Faculteit Rechtsgeleerdheid Academiejaar 2009-2010 Verwerking van en internationale samenwerking inzake DNA-gegevens in Europees perspectief. Masterproef van de opleiding „Master in de rechten‟ Ingediend door Daphné Van Hoegaerden (20054030; major burgerlijk recht en strafrecht) Promotor: Prof. dr. Gert Vermeulen Commissaris: Prof. dr. Tom Vander Beken Woord vooraf Deze masterproef heb ik geschreven in het kader van mijn opleiding tot master in de rechten. Voor het feit dat ik deze studie heb kunnen volgen, gaat mijn dank uit naar mijn mama. Een masterproef schrijven, vraagt af en toe wat assistentie. Ik wil dan ook de mensen bedanken die mij hebben geholpen en gesteund. Allereerst wil ik mijn promotor, prof. Dr. Gert Vermeulen, bedanken voor zijn advies bij het kiezen van mijn onderwerp en zijn goede begeleiding. Verder wil ik ook mijn dank betuigen aan Marlies, die mij geholpen heeft door deze masterproef na te lezen en Sophie en Ineke voor hun raadgevingen over DNA. Ook Charles wil ik bedanken voor zijn gezelschap tijdens het studeren en het maken van deze masterproef. Tenslotte wil ik mijn mama, familie en vrienden bedanken voor de steun die ze mij hebben gegeven gedurende deze vijf jaren aan de universiteit. 2 Inhoudsopgave Woord vooraf………………………………………………………………………………………...2 Inhoudsopgave……………………………………………………………………………………...3 Inleiding……………………………………………………………………………………………….5 Hoofdstuk 1: Wat is DNA?.....................................................................................................7 Afdeling 1: Kort historisch overzicht……………………………………………………...…...7 Afdeling 2: Structuur van DNA…………………………………………..………………..……..8 Afdeling 3: Toepassing van DNA…………………………………………………..…..………17 Afdeling 4: Besluit………………………………………………………………………………...22 Hoofdstuk 2: DNA verzameling en verwerking………………………………………………23 Afdeling 1: Inleiding……………………………………………………………………………….23 Afdeling 2: België…………………………………………………………………………..…..…..24 Onderafdeling 1: Toepasselijke wetgeving………………………………………………...…….24 Onderafdeling 2: Verloop van het DNA-onderzoek……………………………………………..25 A. Handelingswijze bij het verzamelen van celmateriaal……………………..25 i. Aangetroffen celmateriaal…………………………………….25 ii. Afgenomen celmateriaal………………………………….…..26 Onderafdeling 3: DNA-databanken…………………………………………………….…31 A. Beheer van de databanken……………………………………………….….33 B. Vergelijkend onderzoek………………………………………………………34 C. Verwijderen en vernietigen van DNA-gegevens…………………………..34 Afdeling 3: Verenigd Koninkrijk……………………………………………….………….…….34 Onderafdeling 1: Toepasselijke wetgeving……………………………….……………..35 Onderafdeling 2: Verloop van het DNA-onderzoek………………………………...…..39 A. Handelingswijze bij het verzamelen van celmateriaal………………..…...39 i. Aangetroffen celmateriaal…………………………………….39 ii. Afgenomen celmateriaal……………………………….….….40 B. Bewaren van celmateriaal……………………………………………..…..….41 C. Soorten celmateriaal……………………………………………….....…….....41 i. Intiem celmateriaal………………………………………………..41 ii. Niet-intiem celmateriaal…………………………………..……...43 Onderafdeling 3: DNA-databanken…………………………………..…………………..45 A. Beheer NDNAD………………………………………………………...………46 3 B. Vergelijkend onderzoek……………………………………………………….46 C. Verwijderen en vernietigen van DNA-gegevens……………………………47 Afdeling 4: Besluit………………………………………………………………………………….48 Hoofdstuk 3: De verwerking en de uitwisseling van DNA-gegevens op internationaal niveau………………………………………………………………………………..……………….49 Afdeling 1: Internationale regelgeving die betrekking heeft op DNA………………….…49 Onderafdeling 1: Regelgeving……………………………………………………………………..49 Onderafdeling 2: Werkgroepen rond DNA………………………………………………………..54 A. Interpol …………………………………………………………………...….....54 B. Het European Network of Forensic Science Institutes…………………....57 C. De European DNA Profiling Group………………………………………...59 D. De Data Protection Working Party………………………………………....59 Afdeling 2: Uitwisseling van DNA-gegevens……………………………………………….…59 Afdeling 3:Verdrag van Prüm…………………………………………………………………....62 Afdeling 4: Besluit………………………………………………………………………………....64 Hoofdstuk 4: Wat met de naleving van de grondrechten bij de verzameling en uitwisseling van DNA?.........................................................................................................66 Afdeling 1: Recht op privacy………………………………………………………………....…66 Onderafdeling 1: Internationaal …………………………………………………….…....66 Onderafdeling 2: België……………………………………………………………………70 Onderafdeling 3: Verenigd Koninkrijk…………………………………………………….74 Afdeling 2: Zwijgrecht …………………………………………………………………………...75 Afdeling 3: Recht op onschendbaarheid van het lichaam……………………………….…79 Afdeling 4: Besluit………………………………………………………………………………….81 Conclusie………………………………………………………………………………………..…..82 4 Inleiding Het gebruik van DNA, als bewijsmiddel, is in ons hedendaags rechtssysteem niet meer weg te denken. In diverse populaire TV-series, zoals CSI, Bones…, wordt de forensische wetenschap en hiermee ook DNA gebruikt om (moord)zaken op te lossen. Deze fictieve, maar snelle misdaadbestrijding door middel van DNA leidt ertoe dat de interesse in forensische wetenschap en dus ook DNA toeneemt. Ook in „echte‟ moordzaken, verdwijningen, … besteedt men meer en meer aandacht aan DNA-onderzoek en daarom is het ook interessant en belangrijk om hierover meer kennis te vergaren. Deze masterproef gaat over de verwerking van en internationale samenwerking inzake DNAgegevens in Europees perspectief. In deze masterproef zal ik trachten na te gaan of de verwerking en verzameling van DNA-gegevens geen schending van de grondrechten veroorzaakt. Vermits DNA persoonsgebonden gegevens bevat dient men een afweging te maken tussen hoe ver men kan gaan bij de afname en verwerking van DNA-gegevens en of dit al dan niet in het vaarwater van het recht op privacy, het recht op fysieke integriteit en het zwijgrecht terechtkomt. Ik zal ook nagaan hoe ver men in Europa staat m.b.t. de uitwisseling van DNA-gegevens. In hoofdstuk één wordt uitgelegd wat DNA is en welk belang het heeft in strafzaken. Daarna ga ik uitleggen wat DNA-databanken zijn en welke de DNA-databanken zijn in België en in het Verenigd Koninkrijk, het gaat hierbij om de DNA-databanken die hun toepassing vinden in strafzaken. Vervolgens ga ik ook nagaan hoe het op het Europese niveau zit met de verzameling van DNA-gegevens en in welke mate de Europese uitwisseling van DNAgegevens al verwezenlijkt is. Tenslotte ga ik bekijken in welke mate de grondrechten worden nageleefd bij de verwerking en verzameling van DNA-gegevens. Ik ga hiervoor het DNAonderzoek en de verzameling van DNA-gegevens toetsen aan het recht op de fysieke integriteit, het recht op privacy en het zwijgrecht. De bespreking van deze masterproef beperkt zich tot België, het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie en de Raad van Europa. België heb ik gekozen omdat we hier wonen en het nuttig is om de huidige stand van wetgeving en beleid van je eigen land te kennen om zo een vergelijking te kunnen maken met andere landen en het grotere geheel (Europa). De keuze voor het Verenigd Koninkrijk was vanzelfsprekend omdat de eerste DNA-databank door een overheid bijgehouden die van het Verenigd Koninkrijk is en omdat de grootste DNA-databank ter wereld die van het Verenigd Koninkrijk is. Ook het feit dat het Verenigd Koninkrijk zeer ver gaat in de verzameling van DNA-gegevens is een doorslaggevend element om het op te nemen in deze masterproef. De Europese Unie en de Raad van Europa heb ik gekozen om na te kunnen gaan wat de stand van zake is op het Europese front op gebied van DNA- 5 verzameling en uitwisseling en om te kijken of er buiten de grenzen van de landen heen ook samenwerking is op het vlak van DNA-vergelijking en hoe ver deze samenwerking gaat. Zowel voor België, het Verenigd Koninkrijk, als voor Europa wordt de relevante wetgeving besproken om op die manier een beeld te kunnen vormen van de huidige stand van zake betreffende de verzameling van DNA-gegevens. 6 Hoofdstuk 1: Wat is DNA? Afdeling 1: Kort historisch overzicht Het is de Tsjechische monnik Gregor Mendel, ook wel de vader van de genetica genoemd, die in de tweede helft van de 19e eeuw de erfelijkheidswetten ontdekte door het bestuderen van door hem gekweekte erwten. De Zwitserse wetenschapper Friedrich Miescher wist in 1869 DNA te zuiveren uit leukocyten of witte bloedcellen, die hij verkreeg uit etter, afkomstig uit ziekenhuisafval, zo ontdekte hij als eerste DNA. De chemische structuur van DNA was toen nog niet bekend.1 Albrecht Kossel bracht aan het begin van de 20ste eeuw aan het licht dat DNA vier basen bevat. Hij noemde de vier basen Adenine, Guanine, Cytosine en Thymine. De Amerikaanse onderzoeker Levene ontdekte dat er twee soorten nucleïnezuur bestonden, namelijk DNA (desoxyribonucleïnezuur) en RNA (ribonucleïnezuur).2 Het was Oswald Avery, een Amerikaanse microbioloog, die in 1944 ontdekte dat de rol van het celonderdeel DNA erin bestaat om erfelijke eigenschappen tussen de verschillende generaties over te dragen. Avery ontdekte met andere woorden als eerste de functie van DNA als genetisch materiaal.3 De moleculaire structuur van de DNA-molecule, een dubbele helix, werd in 1953 ontrafeld door James Watson en Francis Crick, wat hen in 1962 de Nobelprijs voor de Geneeskunde opleverde. Hun ontdekking zette de deur open voor talrijke doorbraken, die de complexiteit van DNA verduidelijkten. In 1984 werd de “DNA fingerprinting” - methode in het leven geroepen door Alec Jeffreys. Deze methode maakt gebruik van de verschillen in de genetische codes van levende wezens om zo individuen te kunnen identificeren. Twee jaar later vond dankzij Kary Mullis nog een belangrijke uitvinding plaats, nl. de polymerase-kettingreactie, vaak afgekort tot PCR (Polymerase Chain Reaction). Door PCR toe te passen is het mogelijk om uit minieme hoeveelheden DNA één of meerder delen te vermenigvuldigen, totdat men voldoende DNA heeft om een analyse uit te voeren. Colin Pitchfork is de eerste man die op basis van „DNA-fingerprinting‟-bewijs veroordeeld werd. In 1986 werd Alec Jeffreys door de Britse politie ingeschakeld in een moordzaak met betrekking tot een vijftienjarig meisje. Drie jaar eerder was in hetzelfde dorp ook een vijtienjarig meisje verkracht en gewurgd teruggevonden. Voor laatst gepleegde moord werd Richard Buckland gearresteerd, na lange ondervragingen bekende hij. 1 K. INMAN en N. RUDIN, An Introduction to Forensic DNA Analysis. Second Edition, Boca Raton, CRC Press, 2002, 21. E.J. DOMMERLING, J. VAN STRAELEN-BOSMA en B.M. VROOM-CRAMER, Moderne biotechnologie en recht, Deventer, Kluwer, 1995, 3. 3 K. INMAN en N. RUDIN, o.c., 21. 2 7 Omdat de politie ook de moord uit 1983 aan hem wilde toeschrijven, riep men de hulp in van Alec Jeffreys. Hij vergeleek het sperma gevonden op de twee meisjes met het sperma van Buckland en kwam tot de conclusie dat het DNA niet afkomstig was van Buckland, maar dat het DNA wel afkomstig was van dezelfde dader. Buckland is dan ook de eerste onschuldige die op basis van DNA-onderzoek vrijgesproken werd. Alle jonge mannen, afkomstig uit de regio waar de meisjes vermoord werden, werden gevraagd een DNA- staal af te staan. Dit leverde echter geen „match‟ op. Op een bepaald ogenblik versprak een jonge man zich en zei dat hij een bloedstaal had afgegeven in naam van zijn collega. Die collega, een bakker met twee kinderen, werd dan opgepakt en getest. Zijn DNA bleek overeen te stemmen met het DNA-profiel van het gevonden sperma en de eerste succesvolle toepassing van DNAonderzoek in een moordzaak was een feit.4 Afdeling 2: Structuur van DNA DNA is de afkorting van DesoxyriboNucleicAcid. In het Nederlands wordt dit vertaald als desoxyribonucleïnezuur. In de chromosomen van alle planten, schimmels en dieren komt DNA voor. DNA is een molecuul dat de complete erfelijke gegevens van alle bekende organismen bevat en het bevindt zich in bijna iedere cel van elk levend wezen. Deze cellen hebben een kern waarvan de chromosomen de samenstelling en werking van het levend wezen regelen.5 Een persoon met een unieke genetische samenstelling, en dus een uniek DNA, ontstaat bij de versmelting van de geslachtscellen, die plaatsvindt bij de bevruchting. De genetische informatie, met hier en daar een kleine wijziging, is voor de helft afkomstig van de moeder en voor de resterende helft afkomstig van de vader. Broers en zussen kunnen meer of minder op elkaar gelijken naargelang ze meer of minder gemeenschappelijke kenmerken geërfd hebben van hun ouders. Meestal is de helft van hun genetisch informatie gelijk, eerder uitzonderlijk treden er grote verschillen of gelijkenissen. Identieke genetische informatie kan echter nooit, behalve in het geval van eeneiige tweelingen of meerlingen.6 Elke menselijke lichaamscel heeft 46 chromosomen, waarvan er 23 afkomstig zijn van de vader en 23 van de moeder. Dit totale pakket aan erfelijk materiaal wordt het genoom genoemd. Een gen is een bepaalde DNA-volgorde die codeert voor één of meer specifieke eiwitten en draagt de informatie voor een specifieke erfelijke eigenschap (vb. haarkleur, kleur van ogen, 4 J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, Missie DNA. Over verwantschap en vreemdgaan, mysteries en misdaad, evolutie en gezondheid, Leuven, Davidsfonds, 2009, 16. 5 A. CHRISTIAENS, “Het deskundigenonderzoek in bijzondere materies” in L. BOUTELGIER, A. CHRISTIAENS, D. CHRISTIAENS (eds.), Bestendig handboek deskundigenonderzoek, Diegem, Kluwer, 2001. 6 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, “Mogelijkheden en beperkingen van het DNA-onderzoek in het gerechtelijk onderzoek”, Vigiles 2000, 110. 8 vorm van de neus, …) in een cel.7 Chromosomen zijn dus de dragers van de genen waarin het erfelijk materiaal (DNA) van elke persoon wordt opgeslagen. Door middel van replicatie wordt het DNA in een chromosoom gekopieerd. De replicatie gaat de celdeling vooraf, zo krijgt elk van de cellen een kopie van het DNA en wordt het DNA via de voortplanting doorgegeven aan het nageslacht. Alle informatie die nodig is voor de bouw en de celactiviteit van elk deel van het lichaam zit vervat in ons DNA. DNA wordt om deze reden het controlecentrum van de cel genoemd.8 Elke DNA-molecule bestaat uit twee lange strengen van nucleotiden, die om elkaar heen zijn gedraaid in een dubbele spiraal, ook wel dubbele helix genoemd. Men vergelijkt een DNAmolecule omwille van z‟n structuur vaak met een touwladder. Het menselijk genoom is samengesteld uit meer dan drie miljard basenparen.9 Elk DNA-molecule is opgebouwd uit duizenden nucleotiden. Zo‟n nucleotide bestaat uit een stikstofhoudende base, een desoxyribose, ook wel pentose (suiker met vijf koolstofatomen) genoemd, en een fosfaatgroep. De pentose en de fosfaatgroep zitten in een spiraalvormige lange keten aan elkaar vast en aan elke pentose zit een stikstofbase. Elke streng heeft dus een ruggengraat van desoxyribose en een fosfaatgroep.10 De verbinding tussen de twee strengen wordt gevormd door vier verschillende schakels of nucleotides of stikstofbasen.11 De vier basen zijn adenine (A), guanine (G), cytosine (C) en thymine (T), ook wel aminozuur genoemd. 12 Deze nucleotides zijn door middel van ketens (waterstofbruggen) met elkaar verbonden en vormen vaste paren. Adenine is altijd verbonden met thymine en guanine is altijd verbonden met cytosine. Deze bindingen tussen A-T en C-G vormen dan ook de sporten van de dubbele helix.13 Het is de unieke volgorde van deze basen of schakels die zorgt voor de erfelijke eigenschappen van elk individu.14 De letters A, C, G en T leggen aldus de basis voor de erfelijke eigenschappen in het DNA-molecuul. Hoewel er maar vier verschillende 'codeletters' zijn is het aantal mogelijke lettercombinaties van een stukje DNA van slechts honderd baseparen al heel erg groot. En aangezien het complete DNA van de mens uit 6 miljoen baseparen bestaat, is DNA dus al gauw voor iedereen uniek.15 DNA is dus, kort samengevat, de genetische code die wordt gevormd door alle erfelijke eigenschappen die zijn vastgelegd door de opeenvolging van de 7 http://www.allesoverdna.nl/index.php?id=19 A. LERICHE, B. RENARD en P. VAN RENTERGHEM, “Een bespreking van de wet betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken”, Vigiles 2000, afl. 3, 120. 9 T.F. KIELY, Forensic evidence:science and the criminal law, Florida, Taylor & Francis Group, 2006, 433. 10 http://www.allesoverdna.nl/index.php?id=19 11 J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, o.c., 12. 12 C.H. WECHT, Crime scene investigation. Stap voor stap meekijken met de forensische experts, ‟s-Graveland, Fontaine uitgevers BV, 2006, 62-66. 13 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, o.c., 109. 14 R.L. CLIQUET en K. THIENPONT, Biologische variabiliteit bij de mens: inleiding tot de bio-antropologie, Gent, Academia Press, 2005, 84-89. 15 http://dnafordummies.nl/structuur.php 8 9 vier basensoorten.16 Het is de sequentie van DNA die het onderscheid tussen elk individu creëert, want de basisstructuur van ieder organisme blijft altijd gelijk.17 Het grootste deel van een DNA -molecule is bij iedereen gelijk. Het is dan ook op het deeltje dat bij elkeen verschillend is, dat DNA-onderzoek zich concentreert.18 Figuur 1: DNA-molecule: http://www.allesoverdna.nl/index.php?id=19 Het DNA van een cel kan onderverdeeld worden in coderend DNA (de genen) en nietcoderend DNA. Het coderend DNA bevat de informatie hoe de cel de eiwitten en enzymen moet maken die de bouwstenen van de cel onderhouden en produceren. Het niet- coderend DNA werd door veel mensen in het verleden ook wel “Junk” DNA (rotzooi DNA) genoemd. 19 Van het merendeel van deze DNA sequenties weet men de precieze functie nog niet, maar het is DNA dat niet codeert voor eiwitten waardoor we het geen genen noemen. Dit nietcoderend DNA kan zich bevinden binnen het coderend DNA van een gen, maar het bevindt zich voornamelijk tussen de genen in. Het merendeel van dit niet-coderend DNA is repetitief, wat inhoudt dat het bestaat uit een herhaling van bepaalde basenvolgorden. Zowel het aantal herhalingen, als de lengte van de 16 T.F. KIELY, o.c., 433. J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, o.c., 13. 18 T.F. KIELY, o.c., 433. 19 http://www.studeren.uva.nl/bio-exact/object.cfm/objectID=59BD153E-ED1B-4D9E-975874DF4F254885 17 10 basenvolgorde die herhaald wordt, kan variëren. Om een DNA-fingerprint te maken wordt repetitief niet-coderend DNA gebruikt.20 95% van ons DNA is “junk” DNA. Van biologische menselijke sporen die DNA bevatten, die men bijvoorbeeld op de plaats van een misdrijf terugvindt, kan men een genetisch profiel opstellen, om dan uiteindelijk een verband te leggen tussen de DNA-analyse en de gevonden sporen. De genetische profielen, die men in de criminalistiek gebruikt, worden opgesteld vertrekkende van niet-coderend DNA aanwezig in onze cellen. Er kunnen twee types genetische profielen opgesteld worden: een profiel voortkomend uit kern-DNA en een profiel voortkomend uit mitochondriaal DNA. Naast deze twee belangrijkste analyses is het eveneens mogelijk om specifiek DNA van het Y-chromosoom te analyseren.21 “Standaard” autosomaal DNA-profiel of kern-DNA. Op elk van onze chromosomen bevinden zich DNA fragmenten die zeer veel variatie vertonen wat betreft hun samenstelling. We noemen deze fragmenten VNTR‟s (Variable Number of Tandem Repeats of variabel aantal tandemherhalingen). Het zijn clusters van herhalingen die van individu tot individu verschillen in lengte. Het voorkomen van verschillen in de lengte van een DNA sequentie noemt men een DNA lengte-polymorfisme. Wegens de zeer grote variabiliteit kunnen alle individuen door middel van deze VNTR‟s van elkaar gescheiden worden (behalve eeneiige tweelingen en klonale individuen). Men kan VNTR‟s onderverdelen in enerzijds de microsatellieten en anderzijds de minisatellieten. Het microsatelliet DNA of STR (Short Tandem Repeat) zijn zeer korte herhalingen allemaal achter elkaar, in vaktermen spreekt men over „tandem‟, en de totale lengte van al die herhalingen achter elkaar is verschillend van individu tot individu. STR‟s bestaan dus uit zeer korte DNA fragmenten van 2, 3, of 4 nucleotiden of bouwstenen die zich tientallen tot honderden keren herhalen en waarbij de totale lengte van de cluster varieert van individu tot individu. Dus als je een bepaalde STR bij 2 personen analyseert bijvoorbeeld via PCR dan kan je het verschil in lengte, met andere woorden het lengtepolymorfisme, van de STR detecteren. De variabiliteit ontstaat voornamelijk door fouten gemaakt door DNA-polymerase, dit is een enzyme22 betrokken bij de DNA-synthese en door aan elke base de complementaire base te plakken, verdubbelt het DNA. Deze STR‟s zijn verdeeld op bijna alle chromosomen en zijn genetisch onafhankelijk van elkaar. Een voorbeeld hiervan is CACACACACACACACACA…. 20 http://www.10voorbiologie.nl/index.php?cat=3&id=988 http://nicc.fgov.be/genetische-identificatie Enzym is een eiwit dat een bepaalde reactie versnelt, vertraagt, start of stopt en maakt een chemische reactie in of buiten een cel mogelijk of versnelt deze zonder daarbij zelf verbruikt te worden of van samenstelling te veranderen. http://www.medterms.com/script/main/art.asp?articlekey=3266 21 22 11 Het minisatelliet DNA is analoog aan het microsatelliet DNA, maar het heeft langere eenheden van herhaling, namelijk 16 tot 64 nucleotiden. Hier ontstaat de variatie door een grote frequentie van oneven cross-overs, waarbij twee stukken chromosomen in elkaar verwikkeld raken en stukken van elkaar overnemen, tijdens de meiose of halveringsdeling. Microsatellieten analyseert men meestal met behulp van de PCR techniek (Polymerase Chain Reaction of polymerase-kettingreactie). Door deze techniek is het mogelijk een reeks van een tiental verschillende DNA-stukjes, in een proefbuis d.m.v. een enzymatische reactie, specifiek een of meer gedeeltes honderdduizenden malen te multipliceren zodanig dat er genoeg materiaal is om het te analyseren.23 Klassieke PCR steunt op: 1) Het gebruik van 2 primers. Een primer is een aaneenschakeling van enkele nucleotiden die, op een complementaire enkelstrengige DNA sequentie gebonden, gebruikt kan worden als startplaats voor DNA replicatie. 2) Het cyclisch opwarmen (scheiden van DNA strengen bij 94°C) en afkoelen (annealen van primers op de DNA fragmenten) van het reactiemengsel en daarna synthese van nieuwe complementaire DNA strengen door het thermostabiele DNA-polymerase bij 72°C. Meestal worden 25 tot 35 cycli uitgevoerd in een PCR-toestel. Concreet bij microsatellieten worden twee primers, kleine stukjes DNA, die het microsatellietmotief flankeren gebruikt voor de PCR. Afhankelijk van het aantal herhalingen wordt een andere lengte van fragment geproduceerd. De analyse gebeurt vervolgens via polyacrylamidegelelektroforese (PAGE). Het DNA dat bovenaan de verticaal geplaatste gel gebracht wordt, migreert doorheen de gel omwille van het aangelegde elektrische veld. De DNA fragmenten, die negatief geladen zijn, migreren van de kathode naar de anode waarbij de scheiding gebeurt op basis van lading en grootte. Kleine fragmenten migreren nl. sneller door de poreuze gelmatrix. Aldus verkrijgen we een bandenpatroon dat DNA fragmenten voorstelt van verschillende grootte en zo kunnen deze vergeleken worden met de DNA fragmenten van verschillende andere personen. Minisatellieten analyseert men met behulp van hybridisatie. Hierbij maakt men gebruik van een enzyme dat enkel buiten de VNTR knipt. Vervolgens worden de DNA fragmenten gescheiden via elektroforese en nadien gehybridiseerd tegen een fluorescent of radioactief gelabelde probe. Deze laatste is een korte sequentie van nucleotiden die complementair zijn aan een stukje van het VNTR. Op het verkregen bandenpatroon kunnen we dan net als bij 23 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, o.c., 110. 12 microsatellieten de DNA fragmenten zien van verschillende grootte en kunnen deze vergeleken worden tussen verschillende personen. Historisch gezien zijn de minisatellieten zeer belangrijk geweest als eerste merkers voor misdaad- en vaderschapsanalyse. Het was, zoals reeds eerder besproken, de Brit Jeffreys die ze ontdekte en die de eerste DNA-fingerprints van mensen produceerde. Tegenwoordig worden hiervoor vooral multilocus24 microsatelliet analyses hiervoor gebruikt en om de bewijskracht statistisch te onderbouwen zijn databanken aangelegd van de frequenties van de verschillende allelen in de bevolking. Een allel bij de mens is één van de twee vormen van een bepaald gen. Wanneer de twee allelen gelijk zijn, zeggen we dat een individu homozygoot is voor dat gen. Zijn de twee allelen verschillend, dan is het individu heterozygoot.25 24 25 multilocus: meerdere plaatsen waar genen voorkomen. L. GHEYSEN en E. VAN DAMME, Cursus gentechnologie en moleculaire diagnostiek, 2007-2008. 13 Figuur 2: PCR-reactie: http://www.allesoverdna.nl/basisinfo/dna-analyse/zo-werkt-pcr.html 14 Mitochondriaal DNA 99% van het cellulair genetisch materiaal bevindt zich in de celkern, de rest vinden we terug in de mitochondriën.26 Een cel bevat dus, naast DNA dat zich in de celkern bevindt om het te beschermen tegen vernietiging door eiwitten die in het cellichaam zelf voorkomen, ook een kleine hoeveelheid DNA dat zich in de mitochondriën bevindt. Dit DNA dat in de mitochondriën, en dus niet in de celkern, voorkomt, wordt afgekort als mtDNA. De mitochondriën zorgen ervoor dat het verbruik van zuurstof in de cellen omgezet wordt in chemische energie. Ze zijn verantwoordelijk voor de energievoorziening in de cel. Er zitten een tiental tot enkele honderden mitochondriën in iedere cel, ze vermenigvuldigen zich snel en passen zich dan aan aan de noden van de cel door zich te delen. In iedere cel komt er dus een groot aantal kopieën van het mtDNA voor, dit is niet het geval bij het DNA dat zich in de celkern bevindt. Mitochondriën worden enkel via de eicel doorgegeven, wat tot gevolg heeft dat enkel informatie van de moeder doorgegeven wordt en dat enkel vrouwen het kunnen doorgeven aan hun nakomelingen. Men dient er bijgevolg bij de interpretatie van gegevens rekening mee te houden dat het mtDNA enkel via de moeder wordt overgeërfd en dus identiek is in dezelfde maternale lijn. Bij kern DNA is dit niet zo, omdat daar zowel DNA van de moeder, als van de vader wordt doorgegeven. Omdat mitochondriën in alle weefsels en cellen voorkomen, is het mogelijk om het mtDNA in bijna alle weefsels te analyseren. Meestal wordt het mtDNA zelfs beter geconserveerd in bepaalde structuren, zoals haarschachten, dan het DNA in de celkern. Het is voornamelijk bij beenderresten dat het mtDNA-onderzoek een grotere kans op succes levert dan een onderzoek van het DNA uit de celkern en dit omdat er meer mtDNA in die beenderresten zit dan DNA in de celkern. De analyse van het mtDNA kan dus een uitkomst bieden, indien de analyse van DNA afkomstig uit de celkern van sporenmateriaal onmogelijk is. Dit is voornamelijk het geval bij sterk gedegradeerde stalen, oude stalen en haren (zonder haarwortel want daarin zit wel kern DNA) of indien het DNA niet meer in voldoende hoeveelheden aanwezig is. Voor een forensisch mtDNA-profiel wordt de exacte samenstelling (basenvolgorde) van twee fragmenten van het mtDNA bepaald. Het feit dat mtDNA enkel in maternale lijn wordt overgeërfd heeft tot gevolg dat, in het geval er geen kern-DNA is en indien zowel in het biologische spoor, verzameld naar aanleiding van een misdrijf, als bij de verdachte dezelfde mitochondriale segmenten teruggevonden worden, er niet kan uitgesloten worden dat het biologische spoor afkomstig zou zijn van een maternale verwante (broer, zus). 