Conceptrapport Werkgroep ‘Ambten’ - onderdeel Bijbelstudie 1 Begaafde gemeente …eerst de gemeente… Wie nadenkt over de ambten, moet bij de gemeente beginnen. Als er staat dat Paulus ‘in iedere gemeente’ oudsten aanstelt1, betekent dat, dat er dus al gemeenten waren. Door zijn zendingswerk zijn er in Antiochië, Ikonium, Lystra en Derbe mensen tot geloof gekomen, en die gingen blijkbaar meteen een gemeente vormen. Zo treft Paulus hen op zijn terugreis aan, en dan stelt hij oudsten aan. Volgelingen van Jezus in één plaats vormen dus (vrijwel automatisch) samen een gemeente en pas daarna komen de ambten in beeld.2 …mondig… Jezus zelf spreekt tijdens zijn leven op aarde niet over oudsten of diakenen, terwijl hij al wel een gemeente van volgelingen voor zich zag3. Meteen na Jezus’ hemelvaart gaan zijn leerlingen dan ook als groep wachten op de beloofde Geest. Ze wijden zich samen (ong. 120 mannen en vrouwen) vurig en eensgezind aan het gebed, maar nemen ook als groep een beslissing die allesbepalend is voor de kerk van alle tijden, namelijk de verkiezing van de twaalfde apostel in plaats van Judas. De apostelen wijzen niet zelf iemand aan, maar betrekken de hele kring erbij4. …met de Geest vervuld… Als dan op de pinksterdag de heilige Geest wordt uitgestort, delen niet alleen de leiders maar alle leerlingen in deze gave, en allen beginnen ze de grote daden van God te verkondigen5. Een groot verschil met het Oude Testament, toen de Geest vooral speciale mensen vervulde: profeten, priesters en koningen. In Christus zijn we dat echter nu allemaal, precies – zegt Petrus – de profeet Joël al aankondigde voor het einde der tijden. …over alle mensen… Aan het einde der tijden, zegt God, zal ik over alle mensen mijn geest uitgieten. Dan zullen jullie zonen en dochters profeteren, jongeren zullen visioenen zien en oude mensen droomgezichten. Ja, over al mijn dienaren en dienaressen zal ik in die tijd mijn geest uitgieten, zodat ze zullen profeteren. Hand. 2,17-18 1 Hand. 14,23 Dit in tegenstelling tot onze kerkorde, die pas van een gemeente/kerk wil spreken als de ambten zijn ingesteld (art. 39) 3 Mat. 16,18 / 18,17 4 Hand. 1,15-26; hetzelfde gebeurt in Hand. 6,1-7 bij de aanstelling van de ‘zeven’ 5 Hand. 2,1-4.11 2 Ieder die zich afkeert van zijn huidige leven en zich laat dopen onder aanroeping van de naam van Jezus Christus mag daarin delen; want die belofte geldt voor al zijn toehoorders, hun kinderen en allen die de Heer er nog bij zal roepen – hoever ze nu ook nog weg zijn6. …met elkaar actief… In één dag wordt de groep van 120 uitgebreid met 3000 bekeerlingen – een groep waarin je gemakkelijk kunt ‘onderduiken’. Maar dat gebeurt niet: alle gelovigen blijven bij elkaar en vormen een gemeenschap. De apostelen hebben daarin een speciale taak, zij geven onderricht, maar voor de rest doen ‘de gemeenteleden’ alles met elkaar: het brood breken, bidden, armenzorg. …gemeenschap… Ze bleven trouw aan het onderricht van de apostelen, vormden met elkaar een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan het gebed. (…) Allen die het geloof hadden aanvaard, bleven bijeen en hadden alles gemeenschappelijk. Ze verkochten al hun bezittingen en verdeelden de opbrengst onder degenen die iets nodig hadden. Elke dag kwamen ze trouw en eensgezind samen in de tempel, braken het brood bij elkaar thuis en gebruikten hun maaltijden in een geest van eenvoud en vol vreugde. Ze loofden God en stonden in de gunst bij het hele volk. (…) Hand. 2,42-47 Er gaat een enorm getuigenis van de gemeente uit, iedereen spreekt vol lof over hen7. …verkondigend… De joodse leiders kunnen dat echter niet uitstaan en beginnen een georganiseerde vervolging, ingezet met de steniging van Stefanus8. De gemeente wordt uiteengeslagen, alle volgelingen van Jezus worden verspreid over Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen. Met name ene Saulus probeert de gemeente te vernietigen door gemeenteleden te arresteren en op te sluiten9. Het effect is echter dat de uiteengedreven gelovigen overal gaan rondtrekken en het woord van God verkondigen10. Let wel: niet de apostelen doen dat, die blijven in Jeruzalem, maar de ‘gewone’ volgelingen van Jezus Christus. Een duidelijk blijk van hun vervulling met de Geest! En het zegt ook iets over het doel van gemeente-zijn: niet op zichzelf gericht, maar missionair! 