Klik hier om het beleidsplan te downloaden.

advertisement
1
Herzien door:
Lorena Moret
herziening – datum:
Augustus 2014
Lorena Moret
Oktober 2014
Lorena Moret
Januari 2015
Lorena Moret
Juli 2015
Lorena Moret
Januari 2016
Lorena Moret en Dominique Houdijk
November 2016
2
Inhoud :
Voorwoord
Algemene gedeelte / Doelstelling
Indeling en grootte van de groep / inzet gebruik aanwezige ruimte
Inzet functionarissen /ziekte en verzuim beleid
Bevorderen ontwikkeling van kinderen
Hoe wordt de ontwikkeling vastgelegd
Observatieschema's
Stimuleringsplan
Welke taken heeft de bso?
Welke ontwikkelingen zijn er?
4 Competenties
Activiteiten
Beeldende vorming
Dramatische expressie
Audiovisuele vorming
Taalactiviteiten
Eten en drinken
Projecten/Feesten
Regels
Straffen en belonen
Wennen
Contact en inspraak met de ouders
Klachtenprocedure
Intercultureel werken
Wat te doen bij brand, besmettelijke ziektes en ongevallen
Schema van werkzaamheden bso
Schoonmaakrooster
Rooster van schoonmaakwerkzaamheden
04
05
06
07
08
10
11
17
18
23
25
28
29
31
32
33
35
36
39
40
41
42
44
45
46
48
49
50
3
Waarom een pedagogisch beleids- en werkplan?
De kinderdagopvang wil met dit plan laten zien hoe er richting gegeven wordt
aan het handelen in het belang van de kinderen.
d.m.v. dit plan willen wij o.a.:
 ouders een beeld geven van de pedagogische visie en hoe deze doorwerkt in
de leefwereld van de buitenschoolse opvang, de activiteiten en de benadering
van de kinderen.
 Van professionaliteit getuigen en inzicht geven in de manier waarop gewerkt
wordt.
 Een vertaling geven naar de praktijk in de vorm van een ingebouwd
werkplan zodat het voor ( nieuwe) leidsters of stagiaires een leidraad is bij
hun dagelijkse werk met kinderen.
Afspraken en achtergronden liggen vast.
4
Algemene doelstelling:
De buitenschoolse opvang wil een leef - en ervaringswereld creëren, waarin
enerzijds ruimte wordt gegeven aan de eigenheid van elk kind, anderzijds
aandacht wordt gegeven aan het samen leven en spelen in groepsverband, op
die manier dat elk kind zich prettig voelt en zich kan ontplooien.
Dit gebeurd in samenwerking met de ouders, met als basis: wederzijds
vertrouwen, openheid en respect voor elkaars mening, ideeën en culturele
waarden.
Belangrijk nevendoel:
Door de buitenschoolse opvang kunnen de ontplooiingskansen van de ouders /
verzorgers vergroot worden.
Vooral vrouwen willen naast hun moederschap een “eigen” leven.
De na-oorlogse generatie vrouwen heeft meer opleiding genoten. Ze willen niet
in de schaduw staan van echtgenoten en kinderen. Bovendien komen er steeds
meer alleen staande ouders die om economische redenen inkomen en dus werk
nodig hebben. U kunt beter deeltijd een goede ouder zijn, dan fulltime een ouder
die niet lekker in z’n vel zit.
5
Indeling en grootte van de groep:
Er is een groep met maximaal 15 kinderen in de leeftijd van 4 tot 12 jaar.
Het is een verticale groep, d.w.z. dat er verschillende leeftijden bij elkaar in de
groep verblijven.
Dit heeft als voordeel dat broertjes en zusjes op de buitenschoolse opvang bij
elkaar in de groep zijn net zoals thuis het geval is.
Inzet gebruik aanwezige ruimtes:
 De tuin is er om de kinderen een veilige buitenspeelplaats te bieden, het
stallen van fietsen e.d. kan alleen voor de deur of in de poort. Het hek op de
buitenspeelplaats is altijd op slot als de kinderen buiten spelen.
 In de hal is de garderobe waar de kinderen de schoenen uit doen en
eventueel meegebrachte slofjes aandoen. Verder is er ruimte voor het stallen
van jassen en tassen.
 In de hal tegenover de ingang van de speelruimte is een kindertoilet voor de
grotere kinderen, verderop in de andere hal zijn toiletunits voor de leidsters
en de kleinere kinderen.
 Voor gelegenheden met betrekking tot koken met de kinderen kan de keuken
gebruikt worden.
6
Inzet functionarissen / ziekte en verzuim beleid:
 Op de buitenschoolse opvang is er een groep van 15 kinderen, met 2
leidsters. 1 leidster mag 10 kinderen tegelijkertijd opvangen. Wanneer er
meer dan 10 kinderen aanwezig zijn, blijven allebei de beroepskrachten in
het pand. Bij minder dan 10 kinderen mag er 1 beroepskracht vertrekken.
 De houder werkt fulltime. Sinds januari 2015 werkt zij met een pedagogisch
medewerker, zij werkt parttime. Bij ziekte wordt geen gebruik gemaakt van
uitzendkrachten.
 Wanneer er 1 beroepskracht aanwezig is, staat de andere beroepskracht
stand-by. Bij calamiteiten is er hulp binnen 15 minuten door een
beroepskracht. Ook werken wij met een camera systeem. De houder kan de
beelden te allen tijde bekijken en terugkijken.
 Alle functionarissen, alsmede duurzame stage d.w.z een half jaar hebben een
bewijs omtrent het gedrag aangevraagd zodat wij en ook u weten wat er in
huis is, een kopie daarvan is op het verblijf aanwezig.
 Een kopie van het diploma van functionarissen is op het verblijf aanwezig.
 Een kopie van het EHBO diploma van functionarissen is op het verblijf
aanwezig.
 Een kopie van het diploma van de BHV medewerkers van Lorena's
Kinderopvang is op het verblijf aanwezig.
 Een kopie van de identiteit van de functionarissen is op het verblijf aanwezig.
7
In de algemene doelstelling staat het bevorderen van de ontwikkeling centraal
( ontplooien) dat wil de buitenschoolse opvang bereiken door:
A: kinderen in groepsverband samen te brengen.
B: kinderen in speciaal voor hen ontworpen ruimten samen brengen.
C: kinderen deskundige leiding geven.
D: kinderen een aanvulling op de opvoeding thuis geven.
A:Kinderen in groepsverband samen brengen:
De buitenschoolse opvang heeft één verticale groep, de leeftijden lopen uiteen
van 4 jaar tot 12 jaar. Doordat het een verticale groep is, moet men veel
rekening met elkaar houden. Door samen met andere kinderen te spelen
ontwikkelen zij zich op sociaal en verstandelijk gebied.
B: kinderen in speciaal voor hen ontworpen ruimten samenbrengen:
De groepsruimten zijn groot genoeg en aangepast aan de ontwikkelingsfase van
kinderen van4 tot 12 jaar. De inrichting sluit aan bij de verschillen in behoeften
en stemmingen van de kinderen. Er is gelet op veiligheid en hygiëne.
Het is een afspiegeling van de maatschappij. ( als een groot gezin)
Het biedt een uitdagende en veelzijdige omgeving.
C: kinderen deskundige leiding geven:
Jonge kinderen maken een intensieve lichamelijke, emotionele, sociale en
verstandelijke ontwikkeling door. Om de ontwikkeling goed te laten verlopen
zijn er minstens twee gediplomeerde leidsters op een groep nodig.
De leidster moet kinderen de mogelijkheid bieden tot spel te komen en
ontwikkelingsstoornissen kunnen signaleren.
Op de BSO werken leidsters die goed opgeleid zijn, er is altijd iemand met een
EHBO diploma aanwezig.
De leiding zorgt voor een omgeving die prettig en vertrouwd is.
Ze houdt rekening met het karakter en de behoeften van de aan hun zorg
toevertrouwde kinderen.
D: kinderen een aanvulling op de opvoeding thuis geven :
Wij vinden een goede samenwerking met de ouders een voorwaarde voor het
goed functioneren van het kind in onze kinderopvang. Leidsters en ouders
moeten goed met elkaar kunnen praten over allerlei opvoedingszaken.
Bijvoorbeeld : bijzonderheden van het kind en hoe de ouders er thuis mee
omgaan.
Wij zien onszelf als een verlengstuk van het gezin. Wij handhaven zoveel
mogelijk, hetzelfde ritme en dezelfde gewoonten als het kind thuis gewend is,
zodat er een continuïteit is.
8
Wij geven ook advies wanneer ouders vragen hebben over de ontwikkeling van
hun kind.