26 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, o.c., 117. 15 Ook de hoge kost en het feit dat men enkele weken moet wachten om een sequentieanalyse uit te voeren zijn nadelen van het mtDNA-onderzoek.27 Een mooie toepassing van het mitochondriaal DNA-onderzoek vinden we terug in het verhaal van Anna Anderson. Tijdens de Russische revolutie werd in 1918 de Russische tsaar Nicolaas II, zijn vrouw, dochters, zoon en zijn dienaars vermoord. Hun lichamen werden verborgen. Men ging ervan uit dat ook de 17-jarige dochter van de tsaar, Anastasia, vermoord was. Twee jaar later werd in een Berlijns kanaal een jonge vrouw gered. Ze wordt met geheugenverlies in het ziekenhuis opgenomen, men noemde haar Anna Anderson. Na een tijdje biechtte Anna op dat zij Anastasia was. Jarenlang werd er gediscussieerd over het feit of ze al dan niet Anastacia, de dochter van de tsaar was, foto‟s werden vergeleken, haar gedrag werd geanalyseerd,… Bepaalde personen zeggen dat ze de Poolse Franziska Schanzkowska was. In 1984 stierf Anna Anderson en men wist nog steeds haar ware identiteit niet. In 1991 werd de begraafplaats van de vermoorde personen teruggevonden, men vond er negen skeletten terug. De beenderen van de twee jongste kinderen, Anastacia en Alexei, ontbraken. Men was ook in staat om DNA uit de overgebleven resten halen. Met het DNA uit de beenderen van tsaar Nicolas II en de tsarina kon men nagaan of er enige verwantschap bestond tussen hen en Anna Anderson. Wetenschappers beslisten om het mitochondriaal DNA te analyseren, omdat dit bijna ongewijzigd blijft doorheen verschillende generaties van moeders op kinderen. Hoewel Anna Anderson gecremeerd werd, was er toch nog een DNA-staal, bijgehouden na een darmoperatie, dat werd gebruikt voor de DNA-analyse. Een achterneef van Franziska werd ook nog bereid gevonden om een DNA-staal af te staan. Het DNA-onderzoek wees uit dat ze geen familie van de tsaar, maar wel overeenkomsten had met het DNA van de achterneef van Franziska. Nog bleef er discussie bestaan. Men zei dat er met de DNA-stalen zou geknoeid zijn. Maar sinds 2008 staat alleszins vast dat Anna niet één van de tsarendochters was, vermits dan de laatste lichamen van de vermoorde tsarenfamilie geïdentificeerd werden door Amerikaanse onderzoekers.28 27 28 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, o.c., 111-117. http://www.accessexcellence.org/AE/AEPC/geneconn/fingerprint/anastasia.php 16 Figuur 3: Mitochondriaal DNA-onderzoek van Anna Anderson29 : DNA-profiel van chromosoom Y De geslachtschromosomen van een vrouw bestaan uit twee X-chromosomen, terwijl die van de man uit een X- en een Y-chromosoom bestaan. Een specifiek profiel kan opgesteld worden door analyse van STR‟s, specifiek voor chromosoom Y. Dit profiel wordt op een manier uitgedrukt, die vergelijkbaar is met die van het autosomaal profiel. Het Ychromosoom komt enkel bij mannen voor en wordt dus van vader op zoon doorgegeven. Alle mannen van dezelfde paternale lijn zullen dus een identiek Y-STR profiel hebben. Dit type van analyse kan nuttig zijn en wordt vooral gebruikt in het kader van zedenfeiten, wanneer een kleine hoeveelheid mannelijk DNA vermengd is met een grote hoeveelheid vrouwelijk DNA afkomstig van het slachtoffer.30 Verschil RNA en DNA RNA of RiboNucleic Acid (in het Nederlands: Ribonucleïnezuur) bestaat uit een reeks van nucleotiden en verschilt van DNA doordat het ribose in plaats van desoxyribose bevat. Tevens bevat RNA uracil in plaats van het in DNA aanwezige thymine. RNA is direct betrokken bij de vorming van eiwitten. RNA is bijna altijd enkelstrengig, een uitzondering hierop is het erfelijk materiaal van enkele virussen.31 Afdeling 3: Toepassing van DNA Men kan een verband leggen tussen het DNA aangetroffen op de plaats van het misdrijf en het DNA van de verdachte, doordat bepaalde delen van een DNA -molecule uniek zijn. 32 29 L. GHEYSEN en E. VAN DAMME, o.c. http://nicc.fgov.be/genetische-identificatie 31 http://www.cogem.net/page.ocl?pageid=16&version=&mode= 32 C.H. WECHT, o.c., 62-66. 30 17 DNA-analyse wordt niet enkel gebruikt om misdrijven op te lossen. Oorspronkelijk werd genetisch onderzoek gebruikt om meer te weten te komen over bepaalde ziekten. Zo werden reeds de genen ontdekt die betrokken zijn bij ziektes zoals de ziekte van Huntington, musculaire dystrofie en bepaalde genetisch beïnvloede vormen van kanker. DNA-onderzoek maakt nu nog steeds een belangrijk deel uit van de medische wetenschap. Een specifieke applicatie hiervan zijn de beenmergtransplantaties bij leukemiepatiënten.33 Ook bij vaderschapsbepaling kan een DNA-test uitsluitsel geven over de al dan niet biologische verwantschap tussen de vader en het kind. Nog een toepassing van DNA-analyse vinden we terug in oorlogsgebieden, bij (natuur)rampen en vliegtuigcrashes. Tal van lichamen gevonden in de massagraven die na de oorlog in het vroegere Joegoslavië werden blootgelegd, werden geïdentificeerd door middel van DNA-onderzoek. Ook bij de identificatie van de slachtoffers van de aanslag op 11 september 2001 op het World Trade Center werd gebruik gemaakt van DNA-analyses en dit op basis van stalen uit bloedbanken, bloedmonsters van familieleden, haarstalen uit borstels, … De lichaamsresten waaruit nog geen DNA kon gehaald worden of waarvan geen match gevonden werd, worden gestockeerd, zodat wanneer er een nieuwe technologie gevonden wordt, men alsnog kan proberen de lichaamsresten te identificeren. Met behulp van de Interpol DNA-analyse werden na de tsunami te Thailand van 2004 een deel van de buitenlandse slachtoffers geïdentificeerd.34 In eigen land werd gebruik gemaakt van DNA-analyses bij de explosie in januari dit jaar te Luik. Door een explosie was een appartementsgebouw ingestort. De identificatie van drie Bulgaren, die onder het puin begraven lagen, was mogelijk dankzij DNA-analyse. Men vergeleek het DNA van de onder het puin gevonden lichamen met DNAstalen die werden afgenomen bij familieleden in Bulgarije. Ook om andere lichamen te identificeren werden DNA-analyses uitgevoerd.35 DNA-analyses worden dus onder andere gebruikt bij medische diagnoses, genetische therapie, in de farmacie, de landbouw en in de criminalistiek. In het kader van deze masterproef zal de nadruk liggen op het DNA-onderzoek gebruikt in de criminalistiek. Wanneer men spreekt van gebruik van DNA bij criminalistiek bedoelt men het verzamelen van sporen die te vinden zijn nadat er een misdaad is gepleegd. Dit zijn bijvoorbeeld spermasporen op de kleding van het slachtoffer, bloedsporen(op het wapen, slachtoffer,…), maar ook een microscopisch klein stukje huid of een haarwortel volstaat om een DNA-profiel op te stellen. Via het verzamelen van biologische sporen gaat men een DNA-profiel opstellen 33 K. INMAN en N. RUDIN, o.c., 21. J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, o.c., 24-25. 35 http://www.hbvl.be/nieuws/binnenland/aid900698/explosie-luik-heeft-al-14-mensenlevens-geeist.aspx; http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1059551/2010/01/28/Meisje-levend-vanonder-het-puin-nagasontploffing-luik.dhtmlen http://www.nu.nl/buitenland/2172719/mogelijk-twintig-doden-explosie-luik.html 34 18 en dan vergelijken met een referentiestaal van het slachtoffer, de verdachte of een staal uit een gegevensbank. Zo kan men tot identificatie komen van personen die bij een misdrijf betrokken zijn, wat natuurlijk zeer belangrijk is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Hierna volgen enkele voorbeelden van het gebruik van DNA-onderzoek in de praktijk. Midden februari 2010 is door middel van DNA-bewijs een verkrachtingszaak uit 2007 opgelost. Op 17 oktober 2007 werd een 19 jarig meisje ‟s morgens vroeg aangevallen en brutaal verkracht in het Gentse Citadelpark. Doordat het meisje onmiddellijk na de feiten de politie waarschuwde, kon men in het ziekenhuis sporen van de verkrachter vinden. Op grond van deze sporen werd er een DNA-profiel van de verdachte opgesteld. Dit DNA-profiel werd opgeslagen in de nationale databank voor sporenonderzoek van het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek (NICC). In 2010 werd de zaak opgelost doordat het DNAprofiel van de verkrachter in de nationale databank van veroordeelden terecht kwam, nadat hij werd veroordeeld door het Gentse Hof van Beroep voor een diefstal met geweld. Doordat nieuwe profielen automatisch vergeleken worden, bleek dat het DNA-profiel genomen naar aanleiding van de veroordeling voor diefstal met geweld overeenkwam met het DNA-profiel genomen ten tijde van de verkrachting. Het Parket werd verwittigd. De dader werd opgepakt en hij heeft bekend.36 Nog een zaak waarin DNA-onderzoek werd toegepast, is die van de moord op Joke Van Steen. Joke werd vijftien jaar geleden op een brutale manier vermoord in Welden (Oudenaarde). Op het lichaam van Joke werden destijds enkele haren gevonden, maar men heeft de afkomst ervan nooit kunnen bewijzen. De man die dit jaar voor Assisen terecht stond was de tuinman van Joke, Olav Herreman, ondanks het feit dat hij al gedurende tien jaar zijn onschuld uitschreeuwde. Nog voor het Assisenproces werd naar aanleiding van de moorden die Ronald Janssen op Kevin Paulus, Shana Appeltans en Annick Van Uytsel heeft gepleegd, een link gelegd naar de zaak Van Steen. Omdat de manier waarop Joke in 1995 verdween erg veel gelijkenissen vertoonde met de werkwijze van Janssen en omdat de zus Janssen indertijd in Oudenaarde woonde, vergeleek het gerecht in maart 2010 de haartjes gevonden op het lichaam van Joke met het genetisch profiel van Janssen. Het DNA van Janssen stemde niet overeen met dat van de haartjes, met het gevolg dat hij werd vrijgepleit voor de moord op Joke Van Steen. In mei 2010 werd Olav Herreman vrijgesproken, nadat aan het licht kwam dat kroongetuigen werden gepusht en cruciaal bewijsmateriaal onder de mat werd geveegd. Momenteel maakt men een nieuwe misdrijfanalyse om alsnog te proberen de moord op te lossen.37 36 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4K2M7C78 en http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1066852/2010/02/12/Verkrachting-Citadelpark-na-twee-jaaropgelost-dankzij-DNA.dhtml 37 http://knack.rnews.be/nl/actualiteit/nieuws/belgie/verdachte-moord-op-joke-van-steen-vrijgesproken/article1194729910977.htm; http://www.demorgen.be/dm/nl/6136/Ronald-Janssen/article/detail/1091001/2010/04/09/Ronald-Janssenheeft-Joke-Van-Steen-niet-vermoord.dhtml en http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=NV2QBBOD 19 Ook bij de moord op Ingrid Caeckaert werd seriemoordenaar Ronald Janssen als een mogelijke dader gezien. Ingrid Caeckaert werd 19 jaar geleden, in de inkomhal van een appartementsgebouw, om het leven gebracht met 62 messteken. De dader raakte hierbij gewond, maar slaagde er toch in te vluchten. Hij liet een bloedspoor na van de hal tot aan de vluchtauto. Door dit bloedspoor was het mogelijk een DNA-profiel van de dader op te stellen. Men heeft het DNA van Janssen vergeleken met dat van de moordenaar van Ingrid Caeckaert, maar dit leverde geen „match‟ op. De dader werd tot op heden nog niet gevonden.38 Ook in de zaak rond de „serieverkrachter van de Kempen‟ wordt DNA-onderzoek aangewend om de dader op te sporen. In februari 2010 kregen enkele tientallen mannen, uit de omgeving van Mol, een uitnodiging in de brievenbus om een DNA-staal af te geven op het politiebureau. Op deze manier hoopt de politie en de gerechtelijke instanties de dader van een lange reeks verkrachtingen te ontmaskeren. Op grond van DNA-onderzoek uitgevoerd bij de slachtoffers weet het gerecht met zekerheid dat zes van de verkrachtingen gepleegd zijn door dezelfde dader. De dader zou ook nog andere verkrachtingen en aanrandingen op zijn geweten hebben, zo‟n twintigtal in een periode van vijf jaar. Men hoopt dat het DNA van één van de geselecteerde mannen overeenkomt met het DNA-materiaal aangetroffen op de slachtoffers. Die mannen kunnen de test weigeren, maar maken zich hierdoor natuurlijk verdacht. Bij weigering is DNA-afname van een DNA-staal, via de onderzoeksrechter, mogelijk, indien er ernstige aanwijzingen zijn tenminste. Deze zaak is de eerste in België waarbij een dergelijk grootschalig onderzoek plaatsheeft. Dit heeft ook een reden, vermits elk DNA-profiel dat opgesteld wordt zo‟n 250 euro kost. Het dreigt dus een duur onderzoek te worden. 39 In Dendermonde werd een serieverkrachter gevonden dankzij DNA-onderzoek. De dader ging telkens op een dezelfde manier te werk. Vermommen deed hij zich door een kap over zijn hoofd te trekken en om geen sporen na te laten plakte hij zijn schoenzolen af met plakband. Het was DNA op een achtergelaten condoom dat de speurders in de richting van de dader, Christophe Brokken, bracht. Hij had nog maar net een celstraf van vijf jaar uitgezeten voor verschillende verkrachtigen, toen hij alweer toesloeg. Hij werd op 9 februari 2010 veroordeeld tot twintig jaar cel voor de brutale verkrachting van een twintigjarig meisje in augustus 2009 en voor twee gewelddadige aanrandingen.40 38 http://www.hln.be/hln/nl/1266/Ronald-Janssen/article/detail/1065244/2010/02/09/Ronald-Janssen-heeft-Ingrid-Caeckaert-nietvermoord.dhtml; http://kw.rnews.be/nl/regio/wvl/nieuws/algemeen/ronald-janssen-heeft-ingrid-caeckaert-niet-vermoord/article1194659665142.htm en http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=OS2GKFUN 39 http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?articleid=4E2LS85E; http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=QE2LS6MD en http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1063054/2010/02/04/DNA-onderzoek-naar-Kempenseserieverkrachter.dhtml 40 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=I52KP8DP en http://www.demorgen.be/dm/nl/989/Binnenland/article/detail/1065173/2010/02/09/Twintig-jaar-cel-voor-serieverkrachter.dhtml 20 DNA-onderzoek wordt ook gebruikt in een poging om vooruitgang trachten te boeken in oudere zaken. Eén van de bekendste oudere zaken is die van de Bende van Nijvel, die in de jaren 80 misdijven pleegde, waaronder gewelddadige overvallen, waarbij 28 doden vielen. Het is bij de moord op de Brusselse taxichauffeur Angelou uit 1983 dat het DNA-onderzoek werd aangewend. De speurders in de Bende van Nijvel-zaak hadden destijds sigarettenpeuken gevonden in de taxi van de man. Het DNA dat zich op de peuken bevond kwam niet overeen met dat van de chauffeur, dus zal dit waarschijnlijk van de moordenaar zijn. Helaas heeft het DNA-onderzoek in deze zaak niet tot een doorbraak geleid, vermits het DNA niet overeenkomt met het DNA van mensen die ooit ter sprake kwamen in het dossier van de Bende van Nijvel en ook een vergelijking met de DNA-gegevensbank van bepaalde veroordeelde criminelen geen resultaat opleverde.41 Ook de DNA-analyse van DNA gevonden op twee mutsen die door de overvallers werden gebruikt bij de overvallen op een Colruyt- warenhuis te Halle in 1983 en een Delhaize te Aalst in 1985 leverde geen „match‟ op.42 Dat DNA nog steeds het voorwerp van onderzoek vormt, bewijst de recente doorbraak op het vlak van DNA-analyse. Een nieuwe forensische test zorgt ervoor dat er voortaan binnen 4 uur nagegaan kan worden of het DNA van een verdachte ergens in een forensische databank zit. Dat is snel genoeg om te voorkomen dat die verdachte op borgtocht wordt vrijgelaten en een volgende misdaad kan plegen, zo stellen Andrew Hopwood (Forensic Science Service, Birmingham, Engeland), Frederic Zenhausern (University of Arizona) en collega‟s in het tijdschrift Analytical Chemistry. De uitvinding speelt in op de huidige Engelse praktijk om van elke arrestant een DNA-staal te nemen. Bij de klassieke DNA-test duurt het 24 tot 72 uur eer de uitslag binnen is. Dit zorgt er dikwijls voor dat verdachten terug vrijgelaten worden omdat men niet voldoende sluitend bewijs heeft. Zo staat driekwart van de verdachten al na 6 uur weer op straat. Er bestaan reeds snellere methoden, maar hiervoor moet het DNA steeds naar een laboratorium gebracht worden. Met het nieuwe testapparaat kunnen gerechtelijke diensten bewijsmateriaal verzamelen, vooraleer het aanhoudingsmandaat van de verdachten verloopt. Men verzamelt mondspeeksel via een wattenstaafje. Dit wordt dan gemengd met een aantal chemische stoffen en opgewarmd. Het testapparaat bevat chips die DNA analyseren en vergelijken met materiaal uit databanken. Vier uur nadat er een wattenstaafje in het apparaatje is gestoken, krijg je een DNA-profiel in handen dat qua opslagformaat compatibel is met de gegevens in de Britse DNA-databanken. Dan rest er dus nog een uur of twee om naar een „match‟ te zoeken. Momenteel lukt dat nog niet, maar dat is volgens de uitvinders louter een kwestie van die databanken beter te organiseren. Het omgaan met het analyse-apparaat zou moeten lukken voor eenieder die 41 http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=NA2ISKCR&word=DNA en http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=G4M2IT0O4 42 J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, o.c., 20. 21 een minimum aan wetenschappelijke kennis heeft. Bovendien denkt men dat het hele proces nog gehalveerd zou kunnen worden, waardoor de analysetijd slechts 2 uur meer zou zijn. Zo zouden politiemensen, alvorens een verdachte moet worden vrijgelaten, de tijd hebben om het DNA te nog eens te checken.43 Afdeling 4: Besluit Sinds de eerste ontdekking van DNA in 1869 door Friedrich Miescher, heeft het een hele weg afgelegd. Het toepassingsgebied wordt als maar ruimer en nog steeds is men bezig om DNA en de technieken om het te analyseren verder uit te werken en te verfijnen. Elke persoon heeft een unieke genetische samenstelling, DNA, dat voor 50% afkomstig is van de moeder en voor 50% afkomstig is van de vader. Het DNA van een cel kan onderverdeeld worden in coderend DNA en niet-coderend DNA. Het coderend DNA, de genen, bevat de informatie hoe de cel de eiwitten en enzymen moet maken die de bouwstenen van de cel onderhouden en produceren. Het niet-coderend DNA codeert niet voor eiwitten, waardoor dit dan ook geen genen genoemd kunnen worden. Repetitief niet-coderend DNA is omwille van de grote variatie zo geschikt om een DNAanalyse op uit te voeren in het kader van een gerechtelijk onderzoek. Naast genetische profielen opgesteld uit kern-DNA, wordt er in het strafrechtelijk onderzoek ook gebruik gemaakt van het mitochondriaal DNA en van het DNA van het Y-chromosoom. Het analyseren van mitochondriaal gebeurt voornamelijk wanneer het niet meer mogelijk om DNA afkomstig uit de celkern aan een analyse te onderwerpen. De analyse van het DNA van het Y-chromosoom wordt voornamelijk gebruikt om zedenfeiten op te lossen. DNA wordt in verschillende domeinen aangewend en is niet meer weg te denken uit onze maatschappij. Het wordt meer en meer gebruikt om misdrijven op te lossen en het brengt steeds vaker de doorbraak in een onderzoek met zich mee. 43 http://www.demorgen.be/dm/nl/992/Wetenschap/article/detail/1141452/2010/08/05/Nieuwe-test-kan-DNA-van-verdachtenbinnen-vier-uur-analyseren-en-vergelijken.dhtml; http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=DMF20100805_029; http://www.c2wlabnews.nl/supersnelle-forensische-dna-test.102288.lynkx 22 Hoofdstuk 2: DNA verzameling en verwerking. Afdeling 1: Inleiding Een forensisch of gerechtelijk onderzoek is wetenschappelijk onderzoek, dat door deskundigen wordt uitgevoerd op en rond plaatsen waar men denkt sporen, die kunnen helpen bij het oplossen van een misdrijf, te kunnen vinden, zoals de plaats waar een misdaad is gepleegd, de plaats waar een lijk is gevonden en de woonplaats van een verdachte. De deskundigen trachten te achterhalen wat er zich heeft voorgedaan en gaan hiervoor op zoek naar bloed, wapens, drugs, brandresten,… Hun bevindingen komen in een deskundigenrapport dat als bewijs wordt gebruikt bij een rechtszaak. DNA-onderzoek is een vorm van gerechtelijk onderzoek dat door deskundigen wordt uitgevoerd en heeft tot doel om de personen die betrokken zijn bij de misdaad, rechtstreeks of onrechtstreeks te identificeren. DNA-onderzoek zal men regelmatig aanwenden om de onschuld van de verdachte te bewijzen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het DNAprofiel van een verkrachtingszaak niet overeenstemt met het DNA-profiel van het sperma aangetroffen op het slachtoffer. Ook in andere zaken kan het niet matchen van het DNAprofiel van de verdachte met het DNA-profiel van het aangetroffen biologisch materiaal betekenen dat de verdachte niet bij het misdrijf betrokken was en kan men dan op zoek gaan naar andere verdachten. DNA-onderzoek is voor de verdachte zeer belangrijk omdat het zijn verdenking kan ongedaan maken.44 Dankzij de grote evolutie in de methodes waarmee men biologisch materiaal kan opsporen en er DNA uit kan analyseren, kunnen de forensisch deskundigen steeds meer doen met minder biologisch materiaal. Vermits het afgenomen of aangetroffen celmateriaal levend moet zijn om een DNA-analyse te kunnen maken, gebruikt men bloed, sperma, wangslijmvlies en haarwortelzakjes om een DNA-profiel op te stellen. Wanneer men dus een DNA-profiel kan opstellen van biologisch materiaal, gevonden op de plaats van het misdrijf, dan vergelijkt men dit met het DNA-profiel van een verdachte. Wanneer dit een match geeft, dan kan men de verdachte linken met het misdrijf. Men heeft dan enkel het materiële feit dat die persoon celmateriaal heeft achtergelaten, over het al dan niet schuldig zijn van de verdachte oordeelt de rechter, met inachtneming van alle belastende en ontlastende bewijsmiddelen.45 De DNA-profielen van verdachten, veroordeelden en van sporen van onopgeloste misdrijven worden opgeslagen in wat men een DNA-databank noemt. Een DNA-databank is een zeer 44 45 B. DE SMET, “Vergelijkend DNA-onderzoek in strafzaken”, CABG 2003, afl. 4, 3. http://www.allesoverdna.nl/mens/misdaad/boeven-vangen-met-dna.html 23 geschikt middel om misdrijven op te lossen en dit zowel in het verleden, het heden, als in de toekomst. Door het bijhouden van DNA-profielen in een databank wordt het makkelijker om misdrijven op te lossen. Het feit dat elk individu z‟n DNA uniek is, dat bijna iedere menselijke cel DNA bevat en dat het DNA-onderzoek aangaande de kwantiteit, kwaliteit of leeftijd van het aangetroffen celmateriaal niet echt veeleisend is, maakt het bepalen van DNA-profielen zo geschikt om misdrijven op te lossen.46 Een groot voordeel verbonden aan DNA-onderzoek is dat het niet door subjectiviteit wordt beïnvloed, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld getuigenverklaringen.47 Voorstanders van DNA-databanken stellen dat de samenleving veiliger zou zijn wanneer eenieders DNA in een dergelijke databank wordt opgenomen. Er is echter ook een keerzijde aan de medaille. Men mag namelijk niet uit het oog verliezen dat de afname van DNA en de opslag ervan in databanken een inmenging op het vlak van privacy met zich meebrengt. Ook het zwijgrecht en het recht op fysieke integriteit blijven niet onaangeroerd. DNA gaat gebruikt worden door rechters en jury‟s. Het gevaar schuilt er hier in dat men DNA als een onomstotelijk bewijs gaat zien. Er zijn ook praktische problemen wanneer men eraan denkt om het DNA van iedereen in een databank op te nemen, want dit zou betekenen dat we ook het DNA van alle toeristen en zakenlui zouden moeten opslaan. Afdeling 2: België Onderafdeling 1: Toepasselijke wetgeving Het opslaan van DNA-gegevens in databanken werd in België voor het eerst geregeld in de Wet van 22 maart 199948 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken opgenomen.49 Deze wet voerde de art. 44ter en 90undecies van het Wetboek van Strafvordering in, welke het wettelijk kader voor het DNA-onderzoek in België vormen. Voor de wet was de afname van DNA enkel mogelijk indien de verdachte hiermee instemde of indien er celmateriaal op de plaats van de misdaad werd aangetroffen waarvan men reeds wist dat het toebehoorde aan een bepaalde verdachte.50 De DNA-wet heeft het mogelijk gemaakt om een verdachte te dwingen DNA-materiaal af te staan, zodat er een vergelijking gemaakt kan worden met het DNA-materiaal aangetroffen in het kader van een misdrijf. De inwerkingtreding van deze wet werd geregeld in het Koninklijk Besluit van 4 februari 2002.51 46 J. MEESE, “Een eerste commentaar bij de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken”, RW 1999-2000, nr. 31, 1041. 47 B. DE SMET, o.c., 2. 48 Wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, B.S., 20 mei 1999, err., B.S., 24 juni 1999 (hierna DNA-wet genoemd) 49 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht : in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p. 50 B. DE SMET, o.c., 7. 51 Koninklijk besluit van 4 februari 2002 ter uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, B.S., 30 maart 2002, err., B.S., 1 april 2004. 24 In het Koninklijk Besluit van 4 februari 2002 werden extra voorschriften over de verwerking van DNA-profielen opgenomen.52 Ook de oprichting van een evaluatiecommissie, met het oog op het verstrekken van advies aan de Minister van Justitie over kwesties van wetenschappelijke en technische aard die verband houden met het forensisch DNAonderzoek, werd voorzien in dit KB.53 Op 28 mei 2004 zijn nog twee KB‟s gepubliceerd die verband houden met het DNAonderzoek, namelijk het KB houdende oprichting en samenstelling van de evaluatiecommissie voor het DNA-onderzoek en het KB tot erkenning van de laboratoria voor DNA-onderzoek in strafzaken.54 Er is ook het Ministerieel Besluit van 10 maart 200355 waarin zich een model bevindt van het aanvraagformulier nodig voor de erkenning van een laboratorium voor DNA-analyse. Onderafdeling 2: Verloop van het DNA-onderzoek Het is dus sinds de Wet van 22 maart 1999 dat het opslaan, gebruiken en verwerken van DNA-gegevens in databanken wordt geregeld.56 A. Handelingswijze bij het verzamelen van celmateriaal i. Aangetroffen celmateriaal Wanneer er op bevel van de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een onderzoek van een locatie of van een voorwerp plaatsvindt met de bedoeling om sporen van celmateriaal te verzamelen, dient er vooraf steeds een gerechtelijke uitsluitingsperimeter te worden aangebracht. Binnen de gerechtelijke uitsluitingsperimeter worden enkel de officieren en agenten van de federale politie, die belast zijn met taken van technische en wetenschappelijke politie, en de door de procureur de Konings en de onderzoeksrechter opgevorderde deskundige toegelaten. Alle personen die de uitsluitingsperimeter betreden dienen wegwerphandschoenen, wegwerpkledij, mondmasker en een hoofdmasker te dragen en dit om contaminatie te voorkomen.57 Deze afsluiting van de plaats van het midrijf en het beperkt aantal toegelaten personen zijn belangrijke voorzorgsmaatregelen om „vervuiling‟ te vermijden.58 52 Art. 1-18 KB 4 februari 2002. Art. 19 en 20 KB 4 februari 2002. http://reflex.raadvst-consetat.be/reflex/pdf/Mbbs/2004/06/01/86944.pdf 55 Ministerieel besluit van 10 maart 2003 ter vastlegging van het model van aanvraagformulier voor erkenning van een laboratorium voor DNA-analyse, B.S., 26 maart 2003. 