Naam auteur Jos Elzenga Vakgebied Filosofie Titel Kritisch denken: wat is het, waarom moet het en hoe doceren we het? Onderwerp Kritisch denken Opleiding Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam Sleuteltermen Kritisch denken, vaardigheden, analyse, reflectie, metacognitie Links Bibliografische Elzenga, J. (2014). Kritisch denken: wat is het, waarom moet het en hoe referentie doceren we het? Amsterdam: Interfacultaire Lerarenopleidingen UvA. Studentnummer 5925916 Begeleider Philippe Boekstal Beoordelaar Philippe Boekstal Datum 29-05-2014 Jos Elzenga (5925916) V-Memo Kritisch denken Beschrijving Mijn V-Demo en dus deze V-Memo hebben als onderwerp de vaardigheid kritisch denken. Dit roept meteen een tweetal vragen op: Wat moeten we precies verstaan onder kritisch denken? En waarom is kritisch denken iets waar een docent, in het bijzonder bij filosofie, aandacht voor zou moeten hebben? Vast en zeker hebben we bepaalde intuïties als het gaat om het beantwoorden van deze initiële vragen, maar een wat nadere beschouwing is hier op zijn plek. De feitelijke hoofdvraag, hoe kritisch denken dan het beste gedoceerd kan worden, zal daarna worden behandeld. Beginnend met de vraag wat we nu precies onder kritisch denken moeten verstaan, leert een snelle rondgang door de literatuur dat er uiteraard vele definities circuleren. De discussie hierover wordt door enkele auteurs ook expliciet behandeld en overzichtelijk weergegeven. Enerzijds valt daarbij op dat in de verschillende definities echt verschillende accenten worden gelegd, en dan met name op het gebied van metacognitie, argumentatie, reflectie of een onderzoekende houding (Miri et al. 2007; Abrami et al. 2008; Thurman 2009; McGuire 2010; MacIelan & Soden 2011). Anderzijds zijn het dus wel slechts accenten, en kan er niet gesproken worden over echt fundamentele verschillen. Alle definities verhouden zich, over het algemeen expliciet, tot het onderzoek van Facione (1990). Hij heeft een groep van zo’n vijftig experts uit verschillende landen gevraagd naar hun visie hierop, en is op basis van de gemene delers in hun antwoorden tot een overkoepelende definitie gekomen. Aldus behelst kritisch denken volgens Facione enerzijds de vaardigheden van analyseren, interpreteren, uitleggen, afleiden, evalueren en zelfreguleren, en anderzijds een welwillende houding om deze vaardigheden ook steeds in te zetten. In lijn met de wetenschappelijke literatuur is er in deze V-Memo voor gekozen om deze definitie van Facione als leidraad te gebruiken, waarbij kritisch denken dus zogezegd bestaat uit de welwillende houding tot het inzetten van het vermogen om gegevens te analyseren en hierbij te reflecteren op het eigen handelen. Dit brengt ons bij de vraag waarom docenten hier, in het bijzonder bij filosofie, aandacht voor zouden moeten hebben. Welnu, hiervoor zijn meerdere redenen. Beginnend bij onderwijs in het algemeen is het zo dat kritisch denken als een van de voornaamste 21ste eeuwse vaardigheden geldt. Dit betreft een set vaardigheden die op internationaal niveau, met het oog op de sterk veranderende maatschappij, noodzakelijk wordt geacht voor de hedendaagse leerling. Onderdeel van die sterk veranderende maatschappij is dat informatie steeds makkelijker beschikbaar is, en steeds minder afkomstig is van kennisautoriteiten. Die zo gemakkelijk beschikbare informatie is nu eenmaal niet altijd juist, en dit maakt dat de ontwikkeling van kritische vermogens bij 21ste eeuwse leerlingen belangrijk wordt geacht. Ten tweede, en minstens zo belangrijk, is dat kritisch denken een vaardigheid is die niet alleen op zichzelf zinnig is. Bij meerdere onderzoeken in verschillende landen bij verschillende leeftijdsgroepen bleek er een causaal verband te bestaan tussen kritisch denken en stijgende resultaten in het algemeen. Met andere woorden, herhaaldelijk is aangetoond