6 Hand. 2,38-39 Hand. 5,13 8 Hand. 6/7 9 Hand. 8,1-3 10 Hand. 8,4 7 …ook verstrooid een gemeenschap… Over de gelovigen die over Judea en Samaria, en kennelijk ook Galilea, verspreid zijn wordt nog steeds gesproken als ‘de gemeente’11. Saulus’ intentie om de gemeente te vernietigen mislukt. Hoewel verstrooid over het hele land vormen de volgelingen van Jezus nog steeds een gemeenschap. Geen optelsom van individuen, want daarvan kun je niet zeggen dat die in vrede leeft en tot bloei komt, nee, mensen die echt bij elkaar horen, dingen samen doen, boodschap aan elkaar hebben. …tweede gemeente… Op een gegeven moment trekken de uit Jeruzalem verdreven leerlingen ook de grens over. Ze gaan naar Fenicië, Cyprus en Antiochië. Aanvankelijk zoeken ze daar alleen de joden op met het evangelie, maar in Antiochië zijn er een paar die ook aan de Griekse bevolking over Jezus vertellen én daar zegen op ondervinden. Vanuit Jeruzalem wordt Barnabas op onderzoek uitgestuurd, maar die kan alleen maar zich verheugen over wat overduidelijk het werk van God is. Hij haalt de inmiddels door Jezus zelf in de kraag gegrepen Saulus op uit Tarsus, en samen geven ze een jaar lang onderwijs aan de gemeente aldaar12. De gemeente – voor het eerst wordt een groep volgelingen van Jezus buiten Jeruzalem een gemeente genoemd. …christenen… Een heel jaar lang kwamen ze met de gemeente daar bijeen en gaven ze onderricht aan tal van mensen. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd. Hand. 11,26 Naast de (verstrooide) gemeente van Jeruzalem heb je nu ook de gemeente van Antiochië13. En dan volgen er meer, namelijk in elke plaats waar door zendingswerk mensen tot geloof komen14. …pinkstergemeente… Voor elke nieuwe gemeente is het van belang pinkstergemeente te zijn. Het volstaat niet als mensen individueel tot geloof komen en een nieuw leven gaan leiden. Nee, ze moeten allen, net als de eerste gelovigen in Jeruzalem, de Heilige Geest ontvangen om ingeschakeld te kunnen worden in Gods koninkrijk. Als blijkt dat de gemeenteleden in Efeze wel in Jezus als Messias geloven, maar de Heilige Geest nog niet hebben ontvangen, moet dit meteen worden goed gemaakt15. 11 Hand. 9,31 Hand. 11,19-26 13 Hand. 13,1 14 Hand. 14,23 15 Hand. 18,23-19,7 12 …aangesproken gemeente… Wat die vervulling met de Geest betekent, blijkt voldoende uit de brieven van de apostelen. Meteen valt op dat deze niet aan de leiding van de gemeenten geschreven zijn, maar aan alle gemeenteleden. Dat veronderstelt een mondige én verantwoordelijke gemeente. Allen worden aangesproken, allen worden geacht met het evangelie aan de slag te gaan, de waarheid te verdedigen, de dwaling te weerstaan, de gemeenteopbouw te dienen. Deze mondigheid en verantwoordelijkheid vinden hun basis in de rijkdom die de gemeente in Christus heeft ontvangen door de Heilige Geest. …rijk… Door hem bent u in elk opzicht rijk geworden. Alles wat u zegt en al uw kennis bewijst dat het getuigenis over Christus bij u verankerd is, en hierdoor ontbreekt het u terwijl u op de komst van onze Heer Jezus Christus wacht, aan geen enkele gave van de Geest. 