56 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1314 p. 57 Art. 1 KB 4 februari 2002. 58 J.-J. CASSIMAN, R. DECORTE en E. JEHAES, o.c., 112. 53 54 25 Als er sporen van celmateriaal worden aangetroffen dan wordt er door de federale politie een proces-verbaal opgesteld. Dit proces-verbaal vermeldt de datum en het uur van inbeslagname, het nummer van het strafdossier, de naam van de bevoegde procureur des Konings of onderzoeksrechter en een accurate beschrijving van de omstandigheden waarin men de sporen heeft aangetroffen.59 Vooraleer men de overtuigingstukken waarop er sporen van celmateriaal zijn aangetroffen, overbrengt naar een erkend laboratorium worden ze gefotografeerd, waarna ze worden verpakt in een container, die afscherming biedt tegen kwaliteitsvermindering. Het overtuigingsstuk en een kopie van het proces-verbaal van inbeslagname worden dan zo snel mogelijk overgemaakt aan het erkend laboratorium, waaraan de deskundige verbonden is.60 ii. Afgenomen celmatriaal Wanneer men celmateriaal afneemt dat zich in het lichaam van een verdachte of een andere persoon bevindt, dan voorziet de wet enkel de afname van bloed, wangslijmvlies en haarwortels. Het grote voordeel van het gebruik van bloedstalen is dat er in één staal voldoende celmateriaal aanwezig is om alle nodige analyses uit te oefenen. Men heeft echter wel steeds een arts nodig om een bloedstaal af te nemen. Hierdoor is een DNA-analyse van wangslijmvlies een eenvoudigere methode, vermits hier de afname kan gebeuren door politieofficieren. Haarwortels zijn niet zo praktisch omdat men er relatief veel moet uittrekken eer men voldoende celmateriaal heeft.61 Art. 44ter van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat het doel van vergelijkend DNAonderzoek is om de DNA-profielen van aangetroffen of afgenomen menselijk celmateriaal te vergelijken om op die manier de personen die direct of indirect bij een misdrijf betrokken zijn te kunnen identificeren. Dit wil dus zeggen dat er slechts een DNA-onderzoek bevolen kan worden indien er in een bepaalde zaak effectief sporen van celmateriaal werden gevonden. Men kan dan de aangetroffen sporen vergelijken met celmateriaal dat van een persoon, vrijwillig of onder dwang, werd afgenomen. Het is echter ook mogelijk om celmateriaal dat nog niet geïdentificeerd is te vergelijken met afgenomen celmateriaal en op deze manier dan verschillende misdrijven aan één dader te koppelen. Het DNA-onderzoek strekt zich niet enkel uit tot de verdachte. Ook aan het slachtoffer en getuigen kan gevraagd worden om een DNA-staal te leveren en dit om te voorkomen dat het onderzoek een verkeerde richting zou uitgaan.62 59 Art. 2, § 1 KB 4 februari 2002. Art. 2, § 2 en 3 KB 4 februari 2002. 61 J. MEESE, o.c.,1043. 62 J. MEESE, o.c.,1043. 60 26 De wet stelt ook dat het vergelijkend DNA-onderzoek zich dient te beperken tot nietcoderende DNA-segmenten.63 Uit deze segmenten kan men geen informatie halen over de fysieke kenmerken van een persoon (kleur van de ogen, ziektes, lichaamsbouw,…).64 Het XY-homologe gen is de enige persoonseigen DNA-code die door een deskundige onderzocht mag worden in het kader van een DNA-onderzoek. Men kan er het geslacht van de dader uit afleiden.65 Het gebruik van deze niet-coderende DNA-segmenten is van belang omdat op die manier problemen met het recht op privacy vermeden worden. Zowel de procureur des Konings als de onderzoeksrechter kunnen gebruik maken van het DNA-onderzoek. De procureur des Konings kan in het kader van een opsporingsonderzoek, bij gemotiveerde beslissing een deskundige aanstellen om een DNA-profiel op te stellen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal. Hij kan ook in het belang van het opsporingsonderzoek aan een meerderjarige de toestemming vragen om een hoeveelheid bloed, wangslijmvlies of haarwortels af te nemen.66 Tot afname met toestemming kan enkel worden overgegaan indien er op zijn minst een spoor van menselijke cellen is aangetroffen en verzameld in het raam van de zaak die bij de procureur des Konings aanhangig is gemaakt. Daarenboven dient de betrokkene in kennis zijn gesteld van de omstandigheden van de zaak en van het feit dat, indien er een positief verband wordt aangetoond met het aangetroffen celmateriaal, zijn profiel vergeleken kan worden met de DNA-gegevensbank “Criminalistiek”. De betrokkene dient schriftelijk toe te stemmen met de afname van zijn celmateriaal. In deze toestemming zal ook vermeld worden dat de betrokkene de informatie heeft gekregen. 67 Omdat een minderjarige volgens de wetgever, naar analogie met art. 90bis Sv. dat onderzoek aan het lichaam met toestemming van een minderjarige niet toestaat, geen toestemming voor een DNA-onderzoek kan geven, moet men wanneer men celmateriaal van een minderjarige wil afnemen altijd een beroep doen op de onderzoeksrechter. De onderzoeksrechter wordt tevens aangesproken wanneer de betrokkene geen toestemming verleent om celmateriaal af te nemen. De afname van celmateriaal zonder toestemming van de betrokkken kan gebeuren door middel van een mini-instructie68, zodat een gerechtelijk onderzoek nog niet moet starten.69 In het Belgische bewijsstelsel geldt de regel dat “alles wat niet verboden is, is toegestaan”.70 Het O.M. mag dus gebruik maken van bewijstechnieken die niet in de wet vermeld staan, maar moet er wel voor zorgen dat het de grondrechten van 63 Art. 44ter, § 1, lid 2 Sv. B. DE SMET, o.c., 14. 65 Art. 7 KB 4 februari 2002. Hierin wordt verwezen naar de bijlage, waar dan staat dat geslacht als DNA-merker gebruikt mag worden. 66 Art. 44ter, § 1 en 3 Sv. 67 Art. 44ter, § 3 Sv. 68 Dit is mogelijk sinds de Wet Franchimont van 12 maart 1998. 69 J. MEESE, o.c., 1045. 70 In ander landen geldt het omgekeerde principe, zoals in Duitsland, waar alles wat niet toegestaan is, verboden is. 64 27 het individu en andere fundamentele principes van het strafrecht niet schendt. Wanneer de Procureur des Konings een mini-instructie instelt blijft de rol van de onderzoeksrechter beperkt tot het bevelen van specifieke onderzoeksdaden.71 Zo kan het opsporingsonderzoek verder gaan, tenzij de onderzoeksrechter beslist om tot evocatie72 over te gaan.73 De miniinstructie is wel uitgesloten voor een aantal onderzoekshandelingen, zoals voor de huiszoeking, de telefoontap, het verhoor van anonieme getuigen en de voorlopige hechtenis.74 Doordat de wetgever de afname van celmateriaal niet in deze lijst heeft opgenomen kan men concluderen dat de afname onder dwang van celmateriaal niet moet gepaard gaan met een volledig gerechtelijk onderzoek. Er is dus niets wat de toepassing van de mini-instructie, bij de gedwongen afname van celmateriaal, door het O.M. tegenhoudt. Na een vordering tot mini-instructie kan de onderzoeksrechter dus gewoon een afname onder dwang van celmateriaal bevelen, zonder dat hij zelf het onderzoek moet verder zetten.75 In de wet worden er geen beperkingen opgelegd wat betreft de strafbare feiten. De bevoegdheid van de procureur des Konings om tot een DNA-onderzoek over te gaan kan dus in beginsel bij elk misdrijf worden aangewend.76 De onderzoeksrechter kan op grond van art. 90 undecies Sv., tijdens het gerechtelijk onderzoek, tot een DNA-onderzoek overgaan. De onderzoeksrechter beoordeelt dus of er een concrete band bestaat tussen de zaak en de afname van het DNA. De DNA-afname kan sowieso wanneer de betrokkene hiermee instemt. Dit kan worden afgeleid, hoewel het niet expliciet in de wet vermeld staat, uit art. 90 undecies, § 2, lid 3 Sv., dat zegt dat er een melding gemaakt wordt in het proces-verbaal van de redenen van een eventuele weigering of van de instemming van de betrokkene. De bevoegdheid van de onderzoeksrechter om een deskundige aan te stellen met het oog op het onderzoek van aangetroffen sporen van menselijk materiaal vinden we terug in art. 56, § 1, lid 3 Sv.. Het DNA-onderzoek behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de onderzoeksrechter wanneer een betrokken zelf niet instemt met een afname van celmateriaal en in het geval een betrokkene minderjarig is. Dit is zo omdat de afname in dit geval onder dwang gebeurt en dus soms met geweld zal gepaard gaan. Het zijn de politieambtenaren die de dwang zullen uitoefenen en dit onder het bevel van de officier van de gerechtelijke politie, met de hoedanigheid van hulpofficier van de procureur des Konings. In dit geval zal er geen afname van bloed met het oog op een DNA-onderzoek plaatsvinden, vermits de wet het gebruik van 71 B. DE SMET, o.c., 29-30. Art. 28septies Sv. 73 J. MEESE, o.c., 1045. 74 Art. 28septies Sv. 75 B. DE SMET, o.c., 29-30. 76 J. MEESE, o.c., 1044. 72 28 een bloedmonster bij afname onder dwang niet toestaat. Afname van bloed onder dwang zou bovendien niet verenigbaar zijn met de deontologische code van artsen.77 Naast een concrete band met de strafzaak moet de geadieerde onderzoeksrechter beschikken over aanwijzingen dat de betrokkene een directe band heeft met de totstandkoming van de feiten.78 Dit wil echter niet zeggen dat het DNA-onderzoek met dwang enkel kan uitgevoerd worden op een verdachte. Ook andere personen die zich op de plaats van het misdrijf bevonden kunnen bij de totstandkoming van de feiten rechtstreeks betrokken zijn. Men kan hierbij denken aan een politieambtenaar die ter plaatse was om vaststellingen te doen of het slachtoffer of een getuige. Onze wetgever gaat hiermee verder dan wat in het merendeel van de landen bepaald is, namelijk dat afname onder dwang enkel mogelijk is bij een verdachte.79 Men kan het standpunt van de wetgever makkelijk verdedigen wanneer men vertrekt van het idee dat men op deze manier kan vermijden dat sporen afkomstig van het slachtoffer of getuigen, die men gemakkelijk kan identificeren zonder oplossing blijven liggen. Het kan bijvoorbeeld in de loop van een onderzoek blijken dat een persoon die aanvankelijk een getuige was, mededader blijkt te zijn. In dit geval is het zeer efficiënt wanneer men reeds het DNA van de getuige heeft afgenomen. Tegenstanders zullen dan weer het recht op fysieke integriteit, het zwijgrecht en het recht op privacy van het individu inroepen, waardoor men nog een hogere graad van voorzichtigheid moet aanwenden bij de afname onder dwang, van andere personen dan de verdachte.80 Er staat ook een strafdrempel op de mogelijkheid om een DNA-onderzoek onder dwang te bevelen. De afname van menselijk celmateriaal is maar mogelijk indien het feit waarvoor de zaak aanhangig gemaakt is bij de onderzoeksrechter, een strafbaar feit is waarop een maximumstraf staat van vijf jaar gevangenis of een zwaardere straf.81 Het is in sommige gevallen82 echter mogelijk dat DNA-profielen van veroordeelden of geïnterneerden opgenomen worden in een DNA-gegevensbank. In dit geval is het voldoende dat er eenmalig DNA onder dwang wordt afgenomen. Het kan dus dat hoewel de feiten niet strafbaar zijn met vijf jaar gevangenisstraf of meer, er toch DNA-profielen worden vergeleken. Een verdachte kan in een strafzaak door zich op art. 61 quinquies Sv. te beroepen de onderzoeksrechter verzoeken een vergelijkend DNA-onderzoek te voeren. DNA-onderzoek kan dan ook tot vrijspraak leiden wanneer er geen „match‟ is en op die manier gerechtelijke 77 J. MEESE, o.c., 1045-1046. Art. 90 undecies, § 1, lid 2 Sv. 79 J. MEESE, o.c., 1046. 80 J. MEESE, o.c., 1046. 81 Art. 90 undecies, § 1, lid 1 Sv. 82 Zie verder in tekst bij uitleg over DNA-gegevensbanken 78 29 dwalingen vermijden.83 Voor vrijwillige afname of voor het opstellen van een DNA-profiel van aangetroffen sporen is er geen strafdrempel van toepassing.84 Nog een voorwaarde is dat een DNA-afname onder dwang enkel bevolen kan worden indien er ten minste een spoor van menselijk celmateriaal aangetroffen en verzameld werd. 85 Of aan deze voorwaarden al dan niet voldaan is, kan makkelijk gecontroleerd worden vermits het bevel van de onderzoeksrechter gemotiveerd is.86 Alvorens hij een DNA-onderzoek beveelt, dient de onderzoeksrechter de verdachte te horen, hem in kennis te stellen van de omstandigheden van de zaak en van het feit dat zijn DNA-profiel vergeleken kan worden met de DNA-profielen van in andere strafzaken aangetroffen sporen.87 De deskundige die door de procureur des Konings of de onderzoeksrechter wordt aangewezen om van aangetroffen sporen van celmateriaal een DNA-profiel op te stellen, dient verbonden te zijn aan een door de Koning erkend laboratorium. Hij dient er ook voor te zorgen dat een tegenonderzoek mogelijk is, door voldoende sporen van celmateriaal te bewaren. Als er niet voldoende sporen blijken te zijn, dan moet hij dit melden in zijn verslag.88 Om een DNA-profiel van een afgenomen staal te maken en een vergelijkend DNAonderzoek uit te voeren wijst de procureur des Konings of de onderzoeksrechter een deskundige aan, verbonden aan een door de Koning erkend laboratorium. Binnen de negentig dagen na de ontvangst van de vordering dient de deskundige zijn verslag over te zenden, tenzij er een bijkomende onderzoekstermijn wordt toegekend door de procureur des Konings of onderzoeksrechter na een gemotiveerd verzoek van de deskundige.89 De uitslag van het DNA-onderzoek wordt, zowel bij het opsporingsonderzoek als bij het gerechtelijk onderzoek ter kennis gebracht van de betrokken persoon. Een tegenonderzoek, door een door de betrokkene aangewezen deskundige90, kan door de betrokken persoon ingesteld worden binnen de vijftien dagen na de kennisgeving. Hij verzoekt hierom bij de procureur des Konings of de onderzoeksrechter. De deskundige zal dan een gemotiveerd verslag afleveren aan de betrokken magistraat, die dan de betrokken persoon op de hoogte zal brengen. Het tegenonderzoek wordt verricht door middel van nieuw celmateriaal dat van de betrokkene wordt afgenomen en vergeleken wordt met het gedeelte van het spoor van het celmateriaal dat men bij het eerste onderzoek niet gebruikt heeft. Wanneer blijkt uit het verslag van de eerste expertise dat de hoeveelheid aangetroffen celmateriaal niet volstaat 83 J. Meese, o.c., 1047. J. Meese, o.c., 1047. Art. 90 undecies, § 1, lid 3 Sv. 86 J. MEESE, o.c., 1046. 87 Art. 90 undecies, § 2 Sv. 88 Art. 44ter, § 2 en art. 56 Sv. 89 Art. 44ter, § 3 en art. 90undecies, § 3 Sv. 90 Deze deskundige dient verbonden te zijn aan een door de Koning erkend laboratorium. 84 85 30 om een nieuw DNA-profiel op te stellen, dan verricht men het tegenonderzoek aan de hand van het door de eerste deskundige opgestelde DNA-profiel. De kosten dat zo‟n tegenonderzoek met zich meebrengt zijn ten laste van diegene die erom verzoekt. Een uitzondering hierop is het geval wanneer de uitslag van het tegenonderzoek het aanvankelijke onderzoek niet bevestigt. In dit geval zal de Staat instaan voor de gedane kosten.91 Wanneer er geen tegenonderzoek plaatsvindt en wanneer de uitslag van het onderzoek ter kennis is gebracht van de betrokken persoon, dan brengt het openbaar ministerie de deskundige hiervan op de hoogte, waarna de deskundige het afgenomen celmateriaal vernietigt. Binnen een maand, na de kennisgeving door het parket, dient de deskundige aan het parket mee te delen dat het celmateriaal vernietigd is. 92 Deze regeling voor het vernietigen van afgenomen celmateriaal geldt voor beide vormen van vooronderzoek. Dit wil zeggen dat het parket ook op de hoogte wordt gebracht van het vernietigen van celmateriaal in het kader van een gerechtelijk onderzoek. Hoe de onderzoeksrechter deze informatie moet vernemen wordt niet in de wet geregeld. Een vervanging van het woord openbaar ministerie door onderzoeksrechter zou, in dit geval een oplossing kunnen bieden.93 Aangetroffen celmateriaal zal niet worden vernietigd omdat het voor de bodemrechter nog mogelijk moet zijn om een nieuwe DNA-analyse te bevelen. De wet regelt geen mogelijkheid tot tegenonderzoek voor andere personen dan de betrokkene. Een verdachte kan dus geen tegenonderzoek vragen voor celmateriaal afgenomen van het slachtoffer, dit geldt ook voor het omgekeerde geval. 94 In art. 6 van de DNA-wet worden straffen vastgelegd voor personen die de wet schenden. Een voorbeeld van een strafbaar feit is de kennisneming van DNA-profielen, zonder dat men daartoe gerechtigd is.95 Onderafdeling 3: DNA-databanken De gegevens worden vandaag de dag verzameld in twee DNA-databanken, namelijk een databank „Criminalistiek‟ en een databank „Veroordeelden‟.96 De DNA-databanken zijn opgericht om personen die bij een misdrijf betrokken zijn te identificeren aan de hand van vergelijkingen tussen DNA-profielen om zo een bijdrage te leveren aan het gerechtelijk onderzoek.97 Er zijn dus twee nationale DNA-gegevensbanken. In de databank „criminalistiek‟98 worden DNA-profielen opgeslagen van aangetroffen sporen van menselijk celmateriaal. Het betreft 91 Art. 44ter, § 4 en art. 90undecies, § 4 Sv. Art. 44ter, § 5 en art. 90undecies, § 5 Sv. J. MEESE, o.c., 1048. 94 J. MEESE, o.c., 1048-1049. 95 A. LERICHE, B. RENARD en P. VAN RENTERGHEM, o.c., 131. 96 Wet 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken, BS 20 mei 1999, 17.547. 97 http://nicc.fgov.be/nationale-dna-databanken-dis 98 Art. 4 DNA-wet. 92 93 31 celmateriaal dat men verkregen heeft volgens art. 44ter Sv.. Hierbij gaat het dan bijvoorbeeld om DNA-sporen die men na een inbraak vindt of DNA-materiaal dat na een verkrachting wordt aangetroffen. Wanneer de onderzoeksrechter op grond van zijn in art. 56, § 1, derde lid Sv. voorziene bevoegdheid, een DNA-profiel laat opstellen van aangetroffen celmateriaal, dient dit te worden toegezonden aan de databank „criminalistiek‟.99 Naast het DNA-profiel worden ook het notitienummer van het strafdossier, de naam van de magistraat belast met het strafdossier, de naam en het adres van het labo waar het DNA-profiel werd opgesteld, het dossiernummer, de biologische aard van het spoor, het geslacht van de persoon van wie het spoor afkomstig is en in voorkomend geval het codenummer dat door de magistraat werd toegekend en waardoor het DNA-profiel verbonden kan worden met de naam van de betrokken persoon, verzonden aan de gegevensbank. De gegevens die in deze databank worden verzameld, mogen enkel gebruikt worden om ter identificatie een verband te leggen tussen DNA-profielen van aangetroffen sporen van menselijk materiaal of tussen deze laatste en DNA-profielen van materiaal dat werd afgenomen van personen, met toepassing van art. 44ter en art. 90undecies Sv..100 Momenteel zijn er ongeveer 19.761 profielen in deze databank verzameld.101 De databank „veroordeelden‟102 bevat referentieprofielen van veroordeelden of geïnterneerden. Het afgenomen DNA die erin wordt opgeslagen is dus afkomstig van personen die definitief veroordeeld zijn omdat ze een misdrijf gepleegd hebben opgesomd in art. 5, § 1, derde lid DNA-wet. Het gaat hier om gijzeling, ontvoering van minderjarigen, aanranding van de eerbaarheid en verkrachting, doodslag en verschillende soorten van doodslag, opzettelijk toebrengen van slagen en verwondingen met blijvend lichamelijk letsel of de dood tot gevolg, foltering, diefstal met geweld, zware diefstal of afpersing van kernmateriaal met behulp van geweld of bedreiging, brandstichting met verwondingen aan een of meer personen tot gevolg, en vernieling of beschadiging van andermans roerende eigendommen met behulp van geweld of bedreiging en met het toebrengen van lichamelijk letsel tot gevolg.103 Ook personen ten aanzien van wie de internering definitief is gelast voor het plegen van een misdrijf vermeld in art.5 §1 van de DNA-wet worden opgenomen in de databank „veroordeelden‟.104 Ook in deze databank worden de gegevens vermeld in art. 44ter, § 2, vierde lid Sv. opgenomen.105 De gegevens die in deze databank opgenomen worden, mogen enkel aangewend worden om personen te kunnen identificeren die al dan 99 J. MEESE, o.c., 1048-1049. Art. 4, § 2 DNA-wet. 101 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4E2LSJ7V 102 Art. 5 DNA-wet 103 J. MEESE, o.c., 1050. 104 http://nicc.fgov.be/nationale-dna-databanken-dis 105 Zie bij databank „criminalistiek‟ om welke gegevens het gaat. 100 32 niet rechtstreeks bij een misdrijf betrokken zijn.106 Indien de betrokkene reeds DNA heeft afgestaan in het raam van de procedure die tot zijn veroordeling of internering heeft geleid en er dus al een DNA-profiel is opgesteld, dan neemt men dit profiel op in de databank en dit op bevel van het openbaar ministerie. De betrokkene wordt tevens in kennis gesteld van de opname in de gegevensbank en van de mogelijkheid dat zijn opgenomen DNA-profiel vergeleken kan worden met DNA-profielen ontdekt in andere strafzaken.107 Wanneer er nog geen DNA-profiel is opgesteld, dan zal het openbaar ministerie een officier van gerechtelijke politie, hulpofficier van de procureur des Konings of een arts vorderen wanneer het gaat om afname van een hoeveelheid wangslijmvlies of haarwortels. Indien het om de afname van bloed gaat kan enkel een arts gevorderd worden. Zoals reeds gezegd is het gebruik van fysieke dwang mogelijk, maar niet bij de afname van bloed. Van de afname wordt een proces-verbaal opgesteld en de betrokkene wordt in kennis gesteld van de gevolgen van de opname van z‟n profiel in de databank „veroordeelden‟.108 In deze databank zijn momenteel ongeveer 18.278 genetische profielen verzameld.109 Op dit moment kunnen met meer dan 10% van de opgeslagen DNA-profielen een link gelegd worden met andere dossiers. Het aantal positieve linken is proportioneel in vergelijking met het aantal opgeslagen DNA-profielen, wat met zich meebrengt dat de DNA-databanken goede instrumenten zijn om de criminaliteit te bestrijden.110 Volgens Gert De Boeck, operationeel directeur criminalistiek bij het NICC, is er een nieuwe wet in de maak die meer mogelijkheden zal bieden aan de DNA-onderzoekers. De wet zal er namelijk voor zorgen dat het ook mogelijk wordt om DNA van mensen met lichtere veroordelingen bij te houden en het mogelijk maken dat de medewerkers van het NICC niet meer voor elke vergelijking de toelating nodig hebben van een parketmagistraat. Het NICC zou graag een afzonderlijke databank voor vermiste personen aanleggen. Om valse sporen uit te sluiten, zouden ze ook graag een databank met de profielen van al het personeel van de laboratoria en de politiediensten oprichten.111 A. Beheer van de databanken De databanken worden bijgehouden door het NICC, het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie. Het NICC werd opgericht in 1971112 en is de centrale instantie voor forensisch onderzoek in België en heeft verschillende opdrachten. Zo voert het NICC 106 art. 5, § 3 DNA-wet. Art. 5, § 2 DNA-wet. 108 Art. 5, § 2 DNA-wet. 109 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4E2LSJ7V 110 http://nicc.fgov.be/nationale-dna-databanken-dis 111 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4E2LSJ7V 112 KB 05/11/1971 107 33 deskundigenonderzoeken, en dus ook DNA-onderzoeken, uit op vraag van de bevoegde gerechtelijke overheden, biedt het een belangrijke meerwaarde aan de gerechtelijke opdrachtgevers of magistratuur en levert het wetenschappelijk onderzoek af aan tal van opdrachtgevers. De voornaamste activiteit van het NICC is het uitvoeren van forensische expertises, om zo het gerechtelijk onderzoek en de burger te ondersteunen. Het opstellen en beheer van beide databanken wordt dus aan het NICC toevertrouwd.113 Een DNA-analyse naar aanleiding van een gerechtelijk onderzoek mag niet door eender welk laboratorium gebeuren.114 In België zijn er negen laboratoria erkend voor het uitvoeren van DNA-analyses in strafzaken.115 B. Vergelijkend onderzoek Zowel de procureur des Konings, als de onderzoeksrechter kunnen, bij gemotiveerde beslissing, een deskundige verbonden aan het NICC opdracht geven om het DNA-profiel van aangetroffen sporen van menselijk materiaal of het DNA-profiel van afgenomen menselijk celmateriaal te vergelijken met de gegevens opgenomen in de twee DNA-databanken.116 Hiervoor werd reeds besproken hoe dit onderzoek gebeurt. C. Verwijderen en vernietigen van DNA-gegevens Het wissen van gegevens uit de databank „criminalistiek‟ gebeurt wanneer de bewaring niet of niet meer nuttig is voor de strafprocedure. Dit kan enkel door het openbaar ministerie bevolen worden. Niet-geïdentificeerde DNA-profielen worden sowieso verwijderd dertig jaar nadat ze in de gegevensbank zijn opgenomen. De geïdentificeerde profielen worden bewaard tot de definitieve uitspraak.117 Bij de databank „veroordeelden‟ vernietigt de deskundige, na opname van het DNA-profiel in de gegevensbank, onmiddellijk het afgenomen materiaal.118 Tien jaar na het overlijden van de persoon waarop de gegevens opgenomen in de databank betrekking hebben, worden de gegevens gewist op bevel van het parket.119 Afdeling 3: Verenigd Koninkrijk In het Verenigd Koninkrijk zijn er 3 rechtsgebieden: Engeland en Wales, Schotland en Noord-Ierland. Het recht van de plaats waar de misdaad is gepleegd wordt er toegepast.120 113 http://nicc.fgov.be/missie-opdrachten Art. 10 , 11 en 12 KB van 4 februari 2002. KB van 28 MEI 2004 tot erkenning van de laboratoria voor DNA-onderzoek in strafzaken 116 Art. 4, § 3 en art. 5, § 4 DNA-wet. 117 Art. 4, § 4 DNA-wet. 118 Art. 5, § 2 DNA-wet. 119 Art. 5, § 5 DNA-wet. 120 A. SEMIKHODSKII, o.c., 26. 114 115 34 Veel misdrijven worden in het Verenigd Koninkrijk opgelost aan de hand van hun National DNA Database (NDNAD). De Britse DNA-databank is de grootste ter wereld. 5,2% van de bevolking is er opgenomen in de databank, wat met zich meebrengt dat de databank meer dan 4 miljoen DNA-profielen bevat, waarvan een miljoen mensen nog nooit voor een misdrijf zijn veroordeeld.121 De nationale DNA-databank is daar dan ook het meest effectieve middel om misdrijven op te sporen en te voorkomen sinds de ontwikkeling van de analyse van de vingerafdruk honderd jaar geleden. Met zijn vooruitstrevende regelgeving is het Verenigd Koninkrijk dan ook de wereldleider op het vlak van DNA-analyse voor forensisch gebruik.122 Onderafdeling 1: Toepasselijke wetgeving Het wettelijk kader voor DNA-onderzoek is in het Verenigd Koninkrijk in 1984 vastgelegd in de Police and Criminal Evidence Act (PACE)123 en dit in de artikelen 62, 63, 63A, 64 en 65.124 Diverse Acts hebben de Police and Criminal Evidence Act gewijzigd. In art. 65 wordt duidelijk gemaakt dat er een onderscheid is tussen intimate (intiem) en non-intimate (nietintiem) celmateriaal. Een bloedstaal, sperma, enige andere weefselvocht, urine, schaamhaar, een tandheelkundige afdruk, een staal door middel van een wattenstaafje afgenomen uit een lichaamsopeningen of van het lichaam met uitzondering van de mond wordt als intiem celmateriaal beschouwd. Niet-intiem celmateriaal is haar (behalve schaamhaar), een staal genomen van een nagel of van onder een nagel, een staal genomen uit de mond, speeksel en een huid indruk. De PACE stelt dat DNA-stalen en de DNAprofielen die ervan worden afgeleid alleen gebruikt kunnen worden om misdrijven te voorkomen en op te sporen, bij de ondervraging van een overtreding of in het kader van een vervolging.125 De hierna beschreven Acts wijzigen de PACE van 1984. In de Criminal Justice and Public Order Act (CJPOA)126 van 1994 worden in de artikelen 54 tot 59 de bevoegdheden van de politie om stalen van celmateriaal af te nemen geregeld. De regels, betreffende intiem en niet-intiem celmateriaal, uit de PACE werden versoepeld. Zo werd wangslijmvlies niet langer gedefinieerd als intiem celmateriaal. Men mocht van dan af dwang gebruiken om wangslijmvlies af te nemen. Een andere belangrijke wijziging bestond erin dat niet langer vereist was dat er een ‘serious arrestable offence’ begaan was. Om celmateriaal van een persoon af te nemen volstond het dat er een „recordable offence‟ was. 121 http://www.security.nl/artikel/19188/DNA-profielen_Britse_burgers_in_handen_bedrijfsleven.html http://www.npia.police.uk/en/docs/NDNAD07-09-LR.pdf http://www.statutelaw.gov.uk/legResults.aspx?LegType=All+Legislation&searchEnacted=0&extentMatchOnly=0&confersPow er=0&blanketAmendment=0&sortAlpha=0&PageNumber=0&NavFrom=0&activeTextDocId=1871554 124 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, Forensisch DNA-onderzoek: een rechtsvergelijkende verkenning, Leiden, Maklu, 2006, 102. 