me heen kijkend zag ik een man in een deftig zwart
pak. Hij keek me glimlachend aan en stak hartelijk een hand naar me uit. Hij had
zeker opgemerkt dat ik een vreemdeling was en hij wilde me een blijk van
gastvrijheid laten zien. Ik ging hier dankbaar op in en klemde zijn hand vast. Hij
op zijn beurt deed hetzelfde met kracht. We keken een moment in elkaars ogen.
Mijn gevoel van verloren te zijn in een volkomen vreemde omgeving scheen
geheel tot hem doorgedrongen te zijn. Hij bood aan me van hulp te zijn met
uitleg. Hij legde me uit wat de betekenis van de klokken was en waar de mensen
naartoe op weg waren. Het was Zondag -de zondag vóór Kerstmis- en de mensen
waren op weg naar 'het huis van God'.
"En u bent zeker ook op weg daar naar toe.", zei ik tegen mijn vriendelijke gids.
"Ja", antwoordde hij, "Ik ga voor in de dienst. Ik ben een priester."
"Een priester van Apollo?"
"Nee, nee", liet hij meteen weten, terwijl hij zijn hand opstak om me tot zwijgen
te brengen, "Apollo bestaat niet; hij was slechts een afgod."
"Een afgod?", zei ik verbrouwereerd.
"Ik zie dat je een Griek bent", zei mijn gids tegen me, "en de Grieken niettegenstaande hun hoogwaardige cultuur- waren een volk dat aan
afgodendienst deed. Ze eerden allerlei goden die in werkelijkheid niet bestaan.
Ze bouwden tempels voor goden die slechts namen waren. Namen voor het
luchtledige. Apollo en Athene -en de hele santekraam op de Olympus- waren
niets anders dan de uitvindingen van een levendige verbeelding."
8
"Maar wij Grieken hielden van onze goden.", protesteerde ik, terwijl mijn hart
onstuimig begon te kloppen.
"Het waren geen goden, ze waren afgoden, en het verschil tussen een god en een
afgod is dat een afgod slechts een levenloos voorwerp is. God is een levende
Persoon. Wanneer je god slechts een voorwerp is, maar niemand heeft hem ooit
in werkelijkheid gezien, noch zijn stem gehoord, noch hem aangeraakt, in kort,
wanneer er niets is om zijn bestaan te kunnen verifiëren, dan is hij een afgod.
Heb je Apollo gezien? Heb je hem horen spreken? Heb je hem ooit in levende
lijve aangeraakt?"
"Nee.", zei ik zachtjes.
"Heb je ooit van iemand gehoord die hem wel gezien heeft?"
Ik moest toegeven dat ik daar nooit van gehoord had.
"Hij is dus een afgod, en geen God."
"Maar velen van ons Grieken hebben Hem in ons hart gevoeld en zijn door Hem
geïnspireerd."
"Jullie hebben je dat maar ingebeeld", zei mijn gids, "Indien hij echt goddelijk
was dan zou hij tot op deze dag geleefd hebben."
"Is Hij dood dan?", vroeg ik hem.
"Hij is nooit levend geweest, en zijn tempels zijn al zo'n 2000 jaar ruïnes."
Ik kreeg tranen in mijn ogen toen ik hoorde dat Apollo, de God van Licht en
Muziek, er niet meer was, dat Zijn schitterende tempel tot ruïne vervallen was
en het vuur dat brandde op zijn altaar, gedoofd was. Ik vermande mij en zei:
"Maar onze goden waren schoon en sierlijk; onze godsdienst was rijk en vol
kleurenpracht. Het maakte de Grieken tot een volk van dichters, redenaars,
kunstenaars, strijders, diepzinnige denkers. Het maakte Athene tot een stad van
licht, het schiep het Schone, het Ware, het Goede -ja, onze godsdienst was
Goddelijk."
"Jullie godsdienst had slechts één gebrek.", liet mijn gids hierop horen.
"Welk gebrek?", vroeg ik hem in de grootste verwondering.
"Het was niet waar."
"Maar toch blijf ik in Apollo geloven", riep ik uit. "Hij is helemaal niet dood, ik
weet dat hij leeft."
"Bewijs het", zei hij tot mij. En na een kleine pauze vervolgde hij: "Als jij hem
tevoorschijn kan toveren, zullen we allemaal op onze knieën vallen en hem
vereren. Laat ons Apollo zien en hij zal onze god zijn."
"Apollo tevoorschijn toveren!", riep ik boos uit. "Wat een godslastering!" Maar ik
ging serieus op de woorden van mijn gids in en vertelde hem hoe ik meer dan
eens Apollo's stralende aanwezigheid in mijn hart gevoeld had. Ik vertelde hem
ook over de onsterfelijke woorden van Homerus aangaande de goddelijke Apollo.
"Twijfel je aan Homerus?", zei ik tegen hem, "Aan Homerus, de goddelijk
geïnspireerde bard? Aan Homerus die zijn pen doopte in een inktpot zo groot als
de Zee, die boven de Tijd stond? Aan Homerus, van wie elk woord een Druppel
9
des Lichts was?" Daarna vervolgde ik met het reciteren van een gedeelte van de
Illiad, de Griekse Bijbel, door alle Hellenen vereerd als het zeldzaamste
manuscript dat tussen hemel en aarde te vinden is. Ik liet hem de beschrijving
van Apollo horen; met zijn Lyre kan geen enkel instrument vergeleken worden,
zelfs honing is niet zoet genoeg om de zoetheid van zijn woorden uit te beelden.
Ik liet horen hoe zijn moeder van stad tot stad trok om voor deze jonge God, de
Zoon van Zeus, de Allerhoogste, een waardige geboorteplaats te vinden. En hoe
Hij tenslotte geboren werd en in de kribbe lag, omgeven door de niet aflatende
zorg van alle godinnen. Zij baadden Hem in stromende beken en voedden Hem
met nektar en ambrosia afkomstig van de Olympus. Daarna sprak ik de woorden
uit die verhalen van hoe Hij zijn banden verbrak, hoe Hij uit zijn kribbe sprong
en zijn vleugels spande als die van een zwaan, hoe Hij opsteeg naar de zon,
terwijl Hij de woorden uitsprak 'de wil van God voor stervelingen aan te
kondigen'. "Is het mogelijk", zo vroeg ik, "dat dit alles slechts gefabriceerde
zaken zijn, een fantasie van de verbeelding, net zo zonder inhoud als lucht?"
"Nee, nee, Apollo is zeker geen afgod! Hij is een God, en de Zoon van een God.
De gehele Griekse wereld is mijn getuige dat ik de waarheid verkondig!" Hierop
keek ik met spanning naar mijn gids om te zien welk een indruk deze spontane
opwelling van de grootste gedachten en gevoelens op hem maakte. Maar ik zag
bij hem slechts een minachtende koude glimlach op z'n lippen, een lach die mijn
hart doorstak. Het leek wel alsof hij eigenlijk tegen me wilde zeggen: "Jij arme
stakker vol waanideeën! Je bent niet intelligent genoeg om in te zien dat
Homerus maar een sterveling was, dat hij slechts een kunstwerk maakte, een
toneelspel waarin hij goden en helden deed optreden om die te bezingen; niet
intelligent genoeg om in te zien dat deze goden slechts in zijn fantasie
bestonden, en dat ze in werkelijkheid net zo dood zijn als hun uitvinder,
Homerus de dichter zelf."
We stonden inmiddels voor de ingang van een imposant gebouw waarvan mijn
gids zei dat het 'het huis van God' was. Naar binnen lopend zag ik ontelbare
kleine lichtjes, wapperend en flikkerend in de enorme ruimte. Ik zag er
afbeeldingen, altaren, en beelden aan alle kanten. De lucht was bezadigd met
wierrook. Sommige mannen in schitterende gewaden liepen me voorbij. Ze
knielden voor bepaalde lichtjes en beelden. Het gehele publiek zat geknield
neer, er heerste een plechtige stilte, zo plechtig dat ik erdoor overweldigd werd.
Mijn gids begreep hoe moeilijk het voor mij was de betekenis van dit alles te
begrijpen. Hij nam me mee naar een afgelegen hoek en legde op gedempte toon
uit dat men de geboorte van hun Verlosser, Jezus, de Zoon van God, vierde.
"Net als Apollo, de Zoon van God", zei ik, opgelucht iets van herkenning op te
merken.
"Vergeet die Apollo", zei hij met strengheid. "Er bestaat niet zo'n figuur. Het was
slechts een afgod. Als je naar Apollo op zoek zou gaan zou je in het gehele
universum niet één kunnen vinden die in hem gelooft of weet van hem heeft."
"Jezus", zo vervolgde hij, "is de eniggeboren Zoon van God. Hij kwam naar onze
aarde en werd uit een maagd geboren." Alweer klaarde mijn gezicht op, en wilde
ik mijn gids vertellen dat het precies zo zit met Apollo, maar ik deed het maar
niet.
"Jezus groeide op tot man", vervolgde de gids, "en deed nooit eerder geziene
wonderen, zoals het gebieden van storm, de blinden ziende maken, de doven hun
gehoor geven, water in wijn doen veranderen, de massa's met een paar broden
wonderbaarlijk voeden, komende gebeurtenissen voorzeggen, en het opwekken
van doden." "Natuurlijk", gaf mijn gids toe, "jullie goden deden ook wonderen. En
jullie orakels voorzegden de toekomst...Maar er is één verschil: de dingen die
over jullie goden gezegd worden zijn slechts verzinsels. De dingen die over Jezus
verteld worden zijn waar gebeurd. Het verschil tussen heidendom en christelijke
godsdienst is het verschil tussen fabel en feit."
10
Plotseling hoorde ik een golf van gemompel, als het ritselen van bladeren in het
bos, zich uitstrekkend over het gehele publiek. Voortgedreven door mijn Griekse
nieuwsgierigheid om te weten baande ik mij een weg naar voren, waar de grote
aangestoken kandelaars stonden. Ik dacht dat dit vast de aankondiging van de
verschijning van de God Jezus zou zijn, en ik wilde Hem zien. Ik wilde Hem
aanraken, of als de mensenmassa te groot zou zijn, tenminste Zijn stem horen.
Ik, die nog nooit in levende lijve een god had gezien of gehoord of aangeraakt, ik
die in Apollo geloofd had zonder ook maar iets bewijsbaars over hem in handen
te hebben, wilde de Echte God zien, Jezus.
Maar mijn gids pakte me beet bij m'n schouder, en trok me terug.
"Ik wil Jezus zien", fluisterde ik hem in haast toe. Ik zei het oprecht en met
gepaste eerbied. "Komt Hij niet hier deze morgen? Spreekt Hij niet met z'n
aanbidders? Laat Hij zich niet aanraken, zijn handen vastklampen of zijn voeten
kussen? Laat Hij zijn aanbidders niet zijn goddelijke adem inhaleren of het
goddelijke licht in zijn ogen zien of de muziek horen die uit zijn mond komt? Laat
mij Hem toch ook zien!", smeekte ik mijn gids.
"Het is onmogelijk Hem te zien", antwoordde mijn gids een weinig in
verlegenheid gebracht. "Hij laat Zichzelf niet meer zien tegenwoordig."
Ik stond zo versteld van deze opmerking dat ik met stomheid geslagen was.
"De afgelopen 2000 jaar", vervolgde mijn gids, "heeft het Hem niet behaagd iets
van zich te laten horen of Zich aan iemand te laten zien."
"Is dit echt waar? Heeft Hij in 2000 jaar niets van zich laten horen of laten zien?,
vroeg ik in opperste verwondering.
"Niets."
"Is Jezus dan niet net zoveel een afgod als Apollo?", vroeg ik geërgerd en
ongeduldig. "En zijn deze mensen op hun knieën niet in evengroot duister wat
betreft hun god als de Grieken over Apollo? Zijn deze mensen dan niet even
idolaat als de Atheners?" "Wat zeg je", zo vroeg ik m'n gids, "indien ik van jou zou
eisen Jezus tevoorschijn te toveren, en Hem te bewijzen voor mijn ogen en oren,
op dezelfde manier als jij van mij vroeg Apollo te laten zien? Wat is het verschil
tussen een ceremonie ter ere van Jezus en één ter ere van Apollo, aangezien ze
allebei verborgen zijn? Indien Jezus leeft en Apollo dood is en een afgod, welk
bewijs hiervoor heb je, aangezien ze allebei even onzichtbaar en ontoegankelijk
zijn. Maar indien 2000 jaar lang lichten ontsteken, altaars oprichten en tempels
bouwen voor Jezus die niemand in al die tijd gezien noch gehoord heeft, geen
heidendom en afgoderij is, dan is de verering van Apollo ook geen heidendom en
afgoderij.
En mij herinnerend wat mijn gids gezegd had over de Griekse mythologie, dat het
mooi was, maar niet waar, zei ik tegen hem: "Jullie tempels zijn indrukwekkend
en kostbaar, jullie muziek is groots en jullie altaars schitterend; jullie eredienst
prachtig, jullie gezangen mooi, jullie wierrook, klokken en bloemen, jullie goud
en zilver en bekers allemaal getuigend van zeldzame smaak, en jullie
geloofsoverdenkingen subtiel en jullie predikers welbespraakt. Maar jullie geloof
heeft slechts één gebrek: het is niet waar."
11
En hier volgt een respons van mensen die kritisch staan tegenover sceptici.De schrijver van volgend
stukje redeneert niet vanuit een bepaalde christelijke overtuiging, maar zijn redenaties kunnen als
typerend worden beschouwd voor mensen van allerlei pluimage die in het bovennatuurlijke
geloven (skepsiswatchers):
Wij, skepsiswatchers hebben ontdekt dat het verhaal van Sagan gebaseerd is op
een bestaande situatie. De man met de draak, zo wisten wij na te gaan, is Mr.
Jones en wij hebben hem op onze manier aan de tand gevoeld. Het toeval wilde
dat tegelijkertijd skeptische lieden ook onderzoek naar de draak verrichten. Wij
gingen de garage binnen en we hadden al het gevoel dat er een vreemde
atmosfeer hing. Iets in ons vond het niet helemaal bij de situatie passen dat de
skeptici af en aan liepen met de meest uiteenlopende instrumenten. Maar wij
zijn nieuwsgierig genoeg om deze onderzoekers af en toe te vragen of ze al iets
merkwaardigs aan 't meten waren. Steevast was het antwoord nee.
Onze interesse ging in eerste instantie uit naar Mr. Jones. Merkwaardigerwijs
hadden de skeptici, die inmiddels al een halve laboratorium in de garage van Mr.
Jones hebben ingericht, geen enkele belangstelling voor de man. Ze vonden hem
alleen maar in de weg lopen en een storende factor bij hun metingen.
Wij vroegen Jones hoe hij zelf wist dat er een draak zich bevond in zijn garage.
Hij zei dat hij dat voelde aan de vibraties die in de lucht hingen. Wij begonnen te
vermoeden dat wat wij in eerste instantie beleefden, de vreemde, ietwat
mystieke atmosfeer, meer om het lijf had dan een vluchtig sentiment. Het gevoel
leek wel sterker te worden.
Onze volgende vraag was hoe hij aan de draak was gekomen. Hij antwoordde dat
hij bezoek had gekregen van een drakengoeroe die hem een onzichtbaar drakenei had gegeven, dat uiteindelijk, na regelmatig een drakenmeditatie gedaan te
hebben, is uitgekomen. Verder wilden we weten hoe het is om een draak in je
garage te hebben. "Heel aangenaam, het is goed voor je trillingsgetal", kregen
we te horen, en hoewel we niet precies wisten wat hij bedoelde, was er toch iets
in ons dat geraakt werd door deze woorden.
Ondertussen hadden de skeptici gefrustreerd hun apparatuur vervangen door
nieuwe, nog indrukwekkender ogende machines. "Weer niks!", hoorden wij ze nog
mopperen. Jones verklaarde verder nog dat als je het drakenlied zong, dat het
dan kan gebeuren dat je drakenvisioenen krijgt, of 's nachts drakendromen
droomt.
De skeptici begonnen zich steeds meer te irriteren aan de onwetenschappelijke
atmosfeer die er hing in de garage, en dat wekte hun spotlust op. Zoveel onzin
hadden ze nog nooit gehoord! Wij, echter, waren nieuwsgierig geworden en
besloten de proef op de som te nemen. Wij concentreerden ons op wat Jones het
derde oog noemde: ergens tussen je wenkbrauwen, maar dan een paar cm in je
hoofd, en wij zongen het drakenlied. En inderdaad, de atmosfeer werd nog
mystieker en indrukwekkender. We meenden zelfs enige lichtflitsen met ons
derde oog te ontwaren, maar voorzichtig als wij zijn, gaven wij daar geen
ruchtbaarheid aan. "Hé, zien jullie wat?", spotten de skeptici vanuit de andere
kant van de garage. Het zou ongepast zijn op dit cynisme te reageren, wil je
tenminste in de geest van de draak handelen, althans, zo ervoeren wij dat.
Verder werden we niet veel wijzer van Jones, want eerlijk gezegd was hij een
beetje een simpele ziel. Maar iets in hem en in zijn garage bleef ons trekken.
Ook de volgende dag vroegen we of wij in zijn garage het drakenlied ten gehore
mochten brengen, en wederom kwamen we in een prettige, mystieke atmosfeer.
De skeptici, die nog steeds driftig aan 't meten waren, vroegen zich af waar wij
toch in hemelsnaam mee bezig waren. "Je moet het drakenlied zingen!", zeiden
wij nog. "Flauwekul!", werd er teruggeroepen. Maar aangezien ze even moesten
12
wachten voordat hun computer de laatste meetgegevens had verwerkt, besloten
ze ook een lied ten gehore te brengen. Een skeptisch lied! Het rijmde niet eens,
maar was wel wetenschappelijk verantwoord, zo verzekerde men ons. En ze
produceerden meer decibellen, dus dat zou de draak wel doen ontwaken,
redeneerden zij.
Om een lang verhaal kort te maken: wij bleven verlangen naar de drakenatmosfeer en hebben Jones gevraagd of wij ook een draak in onze garage
mochten hebben. Gelukkig had zijn draak eieren gelegd en wij kregen er elk één.
De drakengoeroe had dat hoogstpersoonlijk goedgekeurd. Jones schreef ons
verder dat de skeptici inmiddels vertrokken waren. Ze hielden het niet meer uit
in zijn garage, en verlangden naar tastbaardere zaken als hun laboratorium en
hun studeerkamer. Daar schreven zij kritische verhandelingen waarin ze met hem
en met zijn garage de draak staken.
Wij deden trouw de drakenmeditaties, zingen regelmatig het drakenlied en nu
hangt er ook een aangename, mystieke sfeer in onze garage. Op hoogtepunten
krijgen wij een drakendroom en ervaren wij drakenvisioenen.
Soms cirkelen er skeptisch uitziende lieden om onze garage, die ons moeilijke
vragen stellen. Eerlijk gezegd weten we ook niet goed wat we moeten
antwoorden. Bijvoorbeeld: hoe weten wij dat het een onzichtbare draak is, en
geen leeuw, spook of een alien? Eerlijk gezegd weten wij dat niet uit eigen
ervaring. Hierbij moeten we afgaan op wat drakenvisionairs ervan zeggen. Wij
weten alleen: -dat wat wordt aangeduid als 'draak' gaat gepaard met een
aangenaam, mystiek gevoel en de ervaring van contact met iets wezenlijks.
-het is belangrijk de voorschriften in acht te nemen: drakenmeditatie doen en
het drakenlied zingen. Als wij door drukke werkzaamheden dit nalaten, verliezen
wij allengs het contact met wat we voor 't gemak maar even de draak noemen.
Het komt er in ieder geval op neer dat je open moet blijven staan voor de draak.
-spreken wij andere mensen met een draak, onze drakenbroeders, dan hebben
die soortgelijke ervaringen als wij. Wij leren veel van deze uitwisselingen.
De vraag is natuurlijk: houden we onszelf en anderen niet voor de gek? Wij
denken dat dat nogal meevalt, omdat vrijwel iedere drakenbroeder en zuster
met dezelfde vraag worstelt. Onderling stellen wij deze vraag dan ook regelmatig
en eerlijk gezegd kunnen wij niet helemaal uitsluiten dat onze drakenervaringen
enigszins zijn ingekleurd door onze ideeën en filosofieën. Zolang wij ons van dit
gevaar bewust zijn, kunnen we niet al te zeer de fout ingaan. Gelukkig hoef je
geen van boven af opgelegde, dogmatische filosofie aan te hangen om een draak
in je garage te mogen hebben. Overigens, wij hebben ook garages bezocht
waarvan beweerd werd dat daar griffioenen, eenhoorns of heilige maagden
zouden huizen, maar ondanks dat ook daar grote aantallen volgelingen voor
waren, hadden die toch minder indruk op ons gemaakt dan Mr. Jones met zijn
draak. En dan heb je nog de skeptici die bij hoog en bij laag beweren dat in al
deze garages hooguit auto's te vinden zijn. Wij haasten ons tevens te verwijzen
naar de skeptici in de garage van mr. Jones, die ook zo hun vooropgezette ideeën
hebben. Zij hebben in de eerste plaats al geen affiniteit met deze materie en
bovendien doen zij zogenaamd alles om de realiteit van de draak te trachten aan
te tonen, maar weigeren de instructies van Jones op te volgen.
Voordat wij van fanatieke volgelingen van David Icke te horen krijgen dat wij
heulen met de reptilians, moeten wij stellen dat het hier slechts om een
metafoor handelt. De draak staat hier symbool voor de spirituele factor, die we
bij zovele paranormale zaken aantreffen. Daar geen oog voor hebben is hetzelfde
als een deel van de informatie niet willen onderzoeken. Dat neemt niet weg dat
het eveneens zinnig is met wetenschappelijke methodes, zoals testen en meten,
de kwestie te benaderen. Als we nog even mogen meegaan met de beeldspraak:
er zijn ook drakenbroeders die de skeptici voor leugenaars uitmaken omdat zij,
deze broeders, ervan overtuigd zijn dat er wel van alles en nog wat te meten
13
moet zijn. Als dat er niet uit blijkt te komen, zou dat de schuld zijn van de
skepticus! Zij beseffen niet dat de essentie van de draak in een andere dimensie
ligt en dat dit slechts met anderssoortige zintuigen benaderd kan worden.
Nu hebben we de zaak heel zwart-wit gesteld: iets wat geheel in een andere
dimensie ligt wat wel op anderssoortige wijze is waar te nemen. Met bijna al het
esoterische en paranormale is het zo dat weliswaar, -vergeef ons het mystieke
taalgebruik- de essentie in een andere dimensie ligt, maar het verschijnsel vaak
ook nog een fysieke component heeft waar wel metingen aan verricht kan
worden. Wie daar geen oog voor heeft (zoals de fundamentalistische gelovige
drakenbroeders), sluit zich af voor een belangrijk pad naar waarheid: de
wetenschap. Wij hopen echter duidelijk gemaakt te hebben dat hoewel de
fysisch wetenschappelijke benadering faalt bij de bestudering van spirituele
zaken, deze materie zich toch op een nuchtere, objectieve manier laat
benaderen. Overigens: wij dienen onze vrienden van Skepsis niet te
onderschatten, want er vliegt wat rond in de wereld.
Laten we deze reactie op het gezonde denken van Sagan eens grondig onderzoeken,
want het zegt alles over 'de gelovige mens':
-"Er hing een vreemde atmosfeer". De gelovige heeft een diep wantrouwen tegen rationeel
denkende mensen. Hij staat er bij voorbaat negatief tegenover. Al bij het binnenkomen van de
garage 'herkent' hij de vijandigheid van de onderzoekers. De gelovige begrijpt niet dat de
onderzoekers op zoek zijn naar de waarheid en dus de allergrootste dienst aan de mens bewijzen.
Sagan doet in zijn verhaal niets anders dan mensen een cursus logisch, gezond denken geven.
-"De skeptici hadden geen belangstelling voor de man die zijn draak in de garage had."
Dit is een zeer vreemde opmerking, aangezien het ten ene male onwaar is. In de wetenschap
hebben we zelfs verschillende aparte afdelingen die niets anders doen dan het
bestuderen van deze man, de psychologie, de antropologie, de sociologie, de vergelijkende
godsdienstwetenschap, om maar wat op te sommen. Alweer een opmerking geboren uit
de diepe vijandschap van de gelovige ten opzichte van de gezond rationeel (wetenschappelijk)
denkende mens.
-Voor de gelovige is de draak niet het belangrijkste, maar de vibraties, het aangename gevoel, het
trillingsgetal (dat weliswaar niet begrepen wordt, maar wel interessant en opwindend lijkt) die de
gelovige ervaart. Van deze dingen is de gelovige onder de indruk en hij doet op grond daarvan de
conclusie dat "de mystieke atmosfeer meer om het lijf had dan een vluchtig sentiment." Dit gegeven
is het kardinale punt waar het om gaat. 'Geloof' is niet geïnteresseerd in waarheid.