dat de cijfers van leerlingen die aangezet werden tot de ontwikkeling van kritische vaardigheden omhoog gingen, juist ook als het ging om opdrachten of toetsen waarin kritisch denken niet expliciet werd getest (Allen & Stroup 1997; Halpern 1998; Crook 2006; Miri et al. 2007; Abrami et al. 2008; Zohar & David 2008; Thurman 2009; McGuire 2010; Facione 2011; MacIelan & Soden 2011; Ripley 2013). Dit is alleszins begrijpelijk. Een leerling met goed ontwikkelde kritische vaardigheden is in staat een vraag of een stuk tekst goed te analyseren en heeft daarnaast zicht op zijn eigen denken. Hij zal dus de vraag of de tekst beter begrijpen, en gemakkelijker fouten in zijn eigen antwoorden voorkomen of verbeteren. Dan rest de vraag waarom nu specifiek filosofiedocenten aandacht voor kritisch denken moeten hebben. Allereerst is hiervoor een goede, pragmatische reden. Wanneer we een blik werpen op de eisen die op het examen filosofie worden gesteld wat betreft de vaardigheden van leerlingen, dan lezen wij dat zij in staat moeten zijn ‘informatie te selecteren en structureren’, ‘een betoog te analyseren en beoordelen’, en ‘vooronderstellingen waarop een vraagstuk berust te onderzoeken’ (Examenblad 2014). Oftewel, van een docent filosofie wordt concreet verwacht dat zijn leerlingen deze duidelijk kritische vaardigheden hebben ontwikkeld. Ervan uitgaande dat een docent zijn leerlingen bovendien zo hoog mogelijke cijfers op het examen gunt, doet een docent filosofie er dus goed aan aandacht te besteden aan kritisch denken. Ten tweede is er ook een minder pragmatische reden. Want wat is nu eigenlijk het doel van filosofieonderwijs? Mogelijk zijn er docenten die willen dat hun leerlingen simpelweg de ideeën van filosofen uit het verleden kennen. Dergelijke ‘filosofologie’, in de woorden van Harry Mulisch, is valide maar tevens beperkt. De docent is dan in feite slechts een figuur die leerlingen wijst op informatie, en de leerling moet deze informatie dan kunnen opdissen. Dit terwijl deze informatie op ieder willekeurig moment met slechts een paar muisklikken beschikbaar is. Wanneer je als filosofiedocent meer wilt bereiken dan alleen dat leerlingen weten wat filosofen hebben gezegd, dan is de ontwikkeling van het vermogen kritisch te denken voor de hand liggend. Filosofie, de liefde voor wijsheid, richt zich op fundamentele zaken, vooronderstellingen die door andere disciplines voor waar worden aangenomen. Kritisch denken ligt aan de basis hiervan. ‘Philosophy ought to question the basic assumptions of the age. Thinking through, critically and carefully, what most of us take for granted is, I believe, the chief task of philosophy, and the task that makes philosophy a worthwhile activity’, aldus Peter Singer (1975). Er zijn kortom meerdere redenen waarom docenten, zeker bij filosofie, zouden moeten willen dat hun leerlingen kritisch kunnen denken. Een zinnige toevoeging hierop is de constatering dat het een vaardigheid is die echt gedoceerd moet worden. Kritisch denken is een vermogen dat mensen bepaald niet van nature bezitten of vanzelf ontwikkelen (Van Gelder 2005; Paul & Elder 2007; Abrami et al. 2008; McGuire 2010; Kahneman 2013). Het is lastig, onnatuurlijk wellicht, en de inzet ervan lijdt onder verscheidene tegenstrijdige menselijke neigingen. Dit maakt dat het doceren ervan dus zinvol is. Analyse Gaandeweg hebben we kritisch denken als vaardigheid nu al enigszins geanalyseerd. We weten wat het is: de welwillende houding tot het inzetten van het vermogen om gegevens te analyseren en hierbij te reflecteren op het eigen handelen. We hebben enkele redenen gezien waarom docenten er mee aan de slag zouden moeten: het is een 21ste eeuwse vaardigheid, het verhoogt de resultaten, en voor filosofie is het een exameneis, en überhaupt een voor de hand liggend doel. En we weten ten slotte ook al dat er