125 http://www.genewatch.org/sub-539478 126 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1994/ukpga_19940033_en_7#pt4-pb1-l1g54 122 123 35 Arrestable offences zijn strafbare feiten of de poging tot zo‟n strafbaar feit waar een gevangenisstraf op staat van meer dan 5 jaar. Recordable offences hebben een veel breder toepassingsgebied, vermits praktisch alle zaken die door de politie worden onderzocht hieronder vallen. Meestal zijn het misdrijven die strafbaar zijn met een gevangenisstraf, maar ook andere vergrijpen werden opgenomen in „the National Police Records Regulations 2000‟127. In het Verenigd Koninkrijk kan er dus een DNA-staal afgenomen worden van een persoon die gearresteerd is of beschuldigd is of veroordeeld is voor een „recordable offence‟.128 Alle DNA-profielen van gearresteerden mogen dus opgenomen worden, ongeacht het feit of de personen reeds veroordeeld of vervolgd zijn. Ook de vergelijking van DNA-profielen van afgenomen celmateriaal met DNA-profielen in de nationale databank werden in deze Act geregeld.129 Artikel 64 van de Criminal Procedure and Investigations Act van 1996130 bevat een uitbreiding inzake de bevoegdheden van de politie op het vlak van vergelijkend DNAonderzoek. De politie mag in de DNA-databank vergelijkend onderzoek uitvoeren met DNAprofielen afgenomen van personen die waren gearresteerd, aan wie iets ten laste was gelegd of die waren geïnformeerd over het feit dat zij proces-verbaal hadden gekregen voor een recordable offence. Deze Act maakt ook de vergelijking met DNA-profielen uit Schotland mogelijk, zodat vergelijking met profielen uit het gehele Verenigd Koninkrijk mogelijk werd.131 In 1997 werd de Criminal Evidence (Amendment) Act132 in het Verenigd Koninkrijk geïntroduceerd. De bevoegdheden van de politie werden uitgebreid op het vlak van de afname van niet-intiem celmateriaal. De politie kon van dan af het DNA-profiel van dit nietintiem celmateriaal opslaan in de DNA-databank bij een categorie veroordeelden die waren veroordeeld voordat de CJPOA van kracht werd. De categorie veroordeelden waarover hier gesproken wordt zijn zedendelinquenten, die de wetgever niet buiten de DNA-databank wilde houden.133 De Data Protection Act 1998134 zorgt ervoor dat persoonsgegevens beschermd worden. Hierin is onder andere bepaald dat DNA-gegevens voor geen ander doel mogen worden gebruikt dan waarvoor ze zijn afgenomen. De Data Protection Act bepaalt ook dat eenieder het recht heeft om te weten wat er over hem of haar in de DNA-databank staat en dat een 127 http://www.statutelaw.gov.uk/content.aspx?parentActiveTextDocId=2635638&ActiveTextDocId=2635638 http://www.npia.police.uk/en/docs/NDNAD07-09-LR.pdf T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 102-103. 130 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1996/ukpga_19960025_en_9#pt7-pb3-l1g64 131 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 103. 132 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1997/ukpga_19970017_en_1 133 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 103. 134 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1998/ukpga_19980029_en_1 128 129 36 persoon foute gegevens kan laten wijzigen. Wanneer iemand verzoekt om zijn DNA-profiel te laten wissen uit de NDNAD dan zal dit per definitie worden geweigerd. In 2001 werd de Criminal Justice and Police Act 2001135(CJPA) ingevoerd. Het zijn de artikelen 80, 81 en 82 die van belang zijn in het kader van een DNA-onderzoek. Deze Act werd in het leven geroepen nadat de politie en de Forensic Science Service beiden er niet in geslaagd waren de wettelijke verplichtingen om DNA-profielen, die waren afgenomen van personen die nooit waren veroordeeld voor een strafbaar feit, omdat de vervolging was gestaakt of omdat de personen na een vervolging waren vrijgesproken, uit de nationale DNA-databanken te verwijderen. Daarom werd de CJPA, waarin de wetgever bepaalde dat DNA-profielen van personen wier vervolging was gestaakt of die waren vrijgesproken niet meer uit de nationale DNA-databank konden verwijderd worden, met terugwerkende kracht in het leven geroepen.136 Dit wil zeggen dat celmateriaal die volgens de oude regelgeving verwijderd had moeten worden, vanaf dan bewaard kon blijven. In deze Act werden dus de bevoegdheden van de politie uitgebreid, maar dit maal om celmateriaal af te nemen en DNAprofielen op te slaan van die personen die niet waren veroordeeld voor een recordable offence.137 Ook de afname van stalen wordt in deze Act geregeld.138 Tenslotte regelt art. 81 van de CJPA ook de „speculative searches‟, dit is onderzoek door vergelijking met andere stalen.139 De Criminal Justice and Police Act 2001, (Commencement No. 8) Order 2002140 bepaalt dat de politie, indien er bij de eerste afname van niet-intiem celmateriaal iets mis gegaan is, opnieuw celmateriaal mag afnemen en dit in een groter aantal gevallen dan oorspronkelijk het geval was. Deze Act biedt de mogelijkheid aan personen om vrijwillig celmateriaal af te staan om met het oog op eliminatie in de DNA-databank te worden opgeslagen en een vergelijking met de in de databank opgenomen profielen mogelijk te maken. Deze bepaling komt goed van pas bij onder andere grootschalige DNA-onderzoeken. De betrokkene moet schriftelijk instemmen met de opslag en vergelijking van z‟n DNA-profiel. Eens hij z‟n toestemming gegeven heeft, dan is dit definitief en kan hij dit niet meer terugroepen.141 Onder andere voormalig Eerste Minister, Tony Blair, heeft zijn DNA vrijwillig afgestaan voor opname in de databank. Daardoor is z‟n DNA nu onbeperkt opgeslagen in de NDNAD.142 135 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2001/ukpga_20010016_en_1 Art. 82 CJPA 2001. 137 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 103-104. 138 Art. 80 CJPA 2001. 139 Art. 65 PACE 1984. 140 http://www.opsi.gov.uk/si/si2004/20042540.htm 141 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 104. 142 A.R.W. JACKSON en J.M. JACKSON, Forensic science second edition, Harlow Essex, Pearson Education limited, 2008, 164. 136 37 De Criminal Justice Act (CJA) van 2003143, maakt het mogelijk om van elke persoon die gearresteerd is en in het politiebureau wordt vastgehouden omdat hij een recordable offence heeft gepleegd, zonder diens toestemming, niet-intiem celmateriaal af te nemen. Vervolgens vindt dan het DNA-onderzoek op het celmateriaal plaats.144 In 2005 bracht de Serious Organised Crime and Police Act145 nog een wijziging aan de PACE. Deze Act maakt het gebruik van opgeslagen DNA-profielen mogelijk in het kader van de identificatie van lichaamsonderdelen of overleden personen.146 Dankzij de Crime and Security Act147 van 2010 wordt het mogelijk gemaakt om in de toekomst het DNA van onschuldige personen uit de databank te verwijderen en dit zes jaar nadat het arrest is geveld. DNA-stalen genomen bij de arrestatie, momenteel opgeslagen in commerciële laboratoria, zullen vernietigd worden van zodra men de DNA-profielen via computers heeft verkregen van die commerciële laboratoria.148 DNA-profielen van veroordeelde misdadigers kunnen onbeperkt bijgehouden worden. DNA-profielen van personen die gearresteerd zijn, maar niet veroordeeld voor een recordable offence, kunnen bijgehouden worden voor een bepaalde tijd. De politie kan met terugwerkende kracht DNAstalen afnemen van seksuele en gewelddadige misdadigers, die na een veroordeling in het buitenland terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk en die DNA-stalen verzamelen van zulke veroordeelde misdadigers, die reeds uit de gevangenis zijn.149 Zoals reeds gezien mag de politie in het Verenigd Koninkrijk, volgens de huidige wetgeving, DNA-gegevens voor een onbeperkte periode bijhouden van personen die gearresteerd zijn omdat ze een recordable offence zouden gepleegd hebben, ongeacht of die personen veroordeeld zijn of niet. In december 2008 besliste het EHRM in de zaak S. and Marper vs. The United Kingdom150 dat zo‟n onbeperkte opslag van DNA-gegevens art.8 van het EVRM schendt. Het Hof vond dat art.8 van het EVRM geschonden werd omdat het DNA van onschuldige mensen bewaard bleef, hoewel ze niet veroordeeld waren.151 Om deze beslissing te implementeren in hun wetgeving, werd de Crime and Security Act in 2010 in het leven geroepen. De belangrijkste wijziging houdt in dat de DNA-gegevens van 143 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2003/ukpga_20030044_en_1 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 104. 145 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2005/ukpga_20050015_en_1 146 http://www.genewatch.org/sub-539478 147 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2010/pdf/ukpga_20100017_en.pdf 148 http://www.genewatch.org/sub-539478 149 http://www.mynewsdesk.com/uk/view/pressrelease/home-office-national-crime-and-security-bill-receives-royal-assent393964 150 http://www.bailii.org/eu/cases/ECHR/2008/1581.html 151 http://legalift.wordpress.com/2010/04/19/dna-database-a-key-issue-in-2010-election-in-uk/ 144 38 gearresteerde, maar niet veroordeelde, volwassenen na zes jaar zouden gewist worden, in plaats van ze onbeperkt bij te houden. De relevante bepalingen van deze Act zijn echter nog niet in werking getreden, wat betekent dat tot op heden de onbeperkte opslag nog steeds van toepassing is. Art. 14 van de Crime and Security Act wijzigt art. 64 van de PACE 1984 door de introductie van een beperktere opslag van DNA-gegevens in te voeren. De opslagperiode van de DNAgegevens hangt af van een aantal factoren zoals de leeftijd van de betrokkene, de ernst van het gepleegde of vermeende misdrijf, het al dan niet veroordeeld zijn van de betrokkene en of het een eerste veroordeling is of niet.152 Nieuwe regeling: - Een veroordeelde volwassene: onbeperkte opslag van z‟n DNA-profiel. - Een volwassene, die gearresteerd werd, maar niet veroordeeld: opslag van DNAprofiel gedurende 6 jaar. - Een minderjarige die veroordeeld is voor een ernstig misdrijf of meer dan één lichter misdrijf: onbeperkte opslag van z‟n DNA-profiel. - Een minderjarige, veroordeeld voor één lichter misdrijf: opslag van DNA-profiel gedurende 5 jaar. - Minderjarigen van 16 en 17 jaar oud, die gearresteerd zijn, maar niet veroordeeld voor een ernstig misdrijf: opslag van DNA-profiel voor een periode van 6 jaar. - Alle ander minderjarigen die gearresteerd, maar niet veroordeeld zijn: opslag van DNA-profiel gedurende 3 jaar. - Personen die aan een control order153 onderworpen zijn: opslag van DNA-profiel tot 2 jaar nadat de onderwerping van de persoon aan de control order zijn effect verloren heeft. - Alle DNA-stalen blijven bestaan tot ze in de databank zijn opgenomen. Ze mogen in geen geval langer dan 6 maand, te rekenen vanaf de afname van het staal, bewaard blijven. Onderafdeling 2: Verloop van het DNA-onderzoek A. Handelingswijze bij het verzamelen van celmateriaal i. Aangetroffen celmateriaal Wanneer er celmateriaal op een plaats van een misdrijf wordt aangetroffen, dan verzamelt de politie dit en stuurt het naar een erkend laboratorium voor DNA-onderzoek. Dat laboratorium leidt het DNA-profiel af uit het celmateriaal en wijst een uniek barcode-nummer 152 http://www.parliament.uk/briefingpapers/commons/lib/research/briefings/snha-04049.pdf Een control order wordt opgelegd door de Home Secretary om de vrijheid van personen te beperken met de bedoeling om de maatschappij te beschermen tegen terrorisme. 153 39 toe aan elke staal. Het verkregen DNA-profiel wordt met het unieke barcode-nummer en de demografische details naar de Custodian154, de Chief Scientist van een aparte afdeling van de Forensic Science Service die verantwoordelijk is voor de DNA-profielen in de DNAdatabank, gestuurd teneinde deze gegevens in de DNA-databank te laden.155 ii. Afgenomen celmateriaal Wanneer de politie het celmateriaal afneemt van een persoon, bewaart ze het celmateriaal in een verpakking waarop een uniek barcodenummer staat. Dan creëert de politie een file op de Police National Computer (PNC) om aan te geven dat er celmateriaal is afgenomen. Deze file heeft een uniek arrest summons number (ASN). Tussen de PNC en de NDNAD is er een verbinding waardoor de demografische details, die betrekking hebben op het celmateriaal dat is afgenomen, worden doorgegeven aan de Custodian156 van de DNA-Databank. Die creëert dan een aparte file bij de DNA-databank, welke men terugvindt door de barcode van de verpakking en het ASN. De politie stuurt het celmateriaal samen met het unieke barcodenummer en het ASN naar een erkend laboratorium voor DNA-analyse. Dit laboratorium zendt dan het DNA-profiel verkregen uit het celmateriaal samen met de unieke barcode-nummer en het ASN aan de Custodian, die deze dan in de DNA-databank laadt. Wanneer een persoon vrijwillig en met schriftelijke toestemming zijn celmateriaal heeft afgestaan om in de DNA-databank opgenomen te worden, dan heeft die geen file in de PNC en kan hij enkel geïdentificeerd worden door middel van de unieke barcodenummer aangebracht op de verpakking van zijn celmateriaal. Dit celmateriaal wordt eveneens verstuurd naar een erkend laboratorium voor DNA-onderzoek. Vervolgens stuurt dat laboratorium het verkregen DNA-profiel samen met de unieke barcode en de demografische details aan de Custodian om zo dan het profiel in de DNA-databank te laden.157 Men maakt in het Verenigd Koninkrijk ook wel eens gebruik van wat men ‘covert sampling’ noemt. Dit is eigenlijk DNA afnemen zonder dat de betrokken persoon hier weet van heeft. Het is niet opgenomen in de wetgeving, maar het is een techniek die gebruikt wordt en die op geen verzet stuit. Wanneer de politie deze techniek aanwendt, dient ze wel toestemming te hebben van de politiechef. Een voorbeeld van „covert sampling‟ betreft het verzamelen van celmateriaal van een koffiemok waar de persoon van gedronken heeft.158 154 Zie verder in de tekst voor meer uitleg over de taken van de FSS en de Custodian. T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 105. Dit is een aparte afdeling van de Forensic Science Service. 157 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 107. 158 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 111. 155 156 40 B. Bewaren van celmateriaal In beginsel wordt celmateriaal afgenomen van een persoon naar aanleiding van een onderzoek van een strafbaar feit, nadat het is gebruikt voor DNA-analyse, opgeslagen in de NDNAD. Wanneer de persoon, wiens DNA werd afgenomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, er niet van verdacht wordt het misdrijf te hebben gepleegd, dan wordt het celmateriaal niet opgeslagen. Zodra het celmateriaal is gebruikt, voor hetgeen het werd afgenomen, zal het worden vernietigd. In het geval dat celmateriaal werd afgenomen voor het onderzoek van een strafbaar feit waarvoor een persoon werd veroordeeld en het celmateriaal van deze veroordeelde persoon is afgenomen met het oog op dat onderzoek, dan moet het celmateriaal niet vernietigd worden. Omdat vernietiging niet verplicht is, kan het celmateriaal bewaard blijven ook na de veroordeling van de persoon van wie het celmateriaal afkomstig is. Het celmateriaal moet niet worden vernietigd wanneer de betrokkene schriftelijk toestemming heeft gegeven om zijn celmateriaal op te slaan. De betrokkene kan deze toestemming niet ongedaan maken.159 C. Soorten celmateriaal Wanneer de betrokkene toestemming geeft, kan men zowel intiem als niet-intiem celmateriaal afnemen. Wanneer een betrokkene zich in detentie bij de politie bevindt en er zijn redelijke gronden om aan te nemen dat hij betrokken is bij een recordable offence, dan kan men celmateriaal afnemen. Ook is vereist dat het onderzoek zal bijdragen aan de bevestiging of de weerlegging van de betrokkenheid bij het strafbaar feit.160 i. Intiem celmateriaal Bij de afname van intiem celmateriaal is vereist dat de betrokkene in detentie is bij de politie en dat er een bevel is van een politieagent, die minstens de rang van inspecteur moet hebben en dat de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven voor de afname van het celmateriaal.161 Van een persoon die niet in detentie bij de politie is, maar van wie gedurende het onderzoek naar aanleiding van een strafbaar feit, twee of meer niet-intieme monsters geschikt voor 159 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 114. T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 104-107. 161 Art. 62, lid 1 PACE 1984. 160 41 dezelfde soort analyse zijn afgenomen maar ongeschikt zijn gebleken, mag intiem celmateriaal afgenomen worden, indien er een bevel is van een politieagent, die minstens de rang van inspecteur heeft en indien de betrokkene zijn toestemming heeft gegeven voor de afname.162 De toestemming voor de afname door de betrokkene moet schriftelijk gebeuren.163 Zo‟n bevel tot afname kan enkel door een politieagent, die minstens de rang van inspecteur heeft, worden gegeven, indien de politieagent redelijke gronden heeft om de betrokkenheid bij een recordable offence te vermoeden van de persoon van wie het celmateriaal is afgenomen en indien hij gelooft dat het celmateriaal zal bijdragen om de betrokkenheid van de persoon te bevestigen of te weerleggen.164 De politieagent kan dit bevel schriftelijk of mondeling geven. Indien het mondeling gebeurt, is er nadien wel een schriftelijke bevestiging nodig.165 Wanneer een bevel tot afname van intiem celmateriaal is gegeven en er voorgesteld is dat een DNA-staal zal afgenomen worden ter uitvoering van dat bevel, dan moet een officier de betrokkene van wie de staal is afgenomen informeren over het feit dat er een bevel is en over de gronden waarop het besluit steunt.166 De aard van het misdrijf waar de persoon, van wie intiem celmateriaal dient afgenomen te worden, vermoed wordt bij betrokken te zijn moet ook door de officier duidelijk gemaakt worden.167 Registratie van het bevel waarop de afname van het celmateriaal steunt, de gronden waarop het bevel steunt en het feit dat de nodige toestemming door de betrokkene gegeven werd, gebeurt zo snel mogelijk na de afname van het intiem celmateriaal.168 Als intiem celmateriaal wordt afgenomen van de betrokkene op het politiebureau, dan zal een politieagent (officier), voordat het DNA-staal wordt afgenomen, hem ervan op de hoogte stellen dat er mogelijk een speculatief onderzoek kan plaatsvinden. Het feit dat de betrokkene deze informatie gekregen heeft, zal zodra het DNA-staal genomen in het procesverbaal vermeld worden.169 Indien er intiem celmateriaal is afgenomen van een persoon, die wordt vastgehouden op het politiebureau, dan zal er van het bevel, de gronden voor het bevel, het feit dat de vereiste toestemming is gegeven en het feit dat de betrokken persoon is geïnformeerd dat er mogelijk 162 Art. 62, lid 1A PACE 1984. Art. 62, lid 4 PACE 1984. Art. 62, lid 2 PACE 1984. 165 Art. 62, lid 3 PACE 1984. 166 Art. 62, lid 5 PACE 1984. 167 Art. 62, lid 6 PACE 1984. 168 Art. 62, lid 7 PACE 1984. 169 Art. 62, lid 7A PACE 1984. 163 164 42 een speculatief onderzoek zal plaatsvinden ook een aantekening worden gemaakt in het proces-verbaal.170 Wanneer er intiem celmateriaal, andere dan gebitsafdruk of urine, wordt afgenomen, dan mag dit celmateriaal enkel worden afgenomen door een geregistreerde medische beroepsbeoefenaar of een geregistreerde professional in de gezondheidszorg (bvb. een geregistreerde verpleegster of een geregistreerd lid van de gezondheidszorg die door de Secretary of State belast is met dergelijk onderzoek171).172 ii. Niet-intiem celmateriaal Afname onder dwang is enkel mogelijk bij niet-intiem celmateriaal. Deze beperking van afname onder dwang, tot niet-intiem celmateriaal, is in casu niet zo erg vermits sinds de CJPOA van 1994 het wangslijmvlies als niet-intiem celmateriaal wordt beschouwd.173 Wangslijmvlies is dan ook de meest gebruikte methode om een staal van niet-intiem celmateriaal te verkrijgen. Men gebruikt hiervoor een wattenstaafje.174 Het principe is dat er niet mag overgegaan worden tot afname van niet-intiem celmateriaal zonder toestemming van de betrokkene.175 Om niet-intiem celmateriaal af te nemen is er tevens een schriftelijke toestemming van de betrokkene vereist.176 Er zijn meerdere uitzonderingen op de regel dat niet-intiem celmateriaal niet zonder toestemming van de betrokkene kan. In het eerste geval kan afname van niet-intiem celmateriaal kan gebeuren zonder toestemming wanneer twee voorwaarden vervuld zijn. De eerste voorwaarde is dat de betrokkene in detentie moet wordt gehouden bij de politie als gevolg van zijn arrestatie voor een recordable offence. De tweede voorwaarde houdt in dat er nog geen niet-intiem celmateriaal mag zijn afgenomen van hetzelfde soort en van hetzelfde deel van het lichaam gedurende het onderzoek van het strafbare feit door de politie of er is reeds dergelijk celmateriaal afgenomen maar dit bleek dit ongeschikt.177 Een tweede geval waar geen toestemming van de betrokkene vereist om niet-intiem celmateriaal af te nemen wanneer de betrokkene bij de politie in hechtenis op bevel van een rechtbank en een politieagent, minstens met de rang van inspecteur, een bevel heeft gegeven om het celmateriaal zonder de vereiste toestemming af te nemen.178 170 Art. 62, lid 8 PACE 1984. T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 108. 172 Art. 62, lid 9A PACE 1984. 173 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 108-110. 173 Art. 62, lid 1 PACE 1984. 174 A. SEMIKHODSKII, o.c., 27. 175 Art. 63, lid 1 PACE 1984. 176 Art. 63, lid 2 PACE 1984. 177 Art. 63, lid 2A, 2B, 2C PACE 1984. 178 Art. 63, lid 3 PACE 1984. 171 43 Een derde situatie waar er geen toestemming van de betrokkene vereist is om niet-intiem celmateriaal af te nemen is die waar de betrokkene in staat van beschuldiging is gesteld voor een recordable offence of die waar de betrokkene geïnformeerd is dat hij zal worden aangeklaagd voor een recordable offence. In deze derde situatie mag er ook nog niet eerder niet-intiem celmateriaal door de politie zijn afgenomen gedurende het onderzoek van het strafbare feit, of indien er reeds niet-intiem celmateriaal van hem is afgenomen, dit niet geschikt is gebleken voor dezelfde soort analyse, of hoewel geschikt, het celmateriaal ongeschikt is gebleken.179 Ook wanneer de persoon veroordeeld is voor een recordable offence is er geen toestemming nodig van de betrokkene.180 Tenslotte moet men ook geen toestemming verkrijgen wanneer het gaat om personen, die opgesloten zijn na een vrijspraak op grond van krankzinnigheid of indien de persoon zich in de onbekwaamheid bevond om zich te verdedigen.181 Een politieagent, die minstens de rang van inspecteur heeft, mag enkel het bevel voor een gedwongen afname van celmateriaal geven wanneer hij redelijke gronden heeft om de betrokkenheid van de persoon, van wie het celmateriaal moet afgenomen worden, te vermoeden en om te geloven dat de DNA-staal de betrokkenheid van die persoon zal bevestigen of weerleggen.182 Dit bevel kan mondeling of schriftelijk gegeven worden, maar indien het mondeling gebeurt, dan is een schriftelijke bevestiging achteraf nodig.183 Indien het geval er een bevel voor afname van celmateriaal is gegeven en er is voorgesteld dat niet-intiem celmateriaal zal worden afgenomen ter uitvoering van het bevel, dan zal de politieagent de persoon van wie het DNA-staal zal afgenomen worden informeren over het gegeven bevel en de gronden waarop het bevel gebaseerd is.184 Ook de aard van het misdrijf waarbij de persoon vermoed wordt betrokken te zijn geweest zal de politieagent vermelden aan de verdachte.185 Zo snel als mogelijk nadat het niet-initiem celmateriaal afgenomen is, zal het bevel en de gronden waarop het bevel gebaseerd is, geregistreerd worden.186 Wanneer er niet-intiem celmateriaal van een persoon is afgenomen in het politiebureau, dan moet zowel in het geval van afname met of zonder toestemming, een politieagent hem informeren, nog voor de DNA-staal wordt afgenomen, dat zijn DNA-gegevens mogelijks bij een speculatief onderzoek zullen betrokken zijn. Zodra het celmateriaal is afgenomen zal het 179 Art. 63, lid 3A PACE 1984. Art. 63, lid 3B PACE 1984. Art. 63, lid 3C PACE 1984. 182 Art. 63, lid 4 PACE 1984. 183 Art. 63, lid 5 PACE 1984. 184 Art. 63, lid 6 PACE 1984. 185 Art. 63, lid 7 PACE 1984. 186 Art. 63, lid 8 PACE 1984. 180 181 44 feit dat de persoon is geïnformeerd over de mogelijkheid van een speculatief onderzoek geregistreerd worden.187 Wanneer er niet-intiem celmateriaal is afgenomen van een persoon die wordt vastgehouden op een politiebureau, dan zal van alle geregistreerde zaken aantekening worden gemaakt in het proces-verbaal.188 De afname van een persoon van niet-intiem celmateriaal mag door elke willekeurige politieagent worden uitgevoerd.189 Onderafdeling 3: DNA-databank Op 10 april 1995 richtte de Forensic Science Service van Engeland en Wales de NDNAD op. Schotland en Noord-Ierland kennen een afwijkende organieke structuur en eigen systeem van strafvervolging en rechtspraak. Ze hebben een eigen DNA-databank, maar leggen ook DNA-profielen aan voor de NDNAD. De NDNAD bevat stalen afkomstig van vier bronnen: van misdaadscènes, van personen die ervan verdacht worden betrokken te zijn bij een misdrijf, van personen die vrijwillig een DNAstaal afstaan en profielen van werknemers, leveranciers, politie -agenten en onderzoekers van een plaats delict worden opgenomen in eliminatiedatabanken en dit om onnodig onderzoek te vermijden.190 Zo werd de Police Elimination Database (PED) om zo DNAprofielen van politieagenten die op een plaats van een misdrijf zijn beland, te kunnen filteren en zo onnodig onderzoekswerk te besparen.191 In de periode 2008-2009 werden zes op tien DNA-profielen van misdaadscènes gelinkt met profielen van de daders. Het ging ondermeer over 252 moorden en 1819 gewelddadige misdrijven. Het aantal geregistreerde misdrijven is gedaald, wat ertoe geleid heeft dat er minder DNA verzameld wordt en opgeslagen wordt in de nationale databank.192 Doordat in het Verenigd Koninkrijk ook het genetisch profiel van een verdachte wordt opgeslagen, heeft men er 40 procent kans om een link te vinden wanneer men een nieuw DNA-profiel vergelijkt met de reeds opgeslagen profielen uit de DNA-databank.193 Men gebruikt er het forensisch DNA-onderzoek voornamelijk om verkrachtingszaken (zo‟n 70%), moordzaken en inbraken op te lossen.194 De minimumleeftijd voor opname van een DNA- 187 Art. 63, lid 8B PACE 1984. Art. 63, lid 9 PACE 1984. 