Wij bieden het kind, spelenderwijs,, ontwikkelingsmogelijkheden die thuis
misschien minder goed te realiseren zijn, zoals spelen met zand en water, fietsen
en rennen.
Opgroeien tussen een groep kinderen samen met volwassenen biedt het kind
meer sociale ontwikkelingsmogelijkheden, daar het altijd iemand heeft om mee
te spelen en te delen.
9
Hoe legt de BSO de ontwikkeling van de kinderen vast?
Door observeren en registreren leggen wij de ontwikkeling van de kinderen vast.
Allereerst wordt er een observatieplan gemaakt.
A- Het doel: de reden waarom je gaat observeren.
B- De doelgroep: wie of wat je gaat observeren.
C- Gegevens van diegenen die je gaat observeren: naam, leeftijd, geslacht,
gegevens van de huissituatie, gegevens van het kindercentrum.
D- Geplande datum.
E- De vragen die je door middel van observatie beantwoord wil zien.
F- Een korte beschrijving van de manier waarop je gaat werken.
G- De manier van rapporteren.
H- De persoon of personen aan wie je gaat rapporteren.
De BSO heeft twee manieren van registreren:
1- Beschrijvende observatie
2- Gebruik van observatie schema’s
1- Beschrijvende observatie:
Bij een beschrijvende observatie schrijven we alles op wat ons opvalt.
Voordelen zijn:
- Al het gedrag waarvoor belangstelling bestaat kan worden waargenomen en
genoteerd.
- het geeft veel meer informatie over de situatie rond het geobserveerde
gedrag .
- Je krijgt zicht op het geheel.
- Nadeel is wel dat het erg veel tijd kost evenals de uitwerking.
2- Observatie schema’s:
Voordelen zijn:
- observaties van verschillende personen zijn gemakkelijk met elkaar te
vergelijken .
- Je kunt observeren terwijl je werkt.
- Je werkt snel en eenvoudig.
- Je bent gericht bezig.
10
- de verwerking van de gegevens in de rapportage kan snel en eenvoudig
gebeuren .
- Je kunt snel zien of het kind zich na verloop van tijd anders gaat gedragen.
- De lijsten zijn gemakkelijk aan te passen.
- Je kunt vaker observeren omdat het observeren niet zoveel tijd kost.
- Je hoeft niet te schrijven.
- Subjectieve verslaggeving is haast niet mogelijk.
Nadelen zijn:
- je kunt alleen het gedrag vastleggen / observeren dat in het schema voorkomt
- Hoe kinderen met elkaar omgaan wordt niet zichtbaar.
- Het laat alleen een deel van de gebeurtenis zien.
Een combinatie van een beschrijvende observatie en observatie schema’s vinden
wij het prettigst werken.
11
Hierna volgen de observatie schema`s die op de BSO gebruikt worden:
Observatielijst voor observeren fijne motoriek:
Manier, wijze van manipuleren en fouten:
___________________________________________________________________________
________________________________________________veel________beetje______niet__
1 Beweging vanuit
- schouders
- elleboog
- pols
- duimhandgewricht
- vinger handgewricht
- vingerkootjes
_____________________________________________________wel____ongeveer___niet__
2 Duim tegenover de hand
3 Pakken met duim en hele hand
- alle vingertoppen
- enkele vingertoppen
- pakken zonder duim
___________________________________________________________________________
______________________________________________altijd____vaak___soms____niet___
4 handen verkrampt
5 handen te weinig spierkracht
6 handen laten dingen vallen
- zware dingen
- lichte dingen
- grote dingen
- kleine dingen
7 het kind maakt merkwaardige pauzes bij het manipuleren
8 handen maken ongecontroleerde uitschieters
- bij gewoon manipuleren
- bij ingespannen bezig
___________________________________________________________________________
____________________________________________altijd_____vaak_____soms____niet__
9 handen trillen
10 oog-hand-coördinatie
- omstoten
- ernaast grijpen
- handen schuiven over tafel om wat te pakken
_____________________________________________________vaak_____soms____niet__
11 taakverdeling tussen beide handen :
a beide handen doen nagenoeg dezelfde handeling
b de andere hand ondersteund de voorkeurshand
indien ja : voorkeurhand wisselt
c geen coördinatie tussen beide handen
d de andere maakt ( nagenoeg dezelfde )
beweging als de voorkeurshand , zonder
functie daarbij.
12
Observatieschema voor de cognitieve ontwikkeling van peuters en kleuters .
Gedrag
Ja
Nee
Past bij peuter /
kleuter
Kan eigen naam
zeggen
Kan eigen leeftijd
zeggen
Lost alleen
concrete
problemen op
Heeft oog voor
details
Fantaseert
makkelijk
Vind makkelijk een
oplossing voor een
onbegrijpelijke
vraag
Naam :_____________________datum : ____________tijd : ____________
13
Observatieschema van de taalontwikkeling bij kleuters.
Taaluiting
A
B
C
Speelt een experimenteert met woorden O
herhaalt woorden , deels zingend , houdt
van gekke woorden en grappige
uitdrukkingen
O
O
Kan de hele tekst van een kort liedje of
rijmpje zeggen
O
O
O
Spreekt de soort taal van volwassenen
uit de eigen omgeving
O
O
O
Gebruikt de juiste woordvolgorde in een O
vragende zin
O
O
A = ja
B = nee
C = niet kunnen waarnemen / weet niet .
Naam :____________________datum : ______________tijd : _____________
14
Naam :
Tijd : 1e observatie: _______________uur
2e observatie: ________________uur
3e observatie: ________________uur
datum : ___________________
datum : ___________________
datum : ___________________
1e
2e
3e
observatie observatie observatie
Binnenkomst :
- alleen
- met ouders of iemand anders
- houdt stijf vast
- heeft ouder niet nodig
- gaat direct spelen
- kijkt eerst rond
- gaat naar leidster
- komt binnen ‘hier ben ik’
Afscheid :
- wel zwaaien
- niet zwaaien
- rekt afscheid
- huilt bij afscheid
- kijkt niet meer naar ouder om
Spelen :
A.
-
weet gelijk wat hij / zij wil :
met andere kinderen
laat zich door leidster op gang brengen
bij werktafel
vrij spel
B.
-
speelt een poos met hetzelfde:
wisselt veel van activiteit
grove motoriek activiteiten
fijne motoriek activiteiten
boekje lezen
zand/ water
15
C.
-
Kring :
doet mee
doet niet mee
blijft zitten
loopt weg
wil uitdelen
wil niet uitdelen
eet fruit
eet geen fruit
praat veel
praat niet
zingt mee
zingt niet mee
Gedrag ten opzichte van andere kinderen :
- speelt alleen
- vast vriendje
- zoekt contact
- pakt speelgoed af
- verstoord spel van andere kinderen
- bijt , slaat , schopt
Ophalen :
- wil nog niet naar huis
- kijkt of ouder al komt
- reageert op komst van ouder
- verteld gelijk wat hij / zij heeft gedaan
- neemt werkstuk mee
- vergeet werkstuk
16
Stimuleringsplan :
Naam en leeftijd kind :
Extra te stimuleren
gebieden :
Met behulp van
ontwikkelingsgebied
(en):
Gewenste resultaten :
Voorgenomen activiteit
/ welk materiaal gericht
aanbieden?
Op welke punten wil ik
overleggen met de
ouders /verzorgers ?
Specifieke
aandachtspunten :
17
Welke taken heeft de BSO ?:
A : Een beschermende taak .
B: Een verzorgende taak .
C: Een opvoedende taak.
A:
Een beschermende taak :
Het voorkomen en afhouden van situaties die lichamelijk en/of geestelijk
gevaar kunnen opleveren.
Bescherming tegen gevaar :
Door gebrek aan levenservaring en inzicht in de gevolgen van zijn gedrag
brengt een jong kind zichzelf in gevaar.
Er moeten allerlei maatregelen genomen worden ter voorkoming van
ongevallen, bijvoorbeeld: geen scharen laten slingeren , niet laten staan op
stoelen, geen scherpe punten aan kastjes, afdekplaten voor radiatoren, warme
vloeistoffen etc.
Bescherming op hygiënisch gebied :
Kinderen kunnen niet voor zichzelf zorgen en ze hebben nog geen inzicht in de
noodzaak van hygiënische maatregelen .
Op grond hiervan hebben zij bescherming nodig tegen voor de gezondheid
schadelijke invloeden en situaties; bijvoorbeeld: handen wassen na toilet
bezoek, ontsmetten van wc's, hygiënische bereiding van voeding etc.