lastigheden bestaan, dat het een vaardigheid betreft waartoe we geen natuurlijke neiging hebben. Voordat we gaan kijken naar welke werkvormen docenten dan kunnen gebruiken om de kritische vermogens van leerlingen te doen ontwikkelen, is het zinnig kritisch denken nog wat nader te analyseren. Ten eerste is het de vraag vanaf welke leeftijd en welk niveau het nu zinnig is om te beginnen met het doceren van kritisch denken. De literatuur is hierover tamelijk eenduidig. Behalve de nodige onderzoeken naar middelbare schoolleerlingen zijn er de nodige studies naar kritisch denken bij studenten op universiteiten en zelfs bij leerlingen in het primair onderwijs. Hieruit blijkt al enigszins hoe breed de relevantie wordt geacht. Maar ook wanneer wij ons alleen focussen op de studies met middelbare schoolleerlingen, dan is de conclusie dat kritisch denken een vaardigheid is die zowel zinnig als haalbaar is voor leerlingen van alle betrokken leeftijden en niveaus (Facione 1990; Maiorana 1992; van Gelder 2005; Marzano 2007; Miri et al., 2007; Abrami et al. 2008; Zohar & David 2008). Concreet betekent dit dat de docent het oefenen met kritisch denken in de les niet hoeft te beperken tot bovenbouwleerlingen of Vwo-leerlingen. Uiteraard moet er gedifferentieerd worden, maar beginnen met kritisch denken kan dus al vanaf de eerste klas en op alle niveaus. Voorafgaand aan het inventariseren van de werkvormen waarmee dit gedaan kan worden, is het nog de vraag hoe dit dan precies moet worden opgebouwd. Welke leerlijn geniet de voorkeur? Is kritisch denken vakspecifiek en moet iedere vakdocent er dus zelfstandig aandacht aan besteden, of is een bepaalde afstemming zinnig? Ook aan deze vragen zijn verschillende onderzoeken besteed. De conclusie is daarbij over het algemeen dat de meeste winst wordt geboekt wanneer leerlingen eerst kennismaken met kritisch denken als zodanig, en vervolgens bij de verschillende vakken kennismaken met de vakspecifieke toepassingen (Kurfiss 1988; Allen & Stroup 1997; Halpern 1998; Van Gelder 2005; Abrami et al. 2008; Zohar & David 2008; McGuire 2010; Marin & Halpern 2011; MacIelan & Soden 2011). Voor het vak filosofie is het interessant dat met ‘kritisch denken als zodanig’ over het algemeen zoiets als logica wordt bedoeld, en dat het dus zinnig zou zijn als hier al aan het begin van de middelbare schooltijd mee wordt begonnen. Bij het werken met de latere vakspecifieke toepassingen geldt als aanvullende aanwijzing dat er tijdens het oefenen wel expliciete aandacht moet zijn voor het kritisch denken. Leerlingen simpelweg oefeningen laten doen in de verwachting dat er kritische vaardigheden bij worden opgedaan is niet genoeg, juist bij kritisch denken is het van belang dat leerlingen weten dat ze ermee aan de slag gaan, dat ze het moeten inzetten en in hoeverre ze hierin zijn geslaagd. Verkenning van oplossingen Dan is het natuurlijk de vraag hoe kritisch denken nu concreet moet worden gedoceerd, welke werkvormen een docent daartoe ter beschikking staan. In de verschillende studies wordt een heel scala aan mogelijkheden besproken, en vanzelfsprekend hebben verschillende auteurs verschillende voorkeuren. In het kader van de behapbaarheid volgt hieronder daarom een selectie van de werkvormen waarover de grootste consensus lijkt te bestaan. Allereerst is het taak om als docent, in wat voor een lessituatie dan ook, op een specifieke manier vragen te stellen (Maiorana 1992; Leat & Lin 2003; McGuire 2010; Mathews & Lowe 2011). Het gaat hierbij dus niet zozeer om een specifieke werkvorm, maar veeleer om het altijd doorvragen en verder vragen. Met doorvragen wordt bedoeld dat leerlingen wordt gevraagd naar het waarom van hun antwoord. Kritisch denken begint bij het steeds moeten beargumenteren van een antwoord. Verder vragen verwijst naar het betrekken van andere leerlingen, dit door te vragen