Enzymen zorgen ervoor dat alle chemische reacties in de cel kunnen verlopen. Maar ook buiten de cel, spelen enzymen een belangrijke rol. In het ziekenhuis om een ziekte aan te tonen, in de was om vlekken te verwijderen, in de chemische industrie om allerlei producten te maken en in het DNA laboratorium om DNA te knippen en te plakken. Inleiding Enzymen 1. Enzymen zijn eiwitten Chemische reacties verlopen sneller naarmate de temperatuur stijgt of de concentratie van de aan de reactie deelnemende stoffen toeneemt. In een levend organisme verlopen de chemische reacties in de cel razend snel. Dat komt door de aanwezigheid van enzymen. Enzymen zijn bio-katalysatoren: het zijn eiwitten met een katalytische functie. Een katalysator is een stof die de snelheid van de reactie vergroot zonder daarbij zelf verbruikt te worden. 2. Hoe werken enzymen? Enzymen zijn grote eiwitten met een bepaalde ruimtelijke structuur (meestal bolvormig). De stof die door een enzym wordt omgezet heet substraat. Bij een enzym gekatalyseerde reactie bindt het enzym het substraat: er ontstaat een enzymsubstraat-complex. Vervolgens vindt de reactie plaats, de producten laten los van het enzym. Het enzym kan dan weer opnieuw het substraat binden. De actieve plaats van een enzym is de plaats waar het enzym in contact komt met het substraat. Bij de enzymsubstraatbinding spelen waterstofbruggen een belangrijke rol. Enzymen werken specifiek, ze kunnen slechts één of hoogstens enkele aan elkaar verwante substraten omzetten. Enzym en substraat moeten immers in elkaar passen als een sleutel in een slot. Aan de naam van een enzym kun je vaak zien welk substraat wordt omgezet: amylase zet zetmeel (amylum) om, protease zet eiwit om (proteïne= eiwit), peroxidase zet peroxide om. Soms geeft de naam aan welk type chemische reactie het enzym katalyseert: hydrolase (hydrolyse reactie), polymerase (vorming van polymeren). 3. Eigenschappen van enzymen Omdat enzymen eiwitten zijn, zijn ze gevoelig voor temperatuur en pH. Die gevoeligheid verschilt enorm per enzym. Er zijn enzymen die nog werken bij een temperatuur van 95°C. Dat zijn enzymen die voorkomen in bacteriën die in heet waterbronnen leven. Andere enzymen verliezen hun werking al bij 40°C. Enzymen kunnen geremd worden door bepaalde stoffen. De blokkade (remmende werking) van enzymen kun je begrijpen als je ze voorstelt met ruimtelijke structuren. Er zijn twee typen van remmers: irreversibele en reversibele remmers. In veel insectendodende middelen zit Parathion. Parathion is een voorbeeld van een irreversibele remmer. Het gaat een binding aan met het enzym acetylcholine-esterase dat verantwoordelijk is voor overdracht van zenuwimpulsen. Als dit enzym geblokkeerd is, gaat het insect dood. Ook kwik en andere zware metalen behoren tot de irreversibele remmers. Ze maken enzymen kapot door een binding aan te gaan met de bepaalde aminozuren in een eiwit waardoor de structuur onherstelbaar (irreversibel) beschadigd wordt. Het enzym kan dan geen substraat meer binden en de reactie verloopt niet of langzaam. Deze schade is permanent. Er zijn ook stoffen die tijdelijk een binding aangaan met een enzym, de remming is dan reversibel. De remmer lijkt wat betreft de ruimtelijke structuur (stereochemisch) sterk op het substraat en kan ook op de actieve plaats binden, de actieve plaats is dan 'bezet'. Als zowel remmer als substraat aanwezig zijn, vindt er een competitie plaats tussen die twee stoffen. Als er heel veel substraat aanwezig is, zullen de meeste enzymen het substraat binden, de reactie verloopt dan iets langzamer. Naarmate er meer remmer aanwezig is, verloopt de reactie steeds trager. Is er geen remmer meer, dan doet het enzym gewoon zijn werk weer. Deze vorm van remming wordt competitieve remming genoemd: er is competitie tussen remmer en substraat om aan het enzym te binden. Behalve remmers, zijn er ook stoffen die de werking van het enzym versterken. Bij de bloedstolling in het lichaam zijn calcium-ionen en vitamine-K-moleculen belangrijke activators van de stollingsenzymmoleculen. Het amylase in het speeksel wordt geactiveerd door chloride-ionen. 