Bescherming in geestelijk opzicht :
Kinderen hebben zeer sterke gevoelens: ze zijn heel verdrietig, heel bang, heel
boos, heel blij.
Volwassenen menen wel eens dat die emoties niet zo diep gaan, maar als je een
verdrietig, bang of driftig kind goed observeert, zie je echter dat het kind zich
eigenlijk niet kan verweren tegen datgene wat hem uit zijn evenwicht heeft
gebracht .
Bescherming van het jonge kind in geestelijk opzicht bestaat vooral hierin dat
het kind niet bang gemaakt, vernederd of gedreigd mag worden, want als dit
wel gebeurd, kan zijn nog zwakke gevoel van eigenwaarde en zelfvertrouwen
een ernstige deuk krijgen.
Verder vinden wij ook dat het kind zoveel mogelijk moet worden beschermd
tegen overprikkeling : te veel en snel op elkaar opvolgende indrukken
veroorzaken innerlijke onrust en geestelijke oververmoeidheid .
Deze uiten zich dikwijls in ongeduldigheid , rusteloosheid , agressie en
onvermogen tot concentreren .
18
Wij streven naar een ontspannen bemoedigende sfeer door:
1 : de aankleding van de ruimte
2 : de speelmogelijkheden voor kinderen
3 : de houding van de leidsters
1 : de aankleding van de ruimte:
speelgoed onder handbereik , gezellige platen aan de muur , stoeltjes en tafels
op de juiste hoogte, verjaardagslijn, knuffels, speelmateriaal en
knutselmateriaal.
2 : de speelmogelijkheden voor kinderen:
bijvoorbeeld: rijdend en rollend materiaal, verkleedspullen, garage ,
constructiemateriaal , mogelijkheid tot rennen , springen e.d , educatief
materiaal , binnen en buiten spelen, knutselen, lezen, rusten, film kijken, dansen
etc.
3 : de leidsters :
Wij vinden het van hoofdbelang dat je, als leidster, alle kinderen het gevoel
geeft dat je blij bent dat ze er zijn. Ga positief om met kinderen.
In de leidster- kind relatie werken wij aan de emotionele veiligheid van het kind.
De aanwezigheid van vaste en vertrouwde groepsleiding is basis om een goede
relatie tussen kind en leiding te kunnen laten ontstaan.
De groepsleiding word begeleid en beoordeeld op:
- de wijze waarop zij het kind benaderd en aanspreekt
- de dagelijkse omgang zoals plezier maken, grapjes uithalen, stoeien
- de wijze waarop zij een kind troosten, bevestigen, verzorgen, aanmoedigen,
uitleggen
- de wijze waarop zij aansluiten op persoonlijke emoties en ervaringen van het
kind
- de mate waarin responsief dan wel restrictief op een kind word gereageerd
- de mate waarop zij respect voor de autonomie van een kind tonen
- de leidster biedt het kind steun bij activiteiten door actief optreden, passief
bewaken, voelbare aanwezigheid, uitdagen en stimuleren tot
grensverkenning, troostend, helpend, bevestigend, sensitieve houding,
alertheid op restrictieve (beperkend,stoppend) houdingen.
19
Enkele voorbeelden :
A : Geborgenheid bieden.
De kinderen af en toe een aai over de bol geven, ook druktemakertjes .
Een en al oor zijn als kinderen je iets willen vertellen.
Kinderen troosten of even bij je op schoot nemen als ze verdriet hebben .
Samen weggezakt in de kussens een boek bekijken .Een dier nadoen in de groep.
De liedjes zingen die ze graag horen en daarbij met z`n allen dansen en
bewegen. In een kring een verhaal voorlezen op die manier dat de kinderen er
helemaal door worden meegenomen.
B:
Een verzorgende taak .
In een kinderopvang is de lichamelijke verzorging meestal het eerste contact dat
de leidster met de kinderen heeft. Dit eerste contact moet goed verlopen, want
het is erg belangrijk voor de band met de kinderen.
Als een kind zich bezeerd heeft of zich niet lekker voelt behoeft het meer dan ooit
de juiste verzorging.
De BSO heeft een volgens de regels goed uitgeruste EHBO koffer.Er is altijd
iemand met een geldig EHBO diploma aanwezig.
Bij ongelukjes : Wij kijken eerst of wij er zelf iets aan kunnen doen, zo niet dan
gaat een leidster met de auto of een taxi naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis
( dossier gaat mee i.v.m. nodige gegevens ) Een andere leidster stelt de ouders
op de hoogte.
Bij ernstige gevallen bellen we 112 voor hulp van een ambulance.
Bij ziekte : Is het kind hangerig, huilerig en heeft het koorts dan bellen we de
ouders of ze het kind kunnen komen halen.
Sommige kinderen mogen een paracetamol zetpilletje om de koorts te
onderdrukken ter overbrugging totdat de ouders er zijn ( dit wordt door de
ouders zelf verstrekt ).
Heeft het kind een besmettelijke ziekte , bijvoorbeeld rode hond, dan delen we
dat mee aan de rest van de ouders i.v.m. besmettingsgevaar.
Het desbetreffende kind blijft thuis totdat de huisarts verklaard heeft dat het kind
weer beter is.
Waterpokken daarentegen is wel besmettelijk maar als het kind koortsvrij is mag
het gewoon komen, daar de incubatietijd twee weken is en alle kinderen het toch
eenmaal moeten krijgen kan dit i.v.m. de jeuk en andere ongemakken beter op
een jonge leeftijd plaatsvinden.
Voor verdere vragen over ziektebeelden en de gevolgen daarvan is er de GGD
wijzer , waar alle bekende kinderziektes uitgebreid aan bod komen.
20
C:
Een opvoedende taak :
Wat verstaat ons kinderdagverblijf onder opvoeden in een kindercentrum?
 het kind op zodanige wijze bij zijn ontwikkeling begeleiden dat het zijn
mogelijkheden als individu en als lid van de gemeenschap zover kan
verwezenlijken als de ontwikkelingsfase waarin het verkeerd toelaat.
 ons kindercentrum heeft ervoor gekozen om , vooral volgens het
democratisch model op te voeden, met een “vleugje Gordon”.
Wat betekent dat voor de BSO?
 wij proberen zoveel mogelijk, aan te sluiten op de thuissituatie van het kind.
 bij de inrichting is zoveel mogelijk de huiselijke sfeer nagebootst .
 er is veel contact met de ouders, deze kunnen ten alle tijden binnen komen
lopen.
 wij proberen inzicht te krijgen in de opvoeding thuis, om hiermee in de BSO
rekening te kunnen houden.
 kinderen krijgen de gelegenheid om zich te bewegen en zich uit te leven
(ballen , fietsen en karretjes , water en zand bijv.) .
 zonder dwang proberen wij de kinderen enthousiast te krijgen voor het
spelen met bepaald materiaal of het doen van een activiteit.
 er is ruimte voor initiatief van de kinderen.
“vleugje Gordon “
Thomas Gordon is een kinderpsycholoog die zich gespecialiseerd heeft in
communicatie tussen ouders en kinderen .
Gordon is van mening dat je kinderen in principe zelf hun conflicten moet laten
oplossen .
Hier kunnen wij ons ook wel wat in vinden .
 kinderen beschikken zelf over ongelooflijke en meestal ongekende
mogelijkheden om voor hun probleem een oplossing te vinden.
 kinderen worden afhankelijk als er steeds anderen zijn die de problemen
voor ze oplossen.
 de leidster maakt het zich overbodig moeilijk door steeds de problemen van
de kinderen op te lossen.
In geval van ruzie hebben alle kinderen één ding gemeen : ze willen dat je partij
trekt en beide partijen zijn volkomen overtuigd van hun gelijk.
Voordat je het weet zit je als leidster in de rol van scheidsrechter. Als je als
scheidsrechter optreedt, ontneem je de kinderen de mogelijkheid zelf hun
probleem op te lossen.
Ruzie maken hoort bij het weerbaar worden van kinderen en dat wordt je niet
wanneer er steeds een ander is die de problemen voor je oplost.
21
Dit betekent natuurlijk niet dat wij niet ingrijpen bij gevaarlijke of oneerlijk
verdeelde situaties .
Toch zullen wij altijd uitleggen waarom iets gevaarlijk is ( b.v. een kind gooit
met een stuk speelgoed ) of oneerlijk verdeeld ( bijv. een bijna vierjarige
tegenover een zesjarige ) in sommige gevallen ontkom je er niet aan toch
scheidsrechter te zijn.
22
Het bevorderen van de ontwikkeling; welke ontwikkeling?