1 Kor. 1,5/6 …liefdevolle gemeente… Die geestelijke rijkdom van de gemeente openbaart zich allereerst en allermeest in dat wat de Geest in állen werkt: de vrúcht van de Geest. …vrucht van de Geest… De vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid, geloof, zachtmoedigheid en zelfbeheersing. Gal. 5,22 Daarom kan ook in vrijwel alle apostolische brieven de aansporing klinken om elkaar lief te hebben16. Die liefde mag handen en voeten krijgen door blij te zijn met de blijden, verdriet te hebben met wie verdriet heeft17, eensgezind te zijn18, elkaar te aanvaarden, niet te veroordelen, te helpen in kwetsbaarheid19, niet op jezelf gericht te zijn maar op de ander, rekening te houden met het geweten van de ander, geen aanstoot te geven20, gastvrij te zijn voor elkaar21, elkaar te verdragen, de eenheid te bewaren22, in vrede met elkaar te leven23, niet met elkaar te bekvechten en te twisten, geen kwaad te spreken van elkaar, elkaar niet te veroordelen24, met elkaar mee te leven25. 16 Rom. 12,9v, 1 Kor. 13, Gal. 5,13v, Efz. 5,2, 1 Tess. 4,9, Heb. 13,1, 1 Pet. 1,22; 3,8, 1 Joh. Rom. 12,5 18 Rom. 12,16, 1 Kor. 1,10v, Fil. 2,1vv 19 Rom. 14 en 15 20 1 Kor. 10,24v 21 1 Kor. 11,33 22 Efz. 4,2v 23 1 Tess. 4,13 24 Jac. 4,2.11 25 1 Pet. 3,8 17 …inzet door allen… Op grond van de vervulling met de Geest wordt van alle gemeenteleden inzet verwacht ten behoeve van de gemeente. Ieder moet zichzelf als levend offer in Gods dienst stellen26, zijn gaven inzetten voor de gemeente27, zich volledig inzetten voor het werk van de Heer28, naar vermogen bijdragen aan de groei van het lichaam van Christus29, zichzelf laten gebruiken als levende stenen voor de bouw van een geestelijke tempel. …levende stenen… …en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijke tempel. Vorm een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn. 1 Pet. 2,5 Voor een groot deel is de invulling van deze inzet afhankelijk van ieders gaven, maar sommige taken gelden voor allen. De hele gemeente is verantwoordelijk voor het oefenen van tucht30, allen worden opgeroepen elkaar terecht te wijzen en terug te brengen op het rechte pad31, te onderscheiden waar het op aan komt32, elkaar te onderrichten en te vermanen33, te troosten34, aan te sporen en te bemoedigen35, te zorgen dat niemand zich de genade laat ontgaan, dat er geen giftige kiem opschiet die onrust veroorzaakt36, elkaar de zonden te belijden en voor elkaar te bidden37, toe te zien op elkaar, afdwalenden terecht te wijzen38. …elkaar… Laten we opmerkzaam blijven en elkaar ertoe aansporen lief te hebben en goed te doen, en in plaats van weg te blijven van onze samenkomsten, zoals sommigen doen, elkaar juist bemoedigen, en dat des te meer naarmate u de dag van zijn komst ziet naderen. Heb. 10,24/25 26 Rom. 12,1 1 Kor. 12,7 28 1 Kor. 15,58 29 Efz. 4,16 30 1 Kor. 5 31 Gal. 6,1 32 Fil. 1,10 33 Kol. 3,16 34 1 Tess. 4,18; 5,11 35 Heb. 10,24v (ds. Sape Braaksma in zijn preek hierover: ‘elkaars coaches zijn’) 36 Heb. 12,14v 37 Jac. 5,16 38 Jac. 5,19v 27 Tenslotte moeten allen de dood van de Heer verkondigen39, samen meestrijden voor het geloof in het evangelie40 en de grote daden van God verkondigen41. …onderscheiden naar de genade… De apostelen besteden in hun brieven veel meer tijd en aandacht aan wat als taak en roeping voor alle gemeenteleden geldt dan aan de specifieke taken van sommigen op basis van specifieke gaven. Terwijl in het OT slechts enkelingen vervuld werden met de Geest – profeten, priesters en koningen – geldt dit in het NT voor alle volgelingen van Jezus. Daardoor hoeft er niet al te veel onderscheid gemaakt te worden tussen gemeenteleden wat betreft hun roeping. Toch betekent de uitstorting van de Geest in de gemeente niet dat het koekoek één zang wordt. De Geest werkt namelijk niet in iedereen op dezelfde wijze, hij legt bij ieder een eigen accent. …gaven… We hebben verschillende