4. Aantonen van enzymen (enzymwerking) Fleming, de ontdekker van penicilline, voerde in 1921 een experiment uit: Hij was erg verkouden en druppelde een kleine hoeveelheid traanvocht op een plaat met bacteriën. Tot zijn verbazing zag hij dat op die plaats de bacteriën verdwenen. Bij toeval had hij nu de werking van het enzym lysozym aangetoond. Pas in 1928 ontdekte hij, eveneens bij toeval, het penicilline. Lysozym is een enzym dat voorkomt in traanvocht, zweet en ook in het wit van een ei. Dit enzym breekt de celwanden van bacteriën af. Zonder stevige celwand kunnen de bacterie-cellen de osmotische druk niet weerstaan, ze klappen uit elkaar. Je hebt waarschijnlijk zelf ook al eens de werking van een enzym aangetoond: in speeksel zit amylase dat zetmeel omzet in maltose-eenheden. Zetmeel kleurt met jodium blauw/paars. Als je speeksel een poosje op zetmeel laat inwerken, kun je met jodium geen zetmeel meer aan tonen. In het algemeen toon je de werking van een enzym aan door zichtbaar te maken dat het substraat verdwijnt of dat er een bepaald product ontstaat. In het geval van het speekselproefje toon je aan dat het substraat, het zetmeel dus, verdwijnt. De snelheid waarmee het substraat wordt omgezet hangt af van de hoeveelheid enzym en de gebruikte omstandigheden. Om enzymwerking aan te tonen hoef je het enzym dus niet zuiver in handen te hebben. 5. Klinische chemie In een ziekenhuislaboratorium spelen enzymbepalingen een belangrijke rol. Bijvoorbeeld om beschadigingen van cellen en weefsels aan te tonen: Bij een hartinfarct worden hartspiercellen beschadigd. De inhoud van deze cellen komt dan in het bloed. De hoeveelheid specifieke hartspierenzymen in het bloed is een maat voor het aantal beschadigde hartspiercellen. Enzymbepalingen (biochemisch onderzoek) zijn in dit geval belangrijk om de omvang van de schade vast te stellen. Deze vorm van biochemisch onderzoek heet ‘klinische chemie’. Omdat er per dag in een ziekenhuis heel veel bepalingen gedaan moeten worden, is dit werk voor een groot deel geautomatiseerd waarbij men o.a. gebruik maakt van spectrometrie. Bij veel aantoningsreacties wordt gebruik gemaakt van kleuren. Het zetmeel kleurt blauw/paars met jodium, glucose kleurt geel (oranje/bruin) met Benedict. Kleur (= golflengte van het licht) kun je meten met een spectrofotometer (soms ook colorimeter genoemd, als de stralingsbron licht uitzendt in het zichtbare gebied). Een spectrofotometer stuurt licht met een bepaalde intensiteit door een oplossing en meet de intensiteit van het licht dat door de oplossing heengaat in verhouding met het licht dat er door heen gestuurd wordt. Enzymen kunnen ook gebruikt worden als 'biosensor' om stoffen op te sporen. Sommige van die testen zijn zo eenvoudig dat je ze thuis kunt gebruiken: Glucose in urine toon je aan met speciale dipsticks. Dat zijn kleine stukjes papier waarop enzymen zijn gehecht. Door zo'n stickje in de urine te dopen (dip-sticks) kun je zelf heel snel onderzoeken of er glucose in je urine zit. Ook voor het aantonen van eiwitten bestaan er dergelijke eenvoudige testjes. 6. Biotechnologische productie van enzymen Bedrijven halen de enzymen uit biologisch materiaal: planten, dieren, mensen of microorganismen. Enzymen bevinden zich in het cytoplasma, in de celorganellen of worden uitgescheiden naar buiten de cel (= exo-enzymen). Op welke manier je enzymen kunt isoleren uit biologisch materiaal hangt af van het soort organisme en van de plaats waar het enzym zich in dat organisme bevindt. Bacteriën bijvoorbeeld scheiden enzymen uit die betrokken zijn bij de extracellulaire (buiten de cel) vertering. Door deze bacteriën op grote schaal te kweken, soms wel in tanks (fermentoren) van 105 liter, kunnen de enzymen uit het groeimedium geïsoleerd worden. 