A : Lichamelijke ontwikkeling
B : Cognitieve ontwikkeling
C : Sociale ontwikkeling .
D : Emotionele ontwikkeling
A : Lichamelijke ontwikkeling:
Bij de lichamelijke ontwikkeling wordt gekeken naar:
 de groei van het lichaam
 de ontwikkeling van de motoriek
 de ontwikkeling van de zintuigen
De BSO biedt het kind een omgeving die de ontwikkeling van de motoriek en de
ontwikkeling van de zintuigen mogelijk maakt.
Zorgvuldig kiezen van speelmateriaal en spelletjes en activiteiten is belangrijk.
B : Cognitieve ontwikkeling:
Bij de cognitieve ontwikkeling wordt gekeken naar:
 de ontwikkeling van het waarnemen ( = gebruik van zintuigen )
 de ontwikkeling van het denken ( = verwerken van waarnemingen )
 de ontwikkeling van het geheugen
 de taalontwikkeling
Voor de cognitieve ontwikkeling geldt eigenlijk hetzelfde als bij de motorische
en de zintuiglijke ontwikkeling; het gaat om het aanbieden van de juiste
omgeving en het stimuleren d.m.v. spel en speelmateriaal.
Het bieden van mogelijkheden; het kind uitdagen iets nieuws te ondernemen.
C : Sociale ontwikkeling :
Bij de sociale ontwikkeling wordt gekeken naar:
 De ontwikkeling van sociaal gedrag (= wenselijk gedrag )
 Het kind moet leren zich te gedragen naar de regels die gelden, zonder
zichzelf daarin te verliezen .
Voor het stimuleren van de sociale ontwikkeling vinden wij de BSO een prima
omgeving. Kinderen worden als het ware gedwongen om “sociaal”te zijn,
omdat ze voortdurend in een groep verblijven en rekening moeten houden met
de wensen en verwachtingen van anderen ( leidsters en kinderen). Een kind in
een kindercentrum leert zich te gedragen in een groep, leert voor zichzelf op te
komen. Ook stimuleren van de zelfredzaamheid vinden wij belangrijk.
23
D : Emotionele ontwikkeling :
Bij de emotionele ontwikkeling wordt gekeken naar:
 de ontwikkeling van het gevoelsleven: het leren herkennen, erkennen en
waarderen van gevoelens bij jezelf en anderen en het reageren op gevoelens
bij jezelf en anderen.
Gevoelens , emoties, bestrijken alle facetten van je leven, van blijdschap tot
droefheid, van liefde tot haat, van wanhoop tot onverschilligheid.
Positieve of negatieve gevoelens, taak van de leiding is ervoor te zorgen dat
kinderen emoties kennen, begrijpen en verwerken.
Wij vinden de volgende drie gevoelens de belangrijkste uit de eerste zes
levensjaren :
 Gevoel van vertrouwen. Vertrouwen in zichzelf en in anderen.
Taak van de leidster om dit gevoel bij het kind op te wekken door warmte en
geborgenheid te geven, eerlijkheid is heel belangrijk.
 Gevoel van zelfstandigheid .
Het kind krijgt een eigen wil en eigen gedachten.
Taak van de leidster het kind hiervoor ruimte geven.
 Gevoel voor initiatief.
Het kind wil zelf dingen gaan ondernemen. Taak van de leidster niet te veel
nee roepen en verbieden.
24
De vier Competenties:
Uitgangspunten:
In de Wet kinderopvang wordt onder andere aangegeven wat de overheid
verstaat onder kwaliteit in de kinderopvang: “verantwoorde kinderopvang is
kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het
kind in een veilige omgeving”.
Voor de pedagogische onderbouwing van de Wet kinderopvang en de
bijbehorende toelichting, is gekozen voor de vier opvoedingsdoelen van
professor J.M.A. Riksen-Walraven.
De opvoedingstheorie van Riksen-Walraven ligt ten grondslag aan de Wet
kinderopvang en de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang.
Afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de Nederlandse
kinderopvang en de voorwaarden waaraan goede kinderopvang moet
voldoen.
De uitkomsten van deze onderzoeken zijn een weerslag van de meest
moderne inzichten op dit gebied en doen tevens recht aan de Nederlandse
situatie.
Dit is voor Lorena's Kinderopvang een belangrijke maatstaf om met deze
theorieën te willen werken.
Riksen-Walraven stelt dat het opvoedingsdoel “ervaren van emotionele
veiligheid”wat haar betreft basaal is.
Een kind wat zich niet veilig voelt in zijn omgeving, is niet in staat om
indrukken en ervaringen op te nemen.




Zij formuleert in haar theorie vier opvoedingsdoelen:
Een gevoel van emotionele veiligheid bieden
Gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties bieden
Gelegenheid tot het ontwikkelen van sociale competenties bieden
De kans om zich waarden en normen, “cultuur”van een samenleving eigen te
maken; socialisatie.
Deze opvoedingsdoelen gelden voor alle kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar.
1.Een gevoel van emotionele veiligheid bieden
Het bieden van een gevoel van veiligheid is de meest basale pedagogische
doelstelling voor alle vormen van kinderopvang.
25
Er zijn drie bronnen van veiligheid te onderscheiden:
 Vaste en sensitieve verzorgers:
De beschikbaarheid van sensitief reagerende opvoeders in de eerste levensjaren
blijkt bevorderlijk voor de veerkracht van kinderen, ook op de langere termijn.
 Aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten:
In een vertrouwde groep kunnen kinderen gevoelens van verbondenheid en
sociale verantwoording ontwikkelen.
 De inrichting van de omgeving:
De inrichting van een ruimte kan een bijdrage leveren aan een gevoel van
geborgenheid. Aandachtspunten zijn akoestiek, licht, kleur en indeling van de
ruimte.
2. Gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties bieden
Met het begrip persoonlijke competentie worden persoonskenmerken zoals
bijvoorbeeld veerkracht, zelfstandigheid en zelfvertrouwen, flexibiliteit en
creativiteit bedoeld. Dit stelt een kind in staat om allerlei typen problemen
adequaat aan te pakken en zich goed aan te passen aan veranderende
omstandigheden. Bij jonge kinderen zijn exploratie en spel de belangrijkste
middelen om greep te krijgen op hun omgeving. Exploratie en spel kunnen
worden bevorderd door:
 Inrichting van de ruimte en aanbod van materialen en activiteiten:
De inrichting van de ruimte moet zodanig zijn dat een kind zich veilig voelt en
met aan de leeftijd aangepast materiaal kan spelen.
 Vaardigheden van leidsters in het uitlokken en begeleiden van spel:
Leidsters scheppen condities voor spel door een aanbod van materialen en
activiteiten dat aansluit op het ontwikkelingsniveau en de interesse van het kind,
zonder een kind het initiatief uit handen te geven.
 Aanwezigheid van bekende leeftijdsgenoten:
Goede relaties met leeftijdsgenoten bevorderen de kwaliteit van hun
uitwisselingen en van hun spel. Het streven naar een zo groot mogelijke
stabiliteit bij het samenstellen van groepen verdient prioriteit.
3.Gelegenheid tot het ontwikkelen van persoonlijke competenties bieden:
Het begrip “sociale competentie”omvat een scala aan sociale kennis en
vaardigheden, zoals zich in een ander kunnen verplaatsen, kunnen
26
communiceren, samenwerken, anderen helpen, conflicten voorkomen en
oplossen, het ontwikkelen van sociale verantwoordelijkheid. De interactie met
leeftijdsgenoten, het deel zijn van een groep en het deelnemen aan
groepsgebeurtenissen biedt kinderen een leefomgeving voor het opdoen van
sociale competenties. Het geeft aan kinderen kansen om zicht te ontwikkelen tot
evenwichtige personen die functioneren in de samenleving.
4. De kans om zich waarden en normen ,“cultuur”van een samenleving, eigen te
maken; socialisatie
Kinderopvang biedt een bredere samenleving dan het gezin,waar kinderen in
aanraking komen met andere aspecten van de cultuur en de diversiteit die onze
samenleving kenmerkt. De groepssetting biedt daarom in aanvulling op de
socialisatie in het gezin, heel eigen mogelijkheden tot socialisatie en
cultuuroverdracht.
27
Activiteiten:
Vrij spel:




Bij het vrij spel is het kind als totaliteit betrokken en alle facetten van zijn
persoonlijkheid worden geactiveerd:
lichamelijk , is het kind zeer intensief bezig zijn gevoelens en gedachten in
gebaren om te zetten; zijn lichaam is uitdrukkingsmiddel.
het gevoelsleven, krijgt de kans tot ontwikkeling te komen.
de sociale ontwikkeling, wordt bevorderd door contacten die willekeurig of
onwillekeurig door het kind gelegd worden.
zijn cognitieve ontwikkeling, vooral zijn schepend denken, zijn kritisch
inzicht en zijn vindingrijkheid worden gestimuleerd en het wils leven wordt
geoefend.