wat zij vinden van het antwoord van een medeleerling. Wanneer leerlingen er gewend aan raken dat ze voor alles wat ze zelf zeggen argumenten moeten hebben, en bovendien steeds worden gevraagd andermans antwoorden te beoordelen, dan zullen zij een kritische houding ontwikkelen. De tweede methode is het zo nu en dan hardop voordoen van goed kritisch denkwerk (Bacon & Thayer-Bacon, 1993; Ward & Traweek, 1993; Pellegrino, 2007; Haves & Devitt, 2008; Mathews & Lowe, 2011). Leerlingen hebben er veel aan om te zien wat er zogezegd onder de oppervlakte gebeurt. Dat wil zeggen dat zij zicht krijgen op de verschillende denkstappen die voorafgaan aan een goed antwoord, dat zij meemaken hoe goed kritisch denkwerk verloopt in plaats van dat zij slechts zicht hebben op de resultaten ervan. Bij wijze van good practice kan de docent dit zelf voordoen, maar bij hogere klassen kunnen leerlingen natuurlijk ook elkaars hardop uitgesproken gedachten volgen. Begeleidende vragen die achteraf moeten worden beantwoord maken dat leerlingen niet alleen moeten luisteren, maar dat het ook echt een oefening wordt. En ook een discussie waarbij de focus ligt op argumentatie is een werkvorm waarin kritisch denkwerk hardop wordt uitgesproken. Ten derde kunnen leerlingen gericht tot een foutenanalyse worden aangezet (Kurfiss 1988; Maiorana 1992; Halpern 1998; Embry 2001; Miri et al. 2007; Pellegrino 2007; Haves & Devitt 2008; McGuire 2010). Het is bij kritisch denken de bedoeling dat leerlingen hun eigen fouten op tijd leren in te zien, en een belangrijke eerste stap daartoe is ze laten oefenen met het opsporen van fouten an sich. Hiervoor kunnen verschillende werkvormen worden gebruikt. Zo kan een docent leerlingen een stuk tekst laten lezen of horen waarin hij bewust fouten heeft gestopt, met de opdracht deze eruit te halen. Een variant hierop is leerlingen tegenstrijdige of overbodige informatie geven, met een soortgelijke opdracht. Andere voorbeelden zijn leerlingen elkaars werk laten nakijken met een antwoordmodel, ‘welk woord weg’, of de opdracht uit een set antwoorden te bepalen welke het meeste fout is en waarom. Voor al deze oefeningen geldt dat leerlingen bewust bezig zijn met het zoeken naar fouten. Een belangrijke component van kritisch denken is het kunnen analyseren van gegeven informatie, en daarvoor is schematiseren een geschikte oefening (Twardy 1999; Van Gelder 2005; Davies 2007; McGuire 2010). Het in mindmaps, conceptmaps of argumentatieschema’s moeten weergeven van stukken tekst of de eigen gedachten maakt dat leerlingen deze sneller zullen begrijpen, en wederom beter in staat zullen zijn er fouten in te ontdekken. Dergelijke oefeningen kunnen langzaam worden opgebouwd door in lagere klassen eerst te werken met gegeven schema’s en pas daarna met oefeningen waarin zelf moet worden geschematiseerd. De vijfde manier om leerlingen kritische vaardigheden te laten ontwikkelen is de inzet van formatieve evaluatie (Black & Wiliam 1998; Black et al. 2004). Er bestaat een zeker arsenaal aan zogenoemde classroom assessment techniques (CATs) waarvan er enkele zeer geschikt zijn om leerlingen hun analytische en metacognitieve vaardigheden aan te laten wenden. Bij muddiest points moeten leerlingen bijvoorbeeld aangeven met welk gedeelte van de stof zij nog moeite hebben. Traffic light is hierop een uitbreiding, waarbij leerlingen de verschillende onderdelen van de stof moeten indelen in de categorieën ‘goed begrepen’ (groen), ‘behoeft nog aandacht’ (geel) en ‘echt niet begrepen’ (rood). Dit stelt de docent ook in staat leerlingen op een geschikte manier aan elkaar te koppelen, zodat zij elkaar kunnen helpen. Een andere techniek is bijvoorbeeld one-sentence summary, waarbij leerlingen in een enkele zin de kern van de stof moeten weergeven. Ten slotte kan er ook bij grotere projecten op kritisch denken worden