Let trouwens op hoe het hier geformuleerd wordt: terwijl de uitspraak "de mystieke atmosfeer had
meer om het lijf dan een vluchtig sentiment" ons heimelijk de conclusie wil laten trekken dat de
draak dus op de een of andere manier deel uitmaakt van de fysische realiteit, en draken dus niet
genegeerd kunnen worden, zegt de uitspraak in werkelijkheid niets anders dan dit: “het gevoel dat
we kregen (‘mystieke atmosfeer’) was zo sterk dat het geen onbeduidend gevoel was (‘vluchtig
sentiment’).” Zo is godsdienstig gepraat altijd gegoochel met taal dat inderdaad vaak logisch
rationeel denken in de weg staat, omdat het slechts geïnteresseerd is in gevoelens.
-Vervolgens vraagt de gelovige hoe de draak in de garage gekomen is en krijgt hij een antwoord dat
het "met een ei begonnen is dat is uitgekomen". Een manier om te zeggen dat het de tand des tijds
heeft doorstaan, en daarmee zijn waarde bewezen heeft, of een manier om te zeggen dat het werkt
en daarmee zijn waarde bewezen heeft.
14
De gelovige gaat hier alweer volledig voorbij aan het feit dat Sagan in het geheel niet bezig was met
het onderzoek naar de therapeutische en weldadige effecten (waarden) van een geloof in draken
(hoewel een objectief rationeel persoon hier meteen ook gevaren zal ruiken), maar het hem slechts
ging om de Waarheid over Draken, om de realiteit van het bestaan te begrijpen. De gelover legt
vervolgens uit dat er zelfs drakendromen bestaan en drakenvisioenen, iets waar de goedgelovige
geest om niet nader gegeven redenen jaloers op is en per definitie van grote waarde acht. Een rare
gedachte voor een ieder die enigszins bekend is met de lange parade van alle eeuwen van volslagen
krankzinnigheid in de verpakking van heilige boodschappen, visioenen en uitspraken.
-Wanneer het ongerijmde en de aaneenrijging van kromme redeneringen en het zich tegen wil en
dank verzetten tegen logica zich met elke door de gelovige uitgesproken volgende zin ophoopt (wat
zegt het bijvoorbeeld over de skepsiswatcher dat hij zijn Mr. Jones uiteindelijk maar een 'simpele
ziel' noemt, maar tegelijkertijd wetenschap onderzoek als 'ongepast' beschouwt wanneer het zich
richt op religie?), zit er voor de gezond rationeel denkende onderzoekers niets anders op dan de
zaak in steeds scherpere bewoordingen opnieuw en opnieuw maar weer uit te leggen. Uiteindelijk
gooien de gezond denkende mensen hun bijltje erbij neer en geven het van frustratie op. Dit alles
wordt door de gelovige natuurlijk weer geïnterpreteerd als zou het getuigen van vijandschap en
minachting en spotzucht.
-De gelovige gaat volledig op in de ervaring van spannende en enerverende dingen. Voor gelovigen
gaat het om genieten van de mooie kleuren van een zeepbel: "wij zongen het drakenlied. En
inderdaad, de atmosfeer werd nog mystieker en indrukwekkender. We meenden zelfs enige
lichtflitsen met ons derde oog te ontwaren." Terwijl de skeptici dom en bot uitroepen: "Hé, zien
jullie wat", weet de gelovige wel beter: ze snappen niets van het verhevene, van de dingen waar het
werkelijk om gaat. Het ontbreekt ongelovigen aan eerbied, aan diepgang. De gelovigen doen het
voorkomen alsof wetenschap iets doms is: geen rijm, slechts veel decibellen, slechts oog voor
onbenullige zaken. Geloof aan de andere kant is de mystiek, de rijm, de muziek, de indrukwekkendheid, het diepzinnige, 'het derde oog' enz.
De fout die hier gemaakt wordt is dat een gezond persoon zo'n scheiding niet zal aanleggen.
Natuurlijk is wetenschap meten en waarnemen, natuurlijk is geloof beleving, maar de twee moeten
altijd samengaan. Geloof blijft letterlijk waardeloos en absurd zolang als het in strijd is met de
wetenschap. Wetenschap is nooit een vijand, het is slechts een gereedschapskist om de realiteit van
het bestaan te begrijpen en onze godsdienst op te bouwen. Een analogie zal het duidelijk maken: de
wetenschap maakt geen muziek en ervaart geen muziek. Maar zij maakt wel piano's. En wanneer
een piano niet bestaat, dan is er ook geen pianomuziek. Pianomuziek wordt dus gebouwd boven op
wat de wetenschap ons schenkt en kan er niet los van worden gezien. Christenen zijn mensen die
een stapel Galondamuziek in huis hebben. Ieder gezond denkend mens zal nu meteen vragen:
"Galondamuziek?, wat is dat?" Christenen laten ons dan de noten zien en zeggen dat het prachtige
muziek is, indrukwekkende gevoelens oproept, de tand des tijds heeft doorstaan, overal beluisterd
wordt...Maar slechts de wetenschap vraagt waar op aarde een Galonda te vinden is. Hierop wordt
door godsdienst geantwoord dat het niet voor ons mogelijk is het instrument te zien, maar de
muziek is wel degelijk overal te horen en we hebben de noten in huis. Vervolgens blijken de noten
geheel volgens de harmonie en regels van alle andere antieke menselijke noten die er in de wereld
te vinden zijn, te zijn geschreven, en begrijpt geen gestudeerd mens waarom zij nu zo nodig
Galonda-noten zijn. Maar omdat we de moed niet opgeven vragen de wetenschappers vervolgens of
het muziek van een snaarinstrument, blaasinstrument of slagwerk is, en het antwoord is dan zoiets
als: nee, dit is unieke muziek, het is geen muziek die via luchttrillingen gehoord kan worden. De
vijandschap van geloof ten opzichte van wetenschap heeft natuurlijk een heel duidelijke reden: de
wetenschap bederft het spel volkomen. Want zij zal meteen met een glimlach uitleggen dat zulke
15
muziek niet bestaat. Hun galonda-instrument is een mooi woord, maar meer dan dat is het niet;
behalve natuurlijk indien je het gehecht zijn aan denkbeeldige Galonda-muziek als iets van
betekenis opvat. De gelovers moeten voortdurend dit woord en deze gehechtheid uitleggen, worden
voortdurend aangevallen, nooit begrepen, en ze trekken zich uiteindelijk in hun eentje terug in hun
eigen muziekkamer, die echter volkomen stil is. Hun noten zijn een spel met taal en een opwekken
van innerlijke gevoelens. En men is gehecht aan de gevoelens, aan de 'indrukwekkende mystiek', de
muziek die slechts in hun hoofd speelt.
-Wanneer de gelovige geducht aan de rationele tand wordt gevoeld komt hij al gauw aan met 'ik
weet het ook niet zo precies'. Zo weet men uiteindelijk niet of het om een leeuw of draak gaat, ziet
hij na enig doordenken ook wel in dat Mr. Jones een simpele ziel is, maar aan de andere kant weet
men opeens weer wel precies dat men bepaalde rituelen en voorschriften in acht moet nemen. Men
denkt heel eerlijk te zijn door toe te geven dat ons geloof "enigszins is ingekleurd door onze ideeën
en filosofieën", maar beseft niet dat deze eerlijkheid slechts bestaat uit een grote dosis naïviteit:
"zolang wij ons van dit gevaar bewust zijn, kunnen we niet al te zeer de fout ingaan." Zo denkt een
christen dat hij "niet al te zeer de fout in kan gaan" wanneer hij zich er maar voor behoedt niet al te
gedetailleerde uitspraken te doen over zijn Galonda, bijvoorbeeld over hoeveel snaren het bevat, of
het geblazen of getokkeld moet worden enz. Hij denkt zo wijs en eerlijk te zijn maar komt nooit op
het idee dat Galondamuziek slechts een hersenspinsel is. 'Natuurlijk is zoiets onmogelijk!', zo
redeneert hij, 'want wat is er belachelijker in het leven dan het bestaan of ervaren van muziek te
ontkennen?' Hij beseft niet dat Galonda en muziek twee verschillende dingen zijn en muziek heel
goed zonder Galonda kan bestaan, nog beter gezegd alleen op instrumenten gespeeld kan worden
die daadwerkelijk bespeeld kunnen worden. Hij beseft niet dat muziek in duizend verschillende
vormen bestaat en wanneer hij traditionele japanse hofmuziek zou beluisteren hij dit geen muziek
zou noemen, hij beseft zelfs niet -en dit is het allerbelangrijkste gebrek- hij beseft zelfs na 400 jaar
van wetenschappelijke ontwikkeling nog steeds niet dat muziek niet bestaan kan zonder
wetenschappelijk aantoonbare luchttrillingen; zo zijn de prachtigste verhalen over muziek in de
ruimte van het heelal al bij voorbaat onzin, omdat de ruimte geen lucht bevat (waar geluidsgolven
zich in bewegen). Zo is christelijk geloof hetzelfde als geloof in de blauwbilgorgel van Cees
Buddingh':
DE BLAUWBILGORGEL
Ik ben de blauwbilgorgel,
Mijn vader was een porgel,
Mijn moeder was een porulan,
Daar komen vreemde kind'ren van.
Raban! Raban! Raban!
Ik ben de blauwbilgorgel,
Ik lust alleen maar korgel,
Behalve als de nachtuil krijst,
Dan eet ik riep en rimmelrijst.
Rabijst! Rabijst! Rabijst!
Ik ben de blauwbilgorgel,
Als ik niet wok of worgel,
Dan lig ik languit in de zon
en knoester met mijn knezidon.
Rabon! Rabon! Rabon!
Ik ben de blauwbilgorgel,
Eens sterf ik aan de schorgel,
En schrompel als een kriks ineen
16
En wordt een blauwe kiezelsteen.
Ga heen! Ga heen! Ga heen!
-Na lange bespiegelingen wordt nog eens precies uitgelegd waar de schoen wringt: "De draak staat
hier symbool voor de spirituele factor, die we bij zovele paranormale zaken aantreffen. Daar geen
oog voor hebben is hetzelfde als een deel van de informatie niet willen onderzoeken." In het
volgende hoofdstuk wil ik hier uitvoeriger mee bezig zijn en naar een oplossing zoeken tussen het
dilemma van 'gevoel en wetenschappelijke waarnemingen'. Mijns inziens laten bovengenoemde
zaken al duidelijk zien dat de oplossing hierin gelegen is dat men inderdaad de waarde van de
spirituele factor dient te zien (muziek), maar dit nooit mag uitspelen tegen de wetenschap, alsof ze
tegenover elkaar staan. Wanneer de wetenschap bijvoorbeeld draken tot onzin bestempelt, moeten
wij onze spiritualiteit hogerop schroeven, dwz losmaken van draken. Of anders gezegd, muziek niet
meer op Galonda's blijven bespelen, omdat muziek gespeeld op een instrument dat niet bestaat geen
klinkende muziek kán zijn. Godsdienst losmaken van draken en galonda's, pratende goden, heilige
maagden, eenhoorns en engelen. Alleen op die manier zijn wij gezonde levenskunstenaars. Mensen
die spiritualiteit aan draken verbinden zijn echter van dezelfde soort als mensen die hun heil zoeken
in drugs of staan in de wereld zoals kleine kinderen die hun heil verwachten van sinterklaas.
-Tenslotte zet de gelovige zich af tegen de vervelende "fundamentalisten", die weliswaar broeders
zijn, maar in strijd zijn met de wetenschap, terwijl gezonde gelovigen niet in strijd met de
wetenschap zijn maar slechts "waarnemingen doen in een andere dimensie". Het krom redeneren
van de gelovige kent geen grenzen. Fundamentalisten zijn namelijk vaak mensen die beweren met
hun eigen ogen en oren wonderen om zich heen te hebben opgemerkt, of denken te kunnen
bewijzen dat de bijbel de unieke kenmerken van een godsopenbaring vertoont, en zijn dus logischer
dan niet-fundamentalistische gelovigen die de spirituele dingen slechts met een denkbeeldig 'derde
oog' waarnemen. Hoe meer iemand met zijn fantasiën gaat vliegen (bijvoorbeeld door 'verlicht
christen' te worden), des te meer hij een loopje neemt met rationaliteit en logica.
-“De skeptici hebben geen affiniteit met de materie”. Lees het verhaaltje van Sagan weer eens door
en merk op hoe gezond denken juist wel affiniteit met de materie heeft; Sagan laat zien hoe gezond
denken juist meteen toegeeft dat er iets is wanneer zoiets daadwerkelijk aangetoond kan worden.
Maar dit is juist het probleem wat Sagan aansnijdt: er is niets. Verre van spotten met gelovigen zegt
hij af en toe bijna: "Was er maar wat!" Maar omdat hij gezond denkend mens is laat hij dit gevoel
niet de boventoon voeren, maar altijd zijn eerlijkheid en logica. Dat skepticisme één van de
allerheilzaamste gereedschappen is die we in ons leven hebben, en waarvoor we bijzonder dankbaar
mogen zijn, zal één uitstapje naar de middeleeuwen of Haïti grondig bewijzen.
-De laatste zin ("Overigens: wij dienen onze vrienden van Skepsis niet te onderschatten,
want er vliegt wat rond in de wereld"), staat dan ook in volledige tegenstrijd met al
het voorgaande dat gezegd werd, maar dient enkel en alleen om de gelovige het gevoel te geven
dat hij zowel gelovige als redelijk mens is. Het gevoel 'redelijk' (verstandelijk)
te zijn ontwikkelt de gelovige door alle rivaliserende geloven (dus wat met zijn eigen geloof niet in
overeenstemming is), op rationele gronden af te wijzen. Redelijkheid, verstandelijkheid, is voor de
gelovige dus net zo essentieel als voor de skepticus, maar hij is niet in staat rationeel denken op zijn
eigen geloof toe te passen.
In zijn boek The demon-haunted world, laat Sagan ons op talloze manieren koel zien wat gezond en
ongezond menszijn is. Om er maar één voorbeeldje uit te pikken:
17
“In 1858 werd bericht dat de Heilige Maagd Maria in Lourdes verschenen was als
bevestiging van het dogma van haar onbevlekte verwekking, dat paus Pius IX vier jaar
tevoren had uitgeroepen. Sindsdien zijn er zo'n honderd miljoen mensen naar Lourdes
gekomen in de hoop genezen te worden van hun ziektes die de geneeskunst van hun tijd
niet kon verslaan. De Rooms Katholieke kerk verwierp de authenticiteit van ontelbare
gerapporteerde genezingen. Over een tijdsbestek van bijna anderhalve eeuw werden 65
wondergenezingen geaccepteerd. (Van de 65 waren 90% genezingen van vrouwen.) De
kans op genezing in Lourdes is dus ongeveer één op de miljoen, hetgeen ongeveer gelijk
staat aan de kans een loterij te winnen of te verongelukken gedurende een
vliegtuigvlucht, inclusief die naar Lourdes.
Het spontaan genezen van kanker wordt -alle kankersoorten bij elkaar opgeteld- geschat
op iets van tussen één op de duizend en één op de honderdduizend. Als slechts 5% van
alle mensen die naar Lourdes gaan aan kanker zouden lijden, zouden we tussen de 50 en
500 "wonderbaarlijke" genezingen van alleen kanker al verwachten. Aangezien van de
65 erkende genezingen slechts drie van kanker waren, schijnt het percentage van
spontane genezingen in Lourdes dus wat minder te zijn dan wanneer de slachtoffers
gewoon thuis gebleven waren.”
En denk je nu eens in: dit absurde bijgeloof houdt 6 miljoen mensen per jaar (recente cijfers) in de
ban.
Wanneer we de christelijke godsdienst onder de loep nemen zien we dat het staat of valt met
bijgeloof, dwz het op bovennatuurlijke wijze ingrijpen van God op aarde, in de praktijk juist heel
persoonlijk voor de gelovige zelf. Keer op keer wanneer je verhalen van christenen leest kun je
opmerken dat dit basis van hun geloof is. Hier een voorbeeld dat ook meteen laat zien waarom dit
bijgeloof in wonderen de basis moet zijn. Indien het wegvalt blijft er weinig of niets over om stevig
op te staan met al je stellige overtuigingen over God die de bijbel je maar aanpraat:
"Ik geloof Paulus wanneer hij zegt dat de Schrift is geïnspireerd door God en dat
ze nuttig is voor afkeuring, berisping, correctie en instructie in
rechtschapenheid. Wat ik niet geloof, is de interpretatie van deze uitspraak die
'fundamentalisten' er gewoonlijk aan geven. Eén argument is dat het Woord van
God duidelijk niet foutloos tot de schrijvers van de Schrift kwam, hoezeer de
fundamentalisten het ook willen doen voorkomen alsof het wel zo is. Hoe
verklaar je dan dat volgens Marcus, Yeshua de Farizeeën vertelde dat David het
offerbrood at en aan anderen gaf in de tijd van priester Abhiatar, terwijl Samuel
zegt dat David het offerbrood alleen van Ahimelech, de vader van Abiathar, nam
(1 Samuel 21)? Hoe verklaar je dat Lucas vertelt dat Yeshua een blinde man
geneest op weg naar Jericho (Lucas 18:35 e.v.), terwijl Marcus, in een verhaal
dat bijna woordelijk hetzelfde is, vertelt dat Hij Bartimaeus geneest onderweg
vanuit Jericho (Marcus 10:46 e.v.)? Mozes zegt dat hazen herkauwen (wat niet
het geval is, maar destijds dacht men van wel), veel getallen in Koningen en
Kronieken kloppen niet met elkaar, Judas sterft op twee verschillende manieren
nadat hij twee verschillende dingen heeft gedaan met het geld dat hij ontving,
en er is geen enkele manier om de verhalen over de bekering van Paulus uit
Handelingen (verteld door Lucas) en uit de Galatenbrief (verteld door Paulus
zelf) met elkaar te verenigen. Bij Johannes vindt zelfs het Laatste Avondmaal
plaats op een andere dag dan in de andere drie Evangeliën (Johannes 19:24). Wat
mij betreft vormen geen van deze tegenstellingen een probleem, als we
tenminste toestaan dat de schrijvers van de Schrift dezelfde fouten maken die
wij elke dag maken, zèlfs wanneer God via ons spreekt. Er bestaat pas een
probleem, èn een belediging, wanneer wij eisen stellen aan de apostelen en de
18
profeten die geen enkele profeet vandaag de dag aan zichzelf zou durven stellen!
Het is nog tot daaraan toe dat al je voorspellingen nauwkeurig moeten zijn. Maar
moet je een fotografisch geheugen hebben om te bewijzen dat je geïnspireerd
bent door God? Mattheus en Johannes waren wellicht ooggetuigen, maar
Johannes heeft zijn Evangelie waarschijnlijk pas 60 jaar na de gebeurtenissen
geschreven, en Marcus en Lucas waren niet eens ter plekke. Hun verhalen waren
tweedehands, via Petrus (Marcus) en via onderzoek en interviews (Lucas),
eveneens tientallen jaren na de gebeurtenissen.
Maar laten we met een vrolijke noot eindigen. Ik geloof dat de Schrift
geïnspireerd is en dat de mens erdoor toegerust is voor het uitvoeren van alle
goede werken. Mijn eigen favoriete ongelooflijke boodschap uit de Schrift kwam
na de oprichting van onze gemeenschap in Bethel Springs. We waren begonnen na
een fantastische bijeenkomst in Standing Stone (Staande Steen) National Park,
ongeveer vijf uur vanaf Bethel Springs. Daar nam God alle tegenstellingen weg en
Hij bond ons samen als één volk. Het resultaat was de Kerk in Bethel Springs, nu
genaamd Rose Creek Village.
Een paar maanden later vond Noah (David Taylor) de tekst in Genesis die de reis
van Jacob naar zijn familieleden, op zoek naar een vrouw, beschreef. Onderweg
rustte hij, vond een steen om zijn hoofd op te leggen, en droomde over een
ladder die zich uitstrekte van de aarde naar de hemel, een ladder waar
boodschappers van neerdaalden en langs opklommen. Toen hij 's ochtend wakker
werd, in de overtuiging dat God bij hem was, zette hij de steen rechtop, goot er
olie overheen en noemde hem Bethel. Als je een gezworen atheïst bent, zegt dit
je allemaal niks. Het zal je nergens van overtuigen. Maar als je mij bent, is het
onmiskenbaar een ontzagwekkende demonstratie van de kracht van de Schrift en
de voorzienigheid van God. Wat God door Jacob deed ging over ons! In Standing
Stone, goot Hij de olie van Zijn Heilige Geest uit en noemde ons Bethel! Wij
vonden dit opwindend en toen enkele zusters een lied maakten over die passage
uit de Bijbel en de gebeurtenissen in Standing Stone National Park, kwam er een
windvlaag iedere keer als zij het refrein zongen. Op een avond zat ik buiten in
het donker met hen en we zongen dat liedje terwijl we op de trampoline zaten.
En weer kwam er een windvlaag iedere keer als ze aan het refrein begonnen. Het
was behoorlijk ongelooflijk.
Vanwege dit soort dingen is het voor mij niet nodig dat Mozes, Mattheus,
Johannes of Lucas een perfect geheugen hadden, of geïnspireerde kennis van de
wetenschap. Er is namelijk een goede reden om te geloven, en ik hoef de Schrift
niet te veranderen in een onaantastbaar fantasieboek geschreven door
onmogelijke mensen om te kunnen geloven.
[Petra de Jong op een internet forum]
“Het was behoorlijk ongelooflijk” is het fundament waar de christen op staat. Tot zulke opvattingen
spoort de bijbel ons natuurlijk voortdurend aan. Zo komt de bijbel met een behoorlijk ongelooflijk
verhaal in het boek Daniël over vrome joodse mannen die niet gehoorzamen aan het gebod van de
vreemde koning op te houden met hun joodse godsdienst. Als straf worden de drie mannen in een
heet opgestookt vuur geworpen. En zoals dat gebeurt in verhaaltjes voor kinderen: de drie mannen
lopen ongedeerd rond in het vuur, tot verbazing van allen die de juiste God niet aanbidden. Als
detail wordt erbij vermeld dat er onverwachts vier mannen in het vuur rondlopen, ongetwijfeld om
te laten zien dat de drie mannen zelf niet goddelijk zijn door dit staaltje onmogelijkheid, maar hulp
uit de hemel krijgen om het vuur te kunnen doorstaan en er ongedeerd weer uit te kunnen komen.
De moraal voor de gelovige: Wees getrouw aan de hoogste mensheid en laat je niet bangmaken.
19
God grijpt in om te laten zien dat geloof tot alles in staat is, veruit alles te boven gaat en het denken
en handelen van de machtigste koningen op aarde voor schut kan zetten.
Dit verhaal nu is typisch voor de gehele bijbel: de bijbel nodigt ons op vele bladzijden uit om onze
wetenschappers met hun meetapparaten en methoden de zaken te laten onderzoeken. Het gaat in de
bijbel altijd om echte mannen, een echte engel, een echt laaiend vuur, een massa mensen die er
getuigen van zijn, een echte opstanding uit de dood, een echte stok die verandert in een slang, een
echt lopen op water, een persoonlijke God die voortdurend ingrijpt en spreekt. Zolang er geen
wetenschap bestond kon het geloof dit gemakkelijk doen. Je hoeft maar een boek over de
middeleeuwen op te slaan om te zien hoe gemakkelijk het was in welke absurditeit dan ook te
geloven. Maar vanaf de tijd dat wetenschap en moderne technieken zich ontwikkelden zijn bijbelse
opvattingen voortdurend aan de kaak gesteld en voor schut gezet. Maar op de één of andere manier
lukt het sommige moderne mensen toch nog steeds in godswonderen om zich heen te geloven; de
reden hiervoor is de behoefte aan opwinding en steun. Het gemakkelijkst is dit geloof dan ook voor
jonge mensen (pakweg 15-25 jarigen) en weinig geschoolde mensen.
We zullen ons nu moeten afvragen hoe we tot een geloofwaardig geloof kunnen komen? Hoe
destilleren we geloof van naief bijgeloof? Het antwoord ligt nogal voor de hand: door uit "de
moraal voor de gelovige" die ik hierboven opsomde slechts de eerste zin te behouden, en de rest, het
naieve, weg te gooien. Om te beginnen moet men tot dit inzicht komen:
Je kunt God en je eigen religie alleen bewijzen door je zelfopgebouwde fantasiën de bewijzen
te laten leveren. Religie is een spel, veelal ons fantaseren over de grenzen heen van ons
denkvermogen. Religie is dus des te geloofwaardiger des te minder we uitspraken doen die onze
fantasie heeft gefabriceerd, of wanneer we ons bij het doen van religieuze uitspraken ervan bewust
zijn dat ze uit onze fantasie opborrelen. Zo is ook je persoonlijk geloof des te geloofwaardiger des
te minder je geloven hoeft in bovennatuurlijk goddelijk ingrijpen wanneer je in nood zit, of des te
minder je geloof de basis heeft van opwindende zaken, de "ontzagwekkende demonstratie van de
kracht van de Schrift en de voorzienigheid van God" om je geloof maar te bewijzen. Geloof is
slechts geloofwaardig -dus volwassen- wanneer het dát uitspreekt waar wij voor willen staan, dát
zegt, wat we willen wezen. Anders gezegd: een geloof is pas geloofwaardig wanneer het overeind
blijft zelfs indien de God die we erbij gefantaseerd hebben helemaal niet blijkt te bestaan. En dit
kan alleen wanneer we ons bewust zijn van het grote aandeel dat fantasie heeft in ons leven. Een
persoonlijkheid als Okke Jager wordt door iemand beschreven op deze manier:
“Wij weten het soms beter dan God zelf en moeten Hem -de grote Andersdenkendesoms zelfs proberen te bewegen om op ons denkspoor over te gaan. 'Hoor eens, God, U
hebt de moed verloren, lijkt het wel, maar wíj denken er anders over.' Geloven is met
God mee denken, maar als het moet ook voor Hem uit en tegen Hem in.”