189 Art. 63, lid 9ZA PACE 1984. 190 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 115. 191 P. JOHNSON en R. WILLIAMS, Genetic Policing: The use of DNA in criminal investigations, Cullompton, Willan Publishing, 2008, 3. 192 http://www.npia.police.uk/en/14399.htm 193 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4E2LSJ7V 194 A. SEMIKHODSKII, o.c., 21. 188 45 profiel in de NDNAD is 10 jaar. Bijna 85% van de opgeslagen DNA-profielen zijn afkomstig van personen jonger dan 45 en meer dan 80% is afkomstig van mannen.195 Hoe groter de databank, hoe effectiever ze zal zijn. Dit geldt tenminste wanneer men vertrekt vanuit het standpunt dat men een misdrijf wil oplossen. Er zijn echter een aantal ethische en wettelijke bezwaren tegen een massale opname van ieders DNA in een databank. Dat een databank, waarin DNA-profielen van de gehele bevolking, zeer bruikbaar zou zijn om misdrijven op te lossen, daar is iedereen het mee eens. Een DNA-profiel gevonden op de plaats van het misdrijf zou dan immers direct een „match‟, en daarmee ook een verdachte, vinden in de databank. Tegenstanders zeggen echter dat door opname van eenieders DNA, de Staat de indruk geeft, dat die personen ergens in de toekomst wel een misdrijf zullen plegen. Een databank van de gehele bevolking zou ook informatie met zich meebrengen, die niets met het forensisch DNA-onderzoek te maken heeft, zoals een vader die een kind erkend heeft, maar niet de biologische vader is of zaken betreffende illegaliteit.196 A. Beheer NDNAD De regelgeving van de Data Protection Act van 1998 zorgt voor het interne beheer van de NDNAD. Als beheerder heeft de FSS rechtstreeks toegang tot de NDNAD. De taken van de FSS bestaan eruit om de gegevens in te voeren, te updaten en informatie te beheren. Alleen personeelsleden met machtiging van de Custodian van de DNA-databank hebben toegang tot de bestanden van de DNA-databank.197 De Custodian van de FSS bepaalt de standaarden voor de wijze van afname van celmateriaal. Om er zeker van te zijn dat alle leveranciers, in vergelijking met andere leveranciers, consequent betrouwbare DNA-profielen leveren voor de NDNAD, controleert hij ook de ontwikkeling en procedurele standaarden voor de analyse van het celmateriaal. Momenteel zijn er vier organisaties (zes verschillende laboratorium afdelingen) bevoegd om afgenomen DNA-profielen te leveren aan de NDNAD. Om DNA-profielen van aangetroffen celmateriaal op te stellen zijn er vijf organisaties (dertien verschillende laboratorium afdelingen) bevoegd.198 Het National Policing Improvement Agency (NPIA) is eigenaar van de DNA-databankgegevens. De FSS geeft wanneer de NPIA hierom verzoekt, opsporingsinformatie door.199 B. Vergelijkend onderzoek In beginsel worden alle nieuwe DNA-profielen onderworpen aan een speculatief onderzoek 195 A. SEMIKHODSKII, o.c., 80. A.R.W. JACKSON en J.M. JACKSON, o.c., 187. T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 119. 198 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 113. 199 http://www.npia.police.uk/en/14399.htm 196 197 46 doorheen alle DNA-profielen in de NDNAD. Maar er gebeuren ook eenmalige vergelijkingen tussen nieuwe DNA-profielen en DNA-profielen die al waren opgeslagen in de DNAdatabank. Deze eenmalige vergelijkingen gebeuren wanneer een DNA-profiel niet voldoet aan de minimumvereisten om in de DNA-databank opgeslagen te worden. Het niet in orde zijn met deze minimumvereisten kan op verschillende manieren gebeuren, zoals wanneer het DNA-profiel is vervaardigd door een niet-erkend laboratorium of als er een familiaal onderzoek200 wordt gedaan in de DNA-databank waarbij men probeert om misdadigers die niet in de NDNAD zijn opgenomen te identificeren door middel van mogelijke bloedverwanten die wel in de NDNAD zijn opgeslagen. Er zijn richtlijnen die de politie moeten helpen om zo min mogelijk inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van de mensen in de databank.201 Zo‟n speculatieve opzoeking kan links tevoorschijn brengen tussen een DNA-profiel gevonden op de plaats van een misdrijf en DNA-profielen van betrokken en dit op verschillende manieren. Zo kan een nieuw afgenomen DNA-profiel matchen met een opgeslagen DNA-profiel van een plaats waar een misdrijf is gepleegd. Een nieuw DNAprofiel van een plaats waar zich een misdrijf heeft voorgedaan kan een match opleveren met een afgenomen DNA-profiel dat reeds in de NDNAD is opgenomen. Er kan ook een match zijn tussen een nieuw DNA-profiel afkomstig van celmateriaal gevonden op de plaats van een misdrijf en een DNA-profiel dat reeds eerder gevonden werd op een misdrijfplaats, maar waarvoor nog geen verdachte geïdentificeerd is. Een nieuw afgenomen DNA-profiel kan eveneens een match opleveren met een reeds in de databank opgenomen DNA-profiel, wat wil zeggen dat de politie niet in de mogelijkheid was om te controleren of er reeds een DNAprofiel van de betrokkene bestond of omdat de persoon een verkeerde naam opgegeven had.202 C. Verwijdering en vernietiging DNA-gegevens DNA-profielen worden enkel uit de DNA-databank verwijderd wanneer iemand overlijdt. Het jaar na het overlijden wordt het DNA-profiel uit de NDNAD verwijderd. Het verwijderen van het DNA-profiel uit de databank kan ook wanneer de politie of het laboratorium hierom verzoekt. Dit zou bijvoorbeeld kunnen wanneer door de slechte kwaliteit van het afgenomen of aangetroffen celmateriaal het DNA-profiel ook van erbarmelijke kwaliteit is. Een DNAprofiel van een aangetroffen spoor wordt uit de databank verwijderd van zodra men een match heeft. Het DNA-profiel van een verdachte zal pas verwijderd worden wanneer hij 200 In het geval er een familiaal onderzoek plaatsvindt, is dit enkel mogelijk indien het een „serious crime‟ betreft. De lijst van potentiële familieleden gaat naar de politie. Wanneer men een familiaal onderzoek start, is er geen match met een DNA-profiel uit de DNA-databank. Wanneer een aangetroffen DNA-profiel echter een grote gelijkenis vertoond met één of meerdere DNA-profielen opgeslagen in de NDNAD dan kan dit betekenen dat het op de plaats van het misdrijf aangetroffen DNA-profiel overeen kan komen met het DNA-profiel van een familielid van diegene die al reeds is opgenomen in de NDNAD. 201 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 117. 202 P. JOHNSON en R. WILLIAMS, o.c., 2. 47 overlijdt , ook al is de verdachte vrijgesproken of er geen vervolging plaats zal vinden. Omdat in de NDNAD zoveel profielen worden opgeslagen, rees weleens de vraag hoe zeldzaam een profiel wel was en hoe groot de kans op een toevallige match was. Met de uitbreiding van het aantal loci van zes naar tien is dit probleem van de baan, want de uniciteit van zo‟n profiel is één op een miljard, want de kans op een toevallige match zo goed als onmogelijk maakt.203 Afdeling 4: Besluit In dit hoofdstuk werd de wetgeving in verband met DNA-onderzoek besproken voor België en het Verenigd Koninkrijk. Ook de DNA-databanken van beide landen werden onder de loep genomen. Tussen beide landen zijn er grote verschillen, zeker wat betreft de misdrijven waarvoor de afname van DNA mogelijk is. Zo kan men in het merendeel van de Europese landen een DNA-profiel van een persoon alleen afnemen als er sporen zijn om mee te vergelijken of indien de persoon in het kader van een gerechtelijk onderzoek als een verdachte wordt beschouwd. Dit is niet zo in het Verenigd Koninkrijk. Daar kan elkeen die verdacht wordt van een ernstig strafbaar feit verplicht worden een DNA-staal af te geven om zo z‟n DNA-profiel te laten opmaken.204 Een mooi, reeds vernoemd, voorbeeld van een verschil tussen België en het Verenigd Koninkrijk is de kans om een link te vinden wanneer men een nieuw profiel vergelijkt met een reeds opgenomen profiel. Wanneer er in België een nieuw DNA-profiel vergeleken wordt met de profielen in de databanken dan heeft men 10 procent kans dat deze vergelijking zal leiden tot een „match‟.205 In het Verenigd Koninkrijk heeft men 40 procent kans om een link te vinden wanneer men een nieuw DNA-profiel vergelijkt met de reeds opgeslagen profielen uit de DNA-databank. Dit toont aan dat de ene databank al wat efficiënter is dan de andere. Men mag hierbij natuurlijk niet uit het oog verliezen dat de databank met een grotere kans om een link te vinden, meer profielen zal bevatten, wat de kans op inmenging met de grondrechten vergroot. Het is gebleken dat een databank, met de daarbij horende wettelijke regeling, het strafrechtelijk onderzoek ten bate komt, door de vereenvoudiging en versnelling van gegevensvergelijking. 203 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 116-117. J.-J. CASSIMAN en P. RAEYMAKERS, o.c., 23. 205 http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=4E2LSJ7V 204 48 Hoofdstuk 3: De verwerking en de uitwisseling van DNA-gegevens op internationaal niveau Om ervoor te zorgen dat de uitwisseling van DNA-gegevens gestructureerd verloopt, is een wetgevend kader onontbeerlijk. Dit kan zowel bestaan uit bindende teksten, als uit aanbevelingen, zodat de lidstaten zich hierop kunnen baseren voor de uitwisseling van hun DNA-gegevens. Het zou immers een warboel zijn indien elk van de lidstaten een eigen wetgeving heeft op het vlak van uitwisseling, zonder dat er een overkoepelende raadgever is. Afdeling 1: Internationale regelgeving die betrekking heeft op DNA Onderafdeling 1: Regelgeving De nood om een internationale regelgeving voor het DNA-onderzoek in strafzaken te hebben laat zich al een aantal jaren voelen. Dit heeft de Raad van Europa de lidstaten door middel van aanbevelingen duidelijk gemaakt. In de aanbevelingen worden de rechten waar de nationale wetgevers aandacht aan moeten besteden extra in het daglicht gesteld.206 In 1984 kwam er een aanbeveling aangaande het strafregister en de rehabilitatie van veroordeelde personen.207 De aanbeveling van 17 september 1987208 betreffende de reglementering van het gebruik van gegevens in het politiewezen bevat acht principes, waarin staat hoe gegevens verzameld moeten worden, hoe ze opgeslagen moeten worden, hoelang de opslag mag duren, … Er staat onder andere in dat de verzameling van persoonsgegevens beperkt moet blijven tot de gevallen waarin het noodzakelijk is voor het afwenden van een concreet gevaar of de bestrijding van een specifiek misdrijf en dat de persoonsgegevens niet langer dan noodzakelijk bewaard mogen worden en eventueel gewist moeten worden.209 De richtlijnen die de Raad van Europa geeft zijn van toepassing telkens wanneer persoonsgegevens automatisch worden verzameld, opgeslagen, gebruikt of verstrekt en dit voor politiedoeleinden.210 206 A. LERICHE, B. RENARD en P. VAN RENTERGHEM, o.c., 121. Aanbeveling R (84) 10 van 21 juni 1984 aangaande het strafregister eb de rehabilitatie ven veroordeelde personen; https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImage=603787&SecMode=1&D ocId=682808&Usage=2 208 Aanbeveling R (87) 15 van 17 september 1987 betreffende de reglementering van het gebruik van gegevens in het politiewezen; https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImage=276604&SecMode=1&D ocId=694350&Usage=2 209 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, Internationaal verzamelen en beheren van gegevens inzake vermiste en seksueel uitgebuite minderjarigen”, Antwerpen, Maklu, 2000, 18. 210 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, o.c., 17. 207 49 De aanbeveling van 10 februari 1992211 inzake het gebruik van DNA-analyses in strafzaken regelt het verzamelen van stalen voor DNA-analyse, de analyse zelf, de informatie bekomen uit de analyse, de opslag van de informatie in bestanden en de uitwisseling van gegevens. Zo staat er dat het gebruik van DNA-analyses in strafzaken er is ter identificatie van verdachten of van ieder andere persoon in het kader van opsporing en vervolging van criminele feiten. De derde aanbeveling hiervan houdt in dat men DNA-stalen en de informatie die daaruit voortkomt, afgenomen van een levend persoon, voor medische doeleinden niet mag gebruiken in het kader van opsporing en vervolging van misdrijven, tenzij de nationale wetgeving dit expliciet vermeldt. In de vijfde aanbeveling staat dat het gebruik van DNA-analyse in alle gevallen, waar dit gepast is, toegelaten zou moeten worden, ongeacht de ernst van de begane feiten. Men mag de DNA-stalen niet gebruiken voor andere doeleinden dan de opsporing en vervolging van misdrijven. Het gebruik van DNA-analyse kan immers van groot belang zijn om de onschuld van een persoon te bewijzen. Het verzamelen van stalen en het gebruik van DNA-analyse moeten, volgens de zevende aanbeveling, in overeenstemming zijn met Aanbeveling R (87) 15, die het gebruik van gegevens in het politiewezen regelt. Volgens de achtste aanbeveling kan men DNA-stalen, verzameld in het kader van DNAanalyse, niet bijhouden na de definitieve uitspraak in de zaak waarvoor de stalen werden afgenomen. Dit kan echter wel in het geval het bijhouden noodzakelijk is voor redenen die direct verband houden met de oorspronkelijke reden waarvoor men het celmateriaal verzameld heeft. Wanneer het niet langer nodig is om de resultaten van de DNA-analyse en de daaruit verkregen informatie bij te houden voor de redenen waarvoor men ze verzameld heeft, dan moeten ze vernietigd worden. Wanneer de betrokkene echter veroordeeld is voor ernstige misdrijven tegen het leven, de integriteit en de veiligheid van personen, dan kan men de gegevens langer bewaren, volgens de termijnen bepaald in de nationale wetgevingen. De DNA-stalen en de eruit afgeleide informatie kunnen, wanneer de betrokkene erom verzoekt of wanneer de stalen niet aan een persoon kunnen worden toegewezen (zoals bij sporen aangetroffen op een plaats delict), langer bijgehouden worden. Wanneer de maatschappelijke veiligheid in het gedrang komt, mag een lidstaat beslissen om de gegevens van de betrokkene langer bij te houden, ook al is hij niet beschuldigd of veroordeeld. De lidstaat kan dan zelf kiezen welke termijnen van bewaring ze hanteert, rekening houdende met het maatschappelijke gevaar. Er wordt ook nog bepaald dat de oprichting en de werking van bestanden met DNA-gegevens bij wet moet gebeuren.212 211 Aanbeveling R (92) 1 van 10 februari 1992 inzake het gebruik van DNA-analyses in strafzaken; https://wcd.coe.int/com.instranet.InstraServlet?command=com.instranet.CmdBlobGet&InstranetImage=1518265&SecMode=1& DocId=601410&Usage=2 212 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, o.c., 41. 50 In februari 1997 richtte de Raad van Europa nog een aanbeveling tot de lidstaten, ditmaal betreffende de bescherming van medische gegevens.213 De manier waarop medische gegevens moeten worden verzameld en verwerkt, maar ook het respecteren van het recht op privacy komen erin aan bod. Op 9 juni 1997 nam de Raad van de EU een resolutie aan over de uitwisseling van DNAanalyseresultaten214. Hierin worden lidstaten verzocht om één nationale DNA-gegevensbank op te richten om zo de onderlinge uitwisseling van gegevens mogelijk te kunnen maken. 215 Met het oog op die uitwisseling moeten de databanken volgens gelijke standaarden en compatibel worden opgebouwd. De uitwisseling dient wel beperkt te worden tot het nietcoderend deel van het DNA, waarvan aangenomen wordt dat geen specifieke informatie over erfelijke eigenschappen bevat. Er dient ook een standaardtechniek te worden aangewend bij het maken van de analyses. De lidstaten mogen wel zelf bepalen wat de voorwaarden zijn en voor welke misdrijven de DNA-gegevens worden opgenomen in de DNA-databank. Volgens de Resolutie moeten de nationale regelgevingen wel overeenstemmen met het Dataprotectieverdrag en de Aanbevelingen R (87) 15 en R (92) 1 van het Comité van Ministers van de Raad van Europa. 216 De creatie van een nationale gegevensbank en de compatibiliteit van de gegevensbanken, de gelijke standaarden en de toepassing van dezelfde standaardtechnieken, zou na een tussenfase van uitwisseling van DNA-analyseresultaten moeten leiden tot de oprichting van een Europese DNA-databank. Er zou ook een rol voor Europol weggelegd zijn, waarmee zou kunnen bedoeld worden dat de databank binnen Europol geplaatst zou worden.217 Op 25 juni 2001 werd de resolutie inzake de uitwisseling van DNA- analyseresultaten218 uitgevaardigd. In art. 1 worden er een aantal definities, waaronder die van DNA-merkers en DNA-analyseresultaat. Men vraagt de lidstaten gebruik te maken van de definities en dit om de uitwisseling van DNA-analyseresultaten te vergemakkelijken. Deel 3 van deze resolutie bevat bepalingen in verband met de uitwisseling van DNA-analyseresultaten. Zo wordt er bij de lidstaten op aangedrongen om zich bij de uitwisseling van DNA-analyseresultaten te beperken tot chromosoomgebieden die geen genetische informatie bevatten, dat wil zeggen waarvan niet bekend is dat zij informatie bevatten over specifieke erfelijke eigenschappen. 213 Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa nr. R (97) 5, 13 februari 1997 betreffende de bescherming van medische gegevens, https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=571047&Site=COE&BackColorInternet=DBDCF2&BackColorIntranet=FDC864&BackColorL ogged=FDC864. 214 Resolutie van 9 juni 1997 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten, P.B., C 193/2, 24 juni 1997. 215 J. MEESE, o.c., 1042-1043. 216 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, o.c., 40-41. 217 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, o.c., 127. 218 Resolutie van de Raad, 25 juni 2001 inzake de uitwisseling van DNA- analyseresultaten, Pb.C. 3 maart 2001, afl. 187, 1. 51 Ook wordt de lidstaten aanbevolen klaar te staan om ontvangen DNA-analyseresultaten te verwijderen, mocht blijken dat die resultaten informatie over specifieke erfelijke eigenschappen bevatten.219 De resolutie van de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten220 vervangt de resolutie van 25 juni 2001 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten. De Europese standaardset van loci wordt erin uitgebreid, omdat dit bevorderlijk is voor een doeltreffende informatie-uitwisseling. Het Verdrag van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens221, kortweg Dataprotectieverdrag genoemd, is toepasbaar wanneer er sprake is van automatische verwerking van persoonsgegevens.222 Het doel van het verdrag is de bescherming van de rechten en fundamentele vrijheden van eenieder en in het bijzonder van het recht op privacy met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens.223 Persoonsgegevens zijn alle gegevens die betrekking hebben op een geïdentificeerd of identificeerbaar individu. Automatische verwerking is het opslaan van gegevens, het uitvoeren van logische en rekenkundige operaties op gegevens, wijzigen, uitwissen, opvragen of verspreiden van gegevens, wanneer deze handelingen in zijn geheel of slechts voor een gedeelte bij wege van automatische middelen worden uitgevoerd.224 Elke lidstaat moet in z‟n nationale wetgeving de nodige maatregelen nemen, zodat de basisbeginselen van gegevensbescherming, die in dit verdrag opgenomen zijn, vervuld worden. Dit legaliteitsbeginsel ligt vervat in het eerste lid van art. 4 van het Dataprotectieverdrag. Art. 5, c behandelt het proportionaliteitsbeginsel. Het stelt dat persoonsgegevens adequaat, relevant en niet bovenmatig mogen zijn in verhouding tot de doeleinden waarvoor ze worden opgeslagen. Het finaliteitsbeginsel vindt men terug in art. 5, b. Persoonsgegevens moeten opgeslagen worden voor specifieke en legitieme doeleinden en mogen niet gebruikt worden op een manier die niet met deze doeleinden verenigbaar zou zijn. Voor welke doeleinden de persoonsgegevens verwerkt kunnen worden, dienen de lidstaten zelf te regelen in hun nationale recht. De verwerking van persoonsgegevens moet aldus gebeuren overeenkomstig en ter verwezenlijking van een bepaald wettelijk doel.225 Art. 6 bepaalt dat bepaalde 219 Resolutie van de Raad, 25 juni 2001 inzake de uitwisseling van DNA- analyseresultaten, Pb.C. 3 maart 2001, afl. 187, 1. Resolutie van de Raad, 30 november 2009 inzake de uitwisseling van DNA-analyseresultaten; http://eurlex.europa.eu/Notice.do?mode=dbl&lang=nl&ihmlang=nl&lng1=nl,cs&lng2=bg,cs,da,de,el,en,es,et,fi,fr,hu,it,lt,lv,mt,nl,pl,pt,ro,sk, sl,sv,&val=505094:cs&page 221 Verdrag van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens; http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/108.htm 222 G. DERRE, B. DE RUYVER, G. VERMEULEN en P. ZANDERS, o.c., 15. 223 Art. 1 Dataprotectieverdrag. 224 Art. 2 Dataprotectieverdrag. 225 G. VERMEULEN, Privacy en strafrecht. Nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 119-120. 220 52 categorieën van gevoelige gegevens (politieke overtuiging, ras, ziekte, criminele veroordelingen) niet elektronisch verwerkt worden, tenzij een nationale wet de passende waarborgen biedt. Volgens art. 7 dienen de nodige maatregelen genomen te worden om te voorkomen dat geautomatiseerde persoonsgegevens per ongeluk verloren zouden gaan of ongeoorloofd geraadpleegd zouden worden. In art. 8 worden enkele bijkomende maatregelen opgesomd, volgens dewelke elk individu dient te beschikken over een eigen informatierecht, correctierecht, schrappingsrecht en een recht op beroep indien een verzoek om de hierboven vernoemde rechten uit te voeren, ontbeantwoord blijft. Het art. 9 vermeldt uitzonderingen en beperkingen op art. 5, 6 en 8. Op 24 oktober 1995 werd de richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens in het leven geroepen.226 Deze richtlijn, kortweg de dataprotectierichtlijn genoemd, kwam tot stand in het licht van de eerste pijler van de Europese Unie.227 Art .1 van deze richtlijn stelt dat de lidstaten bij de verwerking van persoonsgegevens de fundamentele rechten en vrijheden van natuurlijke personen moeten respecteren, hieronder valt ook het recht op persoonlijke levenssfeer. Met persoonsgegevens wordt bedoeld alle informatie die betrekking heeft op geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke personen. Als deze gegevens (bijvoorbeeld DNA-gegevens) een persoon kunnen identificeren is het voldoende, men hoeft daarom geen naam van een persoon te hebben.228 Zowel geautomatiseerde, als niet geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens vallen onder de werkingssfeer van de richtlijn. 229 Deze verschilt op dit vlak met het Dataprotectieverdrag, waaronder enkel niet-geautomatiseerde gegevens vallen. De lidstaten dienen de richtlijn om te zetten in hun nationale wetgeving. Het door de richtlijn beoogde doel kan door de staten vrij worden uitgewerkt. De lidstaten kunnen dan ook zelf de voorwaarden voor een rechtmatige gegevensverwerking nader bepalen, als ze binnen de door de richtlijn afgetekende grenzen blijven.230 Het proportionaliteitsbeginsel zit vervat in art. 6, lid 1 c en zegt dat de persoonsgegevens toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig moeten zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of waarvoor zij vervolgens worden verwerkt. De lidstaten kunnen maatregelen nemen om de reikwijdte van art. 6 te beperken, wanneer dit noodzakelijk is ter vrijwaring van de veiligheid 226 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb.L. 23 november 1995, afl. 281, 31; http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:31995L0046:NL:HTML 227 G. VERMEULEN, o.c., 121. 228 Art. 2 Dataprotectierichtlijn. 229 Art. 3 Dataprotectierichtlijn. 230 G. VERMEULEN, o.c., 121. 53 van de Staat, de landsverdediging, de openbare veiligheid, het voorkomen, onderzoeken, opsporen, vervolgen van strafbare feiten, de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen, ….231 Art .6, lid 1 b stelt dat: “de lidstaten bepalen dat de persoonsgegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden moeten worden verkregen en vervolgens niet worden verwerkt op een wijze de onverenigbaar is met die doeleinden. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden wordt niet als onverenigbaar beschouwd, mits de Lid-Staten passende garanties bieden”. Het finaliteitsbeginsel ligt er dus in vervat. Als de lidstaten in voldoende waarborgen voorzien, wordt een verdere verwerking van gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden niet als onverenigbaar beschouwd. Het finaliteitsbeginsel is hier meer verfijnd dan in het dataprotectieverdrag.232 In art. 7 worden de gronden opgesomd waarop de verwerking van persoonsgegevens mag gebeuren. Gevoelige gegevens mogen niet verwerkt worden door de lidstaten. Een verwerking kan echter wel wanneer de betrokkene zijn uitdrukkelijke toestemming geeft of wanneer de verwerking bestemd is voor de vaststelling, uitoefening of verdediging van een wettelijk toegestaan recht. Deze gevoelige gegevens zijn terug te vinden in art. 8. De verwerking van DNA-gegevens zal dus enkel kunnen wanneer er uitdrukkelijke toestemming is van de betrokkene of wanneer een wet de verwerking van deze gegevens toelaat. Het Kaderbesluit van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken 233 bepaalt in welke gevallen en voor welke doeleinden persoonsgegevens gedeeld mogen worden tussen lidstaten. Onderafdeling 2: Werkgroepen rond DNA A. Interpol International Crime and Police Organisation of Interpol is met z‟n 188 leden de grootste internationale politieorganisatie. Interpol zorgt voor politie bijstand over de grenzen heen en steunt allerlei organisaties die strijden tegen international criminaliteit. Er moet wel rekening 231 Art. 13 Dataprotectierichtlijn. G. VERMEULEN, o.c., 122. Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken; http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32008F0977:NL:NOT 232 233 54 gehouden worden met de nationale wetgeving en de mensenrechten, wanneer Interpol wil tussenkomen. Een van de werkgebieden van Interpol is het forensisch onderzoek, waartoe ook DNA behoort. Het doel van Interpol is om de internationale samenwerking op het gebied van het gebruik van DNA in strafzaken mogelijk te maken. Daarom Interpol heeft een resolutie 234 goedgekeurd, die de internationale samenwerking op het vlak van het gebruik van DNA in strafzaken regelt. Het heeft dan ook meteen een DNA afdeling opgericht. Het doel van deze afdeling is om strategische en technische steun te geven om zo de DNA-analyse capaciteiten van de lidstaten te vergroten en het gebruik van DNA-analyse wereldwijd te promoten. De eenheid richtte een aantal projecten op en moedigde de leden aan om DNAprofielen te vergelijken over de grenzen heen. De projecten van de DNA afdeling worden hierna kort besproken. Interpol DNA Database and Gateway De oprichting van de Interpol databank gebeurde in 2003 en dit als een pilootproject van het algemeen secretariaat. De DNA-databank bevindt zich te Lyon. De bedoeling is dat lidstaten, met inachtneming van hun nationale recht, DNA-profielen kunnen opslaan in deze databank. Tevens is het mogelijk om DNA-profielen van andere lidstaten op te zoeken, om zo vergelijking van DNA-profielen over de grenzen heen mogelijk te maken.235 Er dienen natuurlijk een aantal regels nageleefd te worden. De lidstaten mogen enkel gegevens opslaan die geen persoonsgegevens bevatten. Wanneer er een match is tussen twee DNAprofielen zullen het de lidstaten zijn die aan elkaar verdere informatie gaan geven. Drie types van DNA-onderzoek zijn mogelijk: referentiestaal (afgenomen celmateriaal) met referentiestaal, referentiestaal met staal van de plaats van het misdrijf, staal van de plaats van het misdrijf met staal van de plaats van het misdrijf.236 De lidstaten blijven eigenaar van het DNA-profiel en beslissen over de toegang van andere landen tot dit profiel en over de vernietiging ervan volgens hun nationale wetgeving. Omdat Interpol een politieorganisatie is die zelf instaat voor het opnemen en opslagen van gegevens, kunnen Belgische DNAprofielen er niet in opgenomen worden. Dit komt omdat de Belgische wetgeving stelt dat gegevens bewaard moeten worden door een gerechtelijke instantie. De eerste match in de Interpol DNA-databank vond plaats in 2004, wanneer Slovenië een aanvraag deed via het standaardformulier van de Interpol DNA-databank. Slovenië stuurde drie profielen op en die werden vergeleken met de reeds in de databank opgenomen 234 Resolution No. 8 of the 67th General Assembly (Cairo, 1998). P.D. MARTIN en P.M. SCHNEIDER, „Criminal DNA databases: the European situation‟, Forensic science international,2001, 232-238. 