getraind, namelijk door middel van probleemgestuurd onderwijs (Kurfiss 1988; Maiorana 1992; Halpern 1998; Embry 2001; Miri et al. 2007; Slatter 2009; McGuire 2010; Marin & Halpern 2011). De kern hiervan is dat leerlingen grote open vraagstukken in een enigszins beperkte tijd moeten aanpakken, en daarbij begeleid worden door metacognitieve vragen. Door het open karakter zullen leerlingen zichzelf moeten aansturen, moeten plannen, een werkwijze bepalen, en informatie verzamelen, structureren en beoordelen. Door de begeleidende metacognitieve vragen zullen zij daarbij worden aangezet tot reflectie. Voorafgaand aan de opdracht gaat het om vragen als: Wat is de kern van het probleem? Wat weet ik daar al vanaf? Wat dien ik nog meer te weten te komen? Hoe ga ik dat doen? Hoeveel tijd ben ik waar aan kwijt? Aan welke eisen moet mijn product voldoen? En naderhand zijn geschikte vragen bijvoorbeeld: Voldoet mijn product aan de eisen? Welke onderdelen had ik vooraf verkeerd ingeschat? Wat ontbreekt er eigenlijk nog? Wat kan ik de volgende keer beter doen? Zoals gezegd zijn er meer manieren om aan de gang te gaan met kritisch denken. Voor bovengenoemde werkwijzen geldt echter dat er brede consensus over is in de literatuur. Bovendien is steeds goed in te zien hoe de oefeningen inspelen op de kritische vermogens van leerlingen, of het nu gaat om het analyseren van gegeven informatie, het opmerken van fouten of het reflecteren op het eigen handelen. Alle elementen van de eerder besproken definitie van kritisch denken komen er in terug. Verantwoording De context van de V-Demo liet het natuurlijk niet toe om allen van de hierboven genoemde methoden de revue te laten passeren. Tegelijk zijn zij wel allemaal geschikt voor het doen ontwikkelen van kritische denkvermogens bij leerlingen. De voor de V-Demo gekozen afbakening was zodoende vooral ingegeven vanuit praktische overwegingen. Probleemgestuurd onderwijs bestaat uit grote projecten en viel zodoende meteen af voor de maximaal dertig minuten durende V-Demo. Het voordoen van goed vragen stellen en het tonen van de besproken CATs is juist weer wat mager. Oefenen met schematiseren is gedurende de opleiding al vrij regelmatig aan bod gekomen, en hardop denken in de vorm van discussies werd al gedaan door meerdere medestudenten. Zodoende heb ik er voor gekozen om op twee verschillende manieren met een foutenanalyse aan de gang te gaan. Deze keuze was tevens ingegeven door mijn ervaring dat docenten, in tegenstelling tot enkele van de andere werkvormen, er vaak nog niet zo heel bekend mee zijn. Bovendien is het zeker voor het vak filosofie een van de meest relevante oefeningen. Het opsporen van inconsistenties, vooronderstellingen of feitelijke onjuistheden is een centraal onderdeel van het filosoferen en een foutenanalyse traint precies dit, op een tamelijk directe manier. Zodoende hebben we tijdens mijn V-Demo, nadat ik een korte powerpoint-presentatie had gegeven over de achtergronden van het onderzoek naar kritisch denken, twee verschillende manieren van foutenanalyse gedaan. Eerst hebben alle studenten een door mij geschreven tekst van een A4tje over de geschiedenis van de filosofie gekregen waarin ik vijf fouten had verwerkt. De tekst is opgenomen in de bijlage. Zij hadden hiervoor vijf minuten, waarna we gezamenlijk konden kijken of eenieder alle fouten eruit had weten te halen, hetgeen over het algemeen goed gelukt was. Duidelijk was dat eenieder, behalve zijn kritische vermogens, ook zijn inhoudelijke kennis moest aanspreken, en dat het zodoende ook een geschikte oefening is om behandelde leerstof te herhalen. Voor de tweede oefening had ik drie beweringen over de filosofie van Kant opgesteld, ook opgenomen in de bijlage, waarbij de vraag was welke van deze nu het meest fout was, welke enigszins fout en welke klopte. Hiervoor werden tweetallen gemaakt, die