Dát is volwassen geloof. Dat mag pretentieus lijken, maar het is bij nader beschouwing in
werkelijkheid precies het tegenovergestelde. Het is de uitspraak van iemand die zo eerlijk en zo
menselijk opbouwend als maar mogelijk is in het leven wil staan. Het is de uitspraak van iemand
die geen pretenties meer heeft, de uitspraak van iemand die aan geloof de waardevolste inhoud wil
schenken die het maar hebben kan. Niet meer de betekenis van mystieke, geopenbaarde,
dogmatische zekerheid, waar naief blind in geloofd moet worden, maar de betekenis van slechts
volkomen zichzelf te willen zijn en een voortdurend zoeken naar de ideale verschijningsvorm van
zichzelf.
“Geloven is met God meedenken, als het moet ook voor Hem uit en tegen Hem in”.
Wat een briljante uitspraak!
20
De wortel van het spel
Hoe wij tegenwoordig om moeten gaan met alle diepe innerlijke gevoelens opborrelend vanuit ons
onderbewustzijn kan niet van buitenaf voorgeschreven worden, maar moet door ons mensen via een
innerlijk groeiproces tot wijze antwoorden komen. We zijn allemaal mensen met onze eigen unieke
ervaringen in het leven. Vanmorgen hoorde ik op de satellietradio een verhaal dat mensen in een
ziekenhuis ergens in Amerika elke dag het gordijn voor een bepaald raam wegtrekken om in het
condenswater van dat raam te staren en daar na enige concentratie de verschijning van Christus te
ontwaren. Er was er eerst maar één die het zag, maar al spoedig stond er een grote schare naar te
turen, waaronder ook kritische geesten, zoals de radioverslaggever, die moesten toegeven dat het
echt zo is. Indien u in een wereld wil leven waar dit geschiedt, kan ik u verzekeren dat het ook ‘s
morgens in het raam van uw eigen slaapkamer gezien kan worden wanneer u ziek bent. Ik denk dat
het voor een ieder van ons al heel nuttig is om slechts bovenstaande in te zien.
Wellicht is zo’n geval als een christusverschijning onschuldig of werkt het zelfs positief voor zieke
mensen. Wie ben ik om het dan te veroordelen? Placebo medicijnen werken ook; wel, fijn als
ziekten ook met nep-medicijnen kunnen genezen. Een christusverschijning is voor mensen hetzelfde
als een astrologiebeschrijving van je persoonlijkheid: het doet er niet toe welke beschrijving je leest,
je zult er vast wel lezen dat je bijzondere talenten hebt en het leven dus met vertrouwen tegemoet
kunt gaan. Ik zou ten hoogste zeggen dat ik in een andere wereld leef en opgegroeid ben. Indien ik
het leven met vertrouwen tegemoet ga is het niet omdat iemand of iets anders mij dat voorschrijft,
maar omdat ik zelf de keus gemaakt heb het leven te dienen en ervoor gezorgd heb gereedschap in
m'n handen te hebben. Voorschrijven zal ik dus anderen ook niets, want iedereen moet zelf tot
zijn/haar eigen inzichten komen, en als er iets is dat het verhaal over de vrienden van Daniël ons
leert is het wel dat mensen niet door bevelen hun gedachtenwereld kunnen veranderen. Ik dring dan
ook slechts aan op het gebruik maken van de bevindingen en resultaten van eeuwenlang kritisch
onderzoek en opgebouwde wetenschap. Het is de wetenschap die ons de mensenwereld heeft
geschonken waarin we nu leven (en waaraan overigens bijna iedereen zijn leven te danken heeft).
Omdat ik ervan gebruik maak kan een visioen, een engelverschijning, wonderen van God of Satan
niet gebeuren in mijn wereld, en gebeurt het daarom niet. Wetenschap heeft niets met vijandschap
tegen God te maken, maar slechts met observaties van hoe God werkt (of wellicht meer: hoe Hij
niet werkt, en wat wij mensen behoren te doen). Maar ik had al tientallen jaren geleden gebruik van
de wetenschap kunnen maken zoals ik het nu doe, en dat liet ik na. Mijn groei was onnodig
langzaam. Misschien heeft het er mee te maken dat we aan communicatiestoornissen lijden in het
gesprek tussen geloof en wetenschap, waarbij beide partijen elkaar argwanend aankijken, misschien
nog meer in onze tijd heeft het ermee te maken dat de wetenschap het gesprek niet meer wil
aangaan, maar de godsdienst met volkomen stilzwijgen gadeslaat, alsof we volledig uitgepraat zijn.
Wellicht is dit voor sommige mensen al zo, maar voor de overgrote meerderheid van de mensen
overal op aarde is dit bepaald niet een uitgemaakte afgehandelde zaak, maar zal wetenschappelijk
denken nog generaties lang aktief onderwezen moeten worden om het mensen eigen te doen maken.
Daarom dring ik er bij ieder ander nu op aan niet zo geestelijk lui te zijn als ik was.
Ook zou ik voortdurend willen oproepen om altijd een oog open te houden om te zien of de illusie
waar we ons aan overgeven ons niet schade berokkent. Ook deze gedachte kwam niet in me op.
Wellicht dacht ik jeugdig overmoedig dat mijn prachtige godsdienstige idealen geen schaduwkanten
kunnen hebben...Maar geloof me, het kan nooit kwaad je hele leven er serieus op te studeren welk
een kwaad er in de godsdienst, in jouw godsdienst, kán schuilen. Op die manier zal het des te
minder schade opleveren in de toekomst.
21
Voor de moderne mens is wetenschappelijke kennis opdoen mijns inziens een centrale opdracht in
het leven.
Voor iemand die zijn geloof zoveel mogelijk wil laten omschrijven door wat de bijbel als geheel
over God zegt, werkt het geloof op een geheel andere manier, een manier die ik regelrecht
schadelijk zou durven te noemen. Het fantasiegesprek dat wij dan met onze imaginaire
gesprekspartner hebben wordt dan in vaste banen geleid die ontsproten zijn uit de fantasie van de
antieke mens. Zoals we hebben kunnen lezen kunnen ze omschreven worden met denkbeelden als
grillig optreden van God, intolerantie, goddelijke straf, toorn en wraak, slaafse onderwerping en een
zich tot op sadomasochistische hoogten bezighouden met het aldoordringende probleem van de
zonde. In deze vorm van geloven is geen ruimte meer voor spontaneïteit. Groot en logisch is het
gevaar op een troost uit te monden dat Hij je misschien niet zal verdoemen, maar je gered zal
worden als je het maar volhoudt tot het einde. En dat je redding bestaat uit het zo weinig mogelijk
mee mogen doen aan het leven hier op aarde en maar moet uitzien naar een hemels nieuw leven, dat
gekenmerkt zal worden door iets wat op een eeuwige kerkdienst lijkt. Van dit laatste schrikbeeld
kun je dan verlost worden door te redeneren dat je het echt niet saai zal vinden omdat je na dit leven
van nature veranderd zult zijn. Iedere gelovige wiens sleutelwoorden in zijn persoonlijke leven
angst en depressie zijn is verstrikt in deze godsdienstbeleving. Het grootste probleem van deze
gelovigen is dat hun eigen geloof het hun verbiedt angst en depressie ooit te erkennen als afkomstig
van hun geloof. Daarom zal zo’n geloof uitmonden in psychische ontreddering of zelfmoord voor
iemand die zich er niet radikaal van bevrijdt. Voor zo'n persoon zou ik slechts totale bevrijding
(onthouding) van godsdienst aanbevelen als afdoend middel.
Om dit gekenschetste kwaad van religie te demonstreren volgt hier een kostelijk verhaaltje van een
christengelovige in gesprek met ongelovigen op een internetforum:
Ach, wat ik duidelijk wil maken, mensen weten de waarheid, maar willen
het niet zien! Ze denken het altijd zelf beter te weten, daar heeft God veel
verdriet van. Maarja ik wens de mensen die in de 7 jaar van de verdrukking
komen [zoals in openbaringen in de bijbel is voorspeld] veel succes! En
neem vooral het teken van het beest niet aan, want dan kun je al raden dat je
in de hel komt. Maarja die keuze laat ik aan jullie over! Ik geloof zelf dat
Jezus de zoon van God is!! En niet een profeet of een sprookje, omdat er nu
nog steeds veel wonderen gebeuren in de wereld [die zelfs dan nog mensen
niet willen zien!!!] Wat ik ook niet vat is, als men niet gelooft dat er een
God bestaat...waarom gaan ze dan niet ZELF zoeken? En laten ze het maar
over aan de wetenschap? GA ZELF ZOEKEN! vraag het aan de mensen om
je heen, ga boeken lezen, ga naar kerken zoals de pinkstergemeente en maak
zelf de wonderen mee! Daar worden mensen genezen! Daar is God echt aan
het werk! Maar ik hou hierbij op. Ik hoop dat jullie beetje duidelijkheid
hebben gekregen... 'kHeb zelf erg veel dingen ervaren waardoor ik tot
geloof ben gekomen, 'kheb op het randje van de dood gelegen toen ik een
man naast me in het ziekenhuis zag, die de rest niet zag.. doodeng maarja, ik
vragen aan die man wie hij was, en moet je nagaan! Het was een
beschermengel! Mensen ik wou dat ik [omdat jullie persé bewijs moeten
hebben!] bewijs kon geven! Maarja helaas kan ik dat niet; maargoed, ik
hoop dat jullie ooit God nog vinden, VOOR het telaat is...
22
We hebben hier een prachtvoorbeeld van de zielige manier waarop menig mensenbrein te werk
gaat. We zien iemand in grote geestelijke nood. Hij zoekt houvast en troost in het geloof. Maar
omdat geloof nergens op gebaseerd is en voortdurend aan kritiek onderhevig is, moet men voor
zichzelf de zekerheid verschaffen waaraan het ontbreekt. Vandaar dat deze mens met een fantasie
van een wonder aankomt. Dat het een fantasie is geboren uit depressiviteit, onzekerheid en een diep
weten dat het geloof op drijfzand berust, komt niet slechts hierin tot uiting dat niemand anders de
beschermengel kon zien, maar kan men ook opmaken aan de klagerige toon en de dreigementen van
de schrijver: hij laat (zonder dat hij er zelf erg in heeft) in iedere zin zien hoezeer hij zich bedreigd
voelt, en moet zich daardoor verdedigen door 1) zichzelf geloofszekerheid te verschaffen, en 2)
anderen van domheid en koppigheid te beschuldigen, en 3) hen te bedreigen met goddelijke straf.
Let op hoe zo iemand voor zichzelf de volledige zekerheid verschaft aan Gods kant te staan; het
komt geheel niet in hem op dat hij zijn nietige menszijn op komische manier opblaast, hij weet zelfs
zonder een spoor van twijfel dat God verdriet heeft over mensen die anders dan deze persoon zelf
denken. Let op hoe hij de vele wonderen die volgens deze persoon gebeuren zonder er een moment
over na te denken direkt aan het christelijk geloof toeschrijft, alsof uit het één zonder meer het ander
volgt. Het komt in zo'n persoon niet eens op dat andere mensen zijn godsbeleving juist afwijzen
OMDAT zij hebben gezocht, omdat zij denken en hij dat zelf nog nooit gedaan heeft. Hij roept op
tot zoeken, en vat in het geheel niet dat wetenschap juist gelijk staat aan zoeken en gedegen
antwoorden krijgen. Tenslotte hoopt hij voor andere mensen dat zij God vinden, VOOR het te laat
is. Uit dit laatste kan men opmaken dat in de denkwereld van deze gelovige men in de eerste plaats
in God moet geloven omdat de straf anders voor de deur staat. De gedachte dat iemand die zich de
goddelijke toorn en straf nooit aangepraat heeft, ook volstrekt geen enkele behoefte aan zijn God zal
hebben, zal nooit bij deze persoon zijn opgekomen. Dat een geloof in een straffende God slechts de
uiting is van een zieke menselijke geest, en dat geestelijke gezondheid gelijk staat aan het
verwerpen van zo'n bizar geloof zal hij beslist ook niet kunnen vatten. Zo'n gedachte zal deze
gelovige zelfs geen moment serieus kunnen overdenken, want dan zou zijn gehele leven instorten.
Een mens is veelal hopeloos verstrikt in zijn eigen gevangenis; hij móet wel in vertrouwde vaste
banen denken. De gevangenis van ons denken is jammergenoeg vaak een enge cel van een paar
vierkante meter, met een piepklein raampje vanwaaruit altijd precies hetzelfde saaie beeld te zien is.
De tragiek van de gelovige is dat hij het bijbelgeloof aanhangt om te dienen als medicijn in de
beangstigende wereld, maar niet opmerkt dat dit geloof in werkelijkheid juist op vele manieren die
beangstigende wereld creëert.
Ook het fanatiek verwerpen van godsdienst kan natuurlijk schade berokkenen. Een goede illustratie
is de anecdote van iemand die bij de naar Londen gevluchtte Freud op bezoek kwam. Ze hadden het
een tijdje over de belangrijke ontdekking van psychoanalyse en over Freuds vlucht uit Oostenrijk na
de Anschluss. Het was vrijdagmiddag en toen de klok vijf uur sloeg kwam Martha Freud binnen, al
een halve eeuw met de grote psycholoog getrouwd. Ze sprak de volgende woorden tegen de
bezoeker: ‘U moet weten dat op vrijdagmiddag alle goede joodse vrouwen kaarsen aansteken om de
komst van de sabbat te vieren. Maar dit monster, deze Unmensch, staat het niet toe omdat hij van
mening is dat godsdienst bijgeloof is.’
Stel je voor, een halve eeuw lang ruzie om zo'n onbenulligheid! Geef mensen liever de religie waar
ze zo'n zin in hebben, op dezelfde manier als we mensen laten luisteren naar de muziek die ze
aardig vinden. Aan de andere kant zouden gelovigen soms eens moeten ophouden met het wassen
van hun handen in onschuld, en eens serieus gaan denken over de vraag waarom sommige mensen
veranderen in stieren die door een wapperende rode doek geplaagd worden, wanneer ze met de
christelijke religie geconfronteerd worden. Wanneer ook maar iets van de schuld van de irritatie
gedeeld zou kunnen worden zou de wereld er al veel beter uitzien.
23
De lange weg van de ontmanteling
Wij moderne mensen zijn uitgekomen op een dramatisch punt van de geschiedenis. Veelal beginnen
we ons leven met het in ons opzuigen van godsdienstige illusies. Daarna gaan we op de lange weg
van de ontmanteling. Dan komen we tenslotte op het punt van de ontluistering, het verdriet.
Niemand heeft dit mooier onder woorden gebracht dan Thomas Hardy, ongeveer 100 jaar geleden:
Thomas Hardy, God's funeral (1908-1910)
I
I saw a slowly-stepping train -Lined on the brows, scoop-eyed and bent and hoar -Following in files across a twilit plain
A strange and mystic form the foremost bore.
II
And by contagious throbs of thought
Or latent knowledge that within me lay
And had already stirred me, I was wrought
To consciousness of sorrow even as they.
III
The fore-borne shape, to my blurred eyes,
At first seemed man-like, and anon to change
To an amorphous cloud of marvellous size,
At times endowed with wings of glorious range.
IV
And this phantasmal variousness
Ever possessed it as they drew along:
Yet throughout all it symboled none the less
Potency vast and loving-kindness strong.
V
Almost before I knew I bent
Towards the moving columns without a word;
They, growing in bulk and numbers as they went,
Struck out sick thoughts that could be overheard: -VI
'O man-projected Figure, of late
Imaged as we, thy knell who shall survive?
Whence came it we were tempted to create
One whom we can no longer keep alive?
VII
'Framing him jealous, fierce, at first,
We gave him justice as the ages rolled,
Will to bless those by circumstance accurst,
And longsuffering, and mercies manifold.
VIII
'And, tricked by our own early dream
And need of solace, we grew self-deceived,
Our making soon our maker did we deem,
And what we had imagined we believed,
IX
24
'Till, in Time's stayless stealthy swing,
Uncompromising rude reality
Mangled the Monarch of our fashioning,
Who quavered, sank; and now has ceased to be.
X
'So, toward our myth's oblivion,
Darkling, and languid-lipped, we creep and grope
Sadlier than those who wept in Babylon,
Whose Zion was a still abiding hope.
XI
'How sweet it was in years far hied
To start the wheels of day with trustful prayer,
To lie down liegely at the eventide
And feel a blest assurance he was there!
XII
'And who or what shall fill his place?
Whither will wanderers turn distracted eyes
For some fixed star to stimulate their pace
Towards the goal of their enterprise?'...
XIII
Some in the background then I saw,
Sweet women, youths, men, all incredulous,
Who chimed as one: 'This is figure is of straw,
This requiem mockery! Still he lives to us!'
XIV
I could not prop their faith: and yet
Many I had known: with all I sympathized;
And though struck speechless, I did not forget
That what was mourned for, I, too, once had prized.
XV
Still, how to bear such loss I deemed
The insistent question for each animate mind,
And gazing, to my growing sight there seemed
A pale yet positive gleam low down behind,
XVI
Whereof, to lift the general night,
A certain few who stood aloof had said,
'See you upon the horizon that small light -Swelling somewhat?' Each mourner shook his head.
XVII
And they composed a crowd of whom
Some were right good, and many nigh the best....
Thus dazed and puzzled 'twixt the gleam and gloom
Mechanically I followed with the rest.
I
Ik zag een traag voortschrijdende stoet Gefronste wenkbrouwen, diep vezonken ogen, gebogen ruggen, oud van dagen -
25
In rijen lopend over een schemerige vlakte
De vooroplopers hadden een vreemd en mystiek voorkomen.
II
En met een aanstekelijke stroom van gedachten,
Of met een sluimerend weten diep binnen in me,
Dat me al aangesproken had,
Werd ook ik aangegrepen door eenzelfde gevoel van verdriet.
III
Mijn ogen probeerden de stoet te overzien,
Eerst had het de vorm van menselijkheid, immuun voor verandering,
Dan weer de gedaante van een wolk van enorme afmeting maar zonder duidelijke
vorm,
Bij tijden zag ze eruit als hebbende vleugels van geweldige spanwijdte.
IV
Deze fantastische verscheidenheid
Was altijd aanwezig tijdens hun gang
En op de voorgrond stonden immer de symbolen
Enorme kracht en intense goedertierenheid.
V
Bijna zonder het te merken
Begaf ook ik me stilzwijgend in de richting van de stoet:
En terwijl ze groeiden in omvang en getal
Sprak men zieke woorden uit die men op kon vangen:
VI
"O Projektie van de mens, geschapen naar ons evenbeeld,
Wie zal uwe doodsklokken overleven?
Waarvandaan kwam de verleiding te scheppen
Hem die we niet langer in leven kunnen houden?
VII
"Eerst boetseerden we hem als jaloers en opvliegend,
Terwijl de eeuwen voorbijrolden gaven we hem rechtvaardigheid,
De wil om te zegenen hen die door de omstandigheden vervloekt waren,
We gaven hem lankmoedigheid en uitbundige genade.
VIII
"En voor de gek gehouden door onze vroege droom
En onze behoefte aan troost, bedrogen we ons steeds meer.
Het maaksel van onszelf achtten we al spoedig onze maker,
En wat we ons inbeeldden, geloofden we.
IX
Totdat de niet tegen te houden zwaai van de Tijd
De onverbiddellijke en kille werkelijkheid,
De Vorst van onze eigen makelij mishandelde;
Hij wankelde en zonk; en nu is hij overleden.
X
Zo tasten we al kruipende verder
In een donkere languitgerekte tocht naar het vergeten van onze mythe.
Nog droeviger dan zij die weenden in Babylon,
Zij die tenslotte nog de hoop op terugkeer naar Zion konden koesteren.
XI
Hoe zoet was het in verloren gegane tijden
26
De wielen van elke dag aan het draaien te zetten met vertrouwensvol gebed
Ons 's avonds in rust neer te leggen
En ons verzekerd te weten van de zegen van zijn tegenwoordigheid!
XII
Wie of wat zal zijn plaats innemen?
Waarop zullen dolers hun radeloze ogen richten,
Welke ster zal hun gang inspireren,
Naar het doel van al hun ondernemingen?
XIII
Ik zag sommigen staande op de achtergrond,
Lieve vrouwen, jeugdigen, mannen, allen mensen die het niet wilden toegeven.
Ze riepen met schrille stem: "Dit is een vervalsing van stro,
Deze dodenmis is een aanfluiting! Hij leeft nog steeds in ons!"
XIV
Ik kon me niet meer verankeren in hun geloof, en toch,
Ik kende velen van hen, ik sympatiseerde met hun allen;
En hoewel ik nu zonder boodschap ben, heb ik niet vergeten
Dat waar men over rouwde, ooit ook ik hoog gewaardeerd had.
XV
Het scheen me zelfs toe dat de grootste vraag voor een ieder deze is:
Hoe we met zo'n verlies kunnen leven.
En erop starend, scheen het alsof er een groeiend inzicht was
Een bleek maar positief lichtstraaltje ergens diep verborgen.
XVI
En in een poging de algemene nacht enigszins te verlichten
Zeiden enkelen die alles van opzij hadden aangekeken
"zien jullie dat kleine lichtje aan de horizon? het wordt toch al iets groter?" Maar iedereen die in rouw was schudde zijn hoofd.
XVII
En de stoet bestond uit een grote schare
Waarvan sommigen zeer goed waren, velen zelfs tot de besten behoorden...
En zo, lam geslagen en in de war, hangend tussen een sprankje hoop en somberheid
Sloot ik me als een robot aan bij de rest.
Het proces van het afsterven van de bijbelse God is al 250 jaar oud. Aan het einde van de 19e eeuw
drong het door tot vrijwel alle schrijvers, kunstenaars en intellectuelen. Pas sinds de zestiger jaren
van de vorige eeuw dringt het door tot de grote massa van de europese maatschappijen.
Wellicht zullen alleen mensen die deze ommezwaai in hun leven hebben meegemaakt dit ervaren op
de manier van Hardy. Toen ik op dit gedicht stuitte was het alsof ik mijn eigen gedachten,
ervaringen en gevoelens hoorde uitspreken.
Interessant is ook op te merken dat 100 jaar na het schrijven van dit gedicht velen nog steeds leven
met deze God en reageren op de manier van couplet XIII. Het proces van de zonsondergang van de
geopenbaarde boekgodsdienst schijnt eeuwenlang te worden.
In tegenstelling tot vele atheïsten uit zijn tijd had Hardy totaal geen haat of weerzin tegen de
godsdienst. In de loop van zijn leven moest hij op een gegeven moment gewoon toegeven dat het
allemaal maar mensenfantasie was. Hij gaf dan ook zijn christelijk geloof geheel op, maar ging
gewoon door met het genieten van rituelen, geestelijke muziek, de sfeer van kerkdiensten, het
kerstfeest enz. Toen hij een 'honorary fellowship' kreeg aangeboden in Cambridge vroeg men
27
voorzichtig of hij de kerkdienst die erbij hoorde wel kon bijwonen. Hij zei hier geen moeite mee te
hebben. "Het is voor mij alleen de sfeer nog, natuurlijk, die me wel aanspreekt".
Zijn laatste roman “Jude the obscure” werd voor 'obceen' uitgescholden, en een bisschop
verbrandde een exemplaar van het boek in het openbaar. De intolerantie van de bisschop dreef hem
uiteindelijk de kerk uit. Hardy had er graag nog af en toe heengegaan. Mensen zoals Hardy werden
'Modernisten' genoemd, en werden van alle kanten met grof geschut bestookt: door de orthodoxen,
maar ook door de atheïsten.
In zijn boeken ondergaan de hoofdpersonen altijd een enorme lading aan ongeluk, ziekten,
financiële nood en ongelukkige huwelijken. Zijn pessimisme kwam voort uit het zien van zoveel
unfairness in de wereld. Hij wilde zijn ogen niet sluiten voor deze realiteit. In zijn verhalen laat hij
altijd zien dat het lijden van de mens volkomen onverdiend is en geen enkele zin heeft. Velen uitten
de kritiek dat Hardy realisme wel probeert uit te beelden, maar in werkelijkheid een verdraaid
(eenzijdig negatief) beeld van de werkelijkheid geeft. Deze kritiek hield uiteraard op met het
uitbreken van de eerste wereldoorlog.
Wat Hardy zo goed beschrijft in bovenstaand gedicht is dat het opgeven van de godsdienst niet
zomaar een intellectuele kwestie was waar we nu 'gewoon' anders over denken. Het was als het
verlies van een geliefde, iets dat verlamt, alle levensenergie wegneemt, iets dat zo tragisch is dat het
voor de mens moeilijk te geloven is dat het ooit nog weer 'mooi' kan worden. De godsdienst heeft er
altijd toe gediend om het leven voor onszelf 'mooi' te maken.