De belangrijkste taak van de leidster is observeren.
Je kunt dan, na enige ervaring, bijvoorbeeld zien aan welke aanvullingen van
het materiaal behoefte bestaat, of dat er bepaalde achterstanden in de
ontwikkeling van het kind zijn.
28
Beeldende vorming:
Het belang van beeldende vorming voor het kind is:
 Ontwikkeling van het gevoelsleven, persoonlijkheidsontwikkeling ( uiten van
gevoelens door beeldende middelen )
 Ontwikkeling van de fantasie, creativiteit ( het steeds opnieuw bedenken van
oplossingen om tot het gewenste resultaat te komen )
 Het leren beheersen van de motoriek ( grovere motoriek: kneden van klei;
fijnere motoriek: tekenen, kleuren, prikken, borduren )
 Het leren werken met verschillende materialen en technieken.
Wat doet de BSO aan beeldende vorming?
In deze leeftijdsfase is het belangrijk dat er veel verschillend materiaal wordt
aangeboden om zoveel mogelijk ervaring op te doen ( niet , of nauwelijks
opdrachtgericht ) .
 Spelen met zand , wij hebben een zandbak buiten.
 Spelen met en in water, bij mooi weer zetten wij kinderzwembadjes buiten.
 Spelen met klei.
 Scheuren van papier.
 Knippen.
 Vouwen van papier.
 Tekenen met potloden, stiften, waskrijt, bordkrijt, stoepkrijt.
 Vingerverven.
 Schilderen.
 Plakken met papier , textiel en kosteloos materiaal.
 Rijgen van ketting.
 Prikken.
Muziek:
Muziek is belangrijk voor de ontwikkeling van een kind.
Welke ontwikkeling ?
 De lichamelijke ontwikkeling: bij het zingen leren de kinderen hun stem goed
te gebruiken. Hierbij leren ze op een juiste manier adem te halen.
 Het ontwikkelen van een goede luisterhouding: dit leren ze door het spelen
met en het luisteren naar geluiden en klanken. De luisterhouding wordt ook
ontwikkeld door gehoorgeheugen, concentratie en reactiespelletjes.
 De motorische ontwikkeling: kinderen oefenen de bewegingen. Op muziek
klappen ze in de handen, stampen met hun voeten en dansen. Ook maken ze
bewegingen bij het bespelen van instrumenten.
 De taalontwikkeling: bij het aanleren van liedjes en spreekteksten leren ze
nieuwe woorden, begrippen en zinnen.
29
Wat doet de BSO aan muziek?
 Liedjes en woordspelletjes.
 Liedjes + cd's.
 Een ritme klappen met de handen.
 Instrumentjes bespelen.
 Cd's luisteren.
 Bewegen op muziek.
Dans en beweging
Als kinderen regelmatig dansen en bewegen zal dit bijdragen tot een soepele
ontwikkeling:
 De emotionele en sociale ontwikkeling: bij dans is het belangrijk dat het kind
zich inleeft in de sfeer, de muziek en de bewegingen. Dit roept gevoelens en
gedachten bij het kind op, die dan via de dans geuit kunnen worden. Dansen
is een sociaal gebeuren. Je houdt dan rekening met elkaars gevoelens.
 De motorische ontwikkeling: bij het dansen worden de bewegingen van de
verschillende lichaamsdelen geoefend. Het kind leert welke bewegingen
prettig zijn en welke onprettig en wordt zich bewust van de eigen
bewegingen.
 Creativiteitsontwikkeling: kinderen creëren eigen dans bewegingen als ze de
kans krijgen tot experimenteren. Hierbij is belangrijk dat ze gestimuleerd
worden tot gebruik van fantasie.
30
Dramatische expressie :
Dramatische expressie is het uiten van gevoelens en gedachten d.m.v. het
lichaam en wel beweging en woorden. We spreken van dramatische expressie bij
situaties die denkbeeldig zijn, dus verzonnen. Dramatische expressie is
belangrijk voor de ontwikkeling van het kind. Wij onderscheiden verschillende
kanten.
 De emotionele ontwikkeling: door dramatisch spel leert het kind zijn eigen
emoties te onderzoeken.
 De ontwikkeling van de fantasie en de creativiteit: bij dramatische expressie
wordt het kind gedwongen zijn fantasie te gebruiken. Bij het vorm geven aan
de fantasie ontwikkeld het kind zijn creativiteit.
 De sociale ontwikkeling: bij het samen spelen leren kinderen rekening te
houden met elkaar. Ze leren samen besluiten te nemen.
 De ethische ontwikkeling: In het samenspel toetst het kind zijn eigen waarden
en normen aan die van anderen. Er kunnen nieuwe waarden en normen
ontstaan.
 De esthetische ontwikkeling: In het dramatisch spel wordt het kind zich
bewust van schoonheid, bijvoorbeeld: door het kijken naar toneel en
theatervoorstellingen leert een kind een oordeel te vormen over wat mooi en
lelijk “is”.
 Lichamelijke ontwikkeling: In het dramatisch spel leert het kind zijn lichaam
als instrument te gebruiken.
Wat doet de BSO aan dramatische expressie ?
 Imitatiespel: dit is een spelvorm die kinderen spontaan spelen. In dit spel
imiteren zij personen uit hun directe omgeving. Ze hebben hierbij geen
begeleiding nodig. We zorgen wel voor verkleedspullen zoals: sjaals, doeken,
oude jassen, brilletjes, tassen e.d. Dit stimuleert en verlevendigt het
imitatiespel.
 Creatief spel: Kinderen improviseren. Bijvoorbeeld een verhaal naspelen,
zonder voorbereiding. Dat wat ze spelen moet wel herkenbaar zijn, anders
verliezen ze snel hun interesse. Dieren zijn een goed uitgangspunt. Andere
thema`s: het bos, bloemen, feest e.d. Voorbeeld; kinderen laten kijken naar
een slak die kruipt, een blaadje sla eet en daarna in zijn huisje kruipt;
kinderen spelen een slak.
 Poppenspel: Vooral handpoppen of stokpoppen zijn geschikt. In het
poppenspel uit het kind zijn gedachten en gevoelens d.m.v. de pop. Zijn
innerlijke wereld komt in dit spel tot uitdrukking. Gebeurtenissen of situaties
uit zijn omgeving kan het kind met de poppen naspelen. Hierbij gebruikt hij
zijn fantasie.
 In het poppenspel ontstaan probleemsituaties die het kind zelf gemaakt heeft.
Het kind leert in dit spel deze problemen zelf op te lossen.
31
Audiovisuele vorming
Audiovisuele vorming is een expressievorm waarbij kinderen leren hoe ze hun
gevoelens en gedachten kunnen uiten d.m.v. beeld en geluid. Het doel van
audiovisuele vorming is kinderen meer inzicht te geven hoe audiovisuele
vormingsmiddelen werken en ze leren de taal van de beelden en de geluiden te
begrijpen. Audiovisuele vorming is van belang voor de ontwikkeling van het
kind.
 De ontwikkeling van het voorstellingsvermogen: Bij het kijken naar de
beelden en het luisteren naar de geluiden doet het kind voortdurend
indrukken op. Op grond hiervan worden voorstellingen gevormd.
 De cognitieve ontwikkeling: Door het waarnemen krijgt het kind steeds meer
kennis van de buitenwereld.
 De ontwikkeling van de taal: Audiovisuele middelen, vooral de massamedia
verschaffen het kind een grote hoeveelheid woorden en begrippen. De inhoud
van deze begrippen en woorden zal het kind in het dagelijks leven in zijn
omgang met anderen hanteren.
 De emotionele ontwikkeling: Bij audiovisuele vorming als expressiemiddel
uit het kind zijn gevoelens en gedachten d.m.v. audiovisuele middelen.
Kinderen leven mee tijdens een televisieprogramma. Ze huilen bij een film of
tonen gevoelens van angst, vreugde enz.
 De esthetische ontwikkeling: bij het luisteren en kijken naar programma`s
en films is het kind bezig zijn oordeel te vormen over wat goed en wat kwaad
is. Het kind wordt geconfronteerd met verschillende waarden en normen die
hij wel of niet over zal nemen.