elk weer vijf minuten hadden. Bij de afsluitende bespreking bleek dat elk tweetal de juiste volgorde had weten vast te stellen, maar ook dat wanneer gevraagd werd waarom het ene antwoord nou fouter is dan het andere dit nog best lastig te beargumenteren viel. Een dergelijke argumentatie vereist een goed begrip van de stof, in dit geval wat Kant nu precies zegt, een goede analyse van de drie gegeven antwoorden, en vervolgens nog een juiste beschouwing van welke van deze antwoorden om welke reden het verst af ligt van wat Kant zegt. Een dergelijke oefening is ook geschikt na afloop van de behandeling van de lesstof in kwestie, en lijkt dus vooral te passen bij hogere klassen. Al met al denk ik dat de V-Demo er aardig in geslaagd is om de deelnemers te laten stilstaan bij het wat, het waarom en het hoe van kritisch denken, en tevens om ze een aantal concrete oefeningen te doen leren kennen die ze gemakkelijk in hun lessen kunnen inzetten. Literatuur - Abrami, P. C. et al. (2008). ‘Instructional Interventions Affecting Critical Thinking Skills and Dispositions: A Stage 1 Meta-Analysis’, Review of Educational Research 78 (4), 1102-1134. - Allen, R.D. & Stroup, D.J. (1997). ‘Enhancing critical thinking’, in E.D. Siebert et al., Methods of Effective Teaching and Course Management, 35-44. - Bacon, C.S. & Thayer-Bacon, B.J. (1993). ‘”Real Talk”: Enhancing Critical Thinking Skills trough Conversation in the Classroom’, Clearing House 66 (3), 181-184. - Black et al. (2004). ‘Working inside the black box: assessment for learning in the classroom’, Phi Delta Kappan 86 (1), 8-21. - Black, P & William, D. (1998). ‘Inside the black box: raising standards through classroom assessment’, Phi Delta Kappan 80 (2), 139-148. - Crook, J. (2006). NCA Final Documentation Report. Beschikbaar op http://www.criticalthinking.org/files/NCA_Final2.pdf - Davies, W.M. (2007). Concept Mapping, Mind Mapping and Argument Mapping: What are the differences and do they matter? Beschikbaar op http://kritischdenken.nl/images/stories/extra_kd_bestanden/davies_conceptmindargum entmapping.pdf - Embry, R.L. (2001). ‘Critical Thinking Skills in the Highschool Science Classroom’, Hoosier Science Teacher 26 (3), 77-82. - Facione, P.A. (1990). Critical Thinking: A Statement of Expert Consensus for Purposes of Educational Assessment and Instruction. Research Findings and Recommendations. - Facione, P.A. (2011). Critical Thinking: What It Is and Why It Counts. Beschikbaar via www.insightassessment.com. - Gelder, T. van (2005). ‘Teaching critical thinking: some lessons from cognitive science’, College Teaching 53 (1), 41-46. - Halpern, D.F. (1998). ‘Teaching Critical Thinking for Transfer Across Domains. Dispositions, skills, structure training and metacognitive monitoring’ American Psychologist 53 (4), 449-455. - Haves, K.D. & Devitt, A.A. (2008). ‘Classroom Discussions with Student-Led Feedback: a Useful Activity to Enhance Development of Critical Thinking Skills’, Journal of Food Science Education 7 (4), 65-68. - Kahneman, D. (2013). Thinking, Fast and Slow. - Kurfiss, J.G. (1988). Critical Thinking: Theory, Research, Practice, and Possibilities - Leat, D. & Lin, M. (2003). ‘Developing a Pedagogy of Metacognition and Transfer: some signposts for the generation and use of knowledge and the creation of research partnerships’, British Educational Research Journal 29 (3), 383-415. - MacIelan, E & Soden, R. (2011). ‘Psychological knowledge for teaching critical thinking: the agency of epistemic activity, metacognitive regulative behaviour and (student-centred) learning’, Instructional Science 40 (3), 445-460. - Maiorana, V.P. (1992). Critical Thinking across the Curriculum: Building the Analytical Classroom - Marin, M.M. & Halpern, D.F. (2011). ‘Pedagogy for developing critical thinking in adolescents: Explicit instruction produces greatest