Nu we een eeuw verder zijn zien we dat het merendeel van de moderne mensen inderdaad
'modernisten' zijn, Hardyisten. Het modernisme kun je tegenwoordig invullen op honderd-en-een
manieren (zelfs met Ufo’s), maar in wezen betekent het dat de mens niet kiest voor het orthodoxe
geloof en ook niet voor het atheïsme. Het eerste wordt als onmogelijk en te eng beschouwd, het
tweede als te kil, te troosteloos. Beide alternatieven doen niets om het leven 'mooi' te maken.
Maar onze behoefte aan moois blijft natuurlijk. Zo zijn er volgens de opiniepijlingen veel meer
mensen die af en toe bidden dan mensen die in God geloven! Het kerstfeest zal ook wel nooit
verdwijnen, en af en toe in retraite gaan in een klooster ofzo zal ook wel zeer modieus blijven. Zelfs
het zingen van gregoriaans is tegenwoordig gaaf.
Het is dus blijkbaar zo dat de godsdienst voornamelijk voortdobbert omdat ze iets voor ons gevoel,
'voor onze ziel' te bieden heeft, iets wat we tenminste tot nu toe nergens anders vandaan kunnen
halen. In een land als Finland gaat maar 3% van de bevolking naar de kerk, zal slechts zelden
iemand een bijbel opslaan of een gesprek over God beginnen, maar de overgrote meerderheid is lid
van de kerk! Van je loon wordt automatisch 1% afgetrokken aan kerkbelasting, waarmee de kerken
worden onderhouden, begraafplaatsen, enz. en zo kun je dan lekker trouwen in de kerk. Ook met
kerst heb je tenslotte toch een kerk nodig, want met witte sneeuw en een denneboom is het nog niet
helemaal perfect kerstmis. Het komt veel voor dat iemand die niet bij de kerk hoort zich toch maar
even aansluit alvorens hij/zij gaat trouwen, want dat trouwen in de kerk hoort er nu eenmaal bij. En
als een kind geboren wordt hoort de doop erbij. En terwijl de dominee in het huis van de ouders in
z'n antieke gewaad met prachtige traditionele welbespraaktheid en overvloed van woorden de zaak
uitlegt zoals het eeuwenlang is uitgelegd, fladderen al die woorden aan de oren van de toehoorders
voorbij. De doop is voor de ouders van het kind en de uitgenodigden slechts het plechtige moment
waarop de naam van het kind wordt bekend gemaakt. Ik heb het meegemaakt tijdens zo'n
bijeenkomst dat een kind de naam Michael kreeg en ik tegen de vader terloops zei dat de jongen een
mooie bijbelse naam gekregen heeft. De vader wist het niet en ik zag hem zijn wenkbrouwen
fronsen, alsof hij daar niet zo mee in zijn schik was. Hij ging even later naar de dominee en vroeg
waar het wel niet staat. De dominee zei lachend "Nou, dat weet ik zo niet, hoor" en vervolgde met
het drinken van z'n kopje koffie.
28
Inderdaad, het zijn precies mijn eigen gevoelens in dat gedicht en inderdaad, het is moeilijk er weer
iets moois van te maken. Godsdienst is een grabbelton geworden, een onopgeruimde slaapkamer
van een 14 jarige.
Waar het in het leven om gaat is uiteindelijk in te zien dat niet alles mooi ís. De werkelijkheid onder
ogen zien is voor een ieder van ons de grootste opgave in het leven.
Het is dan ook volkomen logisch dat een mens een mooi behangetje uitzoekt om de kille muren van
zijn bestaan mee op te fleuren. Dit behangetje doet het goed zolang je gelooft dat het 'werkelijk uit
de hemel is komen vallen', dus een objektief gegeven is in het leven. Wanneer je doorziet dat het je
eigen maaksel is, wordt het net zo broos als je eigen leven. De mate waarin we het doorzien komt
waarschijnlijk overeen met de mate waarin we eerlijk durven te zijn tegenover onszelf en ook met
de mate waarin het ons lukt ons te weren tegen geestelijke luiheid; dit laatste zeg ik omdat volgens
mij het merendeel van de mensen over geestelijke of filosofische dingen denkt wanneer ze een jaar
of 15-20 zijn, en er vervolgens hun hele leven mee ophouden of ingegraven in een loopgraaf de rest
van het leven de eens ingenomen positie steeds met hand en tand moeten verdedigen. Maar
misschien is dit een foutieve waarneming; tenslotte heb ik zelf ook een enorme ommekeer gemaakt
in mijn denken op latere leeftijd.
Ikzelf heb vaak het gevoel gehad dat uiteindelijk deze innerlijke eerlijkheid van hoger belang is dan
de geborgenheid en zekerheid die je uit je fantasiewereld krijgt. Ik stel me voor dat iedereen die zijn
oude waarden voor zichzelf in diggelen zag vallen dit gevoel zal hebben. Een hypocriet
onderhouden van waarden en overleveringen (wellicht uit angst) waar je eigenlijk niet in kan
geloven is het meest funeste voor een mens. Want dan zal een mens zichzelf niet meer serieus
kunnen nemen.
Eerlijkheid tegenover je diepste ik weegt zwaarder dan alle geloofsovertuigingen die je maar heb
opgedaan, en daarmee ben ik terug op de eerste woorden van dit boek:
It is far better to grasp the Universe as it really is than to persist in delusion,
however satisfying and reassuring.[Carl Sagan, The Demon-Haunted
World].
Iemand die zich uit het christendom onttrekt zal meteen weten wat de achtergebleven gelovigen van
bovenstaande redeneringen zullen zeggen: het is niet de moed van de mens, maar zijn hoogmoed!
Zo zal de afvallige gelovige zijn gehele leven gepijnigd worden door de pijlen die zijn oude geloof
altijd op hem probeert af te schieten, waar hij ook loopt, waar hij zich ook achter verschuilt. Het
ergste is de pijn te ondervinden van de kloof die ontstaat tussen jou en de dierbaren waar je je van
afscheidt en wier geloof jou naar de hel verwijst. Af en toe overvalt het mijzelf en weet ik niet of ik
het overleef, er gezond onder blijf.
Als het je overgeven aan en opgeven van godsdienst u onbekend is, prijst u zich gelukkig. Het je
bevrijden van godsdienst is een strijd waar menigeen aan ten onder gaat. Ik heb een intelligente
kennis uit mijn jeugd die in 1981 een 'bekering' tot een of andere sekte van een 'geheime messias'
(de Maitreya) doormaakte, erdoor werd opgeslokt, zich lange tijd eruit wilde losworstelen, en
uiteindelijk in een psychose terechtkwam, waarna hij jaren in een psychiatrische inrichting moest
doorbrengen. Hij kwam er uiteindelijk uit, maar heeft nooit een levenspartner kunnen vinden, is
nauwelijks aan het werk geweest in de maatschappij en leeft alleen op een flatje, onder toezicht van
een tutor die hem altijd moet komen opzoeken...
In de godsdienst spelen de allergrootste krachten van liefde en angst -de basisingrediënten van ons
leven- de hoofdrol. Op de een of andere manier hebben ze die twee aan elkaar kunnen lijmen en er
een soort betoverende muziek van gemaakt, waarin zowel harmonie als waanzin tot een eenheid
wordt gesmeed.
29
Een schets van Volwassen Geloof
Ik eindig met een schets van het denken waar ik op ben uitgekomen. Slechts een schets, omdat het
uitwerken ervan nog mijn verdere leven nodig heeft. Ik denk dat ikzelf in mijn leven op couplet XV
van Hardy’s mooie gedicht zal blijven staan, maar zeker weten doe ik het niet!
De beste omschrijving voor een gezond geloof vinden de psychologen en theologen
‘geïntegreerd geloof’ of ‘volwassen geloof’. Mensen met een geïntegreerd geloof zijn volgens
hen gericht op hogere waarden. Zo zijn ze meer gericht op ‘zijn’ dan op ‘hebben’. Dat zijn ze
niet uit angst voor God of voor de kerk, maar uit vrije wil, verinnerlijkt. Daarnaast hebben ze
vertrouwen op God, ook bij tegenslagen. Ook voelen ze zich verantwoordelijk voor hun
medemensen en voor de schepping.
Volgens de ondervraagden kunnen de volgende zes woorden het best ‘gezond geloof’
omschrijven: verwondering, openheid, oprechtheid, identiteit, integriteit en inspiratie. Een
belangrijke uitkomst van de studie volgens de onderzoekster is dat een geïntegreerde,
groeigerichte, meer ervaringsgerichte ‘down to earth’-visie van het christelijk geloof naar
voren komt, gericht op de relatie met zichzelf, met God en met de ander.
(http://www.tertio.be/archief/2006/T347/T347-spi2.htm)
Bovenstaande woorden komen uit een artikel dat in Tertio, een christelijk opinieblad, heeft gestaan
en op het internet te belezen is. De woorden zijn ontleend aan een proefschrift van Psychiater en
Theologe Margreet de Vries-Schot. We vinden hier bijzonder waardevol denken, echter enigszins
ontsiert doordat men zich nog steeds op 'christelijk' en 'God' blijft vastbijten. Waarlijk gezond en
volwassen geloof is ook deze woorden als overbodig te zien. Christelijk is een woord dat slechts
verdeeldheid zaait, en God een woord dat op talloze verschillende manieren kan worden ingevuld,
en dus het toppunt van verwarring is en zoveel mogelijk in het openbaar vermeden dient te worden.
Maar tezelfdertijd denk ik dat men begrip moet proberen op te brengen voor ieders verschillende
achtergrond, en leert de ervaring dat mensen vaak vastgeroest zitten in de geijkte denkpatronen
waarmee ze zijn opgegroeid. Het is misschien teveel gevraagd van veel mensen hun Godstokpaardje ook innerlijk overboord te gooien. In mijn eigen leven schijnt het een proces van jaren
te zijn. Volwassen geloof betekent voor mij God in mijn denken houden zolang ik er niet zonder
kan. Tezelfdertijd trek ik conclusies uit het moderne weten dat in de loop van mijn leven op me af is
gekomen en steeds omvangrijker wordt. Ik denk dat het daarom niet lang meer duurt of ik zal het
woord God zelf niet meer kunnen gebruiken. Maar voor zover en zolang ik en vele anderen nog met
het denkbeeld 'God' in gedachten rondlopen zou ik het volgende willen voorstellen:
Het moderne wereldbeeld laat ons zien dat God, de schepper van het universum, op geen enkele
manier gedacht kan worden als een persoon met menselijke attributen. Dit in te zien laat het gehele
gebouw van de traditionele christelijke godsdienst ineenstorten: allereerst heeft God geen
behoeften, zoals een mens die denkt te hebben. God eist van ons mensen dus totaal niets, het
allerminst bloedoffers. Gods schepping kunnen we ook niet meer uitleggen als eens perfect en
daarna ten dele mislukt. In Gods schepping mislukt natuurlijk niets, zoiets kan alleen gebeuren in
het geloof van mensen die iets anders dan God voor God aanzien; alles wat is, is door God
geproduceerd en daarom door God gewild. In Gods schepping bestaat dan ook geen tegenstander
van God, alsof de zaken er onzeker voor zouden staan of iemand/iets God in de weg zou kunnen
zitten. God speelt geen spel dat half mislukt. In Gods schepping zijn ook geen voorwaarden
waaraan we moeten voldoen om op de plaats van bestemming te komen of om verlossing te
ervaren. God openbaart zich niet aan de enkeling of aan een uitverkoren volk, terwijl Hij de rest in
de steek laat. In Gods schepping kunnen er ook geen schepsels zijn die hun doel missen. In Gods
30
schepping bestaat zelfs geen correctie van fouten, ook geen straf, geen prijsuitreiking, geen
voorwaardelijke liefde, geen pakket met opschrift ‘absolute waarheid en unieke weg tot behoud’
waarin geloofd moet worden. In Gods schepping zijn er geen onderdelen die gezegend worden en
andere onderdelen die afgedankt of genegeerd of veroordeeld en weggegooid worden.
Volwassen geloof dient gespeend te zijn van iedere vorm van angst. Volwassen geloof bestaat uit
zienswijzen, handelen en denken, waar wij moderne mensen volledig achter kunnen staan zonder
ons denken te verdraaien. Er zijn dingen die ons verstand te boven gaan, maar volwassen geloof
mag nooit in strijd zijn met ons gezond verstand, de menselijke logica en de feiten van het leven.
Juist omdat wij moderne mensen zoveel weten, leren we dat volwassen geloof ook een belangrijke
plaats geeft aan twijfel, aan onzekerheid, aan het niet-weten en aan het verwerpen van oude
denkbeelden die niet kunnen voldoen aan de toets van ons intellect. Dit is de hoogste mensheid,
omdat het eerlijkheid hoger heeft staan dan onze behoeften.
Waar volwassen geloof positief in gelooft is dit:
Geen mens is gescheiden van God, want alles is uit God. Bij iedere ademhaling ademt ieder mens
God in. Het gehele bestaan, dus alles, vloeit met noodwendigheid voort uit God, zodat vanuit het
standpunt van de eeuwigheid er geen goed en kwaad bestaat, of anders gezegd, alles wat gebeurt
eigenlijk goed is. Het ultieme geluk bestaat in de liefde tot God, of –in termen van Spinoza’s
denken- het liefhebben van de kosmische noodwendigheid als de eigen wil. In ieder mens leeft
altijd een diep verlangen naar contact met het goddelijke. 'Contact met het goddelijke' staat gelijk
aan identificatie van de eigen wil met de kosmische wil (=de Natuur waarin alles gedetermineerd
is). Op het moment dat een mens dit hoogste inzicht bereikt valt alle strijd weg, en kan een mens
een glimp opvangen van het hoogste geluk, dwz innerlijke vrede.
Geen mens hoeft te voldoen aan eisen voordat hij Gods liefde kan ervaren. Geen mens zal zijn doel
voorbijschieten. Volwassen Geloof heeft slechts één centraal basisgegeven vanwaaruit het gehele
leven wordt opgebouwd en beleefd: het weet zich verbonden met al het andere in de schepping, met
al het andere levende en het niet levende. Het leeft daarom uit liefde. Het zoekt niet hongerig en
wanhopig naar liefde, maar is het zelf en strooit het overal uit. Godsdienst is het openstaan voor een
diepe verbondenheid met het Grote Geheel van het bestaan, en het altijd bezig zijn met de hoogste
invulling van ons menszijn.
Het leven is ten diepste een spel waar de paradox van de autonome, ogenschijnlijk vrij en
scheppende wil van de mens verbonden wordt aan de hoog erboven verheven staande kosmische
wil waarin alles tot in het kleinste detail gedetermineerd is. De liefde van Volwassen Geloof omvat
daarom zowel het passieve weten van ‘het komt wel goed’, zelfs een ‘het is al goed’, alsook het
altoos scheppend bezig zijn, alsof het alles van ons afhankelijk is, alsof niets goed is. Want zodra
men bezig is met het passieve, volgt automatisch de tegenreactie: de uitdaging van het juist aktief
scheppen ervan. En omgekeerd volgt op het aktieve de tegenreactie dat dit een illusie is omdat alles
al een onderdeel in een vaststaand raderwerk is. Dus Liefde is zowel iets teers en sentimenteels, een
soort troost, pleister op de wonde voor zwakkelingen om het leven draaglijker te maken, een haven
van rust waar de vermoeide mens op adem komt, alsook de aktieve Kunst, het scheppen van het
Esthetische, Bewuste Keuzes tot nastreven van Harmonie, het altoos Dienen van het Geheel. Op de
liefde berust al het Bouwen en het zich Ontwikkelen van de maatschappij en de mensheid, dus de
Samenwerking tussen mensen om Idealen te bereiken. Liefde is ook Begrip, het inzien van het
proces van eenwording. Liefde is het immer willen bereiken van de Hoogste Menselijkheid. De
keuze maak je zelf en heel bewust en doe je opnieuw en opnieuw en opnieuw. Vanaf het moment
dat een mens besluit de liefde en harmonie te zijn ervaart hij de liefde overal en ten alle tijden. Het
is een natuurwet (zoals ook geloof in het omgekeerde een natuurwet is). Dit is het geheim van
31
geloof, de Geest Gods. Geloof heeft niets te maken met het bovennatuurlijke (er is geen
bovennatuurlijk), ook niets met antieke verhalen waarin per sé geloofd moet worden. Geloof
betekent alles in het leven te ervaren in het vertrouwen dat alles zo moet zijn zoals het is en
uiteindelijk niets zijn doel kan missen. Wanneer iemand je erop aanspreekt dat dit geloof ook maar
een fantasie is, dan antwoord je: inderdaad, ik weet best dat dat er vanalles is dat deze gedachten
tegenspreekt, maar het is de fantasie waaraan ik mij wil overgeven, omdat ik zo mijn hoogste
menszijn kan ervaren. En omdat ik inzie dat het mijn fantasie is, is het geloofwaardig. Het is een
bewuste keuze. Volwassen geloof is dus niet 'maar' een fantasie, het is de allermooiste overtuiging
die je je voor jezelf kan indenken. Volwassen geloof is niet het voor waar houden van bepaalde
gebeurtenissen, hemelse toestanden, bovennatuurlijke zaken en onzichtbare wezens, maar mijn
steeds zoeken naar mijn hoogste menselijkheid, de hoogste invulling van mijn bestaan, het licht
willen zijn (de eerste woorden die God uitsprak), het bouwen van bruggen. Wat het goddelijke of de
Godheid zelf betreft kunnen wij niet anders dan stilzijn: we kunnen het niet met ons verstand
uitleggen of ons er een voorstelling van maken, omdat het ons verstand ver te boven gaat. Het
goddelijke kan slechts ervaren worden als iets mysterieus en kent men in alle godsdiensten als
'mystiek'. In de fantasie van Volwassen Geloof wordt niets in Gods schepping afgedankt, is er geen
strijd tussen ons te bovengaande vreemde persoonlijke machten van het goede en het kwade.
Volwassen Geloof wil in alles streven naar heling, naar eenwording, naar de voltooiing van alle
dingen. Een zinvol leven is handelen vanuit die gedachte. En terwijl je het gevoel hebt dat je er naar
streeft weet je (dwz geef je jezelf over aan de gedachte) dat het niet te stuiten is, dat het ook
automatisch gebeurt. Want boven ons leven van 'vrije wil' dat we ons verbeelden te leven staat het
'ondoorgrondelijke' plan van God, waarin we allen slechts onderdeeltjes zijn die hieraan
gehoorzamen, net zoals een mier niet anders kan dan een mierenleven leiden. Je doet bewuste
keuzes, wil leven uit liefde en lijdt vanwege de gebrokenheid, maar tegelijkertijd kan je niet anders
dan doen en denken zoals je doet. Streven naar eenwording is eigenlijk hetzelfde als te ervaren dat
je al één bent met al het andere, dat de voltooiing al geschied is. Dit eenworden (=liefde) telkens te
ervaren geeft ons geluk en dat wat men 'geloofszekerheid' noemt. Liefde is kiezen voor de illusie
die je gelukkig maakt, de illusie één te zijn met God. Zo is volwassen geloof een innerlijk weten
temidden van totale onzekerheid. Op precies dezelfde manier als het ogenschijnlijk chaotische weer
berust op volledig vaststaande wetmatigheden. Volwassen geloof betekent met deze inzichten (het
zich volkomen richten op de betekenis van de begrippen ‘liefde’ en ‘harmonie’ en ‘groeien’) zélf
betekenis geven aan het leven. Op dezelfde manier als de wetenschap de natuurwetten bestudeert
om zelf betekenis te geven aan het bestaan om het leven zelf op die inzichten te bouwen.
Volwassen geloof is een perfecte wereld ontwaren in ons eigen bewustzijn en er vervolgens naar
leven omdat het onze werkelijkheid is. Godsdienst is het proces van dit 'ontwaren'; de allerhoogste
invulling van ons leven. Het zou daarom wel eens van vitaal belang kunnen zijn religie in ons
denken te behouden. Het goddelijke zal ieder mens echter in zijn eigen ziel op zijn eigen manier
gewaar moeten worden, en kan op geen enkele wijze opgelegd worden of door anderen ingevuld
worden of op een bepaalde nauwomschreven manier van een ander geëist worden, want dan is de
ervaring niet authentiek. Hoogstens kunnen anderen ideeën aandragen. Godsdienst is de 'bezieling'
van ons leven en dient daarom een volkomen persoonlijke zaak te zijn en op een persoonlijke
manier -de manier die ons de hoogste glans geeft- ingevuld. Geloof is dat wat een mens boven zijn
tegenslagen en kleinheid uittilt en hem altijd hoop geeft.
Laat de laatste woorden van dit hoofdstuk uit de mond van een ander komen. Einstein zegt het in
deze prachtige bewoording, waarin men kan proeven hoe religie en atheïsme samen kunnen gaan:
Het diepste en verhevendste gevoel waartoe wij in staat zijn is de gewaarwording van
het mystieke. Daaruit alleen komt ware wetenschap. Wie dit gevoel vreemd is, wie zich
32
niet meer verwonderen en in ontzag verliezen kan, die is naar zijn ziel reeds dood. Te
weten dat het ondoorgrondelijke werkelijk bestaat en dat het zich als hoogste waarheid
en stralende schoonheid openbaart, waarvan wij slechts een vaag vermoeden hebben dit te weten is de kern van alle godsvruchtigheid.
33
Is Volwassen Geloof mogelijk?
(2)
Albert Vollbehr
De twee vormen van christelijk geloof
De meeste mensen die het christelijk geloof aanhangen geloven niet in de God van de bijbel maar in
‘God’. Ik bedoel hiermee dat deze christenen de bijbel lezen met een moderne bril op. In de praktijk
betekent dit dat de bijbel zus of zo zegt -hetgeen door de gelovige dan beaamd wordt op een manier
die iets geheel anders betekent dan mensen het in alle vroegere eeuwen hebben begrepen, inclusief
de bijbelschrijvers zelf. De moderne gelovige is dus een meestergoochelaar, speelt een taalspel om
alles naar zijn eigen hand te zetten. Zo kom ik op het internet deze ‘gevleugelde’ uitleg van het
zondevalverhaal tegen:
“Het verhaal vertelt om te beginnen dat de mens van oorsprong (zoals hij/zij door God
geschapen was) geen kennis had van goed of kwaad. Met andere woorden, de mens was
een dier want dieren hebben geen besef van deze normen en de waarde die we er aan
geven. Kort gezegd de mens werd pas mens toen het bewustzijn ontwaakte, op dat
moment waren we geen dieren meer en volgens het scheppingsverhaal is dat een
ontwikkeling geweest van de mens uit, het lag in de mens besloten dat hij zich zo zou
ontwikkelen. Een logische stap in de evolutie wordt op deze wijze verklaard en
uitgelegd.”
En hier een uitspraak van een christen met een modern christus-geloof:
“Christus stierf niet als onze plaatsvervanger, maar als onze lotgenoot, niet in de plaats
van de mens, maar met hem en voor hem.”
In de bijbel spreekt God tot mensen, tegen moderne gelovigen ‘spreekt’ Hij. In de bijbel worden
mensen verlost van inwonende duivels. Moderne mensen kunnen worden verlost van ‘innerlijke
duivels’. In de bijbel schenkt God kinderen, aan moderne gelovigen worden babies ‘geschonken’
door God, of in een eerlijke bui slechts ‘met dank aan God ontvangen’. In de bijbel gebeuren
wonderen, in het leven van moderne gelovigen gebeuren ‘wonderen’. In de bijbel schept God in zes
dagen, in de visie van moderne gelovigen in ‘zes dagen’.
Wat onze postmoderne tijd ons geleerd heeft is ‘te geloven’. Iedere christen die geen fundamentalist
is, heeft van godsdienst op bovenstaande manier de allergrootste ironie gemaakt. Want de gehele
bijbel moet de christengelovige doorploegen en op elke bladzijde moet hij dan steeds maar
aanhalingstekens plaatsen...
Iets wat weinig mensen doorhebben is dat ironie in de godsdienst een veel groter wapen is om de
godsdienst tegen te staan dan de ontkenning. Een atheïst ontkent voortdurend de bijbelse
voorstellingen. Hij neemt ze dus voortdurend serieus en geeft zo juist kracht aan de
fundamentalistische opvattingen. Maar de liberaal-gelovige neemt de bijbel ogenschijnlijk serieus,
maar zet overal aanhalingstekens. Deze aanhalingstekens nu zijn ironie. De kracht van
aanhalingstekens kan men opmerken in bijvoorbeeld mijn gebruik ervan in het hierboven genoemde
woordje gevleugelde. Wanneer de lezer de aanhalingstekens leest weet hij dat de nu volgende
uitspraak juist precies het tegenovergestelde is van wat het woord probeert te zeggen, en de
34
schrijver dus met een glimlach het woord schreef. Zo zijn de uitspraken over het christelijk geloof
van moderne gelovigen typisch het tegendeel van wat de bijbel, of het woord/begrip waar men het
over heeft, zegt. Hier nog een goed voorbeeld, opgevist uit een christelijke site:
“Uitverkiezing: God zegt: Ik neem er één, maar in die ene wil Ik ze allemaal hebben. De
uitverkiezing is dus niet exclusief, maar inclusief. Als er één door God wordt
uitgekozen, wordt de ander door God niet verworpen. Zo worden alle geslachten van de
aardbodem uitverkoren.”