32
Taalactiviteiten:




Voorlezen
Vertellen
Rijmpjes en versjes
Gesprekjes
Het belang van gerichte taalontwikkeling van het kind is zeer groot; de invloed
van de ouders/verzorgers en dus ook van de leidsters spelen hierin een
belangrijke rol. De rol van de opvoeder in taalontwikkeling heeft vooral
betrekking op:
 Het aanbieden van voldoende taal aan het kind, verbaal en non-verbaal en
zowel wat betreft gesproken taal als geschreven taal.
 Het verbeteren van verkeerd taalgebruik. De opvoeder controleert het
taalgebruik van het kind en zal zonodig corrigeren. Belangrijk is het
spelenderwijs verbeteren ( = onopzettelijke verbetering ).
 Het reageren op bijzondere uitdrukkingen van taal. Kenmerkend voor veel
kleinere kinderen is dat ze teveel en te snel iets willen vertellen. Ze zijn met
hun gedachten al verder, terwijl ze ze nog moeten uitspreken . Daardoor
treden haperingen op. We spreken dan van hakkelen of stotteren. De meeste
van deze taal -onvolkomenheden zijn tijdelijk en gaan spontaan weer over.
Van de leidsters verwachten wij:
 een goede taalvaardigheid, zowel wat woordgebruik betreft als intonatie,
articuleren.
 een juiste aanmoedigende houding die blijkt uit geduld, de tijd ervoor nemen,
het serieus nemen, er plezier in hebben enz.
 In de groep veel praten met de kinderen en niet alleen met andere leidsters
en volwassenen.
 Het zoeken en het gebruiken van voor de leeftijdsgroep geschikt materiaal.
33
Wat doet de BSO aan taalactiviteiten:
Voorlezen:
Voorlezen aan kinderen is een heel waardevolle activiteit. Het doel van
voorlezen:
 Kinderen komen zo in aanraking met geschreven taal
 Er wordt een verhaal overgedragen
 Kinderen luisteren en leven zich in
 Het is een sociale bezigheid. Kinderen zitten bij elkaar en luisteren samen.
Samen bepalen zij de sfeer waarin geluisterd wordt.
Door regelmatig naar kinderen te kijken merk je of ze geboeid zijn en bereid om
te luisteren. Het verhaal moet aansluiten bij de belevingswereld van het kind.
Wij lezen het meeste voor uit prentenboeken: een praatje bij een plaatje. Dit
spreekt de kinderen het meest aan.
Vertellen:
Een kind kan gemakkelijker naar een verhaal luisteren wanneer de leidster dit
met eigen woorden verteld in plaats van het zin voor zin voor te lezen uit een
boek. Door middel van mimiek, gebaren en manier van spreken kan de leidster
het verhaal beter tot werkelijkheid maken. Je hebt tijdens het vertellen meer
oogcontact met de kinderen. De kinderen geven meer reacties en stellen vragen.
De leidster moet er wel altijd voor zorgen dat het verhaal aansluit bij de
belevingswereld van de kinderen.
Rijmpjes en versjes:
Rijmpjes en versjes kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de
ontwikkeling van het kind:
 Het ontwikkeld het gevoel voor taal
 Het ontwikkeld het gehoor van het kind
Gesprekjes:
De gesprekjes waarmee we de dag beginnen bevorderen de taalontwikkeling. De
kinderen vertellen wat ze beleefd hebben; ze laten zien wat ze meegebracht
hebben en we praten over wat er op school is gebeurd. Verder komt aan de orde
wat we die dag gaan doen. De leidster kan de kinderen helpen zich goed uit te
drukken. Zij kan wat een kind gezegd heeft nog eens beter zeggen. Gesprekjes
over nieuwe gebeurtenissen en voorwerpen aan de hand van platen brengen in
de woordenschat de juiste nuanceringen aan. Het is belangrijk dat kinderen
leren naar elkaar te luisteren.
34
Eten en drinken:
Het eten en drinken wordt op de BSO beschouwd als een belangrijke
gezamenlijke gebeurtenis. Naast het sociale aspect, het samen iets doen, is het
vooral ook een dagelijks rustpunt tussen al het spelen door. Voor een prettige
maaltijd is een goede sfeer belangrijk. Van tafel lopen is er ook niet bij . Wij
dringen de kinderen in principe geen eten op; een uitzondering is als een kind
uit verzet soms helemaal niet wil eten. Dan wordt er soms gekozen de boterham
met zoet beleg achterwege te laten. Bij niet willen eten laten wij het kind wel
voldoende drinken. We proberen met een spelletje of het wel wil eten, zo niet
dan krijgt het kind niets anders tussendoor en blijft het eten ( brood ), afgedekt
onder handbereik van het kind staan zodat het kind er zelf bij kan en kan eten
wanneer hij wil.
35
Projecten:
Het idee van werken aan een centraal onderwerp is afkomstig van Ovide
Decroly ( een arts en pedagoog uit België 1871-1932 ).
Redenen om af en toe eens een project uit te voeren:
 Allerlei losse activiteiten vormen nu één geheel
 Je kunt de aankleding van de ruimte , de boekjes die je gebruikt en de liedjes
die je zingt afstemmen op het onderwerp van het project
 Bij voorbereidingen van een project komen soms verassende kwaliteiten van
collega’s naar voren
 Een project geeft veel mogelijkheden om de ouders bij de BSO te betrekken .
Bij afsluiting van een project mogen de ouders vaak aanwezig zijn
 Een project met een speciaal onderwerp is een aardige afwisseling van de
vaste onderwerpen zoals: de jaargetijden, sinterklaas, kerstmis, e.d. Je komt
weer eens op andere ideeën. Een project biedt veel mogelijkheden om
aandacht te besteden aan de ervaringen van de kinderen zelf.
Voorbeelden van thema`s voor projecten:
 Wonen: bijvoorbeeld bouwplaten maken van huizen, huizen bouwen van
blokken en duplo, maquette maken, van melkpakken een stad maken,
voorlezen en vertellen over huizen en wonen, een wandeling door de buurt,
foto’s van hoe je zelf woont en hoe familieleden wonen, praten over
verschillende manieren van wonen, liedjes over slakkenhuizen en andere
woonvormen.
 Kleding: Aan ouders vragen om familie foto’s van vroeger en met de
kinderen praten over kleding en stoffen. Verkleedkleren verzamelen en een
verkleedpartij houden, op één dag een soort kledingstuk centraal stellen,
bijvoorbeeld hoofddeksels en daarover vertellen, knutselen en zingen.
Feesten:
In elk kindercentrum worden feesten gevierd. Het is een welkome onderbreking
van de dagelijkse routine. Feesten zijn om verschillende redenen belangrijk voor
kinderen:
 Begrijpelijk maken van tijd. Bijvoorbeeld: “eerst komt sinterklaas, dan
vieren we kerstmis en vlak daarna ben jij jarig.
 Bevorderen van de sociale ontwikkeling: samen plezier maken, samen
traktatie opeten, samen van de sfeer genieten.
 Omgaan met emoties. Een feest roept allerlei emoties op, zowel positieve,
(zoals blijheid). Als negatieve , zoals spanning en angst. Doordat de feesten
steeds terugkeren, leer je de kinderen omgaan met die emoties.
36
Welke feesten worden er o.a. op de BSO gevierd ?
123456-
Sinterklaas
Kerstmis
Pasen
Carnaval
Verjaardagen
Halloween
1- Sinterklaas:
Dit is voor de Nederlandse mensen het echte kinderfeest. Vrijwel iedere
Nederlander heeft duidelijke herinneringen aan het feest: cadeautjes, de
spanning, de angst, het plezier. Het sinterklaasfeest maakt veel indruk op
kinderen. Weken van te voren zingen we al liedjes.
Wat doet ons kinderdagverblijf aan het sinterklaasfeest:
 Sinterklaasliedjes leren zoals : sinterklaasje bonne, bonne, bonne; Zwarte
Piet ging uit fietsen, Sinterklaas kapoentje.
 Sinterklaas en Zwarte Piet naspelen. De kinderen maken een mijter en een
staf, een pietjesmuts en een strooizak ( een roe vinden wij niet geschikt i.v.m.
het gevaar van in de ogen prikken en ermee slaan ) met deze attributen
spelen ze sinterklaas en zwarte piet. Naar behoefte mogen de kinderen zich
schminken.
 Gesprek met de kinderen: Bepaalde vragen die naar voren komen zoals wie
is er bang voor sinterklaas en zwarte piet ?Wat heb je in je schoen gekregen?
Wat vindt je leuk aan sinterklaas?