gaven, onderscheiden naar de genade die ons geschonken is Rom. 12,6 Daardoor kan ieder zich – naast op algemene opdrachten die bij het christen zijn horen – toeleggen op een eigen bij hem of haar passende taak. Terwijl allen door de Geest tot profeten gemaakt en dus ook geroepen worden42 is er ook de gáve van de profetie43. Van alle gemeenteleden wordt verwacht dat ze elkaar waar nodig troosten44, maar er is ook de gáve om te troosten45. …samen één lichaam… Die verscheidenheid aan gaven werkt de Geest niet tot meerdere glorie van en concurrentie tussen gelovige individuen, maar met het oog op de opbouw van de gemeente. Gemeenteleden kunnen elkaar zo optimaal aanvullen en werkelijk één lichaam gaan vormen46. Persoonlijke gaven aan gemeenteléden zijn even zovele gaven aan de hele geméénte. Gaven zijn er dus om in te zetten en om ingezet te worden. Zeker, er zijn gemeenteleden met een bijzondere taak, maar zij zijn niet door de Heer aan gemeente gegeven om anderen werk uit handen te nemen, maar juist “om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst” 47. Want de gemeente vormt als geheel ‘een koninkrijk van priesters’48. 39 1 Kor. 11,26 Fil. 1,27 41 1 Pet. 2,9 42 Hand. 2,17/18 43 bijv. 1 Kor. 14 44 1 Tess. 4,18;5,11 45 Rom. 12,8 46 Rom. 12, 1 Kor. 12 47 Efz. 4,12 (ds. Sape Braaksma in preek: de ambtsdragers zijn de ‘coaches van de coaches’) 48 1 Pet. 2,9 40 2 Opzieners en dienaren …oudsten… De christelijke gemeente is dus een mondige, door de Geest begaafde en tot onderling dienstbetoon geroepen gemeente. Dat betekent niet dat er geen speciale taken meer nodig zijn. Ook een mondige gemeente moet onderwezen worden, ook een begaafde gemeente heeft leiding nodig. Daarom stelt Paulus in elke nieuwe gemeente die hij sticht oudsten aan49; hij draagt dat later ook aan Titus op50. …in elke stad… Ik heb je op Kreta achtergelaten om, volgens mijn richtlijnen, de resterende zaken te regelen en in elke stad oudsten aan te stellen Titus 1,5 Daarmee sluit hij aan bij wat onder het joodse volk de situatie was: de oudsten waren (ook al in het OT) de leiders van het volk. Oorspronkelijk verwijst het woord ‘oudste’ uiteraard naar leeftijd, maar wordt in de loop van de tijd steeds meer een technische term voor ‘bestuurder’, iemand met leidinggevende verantwoordelijkheid51. Deze oudsten vormden samen een raad van oudsten52. Zij zijn door de Heilige Geest als herder over de kudde aangesteld53. Daarmee vertegenwoordigen zijn God zelf en Jezus Christus als de grote Herder54.Zij moeten goede leiding geven55, de kudde hoeden waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, goed toezicht houden, overigens zonder heerszuchtig te zijn, maar veeleer door het goede voorbeeld te geven. Zij hebben gezag dat om erkenning vraagt. …verantwoordelijk… (…) Hoed Gods kudde waarvoor u de verantwoordelijkheid hebt, houd goed toezicht (…) Stel u niet heerszuchtig op tegenover de kudde die aan u is toevertrouwd, maar geef het goede voorbeeld. (…) En u, jongeren, moet van uw kant het gezag van de oudsten erkennen. 1 Pet. 5,1-5 49 Hand. 14,23 Tit. 1,5 51 Van Bruggen, Ambten in de apostolische kerk, 94. Van Bruggen wijst er overigens op dat de oudsten die Paulus in iedere gemeente aanstelt onderscheiden moeten worden van de oudsten in Jeruzalem, die we in Hand. 11 en 15 tegenkomen. Hier gaat het niet om aangestelde ambtsdragers, maar om ‘oudsten in het geloof’, oor- en ooggetuigen van Jezus’ optreden, die daardoor gezag hebben en in één adem met de apostelen worden genoemd. Hij maakt aannemelijk dat in Jakobus 5,14 ook op deze oudsten wordt gedoeld, en niet op de plaatselijke ambtdragers (Jakobus is waarschijnlijk geschreven voordat Paulus aan zijn zendingsreizen begon) - Ambten, hst III 52 1 Tim. 4,14 53 Hand. 20,17.28 54 Ps. 23 / Ezech. 