7. Recombinant DNA en enzymen Als micro-organismen gebruikt worden voor de productie van allerlei stoffen, dus ook enzymen, spreken we over Biotechnologie. Het maken van bier, wijn en brood is daarom ook biotechnologie. De biotechnologie heeft zich de laatste jaren enorm kunnen ontwikkelen door de komst van recombinant-DNA technologie. In het begin van de jaren '70 was het alleen mogelijk om micro-organismen genetisch te veranderen, te modificeren. Inmiddels kunnen ook planten en dieren gemodificeerd worden. Met de komst van het recombinant-DNA kan aan de bevruchte eicel van een organisme een extra gen, een stukje DNA dat de informatie bevat voor een eiwit, worden toegevoegd. De dieren die hieruit ontstaan noemen we transgeen. Stier Herman is wel de meest bekende transgene stier: hij heeft het menselijke gen voor lactoferrine in zijn erfelijk materiaal. Zijn vrouwelijke nakomelingen produceren lactoferrine in hun melk. Lactoferrine is een eiwit dat gebruikt kan worden bij de behandeling van infectieziekten. De volgende stap is de transgene dieren door middel van kloneren te vermenigvuldigen. Schaap Dolly staat bekend als het eerste gekloneerde schaap, alhoewel het kloneren van dieren daarvoor al uitgevoerd werd bij kleinere dieren. 8. De industriële toepassingen van enzymen De eigenschappen van een enzym zijn afhankelijk van het organisme waaruit dat enzym geïsoleerd is, ook al hebben de verschillende vormen van een enzym chemisch dezelfde werking. Neem het ß-galactosidase. Dat zet lactose om in glucose en galactose. Dit enzym komt voor in bacteriën, gisten en schimmels. In de tabel zijn de optimale temperatuur en pH van de verschillende vormen weergegeven: PH optimum Temperatuur optimum Escherichia coli (bacterie) 7,2 40 Aspergillus niger (schimmel) 3,0 - 4,0 55 - 60 6,6 37 Bron Sacharomyces fragilis (gist) Het ß-galactosidase is een enzym dat een belangrijke rol speelt in de voedingsindustrie. Bij de kaasproductie wordt het enzym chymosine aan de melk toegevoegd waardoor de melk gaat stremmen. De gestremde melk heet de wrongel, de overgebleven vloeistof wordt wei genoemd. Wei is rijk aan lactose (=melksuiker). Door lactose om te zetten in galactose en glucose ontstaat een zoete siroop die gebruikt wordt in frisdranken als Taksi. Aangezien de wei vrij zuur is kan het enzym uit Aspergillus niger (schimmel) wel, maar dat uit Sacharomyces fragilis (gist) niet gebruikt worden voor dit proces. In de onderstaande tabel staan nog meer voorbeelden van toepassingen van enzymen in de industrie. Tabel: Enkele enzymen die veel gebruikt worden: Industrietak Toepassing Enzym Brouwerij Mouten Amyloglucosidase Zuivel Lactosevrij maken van zuivel β-galactosidase Kaasbereiding Rennine, chymosine Vruchtensappen Klaring, filtratie Pectinase, amylase, cellulase Wasmiddelen Vlekverwijdering Wasverzachter Protease, amylase, lipase Hyaluronidase Fermentatie en fijnchemie L-aminozuurproductie L-aspartaatsynthese Aspartaamproductie Antibiotica-productie Aminoacylase Aspartase Thermolysine Penicilline-acylase Oliewinning Spoeling van bronnen en boorgaten Cellulase, hemicellulase Enzymen worden in de industrie ook toegepast in plaats van chemische katalysatoren. Een voorbeeld daarvan is de vorming van aspartaam (een kunstmatige zoetstof) uit twee aminozuren. Het enzym thermolysine koppelt de aminozuren asparaginezuur en fenylalanine zo aan elkaar dat alleen het α -dipeptide ontstaat. Chemisch (dus zonder thermolysine) is deze reactie ook mogelijk maar dan ontstaat een mengsel met het zoete α-dipeptide en het bittersmakende β-dipeptide. 9. De voordelen en nadelen van enzymatische katalyse Enzymen hebben een enorm katalytisch vermogen en werken zeer specifiek. Ze doen dat onder zeer milde omstandigheden. De meeste enzymen werken goed bij temperaturen tussen de 25°C en 30°C in waterige oplossingen van pH 5-10 en bij een druk van1 atmosfeer. Er ontstaan geen bijproducten, dus de zuiverheid van het eindproduct is heel hoog. Er zijn ook nadelen aan enzymatische katalyse. Enzymen zijn gevoelig voor pH- en temperatuurschommelingen en bovendien vrij duur. Een ander nadeel is dat enzymen vaak hulpstoffen (co-factoren) nodig hebben die ook weer duur zijn. 10. Immobilisatie Het immobiliseren van enzymen is een methode om de stabiliteit van het enzym te verbeteren en daarmee de levensduur te verlengen. Immobiliseren wil zeggen: vastzetten op een drager of in te sluiten in een matrix (zie de onderstaande figuur). Het voordeel daarvan is, dat ontvouwing van de ketens niet meer mogelijk is waardoor het enzym minder gevoelig is voor pH- en temperatuurschommelingen. Het geïmmobiliseerde enzym is veel eenvoudiger uit een reactiemengsel te isoleren dan een niet geïmmobiliseerd enzym. Het geïsoleerde enzym kan daarna opnieuw gebruikt worden.