 Beeldende vorming: Bijvoorbeeld een schoen maken van papier die de
kinderen mogen zetten op het kinderdagverblijf, nepcadeautjes maken, zakjes
beplakken waar strooigoed in kan, pepernoten bakken.
Het Sinterklaasfeest zelf :
Twee pieten worden op de BSO uitgenodigd. Alle kinderen zijn welkom . Van te
voren heeft het team cadeaus gekocht ( er wordt iets specifieks voor elk kind
apart gezocht ) Sint en pieten blijven ongeveer één uur, dat vinden wij lang
genoeg, kinderen kunnen niet langer aan. Het programma houden we simpel.
 Liedjes zingen
 Dansje
 Spelletje
 Cadeaus uitdelen
 Iets lekkers eten en drinken
 Strooizakje wordt gevuld
37
2- Kerstmis :
Tijdens kerstmis wordt de geboorte van Jezus Christus gevierd. Veel
Nederlanders die niet kerkelijk zijn hechten toch veel belang aan het kerstfeest.
Voor hen is het een feest van familiebezoek, maar voor de rest is het bij ons ook
het feest van gezelligheid.
Er wordt een kerstboom gehaald, die versierd wordt met cadeautjes, knutsels
van de kinderen en ongevaarlijke ballen ( plastic of stof).
Wat doet de BSO met kerstmis ?
 Kerstliedjes zingen, bijvoorbeeld: o, denneboom; kling klokjes
klingelingeling.
 Beeldende vorming: Versieringen maken voor de kerstboom van bijvoorbeeld
brooddeeg, piepschuim balletjes laten beplakken, allerlei kleurplaten.
 Kringgesprek: Bijvoorbeeld Kerstmis staat in het teken van licht. Vragen
hierover stellen aan de kinderen; wie is er bang in het donker? Waarom ben
je bang in het donker ?
Het Kerstfeest zelf :
Meestal houden wij een kerstlunch alleen voor de kinderen ( alle kinderen zijn
welkom ). Kinderen krijgen een bordje met allerlei lekkers, klein van formaat,
bijvoorbeeld: mini croissants, krentenbolletjes, donuts en als drinken b.v warme
chocola . Bij het naar huis gaan, mogen de kinderen nog een cadeautje uit de
kerstboom halen.
Pasen :
Is ook een thema feest, en wordt een beetje hetzelfde gevierd als kerst met een
lunch etc.
38
Regels
Wij hebben in ons kinderdagverblijf vaste regels.
Wij vinden dat kinderen moeten leren zich aan regels te houden.
Welke regels ?
A: Regels voor het gebruik van het materiaal o.a.:
 niet met speelgoed gooien , wel met zachte ballen
 geen speelgoed stukmaken
B: Regels uit oogpunt van veiligheid o.a.:
 niet rennen binnen
 niet op de stoeltjes staan
 niet lopen met schaar, prikpen of potloden
C: Regels uit hygiënisch oogpunt o.a.:
 handen wassen na toilet-bezoek
 niet van de grond eten
 handen wassen voor het eten
 niet in je neus zitten
D: Pedagogische regels o.a.:
 wachten op je beurt
 geen speelgoed van anderen afpakken
 niet duwen, slaan, schoppen, knijpen e.d.
 niet stukmaken wat een ander kind heeft gemaakt
39
Straf en belonen:
Grondregels voor straffen:
A: Straf is een middel dat pas wordt toegepast als iets anders niet meer werkt.
B: Straf het kind niet als persoon (bijvoorbeeld niet zeggen “jij bent stout “,
maar jij hebt iets stouts gedaan).
C: Als je een kind straft, hoort daar ook uitleg bij, zodat het kind ook de reden
van de straf begrijpt.
D: Straf moet redelijk zijn. Bij een “lichte overtreding“ hoort geen zware straf.
E: Elke straf kent een begin en een eind. De leidster moet het kind duidelijk
maken dat zij niet meer boos is en dat zijn ongewenste gedrag vergeten en
vergeven is.
Hoe straffen wij?
A: Meestal door boos kijken en het kind bestraffend toespreken, je zegt wat je er
van vind. Bijvoorbeeld: een kind maakt iets kapot en je zegt dat je dat helemaal
niet leuk vind.
B: Je onthoudt een kind een bepaald voorrecht. Bijvoorbeeld: niet naast de
leidster zitten in de kring.
C: Je zondert het kind af van de groep. Dit gebruiken we in uiterste noodzaak.
(even apart op een stoeltje).
Grondregels voor belonen:
A: Een beloning moet in de juiste verhouding staan tot het gedrag.
B: Een aai, een knuffel of een vriendelijke opmerking moet gemeend zijn.
Hoe belonen wij ?
A: Meestal een aai, een knuffel, prijzen of een vriendelijke opmerking.
B: Soms een beloninkje. Bijvoorbeeld bij zindelijkheidstraining een stickertje.
C: Door een bepaalde geliefde activiteit aan te bieden. Bijvoorbeeld met een
kind een spelletje gaan doen.
40
Het wennen
Het doel van de wenperiode is:
A: Dat de kinderen vertrouwd raken met de nieuwe omgeving en de leidsters.
B: Dat de ouders vertrouwd raken met het kinderdagverblijf en met de leidsters.
C: Dat de zorg voor voeding en de manier van omgaan met de kinderen thuis en
op onze kinderopvang op elkaar worden afgestemd.
De wenprocedure:
Op de Bso kunnen de ouders kiezen uit twee mogelijkheden:
 Het kind komt gedurende een week anderhalf uur in de middag.
De ouder kan een kopje koffie of thee blijven drinken en gaat dan weg, om
na anderhalf uur het kind weer op te halen.
 De ouder houdt het kind vanaf de eerste dag dat het kind op de Bso komt
gedurende steeds kortere periodes gezelschap. De eerste keer blijft de ouder
erbij, de volgende keer gaat hij of zij na een tijdje weg, daarna laat de ouder
het kind steeds langer alleen, totdat het kind alleen nog maar gehaald en
gebracht wordt.
De duur van een wenperiode is afhankelijk van het kind en kan dus verschillen.
41
Contact met de ouders (verzorgers):
Wij vinden het belangrijk contact te hebben met de ouders en wel om de
volgende redenen:
 Om het gedrag van het kind te kunnen begrijpen: wat zijn thuis de
gewoonten?,Hoe ziet het opvoedingsideaal van de ouders eruit?, Zijn er thuis
bijzondere omstandigheden?
 Om samen één lijn te vinden in de opvoeding.
 Om de ouders te steunen in de opvoeding.
Wij maken altijd tijd vrij voor een gesprekje met de ouders. Vaak zijn het haalen breng gesprekjes. Wij vinden de haal- en breng gesprekjes een belangrijke
schakel in het leidster-ouder contact. Daarnaast zijn deze contacten ook voor de
kinderen erg belangrijk. Ze vormen de overgang tussen thuis en de bso.
Naast losse contacten met ouders maken we ook wel afspraken, als er iets
speciaals moet worden besproken. Bijvoorbeeld als de leidster constateert dat
het kind een ontwikkelingsachterstand heeft of wanneer ouders er zelf om
vragen.
Informatie geven wij niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk.
 Er hangt een informatiebord.
 Ouders krijgen verslag van diverse observaties.
 Per kwartaal gaat er een nieuwsbrief uit.
Inspraak:
Ouders hebben bij ons inspraak. Dat wil niet zeggen dat datgene wat ouders
willen altijd gebeurt, dat zou niet werkbaar zijn, maar het wil wel zeggen dat er
serieus naar de ouders geluisterd wordt en dat ze een antwoord krijgen op hun
vragen en zo mogelijk kan het beleid veranderd of aangepast worden.
Inspraak functionarissen:
In onze kinderopvang is er openheid naar elkaar toe. Deze openheid maakt het
mogelijk allerlei zaken samen te bespreken.
Van alle teamleden wordt een eigen inbreng verwacht. Iedereen kan vanuit haar
eigen achtergrond een eigen inbreng hebben. De taken worden in onderling
overleg verdeeld en genoteerd in de hoofdleidstersmap.
Essentiële dingen gaan in overleg en bij een probleem wordt als volgt te werk
gegaan :
 Er wordt gebrainstormd.
 De voor - en nadelen van alle mogelijkheden worden genoemd en tegen
elkaar afgewogen.
 Tenslotte wordt een besluit genomen.
42
Besluit kan genomen worden op grond van:
 Eenstemmigheid.
 Compromis.
 Meerderheidsbesluit.
Wanneer het team er helemaal niet uitkomt kan de directie de knoop door
hakken.
43
Klachtenprocedure:
Wanneer er een klacht bestaat is het de gewoonte deze eerst met Lorena of
eventueel een ander leidster op te nemen.