gains’, Thinking Skills and Creativity 6 (1), 1-13. - Mathews. S.R. & Lowe, K. (2011). ‘Classroom environments that foster a disposition for critical thinking’, Learning Environments Research 14 (1), 5973. - McGuire, L.A. (2010). Improving student critical thinking and perceptions of critical thinking trough direct instruction in rhetorical analysis. Beschikbaar op http://gradworks.umi.com/3408479.pdf - Paul, R. & Elder, L. ( 2007). The Miniature Guide to Critical Thinking. - Pellegrino, A.M. (2007). The manifestation of critical thinking and metacognition in secondary American history students through the implementation of lesson plans and activities consistent with historical thinking skills. Beschikbaar op http://etd.lib.fsu.edu/theses/available/etd-07092007-212052/unrestricted/ amp_dissertation.pdf - Ripley, A. (2013). The smartest kids in the world: and how they got that way. - Singer, P. (1975). Animal Liberation. - Slatter, C.J. (2009). Teacher and Student Perceptions of Critical and Creative Thinking within a Science Programme for High Ability Females in Singapore: Implications for Classroom Practice and Staff Development - Thurman, B.A. (2009). Teaching of critical thinking skills in the English content area in South Dakota public high schools and colleges. - Twardy, C.R. (1999). Argument Maps Improve Critical Thinking. Beschikbaar op http://cogprints.org/3008/1/reasonpaper.pdf - Ward, L. & Traweek, D. (1993) ‘Application of a metacognitive strategy to assessment, intervention and consultation: a think-aloud technique’, Journal of School Psychology 31, 469-485. - Zohar, A. & David, B.D. (2008). ‘Explicit teaching of meta-strategic knowledge in authentic classroom situations’, Metacognition Learning 3, 59-82. Bijlage Materiaal gebruikt in de V-Demo Tekst bij foutenanalyse (in de uitgedeelde tekst stond natuurlijk niet waar de fouten zaten): “Een van de eerste grote filosofen is Plato. Hij brengt een onderscheid aan tussen zijn en schijn, tussen idea en afspiegelingen. Alle dingen in de materiële wereld, alles wat wij om ons heen zien, het zijn afspiegelingen van eeuwige en onveranderlijke idea die zich ophouden in de ideeënwereld. Maar de fysieke dingen zijn dus wel veranderlijk. Volgens Plato is dit omdat elk fysiek ding een bepaalde essentie heeft die het nastreeft, een potentie die het wil actualiseren [FOUT]. De belangrijkste leerling van Plato is Aristoteles, die meteen een heel ander wereldbeeld formuleert. Volgens Aristoteles is er niet een wereld naast onze materiële wereld, en zijn alle dingen dus ook geen afspiegelingen van idea. Dingen zijn wat zij zijn door een drievoudige oorzaak [FOUT]: door het materiaal waar ze uit bestaan (stofoorzaak), door de vorm die ze hebben (vormoorzaak), en door de maker of het proces die het materiaal die vorm heeft gegeven (werkoorzaak). Plato en Aristoteles zijn allebei filosofen uit de oudheid, en worden daarom klassieke filosofen genoemd. Als eerste moderne filosoof wordt over het algemeen Descartes gerekend. Hij vraagt zich af of er überhaupt wel iets is dat wij zeker kunnen weten. Om hier achter te komen, past hij de radicale en methodische twijfel toe. Dit houdt in dat hij in zijn zoektocht naar zekere kennis alles afwijst wat ook maar enigszins te betwijfelen valt. Zelfs dat 2+2=4 wijst hij af. Uiteindelijk vindt hij iets dat niet te betwijfelen valt: ik denk dus ik ben. Volgens Descartes is dat dus het enige dat je kunt weten, al het andere is geen zekere kennis [FOUT]. Hiermee voltrekt Descartes een belangrijke wending, namelijk die naar het subject. Vanaf dat moment komt het subject centraal te staan in de filosofie. Niet heel lang daarna krijgt de filosofie met weer een wending te maken, namelijk de talige wending van Kant [FOUT]. In het kort komt dit erop neer dat wij de werkelijkheid niet als zodanig kunnen kennen, maar