Nieuwsbrief FSO

advertisement
Nieuwsbrief fso
Fonds sluiting ondernemingen
37
Maart 2013
De administrateur-generaal, Georges Carlens,
wenst u een aangename lectuur van deze nieuwsbrief.
In dit nummer:
territorialiteit – bevoegd waarborgfonds
Juridische vraag
Welk waarborgfonds is bevoegd wanneer zich een grensoverschrijdende situ­
atie voordoet, hetzij wanneer de onderneming een vestiging heeft in een an­
dere lidstaat van de EU dan degene waar zich de zetel van de onderneming
bevindt, hetzij wanneer de werknemer zijn activiteiten uitoefent in een andere
lidstaat dan degene waar de onderneming haar maatschappelijke zetel heeft?
Standpunt FSO
De bevoegdheid van het nationale waarborgfonds wordt bepaald op basis van
het criterium “plaats waar het werk gewoonlijk wordt uitgeoefend” als de werk­
nemer zijn activiteiten verricht op het grondgebied van een andere lidstaat dan
degene waar zich de zetel van de onderneming bevindt. Als de werknemer
zijn werk verricht op het grondgebied van ten minste twee lidstaten, moet er
rekening worden gehouden met de criteria van de Europese verordeningen
nr. 883/2004 en nr. 987/2009.
Motivering
•• Artikel 40 bis van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van
de ondernemingen
Artikel 40 bis van de wet van 26 juni 2002 betreffende de sluiting van de
ondernemingen, die de Europese richtlijn 2002/74 omzet, voorziet dat
wanneer een onderneming die gevestigd is op het grondgebied van een
lidstaat die onderworpen is aan de verplichtingen van de richtlijn en die
activiteiten uitoefent in België, insolvabel wordt verklaard in het kader van
een insolventieprocedure in de zin van voormelde richtlijn, het Fonds tussen­
komt ten aanzien van de werknemers van deze onderneming die hun werk
gewoonlijk uitoefenen of uitoefenden in België.
Hoewel de richtlijn het begrip “gewoonlijke uitoefening van het werk op het
grondgebied van een lidstaat” niet preciseert, bepaalt artikel 40 bis, 4de lid,
dat de werknemers van wie de werkgever dient of diende bij te dragen aan
de Belgische sociale zekerheid worden beschouwd als werknemers die hun
werk gewoonlijk uitoefenen of uitoefenden in België.
Bijgevolg zal het Fonds de werknemers betalen van wie de werkgever dient
of diende bij te dragen aan de Belgische sociale zekerheid.
•• Toepassingsvoorwaarden van artikel 40 bis
Artikel 40 bis wordt toegepast als twee voorwaarden cumulatief zijn vervuld,
namelijk (1) er is een collectieve insolventieprocedure geopend in de zin van
de verordening nr. 1346/2000 en (2) er is een grensoverschrijdende situatie
binnen de EER, d.w.z. dat een onderneming die haar zetel heeft in de EER,
activiteiten ontplooit in een andere lidstaat van de EER.
In dat geval voorziet artikel 40 bis dat het bevoegde waarborgfonds datgene
is van de plaats waar de werknemer zijn werk gewoonlijk uitoefent of uitoe­
fende.
Voor de toepassing van dit artikel in een internationale situatie, wordt de
onderneming gezien als juridische entiteit (art. 40 bis, 3de lid) in afwijking van
art. 2, 1ste lid, 3° van de wet van 26 juni 2002 dat verwijst naar de technische
bedrijfseenheid en naar de onderneming zonder handels- of industriële
finaliteit. Het Fonds onderzoekt dus niet het bestaan van een technische
bedrijfseenheid, noch dat van een onderneming uit de non-profitsector.
•• Arbeidsprestaties in een of twee lidstaten: welk fonds komt tussen?
In principe is de werknemer onderworpen aan de wetgeving van zijn land
van tewerkstelling - principe dat wordt weergegeven in de uitdrukking lex
loci laboris - ongeacht zijn domicilie of de vestigingsplaats van zijn werkgever.
Zo kan op basis van het criterium van de plaats waar het werk gewoonlijk
wordt verricht, omgezet in artikel 40 bis, worden bepaald welke de nationale
waarborginstantie is voor de onbetaalde schuldvorderingen van de werknemers
bij een collectieve procedure die hun werkgever treft, in het geval dat de werk­
nemer zijn activiteit uitoefent op het grondgebied van één enkele lidstaat.