235 236 http://www.interpol.int/pv_obj_cache/pv_obj_id_85F1E336526E14292478F42A2599B27463900E00/filename/HandbookPublic.p df 55 profielen. Een match werd vastgesteld tussen één van de drie profielen en een in de databank opgenomen profiel uit Kroatië. Het bericht werd naar Slovenië gezonden met de vermelding dat ze de Kroatische autoriteiten dienden te contacteren. Zo heeft de Sloveense politie de persoon gevonden. Het bleek een person te zijn die reeds bij meerdere diefstallen in Kroatië betrokken was. Interpol DNA Monitoring Expert Group De belangrijkste referentiebron voor de DNA afdeling is de externe Interpol DNA Monitoring Expert Group of MEG. De Meg geeft advies en verleent professionele raad voor het beleid en de projecten inzake DNA van Interpol. De MEG onderzoekt de huidige stand van zaken inzake DNA-analyse als een onderzoeksmethode en maakt aanbevelingen inzake het gebruik van DNA in strafzaken en dit met de gedachte om deze methode wereldwijd te promoten. De leden zijn Argentinië, Australië, België, China, Frankrijk, India, Noorwegen, Spanje, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten en Zuid-Afrika.237 International DNA Users’ Conference Een internationale DNA bijeenkomst wordt elk jaar georganiseerd door de DNA afdeling en en de DNA MEG en dit omdat men de regeling van DNA-onderzoek zo‟n belangrijk gegeven vindt. Deze bijeenkomsten gaan over het gebruik van DNA in strafzaken en dit met het idee van wereldwijde harmonisatie. De bijeenkomst streeft naar het invoeren van goede praktijkmodellen in de lidstaten en naar een gelijklopend gebruik van DNA-profielen in strafzaken.238 Regional Support De DNA afdeling geeft regionale steun aan zijn leden om zo de best mogelijke resultaten te bereiken op het vlak van DNA-analyse en de uitwisseling van DNA-profielen tussen lidstaten te vergroten. Deze steun wordt verleend door middel van meetings, workshops, opleidingen en informatiepakketten. Men hoopt dat door deze steun een harmonisering van DNA-analyse procedures mogelijk zou worden en het gebruik van de Interpol DNA-databank zou vergroten. The INTERPOL European Working Party on DNA Profiling (IEWPDP) 237 238 http://www.interpol.int/Public/Forensic/DNA/DNAMEG.asp http://www.interpol.int/Public/Forensic/dna/dnaconf.asp 56 De IEWPDP is opgericht door het secretariaat generaal van INTERPOL. Experts uit België, Duitsland, Hongarije, Italië, Nederland, Noorwegen, Slowakije, Spanje, Tsjechië en het Verenigd Koninkrijk bekijken er de mogelijkheden van het DNA-onderzoek als onderzoeksmethode en geven aanbevelingen aangaande het gebruik van DNA-materiaal in strafrechtelijk onderzoek, met als doel het gebruik in Europa van deze techniek te vergemakkelijken.239 De IEWPDP werkte op verschillende terreinen van het DNA-onderzoek: technische en wetenschappelijke vereisten om DNA-onderzoek te doen, principes om DNAstalen of te nemen en bewijs te verzamelen, een DNA-databank, de categorieën van misdadigers, kwaliteitscontrole en bevoegde laboratoria, wettelijke aspecten, …240 B. Het European Network of Forensic Science Institutes. In 1992 besloten de directeurs van de West-Europese forensische overheidslaboratoria regelmatig bijeenkomsten te organiseren om te kunnen spreken over gemeenschappelijke onderwerpen. Na een paar vergaderingen werd besloten om het lidmaatschap van het ENFSI open te stellen voor landen uit heel Europa. Op de vergadering van 20 oktober 1995 werd het European Network of Forensic Science Institutes (ENFSI) of Europese Netwerk van Instituten voor Forensisch Onderzoek opgericht. Ondertussen heeft het ENFSI 56 laboratoria, afkomstig uit 33 Europese landen, als leden. 241 De doelstelling van het ENFSI is ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de ontwikkeling van forensische wetenschappen en de verspreiding ervan in heel Europa zich wereldwijd op het hoogste niveau bevindt.242 Het ENFSI heeft zestien werkgroepen waar experts een bepaald deel van het forensisch onderzoek behandelen. DNA is één van die werkgroepen. De ENFSI werkgroep DNA werkt de doelen van het ENFSI uit in het kader van DNA-analyse. De doelstellingen van de ENFSI werkgroep DNA is om de organisaties die DNA-analyse gebruiken in het kader van forensische toepassingen dichter bij elkaar te brengen. Men wil Europese richtlijnen inzake kwaliteit en controle invoeren in de DNA-analyse. De samenwerking tussen de verschillende lidstaten zou moeten komen tot Europese standaarden op het vlak van DNA-analyse. Belangrijk hierbij is de ontwikkeling van standaard DNA-merkers die bij nationaal en internationaal onderzoek gebruikt dienen te worden.243 239 . M. BUTLER, Forensic DNA Typing, Burlington, Elsevier, 2005, 397. http://www.promega.com/geneticidproc/eusymp2proc/13.pdf 241 België, Bulgarije, Cyprus, Denemarken, Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Kroatië, Letland, Litouwen, Montenegro, Nederland, Noorwegen, Oekraïne, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Rusland, Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland. 242 http://www.enfsi.eu/page.php?uid=13 243 http://www.enfsi.eu/page.php?uid=101 240 57 C. De European DNA Profiling Group In oktober 1988 werd de European DNA Profiling Group opgericht te Londen, door een groep jonge wetenschappers uit verschillende Europese landen, die samengekomen waren om een manier te vinden om de DNA-analyse voor strafrechtelijk onderzoek te harmoniseren. In 1991 werd de EDNAP als werkgroep van de Internationale vereniging van forensische hemogentica244 (ISFG) geaccepteerd.245 Er zijn momenteel 16 leden246, die vertegenwoordigd worden door hun gespecialiseerde laboratoria.247 In België is dit het NICC. De bedoeling was dat elk Europees land door middel van een laboratorium met kennis van forensische DNA-analyse vertegenwoordigd werd. De deelnemers waren het eens dat deze werkgroep nuttig zou zijn om de harmonisatie van DNA-analyse doorheen Europa, en zo ook het oplossen van grensoverschrijdende misdrijven, mogelijk te maken.248 Het ENFSI en de EDNAP hebben samengewerkt om een standaardisatie van het verzamelen van DNA-gegevens in Europa te bekomen en dit om de vergelijking van DNAprofielen. D. De Data Protection Working Party Art. 29 van de Richtlijn van 24 oktober 1995, betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens249, voorziet in de oprichting van een Data protection working party of werkgroep gegevensbescherming. De werkgroep is van raadgevende aard en bestaat uit een Europese gegevensbescherming supervisor, vertegenwoordigers van de lidstaten en vertegenwoordigers van de Europese Commissie. De werkgroep streeft ernaar om de regels inzake gegevensbescherming over heel Europa te harmoniseren. Hiernaast geeft de werkgroep ook advies wanneer de commissie haar vragen stelt omtrent gegevensbescherming. Er kunnen ook aanbevelingen van de werkgroep overgemaakt worden aan de Europese Commissie over elke aangelegenheid die met de verwerking van gegevens van personen binnen de gemeenschap te maken heeft.250 244 International Society for Forensic Haemogenetics (ISFG). http://www.isfg.org/EDNAP/History 246 De leden zijn België, Denemarken, Duitsland, Engeland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Schotland, Spanje, Wales, Zweden, Zwitserland. 247 http://www.isfg.org/EDNAP/Members 248 http://www.isfg.org/EDNAP/Activities 249 Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad nr. 95/46, 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb.L. 23 november 1995, afl. 281, 31. 250 http://ec.europa.eu/justice/policies/privacy/index_en.htm 245 58 Afdeling 2: Uitwisseling van DNA-gegevens Het rechtshulprecht regelt de samenwerking tussen Staten en dit op strafrechtelijk gebied. Kleine rechtshulp is de bijstand die een staat verleent aan een andere staat ten behoeve van de strafrechtspleging in die staat.251 Het Europees Verdrag inzake Rechtshulp in strafzaken van 1959 en zijn aanvullend protocol regelen de rechtshulp in Europa. Het rechtshulpverdrag van de Raad van Europa van 20 april 1959 stelt dat de rechtshulp betrekking heeft op alle strafbare feiten waarvan de bestraffing, op het moment dat de rechtshulp gevraagd wordt, tot de bevoegdheid van de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende staat behoort. Er is geen voorwaarde van dubbele incriminatie. Er zijn toch een aantal staten die op dit punt van het verdrag voorbehoud hebben gemaakt. Wanneer de gevraagde rechtshulp een dwangmaatregel inhoudt, dan worden er meestal bijkomende voorwaarden gesteld die neigen naar dubbele incriminatie.252 Er zijn twee gronden waarop rechtshulp geweigerd kan worden, namelijk in het geval van politieke misdrijven en wanneer de inwilliging van een rechtshulpverzoek strijdig zou zijn met de openbare orde van de aangezochte staat. Veel staten hebben zelf nog extra weigeringsgronden, voor bijvoorbeeld fiscale misdrijven, ingevoerd. 253 Het aanvullend protocol van 17 maart 1978 werd door België niet geratificeerd.254 Het Verdrag aangaande de uitlevering en de rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden van 27 juni 1962 regelt de rechtshulp in strafzaken in de BENELUX.255 Het Akkoord van Schengen is op 14 juni 1985 in Schengen ondertekend door België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Nederland. Het doel van het akkoord is de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen en de instelling van een regeling voor vrij verkeer voor alle burgers van de ondertekenende staten, de andere EUlanden en bepaalde derde landen. De Overeenkomst van Schengen (SUO) vult dit akkoord aan en legt de uitvoeringsvoorwaarden en de garanties voor de verwezenlijking van het vrije verkeer vast. Deze overeenkomst werd op 19 juni 1990 door dezelfde vijf lidstaten ondertekend, maar is pas in 1995 in werking getreden. Later hebben zich nog andere landen bijgevoegd. Het Akkoord en de Overeenkomst vormen samen het Schengen-aquis.256 In 251 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1274. De vereiste van dubbele incriminatie zal doorgaans bij huiszoeking en telefoontap worden gesteld. 253 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1281. 254 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1275. 255 http://lexius.nl/verdrag-aangaande-de-uitlevering-en-de-rechtshulp-in-strafzaken-tussen-het-koninkrijk-belgie-hetgroothertogdom-luxemburg-en-het-koninkrijk-der-nederlanden-brussel-27-06-1962 256 http://europa.eu/scadplus/glossary/schengen_agreement_nl.htm 252 59 1997 werd dit Schengen-Acquis via een protocol bij het Verdrag van Amsterdam geïncorporeerd in het rechtssysteem van de EU.257 In de Europese Unie vindt de uitwisseling van informatie tussen de politiediensten voornamelijk plaats op grond van artikel 39 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst (SUO), waarin is opgenomen dat „...politiediensten elkaar, met inachtneming van het nationale recht binnen de grenzen van hun bevoegdheden, wederzijds bijstand verlenen ten behoeve van de voorkoming en opsporing van strafbare feiten, voor zover het doen of behandelen van een verzoek naar nationaal recht niet aan de justitiële autoriteiten voorbehouden en geen dwangmiddelen behoeven te worden toegepast. Wanneer de aangezochte politieautoriteiten tot de afdoening van een verzoek niet bevoegd zijn, zenden zij dit aan de bevoegde autoriteiten door.‟ In lid 2 van voornoemd artikel 39 is het uitgangspunt opgenomen dat schriftelijke informatie slechts door het verzoekende land als bewijsmiddel gebruikt mag worden met toestemming van de bevoegde justitiële autoriteiten van de aangezochte staat. Artikel 27 van het Verdrag van Prüm (dit wordt verder in de tekst besproken) vult artikel 39 SUO aan en voorziet in een dwingende regeling met betrekking tot het verlenen van de gevraagde bijstand. In lid 2 wordt een aantal vormen van bijstand, dat in ieder geval onder de bepaling moet vallen, benoemd. In lid 3 is de doorzendplicht aan de bevoegde autoriteit (OM) opgenomen, wanneer de aangezochte autoriteit (politie) niet bevoegd is. In artikel 46 SUO is te lezen dat spontane (d.w.z. zonder een daartoe strekkend buitenlands verzoek) informatie-uitwisseling mogelijk is, als de informatie voor het ontvangende land van belang is ter bestrijding van toekomstige strafbare feiten, ter voorkoming van strafbare feiten en ter afwending van gevaar voor de openbare orde en veiligheid. Politiële verzoeken worden gezonden naar het aangezochte land door tussenkomst van de met de internationale politiesamenwerking belaste centrale autoriteiten. Een nieuwe ontwikkeling in dit kader betreft het kaderbesluit betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie.258 Dit Kaderbesluit stelt de regels vast volgens welke de rechtshandhavinginstanties van de lidstaten snel en doeltreffend bestaande informatie en inlichtingen kunnen uitwisselen teneinde een strafrechtelijk onderzoek uit te voeren of politieinlichtingen te verzamelen. Het gaat specifiek om de uitwisseling van informatie en inlichtingen die voorhanden zijn bij genoemde autoriteiten, en alle informatie waartoe deze autoriteiten toegang hebben of waar ze, zonder gebruik te hoeven maken van dwangmiddelen, toegang toe kunnen krijgen. Uitgangspunt hierbij is dat het op internationaal 257 J. MEEUSEN en G. STRAETMANS, Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie: welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid?, Antwerpen, Intersentia, 2007,112. 258 Uitvoering van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie. 60 verzoek verstrekken van informatie aan een andere lidstaat niet aan meer voorwaarden is gebonden dan de voorwaarden, die bij onderlinge nationale uitwisseling van informatie binnen een lidstaat gelden. Ook wordt uitgegaan van een plicht om aan een verzoek tot informatieverstrekking te voldoen, waarbij degene die het verzoek indient, handelt overeenkomstig het nationale recht. Verder zijn twee belangrijke voorwaarden opgenomen in artikel 129 SUO dat op de verstrekking op grond van artikel 46 SUO ziet, namelijk het beginsel van doelbinding en het verbod op doorverstrekking van gegevens aan andere diensten zonder voorafgaande toestemming van het verstrekkende land. Doelbinding is ook opgenomen in artikel 8 van het Kaderbesluit 2006/960/JBZ en artikel 35 van het Verdrag van Prüm. Het verbod op doorverstrekking is in artikel 36 van het Verdrag van Prüm opgenomen. Van belang is dat in de genoemde artikelen van de SUO, het Kaderbesluit 2006/960/JBZ en van het Verdrag van Prüm verwezen wordt naar het nationale recht. Informatie kan slechts worden uitgewisseld met inachtneming van de regels van het nationale recht. Voor de internationale informatie-uitwisseling blijft het nationale recht dus van evident belang.259 Op 29 mei 2000 kwam de Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie tot stand.260 Deze overeenkomst bouwt voort op de SUO en zorgt ervoor dat de Europese Unie voorzien wordt van aangepaste instrumenten voor justitiële samenwerking. Ze bepaalt ook dat rechtshulpverzoeken rechtstreeks verzonden mogen worden door de justitiële overheden van de betrokken lidstaten.261 Wetgeving inzake rechtshulp specifiek voor België De wet van 9 december 2004 regelt in België de algemene beginselen inzake wederzijdse internationale rechtshulp in strafzaken, voor zover er geen specifiek internationaal rechtsinstrument van toepassing is. België is bereid om de ruimst mogelijke rechtshulp in strafzaken te verlenen, op voorwaarde van wederkerigheid. Dit wil zeggen dat België aan een staat een zo ruim mogelijke rechtshulp geeft, indien die staat ook aan België een zo ruim mogelijke rechtshulp geeft.262 Wetgeving inzake rechtshulp specifiek voor het Verenigd Koninkrijk 259 http://lexius.nl/aanwijzing-inzake-de-informatie-uitwisseling-in-het-kader-van-de-wederzijdse-rechtshulp-in-strafzaken-552isv/artikel3.2 260 Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gedaan te Brussel, 29 mei 2000, BS 22 juni 2005. 261 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1279. 262 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 1279-1280. 61 Het Verenigd Koninkrijk is aangesloten bij het ERV. Het internationale rechtshulpverkeer wordt er grotendeels gereguleerd door de Criminal Justice (International Cooperation) Act van 1990. Door deze Act is het ERV deel gaan uitmaken van het Engelse recht. In de Act zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot zowel inkomende als uitgaande rechtshulpverzoeken. Engeland doet praktisch volledig mee aan de SUO. Met uitzondering van de bepaling omtrent grensoverschrijdende achtervolging zijn alle bepalingen omtrent politionele samenwerking en rechtshulp van de SUO overgenomen. De Crime (International Co-operation) Act 2003 is belangrijk voor de bevoegde instanties, zowel Engelse als buitenlandse, die een aanvraag tot rechtshulp aan Engeland kunnen doen en om de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn om een aanvraag in te willigen te kennen Afdeling 3: Verdrag van Prüm Op 27 mei 2005 werd het Verdrag van Prüm263, ook wel Schengen III genoemd, door zeven EU-lidstaten ondertekend. Deze lidstaten waren België264, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Spanje. De doelstelling van het Verdrag bestaat erin om te zorgen voor een verdere samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van terrorisme, grensoverschrijdende misdaad en illegale immigratie. Meer specifiek regelt het de uitwisseling tussen de Verdragsluitende Partijen van gegevens inzake DNA, vingerafdrukken, kentekenregistratie en persoon- en niet-persoonsgebonden gegevens in het kader van grensoverschrijdende politiële samenwerking.265 Het zwaartepunt ligt bij de vereenvoudiging van de uitwisseling van gegevens.266 Dit verdrag viel oorspronkelijk buiten het kader van de Europese Unie (EU) en gold daarom uitsluitend voor de deelnemende landen. De landen die het Verdrag van Prüm ondertekend hebben, hebben het recht om mekaars DNA-databanken te raadplegen om zo te kunnen nagaan of er al dan niet hits zijn met DNA-profielen van de lidstaten van het Verdrag. Het is Duitsland, dat begin 2007 als voorzitter van de EU, heeft voorgesteld om het verdrag van Prüm in EU-wetgeving om te zetten. Het voorstel stelde dat om het Verdrag van Prüm te implementeren in de EU er een gelijkschakeling nodig is op een aantal vlakken, zoals de 263 Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, 27 mei 2005. 264 Wet van 28 december 2006 houdende instemming met het verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, en met de bijlagen, gedaan te Prüm op 27 mei 2005. 265 http://www.europarl.europa.eu/meetdocs/2004_2009/documents/dt/660/660824/660824nl.pdf 266 http://www.allesoverdna.nl/mens/misdaad/dna-databank.html 62 digitalisering van de databanken voor DNA-gegevens en vingerafdrukken, de registratie van voertuigen en de regionale politiesamenwerking op lokaal bestuurlijk niveau.267 De opname van het Verdrag van Prüm in Europese wetgeving zou betekenen dat het Verdrag van Prüm op alle lidstaten van de EU van toepassing zou zijn en dat ze dus allen het recht zullen krijgen om mekaars databanken te raadplegen. Momenteel ligt het Verdrag bij het parlement ter ratificatie. 268 Door middel van het Prüm-besluit zijn nu onderdelen van het Verdrag voor de gehele Unie ingevoerd. Een aantal controversiële bepalingen, zoals het overschrijden van landsgrenzen door opsporingsdiensten zonder toestemming werden niet in het besluit opgenomen. In art. 2 Verdrag van Prüm verbinden de verdragsluitende partijen zich om nationale DNAanalysebestanden aan te leggen en te beheren en dit ter opsporing van strafbare feiten. De verwerking van de DNA-analysebestanden gebeurt met inachtneming van de regels van het nationale recht. Gegevens waaraan men het DNA-analysebestand kan linken mogen uitsluitend bestaan uit niet-coderende segmenten van DNA. Deze linkgegevens mogen dus geen gegevens bevatten die de betrokkene rechtstreeks kunnen identificeren. De geautomatiseerde bevraging van DNA-profielen wordt geregeld in art. 3. Deze bevraging dient te gebeuren ter opsporing van strafbare feiten. De staten verlenen elkaar toegang tot de linkgegevens van hun DNA-analysebestanden. Wanneer er een match is ontvangt de bevragende staat automatisch de informatie over het feit dat er een match is en het kenmerk wordt ook meegedeeld. Deze geautomatiseerde vorm van bevraging zal er in de toekomst voor zorgen dat alles veel sneller verloopt. Art. 4 regelt de geautomatiseerde vergelijking van DNA-profielen. Alle niet gelinkte DNAprofielen kunnen vergeleken worden met alle DNA-profielen uit linkgegevens van de andere nationale DNA-analysebestanden. Hiervoor is wel wederzijdse toestemming en een nationale wettelijke regeling nodig. De verstrekking van nadere persoonsgegevens en overige informatie wordt geregeld door de rechtshulpvoorschriften en het nationale recht van de aangezochte staat wanneer men een match vaststelt en er dus uitwisseling dient te gebeuren.269 Om de uitwisseling van gegevens makkelijker te maken, wordt aan elke staat gevraagd om een nationaal contactpunt, met in de nationale wetgeving geregelde bevoegdheden, te benoemen.270 De afname van celmateriaal en verstrekking van DNA-profielen wordt geregeld in art. 7 267 http://wijzijn.europamorgen.nl/9353000/1/j9vvhjakykcuezg/vi4fdc1v4muz http://www.allesoverdna.nl/mens/misdaad/dna-databank.html 269 Art. 5 Verdrag van Prüm. 270 Art. 6 Verdrag van Prüm. 268 63 Dit artikel laat toe aan een land, in het kader van een lopend opsporingsonderzoek of strafrechtelijke procedure, rechtshulp biedt aan een ander land door DNA af te nemen en te analyseren van een persoon. De persoon wiens DNA afgenomen dient te worden bevindt zich op het grondgebied van de aangezochte staat. De aangezochte staat zal dan het verkregen DNAprofiel verstrekken. Eer de aangezochte staat overgaat tot de afname van DNA, de analyse van DNA en de verstrekking van het DNA-profiel moeten er drie voorwaarden vervuld zijn. Zo moet de staat die om rechtshulp verzoekt meedelen voor welk doel dit vereist is. Er moet een rechtsgeldig onderzoeksbevel of verklaring van de bevoegde autoriteit zijn en er moet voldaan zijn aan de voorwaarden voor het afnemen en onderzoeken van celmateriaal alsmede aan de voorwaarden voor de verstrekking van het verkregen DNA-profiel, volgens het recht van het aangezochte land. De artikelen 33 tot 41 van het hoofdstuk zeven van het Verdrag van Prüm bevatten algemene bepalingen inzake gegevensbescherming. Hiernaar werd reeds verwezen bij de bespreking van de SUO. Het Besluit van 23 juni 2008 van de Raad van de Europese Unie inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit werd ingevoerd om de inhoud van de bepalingen van het Verdrag van Prüm in het rechtskader van de Europese Unie te integreren.271 De artikelen 2 tot 7 regelen de DNA-profielen en de art. 24 tot 32 de gegevensbescherming. Afdeling 4: Besluit Het internationale aspect speelt steeds meer een rol in het strafrecht. Met het oog op effectieve internationale samenwerking op het vlak van de uitwisseling van DNA-gegevens is het van fundamenteel belang dat nauwkeurige informatie snel en efficiënt kan worden uitgewisseld. De aanbevelingen en resoluties zijn belangrijk geweest in het proces om te komen tot een gemeenschappelijke visie inzake DNA-onderzoek. Inzake de uitwisseling van DNA-gegevens kan verwezen worden naar het ERV van 1959, de SUO uit 1990, het Verdrag van Prüm uit 2005 en de kaderbesluiten. Er zijn ook verschillende werkgroepen die hun bijdrage hebben geleverd. Het doel van Prüm is om procedures te introduceren ter bevordering van middelen voor snelle, efficiënte en goedkope gegevensuitwisseling. Met het oog op het gezamenlijk gebruik van gegevens moet met betrekking tot die procedures een 271 Besluit van de Raad nr. 2008/615/JBZ, 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, Pb.L. 6 augustus 2008, afl. 210, 12-72. 64 verantwoordingsplicht gelden, en moeten de procedures de nodige waarborgen bieden wat betreft de juistheid en de beveiliging van de gegevens bij transmissie en opslag, en dienen er procedures te zijn voor de registratie van uitgewisselde gegevens en beperkingen op het gebruik van die gegevens. Hieraan heeft het Verdrag van Prüm voldaan. Dit Verdrag zal ook in de toekomst nog een grote rol spelen bij de uitwisseling van DNA-gegevens. Interpol heeft al initiatief genomen en een databank opgericht om de uitwisseling van gegevens te vereenvoudigen. De nood om een Europese databank met DNA-gegevens te creëren laat zich de laatste jaren ook meer en meer voelen. Er komen steeds meer DNAdatabanken in Europa. Wanneer men op dezelfde manier DNA-profielen analyseert, creëert men een betere samenwerking. Zo‟n Europese DNA-databank zou enorm veel tijd besparen. Vermits er maar één regelgeving meer zou zijn, zou het vergelijken van DNA-profielen tussen lidstaten veel eenvoudiger verlopen. Met de huidige regelgeving gaan we wel richting een gemeenschappelijke databank, maar van één Europese kan nog niet gesproken worden. 