34 / Mat. 18,12v / Luk. 15 / Joh. 10 55 1 Tim. 5,17 50 …opzieners… In het NT is ook sprake van opzieners56. Het gaat hier duidelijk om dezelfde mensen57, alleen deze term zegt meer iets inhoudelijks over hun functie. Een opziener is iemand die over iets of iemand waakt, een supervisor, inspecteur, opzichter. Zij zijn ‘beheerders van Gods huis’58. Jezus zelf wordt de ‘herder’ en ‘opziener’ van onze zielen genoemd59. Het opzienerschap ligt dus in één lijn met het herderschap. Het heeft alles te maken met leiding geven60, maar in combinatie met de term ‘herder’ is gelijk duidelijk wat voor soort leiding beoogd is, nl. zorgzaam, niet heersend. Voor een opziener horen leiden en zorgen bij elkaar61. …zorg… Zorg voor uzelf en voor de hele kudde waarover de heilige Geest u als herder heeft aangesteld; u bent de opzieners van Gods gemeente, die hij verworven heeft door het bloed van zijn eigen Zoon. Hand. 20,28 Opvallend is dat in de lijst van eisen voor opzieners staat dat zij ‘goede leraren’ moeten zijn62. Dat wijst erop dat de leiding die zij moeten geven te maken heeft met het geven van onderwijs. Paulus zegt dat ook met zoveel woorden tegen Titus: een opziener moet zich houden aan de betrouwbare boodschap, zodat hij in staat is om anderen ‘met heilzaam onderricht’ te bemoedigen en dwarsliggers terecht te wijzen63. …leiders… Buiten de officiële termen ‘oudste’ en ‘opziener’ is er in het NT ook meer algemeen sprake van ‘leiders’. De Tessalonicenzen moeten diegenen erkennen die zich op gezag van de Heer ervoor inzetten hen te leiden en terecht te wijzen64. En de Hebreeën moeten hun leiders gehoorzamen en zich naar hen schikken65. Het kan bijna niet anders of met deze leiders worden dezelfde als de hierboven genoemde oudsten en opzieners bedoeld. Het is de taak van deze leiders te ‘waken’ over het leven (‘de ziel’) van de gemeenteleden, een term die weer sterk doet denken aan het herderschap. Opvallend is dat over de reeds gestorven leiders wordt gezegd, dat zij het woord van God aan de Hebreeën hebben verkondigd (weer die onderwijskant), terwijl de lezers worden aangespoord een voorbeeld te nemen aan hun geloof en te letten op hun levenswandel66. 56 Fil. 1,1 Hand. 20,28, Tit. 1,7 58 Tit. 1,7 59 1 Pet. 2,25 (NV’51 ‘hoeder’, NBV ‘die behoedt’) 60 1 Tim. 3,4/5 61 vgl. 1 Tim. 3,5 62 1 Tim. 3,2 63 Tit. 1,9 64 1 Tess. 5,12 65 Heb. 13,17 66 Heb. 13,7 57 …dienaren … Naast oudsten/opzieners/leiders van de gemeente zijn er ook dienaren van de gemeente (‘diakenen’). Opvallend is dat de NBV deze term de ene keer vertaalt67 en de andere keer onvertaald laat68. Het gaat hier om mensen (mannen én vrouwen69) die een ‘dienende taak’ in de gemeente hebben, een ‘bediening’70. Nu is ook het opzienersambt een dienende taak: opvallend is dat met betrekking tot Judas gesproken wordt zowel over zijn ‘opzienersambt’ als over zijn ‘dienende taak’71. Toch worden de opzieners apart van de andere dienaren genoemd omdat zij dienaren zijn die leiding geven, ook aan die andere dienaren. …hun dienaren… Aan alle heiligen in Filippi die één zijn in Christus Jezus, en aan hun opzieners en dienaren. Fil. 1,1 Dat er gesproken wordt over de ‘dienaren van de heiligen’ maakt duidelijk dat het hier niet gaat over alle gemeenteleden. Dat zou op zich kunnen, want elk gemeentelid heeft volgens Paulus een dienende taak (‘diakonia’)72. Maar bij ‘de dienaren’ gaat het duidelijk over mensen met een bepaalde aanstelling. Wat die aanstelling inhoudt wordt echter niet echt duidelijk. Er wordt hier wel eens verwezen naar de aanstelling van ‘de zeven’73, maar daar komt de term ‘diaken’ niet voor, en het is ook zeer de vraag of het hier gaat over wat wij nu ‘diakenen’ noemen. Volgens Paulus zijn er ‘verschillende dienende taken’74. Opvallend is wel dat bij de vereisten voor diakenen genoemd wordt dat ze goede leiding geven aan hun kinderen en huisgenoten75. Dat zou erop kunnen wijzen dat ze t.o.v. het dienstbetoon in de gemeente een leidende positie hebben, een coördinerende rol. …dienende taken… Er zijn verschillende gaven, maar er is één Geest; er zijn verschillende dienende taken, maar er is één Heer; er zijn verschillende uitingen van bijzondere kracht, maar het is één God die ze allemaal en bij iedereen teweegbrengt. In iedereen is de Geest zichtbaar aan het werk, ten bate van de gemeente. 