Als de werknemer daarentegen een beroepsactiviteit uitoefent op het grond­
gebied van twee lidstaten, moeten er andere bepalingen worden toegepast
waarbij de regels worden onderscheiden naargelang de collectieve insolva­
biliteitsprocedure is geopend voor of na 1 mei 2010.1
Sinds 1 mei 2010 zijn twee nieuwe verordeningen van toepassing in het
geval van de werknemer die, voor eenzelfde tijdsperiode, in verschillende
lidstaten wordt tewerkgesteld. Het gaat om verordening nr. 883/2004 van 29
april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels2
alsook om de toepassingsverordening nr. 987/2009 van 16 september 20093.
Die twee instrumenten hebben tot doel om de migrerende werknemer in
loondienst (of de zelfstandige migrerende werknemer) te onderwerpen aan
één enkele socialezekerheidswetgeving en uitsluitend aan die wetgeving.
De verordening nr. 883/2004 voorziet, in titel II, criteria waarmee kan worden
bepaald welke wetgeving van toepassing is als de werknemer activiteiten
uitoefent in twee of meerdere lidstaten.
1 Vóór 01.05.2010 moest, in dit soort hypothese, verordening (EEG) nr. 1408/71 van de
Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen
op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen,
Pb. L 149/2 van 05.07.1971 worden toegepast.
2 Pb. L 166/1 van 30.04.2004.
3 Pb. L 284/1 van 30.10.2009.
•• Uitoefenen van een activiteit in loondienst in de staat waarin men woont
De werknemer die normaal werkzaamheden in loondienst verricht in twee
of meerdere lidstaten is onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat
waar hij woont, als hij op dat grondgebied een substantieel gedeelte van
zijn werkzaamheden verricht of indien hij werkzaam is bij verschillende
ondernemingen of werkgevers die hun maatschappelijke zetel of uitbatings­
zetel hebben op het grondgebied van verschillende lidstaten.4
De toepassingsverordening nr. 987/2009 preciseert wat men moet verstaan
onder de formulering “substantieel gedeelte van werkzaamheden in loondienst”
dat wordt uitgeoefend in een lidstaat. Het betekent dat een kwantitatief
belangrijk deel van alle werkzaamheden van de werknemer in loondienst
wordt verricht in die staat, zonder dat het daarbij gaat om het grootste deel
van die werkzaamheden.
De arbeidstijd en/of de bezoldiging5 zijn de indicatieve criteria aan de hand
waarvan kan worden bepaald of een substantieel deel van de werkzaam­
heden in loondienst wordt uitgeoefend in een lidstaat. In het kader van een
algemene beoordeling moeten de vermelde criteria cumulatief of alternatief
meetellen voor ten minste 25 %.
Voorbeeld: Meneer A., werknemer in loondienst, woont in Frankrijk, werkt in
Frankrijk en in België. De Franse waarborginstelling is bevoegd
voor het regelen van de loonvorderingen van de werknemer:
- als die minimum 25 % van zijn activiteit/arbeidstijd in Frankrijk
verricht, of ten minste 25 % van zijn bezoldiging ontvangt voor
de activiteit die wordt gepresteerd op het Franse grondgebied,
of als het resultaat, na optelling van de twee bepalende criteria,
ten minste 25 % uitmaakt van zijn arbeidstijd en zijn bezoldiging,
gecumuleerd op een gelijkwaardige basis;
- of als die twee werkgevers heeft van wie de maatschappelijke
zetel respectievelijk in Frankrijk en in België gelegen is.
4 Art. 13 § 1, a) van verordening nr. 883/2004.
5 Art. 14 § 8, 2de lid, a) van de toepassingsverordening nr. 987/2009.
•• Uitoefenen van een activiteit in loondienst buiten de staat waarin men
woont
De werknemer die normaal in twee of meer lidstaten werkzaamheden in
loondienst verricht, is onderworpen aan de wetgeving van de lidstaat waar
de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij is
tewerkgesteld zich bevindt, indien hij geen substantieel gedeelte van zijn
werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont.6
Voorbeeld: Meneer B., werknemer in loondienst, woont in België en verricht
zijn werkzaamheden in België en in Luxemburg voor rekening van
een werkgever die zijn maatschappelijke zetel heeft in Nederland.
De werkzaamheden die hij in België verricht, tellen mee voor
20 % van zijn arbeidstijd of voor minder dan 25 % van zijn totale
bezoldiging of voor minder dan 25 % van die twee gecumuleerde
criteria. Het Nederlandse waarborgfonds is bevoegd.
6 Art. 13 § 1, b) van verordening nr. 883/2004.
Wenst u de Nieuwsbrief fso niet langer te ontvangen?
Breng ons op de hoogte via e-mail op [email protected]
of neem contact op via: Fonds sluiting ondernemingen
Keizerslaan 7 – 1000 Brussel
Tel. 02 513 77 56
Fax 02 513 44 88
Uw suggesties of opmerkingen bij de nieuwsbrief zijn steeds welkom.
Download