dat de manier waarop wij de werkelijkheid zien mede bepaald is door onszelf. Wij kunnen daarom alleen maar de zogenaamde noumenale dingen kennen, zoals bijvoorbeeld het Ding an sich [FOUT]. Het lijkt erop dat de filosofie door de geschiedenis heen dus steeds sceptischer wordt over in hoeverre mensen echt de waarheid kunnen kennen. Dit proces is niet heel lang geleden tot een soort hoogtepunt gekomen met het postmodernisme, dat stelt dat waarheid altijd een product is van onze cultuur. Echte, absolute, objectieve waarheid bestaat dan dus niet. De vraag is dan waarom je eigenlijk naar school zou moeten.” Drie beweringen bij oefening ‘het meest fout’ (op volgorde): • Volgens Kant beïnvloeden onze kenvermogens de werkelijkheid. Dit betekent bijvoorbeeld dat als je goede en rationele kenvermogens hebt, de werkelijkheid meer van zichzelf laat zien. Kant spreekt daarom van een Copernicaanse wending: net zoals Copernicus leer je de werkelijkheid kennen door van je rede en niet van je geloof gebruik te maken. • Volgens Kant beïnvloeden onze kenvermogens de werkelijkheid. De data die via je zintuigen binnenkomt wordt zonder dat je het door hebt door je hersenen op een bepaalde manier gestructureerd, en pas hierna neem je het echt waar. Om deze reden zie je de werkelijkheid dus altijd volgens een bepaalde structuur. • Volgens Kant beïnvloeden onze kenvermogens de werkelijkheid. Onze kenvermogens zitten zo in elkaar dat zij de werkelijkheid niet als zodanig kunnen binnenkrijgen, maar dat zij aan die werkelijkheid als het ware bepaalde voorwaarden stellen wil deze gekend worden. Kant zegt daarom dat de dingen zich naar ons, naar die kenvermogens richten. MDA V-Demo Docent: Jos Elzenga Datum: 08 – 05 – 2014 Lesonderwerp Beginsituatie Leskern Boek (+ blz.) Media, spullen, hulp Klas: Vakgroep Filosofie Aantal leerlingen: 8 Kritisch denken De studenten zijn vermoedelijk wel eens in aanraking gekomen met kritisch denken Het wat, waarom en hoe van kritisch denken - Leerdoelen Docentdoelen Tijd: 40 minuten De studenten kunnen beschrijven wat kritisch denken is De studenten kunnen uitleggen waarom kritisch denken gedoceerd moet worden De studenten kunnen kritisch denken toepassen in hun lessen Binnen de tijd blijven, helder overzicht bieden. Powerpoint: usb-stick. Hand-out met tekst. Tijd Lesfase Wat ik doe en zeg Wat zij doen 2 minuten Aandacht richten op de les Onderwerp introduceren, en overzicht van de V-Demo geven. Luisteren, aandacht voor de V-Demo. 15 minuten Nieuwe informatie geven Onderwijsleergesprek over het wat, waarom en hoe van kritisch denken Luisteren, vragen stellen, vragen beantwoorden. 2 minuten Instructie voor zelfwerkzaamheid Ik deel de tekst voor de foutenanalyse uit, leg uit wat de bedoeling is, en geef hier 5 minuten voor. Luisteren 5 minuten Zelfstandige oefening 5 minuten Leeractiviteit In eigen woorden weergeven, uitleggen, beredeneren. Ik loop rond om eventuele vragen te beantwoorden. Opdracht maken. Beredeneren, oefenen, bekritiseren, toepassen. Controleren of de kern is overgekomen Gezamenlijk de tekst en fouten doorlopen. Luisteren, vragen stellen, antwoord geven, discussiëren, corrigeren. Uitleggen, verklaren, beargumenteren. 2 minuten Instructie voor zelfwerkzaamheid Ik toon de slide voor de ‘meest fout – opdracht’, leg de bedoeling uit, maak tweetallen, en geef ze 5 minuten. In tweetallen zitten, luisteren. 5 minuten Zelfstandige oefening Ik loop rond om eventuele vragen te beantwoorden. Opdracht maken, overleggen. Beredeneren, oefenen, bekritiseren, toepassen. 5 minuten Controleren of de kern is overgekomen Gezamenlijk de antwoorden en vooral de argumenten bespreken. Luisteren, vragen stellen, antwoord geven, discussiëren, corrigeren. Uitleggen, verklaren, beargumenteren. 2 minuten Afsluiten van de les V-Demo afronden, gelegenheid tot vragen geven. Luisteren, vragen stellen.