Aanhalingstekens plaatsen is dus een begrip zo uitleggen dat het tegenovergestelde betekent van de
betekenis die in een woordenboek gegeven wordt. Stel je een jonge theoloog voor. Hij heeft net alle
mooie uitdrukkingen over ‘opstanding’, ‘verlossing’, ‘ingrijpen van God’, ‘medelijden van God’,
‘wonderen’, geleerd met mooie aanhalingstekens uit te spreken. Godsdienst is een bepaalde
levenshouding. Uitspraken over God zijn hopeloos antropomorfisch en een zeer stuntelige poging
het religieuze gevoel te bevredigen. En toch moet zo’n theoloog het over God hebben alsof God een
‘hij’ is, ‘een persoon’ is ‘een koning’ enz die ‘regeert’, ‘ingrijpt’, ‘verlost’, ‘spreekt’. Wanneer hij
zegt ‘God zorgt voor ons’, dan bedoelt de theoloog in werkelijkheid: “de zon zal echt wel weer
opkomen, want zo werken natuurwetten nou eenmaal, en indien je er een bepaalde levenshouding
op nahoudt kun je jezelf wijsmaken dat je echt niet bang hoeft te zijn, zelfs niet voor de dood.”
Maar zoiets zegt hij natuurlijk niet tegen de stervende, want het is precies het tegendeel van wat de
gelovige wil horen. De stervende wil horen dat er heel zeker leven is na de dood, en dat God (een
persoon, een koning) hem de tranen van zijn ogen wist en hem daarna een paradijs schenkt waarin
hij nooit meer hoeft te werken in het zweet zijns aanschijns, nooit meer gepijnigd te worden door
brandend verlangen, nooit meer vergeefs te hopen op het onmogelijke, nooit meer vergeefs te
hoeven zwoegen en te huilen; ten hoogste heeft hij als aktiviteit nog zin in meeregeren met
Christus: de machtigste, de rijkste te zijn, dáár gaat het zelfs de vroomste mens om, want dát is juist
het beeld dat hij stiekem voor zichzelf van het hemelse bestaan verzonnen heeft (Marc. 10: 35-40).
Sommige godsdiensten die mensen jong en onverzadigd laten doodgaan, preferen aanliggen met 70
maagden. In ieder geval is hij niet geïnteresseerd in gegoochel met taal. Hij wil vooral nog horen
dat God de Rechter hem vrijspreekt. Als het even kan moet de theoloog zijn hand nog op het hoofd
van de stervende leggen om hem zo ‘de zegen van God’ te geven. De gelovige bedenkt zich niet dat
het een vreemde zaak is dat zoiets door een dominee/priester moet worden uitgesproken. Net alsof
God niet gewend is om te zegenen of net alsof God het niet kan doen zonder die geestelijke. Maar
wanneer je zoiets zou opmerken heeft de theoloog weer zijn desbetreffend hoofdstuk met het
taalspel voor je in petto om het allemaal mooi uit te leggen. Hij zegent niet, maar is slechts het
voertuig waarmee de goddelijke vergeving regelrecht vanuit den hoge nederdaalt. Blijkbaar wordt
de gelovige door het uitspreken ervan gesterkt in het geloof zoiets te ontvangen. Men ervaart dus
vrede door iemand op te laten draven die het doet voorkomen alsof God ons vrede geeft. En de
modern gelovige krijgt zijn innerlijke rust door zó te oefenen op het gebruik van taalgegoochel dat
hij zelf de aanhalingstekens (dus het onmogelijke van zijn uitspraken, de afwezigheid van God) niet
meer ziet. En de zegenende dominee treedt op alsof hij God is, maar hij van zijn kant oefent er met
theologisch taalgegoochel en buitengewone psychische behendigheid op zijn optreden zó om te
buigen dat het helemaal niet meer godslasterlijk lijkt. Het moderne theologische gezelschapsspel
wordt door Herman Philipse als volgt gedefiniëerd: "Theologie wordt een multiple choice test
waarvan alle antwoorden goed zijn, terwijl ze elkaar toch onderling uitsluiten."
Deze ironie houdt op wanneer men de intellectuele oneerlijkheid doorziet. Schepping = Evolutie?
Onfeilbaarheid van de bijbel = (slechts) Geestelijke betrouwbaarheid? Uitverkiezing =
Alverzoening? Jezus stierf in plaats van ons = Jezus stierf uit solidariteit met ons? God heeft ons de
oorlog doen overleven? God heeft ons de zege geschonken? God heeft de aardappeloogst laten
35
slagen? God heeft ons met een mooi huis gezegend? God heeft onze kerk laten groeien? God heeft
president Bush in het witte huis neergezet?
Vanaf het moment dat de gelovige eerlijk is pijnigt hij zichzelf met ‘slecht geloof’, goed verwoord
door Sartre: de geloofsdaad waardoor de moderne mens voor de bijbelse God kiest, is een daad
waardoor hij zichzelf ontrouw wordt, want de God van de bijbel is allang dood. Die daad wordt dus
veroorzaakt door een of ander laag motief en is daarom niet authentiek. Zo komt het dat het
openbaringsgeloof voor de hedendaagse mens per definitie een ‘slecht geloof’ is. En na een tijdje in
deze lastige situatie gezeten te hebben wordt de mens het beu en gaat veelal de deur open naar het
volgende sinistere vertrek: de wereld van de apathie, het sarcasme en het nihilisme. Dit vertrek mag
dan authentieker aanvoelen, het is nog veel beklemmender dan het ‘slechte geloof’ waar men eerst
in zat. Waar men in het eerste geval slechts zat met oneerlijkheid die we gemakkelijk met
redeneeracrobatiek kunnen verzachten tot ‘enigszins oneerlijkheid’ om toch een beetje te kunnen
blijven geloven dat we het zo ongeveer toch wel bij het juiste eind hebben, het nihilistische vertrek
is genadeloos en geeft geen enkele beloning voor welke opgedane totale eerlijkheid of wijsheid dan
ook.
De moderne gelovige kan natuurlijk ook nog steeds een andere kant op: hij kan de ironie afwijzen
en ronduit kiezen voor het fundamentalisme. Dan komt hij terecht in het vertrek van het komische,
want hij plaatst zich dan volkomen buiten de moderne wereld waarin hij leeft. De
fundamentalistische gelovige kijkt je met wijdopen ogen aan en lepelt zonder te lachen honderden
dingen op waarvan iedereen weet dat ze pertinent niet waar zijn. Deze gelovige wil eerlijk zijn in
zijn geloof aan de goddelijk geïnspireerde bijbel, en verklaart deze zaken daarom -meestal boos en
verbeten, omdat iedereen die hij tegenkomt er niet van wil weten- voor heel zeker waar. De
fundamentalistische gelovige haat aanhalingstekens. God is God (precies, hij is zus en zo en wil dit
en dat, haat de zonde en werkt op die en die manier, en zus en zo zal hij nog in de toekomst doen
enz). De fundamentalistische geloofsinvulling is in de moderne wereld de allergrootste komedie,
dwz een soort drama dat iedereen aan het lachen maakt, juist omdat de hoofdrolspeler als een
Charlie Chaplin nooit zelf om de zaken lacht, maar volkomen serieus op de planken staat.
Godsdienst was oorspronkelijk natuurlijk hetzelfde als wetenschap. De theologie liet de kern van
alle zaken zien, hoe alles werkt, hoe alles in elkaar zit. Overal waren de priesters in de oudheid
sterrenkundigen. En overal op aarde waren de priesters hiermee bezig, van Stonehenge tot aan de
Ziggurats van Babylon en de tempels van de Chinezen en Azteken. Zij beheersten de natuur en
stonden in contact met het goddelijke. Het is moeilijk de macht die ze verkregen uit het kunnen
voorspellen van de langste en kortste dagen, de zons- en maansverduisteringen, te overdrijven. Er
bestaat hierover een sprekend voorbeeld: Columbus strandde in 1504, op zijn vierde tocht naar
Oost-Indië, op de noordkust van Jamaica. Hij verbleef er lange tijd om zijn schepen te repareren.
Toen de plaatselijke indianen niet meer bereid waren de blanken te voorzien van eten kreeg hij een
idee: in zijn almanak stond een volledige maansverduistering voorspeld. In het dagboek van zijn
zoon Ferdinand staat het volgende verhaal: "Hij zei tegen de indianen dat God had opgemerkt dat ze
geen eten meer verschaften aan de gasten, hoewel de gasten toch goederen in ruil hadden
aangeboden. God was daarom zeer vertoornd en had daarom besloten de indianen te straffen met
hongersnood en de pest. En voor het geval ze niet geloofden dat dit echt zou gebeuren, zou God
eerst een goddelijk teken laten zien. De indianen werden verzocht de volgende nacht de maan te
volgen." De maansverduistering vond plaats en de beangstigde indianen kwamen onverwijld naar
Columbus toe om hem te overreden genade van God af te smeken. Columbus ging z'n hut binnen en
wachtte tot het moment dat de verduistering weer zou afnemen. Daarna keerde hij terug en zei de
indianen dat God nog één maal genade zou schenken, indien ze zich zouden bekeren van hun
36
hardheid. Als teken hiervan zou dan de maan weer terugkomen. Vanaf die tijd werden alle wensen
van de blanken zonder gemor vervuld...
Met het verstrijken van de eeuwen werd de menselijke kennis geleidelijk aan groter. Ook hierover
bestaat een grappig voorval: in 1928 probeerde de befaamde bioloog Ernst Mayr op Nieuw-Guinea
de truc van Columbus uit op de inboorlingen. Hij vertelde de leider van de stam dat er een volledige
maansverduistering zou plaatsvinden. Het stamhoofd glimlachtte en zei: "Maak je niet ongerust,
beste jongen, hij komt echt wel weer terug." Met toenemende kennis van de mens wordt de kennis
over God steeds kleiner en de vraagtekens aangaande God worden voortdurend groter; de
allerwijste denkers hebben al eeuwenlang onderwezen dat men over God slechts in negatieve
bewoordingen kan spreken (we kunnen slechts zeggen wat God niet is, de zog. apofatische
theologie). De fundamentalistische theologie heeft dit nooit leuk gevonden. Zij heeft een hekel aan
een God die steeds vager wordt, als aktief optredende God steeds meer verdwijnt, en aan de mens
die steeds mondiger wordt. Zij kan niet bevatten hoe men dan nog godsdienst kan bedrijven. De
fundamentalist kijkt liever om zich heen naar alle vormen van macht en noemt God analoog
daaraan de almachtige, de hofkunstenaar, de beste vader, de allergrootste minnaar, de
allerrechtvaardigste rechter, de machtigste koning die eens orde op zaken zal stellen enz. En
voorzover het er allemaal niet op lijkt hebben we een Satan achter de hand. Zijn eigenschappen zijn
ook overal om ons heen in mensen te vinden.
Het spel van godsdienstige waarheid spelen in een wereld waar zulke waarheid niet bestaat, waar
alles relatief is, waar goed en kwaad niet in zwart-wit kleuren bestaan, waar het voor ieder
ontwikkeld mens duidelijk is dat God op geen enkele manier in menselijke bewoordingen en
begrippen te begrijpen is, kenbaar is of beschreven kan worden, is het toppunt van komedie.
Wanneer de toneelspeler dit toch doet, en ook nog zonder een spier te vertrekken, is het effect
perfect. De fundamentalist betaalt echter een uitermate hoge prijs voor het weghalen van de
aanhalingstekens. Hij heeft van ‘God’ weer God gemaakt, maar iedereen vraagt zich af of hij het
zich wel kan veroorloven, want zijn God is veel kleiner dan iedereen begrijpt dat Hij zou moeten
wezen. Bijna als vanzelf mondt fundamentalisme dan ook uit in verbetenheid, boosheid, fanatisme,
afkeer en afscheiding van de wereld, en spoedig (zoals in het huidige moslimfundamentalisme)
kunnen we over een tragedie spreken.
Dietrich Bonhoeffer is de eerste en bekendste van alle theologen die diep met deze dilemma’s
geworsteld hebben. Hij deed dit zelfs –of misschien beter: juist vanwege de situatie- in een
nazigevangenis! Hij was zijn tijd ver vooruit en kwam uit op een a-religieus christendom:
“Ik kom niet los van de vraag, wat het christendom of wie Christus op dit ogenblik voor
ons eigenlijk is. De tijd dat je de mensen alles kon zeggen met woorden -theologische of
vrome woorden - is voorbij, en ook de tijd van innerlijk en geweten, kortom de tijd van
religie. Wij gaan een tijd zonder enige religie tegemoet. De mens, zoals hij op dit
ogenblik is, kan eenvoudig niet langer religieus zijn. Ook degenen die eerlijk van
zichzelf zeggen dat ze religieus zijn, maken dit absoluut niet waar in hun leven;
waarschijnlijk bedoelen ze met ‘religieus’ iets geheel anders….Hoe komt het
bijvoorbeeld dat deze oorlog geen religieuze reactie oproept, dit in tegenstelling tot alle
andere oorlogen uit de geschiedenis? Heel het fundament wordt weggebroken onder het
ons vertrouwde christendom; met religie kunnen we alleen nog terecht bij enkele verlate
ridders en een paar intellectueel onvolwaardigen. Zijn dat dan de weinige
uitverkorenen? Moeten wij ons vol ijver, verontrust en geïrriteerd storten op dit
dubieuze groepje mensen, om onze waar kwijt te raken? Moeten wij een paar
ongelukkigen in hun zwakke momenten verrassen en als het ware religieus
37
verkrachten?… Hoe kan Christus Heer worden ook van de a-religieuze mens? Is dat
mogelijk, een a-religieuze christen? … Ik vraag me dikwijls af, waarom mijn ‘christelijk
instinct’ me vaak eerder drijft naar de mensen zonder religie dan naar de religieuze; en
dit beslist niet uit zendingsdrang, ze trekken me aan als broeder zou ik bijna zeggen. In
gesprek met religieuze mensen ben ik huiverig de naam van God te noemen - ik weet
niet, maar het klinkt vals en ik vind mezelf oneerlijk (het wordt helemaal erg als de
ander religieuze taal gaat gebruiken, dan kan ik bijna niets meer zeggen, ik voel me
onbehaaglijk, ik krijg het benauwd). Sprekend met mensen zonder religie kan ik heel
natuurlijk en rustig Gods naam noemen. …Religieuze mensen spreken over God zodra
hun menselijke kennis hen in de steek laat (vaak ten gevolge van denk-luiheid) of zodra
menselijke krachten te kort schieten. Het is eigenlijk altijd weer de deus ex machina, die
ze laten opdraven als schijnoplossing voor onoplosbare problemen, of als kracht
wanneer de mens te kort schiet. Steeds weer wordt er geprofiteerd van menselijke
zwakheid, steeds weer wordt er geopereerd aan de grenzen van het menselijke. Dit kan
uiteraard maar standhouden, totdat de mens met eigen kracht de grenzen nog verder
terugdringt en God als deus ex machina overbodig wordt… Ik zou van God willen
spreken, niet aan de grenzen maar in het centrum, niet bij zwakheid maar bij kracht, dus
niet bij dood en schuld maar bij het leven en het goede van de mens. Aan de grenzen
lijkt het mij beter te zwijgen en het onoplosbare onopgelost te laten. " (in een brief,
30.04.1944. Bonhoeffer werd op 9 april 1945 in het concentratiekamp Flossenbürg
opgehangen.)
Merk weer de aanhalingstekens en hun betekenis op: ‘religieus’, dwz in werkelijk bestaat het niet
(meer), ‘christelijk instinct’, dwz in werkelijkheid bestaat zoiets niet, het zijn slechts manieren van
spreken.
De innerlijke mens: psychoanalyse
Religie in het moderne leven is de ervaring van de innerlijke mens, het opmerken van God in ons
innerlijk. Via de psychoanalyse kom je een heel eind met het begrijpen van godsdienst. Veel van de
religie heeft te maken met onze ervaringen als kind. Onze ouders, andere volwassenen en de
verschijnselen van de wereld maken een onuitwisbare indruk op ons. Zo zien we in de godsdienst
allerlei ingrediënten die we uit onze kindervaringen kunnen destilleren. De opeenvolgende fasen in
onze ervaringen kunnen we laten beginnen met de fantasie die we hebben over de moeder die al
onze behoeften vervult en ons genot geeft met behulp van aanroepen (bidden), maar die –afwezig
juist wanneer wij behoeften voelen- in een mum van tijd kan veranderen in een vreselijk wreed
persoon die maar niets van zich laat horen en ons totaal alleen laat. Het gevoel van ellendig alleen te
blijven wordt door sommige mensen nooit overwonnen en kan op volwassen leeftijd op zelfmoord
uitlopen. Een ander beeld wat we aanleren (veelal via vader) is dat van de regeerder met meer of
minder strenge hand. Ook dit beeld heeft twee kanten: om bang van te worden en om geborgenheid
te ervaren. Vervolgens leren we overal eisers tegen te komen. De eisers beheersen ons
schuldgevoel. In de vorm van God doet de eiser zich voor als het onmogelijke van ons vragend:
perfectheid.
Wanneer we ons langzaamaan ontwikkelen en opgroeien krijgt God steeds meer facetten en raken
de vorige aspecten op de achtergrond. Eén van de latere is het terugtrekken uit de wereld.
Vermoeidheid en teleurstellingen roepen de wens op om verlost te worden, en het hiernamaals en
het opgaan in God te ervaren. Wellicht de meest ontwikkelde vorm van godsdienst is in te zien dat
38
het helemaal niet om onszelf gaat (het verkrijgen), maar om het geven, zelfs om het zelf als God
optreden in de wereld, dwz godsdienst ervaren als boven-jezelf-uitstijgen.
We kunnen gemakkelijk zien hoe dit alles in de bijbel weerspiegeld wordt. Alle bovengenoemde
aspecten kunnen we er in aantreffen. De vraag doet zich dan ook onmiddellijk aan ons voor hoe we
kunnen weten of we uit dit alles niet de conclusie moeten trekken dat godsdienst totaal niets met de
objektieve werkelijkheid te maken heeft, maar slechts alles menselijke verbeelding is. Velen
(waaronder natuurlijk Freud) hebben juist deze conclusie getrokken. Maar deze conclusie is
geenszins de enige logische. Waar het namelijk om gaat is dat we in al deze beelden aan informatie
dat tot ons komt betekenis geven. En voor een mensenleven is niet de informatie van het grootste
belang, maar altijd juist de betekenis, de interpretatie, die we er aan geven. Je zou dus net zo goed
kunnen redeneren: via onze ervaringen scheppen wij inderdaad God, maar dit scheppen is
tegelijkertijd het ontdekken van de werkelijk bestaande God. Zo heeft Donald Winnicott (18961971) erop gewezen dat kleine kinderen vaak gehecht raken aan een teddybeer of deken als
substituut voor moeder. De duim als substituut voor de borst van de moeder is een ander voorbeeld.
Die teddybeer of duim is dan niet zomaar onzin en een illusie, maar een object waarop het kleine
kind een echt bestaande werkelijkheid overbrengt, aan verbindt.
Ons volwassen denken over God is parallel aan wat een klein kind doet wanneer het de
werkelijkheid interpreteert. Das Ding an sich blijft voor ons onbereikbaar. God en religie blijft iets
dat met gevoel en intuïtie te maken heeft. Maar we zullen uit het voorgaande gemakkelijk kunnen
inzien hoe ons godsbeeld zich steeds verder kan ontwikkelen, steeds hogerop kan klimmen,
naarmate wij onszelf ontwikkelen. De mens die de godsdienst beleeft als de zuigeling het zuigen
aan de borst, heeft natuurlijk een totaal ander godsbeeld dan de mens die steeds latere stadia
doormaakt en uiteindelijk zijn eigen behoeften volkomen opgeeft en zich identificeert met het lijden
van anderen en zelfs bereid is zich op te offeren. Godsdienst kan dus elementen bevatten van
waandenkbeelden, maar ook de uiting zijn van de allerhoogste idealen. In beide gevallen is de mens
bezig met illusies, wish fulfilment. In het eerste geval is het echter een uiting van zijn primitieve
menszijn (delusion, waandenkbeelden) en in het tweede geval juist een uiting geven aan zijn
allerhoogste menszijn. De verscheidenheid in godsdienst en godsdienstbeleving om ons heen is dus
een direkt gevolg van de verschillen in menselijke ontwikkeling die we om ons heen zien. Een mens
kan God slechts zien in de kleuren die hij van zichzelf ziet. Voor iemand als ik is het bijvoorbeeld
volkomen absurd om het denkbeeld van een hel aan God te verbinden omdat eeuwige barbaarse
straf voor mij een onmogelijke gedachte zou zijn, en God nooit primitiever kan zijn dan ikzelf.
Logischer is het te denken dat God altijd een streepje groter en perfecter is dan ik mezelf kan
voorstellen. Daarom geloof ik in een God die bij machte is onophoudelijk en grenzeloos lief te
hebben.
Zo komt volwassen geloof uit op precies het tegendeel van wat Sartre uitsprak: de geloofsdaad
waardoor de moderne mens welke God dan ook afwijst, is een daad waardoor hij zichzelf ontrouw
wordt, want God kan natuurlijk helemaal niet doodgaan, en geloof in God (het verlangen naar God)
behoort op celniveau tot ons menszijn, omdat de kern van het menszijn het nastreven van illusies
(ideaaldenkbeelden) is. Die daad wordt dus veroorzaakt door een of ander laag motief en is daarom
niet authentiek, en mondt uit in een 'slecht geloof', een blindzijn voor de werkelijkheid.
Hoe zit het dus met atheïsten? Overtuigde atheïsten zijn mensen die de teddybeer zo hebben
geanalyseerd met de facts of life dat er niets anders voor hen overblijft dan een dode, met zachte
watten opgevulde pop. Zij zijn slachtoffer van een dwangneurose de werkelijkheid zo te
interpreteren dat innerlijke subjectieve gevoelens per definitie worden afgewezen. In wezen hebben
zij last van hetzelfde symptoom als de fundamentalisten (daarom horen fundamentalisten en
atheïsten ook bij elkaar en hebben velen van hen in beide groepen gezeten): een soort
39
dwangneurose naar boven twijfel verheven zekerheid, een enigszins naieve behoefte in absolute
zelfgenoegzaamheid de waarheid te smaken. Zij bederven het spel van het mensenbestaan (vooral
voor zichzelf) door een heerlijk spelende gezonde jongen die zich vliegenier waant, te vertellen dat
hij slechts een klein opdondertje is en nooit een meter van de grond zal komen, of een schitterende
symfonie te bezien als een opeenhoping van noten in een bepaalde volgorde. Er zijn ook mensen die
op een andere manier ongezond met de teddybeer omgaan, namelijk door het gelijk te stellen aan de
moeder. Dit zijn de mensen die het slachtoffer zijn van psychose: mensen die zo opgaan in het spel
van vliegenier te zijn dat ze van vier hoog uit het raam kunnen springen.
Het is natuurlijk vanzelfsprekend dat bijna iedereen deze extremen ontwijkt, net zoals in het leven
alle dingen zich voordoen als een continue kleurenkaart met oneindig veel tinten. We zijn veelal
mensen die ergens in het midden willen staan, die onszelf ‘agnost’ noemen (de allervoorzichtigsten)
of ‘gelovers in iets’ (de speelsere geesten). Ook is het nuttig op te merken dat we vrij gemakkelijk,
soms zonder dat we het merken, van de ene naar de andere groep kunnen gaan. Het hangt slechts
van de situatie af waarin we ons bevinden. Hoe ernstiger de situatie is, des te fundamentalistischer
we worden. De president of koning van een land stuurt zijn soldaten de oorlog in met woorden als:
"Moge God jullie beschermen, jullie staan voor de goede zaak". Hoe liberaal-gelovig zo'n president
of koning ook is, hij zou met geen mogelijkheid kunnen zeggen: "Moge 'God' jullie beschermen...."
oftewel "Er bestaat een denkwijze waarbij we ons inbeelden dat een hogere macht alles overziet, en
indien u zich hieraan overgeeft kunt u wellicht kracht putten uit de gedachte dat Hij u beschermt,
want u vecht voor de goede zaak." Nog erger zou een totaal eerlijke president of koning zijn: "Het
zou best kunnen zijn dat het nog niet zo gek is een leven te leiden waarbij we aannemen dat er een
hogere macht bestaat die u zal beschermen, als gevolg van uw inbeelding dat u voor de goede zaak
vecht, want op die creatieve manier hebben we wellicht meer kans op het winnen van de oorlog."
Godsdienst en Spiritualiteit
Religiositeit heeft twee verdiepingen. Een bovenverdieping die we "godsdienst" noemen gebouwd
op een basis, een onderverdieping, die we "spiritualiteit" noemen. Volwassen geloof is inzien dat de
bovenverdieping de concrete, gedetailleerde en rationele invulling is van spiritualiteit en altijd
gebreken vertoont, maar spiritualiteit -dat zich in de mens manifesteert als een basisgegeven- op
zich waardevol is. Hoe concreter en gedetailleerder de invulling van godsdienst, in andere woorden
hoe dogmatischer en geïnstitutionaliseerder de godsdienst, des te meer negatieve kanten er aan de
uiting van spiritualiteit kleven. Godsdienst is altijd onbevredigend. Het is dienst aan een systeem,
geen dienst aan het welzijn van onszelf.