65 Hoofdstuk 4: Wat met de naleving van de grondrechten bij de verzameling en uitwisseling van DNA? De wettelijke regeling van de verzameling van DNA is van groot belang, omdat het DNAonderzoek verschillende grondrechten op de helling zet.272 Het is dan ook van belang te weten welke deze grondrechten zijn, waar deze voor staan en in welke mate het DNAonderzoek deze al dan niet in het gedrang brengt. De afname en analyse van celmateriaal heeft pas nut als men er de verdachte mee kan identificeren. Wanneer er enkel een vrijwillige afname mogelijk zou zijn, dan zouden voornamelijk onschuldige verdachten bereid zijn een DNA-staal af te leveren. De aanwending van het DNA-onderzoek zou dan grotendeels beperkt blijven tot het bewijzen van de onschuld van personen. Het is dus ook noodzakelijk dat men celmateriaal onder dwang kan afnemen en dit om een onderzoek van het DNA van onwillige verdachten toch mogelijk te maken.273 Door de afname van celmateriaal komt het DNA-onderzoek in aanraking met het recht op fysieke integriteit van een persoon. Doordat het DNA-onderzoek nauw in contact komt met dit recht op fysieke integriteit, maar ook met het recht op privacy en het zwijgrecht is het noodzakelijk dat er bepaald wordt wie, wanneer en op welke manier er tot DNA-onderzoek kan worden overgegaan en wat de voorzorgen zijn de hierbij genomen moeten worden. Afdeling 1: Recht op privacy Onderafdeling 1: Internationaal Het recht op privacy komt pas laat te voorschijn in internationale verdragen. Dit komt onder ander doordat men door de jaren heen anders is gaan denken over de grondrechten. Waar dit vroeger rechten op leven als mens waren, zijn dit nu rechten van mensen op ontwikkeling. Het grondrecht op privacy heeft ervoor gezorgd dat er maatschappelijke vernieuwing mogelijk was, waardoor nieuwe belangentegenstellingen in kaart gebracht konden worden en afgewogen worden tegen het grondrecht. Daarom wordt het recht op privacy nog altijd vaak ingeroepen door personen die zich omwille van het minderheidsstandpunt dat ze hebben, benadeeld voelen.274 In de meeste gevallen wordt er een onderscheid gemaakt tussen privacy of privéleven en de persoonlijke levenssfeer. Het begrip privacy dateert van de jaren ‟50 en werd beschouwd als een beperkt deel van iemand zijn leefwereld dat hij afgesloten kon houden voor de buitenwereld. Men sprak van the right to be left alone.275 Door de jaren heen is de 272 J. MEESE, o.c., 1041. B. DE SMET, o.c., 4. 274 P. DE HERT, Artikel 8 EVRM en het Belgisch recht: de bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, Gent, Mys en Breesch, 1998, viii+367p. 275 Dit is de definitie van Warren & Brandeis. Zij warende eersten die een juridisch getinte definitie van privacy gaven. http://groups.csail.mit.edu/mac/classes/6.805/articles/privacy/Privacy_brand_warr2.html 273 66 bescherming echter vergroot, zodat naast het afgesloten deel, ook de intermenselijke communicatie, de verwerking van persoonsgegevens, de integriteit van de persoon, … worden beschermd. Het begrip persoonlijke levenssfeer is beter geschikt om deze ruimere bescherming te omschrijven dan privacy. Toch gebruikt men vaker het begrip privacy, maar dan in de ruime betekenis en als synoniem van persoonlijke levenssfeer.276 Het recht op privacy ligt vervat in art. 12 van het Universeel Verdrag voor de Rechten van de Mens277, in art. 8 EVRM en in art .14 en 24 BUPO. Art. 12 UVRM bepaalt dat niemand onderworpen kan worden aan willekeurige inmenging in zijn persoonlijke aangelegenheden, in zijn gezin, zijn thuis of zijn briefwisseling, noch aan enige aantasting van zijn eer of goede naam. Tegen een dergelijke inmenging of aantasting heeft eenieder recht op bescherming door de wet. De UVRM is bedoeld als een soort gemeenschappelijke minimumstandaard van rechten die ieder mens zou moeten genieten en is niet bindend. Hoewel de UVRM geen bindende kracht heeft, werd ze wel gebruikt als basis voor twee belangrijke verdragen278, namelijk voor het BUPO-verdrag en voor het EVRM. Art. 17 BUPO formuleert het recht op privacy als volgt: “Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privéleven, zijn gezin, zijn tehuis of zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en reputatie. Iedereen heeft het recht om de bescherming van de wet tegen zodanige inmenging of aantasting.” In Europa is voornamelijk art. 8 EVRM van belang voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Volgens art. 8 EVRM houdt het recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven in dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie (lid 1) en dat er geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (lid 2). Art. 8 EVRM somt vier grondrechten op, namelijk het grondrecht op eerbiediging van het privéleven, het grondrecht op eerbiediging van het gezinsleven, het grondrecht op eerbiediging van de woning en het grondrecht op eerbiediging van de communicatie. Deze grondrechten zijn nauw verwant met de individualiteit van de burger en zorgen voor 276 R. DE CORTE, “De achterkant van de privacy”, NJW 2003, 800. Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948; http://www.ohchr.org/EN/UDHR/Pages/Language.aspx?LangID=dut (Hierna wordt de afkorting UVRM gebruikt om de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens aan te duiden) 278 Deze hebben wel bindende kracht. 277 67 bescherming zodat de ontplooiing van de burger zijn persoonlijkheid en welzijn gegarandeerd wordt.279 Art. 8 EVRM laat, in het tweede lid toe dat er beperkingen worden gelegd, op het in het eerste lid gegarandeerde recht op eerbiediging van het privéleven. Vooraleer deze beperkingen gerechtvaardigd zijn, moet er aan drie voorwaarden voldaan worden. Ze moeten bij wet zijn bepaald (legaliteit), nodig zijn in de democratische samenleving (proportionaliteit) en beantwoorden aan één van de doeleinden vermeldt in het tweede lid van art. 8 EVRM (legitimiteit).280 Het EHRM heeft over deze beperkingen van het recht op privacy een uitspraak gedaan in verschillende zaken. In een Franse zaak deed het Hof deed het hof uitspraak over de proportionaliteit. Een Franse onderzoeksrechter had telefoongesprekken van een verdachte laten afluisteren en dit op grond van zijn bevoegdheid om alle maatregelen te bevelen die nuttig zijn om de waarheid te ontdekken.281 Volgens het EHRM werd art. 8 EVRM, en meer specifiek de proportionaliteitseis, geschonden vermits de wetgeving niet voldeed aan de eisen die nodig waren om te vermijden dat de telefoontap te pas en te onpas wordt gebruikt. Bijgevolg oordeelde het EHRM, in dit arrest Kruslin en Huvig, dat een wet slechts als grondslag kan dienen voor een inbreuk op de privacy of de fysieke integriteit van een persoon wanneer die wet voldoende toegankelijk en precies is.282 Inzake legitimiteit heeft het Hof een uitspraak gedaan in de zaak Lüdi v. Zwitserland283. Het Hof besliste dat een proactieve telefoontap, waarvoor een wettelijke bepaling bestond, verenigbaar is met het legitimiteitdoel om strafbare feiten te voorkomen. De noodzaak van de beperkingen voor de democratische maatschappij werden geïllustreerd in de zaak Fünke t. Frankrijk284, waar de douane een huiszoeking had verricht, zonder rechterlijk bevel, want dit was niet nodig volgens de Franse wetgever. Hierdoor werd volgens het EHRM niet voldaan aan de proportionaliteitvoorwaarde van art. 8, lid 2 EVRM. Men kan de dag van vandaag spreken over vijf grote niveaus van privacybescherming, die in de rechtspraak en rechtsleer worden aangewend. Het eerste is het recht van het afgeschermd leven of het recht om met rust gelaten te worden285. Het tweede beschermingsniveau is de omgang met de medemens. Hieronder valt de bescherming van relaties met andere mensen, zoals de aard en samenstelling van het gezin, de privacy op het 279 P. DE HERT, o.c. C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 681. EHRM 24 april 1990, Kruslin en Huvig t. Frankrijk, PB ECHR, A-176. 282 B. DE SMET, o.c., 8. 283 EHRM 15 juni 1992, Lüdi v. Zwitserland, PB ECHR, A-238. 284 EHRM 25 februari 1993, Funke v. Frankrijk, PB ECHR, A-256. 285 Voorbeelden hiervan zijn het recht op bescherming van zijn persoonsafbeelding, de eerbiediging van gegevens uit een dagboek, de controle op de persoonlijke omgeving, bewaken en schaduwen van personen, het verbod op stalken, … 280 281 68 werk, onderlinge communicatie tussen mensen286,… Ten derde heeft men de zelfbeschikking van het individu. Een bepaald niveau van zelfbeschikking valt onder het recht op privacy. Denk hierbij aan de aantasting van de fysieke integriteit bij een medische ingreep, de manier waarop een persoon zich wil veruiterlijken. Ook het gebruik van celmateriaal voor DNA-onderzoek valt hieronder. Een vierde beschermingsniveau is dat van de informationele privacy, wat kadert in de verwerking van persoonsgegevens. Dit wil zeggen dat elk individu het recht heeft om zelf te beslissen hoe, wanneer en in welke mate informatie over zichzelf wordt vrijgegeven en dit zowel bij het verzamelen, opslaan, verwerken, als bij de uitwisseling van gegevens. Ten laatste werden er in de jaren 2000 een aantal wettelijke bepalingen ingevoerd die betrekking hebben op het elektronisch handelen en de geautomatiseerde besluitvorming. Een onderdeel van het recht op privacy heeft betrekking op de schending van het recht op privacy door het gebruik van bepaalde onderzoeksmethoden door politiediensten, veiligheidsdiensten, privédetectives of journalisten. Een voorbeeld hiervan is het gebruik van de techniek om het afluisteren van telefoongesprekken mogelijk te maken. Hoewel telefoongesprekken op zich niet in art. 8 EVRM worden genoemd, wordt dit volgens het EHRM wel beschermd door het grondrecht op bescherming van privéleven. Het EHRM stelt dat alle maatregelen van surveillance een inbreuk op het recht op privacy vormen en dat hierop bijzonder streng moet toegekeken worden, vermits die thuishoren in politiestaten en niet in de rechtsstaten, die het EVRM beoogd. Het Hof heeft zichzelf echter tegengesproken door in een zaak, waarbij om een netwerk van drugshandelaars op te rollen gebruik werd gemaakt van geïnfiltreerde agenten en het afluisteren van telefoongesprekken, te zeggen dat het recht op privacy niet geschonden werd.287 Het recht op privacy in het kader van het bijhouden van persoonsgegevens in al dan niet geheime registers of databanken, dient hier ook besproken te worden. Deze verzameling van persoonsgegevens is niet alleen gericht op het verzamelen van gegevens door politiediensten of geheime diensten, maar ook op bepaalde private databanken waarvan de opgeslagen gegevens vatbaar zijn voor misbruik. Door de toename van de mogelijkheden om persoonsgegevens op te slaan, groeide de vraag naar de bescherming van de zogenaamde informationele privacy. In 1981 werd een aanvullend verdrag gesloten in het kader van de Raad van Europa, het dataprotectieverdrag288. Dit Verdrag werd in 1995 286 Bijvoorbeeld: briefwisseling, telefoon, elektronisch contact,… P. DE HERT, o.c., 3. 288 Verdrag van 28 januari 1981 tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens. Zie eerder voor meer uitleg. 287 69 aangevuld met een Europese richtlijn.289 Het Verdrag en de richtlijn waren nodig omdat art. 8 EVRM niet tegemoet kon komen aan alle specifieke problemen die het verzamelen van persoonsgegevens met zich meebrengt. Art. 8 EVRM blijft wel nog relevant bij gewone dossiers die niet geïnformatiseerd zijn en niet op een gestructureerde wijze aangelegd zijn.290 Onderafdeling 2: België De Belgische Grondwet voorziet het recht op privacy in art. 15, 22 en 29. De wetgever had bij de redactie van art. 22 Gw. art. 8 EVRM voor ogen. De bescherming van de woning en briefwisseling werden weggelaten, omdat deze elders in de Gw. al geregeld werden. Art. 15 Gw. bepaalt dat de woning onschendbaar is en dat er geen huiszoeking kan plaatshebben dan in de gevallen die de wet bepaalt en in de vorm die zij voorschrijft. Het recht op eerbiediging van het privéleven en het gezinsleven, behoudens in de gevallen en onder de voorwaarden door de wet bepaald, wordt gewaarborgd door art. 22 Gw. en art. 29 Gw. voorziet de onschendbaarheid van het briefgeheim.291 De beperkingsgronden van art. 8 EVRM zijn niet allemaal terug te vinden in art. 22 Gw.. Dit geeft de Belgisch wetgever meer ruimte om de grondrechten te beperken. Maar art. 8 EVRM blijft natuurlijk wel gelden in België en heeft zelfs voorrang op de Grondwet.292 De bescherming van persoonsgegevens wordt in België geregeld door de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens.293 Kort noemt men deze wet de Privacywet. Uit een advies294 gegeven door de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer is gebleken dat DNA-profielen als persoonsgegevens beschouwd moeten worden, ook al zijn het niet-geïdentificeerde profielen. De privacywet definieert “persoonsgegevens” als alle informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van één of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit. 295 289 Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb.L. 23 november 1995, afl. 281, 31. 290 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, Handboek EVRM, Antwerpen, Intersentia, 2004-2005, 733. 291 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 709. 292 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 710. 293 Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S., 18 maart 1993. 294 Parl. St., Kamer, 1996-97, nr. 1047/6, 49 (advies uitgebracht op 14 mei 1998) en Parl. St., Kamer, 1996-97, nr. 1047/6, 61 ( advies uitgebracht op 26 augustus 1998). 295 Art. 1, § 1 van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, B.S., 18 maart 1993. 70 Na advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer werd, in het kader van het DNA-onderzoek, in art. 7 DNA-Wet schrijft voor dat in het KB februari 2002 het volgende nader wordt geregeld: de bijzondere waarborgen inzake vertrouwelijkheid en beveiliging van de verwerkte persoonsgegevens, de wijze van benoeming van de aangestelde voor de gegevensbescherming bij het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, de taken die hem zullen worden toevertrouwd, alsmede de waarborgen voor diens onafhankelijkheid, de wijze waarop het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer verslag uitbrengt over de verwerking van persoonsgegevens. Het KB februari 2002 van 4 februari 2002 regelt dit in de art. 15-18.296 De Privacywet297, schrijft in art. 16 voor dat de verantwoordelijke voor de verwerking, de technische en organisatorische maatregelen moet treffen om de veiligheid en confidentialiteit van de persoonsgegevens te waarborgen. In het geval van DNA-onderzoek is dit het NICC die deze maatregelen zal moeten treffen. De art. 15 en 16 van het KB van 4 februari 2002 zorgen dat dit artikel wordt nageleefd. De personeelsleden van het NICC die toegang hebben tot de databanken moeten het beroepsgeheim bewaren en mogen niet deelnemen aan de uitvoering van DNA-onderzoeken. In functie van zijn verantwoordelijkheden en zijn taken worden voor elke gebruiker van de DNA-gegevensbanken bepaalde toegangsmodaliteiten bepaald door de verantwoordelijke beheerder van de DNAgegevensbanken.298 Elk document dat de verwijdering beveelt van de gegevens in de DNAdatabanken Criminalistiek en Veroordeelden wordt bewaard binnen het NICC gedurende drie jaar na uitvoering ervan. Een document dat die verwijdering van de gegevens inhoudt wordt aangemaakt door het NICC en bewaard gedurende voorgenoemde periode.299 Elke gebruiker van de databanken wordt aangeduid door middel van een unieke identificatiecode. Elke toegangsverschaffing tot de DNA-gegevensbanken Criminalistiek en Veroordeelden en elke behandeling van opname, wijziging of uitwissen van gegevens die uitgevoerd worden, wordt opgenomen in het elektronische dagboek.300 De Minister van Justitie benoemt binnen het NICC een aangestelde voor de gegevensbescherming voor een hernieuwbare termijn van 5 jaar.301 De waarborgen om de onafhankelijkheid van de aangestelde te verzekeren worden in art. 17 van het KB van 4 februari 2002 genoemd. Ook zijn verantwoordelijkheden en de wijze waarop hij verslag dient 296 T.A. DE ROOS, J.F. NIJBOER, C. VAN DEN HEUVEL en A.M. VAN RIJSEWIJK, o.c., 2006. Gewijzigd door de wet van 11 december 1998 tot omzetting van de richtlijn 95/46/EC. 298 Art. 15, § 1 KB 4 februari 2002. 299 Art. 15, § 3 KB februari 2002. 300 Art. 16 KB 4 februari 2002. 301 Art. 17, § 1 KB 4 februari 2002. 297 71 uit te brengen over de verwerking van persoonsgegevens zijn vermeld in dit KB.302 De persoon die moet toezien op de gegevensbescherming is verantwoordelijk voor de vorming van het personeel inzake gegevens bescherming, voor de opvolging en de controle van de toepassing van de regels betreffende de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en in het bijzonder voor de regels in verband met de fysische, logistieke en juridische veiligheid en voor het opvolgen en het bewaken van de adequaatheid van de vernietiging en de effectieve verwijdering van deze gegevens, met de wettelijke normen van bewaring van persoonsgegevens.303 Of een DNA-onderzoek al dan niet inbreuk maakt op art. 8 EVRM hangt af van de informatie die de deskundige gebruikt om het DNA-profiel op te stellen. Wanneer er bij een DNAonderzoek gegevens zouden naar voorkomen die tot de privésfeer van de betrokken behoren, zoals informatie over zijn gezondheid, ras, kleur van de ogen, dan zou het recht op privacy in het gedrang komen. Dit is echter niet het geval, vermits men een techniek aanwendt waarbij enkel genetische codes gebruikt, die eigen zijn aan elke persoon, maar waarbij er geen informatie over het uiterlijk of de gezondheid van een persoon wordt verwerkt. Men gebruikt een neutraal streepjespatroon om de DNA-structuur weer te geven. Dit streepjespatroon bevat codes die in het DNA van elke persoon terug te vinden zijn, maar waarbij de volgorde of de opbouw bij elke persoon verschilt.304 De globale DNA-structuur bevat naast de neutrale streepjescode ook gegevens die tot de privésfeer van een persoon behoren. Men heeft deze persoonseigen gegevens niet nodig om een vergelijking te maken, maar het kan ook niet zomaar uit de celkern verwijderd worden. De onderzoekers die de DNA-profielen uit de celkern afleiden, hebben kennis van die gegevens, maar mogen die niet aan derden verspreiden. Zoals eerder gezien beschouwt de Commissie voor Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer alle DNA-profielen als persoonsgegevens, ook indien het gaat om DNA-profielen van nog niet geïdentificeerd aangetroffen celmateriaal. Om het recht op privacy van het individu te vrijwaren, heeft de wetgever beperkingen opgelegd aan diegene die het celmateriaal onderzoekt.305 Het in het kader van een strafrechtelijk onderzoek verzamelde celmateriaal mag enkel gebruikt worden om een bij het misdrijf betrokken persoon direct of indirect te identificeren.306 DNA-onderzoek gebeurt ofwel om een DNA-profiel van een verdachte op te stellen en dit om vergelijking met celmateriaal gevonden op de plaats van het misdrijf mogelijk te maken, ofwel om een DNA-profiel op te stellen van een slachtoffer of iemand die toevallig sporen 302 Art. 17 en 18 KB 4 februari 2002. Art. 17, § 2 KB 4 februari 2002. B. DE SMET, o.c., 7. 305 B. DE SMET, o.c., 41. 306 Art. 44ter, § 1 Sv. 303 304 72 heeft achtergelaten, zoals een politieagent, zodat men uit het aangetroffen celmateriaal het DNA-profiel van de nog onbekende verdachte kan halen. Het doel van het DNA-onderzoek moet erin bestaan de dader(s) van het misdrijf te vinden. Dit wil zeggen dat het gebruik van DNA-onderzoek in het kader van een burgerrechtelijke zaak uit den boze is. Men kan hierbij denken aan afstamming of het geval wanneer een persoon die een levensverzekering heeft afgesloten aan een ernstige ziekte lijdt. Ook het gebruik voor wetenschappelijke doeleinden is uitgesloten.307 Indien een deskundige toch een DNA-staal ontleedt, voor andere doeleinden, dan staat hierop een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een geldboete van 500 tot 50000 euro.308 De eis dat het DNA-profiel enkel in het kader van de strafvordering gebruikt mag worden, geldt ook voor de procespartijen zelf. Wanneer een partij zo‟n profiel zou gebruiken voor een ander doel, bijvoorbeeld om de schadevergoeding te berekenen309, dan kan zij worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden tot twee jaar en een geldboete van 200 tot 20000 euro.310 De deskundige mag enkel niet-coderende DNA-segmenten verwerken.311 Deze komen voor in het celmateriaal van elk individu, maar zijn verschillend qua samenstelling of lengte. Ze laten toe om een persoon te identificeren, maar zonder persoonsgegevens van die persoon vrij te geven. Persoonsgegevens mogen in geen geval worden ontleed, ook niet bij aangetroffen celmateriaal. Een Procureur des Konings kan een deskundige dus niet vragen om een profiel op te stellen met persoonsgegevens. Dit zou wel handig zijn, omdat op die manier het aantal verdachten beperkt wordt, maar in het opzicht van het recht op privacy is dit ondenkbaar.312 Wanneer een deskundige zich toch zou wagen aan het opstellen van een DNA-profiel met persoonsgegevens, dan staat daar een gevangenisstraf van zes maanden tot vijf jaar en een geldboete van 500 tot 50000 euro op.313 Het is van groot belang dat de deskundige de identiteit van de persoon van wie het celmateriaal afkomstig is niet kent. Er wordt enkel een codenummer aan de deskundige bekendgemaakt.314 Indien de deskundige zou willen overgaan tot het verwerken van persoonsgegevens, dan kan hij daar toch geen bepaalde persoon aan koppelen. De deskundige kan ook niet nagaan of het afgenomen DNA-profiel dat hij ontleed heeft, overeenstemt met DNA-profielen in de databank „Criminalistiek‟ en hij kan ook niet controleren of de persoon, wiens DNA werd afgenomen, reeds bij andere strafzaken was 307 B. DE SMET, o.c., 41. Art. 6, § 3 DNA-Wet. B. DE SMET, o.c., 41. 310 Art. 6, § 2 DNA-Wet. 311 Art. 44ter, § 1 Sv. 312 B. DE SMET, o.c., 42. 313 Art. 6, § 3 DNA-Wet. 314 Art. 44ter, § 2 Sv. 308 309 73 betrokken.315 De personeelsleden van het NICC die de databanken beheren mogen niet deelnemen aan de analyse van aangetroffen of afgenomen celmateriaal.316 Doordat deskundigen die het DNA-profiel analyseren enkel een codenummer krijgen wordt vermeden dat deskundigen onder druk van de publieke opinie losser zouden omspringen met de gebruikte wetenschappelijke methodes om een bekende verdachte op die manier aan het misdrijf te linken.317 Het is dan ook uitermate belangrijk dat het proces-verbaal van afname van celmateriaal, waarvan de deskundige een afschrift krijgt318, niet de naam van de betrokkene bevat. Het enige dat de deskundige mag weten is dat een persoon met een codenummer een hoeveelheid bloed, wangslijmvlies of haarwortels heeft afgestaan.319 In het kader van het recht op privacy is het ook belangrijk te weten wat er met het celmateriaal en de DNA-profielen gebeurt. Het afgenomen celmateriaal wordt door de deskundige vernietigd van zodra hij door het O.M. geïnformeerd wordt over de afwezigheid van een tegenonderzoek of over het feit dat de uitslag van het tegenonderzoek ter kennis gebracht werd van de betrokken persoon.320 Onderafdeling 3: Verenigd Koninkrijk Het Verenigd Koninkrijk heeft geen Grondwet. Het recht op privacy is er dus niet terug te vinden. Verdragen kunnen er maar directe werking hebben wanneer ze worden omgezet in nationale wetgeving en dit omdat de verdragen het Verenigd Koninkrijk wel binden, maar geen doorwerking hebben op de relatie tussen de burger en de overheid. Vooraleer het EVRM en de uitspraken van het EHRM als grondslag voor een rechter ingeroepen kunnen worden, dienen ze omgezet te worden in nationale wetgeving. De nationale wetgeving die hiervoor zorgde is de Human Rights Act van 1998321, die grotendeels in werking is getreden op 2 oktober 2000. Het is art. 8 van de Human Rights Act dat het recht op privacy verwoord.322 Zoals reeds eerder aangehaald regelt de Data Protection Act van 1998 de bescherming van persoonsgegevens in het Verenigd Koninkrijk. Deze Act is van toepassing op alle gegevens die in het Verenigd Koninkrijk verwerkt worden.323 Het interne beheer van de DNA-databank vindt plaats overeenkomstig de Data Protection Act 1998. Enkel stafleden die gemachtigd zijn door de Custodian van de DNA-databank 315 B. DE SMET, o.c., 42. Art. 15, § 1 KB 4 februari 2002. 317 B. DE SMET, o.c., 42. 318 Art. 5 KB 4 februari 2002. 319 Art. 5 KB 4 februari 2002. 320 Art. 44ter, § 5 Sv. 321 http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1998/ukpga_19980042_en_1 322 Art. 8 Human Rights Act: Right to respect for private and family life. 323 Dit is niet het geval bij de Europese dataprotectierichtlijn. 316 74 hebben toegang tot de bestanden van de DNA-databank. De toegang is bovendien per functionaris beperkt. Afdeling 2: Zwijgrecht Het zwijgrecht vormt een onderdeel van het recht op een eerlijk proces, terug te vinden in art. 6 EVRM.324 Een verdachte heeft in ons strafrecht de mogelijkheid om niet te antwoorden op vragen die hem voorgelegd worden. Men kan dus een verdachte niet dwingen om mee te werken in een onderzoek aangaande zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid. In de juridische praktijk spreekt men van het verbod op zelfincriminatie of het nemo tenetur-beginsel. Hij kan zich dus beroepen op zijn zwijgrecht of zijn recht van verdediging wanneer hij beslist niet mee te werken aan het onderzoek.325 Dit grondrecht zit vervat in zowel art. 6 EVRM, als in art. 14, derde lid, sub g BUPOverdrag326. In art. 14, derde lid, sub g van het Internationaal Verdrag inzake de Burgerlijke en Politieke Rechten wordt gesteld dat bij het bepalen of een tegen hem ingestelde strafvordering al dan niet gegrond is, iedereen het recht heeft op de minimumgarantie niet gedwongen te worden tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen. Dit wil dus zeggen dat elke persoon de vrijheid heeft om te beslissen of hij al dan niet verklaringen aflegt. Het zwijgrecht vormt slechts een onderdeel van deze vrijheid. Het zwijgrecht is een procesrecht en niet enkel een recht voor misdadigers. Het laat bijvoorbeeld ook toe dat een persoon tijdens het politieverhoor kan zwijgen en wachten tot zijn raadsman gearriveerd is, om dan zo een strafrechtelijke structuur in het verhaal van de betrokkene aan te brengen.327 In het EVRM wordt het zwijgrecht niet vermeld. Maar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens stelde in 1993 in het arrest Funke328 dat het verbod op zelfincriminatie ook door het EVRM wordt beschermd. Funke, een Duitser die in Frankrijk woonde, werd door de Franse douane thuis bezocht in verband met een aantal buitenlandse rekeningen en bezittingen. Later werd een rechterlijke procedure opgestart en de douane vroeg aan Funke om bepaalde documenten, waarvan ze het bestaan veronderstelden, maar niet konden bewijzen, voor te leggen. Funke zei dat hij dit niet kon. Hij werd dus als verdachte gedwongen om stukken te leveren die als bewijs tegen hem zouden kunnen worden gebruikt. Zo‟n inbreuk op het zwijgrecht en het recht niet bij te dragen tot de eigen veroordeling kan volgens het EHRM niet gerechtvaardigd worden door de bijzondere kenmerken van het douanerecht. De techniek waarbij de Franse douane beoogde dat Funke bewijs tegen zichzelf zou leveren werd dan ook door het EHRM als een schending op art. 6, 324 B. DE SMET, o.c., 5. A. CHRISTIAENS, “Het deskundigenonderzoek in bijzondere materies” in L. BOUTELGIER, A. CHRISTIAENS, D. CHRISTIAENS (eds.), Bestendig handboek deskundigenonderzoek, Diegem, Kluwer, 2001, 18. 326 http://www2.ohchr.org/english/law/ccpr.htm 327 P. DE HERT, o.c., 21. 