Lorena is via de mail bereikbaar: [email protected].
Zij zal dan zo snel mogelijk contact met u opnemen.
Lorena's Kinderopvang is aangesloten bij de Geschillencommissie. Mochten er
klachten zijn over de opvang of over de leidsters, of over de gang van zaken,
kunnen de ouders contact opnemen met de Geschillencommissie.
44
Intercultureel werken:
De kinderopvang verstaat onder intercultureel: mensen van verschillende
culturen ontmoeten elkaar, om elkaar beter te leren kennen, te accepteren en
van elkaar te leren. Daarom is het noodzakelijk culturele achtergronden uit te
wisselen. Essentieel is dat men dat op basis van gelijkwaardigheid kan
ontwikkelen in een veranderde samenleving. Iedereen, zowel binnenlander als
buitenlander moet daarin zijn weg zien te vinden. Het gaat erom de eigen
identiteit zo te ontwikkelen dat je goed kunt functioneren in de samenleving. Het
is niet altijd even makkelijk om met culturele verschillen om te gaan, elkaar
leren respecteren en door de verschillen de overeenkomsten te zien. Zolang je
iemand als typisch turk, marokkaan, limburger, katholiek of socialist enz. ziet,
lukt dat niet. Het stereotype maakt de persoon erachter onzichtbaar. Op de Bso
zijn, in onze ogen, alle kinderen gelijk en krijgen dan ook dezelfde behandeling.
De kinderen merken geen verschillen op, maar vinden een ander kind wel of niet
aardig. De gewoonten en wensen van ouders worden gerespecteerd (bijv. letten
op bepaalde voedingsmiddelen die ze vanwege het geloof niet mogen eten). Het
feit dat we in een multiculturele samenleving wonen , vindt je terug in
spelmateriaal, de verhalen die we vertellen, de boekjes die we lezen en de
spelletjes die we spelen. De Bso heeft momenteel niet veel allochtone kinderen;
mocht dit in de toekomst veranderen dan zou er, misschien, meer behoefte zijn
aan materiaal en activiteiten waardoor kinderen spelenderwijs met elkaars
verschillen kennismaken en deze verschillen leren begrijpen en accepteren. Alle
kinderen moeten zich op de kinderopvang thuis voelen. Dit betekent dat ze iets
moeten vinden van thuis. Je zal als leidster je moeten verdiepen in de gewoonten
en achtergronden van de culturen om zo het een en ander beter te begrijpen.
45
Wat te doen bij constatering van besmettelijke ziekte bij bijv. werknemers,
gezinsleden daarvan, kinderen e.d.:
Informatie hierover kun je vinden in de GGD wijzer waarin de meest
voorkomende ziektes zijn opgenomen, hierin kun je vinden of het noodzakelijk is
de persoon te weren, of dat het noodzakelijk is alarm te slaan door er melding
van te maken bij de GGD.
Procedure: als er een besmettelijke ziekte is waarbij de persoon geweerd dient
te worden is het regel dat een arts de goedkeuring geeft dat deze persoon weer
mag komen, bij meerdere gevallen altijd de GGD inlichten.
Wat te doen bij ongevallen:
- Allereerst EHBO toepassen en aan de aard van de verwonding e.v. een keuze
maken voor dokter of ziekenhuisbezoek.
- De ouders waarschuwen.
-Geval, oorzaak, datum tijdstip en naam slachtoffer en behandelaar melden in
de risico inventarisatie.
Wat te doen bij brand?
Is het een klein zelf te blussen brandje:
 Leid kinderen weg van de bewuste plek.
 Blus het brandje met het aanwezige blusmateriaal.
 Bel BHV om extra hulp ter plaatse te krijgen.
Bij een grotere brand :
 Met de kinderen 2 aan 2 naar buiten een groot kind neemt een klein kind bij
de hand.
 Bel BHV om extra hulp ter plaatse te krijgen.
 Bel de brandweer en kijkt de daglijst na of alle kinderen en leidsters het pand
verlaten hebben.
 Gezamenlijk stellen zij de kinderen gerust en zoeken e.v. onderdak bij
naastgelegen winkels.
Uitgangen:
Apeldoornselaan 113 (voordeur)
Via de keuken, eetzaal, speelruimte naar de achtertuin, poort of Heelsumstraat.
Bij aanwezigheid van een extra kracht helpt deze waar hulp gewenst is.
46
Brandoefening maandelijks herhalen als je met de groep naar buiten gaat om te
spelen zodat de kinderen weten wat ze moeten doen.
Sinds oktober 2014 hebben wij ook een camerasysteem met een alarmknop. In
geval van nood, mag er op die knop gedrukt worden. (bijvoorbeeld bij een
ongeval met de leidster). Hulpdiensten worden dan ingeschakeld. Kinderen
weten van deze knop en wanneer deze knop gebruikt mag worden. Dit wordt ook
maandelijks herhaald.
47
Schema van werkzaamheden BSO:
6:00 voordat de eerste kinderen komen:
 Bij koud weer de c.v. opendraaien, kijk of alle radiatorkranen half of heel
naar gelang open staan.
 Schone handdoeken en theedoeken ophangen.
 Speelgoed klaarzetten.
 Bekers voor de kinderen klaarzetten.
 Journaal lezen dan weet je wat er gaande is.
 Kinderen verwelkomen , ouders laten uitzwaaien.
Het binnenkomen van de kinderen voor de bso gebeurd tussen 7:30 en 10:00
uur.(in de vakanties)
 7:30 tot 9:30 vrij spel.
 9:30 kinderen krijgen drinken en eventueel ontbijt.
 Er volgt een ochtend gesprekje om de dag gezamenlijk te beginnen.
 12:30 Handen wassen, dan lunchen.
(In de vakanties en op schooldagen)
 15:30 kinderen krijgen drinken + tussendoortje en fruit.
 17:00 drinken met een koekje of snoepje.
 Tot 19:00 kunnen de kinderen worden opgehaald.
 Op de bso worden elke dag andere activiteiten verzonnen en gedaan,
vandaar dat daar geen echt vast programma voor is.
Bij het afsluiten :
 Loop alles even na staat het speelgoed op zijn plaats? Is alles opgeruimd?
 Lichten uit?
 Radio en t.v. uit?
 Koffieapparaat en magnetron stekker eruit?
 Alle ramen en deuren dicht?
 Telefoon op de lader?
 Verwarming laag?
 Buitenspeelgoed opgeruimd?
 Prullenbakken leeg?
48
Schoonmaakrooster :
Dagelijks :
1 Tafels en stoelen afnemen
2 Keukenblok schoonmaken
3 Stofzuigen en dweilen
4 Toiletruimte schoonmaken
Wekelijks :
1. Speelgoed omhoog, zodat je daaronder kunt stofzuigen en dweilen
2. Alle plinten afnemen
3.Tv-kamer en eetzaal schoonmaken
4. Jongenshoek schoonmaken
5.Meisjeshoek schoonmaken
6.Onderkanten tafels en stoelen afnemen
7.Blokken afzuigen
8.Kussens en matten afkloppen
9. Deurknoppen reinigen
10.Badkamer schoonmaken
11.Keuken en koelkast schoonmaken
Twee wekelijks:
1. Speelgoed sorteren
2. Puzzels en spelletjes compleet?
3. Niet afgemaakte werkjes afwerken
Maandelijks:
1. Ramen zemen binnen en buiten ook het houtwerk
2. Kasten op orde maken
3. Planken, kozijnen, open kasten schoonmaken
4. Open speelgoedbakken inclusief speelgoed schoonmaken
5. Gang schoonmaken
4x per jaar:
1. Keuken schoonmaken aan de binnenkant
2. Dichte bakken inclusief speelgoed schoonmaken
49
Rooster van schoonmaak werkzaamheden :
Vierwekelijks datum maandag ___/___/20___
T/m vrijdag ___/___/20___
2e week
123456
123456
123456
123456
1 2 3 45 6
3e week
123456
123456
123456
123456
123456
4e week
123456
123456
123456
123456
123456
2 wekelijks :
1e week
Allen inv.bij
1 2 3
De wk waarin
Het is gedaan
2e week
1 2 3
3e week
1 2 3
4e week
1 2 3
1e week
1 2
2e week
1 2
3e week
1 2
4e week
1 2
Dagrooster nr.
Maandag
Dinsdag
Woensdag
Donderdag
Vrijdag
1e week
123456
123456
123456
123456
123456
Opmerkingen :
Maandelijks :
Voor invullen
Zie 2 wekelijks
Extra dingen :
+
50
Download