Wat ons meteen opvalt bij het bestuderen van het menselijk gedrag en zijn gevoelens is dat religie
overal op aarde gevonden wordt, maar dat het overal met behulp van verschillende godsdiensten en
zienswijzen geuit wordt. Overal op aarde geven mensen op de vraag waarom ze religieus zijn
hetzelfde antwoord: het is niet rationeel te bewijzen, maar gebaseerd op gevoel. Dit universele
voorkomen van religie zou wel eens kunnen betekenen dat spiritualiteit een essentieel onderdeel
van ons menszijn is. Spiritualiteit is essentieel voor ons welzijn. Spiritualiteit geeft ons vertrouwen
in het leven, in de gehele ervaring van het bestaan. God, of nog ruimer opgevat, de religie is de
rustgevende factor in ons leven. Religiositeit uit zich in een soort openstaan voor het leven, een
opgewektheid, in een gulle hand die van uitdelen weet, in een positieve kijk op het leven, in hoop
tijdens tegenslagen, in het geloof dat alles wat gebeurt een diepere betekenis heeft. Spiritualiteit
40
vloeit automatisch voort uit de hoge ontwikkeling van het menselijk denken. Het denken van de
mens dwingt ons ertoe het bestaan en vooral ook de dood uit te leggen. Er móet iets hogers dan
onszelf zijn om het bestaan dragelijk te maken. Spiritualiteit zou men kunnen omschrijven als de
behoefte van de mens om het feitelijke aan te vullen met het ideale. Het is de karaktereigenschap
van mensen om boven zichzelf uit te stijgen (self-trancendance) en het zich volledig overgeven aan,
of het volledig opgaan in "het andere", "het hogere". De sterkte van de spirituele factor kan men in
zichzelf meten door de volgende ervaringen in zichzelf op te merken:
-Ik voel me soms innig verbonden met andere mensen, alsof we volkomen één zijn.
-Seksuele gemeenschap met een ander is een totale eenwording, veel meer dan slechts een fysieke
handeling.
-Ik ervaar een eerbied voor het leven, een eerbied die zich uitstrekt tot dieren en planten.
-Ik ervaar soms momenten van een diep begrip van de verbondenheid en de eenheid van alles in het
bestaan.
-Ik ervaar soms niet rationeel te verklaren momenten van begrijpen, soms van intens onverklaarbaar
geluk, soms alsof ik het gewicht van al het lijden van al het leven op me voel drukken, soms is het
een diep weten dat het leven zin heeft.
-Ik ervaar soms momenten van intense creativiteit zodat ik volledig in iets kan opgaan en alle
gevoel voor de realiteit en mijn eigen bestaan verlies.
-Diep in mijn hart ervaar ik dat mijn gevoel het beter weet dan mijn rationeel denken.
-Diep in mij leeft de intense behoefte mijzelf volledig te geven aan de ander of aan de wereld om er
een betere plaats van te maken, om mij op te offeren voor het goede.
-Soms ervaar ik dat de gehele natuur waar ik een onderdeel van ben één levend organisme is.
-Soms voel ik alsof ruimte en tijd en mijn eigen begrensdheid niet bestaan.
-Soms bij het aanzien of aanvoelen van bepaalde doodgewone dingen, een bloem, de wolken, een
sneeuwvlok, de wind, de golven, een ander mens enz. gaat er een onverklaarbaar gevoel door me
heen dat me overweldigt.
-Soms leef ik zo "in mijn eigen wereld" dat andere mensen er opmerkingen over maken.
-Diep in me leeft de zekerheid dat alles wat er in mijn leven gebeurt niet zinloos is.
-Diep in mij leeft een onverklaarbare bron van hoop dat me kracht geeft ten tijden van
hopeloosheid.
Deze lijst zouden we veel langer kunnen maken, maar het zou telkens hetzelfde ingrediënt hebben:
het "boven zichzelf uitstijgen" oftewel het ervaren van grootse gevoelens. We zien meteen hoe
gemakkelijk het is deze lijst bij veel mensen uit te zien groeien met uitspraken die gewag maken
van het ervaren van bovennatuurlijke krachten, onverklaarbare wonderen, geloof in waarnemingen
die niet met onze vijf zintuigen kunnen worden waargenomen enz. En daarbovenop worden dan
weer geloof in God of Goden, geesten, godsdiensten, openbaringen, heilige schriften, overtuigingen
41
over een vorig leven of een hiernamaals e.d. gebouwd. Aangezien we hier te maken hebben met de
diepste en grootste gevoelens die de mens kan ervaren is het gemakkelijk in te zien hoe het
fanatisme vlak om de hoek op ons staat te wachten. Godsdiensten bevatten in de regel ook het
cement dat de grote groep bijelkaar houdt en de dogma's waar iedereen zich aan houdt of te houden
heeft. Godsdienst is vaak de rationele uitleg van de onverklaarbare gevoelens en de grote groep met
dezelfde overtuigingen geeft ons het gevoel dat het geen illusies zijn. Aangezien de bovenstaande
gevoelens onverklaarbaar en niet te bewijzen zijn, zorgt het geloof van de grote groep voor de
nodige zekerheid die het gelovige individu hard nodig heeft en aan de andere kant als
ontzagwekkende autoriteit en tiran voor de enkeling die zich ertegen verzet. Vanwege dit
groepsverband dat dwingende macht bezit kan godsdienst zelfs zo rationeel beoefend worden dat
het ingrediënt "spiritualiteit" ver te zoeken is of zelfs eruit verdwenen is.
Aangezien alle traditionele godsdiensten uit lang vervlogen tijden dateren zijn ze als rationele
uitleggingen allang door de mand gevallen, maar blijven ze toch doorleven omdat de onderliggende
spirituele onderdelen ervan universeel en eeuwig zijn en mensen door opvoeding, indoktrinatie,
gewoonte, sleur en gebrek aan eigen creativiteit het één niet van het ander kunnen of willen
scheiden.
Men zal gemakkelijk inzien dat religiositeit, kunst en seksuele extase in feite verschillende uitingen
zijn van hetzelfde begrip, het begrip "spiritualiteit". Waarom sommige mensen zo religieus zijn en
anderen minder of totaal niet is dus dezelfde vraagstelling als waarom sommige mensen diep
kunnen worden aangesproken door kunst, met name muziek, terwijl andere mensen er gevoelloos
voor kunnen zijn en soms zeggen "er niets van te kunnen begrijpen". De reden hiervoor wordt
tegenwoordig gezocht op het niveau van onze genen. Wat zich afspeelt in onze hersenen zijn
uiteindelijk chemische reakties. De biologische basis voor "religieuze gevoelens" wordt
tegenwoordig druk onderzocht. De moleculair bioloog Dean Hamer schreef recentelijk een boek
The God Gene: How Faith Is Hardwired Into Our Genes. Spiritualiteit is volgens hem het resultaat
van een chemische toevoer van een bepaalde stof (cytosine)tot bepaalde genen (één ervan die hij
heeft onderzocht luistert naar de naam VMAT2, vesicular monoamine transporter) en het ontbreken
ervan de aanwezigheid van een andere stof (adenine). Uit studies waar identieke tweelingen die
vanaf hun geboorte apart van elkaar leefden (universiteit van Minnesota, Virginia en in Australië) is
gebleken dat ze niet alleen evenveel aan migraine lijden, of hoogtevrees voelen of bijvoorbeeld op
precies dezelfde manier nagelbijters zijn, maar ook dat ze over dezelfde religieuze inslag
beschikken. De spirituele factor was identiek, maar de godsdienstige uiting ervan kon verschillen,
op dezelfde manier als iemand zoals ik zijn godsdienst op kan geven maar zich net zo spiritueel
voelt als tevoren. In deze eeuw zullen mensen steeds meer inzien dat de godsdienst ons vaak op
dwaalwegen stuurt (fanatisme, geloofsangsten, godsdienstoorlogen, schadelijk of dwaas bijgeloof)
maar spiritualiteit op zich waardevol kan zijn. Bovendien lijken religieuze ervaringen iets dergelijks
te zijn als muzikaliteit, iets waar men of aanleg voor heeft, of ongevoelig voor is. Onderzoekingen
hebben aangetoond dat de allergevoeligsten voor religieuze ervaringen epileptici zijn, iets wat meer
wijst op waandenkbeelden in de mens dan op ervaringen die iets met een werkelijk bestaande
bovennatuurlijke wereld te maken hebben.
Filosofische religiositeit
Filosofen en kunstenaars hebben bovenstaande altijd begrepen en sluiten zich in de regel dan ook
niet aan bij een bepaalde godsdienst, maar scheppen voor zichzelf een "filosofische God" of een
42
"God van de kunst". De filosofische religiositeit is bijna altijd in strijd met de aanvaarde
godsdienstige theologie, allereerst omdat ze zeer persoonlijk is, gebaseerd is op individuele
inzichten, op een persoonlijke worsteling met het bestaan. Filosofische religiositeit is ook nooit
zoals de godsdienst voor de massa in de eerste plaats geïnteresseerd in troost, welzijn, succes,
extatische ervaringen enz. van de mens, maar voornamelijk in het begrijpen van het bestaan en
zoekt in de eerste plaats naar redelijkheid in de diepe overtuiging dat redelijkheid en
noodzakelijkheid aan de basis van het bestaan ligt. Deze overtuiging ligt aan de basis van onze
wetenschap, en het is tegenwoordig de wetenschap die opnieuw en opnieuw deze overtuiging
versterkt. Maar aan de basis van deze overtuiging ligt toch ook de behoefte die we "spiritualiteit"
noemen: de behoefte aan transcendentie, het boven onszelf uitstijgen, de weigering de waar te
nemen alledaagse werkelijkheid als de enige zin te ervaren, om het leven als zinvol en positief te
ervaren, ons intuïtieve weten dat alles om ons heen geen chaos kan zijn, maar beantwoordt aan
wetmatigheden en overkoepelend doel en zin hebben.
Filosofische religiositeit gaat moeilijk samen met christelijk geloof. Ten eerste ziet zij God niet als
een persoon maar mondt zij uit in het zien van God in de natuur of/en in de mens. Het Pantheïsme
ziet God in alles, het Deïsme ziet God eveneens als onpersoonlijk, maar toch als gescheiden van de
waarneembare wereld. Het Deïsme legt zich voornamelijk toe op het inzien van de redelijkheid van
het heelal en het bestaan. Natuurtheïsme wordt vaak verbonden aan overgave aan "levenskracht" en
vruchtbaarheid, gezondheid, erotiek en gevoel, dus een soort vrouwelijke invulling van religiositeit.
De kunst-religie is iets van de laatste eeuwen.
Onder de grote denkers in de achterliggende geschiedenis zijn er veel te vinden die een heel
persoonlijke zoektocht naar God gemaakt hebben en er diep religieuze overtuigingen op nahielden.
Spinoza is één van die buitengewone denkers. Hij werd geboren in 1632 te Amsterdam en is de
eerste godsdienstig-moderne (verlichte) Europeaan, zijn tijd eeuwenlang vooruit. Hij zette de bijbel
volledig aan de kant, maar zijn invulling van de zin van het bestaan was toch een vasthouden aan
religiositeit; blijven inzien dat een mens niet zonder God gedacht kan worden, en zijn bestaan niet
in zichzelf gegrond is, maar in "het andere". Maar Spinoza's godsdienst is volledig gebaseerd op
menselijk rationalistisch denken. God is de grondslag van ons bestaan, dus ook van ons denken. Al
wat is, is God en niets kan zonder God zijn en begrepen worden. Het plaatje van het universum IS
God (God is dus niet een persoon). God in het denken houden geeft ons de mogelijkheid ons ethisch
denken hoogwaardig in te vullen. Godsdienst is het proces van innerlijke ethische transformatie en
vervolmaking, voortkomend uit de behoefte tot geluk en heil en perfectie (dat inherent is aan het
menselijk wezen). Deze behoefte omvat ook de behoefte aan de hoogste kennis en het hoogste
weten, dwz in het weten van de mens waarin een synthese is gemaakt tussen religieus en
wetenschappelijk denken. De godsdienst dient volledig ingevuld te worden door de menselijke rede.
Ethiek is het streven naar de hoogste invulling van ons menszijn. Dit houdt onder meer autonomie
in, zelfrealisatie, dwz zich geen slaaf meer voelen. In de visie van Spinoza is iedereen die een
moreel leven leidt religieus en atheïsme is amoralisme of immoralisme. Spinoza's denken heeft veel
gemeen met het denken uit het verre oosten.
Veel religieuze opvattingen in de moderne wereld zijn een mengelmoesje van vele uiteenlopende
elementen, denkwijzen en godsdiensten (syncretisme); alternatieven voor de christelijke religie
worden al 400 jaar lang gezocht.
43
Opeenvolgende religieuze fasen van godsdienstbeleving
De drie fundamentele leringen in elke religie zijn:
ï‚·
Het opgeven van zichzelf, hetgeen voor de ware beoefenaar leidt tot een toestand waarin men geen
enkele dringende motivatie tot aards leven meer heeft. De ervaring leert dat deze lering,
doorgevoerd tot in het extreme, resulteert in de dood, en daarom nooit volledig bereikt kan worden.
Wat wel vaak bereikt wordt is een soort van anti-leven, uitmondend in depressiviteit en negativiteit.
ï‚·
Het opgeven van zichzelf dient te worden gecombineerd met het ontwikkelen van geestelijk
karakter. De onmogelijkheid ervan wordt hieronder uiteengezet in de tegenstelling zelfzuchtigzelfloos.
ï‚·
Men dient de wil van God te doen, dwz voortdurend onder een authoriteit te leven. De gelovige
leert via een zeer langdurig proces hieraan te ontgroeien. Het ontgroeien eraan is onvermijdelijk,
aangezien het leven ons telkens de ervaringen aanreikt die ons tot innerlijk groeien dwingen. Maar
de durf en de eerlijkheid om tot mondigheid in zichzelf te komen is bij de vrome gelovige vaak ver
te zoeken, hetgeen resulteert in een jarenlange zoektocht naar zichzelf.
Alle drie genoemde godsdienstige eisen richten grote psychische schade aan wanneer men de
godsdienst maar voldoende serieus beoefent. (lees Albert Ellis) De gelovige gaat veelal een hele
reeks fasen door, en in elk van die fasen worstelt hij voortdurend met het leven en de godsdienstige
opvattingen die hem opgedrongen zijn. De godsdienstige opvattingen zijn in hun extremiteit, hun
onnatuurlijkheid en hun onbuigzaamheid altijd in strijd met wat de gelovige in zijn binnenste voelt.
De godsdienst noemt alle eigen gevoelens en eigen gedachten altijd zonde. Wellicht doet de
godsdienst voor de gelovige in de beginfase enige noodzakelijke en juiste correcties in gedrag en
gedachten (de meeste mensen bekeren zich in de tijd dat hun leven zich in een diep dal bevindt),
maar na langere tijd begint een ouder wordend mens onherroepelijk steeds meer eigen gevoelens en
gedachten te zien als uitingen van het ware 'ik', een ik dat goed is en recht heeft op respect. Dan
komt men geleidelijk in de fasen van de ontgroeiing en ontworsteling aan de godsdienst. Deze
laatste fasen kunnen zeer langgerekte processen zijn.
Hier volgt een (geïdealiseerde) schets van de opeenvolgende fasen in het leven van de religieuze
mens:
ï‚·
1. Het gevoel te verdrinken, in het donker te lopen.
ï‚·
2. Een periode van zoeken. Vragen, twijfels, irriterende veelheid van antwoorden.
ï‚·
3. De bekering. Veelal ingrijpende gebeurtenis. De knoop wordt doorgehakt (waar men in het
engels zo'n mooie uitdrukking voor heeft: crux decision). Men aanvaardt voorgoed een bepaald
geloofssysteem.
ï‚·
4. Een beginperiode als gelovige. Euforie. Een gevoel van heerlijk geluk. Alles valt op zijn plaats.
Het leven heeft zin, alles is geordend. Godswonderen gebeuren vooral in deze tijd. Relatief korte
tijd, te vergelijken met periode van verliefdheid.
ï‚·
5. Periode van wegwerken van onvolmaaktheden in eigen karakter. Bij tijden voelt men zich nog
onzeker, maar voortdurend besteedt men aandacht aan het opdoen van zelfkennis en kennis van de
ware godsdienst, door contemplatie, studie, analyse, hoge doelstellingen, veel zelfkritiek en het
44
volgen van de wil van God, -nog vaak door het opmerken van bovennatuurlijke wonderen, tekenen,
"aanwijzingen van boven". Het opofferen van de eigen wil -de moeilijkste traptrede. In vergelijking
tot de vorige fase een veel langere periode.
ï‚·
6. Diepe inzichten, zekerheid met betrekking tot de zin van het leven, hoge standaard van
(automatisch geworden) levensopvattingen en gedrag; vaak een gevoel dat men het doel al bijna
bereikt heeft, om net voor de laatste inspanning ons weer te ontglippen. Tegelijkertijd leert men
geleidelijk aan dat fanatisme geen zin heeft. Men wordt milder, bezadigder, men ziet de zaken
steeds minder zwart-wit. De "wil van God" wordt op den duur onmogelijk aan te wijzen. Wonderen
gebeuren niet meer. Steeds grotere behoefte aan onafhankelijk denken, maar twijfels worden zoveel
mogelijk omgegoocheld tot 'diepzinnige inzichten', dwz dogma's worden geleidelijk aan overboord
gezet en men richt zich slechts nog op 'spiritualiteit'.
ï‚·
7. Mystieke eenwording met God. Dit klinkt geweldig, maar men kan het evengoed het begin van
het eind van de religie noemen: een andere manier om het te omschrijven is het bereiken van het
niveau dat men beseft niet meer van God afhankelijk te zijn, maar opgegroeid is tot zelf een
authoriteit te zijn. Het doorslaggevende opgedane inzicht is het inzicht dat zelfzucht niet zondig is,
maar juist de sleutel is tot gezond leven: De zelfzuchtige mens in de positieve zin van het woord
(iets waar de godsdienst nooit over spreekt) is de mens die iedereen bewondert. Hij treedt op als
held, hij respecteert zichzelf, hij heeft zelfvertrouwen, beheerst de situatie, stuurt de zaken in een
bepaalde richting, is een sterke persoonlijkheid, is zelfverzekerd, heeft hoge achting van zichzelf, is
recht door zee en kan doodeerlijk zijn, heeft geen behoefte aan machtsvertoon en macht over
anderen, voelt medelijden voor de zwakke mens. De mens die blijft staan op het niveau dat de
godsdienstige vroomheid hem jarenlang heeft onderwezen vertoont gemakkelijk precies de
omgekeerde eigenschappen: hij denkt nooit aan zichzelf, schopt zichzelf in de goot, laat zich
gebruiken en voelt daarom gemakkelijk ressentiment, heeft geen hoogstaande visies waar hij voor
vecht, maar probeert slechts anderen te overreden en te manipuleren, durft zichzelf niet geheel
eerlijk te uiten maar leeft met heimelijkheid, heeft telkens de behoefte zich gesterkt te voelen, haat
zichzelf, het leven, de wereld. Natuurlijk is bovenstaande tweedeling een generalisering om de zaak
duidelijk te maken. Ieder gezond mens zal zelfzucht en onbaatzuchtigheid in balans willen houden.
Maar de godsdienst preekt altijd eenzijdig de onbaatzuchtigheid en zal de zelfzucht in welke vorm
dan ook altijd veroordelen. De godsdienst kent slechts goed en kwaad en heeft nooit gehoord van
zoiets als boven het dualisme uit stijgen.
ï‚·
8. De laatste stap: men breekt uiteindelijk met het idee van een toezicht hebbende, alles leidende en
eisende God. Men ziet steeds meer in dat godsdienstige ideeën een waan waren, en dat in
werkelijkheid alles zich afspeelt in het innerlijk van de mens. De kwestie van het eventuele bestaan
van God doet er niet meer toe, het wordt een filosofische bezigheid, aangezien de religieuze mens
eindelijk heeft geleerd geheel uit zichzelf te leven, op zijn eigen denken te vertrouwen en nergens
bang meer voor te hoeven zijn. Op dit punt heelt zich de innerlijke gespletenheid van de religieuze
mens en herkrijgt men zichzelf terug.
ï‚·
9. Een periode van tot rust komen. Het verwerken van gevoelens van agressie tegen godsdienst, bij
tijden het gevoel van gemis van geborgenheid, het gevoel God in de steek te laten, niet meer loyaal
te zijn aan Jezus, de teleurstelling dat alles op illusies berustte, menselijk (eigen) intellect maar zeer
beperkt is enz. Deze dingen hebben vaak lange tijd nodig volledig verwerkt en aanvaard te worden.
45
Volwassen Geloof
De titel van dit hoofdstuk vraagt naar de mogelijkheid van geloof, een typisch moderne vraag die
men overal regelmatig gesteld hoort worden. Deze vraagstelling verraadt dat de moderne westerse
mens het joods-christelijke wereldbeeld niet meer geloofwaardig acht en voorgoed achter zich heeft
gelaten, maar toch liever niet wil kiezen voor een leven zonder enige vorm van religie. Men hunkert
naar religie, maar voelt zich onzeker. Aan de ene kant zijn er steeds mensen om ons heen die de
oude godsdienst blijven preken en ons proberen over te halen een irrationale geloofssprong te
maken, oa door een beroep te doen op de bovennatuurlijke wonderwerking van goddelijke macht, of
ook op bangmaken met goddelijke strafgerichten; aan de andere kant hebben we te maken met
atheïsten die al even fel elke zweem naar religie verwerpen, vaak door een beroep te doen op
ridiculiseren.
Het is mijn overtuiging dat zowel het christelijk geloof als het atheïsme extreme uitingen zijn van
ontspoorde menselijkheid. De 'ietsisten', die van beide groepen niet willen weten, beantwoorden
uiteindelijk aan de meest gezonde uiting van ons menszijn. Wat ik aan ietsisten zou willen
aanbieden is het inzicht dat er niets te verontschuldigen valt aan hun geloof; ten hoogste zou men
zich meer moeten bezig houden met het aankleden van dit religieuze besef, zodat de misprijzende
term 'ietsist' wegvalt en het waardevolle van religie meer tot uiting komt. Geloven in 'iets' is de
eenvoudige correcte conclusie uit het moderne weten: de moderne mens kan God niet meer
aankleden met woorden en begrippen. Voor zover het begrip God aangekleed wordt, doet de
moderne mens dit door het betrekking te laten hebben op de hoogste verschijningsvorm van onze
menselijkheid. Op deze manier blijft religie de hoogste invulling van ons bestaan, en blijft religie
niet slechts een 'mogelijkheid', maar een noodzakelijkheid voor gezond leven. Godsdienst is
Mensdienst. Godsdienst, religie, spiritualiteit (ik behandel ze als zijnde in principe synoniemen,
bouwwerken met eenzelfde wortel) is een fundamentele menselijke behoefte, een behoefte net zo
fundamenteel als de behoefte aan menselijke relaties en sexualiteit. Ik ben ervan overtuigd dat de
komende eeuw dit zal laten zien. Religie zal niet wegsterven, maar slechts op een radikaal andere
manier beleefd worden en aangekleed worden dan de christelijke eeuwen hebben laten zien.
Atheïsme was een tijdelijke reactie op het door de mand vallen van het traditionele christelijke
geloof -zo behept met allerlei vormen van primitief-menselijk denken/gedrag, zoals obcessief
denken, masochistisch schuldgevoel en slaafse onderwerping, sadistisch straffen, eisen van
bloedwraak, machtsvertoon, paranoïde gedachten als spreekbuis voor God te fungeren en
uitverkoren te zijn, kinderlijke afhankelijkheid, naieve afwijzing van de rede en geloof in allerlei
bovennatuurlijke machten en wonderen enz. Atheïsme is een reactie geboren uit desillusie en
agressie, gelijk aan het gedrag van de puber bij het het volwassen worden. In de toekomst zal hier
steeds minder behoefte aan zijn, maar zal de mensheid zowel traditionele godsdienst als atheïsme
achter zich laten.
Religiositeit is in de meest brede betekenis het verlangen van de denkende mens naar zingeving,
naar absolute realiteit, naar harmonie, eenheid en innerlijke heelheid. De realiteit van ons menselijk
bestaan is altijd de ervaring van een materiële en geestelijke kant, en een gezond leven is de
integratie van die twee aspecten. Religie probeert altijd een antwoord te geven op de keerzijde van
ons bestaan als denkende wezens: bovengenoemd verlangen naar heelzijn groeit uit het voortdurend
ervaren van de gebrokenheid, de zinloosheid, de tijdelijkheid van alles; het groeit uit lijden,
melancholie,
onlust.
De beroemde psycholoog Leopold Szondi noemde geloof "de koninklijke weg tot menselijkheid".
Een moderne denker, Luc Ferry schrijft: "Zin heeft een mensenleven pas als het zichzelf overtuigt in
toewijding aan de hoogste invulling van ons menszijn."
De kern van het woord "geloof" (geloven) is het werkwoord "loven", dwz de ervaring van het leven
46
als een positieve, blijde, prachtige zaak. Slechts geloof (in de zin van die dingen die boven het
rationeel weten staan) schenkt de mens vertrouwen, hoop, rust, evenwicht, geluk, harmonie,
levenskracht, zin en bestemming.