1 Kor. 12,4-7 67 Fil. 1,1 1 Tim. 3,8 69 1 Tim. 3,11, Rom. 16,1 70 1 Kor. 12,5 71 Hand. 1,20 (NBV vertaalt ‘taak’) resp. 17/25 (‘diakonia’) 72 Efz. 4,12 (‘het werk in zijn dienst’, NV’51 ‘dienstbetoon’) 73 Hand. 6 74 1 Kor. 12,5 75 1 Tim. 3,12 68 3 Conclusies a. Mensen die tot geloof in Jezus komen, vormen van meet aan een gemeente. Oudsten worden niet aangesteld om ervoor te zorgen dat van een gemeente sprake is, maar enkel om de reeds ontstane en fungerende gemeente te kunnen dienen. b. De christelijke gemeente is een mondige gemeente. Beslissingen worden niet voor haar maar door haar genomen. Autoritair leiderschap door de raad van oudsten (‘wij weten wel wat goed is voor de gemeente’) is niet in overeenstemming met Gods Woord. c. De christelijke gemeente is een door de Geest van God begaafde gemeente. Alle gelovigen zijn met de heilige Geest vervuld en worden door hem geleid – al moeten ze ook steeds weer opgeroepen worden zich daadwerkelijk door hem te laten leiden. d. De vervulling met de Geest sluit een consumptieve gemeente uit. De in allen gewerkte vrucht van de Geest is liefde – dan mag ook van allen worden gevraagd die liefde handen en voeten te geven in de gemeente. En de gaven van de Geest vragen erom ingezet te worden. e. Wil echte christelijke gemeenschap tot stand komen, dan verdient het woordje ‘elkaar’ alle nadruk. Ieder is geroepen voor elkaar te zorgen, elkaar lief te hebben, elkaar te troosten en te bemoedigen, maar ook elkaar te vermanen, terug te roepen, en m.n. voor elkaar te bidden. f. De gemeente van Christus is geen doel in zichzelf, maar een middel om Christus te vertegenwoordigen en voorpost te zijn van zijn komende rijk. De missie van de gemeente is daarom het verkondigen van de grote daden van God in de wereld, en van alle gemeenteleden mag worden verwacht dat ze zich voor die missie laten inschakelen. g. De Geest deelt zijn gaven uit aan wie hij wil en in de mate waarin hij dat wil. Daardoor is er een grote verscheidenheid in de gemeente. Van iedereen mag inzet verwacht worden, maar van niemand kan een inzet verwacht worden die niet bij zijn of haar gaven past. h. Om aan de christelijke gemeente leiding te geven zijn vanaf het begin oudsten aangesteld. Zij vormen samen een raad van oudsten. i. Deze ‘leiding’ valt te omschrijven met ‘verantwoordelijkheid dragen’, ‘waken’, ‘zorgen’, niet met ‘heersen’ – al wordt er wel gesproken over ‘gezag’ en ‘gehoorzamen’. De kerkelijke leider is herder van de kudde, naar wie de schapen moeten luisteren, niet omdat hij de baas is, maar omdat hij verantwoordelijk is voor hun welzijn. j. Het leiden van de gemeente gebeurt m.n. door het geven van onderricht vanuit het Woord van God én door het geven van een goed voorbeeld qua geloof en levenswandel. k. Het doel van deze leiding is dat de gemeente op de goede weg blijft, de gemeenteleden toegerust worden voor hun taak in Gods koninkrijk en zondaren worden terechtgewezen en teruggeleid tot de kudde. l. Naast leiders heeft de christelijke gemeente ook dienaren (‘diakenen’). Terwijl elk gemeentelid een dienende taak heeft, geldt voor deze dienaren dat ze een speciale aanstelling hebben. Het lijkt erop dat zij de leiding hebben over het dienstbetoon in de gemeente en dat coördineren.