328 http://cmiskp.echr.coe.int/tkp197/view.asp?item=1&portal=hbkm&action=html&highlight=Funke&sessionid=57642356&skin=h udoc-en 325 75 lid 1 EVRM beschouwd. Opvallend is dat het EHRM zeer weinig woorden besteed aan de formulering van dit beginsel in het kader van recht op een eerlijk proces.329 In dit arrest wordt ‘the right to remain silent’ of het zwijgrecht voor het eerst bij naam genoemd, nadere toelichting werd er echter nog niet gegeven.330 Het arrest Murray331 dateert uit 1996 en breidt het zwijgrecht nog verder uit.332 Dit arrest schept meer duidelijkheid over de aard en de draagwijdte van het zwijgrecht en wordt aanzien als een basisarrest voor wat betreft het zwijgrecht.333 Murray was door de politie opgepakt omdat men vermoedde dat hij betrokken was bij IRA-activiteiten. Murray bleef zwijgen tijdens het politieverhoor. De rechter gebruikte dit stilzwijgen achteraf tegen hem als een van de bezwarende elementen, die tot zijn veroordeling hebben geleid. Het EHRM komt tot de beslissing dat deze beperking van het zwijgrecht art. 6 EVRM niet schendt. Zo is er geen sprake van de met art. 6 EVRM onverenigbare dwang334, vermits de klager gedurende het hele proces gezwegen heeft en dit zwijgen geen strafbaar feit opleverde. Het zwijgen werd door de rechters ook niet uitgelegd als een alleenstaand element, dat op zichzelf zou volstaan om de schuld te beoordelen. Volgens het Hof werden er ook voldoende waarborgen voorzien, zodat het belang van de gevolgtrekkingen waaraan het stilzwijgen gekoppeld werd, beperkt bleef. Zo werd Murray berecht door een feitenrechter en werd hij geïnformeerd over het feit dat het zwijgen hem kan worden tegengeworpen. Daarenboven gaf Murray geen uitleg over prima facie bewijs wanneer het O.M. daarom vroeg. Uit het voorgaande kon de rechter de conclusie trekken dat de verdachte schuldig was.335 Het recht om te zwijgen tijdens het politieverhoor en het recht op bescherming tegen zelfincriminatie zijn, volgens het EHRM, internationaal erkende maatstaven, die tot de kern behoren van het recht op een eerlijk proces. Door de verdachten te beschermen tegen onaanvaardbaar gebruik van dwang door autoriteiten, dragen deze immuniteiten bij tot het vermijden van rechterlijke dwalingen en verzekeren de naleving van de doelstellingen van art. 6 EVRM. 336 Er wordt ook aangegeven welke gevolgen er door de rechter mogen gekoppeld worden wanneer een verdachte stilzwijgt. Het EHRM geeft ook informatie over de vraag of een rechter het stilzwijgen van een verdachte in diens nadeel mag gebruiken. Een absolute invulling geeft het Hof echter niet. Het EHRM zegt dat, afhankelijk van omstandigheden, de rechter uit de door de verdachte in vrijheid gekozen proceshouding (het zwijgen), conclusies in het nadeel van de verdachte mag trekken.337 Het Hof zal bij een rechterlijke beslissing waarbij voor de verdachte negatieve gevolgtrekkingen zijn gemaakt, 329 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 562-563. Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 564. 331 Hof Mensenrechten, John Murray v. United Kingdom, arrest van 8 februari 1996, R.A.D.-R.J.D. 1996, I, § 45. 332 P. DE HERT, “Het zwijgrecht van verdachten en getuigen”, Vigiles 1999, afl. 2, 20-30. 333 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 564. 334 Dit was wel het geval in de zaak Funke v. France 335 P. DE HERT, o.c., 22. 336 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 563. 337 Y. HAECK en J. VANDE LANOTTE, o.c., 565. 330 76 op basis van het zwijgen van de verdachte, in concreto toetsen of die rechterlijke beslissing rekening houdende met alle omstandigheden van de zaak verenigbaar is met art. 6 EVRM. De toetsing zal gebeuren aan de hand van drie criteria: „in het bijzonder dient gekeken naar de situaties waaruit de conclusies getrokken kunnen worden, het gewicht dat de rechters hechten aan deze conclusies en de mate van dwang die eigen is aan de situatie.338 Niet lang na het arrest Murray volgde het Saunders-arrest339, tevens een principearrest. Dit arrest gaat over de vraag of een verdachte verplicht mag worden om op fysieke of nonverbale wijze mee te werken aan het onderzoek. In het arrest Saunders vechten twee bedrijven om de overname van een derde bedrijf. Nadien blijkt dat het winnend bedrijf de prijs van zijn aandelen onwettig opdreef. De heer Saunders, directeur van dit bedrijf wordt hierover negen maal ondervraagd door controle-inspecteurs. In deze bijzondere procedure is er een wettelijke verplichting om op gestelde vragen te antwoorden. Wanneer men dit niet doet, krijgt men een geldboete of een gevangenisstraf. Uit de processen-verbaal, opgesteld naar aanleiding van de ondervragingen van Saunders, blijkt dat Saunders kennis heeft van de te hoge koers van de aandelen. De processen-verbaal uit dit controleonderzoek worden nadien gebruikt in het strafrechtelijk onderzoek. In dit strafrechtelijk onderzoek ontkent Saunders echter dat hij weet heeft van de te hoge koers. Toch wordt hij veroordeeld, nadat men zijn verklaringen in het strafrechtelijk onderzoek had vergeleken met zijn verklaringen uit het controleonderzoek. Voor het EHRM roept Saunders art. 6 EVRM op. Het EHRM zegt dat art. 6 EVRM geschonden is en geeft dus Saunders gelijk. Het gebruik van gedwongen verklaringen uit het controleonderzoek in het strafrechtelijk onderzoek zijn volgens het Hof, rekening houdende met alle omstandigheden, in strijd met het in het recht op een eerlijk proces vervatte verbod op zelfincriminatie. Het feit dat Saunders berecht werd door een juryrechtspraak, dat de verklaringen een groot deel van het aangebrachte bewijsmateriaal vormden en dat men tijdens het proces dagenlang uit de verklaringen werd voorgelezen om op die manier de geloofwaardigheid van Saunders te ondermijnen, is voor het Hof voldoende om een inbreuk van het recht om niet aan zelfincriminatie te doen, vast te stellen.340 Wat betreft de verankering en de aard van het zwijgrecht worden de overwegingen uit het arrest Murray herhaald.341 Het arrest Saunders bevat wel enkele verduidelijkingen. Het recht om niet bij te dragen tot zijn eigen veroordeling wordt er een onderdeel van het zwijgrecht genoemd. Ook het recht om zichzelf niet te incrimineren wordt er verduidelijkt. Het EHRM weigert enig belang te hechten aan het onderscheid tussen verklaringen met een onmiddellijk incriminerend karakter342 en verklaringen die geen direct incriminerend karakter 338 P. DE HERT, o.c., 21-22. EHRM 17 december 1996 Saunders t. Verenigd Koninkrijk, Recueil, 1996 ,IV, 2082. P. DE HERT, o.c., 23. 341 P. DE HERT, o.c., 21. 342 Bijvoorbeeld: De bekentenis van een strafbaar feit. 339 340 77 hebben343 maar vervolgens dan wel worden gebruikt in een strafprocedure om bijvoorbeeld de schuld van de verdachte aan te tonen door op tegenstrijdigheden in zijn verklaringen te wijzen. Het zwijgrecht is ook van toepassing voor die verklaringen die geen onmiddellijk incriminerend karakter hebben, hetgeen van belang is dat het zwijgrecht in het strafprocesrecht gebruikt wordt.344 Het EHRM vindt het niet nodig om in te gaan op de vraag of het recht zichzelf niet te incrimineren absoluut is, dan wel dat onder bepaalde omstandigheden inbreuk gepleegd mag worden. Het recht op een eerlijk proces moet gelden voor alle soorten misdrijven, ingewikkeld of niet. Een persoon kan ook op een niet-communicatieve wijze gedwongen worden om mee te werken. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer hij gedwongen wordt om bepaalde documenten te overhandigen of om een bloedstaal af te geven. Zoals reeds gezien is in het arrest Funke een schending van art. 6 EVRM vastgesteld doordat de Franse douane Funke documenten wou laten leveren die in zijn nadeel zouden gesproken hebben. Iemand verplichten om incriminerende documenten, waarvan de overheid vermoed dat deze persoon die documenten heeft, aan de overheid over te leggen onder bedreiging van een strafbepaling is in strijd met art. 6 EVRM. Het Hof heeft hier een zeer ruime toepassing van het recht zichzelf niet te incrimineren ingevoerd, door iedere praktijk, ook non-verbale medewerking, die een verdachte verplicht aan zijn veroordeling mee te werken zo goed als volledig verbieden. In het arrest Saunders keert het EHRM op z‟n stappen terug, door een enge interpretatie toe te passen en het recht om zichzelf niet te incrimineren met het zwijgrecht gelijk te stellen. Het Hof zegt dat het recht om zichzelf niet te incrimineren in de eerste plaats het respect van de verdachte om te zwijgen betreft. Het recht zichzelf niet te incrimineren strekt zich niet uit tot het gebruik in strafzaken van materiaal dat van de verdachte is verkregen door gebruik te maken van dwangmiddelen maar dat los staat van de wil van de verdachte. Onder dit materiaal kunnen documenten die door middel van een gerechtelijk bevel verkregen zijn vallen, maar ook adem-, bloed- en urinestalen en lichaamweefsels ten behoeve van DNA-tests.345 Dit wil zeggen dat art. 6 EVRM geen bezwaar heeft tegen het gebruik in strafzaken van onder dwang verkregen documenten en dit omdat deze onafhankelijk van de wil van de verdachte bekomen worden.346 De doelstelling die het Hof koppelt aan het recht zichzelf niet te incrimineren is het vermijden van gerechtelijke dwalingen. Dit maakt meteen ook duidelijk waarom afgenomen verklaringen, die onjuistheden kunnen bevatten, niet onder dwang mogen afgenomen worden en waarom documenten en lichaamsmateriaal wel onder dwang kunnen afgenomen 343 Bijvoorbeeld: Het louter antwoorden op vragen naar aanleiding van bepaalde feiten. P. DE HERT, o.c., 23. 345 Paragraaf 69 van het arrest-Saunders. 346 P. DE HERT, o.c., 28. 344 78 worden. De onder dwang afgenomen documenten en lichaamsmateriaal gaan wel betrouwbaar bewijs leveren en dit omdat het uitoefenen van dwang geen invloed heeft op wat er in de documenten staat of op de samenstelling van het lichaamsmateriaal.347 In het kader van DNA-onderzoek impliceert dit dat de afname onder dwang van celmateriaal moeilijk aanzien kan worden als een inbreuk op het zwijgrecht en dit omdat celmateriaal onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat. De kwaliteit van het celmateriaal zal dus niet aangetast worden omdat er onder dwang een afname gebeurt.348 Het verplicht afnemen van een bloed, wangslijmvlies of haarwortels maakt dus geen inbreuk op art. 6 EVRM.349 Afdeling 3: Recht op onschendbaarheid van het lichaam Het recht op lichamelijke onschendbaarheid is een grondrecht dat gewaarborgd wordt door art. 3 EVRM, art. 8 EVRM art. 17 BUPO-verdrag en art. 22 Gw. houdt in dat men celmateriaal in beginsel niet onder dwang kan afnemen. Het recht op lichamelijke onschendbaarheid hoeft niet beperkt te worden tot een fysieke aantasting.350 Een voorbeeld hiervan vinden we terug in de Nederlandse rechtspraak waar de uitspraak luidde dat een röntgenonderzoek, hoewel hierbij geen fysieke aanraking van het lichaam vereist is, verricht zonder de toestemming van de betrokkene een ernstige inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit uitmaakt.351 Het in het kader van een strafrechtelijk onderzoek aangewende DNAmateriaal heeft nog meer betrekking op de eigenheid van een persoon dan een röntgenonderzoek. Men concludeert dan ook dat de bescherming die het recht op lichamelijke onschendbaarheid bevat, ook celmateriaal in het raam van een DNA-onderzoek betreft.352 Het recht op fysieke integriteit is niet absoluut vermits art. 8 EVRM toelaat dat in het belang van een efficiënte opsporing, de fysieke integriteit van de verdachte wordt aangetast. Voorwaarde hiervoor is wel dat de dwangmaatregel rust op een wettelijke grondslag en dat de afname onder dwang strikt noodzakelijk is voor het leveren van bewijs in een ernstige strafzaak. Wanneer men celmateriaal wil afnemen, moet er dus een wettekst zijn waarin dit geregeld wordt. Een verdachte kan zich dus niet beroepen op zijn recht op fysieke integriteit om aan een DNA-onderzoek te ontsnappen. De afname dient bovendien ook proportioneel te gebeuren, wat wil zeggen dat men niet iedereen die in een strafzaak betrokken raakt verplicht kan worden om een DNA-staal af te geven. Het afnemen van celmateriaal om te waarheid te achterhalen, rechtvaardigt dus niet altijd de inbreuk op het recht op fysieke integriteit. Zoals reeds eerder gezien, bepaalt art. 90undecies, § 1 Sv., dat de gedwongen 347 P. DE HERT, o.c., 28. B. DE SMET, o.c., 5. 349 B. DE SMET, o.c., 5. 350 J. MEESE, o.c., 1041. 351 Rb. Haarlem, 5 december 1989, N.J., 1989, 549. 352 E. BURG, “DNA-onderzoek in strafzaken en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam”, Delict en delinkwent 1993, 343. 348 79 afname van celmateriaal in België enkel kan wanneer de betrokkene een directe band heeft met de totstandkoming van de feiten en wanneer de feiten strafbaar zijn met een gevangenisstraf van ten minste vijf jaar. De directe band houdt in dat er een redelijk vermoeden moet zijn dat de betrokkene, in de hoedanigheid van verdachte, slachtoffer, getuige of verbalisant, celmateriaal heeft achtergelaten op de plaats van het misdrijf. Zo kan de onderzoeksrechter de gedwongen afname bvb. niet gebruiken om een grote groep personen hun DNA te laten analyseren en op te laten nemen in de DNA-databank „Criminalistiek‟. Wanneer een persoon verdacht wordt van een wanbedrijf (minder dan vijf jaar gevangenisstraf), dan zal men voor deze persoon geen gedwongen afname van DNA kunnen bevelen, ook niet wanneer hij door recidive of meerdaadse samenloop wel een gevangenisstraf van meer dan vijf jaar zou kunnen krijgen. België heeft met zijn wettelijke bepaling de proportionaliteitstest doorstaan.353 Sommige auteurs menen dat naast de rechtstreekse afname van celmateriaal van een verdachte, ook aangetroffen celmateriaal, dat men zonder medewerking van de verdachte verkregen heeft, onder het recht op fysieke integriteit valt. 354 Dit zou betekenen dat van celmateriaal gevonden in de vorm van speeksel op een beker of haren op een autozetel geen DNA-onderzoek zou mogen plaatsvinden. Deze rechtsgeleerden gaan ervan uit dat dit celmateriaal dat de verdachte onbewust heeft achtergelaten, een verlengstuk van het lichaam is en men er dus niet zonder toestemming van de betrokkene mag geanalyseerd worden. Wanneer we van dit standpunt zouden vertrekken, zou het DNA-onderzoek zeer lastig worden, vermits er telkens wanneer er celmateriaal aangetroffen wordt een bevel voor dwangafname van de onderzoeksrechter nodig zou zijn.355 Het probleem dat zich stelt bij het verzamelen van aangetroffen celmateriaal, is dat van de loyauteit of zuiverheid van oogmerk of verbod van machtsafwending in het strafproces. Zo mag de politie, in het geval de verdachte weigert om een DNA-staal af te staan, niet proberen om celmateriaal te verkrijgen door op zoek te gaan naar celmateriaal dat de verdachte heeft achtergelaten op bvb. Zijn hemd of een koffiekop. Wanneer een verdachte niet meewerkt, dan dient er een dwangbevel gevraagd te worden aan de onderzoeksrechter. Dit dwangbevel wordt enkel geleverd wanneer aan de wettelijke voorwaarden voldaan is. Bij het ontbreken van zo‟n dwangbevel kan er slechts tot afname van celmateriaal overgegaan worden indien de betrokken hiertoe zijn toestemming verleent. Wanneer de verdachte reeds gekend is en de analyse van aangetroffen celmateriaal bewust gebeurt, omdat men aan de criteria van dwangbevel niet zou moeten voldoen, dan komt de loyauteit in het gedrang. Er staat echter niets in de weg van het O.M. om aangetroffen celmateriaal van personen tegen wie er nog geen 353 B. DE SMET, o.c., 6. E. BURG, o.c., 343. 355 B. DE SMET, o.c., 6. 354 80 aanwijzingen van schuld zijn te laten analyseren.356 En dit omdat er bij het verzamelen van aangetroffen celmateriaal geen beperkingen zijn op vlak van de ernst van het misdrijf of de straf verbonden aan de feiten waarvoor het celmateriaal wordt afgenomen.357 Het DNA-profiel van het celmateriaal geeft geen enkele inhoudelijke informatie over de persoon van wie het celmateriaal afkomstig is. Er worden geen erfelijke eigenschappen, zoals ras, geslacht, oogkleur, mogelijke genetische afwijkingen, vastgelegd.358 Afdeling 4: Besluit In dit hoofdstuk werden de drie grondrechten die betrekking hebben op de verwerking en verzameling van DNA-gegevens. Het leert ons dat we bij de afname, analyse, opslag en verwijdering van DNA-gegevens uitermate voorzichtig en aandachtig moet zijn. Men moet er namelijk voor zorgen dat het recht op privacy, het zwijgrecht en het recht op onschendbaarheid van het lichaam niet geraakt worden. 356 B. DE SMET, o.c., 6. E. BURG, o.c., 337. 358 P. TRAEST, Het bewijs in strafzaken, Gent, Mys en Breesch, 1992, 311. 357 81 Conclusie Het is een vaststaand feit dat DNA meer en meer een belangrijke rol speelt in het strafrecht. Het wordt meer en meer gebruikt om misdrijven op te lossen en kan de onschuld van iemand helpen te bewijzen. Het zijn de unieke eigenschappen die DNA zo geschikt maken om in een strafrechtelijk onderzoek gebruikt te worden. DNA bevat alle erfelijke gegevens van een persoon. Deze genetische informatie is voor 50% afkomstig van de moeder en voor 50% afkomstig van de vader. Het DNA van een cel kan men onderdelen in coderend en niet-coderend DNA. Het is het niet-coderend DNA dat gebruikt wordt om DNA-profielen in strafzaken op te stellen. Het onderzoek betreffende DNA evolueert nog altijd, men kan steeds meer met minder celmateriaal en ook op het vlak van de duur van een DNA-analyse heeft men een doorbraak bereikt. Bij de studie van de DNA-databanken van België en het Verenigd Koninkrijk zijn duidelijke verschillen komen bovendrijven, onder andere op het vlak van privacy. (zie verder) Op het vlak van de verwerking en de uitwisseling van DNA-gegevens in Europa is vandaag de dag vooral het Verdrag van Prüm en het Besluit van 23 juni 2008 dat het Verdrag van Prüm integreert in de EU van belang. Het recht op privacy is een van de belangrijkste grondrechten. Daarom dat men onder andere niet-coderende segmenten van DNA gebruikt bij DNA-analyse. In België is afname onder dwang mogelijk voor andere personen dan de verdachte. Die personen dienen rechtstreeks betrokken te zijn bij de totstandkoming van het misdrijf. Toch is deze afname verantwoord, omdat er een gevangenisstraf van vijf jaar of meer dient te staan op het misdrijf. Om misbruik van DNA-gegevens te voorkomen werden voldoende wettelijke bepalingen opgenomen, zoals de straffen in art. 6 DNA-wet. Het Verenigd Koninkrijk springt losser om met het recht op privacy. Vooral de onbeperkte bewaring van DNA-gegevens van personen die gearresteerd geweest zijn, maar niet veroordeeld valt niet te rijmen met het recht op privacy. Door een veroordeling van het EHRM zal dit echter veranderen, wanneer de Crime and Justice Act 2010 in werking treedt. Het feit dat een DNA-afname mogelijk is bij elke recordable offence zou men ook kunnen aanzien als een inbreuk op het recht op privacy. Aanvankelijk, in het arrest Funke, verbood het EHRM zo goed als iedere praktijk, ook nonverbale medewerking (afstaan van DNA), die een verdachte verplichtte om aan zijn veroordeling mee te werken. Het EHRM kwam echter snel op zijn stappen terug in het Saunders-arrest. Daar zegt het EHRM dat het recht zichzelf niet te incrimineren zich niet 82 uitstrekt tot materiaal, dat van de verdachte is verkregen, door gebruik te maken van dwangmiddelen, maar dat los staat van de wil van de verdachte. Hieronder valt ook het DNA-onderzoek. Afname onder dwang van celmateriaal kan dus moeilijk als een inbreuk op het zwijgrecht aanzien worden, omdat celmateriaal onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat. Het recht op fysieke integriteit, vervat in art. 8 EVRM is niet absoluut. In het belang van een efficiënte opsporing mag de fysieke integriteit van een persoon worden aangetast, maar onder de voorwaarde dat de afname van het celmateriaal in de wet geregeld is en proportioneel is. Aangetroffen celmateriaal valt volgens mij niet onder het recht op fysieke integriteit, maar men moet er wel voor zorgen dat de manier waarop men het aangetroffen celmateriaal verkrijgt loyaal is wat betekent dat het materiaal niet via één of andere list bekomen mag worden. Als conclusie kan tenslotte meegegeven worden dat de verzameling en verwerking van DNA-gegevens de grondrechten nagenoeg onverlet laten. Uitzondering hierop vormt de onbeperkte opslag van DNA-gegevens van gearresteerde niet veroordeelden in het Verenigd Koninkrijk. Wanneer de bepalingen van de Crime and Security Act van 2010 in werking zullen treden, zal er een einde worden gemaakt op deze verregaande vorm van gegevensbewaring. Ook op het vlak van de uitwisseling van DNA-gegevens gaat het goed en we komen steeds dichter naar een gemeenschappelijke gegevensbank. 83 Bibliografie Wetgeving Verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, gedaan te Prüm, van 27 mei 2005, BS 30 maart 2007. Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad nr. 95/46, 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, Pb.L. 23 november 1995, afl. 281, 31. Overeenkomst door de Raad vastgesteld overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie, gedaan te Brussel, 29 mei 2000, BS 22 juni 2005. Besluit van de Raad nr. 2008/615/JBZ, 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, Pb.L. 6 augustus 2008, afl. 210, 12-72. Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa nr. R (87) 15, 17 september 1987 tot regeling van het gebruik van persoonsgegevens op politioneel gebied, https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=704861&Site=COE&BackColorInternet=DBDCF2&BackC olorIntranet=FDC864&BackColorLogged=FDC864. Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa nr. R (92) 1, 10 februari 1992 inzake het gebruik van strafvorderlijk DNA-onderzoek, https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=611937&Site=CM&BackColorInternet=DBDCF2&BackCol orIntranet=FDC864&BackColorLogged=FDC864. Aanbeveling van het Comité van Ministers van de Raad van Europa nr. R (97) 5, 13 februari 1997 betreffende de bescherming van medische gegevens, https://wcd.coe.int/ViewDoc.jsp?id=571047&Site=COE&BackColorInternet=DBDCF2&BackC olorIntranet=FDC864&BackColorLogged=FDC864. 84 Resolutie van de Raad, 9 juni 1997 inzake de uitwisseling van DNA- analyseresultaten, Pb.C. 24 juni 1997, afl. 193, 2. Resolutie van de Raad, 25 juni 2001 inzake de uitwisseling van DNA- analyseresultaten, Pb.C. 3 maart 2001, afl. 187, 1. Wet 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-analyse in strafzaken, BS 22 mei 1999. Wet 28 december 2006 houdende instemming met het verdrag tussen het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, het Koninkrijk Spanje, de Republiek Frankrijk, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Oostenrijk inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van het terrorisme, de grensoverschrijdende criminaliteit en de illegale migratie, en met de bijlagen, gedaan te Prüm op 27 mei 2005, BS 30 maart 2007. KB 4 februari 2002 ter uitvoering van de wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure via DNA-onderzoek in strafzaken, BS 30 maart 2002. Data Protection Act 1998, http://www.opsi.gov.uk/acts/acts1998/ukpga_19980029_en_1. Criminal Justice and Police Act 2001, http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2001/en/01en16d.htm. Criminal Justice Act 2003,http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2003/en/ukpgaen_20030044_en_1. Serious Organised Crime And Police Act 2005, http://www.opsi.gov.uk/acts/acts2005/en/05en15-d.htm. Verzamelwerken CHRISTIAENS, A., “Het deskundigenonderzoek in bijzondere materies” in L. BOUTELIGIER, A. CHRISTIAENS, D. CHRISTIAENS (eds.), Bestendig handboek deskundigenonderzoek, Diegem, Kluwer, 2001. 85 Boeken DE HERT, P., Artikel 8 EVRM en het Belgisch recht : de bescherming van privacy, gezin, woonst en communicatie, Gent, Mys en Breesch, 1998, viii+367 p. DE HERT, P. et al., Privacy en persoonsgegevens, Brussel, Politeia, 2004. DERRE, G., DE RUYVER, B., VERMEULEN, G. en ZANDERS, P., Internationaal verzamelen en beheren van gegevens inzake vermiste en seksueel uitgebuite minderjarigen, Antwerpen, Maklu, 2000, 280 p. DE SMET, B. en RIMANQUE, K., Het recht op behoorlijke rechtsbedeling: een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2002, 178 p. HAECK, Y. en VANDE LANOTTE, J., Handboek EVRM, Antwerpen, Intersentia, 2004-2005. MEEUSEN, J. en STRAETMANS, G., Politiële en justitiële strafrechtelijke samenwerking in de Europese Unie: welk evenwicht tussen vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid?, Antwerpen, Intersentia, 2007. THOMAS, F., Internationale rechtshulp in strafzaken, Gent, Story-Scienta, 1998, 290 p. TRAEST, P., Het bewijs in strafzaken, Gent, Mys en Breesch, 1992, 476 p. VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht : in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2006, 1314 p. VERMEULEN, G., Privacy en strafrecht: nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 627 p. VERMEULEN, G., Wederzijdse rechtshulp in strafzaken in de Europese Unie: naar een volwaardige eigen rechtshulpruimte voor de Lid-Staten? : kritische analyse en evaluatie van vijf jaar onderhandelingen in het kader van de derde pijler (1 november 1993 - 31 oktober 1998), Antwerpen, Maklu, 1999, 632 p. VERSCHUEREN, F., Databanken en privacybescherming, Gent, Liga voor Mensenrechten, 1993, 75 p. 86 WECHT, C.H., Crime scene investigation. Stap voor stap meekijken met de forensische experts, ‟s-Graveland, Fontaine uitgevers BV, 2006, 62-66 p. Tijdschriften BURG, E., “DNA-onderzoek in strafzaken en het recht op onaantastbaarheid van het lichaam”, Delikt en Delinkwent, 1993, 336-350. DE CORTE, R., “De achterkant van de privacy. Kan het beroep op privacy leiden tot straffeloosheid?”, NJW 2003, 798-810. DECORTE, R., JEHAES, E. en CASSIMAN, J.J., “Mogelijkheden en beperkingen van het DNA-materiaal in het gerechtelijk onderzoek”, Vigiles 2000, 109-119. DE HERT, P., “Het zwijgrecht van verdachten en getuigen”, Vigiles 1999, afl. 2, 20-30. DE SMET, B., “Vergelijkend DNA-onderzoek in strafzaken”, CABG 2003/4, 1-53. GOOSSENS, F., “De inwerkingtreding van de DNA-wet”, TVW 2002, afl. 4, 176-178. LERICHE, A., “Profils génétiques: un exploit technologique en matière d‟identification des individus”, RDPC 1999, 597-607. LERICHE, A., RENARD, B. en VAN RENTERGHEM, P., “Een bespreking van de Wet betreffende de identificatieprocedure via het DNA-onderzoek in strafzaken”, Vigiles 2000, 120-132. MEESE, J., “Een eerste commentaar bij de Wet van 22 maart 1999 betreffende de identificatieprocedure in strafzaken”, RW 1999, 1041-1051. REIJNTJES, J., “Rondom DNA. Over opsporing en bewijsvoering”, Themis 1991, 267-284. SEPILCHRE, M.A., “L‟identification des traces biologiques humaines par l‟AND en medicine légale”, RDPC 1993, 809-824. VAN DIJCK, B., “Meer wit op de plaats delict ? Mogelijkheden en beperkingen van forensisch DNA”, Custodes, 2000, 59-73. 87 Internet http://www.homeoffice.gov.uk/science-research/using-science/dna-database/ http://www.enfsi.eu http://www.nicc.fgov.be http://www.interpol.int http://www.security.nl/artikel/19188/DNA-profielen_Britse_burgers_in_handen_bedrijfsleven. http://www.europarl.europa.eu/sides/getDoc.do?pubRef=-//EP//TEXT+IMPRESS+20070606IPR07542+0+DOC+XML+V0//NL http://www.nieuws.be/nieuws/%5B1120%5D_Dnadatabank_levert_wekelijks_treffers_op_in_zware_zaken_0bcd3f50.aspx http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?ArticleID=GQPC6GEI http://news.bbc.co.uk/1/hi/uk/8038090.stm http://www.edri.org/edri-gram/number7.9/reclaim-your-dna http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvh6nf08temv0/vi4fb64q7nz9?ctx=vgaxlcr1jzlc http://www.nytimes.com/2008/12/05/world/europe/05britain.html http://www.studeren.uva.nl/bio-exact/object.cfm/objectID=59BD153E-ED1B-4D9E975874DF4F254885 88