In geloof zijn altijd twee fundamentele psychologische aspecten: aan de ene kant een overgave aan
God, dwz een besef dat zowel iemands eigen macht en kracht relativeert als de mens juist innerlijke
kracht schenkt; aan de andere kant de hoogste uitrusting tot deelname aan het bestaan, het besef van
eenheid van, en vandaaruit dienst aan, het grote geheel.
Volwassen geloof is via bovenstaande ervaringen uitgroeien tot de hoogste verschijningsvorm van
onze ego, dwz de ego die participeert in de volheid van het bestaan, dwz tussen alle aspecten van
het bestaan bruggen bouwt, dwz overal de tweeheid opheft.
47
Is Volwassen Geloof mogelijk?
(3)
Albert Vollbehr
H. M. Kuitert, de Tsunami en de Grenzen van het Godsgeloof
Harry Kuitert was hoogleraar en is dus eigenlijk Professor Kuitert. In zijn boeken laat hij zich
echter slechts kennen als mens zoals u en ik, vandaar dat we hem ‘Harry’ Kuitert mogen noemen.
De benaming wordt op de achterflap van zijn eigen boeken gebezigd. Hij komt op mij over als een
typisch nuchtere ‘no-nonsense’ Nederlander. Hij laat zich nooit voorstaan op zijn belezenheid, maar
trakteert ons eenvoudig op een (soms persoonlijke en daarom des te meer te waarderen) zoektocht
naar eerlijk en onbaatzuchtig menszijn.
Zijn boeken zijn de moeite van het lezen waard, zijn meest verkochte boeken zijn allemaal vruchten
van een op rijpe leeftijd gekomen man, een mens die in de avond van zijn leven de balans opmaakt
en een schat aan wijsheid achterlaat voor ons jongere mensen die de nieuwe eeuw ingaan. En hij
blijft maar doorschrijven! Ik heb net het boek Schiften van hem uit, een tussendoortje vanwege de
feestelijke gelegenheid van zijn 80ste verjaardag, en daarin kondigt hij nota bene alweer het
volgende boek aan voor het voorjaar van 2005! Een man die op zo'n hoge leeftijd nog energiek
bezig is met een boodschap voor de toekomende eeuw; ach, wat is alleen al op die manier oud
worden een geweldige inspiratie. Wat zou ik graag ook zo’n levenslustige inhoud willen geven aan
mijn toekomstige ouderdom, mocht het ooit eens zover met me komen.
Harry Kuitert is natuurlijk ook gewoon ‘Harry’ vanwege de kostelijke stijl waarin hij schrijft. Met
Harry ben je van begin tot eind aan het smullen van taal. Bij het lezen heb ik datzelfde gevoel wat
Brahms gehad moet hebben toen hij in de concertzaal de Schöne Blaue Donau wals van Johann
Strauss hoorde. Toen iemand tegen hem fluisterde ‘Is het niet een geweldig mooi stuk’, schreef hij
op een briefje als antwoord: ‘Jammergenoeg niet door mij gecomponeerd’. Een talent om dingen al
spelend met taal, bedaard, helder en vooral boeiend uit te leggen, kortom, om jaloers op te worden.
Het wekt herinneringen in me op uit mijn jeugd, toen ik ook vaak geboeid werd door de
voordrachtskunst van inspirerende predikers op de kansel, zoals je die had in de Gereformeerde
kerk en ook later in Engeland waar ik studeerde. Met redenaarskunst is het eigenlijk zo: het is de
stijl die je meeneemt, alsof je er vleugels door krijgt; wat er gezegd wordt doet er eigenlijk veel
minder toe. Dit taalgebruik werkt dan ook als de meest wonderbaarlijke zachte zalf op een
ongeneeslijke wond: Kuitert verstaat als geen ander de kunst de ontmanteling van God en religie zó
uit te voeren, dat je steeds blijft denken dat je na afloop toch nog een kostbaar sieraad in je handen
houdt.
De kritiek die je op hem kan geven is natuurlijk dat je het sieraad gemakkelijk kapot kan prikken:
Religie, godsdienst, God, het christelijk geloof, het is van begin tot eind allemaal verbeelding. En
indien het verbeelding is, dan zou iemand met ‘een flinke dosis gezond verstand’ religie
gemakkelijk van tafel kunnen vegen en afdoen als ‘jezelf voor de gek houden’. Maar opnieuw en
48
opnieuw, als een ridder die slechts bezig is een onschuldige schone jonkvrouw te redden, doet
Kuitert zijn uiterste best om het beste te maken van zijn leven dat geheel aan de illusie gewijd was.
‘Verbeelding’ is inderdaad een synoniem van illusie, van fantasie, maar als je er goed over nadenkt
merk je dat aan het eind van de dag juist díe dingen ons hoogste menszijn uitbeelden. Denk er maar
eens over na: God (godsdienst) staat op één lijn met kunst, met muziek, met de film, met de roman,
de poëzie. Ja, met verliefdheid. Zo bezien wordt zijn optreden een stuk begrijpelijker: wie van de
ridders die ooit zijn leven in de waag heeft gesteld ten behoeve van een schone jonkvrouw, zou
conclusies verbinden aan de opmerkingen van de nuchtere wetenschapsman: een analyse van de
feitelijke eigenschappen van de vrouw in kwestie, en een opmerking erachteraan: het is maar een
vrouw, er zijn nog zo'n drie miljard anderen, waarom maak je je nu zo druk om die ene? Al moet zo
iemand met zijn verstand toegeven dat de wetenschapper best gelijk zal hebben, hij kan niet anders
dan zijn gevoelens gehoorzamen. Hij doet het om zich gelukkig te voelen.
Godsdienst is ‘het bezweren van de chaos’, en daar is volstrekt niets kinderachtigs aan, niets om je
smalend over te vermaken, niets primitiefs; denk maar eens aan het bezweren van geluidchaos via
het componeren van een symfonie. Zoals iedere 20-jarige weet maken een mobiele telefoon met een
wormspelletje, een paar flitsende shirts, of een paar automatisch open- en dichtgaande autozijruiten,
je niet gelukkig. Het gaat in het leven om spiritualiteit, het ervaren van grootse gevoelens, en
religie, de invulling van illusies met het begrip God, is een basisingrediënt in het leven. Illusies
scheppen zou je de kern van het gehele menszijn kunnen noemen. Een mens zonder illusies heeft
alles verloren. Ware godsdienst zou men het nastreven van de hoogwaardigste illusies kunnen
noemen, het op zoek zijn naar de hoogste invulling van Geest. In andere woorden, 'op zoek zijn
naar God' is het equivalent van het op zoek zijn naar je eigen hoogste verschijning. In praktische
termen is het resultaat van deze zoektocht Kunst, Wetenschap en Humaan denken/handelen.
Wanneer onze Geest het zoekresultaat God noemt, en dit begrip met woorden probeert in te vullen,
moet een mens niet denken dat hij hiermee aan de werkelijkheid recht doet, maar maakt de
menselijke geest slechts een projektie van God, en gebruikt hij deze denkbeelden/voorstellingen
voor zichzelf als landkaart om zichzelf koers te geven, om zich hiernaar te richten. Zij dienen als
ideaalbeeld van het bestaan, om zich hieraan te conformeren, of zich hiertoe te transformeren. De
voorwaarde voor gezonde religie is altijd dat je het beoefent op de hoogwaardigste manier, die er
voor ons mensen bedacht kan worden. Laat je deze laatste gedachte weg dan loopt religie uit op iets
banaals, naiefs, of zelfs op iets weerzinwekkends. En aangezien de mens van eeuw tot eeuw een
geestelijke ontwikkeling doormaakt, móet de invulling van religie wel van tijd tot tijd veranderen.
Een doodeenvoudige waarheid, het kan gewoon niet anders. En toch bestaat hierin de grootste
tragiek van alle oude boekgodsdiensten in de moderne tijd: indien ze bovenstaande zouden beamen,
zouden ze sterven. Met deze problematiek is Kuitert zijn hele leven bezig geweest.
“Het vasthouden van geloofswaarden mag volgens de gangbare indelingen iemand tot
een christen maken (hij gelooft wat zijn religie hem voorschrijft), of tot een moslim (hij
doet wat hij van zijn geloof moet), maar dat zijn kenmerken die goed zijn voor een flora
ten behoeve van het determineren van religies. Laat de moslim zijn waarheden, laat de
atheïst de ontkenning ervan, en bedenk zelf wat het betekent dat je niet van waarheden
leeft, maar van verbeelding. En zegen de kritiek, ze helpt je niet alleen van
vooroordelen af, maar van hele theoriën.”
[Deze en alle volgende citaten van Kuitert uit zijn boek Schiften.]
De oplossing voor de crisis in het traditionele geloof is dus de bovenlaag van dogma's zonodig
opgeven (indien ze ongeloofwaardig wordt), maar accepteren dat wat erachter ligt waardevol blijft,
en dáár in je leven recht aan blijven doen. Ziehier de uitleg aan mijn leven die ik intuïtief wel altijd
al wist, maar waarvoor ik maar moeizaam zelf de woorden kon vinden. Ik leef van verbeelding. Ik
49
ben een kunstenaar. Ik kies er niet voor, het is de manier waarop ik in elkaar zit. Mijn leven was
voorheen volkomen gewijd aan de kunst, aan klassieke muziek, aan pianomuziek, aan spelen en
componeren. Iemand die in zulke dingen opgaat verbindt zijn leven niet met zoiets als marxisme (de
mode van de 70-er jaren waarin ik opgroeide) of positivisme, maar met religie. De jongen naast mij
in de schoolbank gaf zichzelf trots het naamkaartje ‘radikale Maoïst’. Met een glimlach sprak hij uit
dat 40 miljoen slachtoffers onder het regime van Mao weinig of niets te betekenen had in
vergelijking tot het geweldige resultaat: een structurele verbetering van de levensomstandigheden in
China, zodat er nu geen hongersnood meer was! Kijk, zo’n wereldbeeld was, en is, voor mij niet
weggelegd. Liever tranen en geduldig lijden en hopen op God, dan onmenselijk worden. Dát is
religie ook, of in ieder geval het christelijk geloof. Geloof is bedoeld als de tegenhanger van
onmenselijkheid, de tegenhanger van eeuwig menselijk falen.
Ik werd in de 70-er jaren op 16-jarige leeftijd aangesproken door de Youth-for-Christ. Om mij heen
zag ik het kerkelijk verval, overal de onzekerheid van gelovigen. De kerken liepen leeg. Moderne
theologie was voor de evangelisch gelovige al gauw helemaal uit den boze. Het werd gezien als
oorzaak voor het leeglopen van de kerk: het probeerde zelfs het reddingsbootje geloof nog om zeep
te helpen:
“Die merkwaardige Jezus-vroomheid, die we zowel in de Oude Kerk als bij de
evangelicalen van vandaag aantreffen, gaat terug op een geloofsverpakking die in feite
Jezus tot een substituut voor God maakt. Dat moesten we niet willen als
christenen....We bezingen geen historische feiten, maar Jezus’ betekenis. Niet omdat hij
maagdelijk geboren is, is Jezus voor ons belangrijk, maar omdat hij zo belangrijk is, is
hij maagdelijk geboren.”
Kuitert schreef zijn eerste geruchtmakende boek “Verstaat gij wat gij leest?” in 1974. Ik hoorde
ervan, maar zat te vast in het evangelische ‘enige ware’ geloof om me er mee bezig te houden. Ik
zette mijn ‘bijbelgetrouw’ geloofsleven nog tientallen jaren voort, totdat ik er uiteindelijk mee op de
klippen voer, en tenslotte mezelf eruit trok met behulp van twee jaar lang schrijven aan de teksten
‘Volwassen Geloof’. En kijk, hoe interessant: als kind opgegroeid in dezelfde kerk als Kuitert, en na
dertig jaar elders rondgesnuffeld te hebben, kom ik in 2004 zijn boeken tegen en lees ik alle
gedachten die ikzelf ook doorgegaan ben. Moderne theologie is geen oorzaak voor de crisis in de
traditionele godsdiensten, zij is een hernieuwde poging om de chaos te bezweren, ditmaal de kilte,
de ontgoocheling in ons denken, die het moderne weten heeft veroorzaakt. Ik merk bij het lezen van
Kuitert dat ik zo ongeveer op dezelfde plaats ben aangeland als hij. Ik doe zijn boek open en er
komt meteen een tekst als de volgende onder mijn ogen:
“Ik wil alles niet weg hebben wat we tot nu toe aan God hebben verzameld, maar ik zie
het wel als toegift, als iets wat belangrijk is, maar toch: iets dat als toegift komt naast
wat er eigenlijk toe doet. Toegift –daar zit iets in van luxe. Veel christelijke godsdienst
is luxe, er is niets mis mee, behalve als je het verplicht stelt, en behalve als je er meer in
ziet of meer van maakt dan toegift. Het is religieus spel, ernstig spel, spel waarvan de
grenzen niet altijd te trekken zijn tussen wat eropaan komt en wat toegift is –je kunt
daar dus over verschillen- in wezen is veel van onze godsdienst toegift.”
Hij had er 80 jaar voor nodig om te groeien tot waar hij nu staat. "Wie een verkeerde weg inslaat
moet een heel eind lopen" (Voltaire). Een geweldig lange en inspannende weg, want hij bleef een
christen, hij bleef in de kerk. Een bewonderenswaardige weg, wanneer je je bedenkt hoezeer een
dominee, een theoloog, met de kerk getrouwd is, en hoe pijnlijk die weg van jaar tot jaar heeft
moeten zijn. Telkens moest hij de dijk dichten, telkens heeft hij met tegenstanders in de clinch
50
gelegen. Stel je voor dag in dag uit mensen over je horen klagen. En het gaat niet bepaald om
niemandalletjes in de christelijke godsdienst, waar mensen zich verbeelden dat onze eeuwige
bestemming, heil of eeuwige verdoemenis, afhankelijk is van onze beslissingen waar we in zeggen
te geloven. Op een internetforum las ik eens de opmerking: "Wat zal die man een hoop te
verantwoorden hebben wanneer hij eens voor God staat." Ik zou hierop het liefst meteen een
bijtende tegenopmerking lanceren: "Wat laat jouw uitspraak toch goed zien hoezeer je zowel God
als het bestaan als vreselijk benauwend ervaart! Je godsdienst is op angst gebouwd, en je schept
daarmee voor jezelf een weinig te benijden leven." Maar bij Kuitert kom ik geen spoor van
agressiviteit tegen; als hij er al behoefte aan heeft dan zou je het vinden in de vorm van humor. Ik
krijg bij het lezen van zijn teksten nooit het gevoel dat hij zwaar in de knoop heeft gezeten of
moedeloos is geworden van de drab van het bestaan, de vaak goedkope opium van de godsdienst en
het niveau van de conservatieve denkers om hem heen, iets waar Nietzsche en Twain zo onder
leden; integendeel, alles ademt de geest van een heel mens, een mens die straks in vrede en gezond
van geest afscheid neemt van het leven. Of misschien heeft hij met zijn gedachten net zo lang
gezwoegd totdat hij een innerlijke rust ervoer en dat uitstraalde, en is hij daarna pas aan het
schrijven gegaan.
Rust is het eerste woord wat me te binnen schiet bij het lezen van het boek Schiften, en dan bedoel
ik niet slechts berusting in het verlies, maar ook volle tevredenheid met wat hij overhoudt.
“Is het erg als je het vertrouwde beeld loslaat? Ja dus, als we het hebben over de
emotionele binding aan de traditie. Huilen. Maar niet als je je herinnert hoe godsdienstig
geloof in de wereld is gekomen: eerst waren er mensen, en daarna pas de goden, als
verbeelding van wat mensen als ervaring onder woorden brachten, en tenslotte bleef er
voor de christenheid uit heel die beeldengalerij van goden één over: God met een
hoofdletter. Zo begon het, en dat betekent: het wezen dat onder woorden bracht, de
chaos bezwoer door zijn religie en cultuur, dat zelfde wezen is er nog steeds. Zijn
religie, de erfenis die hij naliet, verbleekt, maar hij zelf: de stichter van een leefwereld
‘van betekenis’ in plaats van ‘chaos’, hij is er nog, en naarmate hij (wijzelf dus) zijn
eigen rol terugvindt, en die ook nog eens aandurft, in diezelfde mate kan hij moed
vatten om verder te gaan, en zin blijven verlenen aan wat uit zichzelf geen zin
meebrengt. Anders dan vroeger, totaal anders...”
Wat houdt Kuitert dan over? Ach, sommigen zullen erover glimlachen, het is iets wat gezonde
mensen al eeuwenlang hebben, maar ik -ex-evangelisch gelovige- begrijp het maar al te goed:
“De upgrading van de mens, van onszelf: zie jezelf als stedehouder van ‘geest’! Of in
de taal van Achterberg, de klassieke terminologie: als plaats van God.”
Of in de taal die ikzelf gebezigd heb: zie jezelf als componist, als schepper van nooit eerder geziene
landschappen. Overal herken ik in Kuiterts schrijven mijn eigen weg die ik met veel innerlijke
beroering op papier probeerde te zetten. Altijd had ik het gevoel het niet toereikend te kunnen
zeggen, en daarom glimlach ik bij iedere uitdrukking en frase van Kuitert die telkens als een boeket
bloemen op me inwerkt. Ik gebruikte ook de term ‘moed’ als sleutelwoord voor de moderne mens.
Ik probeerde het te zeggen met een uitdrukking als ‘God is ons hoogste menszijn’, of omgekeerd:
‘Ons hoogste menszijn is God.’ Wat wij moderne mensen dus overhouden is transcendentie vertaald
tot het honderd procent aardse. En voor zover het ‘naar Boven’ verwijst is het een toegift, een luxe,
iets waarover je eigenlijk maar zou moeten zwijgen.
51
Het enige en kostbaarste wat hij overhoudt is het zich aangesproken voelen door de naaste. Kuitert
komt keer op keer hierop terug. ‘Waar is Abel, uw broeder?’ is de oerzin uit de bijbel die de mens
voor eeuwig verder met zich meedraagt. Daarin horen wij ons verontrust geweten, de vraag schudt
ons altijd weer wakker:
“De stem, dat oerwoord, wordt van binnen gehoord, maar ze komt van buiten, en ze is
onweerstaanbaar krachtig. Dat is nu wat ze vroeger het Woord Gods noemden. Woord
Gods is niet de bijbel, is niet de preek, niet de leer, maar “Waar is Abel, uw broeder?”
Het is dit aansprekende woord dat de mens tot mens heeft gemaakt, en tot op de dag van
vandaag mensen tot mensen maakt: aangesproken, aansprakelijk en aanspreekbaar.”
Hij noemt dit de Deus Semper Major, de piekervaring onder de piekervaringen, the God beyond
God. Allemaal vreemde uitdrukkingen, waarmee een mens slechts gebrekkig probeert onder
woorden te brengen wat achter onze beelden, onze voorstellingen, ons gevoel voor transcendentie
schuilgaat; de echte God, die nu eenmaal niet uit te drukken is in woorden, waarover we dus
eigenlijk stil moeten zijn, maar waarover een denker, een theoloog, het natuurlijk niet kan laten tóch
maar wat te zeggen.
Mijn uitdrukking “Ware godsdienst is stilzijn over God” kom ik bij Kuitert als een oproep tot
bezinning tegen:
“Wie of wat God is, daar hoeft blijkbaar in de kerk nooit verheldering over te worden
verschaft. Zou het? Ik zou dat willen veranderen, en de christelijke kerk aanmoedigen
een bodemprocedure te beginnen over wat we met 'God' bedoelen. De
vanzelfsprekendheid waarmee Hij wordt geïntroduceerd, irriteert niet alleen
buitenstaanders, alsof er geen andere gerenommeerde religieuze wereldbeschouwingen
bestonden, dan die welke onder de paraplu van de christelijke God bestaat. Ze heeft niet
alleen hele generaties de kerk uitgejaagd, en ze gedwongen de vervulling van hun
mystieke behoeften buitenshuis te zoeken. Maar ze heeft ook het karakter van wat we
met geloven bedoelen, bedorven. Van God is een leerstellige waarheid
gemaakt...Zoeken ze verkeerd, willen ze niet, of is het godsbeeld dat de christelijke kerk
erop nahoudt verkeerd, kun je met behulp daarvan alleen maar misverstanden oplopen
of helemaal niets tegenkomen? Dat de christelijke kerk dat uit de weg gaat, het gesprek
over wat er ons van God is overgeleverd, en of dat allemaal wel zo zinvol is, dan wel uit
ballast bestaat in plaats van uit mondkost, ik sta er elke dag verbaasd van.
Vanzelfsprekendheid blijft troef, een vanzelfsprekende God. Wat daar op tegen is? Wat
vanzelfsprekend is, is dood. Dat is erop tegen. ”
Aangezien ik zoveel van mezelf herken in Kuitert ben ik op zoek gegaan naar wat er zoal over hem
gezegd wordt op het internet. Eerst kom ik een reactie van een katholieke priester tegen, drs. Seidel:
52
"Kuitert heeft een dramatisch boek geschreven. [Over Religie] Dramatisch slecht, want
objectief-wetenschappelijk gezien is er van zijn meeslepende betoog geen heldere soep
te koken. Dramatisch qua religieuze beleving, want het lijkt het onvoltooide verhaal van
een gereformeerd kopstuk dat zijn oude geloof kwijt wil en in zijn verwarring niet over
de muur naar echte vrijheid durft te springen."
Wat de eerste opmerking betreft, sinds wanneer is religie ooit geinteresseerd geweest in wetenschap
en objectiviteit? En je zou toch zeggen dat iemand die de katholieke leer aanhangt toch wel de
laatste zou zijn die behoefte heeft aan dingen die iets met 'objectief-wetenschappelijk' te maken
hebben. Zoals iedereen weet durfde Copernicus uit angst voor de kerk zijn wetenschappelijke
waarnemingen niet eens te publiceren, en bijna honderd jaar later werd Galilei door de kerk
gedwongen de openbaar uitgesproken wetenschappelijke opinies te herroepen. Pas in 1992 heeft het
Vaticaan met de rehabilitatie van Galilei officieel afstand gedaan van het geocentrisme! Waarom
wond de kerk zich zo over hun denkbeelden op? Dat is niet moeilijk te zien, men begreep dat deze
ene ontdekking het lot van de christelijke godsdienst bezegelde. Giordano Bruno trok in de
zestiende eeuw, toen voor het eerst de oneindigheid van het universum tot de mens doordrong, al
meteen de waterdichte conclusie uit dit feit: God is voor ons mensen niet kenbaar. Vanaf die tijd is
deze zaak dan ook volkomen beslecht. Theologie en wetenschap, ideologie en objectiviteit, ze
hebben per definitie niets met elkaar te maken. Wetenschap houdt zich bezig met betrouwbare
feiten en is rationeel; wetenschap komt met de feiten over God; theologie is gebaseerd op gevoelens
en wilde of mooie dromen en is niet geïnteresseerd in de feitelijke werkelijkheid. Aangezien zij zich
baseert op 'speciale openbaring' , dwz op een door de mens zelf geconstrueerde fantasie, is theologie
op de keper beschouwd dus bij uitstek een middel om het zicht op God voorgoed te verliezen. In de
regel draait theologie de feitelijke werkelijkheid waarin we leven 180 graden om. Christelijke
theologie heeft de pest aan menselijke pienterheid, iets wat in het Nieuwe Testament (door Paulus)
zelfs als leer onderwezen wordt:
"Want de boodschap van het kruis is dwaasheid voor hen die verloren gaan, maar voor
hen die gered worden, voor ons, is het een kracht Gods. Er staat immers geschreven:
Verdelgen zal Ik de wijsheid van de wijzen, en het verstand van de verstandigen zal Ik
tenietdoen. De wijze, de schriftgeleerde, de redetwister van deze wereld, waar zijn zij?
Heeft God de wijsheid van de wereld niet tot dwaasheid gemaakt? Volgens Gods
wijsheid heeft de wereld met al haar wijsheid God niet gevonden; daarom heeft God
besloten hen die geloven te redden door de dwaasheid van de verkondiging" (1 Kor. 1:
18-22)
De boodschap van het christelijk geloof is zelfs zo ongeloofwaardig dat de oude kerkvader
Tertullianus (eind tweede eeuw) bij gebrek aan feiten die het geloof enigszins zouden kunnen
ondersteunen niets anders wist te verzinnen dan dit maar om te dopen tot een reden te meer om het
te geloven! "Ik geloof dat de Zoon van God stierf: wel, dit is volstrekt geloofwaardig omdat het het
hoogtepunt van absurditeit is. Ik geloof dat hij begraven werd en herrees: ik geloof er absoluut in
omdat het zo volstrekt onmogelijk is." (Credo quia incredibilis est - ik geloof omdat het niet te
geloven is). Augustinus (ong. 400) deed dit denken nog eens dunnetjes over toen hij uitsprak: "Ik
zou in de waarheid van de evangeliën niet geloven indien ik er niet door de authoriteit van de kerk
toe gedwongen werd". En deze uitspraak deed een man die wél zo goedgelovig was om zonder
twijfel in de historiciteit van het verhaal over de stichting van Rome door Remus en Romulus te
geloven! Maar goed, dat Bruno de brandstapel opging is een direkt gevolg van de christelijke afkeer
tegen redelijkheid en het blinde aannemen van het absurde. In de zestiende eeuw was deze afkeer
vanwege de ongekende opbloei van de cultuur (Renaissance) uitgegroeid tot blinde haat tegen de
wetenschap en de filosofie, haat tegen het menselijk verstand en vernuft. Luther staat bekend om
53
zijn scheldwoorden jegens Aristoteles (in zijn tijd het synoniem voor 'de wetenschap'). Hij was van
mening dat mensen die het met Aristoteles eens zijn geen bladzijde van de bijbel goed kunnen
verstaan. "Het is een vergissing als men zegt, zonder Aristoteles wordt men geen theoloog. Het
tegenovergestelde is waar, men wordt slechts theoloog als men het zonder Aristoteles wordt.
Aristoteles [lees: de wetenschap] verhoudt zich tot de theologie als duisternis tot het licht."
(uitgesproken in 1517).
Waarom schrijft Seidel in zijn commentaar dan zo'n lang end over objectiviteit, en vraagt hij om
'echte' feiten, net alsof zoiets überhaupt zou bestaan in christelijke theologie? Seidel valt Kuitert aan
door te zeggen dat hij niets onderbouwt, niets bewijst, en 'je zoiets toch niet zou verwachten van een
professor'. "Het ergste is dat hij zich misschien niet eens bewust is van zijn vooringenomenheid",
schrijft hij. Maar Kuitert schijnt de werkelijkheid beter te begrijpen; het weglaten van de titel
'professor' in zijn boeken laat dit goed zien. Ik stel me voor dat hij zoiets als het volgende zegt: "Zeg
maar Harry, en in die hoedanigheid spreek ik over godsdienst, want in religie bestaan helemaal geen
professoren. Religie is niets anders dan vooringenomenheid, het staat gelijk aan kunst." Seidel
schijnt niet te beseffen zelf vooringenomen te zijn wanneer hij beweert dat religie iets anders zou
moeten/kunnen zijn. Ik raad hem aan Earl Doherty te lezen (The Jesus Puzzle).
Maar bovendien berust alles wat Kuitert schrijft juist wél op de objectief-wetenschappelijke
resultaten, die honderden jaren van wetenschappelijk onderzoek op alle gebieden heeft opgeleverd.
Al die zaken zijn natuurlijk elders te lezen, buiten de theologie, en moeten niet gezocht worden in
de boeken die Kuitert schrijft of welke theoloog dan ook. Het schrijven van Kuitert is slechts een
zich bezighouden met de vraag hoe je ná kennisneming van wetenschappelijke feiten -ons bestaan
in een oneindig heelal waarin slechts natuurwetten heersen- toch nog met godsdienst verder zou
kunnen gaan. Zij is niet bedoeld voor lieden zoals getrouwe katholieken en pinkstermensen die, om
maar wat te noemen, er nog steeds in blijven geloven dat mensen door duivels bezeten kunnen zijn
en je die duivels met de juiste formules en het juiste geloof uit kunt drijven; niet voor mensen die
wetenschappelijke feiten maar niet willen zien, maar aan hun fabels objectiviteit toeschrijven.
Maar wat de laatste opmerking van Seidel betreft, waarom Kuitert geen afscheid van het christelijk
geloof neemt, dat is ook een vraag die steeds bij mij opkomt bij het lezen van hem. Iemand die
zoals hij alles uit het christendom overboord gooit, zelfs de persoonlijke God, zou toch ook de
laatste stap moeten zetten: een volledige afwijzing van het christendom. Maar toch probeer ik hem
te begrijpen: iemand voor wie de kerk het huis is waarin hij zijn gehele leven heeft geleefd, en voor
wie de christenen de huisgenoten zijn waarmee hij zich altijd innig verbonden heeft gevoeld, heeft
er recht op te blijven wonen in dat huis. En de christenen zouden hiervoor begrip moeten
opbrengen. Seidel laat er nogal vreemd op volgen: "Als ik zijn opvattingen deelde, wist ik het wel.
Ik stopte met alles wat godsdienst is en ging kijken of de wereld me gelukkig kon maken." Zo'n
opmerking verraad de enorme verlokking die de wereld blijkbaar voor de priester heeft, voor wie
blijkbaar seks verboden is geweest, voor wie geloof teveel te maken heeft met dwang. Maar
Kuiterts keus heeft natuurlijk niets met gebrek aan durf te maken. Hij is een liefhebber van de
godsdienst, en hij schrijft voor de liefhebbers van godsdienst, de mensen die van verbeelding wíllen
leven. Hij zou zijn leven nooit kúnnen indenken zonder spiritualiteit. En bovendien ziet Kuitert de
gehele samenleving als een product van eeuwenlange christelijke cultuur: in zekere zin is eruit
stappen niet eens mogelijk!
Maar ik beleef eerlijkheid op dezelfde manier als Herman Philipse het subliem onder woorden
brengt op een internet site met als titel: De teugelloosheid van de theologie. Op een vreemde manier
blijven goochelen met de bijbel alsof het tegelijkertijd een primitief menselijk produkt is als ook
een goddelijk geïnspireerde bron, is ongerijmd. Indien moderne theologen de bijbel als iets positiefs
54
blijven beschouwen verbaas ik me erover dat zij de zwarte keerzijde niet zien, en niet aan de
boodschap toekomen die de wereld van de 21ste eeuw het allernodigst heeft: wij zijn allen leden
van één lichaam, het lichaam van de mensheid! Het lichaam mag geen andere naam hebben als we
eer aan het leven (aan God) willen doen. Het heeft slechts afbrekende en negatieve zin ons christen,
moslim, hindoe, jood, whatever, te noemen. Vooral de abrahamitische godsdiensten, die het
woordje 'uniek' in hun vaandel hebben staan, zijn alle eeuwen door symbool geweest voor
fanatisme, twisten en zelfs oorlogen. De dweepzucht ligt er zo dik op geschreven, dat we de vonken
er al af zien spatten nog voordat het Nieuwe Testament is afgeschreven (Jezus en de vrome
Farizeeërs, Paulus en de voorstanders van de wet en besnijdenis)! De boekgodsdiensten staan
broederschap van alle mensen in de wereld in de weg, maken onze wereld kapot en maken van onze
psyche een strijdtoneel. Blijkbaar zit Kuitert in het geheel niet met de benauwende keerzijde van het
christelijk geloof, iets wat ikzelf niet kan begrijpen, omdat het op elke bladzijde van haar leer en
geschiedenis met koeieletters staat geschreven. Ik ervaar de keerzijde zó sterk dat ik me nooit een
liefhebber van een boekgeloof kan beschouwen. Een geloof dat zich opwerpt de enige echte, ware
te zijn, dat mensen die er niet aan willen geloven naar de verdoemenis verwijst (dat dus werkt met
dreiging en angst), dat anders-denkenden in de regel het liefst uitstoot (ja, ik weet het, ze zeggen
voor je te bidden, dat is een uitdrukking met als enig doel aan te geven dat het hopeloos met je is)
kán geen sfeer zijn waar mensen maar wat 'liefhebberen'. Indien Kuitert dit blijkbaar wél kan, neem
ik m'n pet voor hem af! In ieder geval werkt het wel verzoenend voor mijn eigen opstelling ten
opzichte van mijn oude geloof. Ik heb moeite met vroom-gelovigen en kan hun denken niet zo
laconiek opvatten en met een schouderophaal van me af zetten, maar ik wil van zijn positieve
opstelling leren. Ik vind het dan ook vreemd een schrijver op het internet (G. J. van Enk) tegen te
komen die de volgende woorden over Kuitert schrijft:
"Ik vrees het ergste aan vijandschap en agressie als deze godloochenaar en
bestsellerauteur nog tijd van leven en tijd van schrijven krijgt."
Gek dat orthodoxe christenen 'venijn in de staart van Kuitert bespeuren', terwijl het voor iedere
buitenstaander overduidelijk is dat de zaak precies andersom ervoor staat. Ex-gelovigen en valse
leraren zullen nooit de oorzaak zijn voor geloofsvervolging voor de behoudende christenen. Ze
hebben altijd juist te lijden (gehad) onder dit schandelijke aspect van het geloofsfanatisme.
Bovendien zijn ze er altijd van overtuigd dat het juist overredingskracht is dat waanvoorstellingen
de wereld uit helpt; op die manier zijn ze zelf anders geworden. Maar zie wat deze schrijver erop
laat volgen:
"Laten we hopen en bidden dat de Here zelf dit demonische proces mag keren."
Een voorbeeldig staaltje christelijk denken dat de trieste waarheid over het christelijk geloof niet
beter zou kunnen laten zien: een geloof dat elke dag het woordje 'liefde' in de mond neemt komt aan
met 'demonisch' wanneer iemand met afwijkende ideeën aankomt. Let wel, het gaat hier niet om een
massamoordenaar, noch om een sadist, maar slechts om iemand met theologische ideeën, iemand
die zegt dat naastenliefde de hoogste godsdienst is, en niet onze liefde voor een ingebeelde God!
Wie ore heeft die hore, de waarheid over het orthodoxe geloof zal mensen vrijmaken! "Met liefde
voor de mensen en haat voor hun zonden" (Augustinus) is de meest belabberde uitspraak die maar
gemaakt had kunnen worden, de meest geniepige manier om iemands psyche te verzieken, dé
methode om de betekenis van liefde volkomen te verkrachten. En juist deze slogan is
jammergenoeg de populairste plant die het christendom alle eeuwen door gecultiveerd heeft. Ga de
geschiedenis door om de bloemen ervan te bekijken.
De orthodoxen zien in Kuitert een duivelse vijand die hun geloof belachelijk maakt, maar de
55
eigenlijke boodschap van Kuitert is een lans voor religie te breken, een pleidooi te houden voor de
positieve, de opbouwende kant van religie. Ik denk dat Kuitert een soort medicijn is voor mensen
om van allerlei malle denkbeelden af te komen, medicijn om het christendom te ontgroeien met zo
weinig mogelijk kleerscheuren, en een begin te maken met gezond denken, en dat hij de volgende
generatie niet zoiets vanzelfsprekends hoeft te vertellen dat we geheel nieuwe vormen van
spiritualiteit moeten opbouwen en voorgoed afscheid van het christendom moeten nemen.
Aangezien dit overduidelijk wordt uit Kuiterts schrijven ook zonder dat hij het zegt, kan ik wel het
venijn in de staart van christenen die op Kuitert reageren goed begrijpen. Kuitert is de beste
hedendaagse illustratie van wat de geniale Nietzsche al 125 jaar geleden voorzag:
"Aan het doodsbed van het christendom:
Christendom verandert geleidelijk in goedaardig moralisme. Wat overblijft is niet
zozeer God, verlossing en onsterfelijkheid, maar welwillendheid en een deugdzame
levenshouding, en het geloof dat het universum ook op welwillendheid en
deugdzaamheid is gebaseerd, oftewel het is de euthanasie van het christendom."
[Morgenröte, 1881]
Behoudende christenen begrijpen maar al te goed dat Kuitert in voor iedereen verstaanbare taal het
volledige failliet van de christelijke dogma's uit de doeken heeft gedaan, en hebben er geen ander
weerwoord op dan ergernis.
Maar Kuitert creëert kundig een sfeer van 'begrip opbrengen voor religie', vooral, zo stel ik me
voor, wanneer de lezer een overtuigd atheïst is. De laatsten zullen er ongetwijfeld een opmerking
aan toevoegen in de trant van "onder voorbehoud dat theologie-onderwijs voortaan van de
universiteit naar de kunstacademie wordt verplaatst, waar het thuishoort." En daarin hebben ze
groot gelijk.
Uiteindelijk wordt de waarheid over het christelijk geloof niet door Kuitert of andere moderne
theologen of atheïsten met redeneren bewezen, maar overtuigend en beslissend door de realiteit van
ons leven zelf. Terwijl ik Kuitert lees als therapie voor mezelf, slaat de Tsunami toe in de Indische
oceaan. De ramp is elke dag omvangrijker, totdat hij uiteindelijk uitgroeit tot de grootste
natuurramp uit mijn leven. Eerst tellen ze de slachtoffers in de tienduizenden, dan worden het
honderdduizenden. In Indonesië geven ze het tellen zelfs op.
“De devotie spoelde weg uit mijn leven door de watersnoodramp van 1953, de vragen
kwamen op, leerstellige vragen, levensvragen, alles door elkaar, nog verhevigd door
mijn tijd als studentenpredikant aan de universiteit van Amsterdam. Alles in een
eenparig versnelde beweging. ‘Hoe komt wie vliegt ooit tot bedaren en wie niet vliegt
ooit van de grond?’ (Jan Emmens) Ik kwam dus niet tot bedaren. Het duurde tot 1974
(Zonder geloof vaart niemand wel) voordat ik de basisontdekking niet slechts deed,
maar ook voor mijzelf durfde uit te spreken: alles wat we van Boven zeggen komt van
beneden, ook als we zeggen dat het van Boven komt.”
56
Hoe gelijk heeft hij! Traditionele christenen lepelen het weer braaf op: “Gods oordelen zijn
rechtvaardig”, zelfs de uitdrukking “straf voor de goddeloosheid van de mens” durfden sommigen
uit te spreken. En ja, wat anders zou iemand die in een persoonlijke God van de bijbel of de koran
gelooft ook kunnen zeggen? Er is tenslotte geen andere verklaring voor te geven. Maar op dezelfde
dag dat ik hoorde hoe het reformatorisch dagblad erover dacht, verschenen een paar uur later de
beelden van een kerk in Sri Lanka op televisie. De Tsunami had toegeslagen op tweede kerstdag!,
tijdens de kerkdienst! en alle gelovigen in de tjokvolle kerk waren omgekomen! Zouden ze behoord
hebben tot een zondige dwaalleerkerk?
“De Schepper heeft onze toenemende liefdeloosheid opgemerkt, en ook de toenemende zucht naar
materieel succes, onze vervreemding van de zin van het leven en het principe Heb je naaste lief als
jezelf”, las ik wat later in de Finse krant als ingezonden brief van een lezer. Ach, beste gelovige,
hoe kun je God en de mens meer beledigen en krenken dan zulke onzin uit te kramen. Overal op de
wereld gaan de geldbuidels van alle mensen wagenwijd open, overal vertoont men diep medeleven,
daadwerkelijke liefde, op ongekende wereldwijde schaal! De waarheid is precies het omgekeerde
van wat de traditioneel gelovige ons voorschotelt: wij mensen zijn veelal ongelofelijk goed, maar de
realiteit waarin God ons geplaatst heeft, die God geschapen heeft, is vaak onmenselijk,
beangstigend en benauwend. Hij heeft ons -die tenslotte Zijn maaksels zijn- weinig of niets te
vergeven, God is namelijk zelf verantwoordelijk voor alles. Zoals David Hume al 250 jaar geleden
uitsprak:
"Er is geen enkele reden om uit het menselijk bestaan en de toestand waarin hij zich bevindt af te
leiden dat God een moreel wezen is, of die ons rechtvaardigt de conclusie te trekken dat God
oneindig goed is, en oneindige macht en wijsheid heeft. Zo iets kan men slechts in blind geloof
geloven."
In werkelijkheid staat alles er dus precies omgekeerd voor als we vanwege eeuwenlange
christelijke prediking gewend zijn te denken: godsdienst is juist dat wij Hem vergeven, dat wij
uitspreken: "Alzo lief heb ik God gehad dat ik ondanks alles mijn eniggeboren nietige zelf,
mijn moeizaam leven en droeve dood, aan de liefde en het goede heb overgegeven, opdat
temidden van de gruwelijkste dingen die er op aarde gebeuren, toch nog Gods eer gered
worde, en Zijn gezicht niet verloren ga." Maar voor christenen is het altijd zo: God slaat
gruwelijk toe in de wereld en wij moeten onszelf de schuld ervoor geven, terwijl de gelovige
morgen weer rustig over God praat als de Barmhartige, de Liefdevolle, de Schenker van allerlei
zegeningen. Hoe in de vrede is het mogelijk dat de christelijke religie van eeuw tot eeuw zo'n
gigantisch waandenkbeeld geloofwaardig kan maken? "Hoe zit het? Is de mens een miskleun van
God of is God de vergissing van de mens?" (Nietzsche)
Toegegeven, de christenen doen niet allemaal mee aan het vereren van de gruwelgod van de wraak
en het oordeel. Ik bladerde een maandblaadje van de plaatselijke pinkstergemeente door en onder de
kop "Waarom?" stond heel eenvoudig: "We weten het niet waarom God dit toestond". Eerlijk, zo
denk je meteen, een gelovige die niet zijn menselijkheid wil opofferen om maar gelijk te hebben.
Maar toen ik de bladzijde omsloeg en het tweede verhaal doorlas, een interview met de plaatselijke
'verkondiger van het Woord', kreeg ik te lezen hoe deze gelovige geleid wordt 'in de kleinste details
van zijn leven'. De Here fluistert hem zelfs zijn preekteksten in! Alweer vraag je je af hoe het toch
mogelijk is dat een mens tot aan het absurde toe waandenken in zijn leven toelaat. Heeft de gelovige
nu echt in het geheel niet door dat bladzijde 1 en 2 onmogelijk aan elkaar gelijmd kunnen worden?
Als bladzijde 1 eerlijk is dan is bladzijde 2 een oneerlijke gedachte, en andersom. Of wellicht
57
moeten we maar concluderen dat God het zo druk heeft met het tellen van de haren van gelovigen,
dat een aardbeving volledig aan zijn aandacht ontsnapt.
Ik volgde (in Finland, waar ik woon) op TV een herdenkingskerkdienst en was benieuwd naar wat
de Lutherse bisschop zou zeggen. “Wij vertrouwen op God” was het eerste wat ik opving. “Zijn
wegen zijn hoger dan wij kunnen begrijpen. Een God die te begrijpen zou zijn zou geen God zijn!”
was een tweede vondst. Een kind van 12 had zijn ouders verloren en bad publiekelijk in de kerk:
“Lieve God, zegent u mijn ouders”. Een popster zong Ave Maria gratia plena... ("Wees gegroet
Maria, vol van genade, de Heer is met u, gij zijt de gezegende onder de vrouwen, en gezegend is
Jezus, de vrucht van uw schoot. Heilige Maria, Moeder van God, bid voor ons zondaars, nu en in
het uur van onze dood. Amen.") Toen ik het hoorde voelde ik een afkeer voor religie en voelde ik
me ellendig alleen. Ben ik de enige in Finland die wist wat de latijnse woorden die gezongen
werden betekenden, of doet het er werkelijk niet toe hoe onzinnig een tekst is wanneer de muziek
maar mooi is? Keer op keer heb ik atheïsten het woord 'poppenkast' horen uitspreken als oordeel
over de godsdienst. Ik begin ze te begrijpen. Ik trek ook keer op keer deze conclusie: de tekst van
godsdienst is in de regel onzinnig, maar we blijven er toch maar aan hangen omdat de muziek vaak
zo zoet en mooi is. Alweer had die scherpe Voltaire het al eeuwenlang geleden door: "Alles wat te
idioot is om uitgesproken te worden, wordt gezongen."
Ik ontmoette een oude bekende. Een man die zo vroom is dat hij nog altijd elke dag in het openbaar
zijn tafelgebed opzegt in zijn gezin, een gebed dat voorspelbaar altijd begint met de woorden:
“Almachtige trouwe God en Vader, wij danken u…”. Toen ik hem zag schoten die vaakgehoorde
woorden meteen door mijn hoofd en met mijn kinderachtige en ergerlijke agressiviteit voer ik tegen
hem uit: “Wat doe je nu met God in deze tsunamiramp? Waar is God? Was dit God?”
“Ik weet het niet”, was het antwoord en daarna was het stil. Nog was ik m’n ergernis over het
almachtigetrouwegodenvader niet kwijt: “Je weet het wél, het is oneerlijk zo te zeggen. We leven in
een wereld van natuurwetten. Er ís geen God die ingrijpt, bestuurt, en trouw is Hij al helemaal niet,
en een vader zou zijn kinderen zó niet behandelen. En kom niet aan met een zot verhaal over onze
zonden…”
Hierop kwam in het geheel geen antwoord. En ziedaar, het hielp meteen, ik kwam meteen tot rust,
en voelde dat ik met een medemens in gesprek was, iemand die net zo worstelde met het leven als
ikzelf. Slechts in stilzwijgen over God zijn we eerlijk en mensen voor elkaar. Een Finse bisschop
die in het rampgebied was gaan kijken kwam terug en gaf aan journalisten de opmerking: “Het
geloof staat momenteel op een laag pitje.” Hij werd overal lovend geciteerd en was de gevierde held
vanwege zijn eerlijkheid.
Kuitert als een soort tussenstop naar een volledig atheïsme? Want uiteindelijk velt de Tsunami het
definitieve oordeel over de persoonlijke God: zoiets bestaat niet, want dan zou God óf onmachtig
zijn, óf onverschillig, of zelfs kwaadaardig. En ook velt deze moderne tijd voorgoed het oordeel
over alle godsdiensten met onvoorwaardelijke, kant en klare antwoorden. Voor zulke godsdienst
blijft maar één diagnose over: "Al het onvoorwaardelijke hoort thuis in de pathologie." (Nietzsche)
Kijk eens hoe het leven ons een deugdzaam lesje leert:
“Tweede kerstdag is het zo ver, dan gaat de populaire ‘Get the Picture’-presentatrice
Lucille Werner op zoek naar God.
-Ik vind het een avontuur. Ik ben benieuwd. We gingen toch op zoek? Nou, dan hoop ik
Hem te vinden.
Of Lucille God vindt... je ziet het in ‘Lucille zoekt God’.
Lucille is benieuwd wat de christenen tijdens de zoektocht voor haar in petto hebben.
-Ik ben nieuwsgierig en sta er ook zeker wel open voor. Maar tot nu toe is er nog geen
58
christen geweest die naar me toe kwam en zei: “Nou Lucille, moet je even luisteren.
God bestaat en dit is het bewijs.”
Wie weet, vindt Lucille dit bewijs wel tijdens haar ontmoeting met Gert Visscher op een
Ronduit Praise-avond, waar honderden mensen staan te zingen in Jezus’ naam. Of zou
pastor Peter Dullaert een gevoelige snaar weten te raken bij Lucille?
Volgens Lucille valt haar twijfel niet alleen de christenen te verwijten, maar ligt het ook
een beetje aan God zelf:
-Ik vind het een beetje laf van God dat Hij wil dat we in Hem geloven, maar dat Hij
nooit een keer zegt: “Hé hoi, hier ben Ik.” En het zou volgens mij voor God heel
makkelijk moeten zijn om even een knipoog te geven op aarde.” (EO-internet site)
Lucille en alle anderen die op zoek naar God waren werden dus op hun wenken bediend op tweede
kerstdag. We weten nu allemaal wat een knipoog van God is, we got the picture.
Terug naar Seidel, die schrijft in zijn commentaar op Kuitert:
"Ik ga dan ook niet in op wat ik allemaal mis: echte zingeving voor lijdende mensen,
antwoorden op zaken als het kwaad..."
Wel, ik ben benieuwd naar een antwoord van hem waar God in voorkomt. Ik heb er overal naar
lopen zoeken, maar er is tot nu toe geen christen die me iets zinnigs kan vertellen. Lees de site
http://www.religioustolerance.org/tsunami04c.htm om te zien wat godsdiensten ons zoal bieden in deze
tsunamiramp. Indien de term 'dramatisch slecht denken' al ergens op van toepassing is, dan is het
wel op deze heldere-soep-antwoorden. Het hoogtepunt van godsdienstwaanzin kan men lezen in het
nederlands op deze site, http://users.skynet.be/courlisius/gebeden_verzachtten_tsunami.html, van katholieken
met een profetische aandoening.
Na het lezen van alle religieuze reakties houd ik het erop dat volledig stilzijn over God verreweg de
beste reaktie is.
Want zó werkt waardevolle spiritualiteit. Toen de christen waarmee ik tijdens die avondwandeling
in gesprek was helemaal geen antwoord meer gaf, en het helemaal stil werd en we maar in het
donker somber voortsjokten, met die verschrikkelijke televisiebeelden van die ramp in ons hoofd,
was het alsof God mijn frustratie en agressiviteit wegnam en tot mij sprak (ja, inderdaad, ik
verbeeldde het me). Iedere gelovige, ex-gelovige of beetje-gelovige weet over deze stem. Het is de
stem van Jezus toen hij zijn mond niet meer opendeed toen hij berecht werd en bespot en beschimpt
werd. Het was alsof hij nu voor me stond en me met zijn doordringende ogen aankeek en zei: “En?
Heb je nu je zin? Geniet je nu van je gelijk? Goed jongen, jij je zin, er is geen God, iedere gelovige
leeft in een waan. Maar mag ik nu eens horen hoe jij deze wereld denkt op te bouwen?”
“Religie is spiritualiteit geworden, en spiritualiteit is a many splendoured thing. Ik val
deze ontwikkeling bij. Religies leveren hun pretenties in, ook de christenheid, ook de
islam, ze switchen naar spiritualiteit. Ze zijn van beneden, expressie van een menselijke
‘behoefte aan’.”
Religie is zoals Kuitert schreef toegift, een luxe voor wie het zich kan permitteren. Maar voor het
opbouwen van de wereld hebben we menselijk medeleven nodig en wetenschap (techniek), en
dienen we over God te zwijgen. Het antwoord op het kwaad en het menselijk lijden kon niet
duidelijker door God gegeven worden dan door deze ramp.
59
Download